Opwaaiend stof over de conceptnota ‘leerzorg’
Onder meer naar aanleiding van de vele reacties op de conceptnota van minister Frank Vandenbroucke over leerzorg wenst het VSKO haar standpunt over de nota kort te verduidelijken. In de onderstaande tekst beschrijft het VSKO de uitgangspunten van waaruit de conceptnota ontstaan is, de beknopte inhoud van de conceptnota en het standpunt dat het VSKO tegenover de nota inneemt. Daarbij verwijzen we naar citaten uit de conceptnota van de minister (aangeduid met C) en uit het verslag van de hoorzitting over leerzorg in het Vlaams Parlement (aangeduid met H).
1
Uitgangspunten
Op 30 maart 2007 publiceerde Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van werk, onderwijs en vorming, een conceptnota waarin hij de contouren van leerzorg aangeeft. In die nota beschrijft hij het zorgaanbod in het gewoon en het buitengewoon onderwijs en stelt hij maatregelen voor om de bestaande onderwijsstructuren te verbeteren (C p. 7). De minister neemt deze optie tot verandering vanuit de nood aan een basiskader voor structurering van zorg in het onderwijs, de nood aan verbeteringen in het buitengewoon onderwijs en de nood aan afstemming op internationale tendensen en ontwikkelingen op het gebied van onderwijs op maat in gewone scholen (C p.8-9). De minister wil – net als het VSKO – “maximaal aansluiten bij de nieuwe visie op ‘handicap’ als een afstemmingsprobleem tussen de omgeving (in dit geval de klas- en schoolcontext, de onderwijsomgeving) en de specifieke onderwijs-en opvoedingsbehoeften van de jongere.” (C p.30)
2
Inhoud van de conceptnota
Een zorgcontinuüm De minster pleit voor de uitbouw van een zorgcontinuüm dat hij beschrijft in een leerzorgmatrix. Dat leerzorgkader houdt rekening met de kindkenmerken en met de mate waarin onderwijs wordt aangepast aan de specifieke noden van elke leerling. Hij giet daartoe leerzorg in een matrix van clusters en doelgroepen enerzijds en leerzorgniveaus anderzijds (C p. 30). In het zorgcontinuüm vinden zowel beperkte aanpassingen in het gewoon onderwijs als gespecialiseerde settings in het buitengewoon onderwijs een plaats in een samenhangend kader. Clusters en doelgroepen De indeling van kindkenmerken (aan- of afwezigheid van stoornissen) die gegroepeerd zijn in vier clusters met daarbinnen een aantal doelgroepen vormt de ene ingang van de matrix (C p. 33). Volgende clusters en doelgroepen krijgen een plaats in de matrix: - cluster 1: alle leerlingen zonder problemen en leerlingen met participatieproblemen in het onderwijs die het gevolg zijn van tijdelijke problemen, persoonlijke kenmerken, hun socio-economische of socio-culturele herkomst (C p. 34); - cluster 2: leerlingen met participatieproblemen in het onderwijs die voornamelijk tot uiting komen tijdens het leerproces (kinderen en jongeren met een lichte mentale stoornis – huidig type 1 - en kinderen en jongeren met leer- en/of aandachtstekortstoornissen) (C p. 35);
1
-
-
cluster 3: leerlingen met participatieproblemen binnen of buiten het onderwijs die tot uiting komen op meerdere domeinen van het functioneren als gevolg van: • een matige, ernstige of diepe stoornis op het gebied van het verstandelijk functioneren en op het gebied van het sociale aanpassingsgedrag en kleuters met ernstige ontwikkelingsstoornissen (huidig type 2), • een lichamelijke stoornis die leidt tot geringe zelfredzaamheid (huidig type 4), • een visuele stoornis: blinde en slechtziende leerlingen (huidig type 6), • een auditieve stoornis: dove en slechthorende leerlingen (huidig type 7), • kleuters met spraak- en taalontwikkelingsstoornissen (STOS), • meervoudige functioneringsproblemen (ook autisme) (C p. 35); cluster 4: leerlingen met participatieproblemen in het onderwijs die het gevolg zijn van gedrags- en/of emotionele stoornissen of autisme die voornamelijk tot uiting komen op het gebied van de sociale interactie: • gedrags- en/of emotionele stoornissen (huidig type 3), • autismespectrumstoornissen (C p. 36).
Leerzorgniveaus De mate en de wijze waarop de onderwijsleeromgeving aangepast moet worden om adequaat in te kunnen spelen op de noden van de kinderen en jongeren, is neergelegd in de leerzorgniveaus en vormt de andere ingang van de matrix. Er zijn vijf leerzorgniveaus. Kinderen en jongeren die ingeschaald zijn in leerzorgniveau 1 of 2 volgen een gemeenschappelijk curriculum in het gewoon onderwijs. De huidige GON-leerlingen vinden een plaats in leerzorgniveau 2. Kinderen en jongeren in leerzorgniveau 3 en 4 volgen een individueel curriculum. Kinderen en jongeren van leerzorgniveau 3 kunnen zowel onderwijs volgen in het gewoon als in het buitengewoon onderwijs. Voor kinderen en jongeren van leerzorgniveau 4 is buitengewoon onderwijs aangewezen (C p. 33). Leerzorgniveau 5 is bedoeld voor kinderen en jongeren die nood hebben aan partieel onderwijs, bijvoorbeeld omdat ze tijdelijk of permanent een ernstig medisch probleem hebben. Het leerzorgkader Door de leerzorgniveaus en de clusters te combineren, krijgen we een matrix met leerzorgvelden. Kinderen en jongeren die in eenzelfde veld van de leerzorgmatrix zijn ingeschaald, genereren vergelijkbare rechten op het vlak van organisatorische aanpassingen, een aangepast studietraject en curriculum (gemeenschappelijk of individueel), op specifieke middelen (omkadering, werkingsmiddelen) en leermiddelen (C p. 38). De minister vult de leerzorgmatrix verder als volgt in: (C p. 31)
2
Beslissingsrecht Over de inschaling in de verschillende zorgvelden lezen we in de conceptnota het volgende. “Waar mogelijk beslissen de verschillende betrokken partijen in consensus over een welbepaalde inschaling in de leerzorgmatrix. In situaties waar dit consensusmodel niet leidt tot een gedragen besluit, blijft het CLB de beslissingsbevoegdheid behouden over de inschaling.” In verband met de keuze tussen gewoon of buitengewoon onderwijs stelt de conceptnota: “Ouders behouden de eindverantwoordelijkheid waar het gaat om de keuze voor gewoon of buitengewoon onderwijs, rekening houdend met de specificaties op dit vlak voor de verschillende leerzorgniveaus.”
3
Het standpunt van het VSKO
Het VSKO is van oordeel dat onderwijs ertoe kan bijdragen dat elk kind/elke jongere optimale onderwijskansen krijgt. In de mate dat de organisatie van de leerzorg daartoe bijdraagt, schaart het VSKO zich achter de uitgangspunten van de conceptnota zoals hierboven beschreven en achter de uitbouw van een zorgcontinuüm. Ze sluiten aan bij een aantal uitgangspunten van het katholiek onderwijs in het nadenken over zorg voor kinderen en jongeren (H p. 9). Het VSKO pleit voor een onderwijscontinuüm waarin bepaalde kinderen of jongeren met extra zorgbehoeften gewoon onderwijs kunnen volgen en zich zo voorbereiden op maatschappelijke integratie, terwijl de leer- en ontwikkelingskansen van andere kinderen of jongeren het best gediend zijn met de specifieke expertise van het buitengewoon onderwijs (H p. 4). Knelpunten Het VSKO stelt vast dat de conceptnota nog een aantal principiële knelpunten bevat, vooral wat concretisering betreft.
3
Financiering GON-kinderen en jongeren Een belangrijk knelpunt ligt in de financiering. Zo verlaat de minister vrijwel volledig het spoor van individuele toekenning van middelen op leerzorgniveau 1 en 2. Enkel de huidige GONleerlingen van de types 4, 6 en 7 zouden op leerzorgniveau 2 handicapspecifieke middelen krijgen. Voor de leerlingen van type 3 en 8 en leerlingen met autisme zou enkel op het niveau van de scholengemeenschap een enveloppe voor vooral de structuurversterkende werking worden toegekend. Die enveloppe zou dan onder de scholen met veel kinderen of jongeren op leerzorgniveau 2 worden verdeeld. Dat strookt niet met de reële noden van kinderen en jongeren en scholen. Het VSKO wijst de enveloppenfinanciering op het niveau van de scholengemeenschap af en vraagt dat de financiering voor GON-leerlingen op individuele basis gebeurt. Dat betekent niet dat deze middelen louter individueel zullen worden aangewend. Budgettaire inspanningen voor verschillende leerzorgniveaus en onderwijsvormen Het is noodzakelijk dat ook in het secundair onderwijs stimulansen worden gegeven om zorgcoördinatie structureel uit te bouwen. Dit veronderstelt aanpassingen aan het lestijdenpakket en aan de omkadering van het ondersteunend personeel. De minister vindt het moeilijk nu al zeer concrete uitspraken te doen over specifieke budgettaire inspanningen voor verschillende leerzorgniveaus en binnen de onderscheiden onderwijsvormen (C p. 49). Die onduidelijkheden verhinderen op zijn minst een juiste inschatting van de (financiële) haalbaarheid van de voorstellen uit het leerzorgkader. Weinig voeling met de onderwijsrealiteit Een aantal voorstellen van de minister vertonen weinig voeling met de onderwijsrealiteit. Zo zijn strikt individuele leertrajecten op leerzorgniveau 3 in het gewoon onderwijs niet haalbaar (voor de leerkracht en voor de leerlingengroep) als ze te ver afwijken van de planning van het gemeenschappelijk curriculum. Dat geldt zowel voor het basisonderwijs als het secundair onderwijs. Omdat deze problematiek gevoelig ligt, wil de minister de keuze voor gewoon onderwijs voor kinderen en jongeren van leerzorgniveau 3 geleidelijk laten implementeren. Dat verandert echter niets aan zijn einddoel (C p.65). Draagkracht en inschrijvingsrecht De draagkracht van een school wordt niet voldoende in rekening gebracht bij de inschrijving van een leerling. De minister laat het inschrijvingsrecht van een nieuwe leerling in het basisonderwijs en in de eerste graad secundair onderwijs afhangen van kwantitatieve criteria en van “mogelijk andere eenduidig objectiveerbare parameters” (C p. 66). Hier verwachten we een sterker signaal van de minister, namelijk dat hij een school de kans geeft om bij haar draagkrachtafweging bijvoorbeeld haar aantal leerlingen op leerzorgniveau 2 in rekening te brengen, maar ook haar aantal GOK-leerlingen, het aantal kinderen en jongeren waarvan de thuistaal niet het Nederlands is, haar infrastructuur, enzomeer. Een inschrijving in de tweede of derde graad van het secundair onderwijs hangt af van het antwoord op de vraag of een leerling een zinvol traject kan volgen. Het blijft onduidelijk wanneer van een zinvol traject sprake is. Dat kinderen en jongeren die ingeschreven zijn in een school voor gewoon onderwijs en die van leerzorgniveau 2 naar leerzorgniveau 3 overstappen in ieder geval het recht hebben in die school te blijven, is een bijkomend knelpunt. Dat kinderen en jongeren van leerzorgniveau 4 zich kunnen inschrijven in een school voor gewoon onderwijs (C p. 33 en 79) indien die school dat toelaat, maar dan slechts de middelen van leerzorgniveau 3 krijgen, klopt ook niet met de reële behoeften van leerling en school. Verbreding Hoewel de minister schrijft dat hij niet van plan is de scholen voor buitengewoon onderwijs te verplichten zich open te stellen voor meer doelgroepen (verbreding) (C p. 33), pleit hij op andere plaatsen in de tekst (C p. 69 en 70) voor maatregelen die wel leiden tot (verplichte)
4
verbreding. Als scholen ervoor kiezen (een) bijkomende doelgroep(en) op te nemen, dan dient deze verbreding aan een aantal kwaliteitsvoorwaarden te voldoen. Onduidelijkheden en vragen Er zijn nog een groot aantal voorwaarden die concrete invulling behoeven vooraleer er aan implementatie gedacht kan worden (zie bijlage). Onder meer een duidelijk zicht op competentieontwikkeling en –ondersteuning ontbreekt nog in de conceptnota. Aan al deze pijnpunten moet de minister nog sleutelen. Het leerzorgkader is bijlange na nog geen verworvenheid. Statuut van de tekst Na een discussienota en een ontwerp van conceptnota ligt nu deze conceptnota op tafel. Die conceptnota is duidelijk geen regelgeving waaraan de onderwijsactoren zich te houden hebben. Ze beschrijft een eerste voorlopig ontwerp voor latere regelgeving. De minister werkt nu aan een ontwerp van decreet. Hij moet nog een eindweegs gaan voor er een goedgekeurd decreet zal zijn. Veel scholen werken intens aan hun zorg voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften wat sommigen daarover ook moge denken of zeggen. Het VSKO moedigt die scholen aan verder te werken aan hun mooie realisaties op het vlak van zorg voor kinderen. Dat is de beste voorbereiding op de komende ontwikkelingen op het vlak van leerzorg. Acties van het VSKO Het VSKO heeft in werkgroepen in de Vlor, in contacten met de minister en zijn medewerkers en in de hoorzitting in de onderwijscommissie van het Vlaams Parlement de bovenstaande knelpunten aangekaart. Het verslag van de hoorzitting en andere (VSKO)teksten over leerzorg vind je op de startpagina van www.vsko.be. We blijven de belangen van kinderen en jongeren en van hun scholen behartigen in al onze acties die zich in de volgende maanden vooral zullen situeren op het vlak van de politieke beïnvloeding.
4
Tot slot
Tot slot nog dit… In de hele leerzorgdiscussie dient de leerling (elke leerling) het centrale punt te blijven. Het uitgangspunt van kwaliteits- en waardevol onderwijs voor alle kinderen en jongeren mag niet uit het oog verloren worden. Zoals bij elke onderwijsvernieuwing is het daarbij belangrijk te bewaren wat goed loopt en alleen te verbeteren wat voor verbetering vatbaar is. Het VSKO blijft pleiten voor een duidelijke communicatie met alle betrokkenen op alle echelons en voor ‘stimuleren’ in plaats van ‘opleggen’ teneinde de perceptie van haalbaarheid van de voorstellen te verbeteren en de implementatie mogelijk te maken. In de inleiding van de conceptnota geeft de minister aan tevreden te zijn met het vele stof dat de discussienota deed opwaaien (C p. 4). We laten het dan ook niet na het stof verder te doen waaien tot er een aanvaardbaar model, met duidelijke en haalbare concretisering op tafel ligt. Mieke Van Hecke 18 september 2007
5