1 I S jU'u'^ïür.i
I I
Z''
OPMP:RKINGEN I! I T I M
"^51
I\K r t
JTK
i Mmmmi m ONZER MARINE.
NAAR AANLEIDING VAN BENE BESCHOUWING IN ITET TIJDSCHRIFT „DE GIDS" 1 8 G 8 , N". 1 0 EN 1 1 ,
—-VV/IAAATUWAAAA/V/^
'S GTtAVENIIAGE,
M. M. C O U V É E . 18 6 8.
In de nummers 10 en 11 van het tijdschrift de Gids 1868 wordt eene beschouwing over de nieuwe gepantserde schepen onzer marine gevonden, en daarbij mijne handelingen als Directeur van scheepsbouw zoo bitter, hard en onbillijk beoordeeld, dat ik vermeend heb, daartegen te moeten opkomen en wel door liet geven van ophelderingen die, zoo ik vertrouw, de door den schrijver ten mijnen opzigte gemaakte opmerkingen als onjuist zullen doen uitkomen. Met een zekere ironie word ik ieder oogenblik aan het publiek van Nederland als de officieele raadgever van den Minister van marine voorgesteld en als zoodanig is alles, wat naar het oordeel van den schrijver verkeerd werd uitgevoerd, aan mij te wijten. Of de Minister al andere personen en bij voorkeur zeeoflicieren raadpleegt of naar eigen inzigt handelt, dat doet niets ter zake; valt het slecht uit, dan heeit de Directeur van scheepsbouw daarvan de schuld te dragen. Ik hoop later aan te toonen, dat ik voor de aanschaffing onzer rammen en monitors niet ben geweest de officieele raadgever van den Minister; vooraf be-
4 handel ik de zaken die mij aangaan, volgens de orde waarin zij door den sclirijver in zijne verbasideling zijn aangegeven en kom dns in de eerste plaats op liet ramtorenschip Prins Hendrik der Nederlanden, dat wij te danken hebben aan het besluit om buiten zijn (des Ministers) officieelcn raadgever om een gepantserd schip in Engeland te doen bouwen, „Van de proefneming „met dat schip zijn wij met zeer weinig schade afge„komen, doch hebben dit naast God aan de gebroeders „Laird te danken/' De gedachte die onmiddellijk bij het lezen van het laatste gedeelte dezer bewering bij mij oprees was deze: Wat zou wel het oordeel zijn geweest indien het schip minder goed ware uitgevallen, zouden de gebr. Laird dan ook de schuld hebben weggedragen? Ik wensch geen betoog te leveren, dat de Prins Hendrik als ram tweelingschroeven of als zeilschip slechts écne schroef moet bezitten, alleen wil ik slechts aantoonen, dat de schrijver niet goed was ingelicht, toen hij beweerde, dat de Minister besloot dit schip buiten mijne bemoeijing om te doen bouwen. De Minister Huijssen van Kattendyke deed in het voorjaar van 18G4 eene reis naar Engeland met het doel om de toenmaals zooveel gerucht makende torenschepen El Tousson en EI Mounassir , thans de Wivern en Scorpion, te zien. Buiten mij vergezelde Zijne Excellentie op die reis niemand. Bij die gelegenheid zijn wij door tusschenkomst van den Consul te Liverpool met de gebr. Laird in aanraking gekomen, eu werd voornamelijk met den Heer William
o
Laiixl over deu aamuaak van ecu ramtorciiscliip gcbaiidekl. Eerst in 18ü5 kon daaraan uitvoering worden gegeven, en vooraf' zijn al de vercischten voor dat schip door mij met deu Heer William Laird besproken tot dat er eene ciudconferentie in liet kabinet des Ministers plaats bad, waarbij ook de Iloofd-Ingcnieur Tideman, als de aangewezen persoon tot het voeren van toezigt bij den bouw, tegenwoordig was, en alstocn werd door mij en den genoemden Iloofd-Ingcnieur, den lieer Laird bewezen, dat bet schip welks plan door hem werd voorgesteld , geen goede uitkomst, vooral op bet punt van diepgang, kon opleveren, en daar bij bij nader overleg met ons instemde, zijn door bcui andere projecten ingeleverd die, wat bet beginsel aangaat, de goedkeuring des Ministers mogtcn wegdragen, doch een geheel ander schip in het leven riep als waarover van het begin af was gehandeld. Dit was de oorzaak dat de kosten van een milliocn gulden, vroeger aangegeven, met zes tonnen gouds moesten verhoogd worden, en bet is onjuist te beweren, dat de Prins Hendrik meer beeft gekost dan verwacht was, want bij den gekontrakteerden prijs is geen cent bijslag verleend. ^\^at ik alstocn den Minister omtrent de verbooging van zes honderd duizend gulden opmerkte en welk antwoord ik daarop ontving is alleen den Hoofd-Ingenieur Tideman bekend en behoeft ook hier niet te worden medegedeeld. Verder is alles wat de Prins Hendrik betreft onder
6 mijne leiding, gercg'cld; de bcöclilcting door den Hooi'dlugenicur Tideman ontworpen werd goedgekeurd en op geringe wijziging na gevolgd. Ik vermeen nu genoeg gezegd te hebbeu om aan te toonen, dat de Minister niet buiten mij om, de Prins Hendrik deed bouwen. Onder het bestuur van den Minister Pels Rijcken ben ik voeder de officicele raadgever: waarlijk, die bewering is wat al te dwaas, en het baart verwondering dat de schrijver, die zoo goed bekend is met hetgeen de begrooting van marine betreft en hetgeen bij hare behandeling in de tweede kamer voorviel, niet heeft gezien dat ik toenmaals als officieele raadgever geheel ter zijde ben gesteld. Men leze slechts de memorie van beantwoording voor het dienstjaar 18G7, pag. 13, waardoor den Minister het volgende wordt gezegd: „Als tweede hoofdofficier van het active corps wenscht „de ondergeteekende een Kapitein ter zee of Kapitein „Luitenant, hoofdzakelijk bestemd voor de afdeeling „materieel." Door 's Ministers voorganger is de betrek„king van Chef van het materieel met die van Directeur „van scheepsbouw nu twee jaren geleden vereenigd. „De Directeur van scheepsbouw is de persoon die „de projecten ontwerpen moet voor een goed en hecht „gebouwd oorlogsmaterieel, maar is uit den aard der „zaak noch militair, noch praktisch zeeman, en kan „dus niet geroepen worden om de icaarde van oorlogs„materieel en zijn eigen werk te beoordeelen."
7 Vervolgens de redevoering gelioiidea iu de Tweede Kamer, zitting van 18 Maart 1867. „Mijnheer de Voorzitter, ik acht de betreliking van „Chef van het materieel volstrekt noodzakelijk, ja on„misbaar. De betrekking heeft vroeger altijd bestaan, „doch is twee jaren geleden opgeheven. Ik heb echter „aan het Departement komende denadeelige gevolgen van „die opheffing dadelijk ondervonden, daar ik den persoon „miste die ik omtrent het materieel kon raadplegen. „Ten gevolge daarvan is het noodig geweest voor„loopig iemand bij het Departement te detacheren." Nu ligt het vooral niet in mijne bedoeling om eenig oordeel ten nadeele omtrent de gepantserde schepen tijdens het Ministerie Pels Rijcken aangebouwd uit te spreken, ik wil alleen slechts doen uitkomen dat de schrijver mij ten onregte als de offieieele raadgever heeft voorgesteld en dat ik in die betrekking, wat het beginsel aangaat waarnaar de vaartuigen werden gevormd, de verantwoordelijkheid betreffende Stieren, Buffels en Tijgers en alles wat daarvan gezegd is, kan afwerpen, waartoe echter voor mij behoefte noch drang bestaat en ik bereid zou zijn de verantwoordelijkheid te dragen. Verder luidt het: „Wij kunnen den Buffel met de gepantserde kanon„neerboot en de stalen Handig Vlag rangschikken „onder de mislukte proefnemingen die wij aan de ge„brekkige kennis van den Directeur van scheepsbouw „te danken hebben/'
8 Van den Buffel kan dunkt mij geen sprake meer ziju dus de g-e[)antöerde kanouueerboot, — welke'? Wordt hier bedoeld N". 1, de gepantserde raderboot, of de kauonueerboot N". 10 waarvan de vóór- en acliterboegen gepantserd zijn. Boot N'>. 1 is gebouwd volgens het plan vau een particulier scheepsbouwmeester, beoordeeld en aangenomen door eene commissie, benoemd bij ministerieele beschikking van 22 Maart 18G2 N'J. ol. Die commissie werd geleid door een vlag-oflicicr en twee Kapiteins ter zee, eeu Hoofd-Ingenieur en ik waren daarvan leden. In de commissie werd dit plan, later een failure genoemd, met warmte door een Kapitein ter zee, ecu uitstekend zeeofficier, aanbevolen en verdedigd. liet is echter onjuist mij daarvan het vaderschap toe te kennen. Indien de schrijvci' zich daartoe bevoegd acht en hij wil mijn persoonlijk gevoelen over de boot N". 1 kennen, laat hij dan aan den Minister inzage vragen van mijn rapport gcdagteekend 15 Februarij 1862 No. 38, uitgebragt voor het tijdstip dat de commissie was benoemd. Het pantseren der boegen van kanouueerboot No. 10 werd door de bovenvermelde commissie voorgesteld. En uu de [huidig I7u(/, „ anders gezegd " de Stalen kanouueerboot No. ,3. Nadat er overleg tusschen de Ministers vau Marine en Oorlog had plaats gehad werd den Heer Dudgeon te Londen opgedrageu een plan te leveren voor een stoom kauouneerbootje, bestand tegen de uitwerking
9 van g-eweervnur eu slechts en mi is de vraag- of aan daan; ik geloof ten volle. bruikbaar tot alle diensten in commissie is gesteld.
3^^ k-i voeten diepgaande, de gestelde eisclieu is volDaarbij blijkt het bootje zoo te zijn, dat het bijna iramer
Na de zaken die mij persoonlijk aangaan behandeld te hebben zal het mij wel vergund wezen op te komen tegen de dubbelzinnige voorstelling die door den schrijver ten opzigte van het inrigten der werf te Amsterdam wordt gegeven. „Aan het Departement van Marine ontbrak tot het „inrigten de noodige kennis." Over die bewering welke mij raakt zal ik heensta])pen, want het lust mij niet te zeggen welke voorbereidende werkzaamheden door mij zijn verrigt, ik wensch over den Hoofd-Ingenieur Tideman te spreken. Toen de Russische Regering besloot tot de oprigtiug van eene eigene pantserinrigting riep zij de hulp in van de firma Mitchell te Newcastle die met het noodige zaakkundige personeel naar Rusland trok en tegen goede betaling de inrigting daarstelde. Te Amsterdam staat de Nederlandsche Ingenieur als uitvoerder geheel alleen, geen zaakkundig personeel is hem ter hulp e. Eer hij kan beginnen te werken moet hij afbreken en verandering brengen in werk- en bergplaatsen. Evenwel alle moeijelijkheden worden overwonnen, de Ingenieur der marine bewijst, dat hij ook bouwkundig en werktuigkundig Ingenieur is. Na verloop van
10 eeu jaar zijn de inrigtingca daarg-estcld, terwijl reeds drie gepantserde bodems op stapel staan, waarvan er één in December van dit jaar zal te water loepen. Neemt men in aanmerking, dat het werfpersoneel te Amsterdam nog niet bekend was met den bouw van ijzeren schepen, dan zal men kunnen begrijpen welke inspanning het den Hoofd-Ingenieur gekost heeft om de zaken zoover te brengen als zij nu zijn , en hij bij zijne veelomvattende werkzaamheden ook nog die van Meesterknecht en Kommandeur heeft moeten voegen. Van eene v^erf die gedurende meer dan een jaar in eenen geheel abnormalen toestand heeft verkeerd kan men niet vergen, dat zij evenveel als eene voor goed gevestigde inrigting zal voortbrengen, doch de overtuiging staat bij mij vast, dat men de ervaring zal erlangen dat de gepantserde schepen in den vervolge spoediger en goedkooper op 's landswerf zullen worden gebouwd dan zij nu in den vreemde werden afgeleverd. Hetgeen werd daargesteld vond echter geen genade in de oogen van den schrijver, „de machinale inrig„ting is te ordentlijk gesteld, en het ware beter, dat „de werktuigen wat meer door elkander stonden." Hij die zoo dweept met al hetgeen door de Gebr. Laird wordt verrigt heeft niet eens gezien dat de smederij in alle hoofdzaken overeenkomt met die der genoemde firma, behalve dat er loopkranen in zijn tot het gemakkelijk vervoer van ijzer en de gebouwen wat meer gesloten om ons klimaat, en dat de grofsmederij die op de Parijsche Tentoonstelling niet misplaatst geweest zou zijn enz., gebruikt zijnde tot het buigen en
11 zetten der spanten van drie schepen, daarbij voldaan heelt en het nog zou moeten blijken, dat er ergens ruimte te kort was. Integendeel heeft men er nog ± 9Ü vierkante ellen tot het bergen van kolen kunnen bestemmen, hetgeen wel wenschelijk doch niet volstrekt noodig was. Mijns inziens zijn de gemaakte opmerkingen uiterst onbillijk en geven aanleiding dat men hier aan iets anders dan aan onpartijdige beoordeeling moet denken. En nu kom ik ten slotte tot den wensch van den schrijver: „dat in het volgende jaar weder drie moni„tors buiten 's lands worden aangeschaft en het daarop „volgende jaar andermaal drie monitors. (*) Liever zag „hij ze binnen 's lands gebouwd, maar onze Ingenieurs „moeten zich eerst zelf nog oefenen in het bouwen van „die vaartuigen voor dat zij aan onze fabrijkanten les „kunnen geven." Er wordt dus hier uitgemaakt, dat onze fabrijkanten in het geheel nog niet op de hoogte zijn om monitors of rammen te bouwen. Van de Ingenieurs moeten zij lessen ontvangen en laatstgenoemden weten het ook nog niet: zij moeten zich oefenen. Ik voor mij wil het gevoelen niet onderschrijven, dat onze voornaamste fabrijkanten, met name de Directie der Nederlandsche Stoombootmaatschappij te Rotterdam en de firma Paul van Vlissingen en Dudok van Heel
(") Het zou zoo te pas komen voor de Works te Birkenhead: Laird heeft gebrek aan werk en dankt werklieden af.
12 te Amsterdam, zich sedert er kwestie bestaat overliet al dan niet doelmatige van het bouwen bij particulieren hier te lande, niet op de hoogte zouden gesteld hebben van al wat den bouw dier schepen betreft. Ik denk zoo ongunstig niet over hetgeen bij bovengenoemde inrigtingcn uitgevoerd kan worden, doch hoe het zij, dit staat bij mij vast, dat zij, geholpen door de aanwijzingen der Ingenieurs even goed als in Engeland of Frankrijk het verlangde werk zullen leveren. Oefening zal voor de Ingenieurs, wel altijd noodig blijven, doch op welk gezag beweert hier de schrijver, dat zij nog niet genoeg geoeleud zijn om pantservaartuigen te bouwen, wanneer dit werkelijk ouder huuue leiding plaats heeft en zij getoond hebben daartoe do noodige kennis te bezitten? Ik kan noch mag de besluiten van den Minister vooruitloopen, daar er verschillende omstandigheden kunnen bestaan waardoor men vcrpligt zou worden het materieel der marine op buitengewone wijze aan te schaffen, doch mijn persoonlijk gevoelen omtrent de zaak is als volgt: Eene keuze te doen uit de uu bestaande modellen en al het door ondervinding goed bevondeue aan te nemen en daar te stellen. Op de landswerven zooveel mogelijk te doen bouwen, en zoo die niet in de behoeften kunnen voorzien, alsdan de hulp der particuliere inrigtingeu hier te lande in te roepen, maar in geen geval de monitors en de rammen waarvan wij de modellen bezkten in den vreemde te doen aanbouwen Het geld tot arbeidsloonen, daarvoor uit 's lands
13 kas toegestaan, kan op voor de marine even nuttige wijze door onze eigene werklieden worden verdiend, en ik zie niet de minste noodzakelijkheid, dat wij het etablissement van de Gebr. Laird te Birkenhead in stand honden en onze eigen werklieden aan broodsgebrek prijs geven, evenmin om de voor de gepantserde vaartuigen benoodigde stoomwerktuigen in den vreemde te doen aanmaken en daarvan de verdiensten aan de nationale industrie te onttrekken. November
18G8. TURK, Ilndffi-Ingmipiir Direclnir vav Srlieppsbonw.
\
I
I
1