Opmerking: de gedichten zijn niet apart in bijlage, maar in de tekst zelf opgenomen.
Misschien wel het meest essentiële verschil tussen proza en poëzie is, dat je proza navertellen kunt en poëzie niet. (C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 172, 06-02-'78)
1
Een eerste en laatste regel heb je altijd wel bij de hand. Het moeilijkste is wat ertussenin ligt te bedenken. (Gerrit Komrij, De buitenkant, blz. 124)
0. Woord vooraf Graag wil ik een aantal mensen bedanken voor de hulp bij het verwezenlijken van mijn scriptie. Uiteraard gaat mijn allereerste woord van dank uit naar mijn promotor Prof. Dr. Yves T‟Sjoen, die altijd klaar stond om mij de nodige verbeteringen, de handige tips en de soms broodnodige moed mee te geven. Verder bedank ik ook mijn ouders, die mij altijd steunen en mij tenslotte ook altijd de kans geven om mijn studies te verwezenlijken. Een speciaal woord van dank gaat uit naar diegenen die met veel toewijding en geduld mijn teksten telkens opnieuw nagelezen, geredigeerd en van nuttig commentaar voorzien hebben. Ten slotte wil ik ook elke persoon die deze scriptie onder handen neemt bedanken voor het geduld dat hij of zij wil opbrengen om mijn eindwerk te lezen.
1
Alle citaten komen uit http://www.geocities.com/athens/ithaca/2249/p.html#Poezie19 (06/05/2009) Het gedicht komt uit: T. Tellegen, Daar zijn woorden voor, Maarten Muntinga (Rainbow Pockets), Amsterdam, 2007, p. 190. De vormgeving van de voorkaft heeft mijn moeder, Brigitte Bakker, verwezenlijkt. Voor meer uitleg over de symbolische referenties in het ontwerp, zie Bijlage 13.
I
Hanne De Coninck
1. Inhoudsopgave
UG, 2008-2009
1. Inhoudsopgave 0. Woord vooraf
I
1. Inhoudsopgave
II
2. Inleiding
1
3. Lilith: een complex van betekenissen 3.1 Inleiding 3.2 Het Boek der Schittering of de Zohar en de Bijbel 3.3 Andere betekenissen 3.3.1 Lilith als natuurlijke kracht: maan/ nacht/ vuur/ water/ wind 3.3.2 Lilith als „Vrouwe van de dieren‟ 3.3.3 „Tussen pik en psyche‟: de wulpse Lilith als erotische kracht 3.3.4 Lilith en de dood: een „vampiertrekje‟? 3.3.5 Lilith als dissidente stem: opstandigheid 3.4 De kleur(en) van Snoek: „de witte sleutel is wit….,/ de zwarte sleutel is zwart/ maar het grote gat is rood/ en jankt wat‟ 3.5 „Verlossing in de alchemie‟: „filosofische water‟ als „steen ofwel de „oermaterie‟‟ 3.6 Lilith in het literair proza 3.7 Besluit 4. De Lilith-figuur bij Lucebert 4.1 Inleiding 4.2 Gelijkaardige symbolen bij Lucebert en Snoek: Lilith als gedeelde oerstof? 4.3 Analyse van enkele gedichten: de Lilith-symboliek bij Lucebert 4.3.1 „lente-suite voor lilith‟: bespreking op formeel vlak 4.3.2 Bespreking op inhoudelijk vlak (a) Titel: „lente-suite voor lilith‟ (b) Erotische interpretatie 1: woordkeuze (c) Erotische interpretatie 2: geluid en muziek (d) Ode aan de ambiguïteit: Lilith als dissidente, negatieve en daardoor net ook positieve kracht (e) Mogelijke verbanden met de alchemie (f) Kritiek op de katholieke kerk
4.4 Besluit 5. De Lilith-figuur bij Snoek 5.1 Inleiding 5.2 Een maagdelijke „affaire‟: wat met Maria Magdalena? 5.3 Gedichtenanalyse: de Lilith-symboliek bij Paul Snoek a) „Archipel‟ b) Enkele vergelijkingen met de „lente-suite voor lilith‟ van Lucebert c) De keuze voor het onconventionele: „breken‟ d) Kritiek op (de god van) de katholieke kerk: niet zwijgen maar branden e) Gevolg: groteske schepping van een eigen wereld (f) Erotische lezing: „Er is geen eiland zonder zee‟: hunkeren naar vloeibare vereniging
3 3 3 7 8 11 12 13 14 15 19 21 22 23 23 24 29 30 32 32 33 34 36 38 39
40 42 42 42 44 45 49 50 52 57 61
II
Hanne De Coninck
1. Inhoudsopgave
UG, 2008-2009
5.4 „[T]ussen Eros en Thanatos‟: zit de Lilith-figuur ook in Snoeks proza? 5.5 Besluit
63 68
6. Algemeen besluit
69
7. Bibliografie
72
8. Bijlagen Bijlage 1: Het christelijke scheppingsverhaal uit Genesis Bijlage 2: Ontstaansmythe over Adam, Eva en Lilith, gebaseerd op een belangrijk joods-kabbalistisch geschrift uit de dertiende eeuw, namelijk de Zohar Bijlage 3: Extra uileg bij de termen „huwelijksquaternio‟, „coniunctio‟ en „coniunctio oppositorum‟ Bijlage 4: Afbeeldingen van de gevleugelde Lilith Bijlage 5: Afbeeldingen van Lilith als dier/ mooie vrouw Bijlage 6: Lilith als erotische/ mooie vrouw Bijlage 7: De kleuren in Paul Snoeks poëziebundels uit de jaren ‟50 Bijlage 8: Klankanalyse: „lente-suite voor lilith‟ van Lucebert Bijlage 9: De Lilith-symboliek in andere gedichten van Lucebert Bijlage 10: Enkele liederen waarin de Lilith-figuur expliciet bezongen is Bijlage 11: „Lilith‟ van Ilja Leonard Pfeijffer Bijlage 12: Enkele (fragmenten van) gedichten bij Paul Snoek die de groteske schepping met behulp van de alchemie verwezenlijken Bijlage 13: Uitleg bij de symboliek van het ontwerp van de voorkaft
III
Hanne De Coninck
2. Inleiding
UG, 2008-2009
2. Inleiding “Over de invloed van Lucebert op Paul Snoek is al veel gezegd maar het is nog niet echt concreet aangetoond in hun poëzie.” Gedreven door deze uitspraak van mijn promotor was ik vastbesloten om daar iets aan te veranderen. De Nederlandse Vijftiger Lucebert (Lubertus Jacobus Swaanswijk, 1924-1994) schilderde en dichtte op een manier waar de Vlaamse „Vijfenvijftiger‟ Paul Snoek (Edmond André Coralie Schietekat, 1933-1981) erg naar opkeek.2 Hoewel hij zich later tegen die invloed zou keren, (cf. infra) lijkt Paul Snoek te betreuren dat hij niet eerder is geboren. Zijn vaak geciteerde uitspraak: „Zoals ik te laat gekomen ben om bij de Vijftigers te behoren, ben ik ook een jaar of vijf, zes te laat gekomen om bij Cobra te behoren‟ getuigt van die frustratie.3 Ik nam de scriptie van Hannes Couvreur ter hand,4 die de invloed van Lucebert op Paul Snoek al besprak wat de kabbala betreft in drie bundels van Snoek: Hercules, Richelieu en Nostradamus (jaren ‟60). Daar Paul Snoek gaandeweg zijn eigen stem ontwikkelde, maar in zijn beginjaren nog veel invloed onderging van dichters als H. Lodeizen, H. Andreus, R. Campert en vooral ook van Lucebert,5 lijkt het interessant om de bundels van Lucebert en Snoek in de jaren ‟50 te onderzoeken. Op het einde van zijn thesis haalt Couvreur kort de muzen aan van Lucebert en Snoek. Volgens hem is dat een zekere Lilith voor Lucebert, en Maria Magdalena voor Paul Snoek. Die stelling trok mijn aandacht. Na wat grasduinen in de poëzie van beide dichters vond ik vooral die eerste muze interessant. Mijns inziens komt de Lilith-figuur niet alleen in de poëzie van Lucebert naar voren, maar impliciet – misschien door de invloed van Lucebert – ook in de poëzie van Paul Snoek. Om die onderzoeksvraag te toetsen is het eerst en vooral nodig uit te zoeken waar de Lilith-figuur kan voor staan, of zoals Lucebert zich in zijn „lente-suite voor lilith‟ afvraagt:
2
„Er is een duidelijke verwantschap tussen mijn werk en zijn vroeger werk. Hij schreef op dat ogenblik haast niets meer en wijdde zich bijna uitsluitend aan de schilderkunst. Ik vond dat heel interessant en wilde hem imiteren. Hij heeft mij gestimuleerd en ik heb zeer veel van zijn technieken geleerd. […] We zijn zeer verwant. We schreven en schilderden toen op dezelfde manier.‟ (Paul Snoek over zijn verwantschap met Lucebert, in: H. Leus, Ik ben steeds op doorreis. De wonderlijke avonturen van Paul Snoek in Vlaanderen, in Rusland en overal elders ter wereld. Manteau, Antwerpen, 1983, p. 70) Biografische gegevens: voor Snoek uit: H. Leus, Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu , Poëziecentrum, Gent, 2004, p. 5, 57. Voor Lucebert: http://www.kb.nl/dichters/lucebert/lucebert-01.html (29/04/2009) 3 Willem M. Roggeman, „Gesprek met Paul Snoek‟, De Vlaamse Gids 63 (1979), nr. 2, p. 9-24. 4 H. Couvreur, Vissen naar kosmische diepte. Literair-historisch onderzoek naar de plaats van Paul Snoek in het woelwater van de Nederlandstalige experimentele poëzie van na de Tweede Wereldoorlog, onuitgegeven verhandeling voor het verkrijgen van de graad licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, promotor prof. dr. Y. T‟Sjoen, Universiteit Gent, 2002-2003. 5 Y. T‟Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie, Lannoo, Tielt, 2005, p. 59.
1
Hanne De Coninck
2. Inleiding
UG, 2008-2009
„wie is die/lilith/ wie is lilith/ lilith‟.6 Hoofdstuk drie beschrijft uitgebreid de symboliek rond de Lilith-figuur, met achtereenvolgens aandacht voor de verbanden met de joodskabbalistische Zohar, de natuur, de erotiek, het naar voren brengen van een dissidente stem, het groteske, bepaalde kleuren en de alchemie. Daarenboven bestuderen we kort hoe die motieven bij Snoek en Lucebert voorkomen. Ten slotte wordt aangetoond dat de Lilith-figuur meer dan verwacht ook in het literair proza voorkomt. In het vierde hoofdstuk vergelijken we kort enkele symbolen uit de poëzie van Lucebert en Snoek. Welke zijn de overeenkomsten, en waar zitten de verschillen? Na die vergelijking bekijken we of de „Lilith-symboliek‟, zoals aangehaald in hoofdstuk drie, in de poëzie van Lucebert voorkomt. Geldt zij als muze, godin, ideale geliefde, hoer, of nog iemand anders? Belichaamt ze bepaalde intenties van de dichter? Het gedicht waarin Lucebert Lilith expliciet bezingt, de „lente-suite voor lilith‟, krijgt daarbij de meeste aandacht. Maar we halen ook andere fragmenten van enkele gedichten uit de jaren ‟50 aan.7 Het laatste hoofdstuk is het meest uitgebouwd. Het behandelt de mogelijke aanwezigheid van de Lilith-figuur in Paul Snoeks literaire werk. Is de „Lilith-symboliek‟ in Snoeks poëzie te vergelijken met die van Lucebert, als ze überhaupt al voorkomt in de poëzie van Paul Snoek? Voor we op die vraag een antwoord proberen te formuleren, veroorloven we ons een korte excursie naar Maria Magdalena, omdat zij, mede door Snoeks negen Gedichten voor Maria Magdalena (1973), meestal als Snoeks muze gezien wordt. Na de eventuele aanwezigheid van Lilith in Snoeks poëzie uit de jaren ‟50 te hebben geanalyseerd, leek het interessant om te onderzoeken of ze eveneens in Snoeks proza te vinden is.8 Het algemeen besluit vat de bevindingen van de drie grote hoofdstukken samen en geeft een antwoord op de vragen die in deze inleiding zijn gesteld. Verder zullen we vaststellen dat de vergelijking tussen enkele symbolen van Lucebert en Snoek bepaalde procedés en intenties onthult die bij beide dichters voorkomen. Zo probeer ik met deze scriptie bij te dragen tot de vergelijking van de poëzie van Lucebert en Paul Snoek, zonder daarbij gefixeerd te willen zijn op die vergelijking en geen oog meer te hebben voor de specificiteit die eigen is aan elk dichterschap.
6
Lucebert, Verzamelde gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam, 2007. Het gaat om de poëziebundels: apocrief/ de analphabetische naam (1952), triangel in de jungle/ de dieren der democratie (1951), de amsterdamse school (1952), van de afgrond en de luchtmens (1953), alfabel (1955), amulet (1957) en val voor vliegengod (1959). 8 Het gaat om de poëziebundels: Archipel (1954), Noodbrug (1955), Aardrijkskunde. Antropografische suite voor naïeve meisjes (1956), Tussen vel en vlees (1956), Ik rook een vredespijp (1957) en De heilige gedichten (1959). 7
2
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
3. Lilith: een complex van betekenissen
3.1 Inleiding De aard van de symboliek rond de mythische figuur Lilith is kameleontisch te noemen. Lilith neemt in de loop der eeuwen namelijk erg verschillende verschijningsvormen en betekenissen aan. Ook haar ontstaansgeschiedenis mist eenduidigheid. Meestal wordt Lilith verbonden met verschillende ontstaansmythes uit de Zohar of het Boek der Schittering. Omdat die referenties de meest gebruikelijke zijn – maar zeker niet de enige – staan we even stil bij enkele van die mythes. Bovendien halen we ook mogelijke verwijzingen aan die te maken hebben met het scheppingsverhaal in de christelijke bijbel. Dat verhaal biedt ons immers een vergelijkingsbasis voor een bepaalde mythe uit de Zohar. Daarnaast kan Lilith nog heel wat andere verschijningsvormen aannemen. Omdat die vormen bijdragen tot de symboliek en zo ook tot mogelijke motieven bij de dichters die we hier bespreken, hechten we veel belang aan die andere betekenissen. We bespreken achtereenvolgens de verbanden tussen Lilith en enkele natuurelementen, verschillende dieren, de erotiek, de dood, het vampirisme en het groteske als dissidente stem.
3.2 Het Boek der Schittering of de Zohar en de Bijbel De Zohar is een joods-kabbalistisch geschrift uit de dertiende eeuw.9 Er bestaan verschillende mythes die Lilith en haar ontstaan behandelen. Zo is er één over de klacht van Lilith als maan die haar licht moet verminderen ten dienste van de zon. 10 Een ander gaat dan weer over Lilith die verbonden is met „de schalen van het kwaad, of de duistere vrouwelijke kant van het Zelf die aan mannen en vrouwen ‟s nachts in hun dromen verschijnt.‟11 Volgens B. Black Koltuv geeft de Zohar dan ook „gedetailleerde aanwijzingen om het bewustzijn en de individuatie te verdiepen door Lilith en haar aard te leren kennen.‟12 Nog andere mythes uit de Zohar bestempelen Lilith als vrouw van de duivel of Samaël, de wijngod, of brengen haar in verband met een verhaal rond koning Salomo. 13 Ten slotte is er nog een interessant aspect: de huwelijks-quaternio zou volgens Koltuv aan de basis
9
Zowel het auteurschap als het ontstaan van de Zohar is twijfelachtig. De verzameling van boeken zou voor het eerst in Spanje opgedoken zijn in de dertiende eeuw. Het werk werd een tijd beschouwd als origineel overgeleverd uit de tweede eeuw. Later werd die stelling aangevallen. De schrijver zou Rabbi Shimon bar Yochai zijn, maar ook dat gegeven is meerdere malen betwist. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Zohar, 29/12/2008) 10 B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 16-17. 11 Ibidem, p. 19. 12 Ibidem. 13 Ibidem, p. 20.
3
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
liggen van vele „Lilith-mythes‟.14 „Quaternio‟ komt uit het Latijn en betekent „de vier‟. We kunnen de huwelijks-quaternio dan ook zien als [H]et symbool van het kruiselingse huwelijk. In Psychologie van de overdracht beschrijft Jung het quaternio als een archetype van de viereenheid, als een viervoudige relatie waarin het bewustzijn en het onbewuste van beide partners met elkaar in contact staan, te weten de man, zijn anima, de vrouw en haar animus. […] In het alchemistische huwelijksquaternio worden twee tegenstellingsparen in één beeld bijeengeplaatst, bijv. de zon en de maan samen met de chemische koning en chemische koningin. Het kan ook gaan om de tegenstellingen Sulfur en Mercurius, licht en duisternis, of geest en materie.15 Die huwelijks-quaternio is voor onze bespreking zo interessant omdat alle elementen die in bovenstaand fragment worden besproken ook in onze uiteenzetting over Lilith terugkomen. Het gaat om aspecten als de zon of het mannelijke, de maan of het vrouwelijke, de natuurelementen, het huwelijk van Lilith met God, de alchemie, de dualiteit, enz. (cf. infra) Ook bij de dichters zijn de gelijkenissen frappant. Vóór de quaternio is er sprake van een „distractio‟, de scheiding van mens en lichaam: „[V]elen noemen deze distractio een vrijwillige dood die wordt bereikt door de animus en de anima één te maken […] om zijn humeurigheid, zijn onrust, zijn onafgebroken gepieker over wereldse zaken en zijn mateloosheid in zijn verlangens op te geven.‟ 16 Die onrust, mateloosheid in verlangens en het gepieker zijn karaktertrekken die Snoek niet vreemd waren. Dat gaf hij in interviews ook (indirect) toe: „misschien door innerlijke onrust‟.17 Ook in zijn poëzie vinden we daar sporen van, al is uiterste voorzichtigheid geboden met dat soort implicaties. Met al die verschillende ontstaansmythes en verwijzingen in ons achterhoofd gaan we hier vooral dieper in op het voor ons meest relevante en waarschijnlijk ook bekendste verhaal, het scheppingsverhaal rond Adam, Lilith en Eva, dat goed te vergelijken is met het christelijke scheppingsverhaal.18 Dat christelijke „equivalent‟ – het sterk patriarchaal getinte scheppingsverhaal uit de bijbel – krijgt zo een andere kleur. Waar de eerste vrouw (Eva) volgens de bijbel uit een rib van de eerste man (Adam) geschapen is, kent de Zohar een veel „autonomere‟ rol toe aan die eerste vrouw. Bovendien heet deze laatste Lilith. Eva wordt 14
B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 20. M. Timmer, Van Anima tot Zeus: encyclopedie van begrippen uit de mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Lemniscaat, Rotterdam, 2001, p. 340. Meer info in bijlage 3. 16 M.-L. von Franz, De alchemie van de verbeelding, Kosmos-Z&K, Utrecht, 1993, p. 67. 17 H. Leus, Ik ben steeds op doorreis. De wonderlijke avonturen van Paul Snoek in Vlaanderen, in Rusland en overal elders ter wereld. Manteau, Antwerpen, 1983, p. 220. 18 Het is hier niet de intentie alle mogelijke oorsprongen en mythes uit de Zohar rond Lilith bloot te leggen. Dat zou ons te ver brengen. Het is noodzakelijk om aandacht aan de Zohar te besteden, maar in het licht van Snoek en Lucebert zijn zoals gezegd ook andere motieven rond de Lilith-symboliek interessant. Zo kunnen we vanuit een breed perspectief (nl. de ambivalentie rond Lilith) te werk gaan bij de analyse van de gedichten (cf. 4 en 5). 15
4
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
volgens de Zohar pas in een later stadium geschapen om Adam te vergezellen. Om die betekenisvolle verschillen te ontdekken, volstaat het twee passages uit de twee scheppingsverhalen naast elkaar te leggen.19 Ten eerste valt de afwezigheid van Lilith in de bijbel meteen op. Maar hoewel Eva volgens het scheppingsverhaal uit de christelijke bijbel de eerste vrouw is en er van Lilith geen sprake is, vinden we toch enkele mogelijke aanknopingspunten. Zo is vooral een passage uit Jesaja interessant. In Jesaja 34, 14 komt namelijk het woord „Lilit‟, wat „vrouwelijke demon‟ betekent, letterlijk voor: „Woestijndieren en hyena‟s komen er samen, saters ontmoeten er elkaar. Ook Lilit vindt er rust, zij woont er ongestoord.‟20 Lilith wordt vooral met het negatieve verbonden, want hoofdstuk 34 gaat over de verwoesting van Edom. Een tweede, veel indirectere verwijzing waar Lilith als negatieve kracht verschijnt vinden we in het scheppingsverhaal. Hoewel ze daar niet bij naam genoemd wordt, is het een slang die Eva tot de zonde verleidt. Dat Lilith vaak als slang verscheen in de mythologie zien we hieronder nog (cf. 3.3.2), maar toch valt het op dat ook in Jesaja 34 het woord slang in de onmiddellijke nabijheid van Lilith wordt vernoemd. Want in 15 staat: „De pijlslang maakt daar haar nest, legt haar eieren en broedt ze uit. Zij breken open en de jongen kruipen in de schaduw bijeen.‟21 Overigens merken we op dat de vaak met Lilith verbonden elementen van schaduw (cf. infra) en pasgeborenen ook hier in haar nabijheid prijken. Ten tweede zien we meteen dat Lilith in de Zohar wel een prominente rol krijgt. Ze treedt op als iemand die niet met zich laat sollen, gelijke rechten eist en niet bang is voor het mannelijke. Bovendien is ze belust op wraak en manifesteert ze zich letterlijk en figuurlijk als een serpent. Lilith wordt vaak als dier afgebeeld en zeker niet alleen als slang (cf. 3.3.2). Wanneer Eva ten tonele verschijnt, neemt zij de tegenpool van Lilith aan. Zij is wel bereid om Adam te dienen en toont zich nederig. Toch is ze niet perfect: Eva laat zich uiteindelijk verleiden door de donkere, wraakzuchtige Lilith en verleidt op haar beurt ook Adam. Dat laatste aspect vormt een belangrijke relativering van het dualistisch denken. Monotheïstische godsdiensten zoals het joden- of christendom zijn vaak bekritiseerd op hun „dualistisch gedachtegoed‟: man versus vrouw, goed versus slecht, hemel versus hel, duivel versus god, lichaam versus geest, etc.22
19
Zie bijlage 1 en 2. De Bijbel: Willibrordvertaling, Katholieke Bijbelstichting, ‟s Hertogenbosch, 1995, p. 830. 21 Ibidem. 22 R. Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000, p. 25. 20
5
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
In het traditionele scheppingsverhaal wordt die dualiteit op sommige vlakken inderdaad verwezenlijkt. Zo gaat het om een man, Adam, en een vrouw, Eva, die door God geschapen zijn om elkaar aan te vullen en zo te kunnen leven in het Aards Paradijs. Ze hebben het er erg goed, maar mogen van God niet van de Boom der Kennis van Goed en Kwaad eten, anders gebeuren er slechte dingen. Als ze dat uiteindelijk toch doen, verleid door een slang (=de duivel), worden ze uit het Aards Paradijs verdreven en is er een zondeval. Die dualiteit heeft veel te maken met de wil om het goede te benadrukken. Enige vorm van abstractie is zo bijna niet te vermijden. Zo is het zeer verleidelijk om uit het christelijke scheppingsverhaal de tegenstelling man versus vrouw te halen. Ook uit het Zoharverhaal zouden we tegenstellingen kunnen afleiden, bijvoorbeeld die van „de gehoorzame Eva‟ versus „de opstandige Lilith‟. Toch is het aangeraden voorzichtig om te springen met zulke dualistische termen. Volgens R. Wouters is het namelijk belangrijk te erkennen dat de zogenaamde „Evavrouwen‟, die bereid zijn te lijden en hun man onvoorwaardelijk te dienen, ook een soort van „Lilith-energie‟ in zich hebben, al dan niet in hun onderbewustzijn. De „Eva-energie‟ kan wel geruime tijd domineren, maar na verloop van tijd dringt een explosie van de duistere „Lilithenergie‟ zich toch op.23 Besluitend kunnen we stellen dat Lilith een sterke rol toebedeeld krijgt in de joodskabbalistische traditie. In de Zohar komt zij duidelijk naar voren als trotse, sterke vrouw die opkomt voor haar rechten en zich niet laat doen door het mannelijke. In de Bijbel is er geen sprake van Lilith, afgezien van één directe en enkele mogelijke verwijzingen. Beide overleveringen samen genomen staat Lilith voor het vrouwelijke, de nacht, het demonische, de opstand, de slang, het koppige, de schaduwzijde, het niet onderdanige en, enigszins metaforisch, de onbewuste kracht die de onderdanige Eva in zich heeft. Als we die geloofsgebonden aspecten nog even vergelijken met de symboliek die Lilith bij Lucebert en mogelijks bij Snoek aanneemt, zien we veel gelijkenissen, maar ook enkele verschillen. Lilith komt bij beide dichters mogelijk aan bod als verleidelijke kracht, als een soort slang die uitnodigt tot het niet conforme, het ingaan tegen de gevestigde waarden. In de Zohar en de bijbel gaat het dan om weerstand bieden tegen God; bij Snoek bijvoorbeeld dan weer tegen de katholieke kerk. Ook staat ze evt. voor het onderbewuste, aangezien we zullen zien dat Lilith een muze kan zijn voor Lucebert en Snoek (cf. 4 en 5). Uiteraard gaat ook de vergelijking met het kwade, het sterke vrouwelijke en de erotiek hier op.
23
R. Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000, p. 27.
6
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
Toch vinden we ook enkele verschillen: „[I]n de Zohar is Lilith, de „Vlam van het Rondzwaaiend Zwaard‟‟.24 Ook in de bijbel is er een „vlam van het wentelend zwaard‟, die dan weer de boom uit de tuin van Eden moet bewaken tegen slangen zoals Lilith.25 Toch vinden we niet echt een „zwaardmotief‟ terug in de lyriek van Lucebert of Snoek, of toch niet onmiddellijk iets dergelijks dat in verband te brengen is met Lilith. Verder komt Lilith als slang in de Zohar en vooral in de bijbel als louter negatieve kracht voor. Zo belichaamt Lilith in de bijbel misschien de slang die de oorzaak is voor zonde en kwaad. Ook in Jesaja zagen we destructie: „Lilit‟ en de pijlslang zijn weer niet toevallig aanwezig bij de vernietiging van Edom. Bij Lucebert en evt. Snoek wordt Lilith vooral als positieve kracht gezien, als stimulans voor hun dichterlijke creativiteit of als bron van moed om in te gaan tegen de traditionele stroom. Van de „traditionele‟ symboliek is dus veel overgenomen, maar enkele aspecten zijn omgezet naar een eigen symboliek. Over het samensmelten van tegengestelden zegt Lucebert bijvoorbeeld: „Maar belangrijker en rijker dan de paradox is dat wat er boven uit gaat, dat wat domineert en uiteindelijk het ene centripedale [sic] en polaire met het ertegenover liggende verzoent.‟26 Hoewel negatieve nuances niet uit te sluiten zijn, komt Lilith toch vooral voor als iets of iemand waarnaar de dichters lijken te verlangen, zoals hulp, erotiek of vrijheid. Waar de slangen in de geloofsboeken vooral verderf zaaien, zien Lucebert en Snoek datzelfde gegeven als noodzakelijk en ook wel als louterend „kwaad‟. Een beetje zoals drugs de muze was van de beat poets, zo is Lilith de inspiratiebron voor Lucebert, en mogelijks ook voor Snoek.
3.3 Andere betekenissen Als mythisch figuur kent Lilith ook veel andere invullingen. Vaak zijn de aan haar toegekende betekenissen ook nog eens paradoxaal: „nu eens Godin, dan weer demon, nu eens verleidster, dan weer moordenares, nu eens de bruid van Satan, dan weer de gezellin van God, eeuwig vlammend aan de poorten van het paradijs.‟27 Zo verenigt Lilith zowel het ene als het andere in zich en pinnen we haar beter niet vast op één aspect. Bij analyse van de gedichten proberen we zowel bij Lucebert als bij Snoek rekening te houden met die „polyinterpretabiliteit‟ (cf. 4 en 5). 24
B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 29. De Bijbel: Willibrordvertaling, Katholieke Bijbelstichting, ‟s-Hertogenbosch, 1995, p. 4. 26 Lucebert in: P. Hofman, lichtschikkend en zingend: de jonge Lucebert. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004, p. 218. 27 B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 30. 25
7
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
In wat volgt proberen we een overzicht te geven van enkele motieven uit de „Lilithsymboliek‟. Dit overzicht is zeker niet volledig, maar probeert de meest courante motieven aan te halen die met Lilith worden verbonden. Daarbij schenkt elke paragraaf naast „cultuurgebonden‟ betekenissen aandacht aan hoe die motieven bij Snoek en Lucebert voorkomen. Een concretere uitwerking van dat laatste (met analyse van gedichten) gebeurt dan in hoofdstuk 4 en 5 (cf. infra).
3.3.1 Lilith als natuurlijke kracht: maan/ nacht/ vuur/ water/ wind Zoals hiervoor al aangehaald vinden we in de Zohar ook een verhaal over het ontstaan van de zon en de maan waarbij Lilith betrokken is. De zon en de maan zijn twistziek, want de maan pikt het niet dat zij haar licht moet verminderen ten voordele van de zon. Hier is duidelijk een weerklank te vinden van het scheppingsverhaal in diezelfde Zohar. Ook daar pikte Lilith het niet dat zij ondergeschikt was aan Adam. De zon is hier dus enigszins gelijk te stellen met het mannelijke dominante en de vrouw met de maan, in haar ondergeschikte rol die ze niet wil vervullen. Dat dit verband niet zomaar uit de lucht gegrepen is toont volgend fragment aan: “Nadat het oerlicht zich had teruggetrokken werd er een „vlies voor het merg‟ geschapen, een k‟lifah-schaal of -omhulsel, en deze k‟lifah zette uit en bracht een andere voort die Lilith was.” (Zohar I 19b) […] Ten gevolge van de vermindering van de Maan wordt de k‟lifah (of schaal van het kwaad) die Lilith is geboren. […] Uit deze Zohar-mythen kunnen we opmaken dat de energie van Lilith wordt ontleend aan de wrok en de vermindering van de Maan. Ze is duister en onstuimig, en van de nacht.28 Ook in de astrologie vinden we verbanden met het hemellichaam: Lilith wordt daar „de Zwarte Maan‟ genoemd.29 Ook hier vinden we aspecten die nog eens bekrachtigen wat we hiervoor al behandelden: het teniet doen van het dualistische denken, het onbewuste, het duistere van de maan, het verdrongen vrouwelijke, de dood, enz.30 Daarnaast zijn er ook twee nieuwe aspecten. Ten eerste het motief van verandering of evolutie: Lilith heeft, zoals gezien, een erg opstandig en onvoorspelbaar karakter. De maan zoals wij die kennen doorloopt dan ook telkens opnieuw verschillende fases: nieuw, wassend, vol, afnemend. Die verschillende fases brengen ons tot een tweede motief: de nacht. Want een maan doet direct denken aan de nacht en het duistere. Een wassende maan geeft veel minder licht dan een volle maan. En hoewel de maan zelf met licht geassocieerd wordt, is het toch de zon
28
B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p 17, 19. http://symbolic.be/?CategoryID=352&ArticleID=385 (31/10/2008) 30 Ibidem. 29
8
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
(het mannelijke aspect) die daarvoor zorgt: zij projecteert haar licht op de maan. Zo bekeken staat Lilith voor het duistere. Dat grenst dan ook weer aan het kwade. Lilith staat in de Zoharse scheppingsverhalen namelijk als kwade kracht tegenover Eva, de zon, enz. De ambivalentie is dus nooit ver weg: als maan kan Lilith staan voor licht, maar tegelijkertijd kan ze staan voor het duistere, het kwade en de nacht. Dat laatste aspect zien we ook nog eens bevestigd doordat Lilith waarschijnlijk van het Hebreeuwse „laila‟ komt, wat „nacht‟ betekent.31 Nog meer „multi-interpretabiliteit‟ verkrijgen we als we naast het duistere en het kille van de nacht ook het helder licht en de warmtegloed van het vuur plaatsen. Een derde bijkomend motief voor Lilith vinden we dus bij het natuurelement vuur. Er zijn heel wat aanwijzingen. Zo zou Liliths lichaam volgens de Zohar gedeeltelijk uit vuur bestaan: „Er wordt gezegd dat Lilith van het hoofd tot de navel het lichaam heeft van een mooie vrouw, maar vanaf de navel omlaag is ze vlammend vuur‟.32 Naast die fysieke gelijkenis kunnen we het ook metaforisch bekijken: vurig in de zin van een koppig, opstandig karakter. Lilith is in het besproken scheppingsverhaal uit de Zohar net het prototype van dit vurig karakter. Ook Wouters stelt dat: „Lilith is vurig, wild, ontembaar, onwrikbaar, zelfstandig, zelfbewust, aards, doordrongen van een dierlijke sensualiteit, wraaklustig en duister.‟33 Daarnaast is rood ook vaak de kleur om vuur aan te duiden (cf. 3.4). Evenzeer is er de associatie met passie, liefde en erotiek (cf. 3.3.3). Die elementen zullen we steeds (in)direct met Lilith kunnen verbinden. Nog een andere aanwijzing vinden we alweer in de Zohar, waar ontembare en zondige vrouwen als Lilith „diegenen die „de vlam van het rondzwaaiend zwaard‟ (Genesis 3:24) worden genoemd. (Zohar III 19b)‟34 Ten slotte, of het nu toeval is of niet, Lilith wordt in diezelfde Zohar naar de Rode Zee verbannen, en haar krachten nemen er af (ze verliest erg veel kinderen); net wat er met vuur gebeurt als het door water omgeven is. Een vierde motief waarmee Lilith vaak in verband gebracht wordt, is het water. Zoals net aangehaald wordt ze verbannen naar de Rode Zee en is water nefast voor Liliths krachten. Daarnaast zal het weer geen toeval zijn dat de cyclus van de maan (hiervoor al als Lilithmotief bestempeld) invloed heeft op de getijden van het water: eb en vloed hangen namelijk onder meer af van haar stand.35
31
http://www.faq-online.nl/index.php?file=article&art_id=131&page=6 (18/03/2009) B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 17, 19. 33 R. Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000, p. 25. 34 B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 29. 35 http://wetenschap.infonu.nl/ruimtevaart/3329-wat-is-de-maan-en-wat-is-haar-merkbare-invloed.html (02/10/2008) 32
9
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
Ten slotte beschouwen we de wind of storm als vijfde en laatste motief. Het bestaan van Lilith als wind- of stormdemon vinden we vooral in de vroegste eeuwen van haar verering terug. „In Soemerië was zij gedurende het derde millennium vóór Chr. eerst Lil, een destructieve storm- of windgeest.‟36 De uitdrukking „een nieuwe wind waaien‟ staat ook voor vernieuwing. Als we even terugblikken op het scheppingsverhaal uit de Zohar, dan staat de wind bij Lilith symbool voor haar drang naar verandering en vernieuwing, haar onwil om zich zoals de traditionele Eva door een man te laten doen. De Zohar wordt dan ook vaak beschouwd als boek dat mannen wilde behoeden tegen de duistere krachten van vrouwen.37 Verder wordt Lilith erg vaak gevleugeld afgebeeld,38 wat ons ook doet denken aan wind, of toch alleszins aan een zekere (lucht-)verplaatsing. Ten slotte is er nog een psychisch aspect: een stormwind gaat zijn eigen weg, is destructief en sleurt alle voorwerpen of mensen mee die deze kracht enigszins ontberen. Net zoals Lilith dus, die gedreven is door een sterke, vernietigende en eigenzinnige kracht: „de demon van het krijsen […] Ze verscheurt je tot er niets meer van je overblijft dat niet om transformatie schreeuwt.‟39 In de dualistische visie staat ze tegenover Eva, die bijna geen eigen wil heeft. Als we het genuanceerder bekijken, probeert Lilith haar als het ware een eigen wil te geven, of die alleszins vanuit Eva‟s onderbewuste te voorschijn te halen: „Lilith heeft haar beetgepakt en meegesleurd.‟40 Afsluitend kijken we nog even naar het voorkomen van de besproken natuurelementen bij Lucebert en Snoek. Bij beide dichters komen die doorheen hun hele poëtisch oeuvre veelvuldig voor. Strikt genomen vinden we bijna in elk gedicht een natuurelement. Het is logischer om bij Lucebert die elementen met Lilith te verbinden dan bij Snoek, omdat de „Lilith-invloed‟ bij Lucebert expliciet aanwezig is. Toch vinden we ook wel erg opvallende aanwijzingen bij Snoek. Zo heeft Leus het bijvoorbeeld over „de nacht, die bij Paul Snoek steeds het onbewuste en het vrouwelijke symboliseert.‟41 Musschoot heeft het over zijn „antropomorfe natuurmetaforiek.‟42 Ten slotte erkent ook Snoek zelf: „de wereld van dieren, van sterren, van planten, van alles wat leeft […], vind ik zeer belangrijk. Dat omringt mij en dat heeft mij tenslotte beïnvloed. Dat houdt zich met mij bezig, zonder dat ik het weet‟.43 36
B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 13. Ibidem, p. 8. 38 Zie bijlage 4. 39 R. Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000, p. 28. 40 Ibidem, p. 27. 41 H. Leus, Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu , Poëziecentrum, Gent, 2004, p.52. 42 A. M. Musschoot, „Paul Snoek‟, in: T. van Deel (red.), Kritisch literair lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, Alphen aan den Rijn, Samson, 1981, p.4. 43 http://www.dbnl.org/tekst/rogg003bero03_01/rogg003bero03_01_0008.htm (18/03/2009) Het zou ons te ver brengen om hier alle elementen bij Lucebert en Snoek hier te bespreken. In hoofdstuk 4 en 5 bespreken we alle aspecten uitvoerig en concreet betrokken op hun poëzie. 37
10
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
3.3.2 Lilith als „Vrouwe van de dieren‟44 Zoals hiervoor al aangegeven, verschijnt Lilith in verschillende culturen ook als of met bepaalde dieren.45 Het hoeft geen betoog dat Lilith heel vaak met een slang rond haar lichaam verschijnt, gezien de besproken scheppingsverhalen. Soms is het onderste deel van haar lichaam volledig veranderd in een slangenstaart. Daarnaast zagen we ook al dat Lilith erg vaak gevleugeld voorkomt, in alle mythologische tradities. In de Soemerische en Babylonische traditie vinden we haar bijna altijd in de nabijheid van leeuwen en uilen. Ook op amuletten is ze vaak zo afgebeeld, om pasgeborenen en hun moeders te beschermen tegen haar slechte krachten. Timmer bevestigt dat: „[D]e gestalte van Lilith wordt gevormd door een gevleugelde naakte vrouw, staande op twee leeuwen met naast haar een tweetal uilen. Haar benen zijn vogelpoten met drie lange tenen.‟46 Maar ook later vinden we nog afbeeldingen van Lilith als uil, bijvoorbeeld die van Johann Wechtlin, met de inscriptie „Ich Fürchte Den Tag‟ (= ik vrees de dag). 47 Koltuv geeft verder nog aan dat Lilith „slang, hond, ezelin en uil genoemd [werd], krijsende nachtzwaluw of strix, en de ziel van ieder levend wezen dat kruipt.‟48 Nog een stapje verder is Lilith de „„Vrouwe van de dieren‟. Ze houdt in haar hand een staf en een cirkel, symbolen van haar heerschappij over de zonneleeuwen […] en wordt geflankeerd door haar getrouwen, de krijsende nachtuilen.‟49 Ten slotte moeten we nuanceren: Lilith wordt uiteraard niet altijd als dier afgebeeld. Zij staat vooral in modernere tijden als mooie vrouw afgebeeld, zonder enig dier in haar omgeving. Zo vinden we haar geschilderd door D. G. Rossetti (Lady Lilith, 1868), terwijl ze haar haar aan het borstelen is.50 Het feit dat vrouwen hun haar kammen of verzorgen werd al door Petrarca als een erotische daad beschouwd. In zijn Canzoniere vinden we bijvoorbeeld veel lofbetuigingen over het haar van Laura, zijn droomgeliefde.51 Zo komen we bij een derde subparagraaf, namelijk de Lilith-figuur als erotische kracht.
44
Term uit: B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 39. Zie bijlage 5. 46 M. Timmer, Van Anima tot Zeus: encyclopedie van begrippen uit de mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Lemniscaat, Rotterdam, 2001, p. 432- 433. 47 B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 102. De vrees voor het daglicht komt eveneens nog aan bod bij de bespreking van Lilith en haar invloed op het vampirisme. 48 Ibidem, p. 13. 49 Ibidem, p. 39. Bij Lucebert en Snoek vinden we eveneens veel (gevleugelde) dieren, zoals vleermuizen en nachtegalen. Of die gerelateerd kunnen worden met de Lilith-figuur is een andere vraag, die we in hoofdstuk vier en vijf proberen te beantwoorden. 50 J. Treuherz e. a., Dante Gabriel Rossetti, Waanders, Zwolle, 2003, p. 63. Zie bijlage 4, afbeelding 2. 51 Petrarca, Canzoniere, Garzanti, Italië, 1999. Specifiek over het haar van Laura: Rime LIX p. 84. 45
11
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
3.3.3 „Tussen pik en psyche‟52: de wulpse Lilith als erotische kracht In het menselijke vlak ervaart een vrouw […] Lilith als ze zich volledig overgeeft aan haar maandelijkse maancyclus, aan de golven van de geboortepijn of aan de samentrekkingen van haar baarmoeder die ze voelt terwijl ze een kind zoogt. In een seksuele ontmoeting waarin de vrouw in staat is zich aan de overweldigende lichamelijke gewaarwording van een diepgevoeld orgasme over te geven, vindt hetzelfde verschijnsel plaats.53 In bovenstaand fragment stelt Koltuv Lilith voor als een verleidelijke, erotische en seksueel actieve vrouw. Even later voegt ze daar nog aan toe: „[H]et beeld van het huwelijk van Lilith met de Duivel is dat een slang, Samaël, de Blinde Draak berijdt, en deze draak berijdt op zijn beurt Lilith.‟54 Eerder al hadden we het over Lilith als kracht die elke Evavrouw onbewust in zich heeft. Zonder hier feministisch te werk te willen gaan, willen we in deze subparagraaf aangeven dat de Lilith-figuur wel degelijk ook een erotisch bestaan leidt. Naast het seksuele aspect in de Zohar – Lilith die niet onderaan wil liggen tijdens de liefdesdaad – is er ook nog een implicieter verband. Wanneer Lilith Eva als slang verleidt om een verboden vrucht te eten, nodigt zij haar eigenlijk uit tot (het besef van) naaktheid. Adam en Eva liepen immers onbewust van hun naaktheid rond in het aardse paradijs. Maar na het eten van die verboden vrucht willen ze hun geslachtsdelen plotseling bedekken en kennen ze schaamte. Als we dat nog even verder doortrekken, nodigt Eva Adam als het ware uit tot geslachtsgemeenschap, en dat dankzij Lilith. Eva verleidt hem namelijk met een verboden vrucht, wat we metaforisch kunnen beschouwen als de uitnodiging tot coïtus. Lilith verleidt dus „door misbruik te maken van haar erotische kwaliteiten.‟55 Ook bij Snoek staan vruchten vaak symbool voor de vagina. Overigens is Lilith voor Lucebert, en mogelijks voor Snoek, naast muze ook hoer. We vinden die symboliek, zij het subtieler, zelfs in een gedicht waarin Snoek zich probeert af te zetten tegen de invloed van Lucebert, „De cadillac van Lucebert‟: En Luceberts cocotte neemt een voetbad in het bloedbad, stort haar hete hulzen in een rinklende weitas neer en roept: „Schiet mij een zwanenhals, een mierennest, een slangenpoot een egelsteert‟, snikt, zodat haar witte pluimpjes overeind gaan staan: 56 „De regen heeft mijn rose kouseband het haar bezoedeld‟.
52
Term uit: R.Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000, p. 82. B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 41. 54 Ibidem, p. 43. 55 Ibidem, p. 28. 56 P. Snoek. Gedichten (ed. Y. T‟Sjoen en C. Van der Vorst), Lannoo, Tielt, 2006, p. 257. 53
12
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
De kousenband doet denken aan prostitutie, maar is ook de naam voor een Surinaamse peulvrucht van de Vigna sinensis. De vrucht kunnen we dus zien als een metafoor voor de vagina. Zo kan het sperma („de regen‟) ofwel haar „kouseband‟ „bezoedeld‟ hebben, ofwel het schaamhaar van haar vagina.57 Ook hier heeft de coïtus hoogstwaarschijnlijk plaatsgevonden, of is er alleszins een groot verlangen naar. Overigens zullen we hieronder nog zien dat rood (of roze) – traditioneel dé kleur voor liefde, erotiek en maandstonden – ook vaak een kleur is waarmee verschillende culturen Lilith associëren. Het „hoeraspect‟ vinden we met betrekking tot Lilith ook bij Lucebert terug, het duidelijkst uiteraard in zijn „lente-suite voor lilith (2)‟ waar het neologisme „de - kleine lachende - versierde - vitrine – lilith‟58 met zijn „vitrine‟ alweer een verwijzing naar prostitutie insluit (cf. 4.3). Concluderend kunnen we stellen dat Lilith als geestelijke, onbewuste kracht en als erg lichamelijke, erotische kracht verschijnt. Wouters dringt erop aan om lichaam en geest met elkaar te verzoenen. Als dat niet lukt, blijft Lilith bij mannen volgens Wouters stranden „tussen pik en psyche‟.59 3.3.4 Lilith en de dood: een „vampiertrekje‟? The chamber was in confusion-all
Lilywhite Lilith,
the voices shouting loud.
She gonna lead you right.
I could only just hear, a voice quite near say,
[…]
'Please help me through the crowd'
She leaves me in my darkness,
'Said if I helped her thru' she could help me too, but
I have to face my fear,
I could see that she was wholly blind.
And the darkness closes in on me,
But from her pale face and her pale skin,
I can hear a whirring sound growling near.
a moonlight shined.
I can see the corner of the tunnel, Lit up by whatever's coming here.
Lilywhite Lilith,
Two golden globes float into the room
She gonna take you thru' the tunnel of night.
And a blaze of white light fills the air.
60
In bovenstaand tekstfragment stellen we vast dat Lilith ook in de muziekwereld opduikt. Meer bepaald krijgen we hier alweer een ambivalent beeld van haar figuur voorgeschoteld. In het begin van het lied lijkt Lilith een hulp te zijn, een rots in de branding. Naar het einde toe zien we echter dat Lilith het „ik‟ aan zijn lot overlaat: ze laat hem alleen in de duisternis. In het lied vinden we ook verwijzingen naar een tunnel en een fel wit licht, wat 57
J. Corbeij, Analyse van drie gedichten van Paul Snoek die refereren naar Lucebert: is er een verband?, onuitgegeven paper, in het kader van het opleidingsonderdeel „Nederlandse Letterkunde II‟ o. l. v. prof. dr. Y. T‟Sjoen, 2006-2007, eerste semester. 58 Lucebert, Verzamelde gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, p. 47. 59 R.Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000, p. 82. 60 Genesis, Lilywhite Lilith. http://www.allthelyrics.com/lyrics/genesis_200000/lilywhite_lilith-lyrics155742.html (31/03/2009). Soortgelijke allusies vinden we bij The Smashing Pumpkins e.a. (zie bijlage 10).
13
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
ons doet denken aan verhalen van mensen met bijna-doodervaringen: zij spreken veelal van zo‟n tunnel met op het einde een fel witgeel licht. Of Lilith nu voor verlossing of voor dood zorgt, laten we in het midden. Zoals gezegd hoeft het ene het andere uiteraard niet uit te sluiten. We willen enkel nog wijzen op andere mogelijke verbanden met de dood. Zo lazen we in het joods-kabbalistisch verhaal dat de kinderen die ze baarde een snelle dood tegemoet zouden gaan. Zelf zou Lilith ook uit wraak pasgeborenen doden. Daarom bestaan er ook geboorteamuletten van haar,61 om moeders en hun kinderen te sterken en te beschermen tijdens de geboorte. Maar ook hier is de meerduidigheid niet ver weg: „[V]erhalen over Lilith als kinderdoodster wemelen van de tegenspraak. Nu eens is ze Lilith die met baby‟s speelt terwijl ze slapen, en ze laat dromen en glimlachen […] Het is echter diezelfde Lilith die epilepsie, verwurging en dood zaait‟.62 Hiervoor zagen we al dat Lilith in zekere zin het daglicht vreest (cf. 3.3.2). Dat doet ons denken aan vampiers, die evenzeer het daglicht vermijden. In de film Twilight63 bijvoorbeeld zien we waarom: daar wordt daglicht voor vampiers zo geïnterpreteerd dat ze een soort fonkelende, gouden schijn uitstralen als er zonlicht over hen heen komt. Goud is een kleur die snel met de zon in verband gebracht wordt en aanwezig is in de alchemie. Die drie motieven – zon, goud en alchemie – zijn zeer duidelijk aanwezig in Snoeks lyriek. Daarbij komt ook nog dat vampiers veel te maken hebben met de dood (ze doden mensen en dieren) en ook wel met erotiek - vampiervrouwen worden meestal erotisch afgebeeld. Ook Lilith is een vaak voorkomende figuur in het vampirisme,64 zodat we in hoofdstuk 4 en 5 ook zullen kijken of er invloed zou kunnen zijn vanuit die cultuursfeer op de poëzie van Snoek en Lucebert. Vampiers (inclusief Lilith) worden als anders dan gewone mensen beschouwd. Het anders zijn zal ook hierna blijken.
3.3.5 Lilith als dissidente stem: opstandigheid Als we nog maar eens de Zohar en het al besproken verhaal als vertrekpunt nemen, zien we dat Lilith er was om in te gaan tegen Eva. Eva‟s plichtsgetrouw volgen van God en Adam is immers iets wat allesbehalve voor Lilith is weggelegd. Naast Eva en Adam weigert ze ook om God te gehoorzamen, aangezien ze zijn verbod om vruchten te eten van die ene boom gewoon negeert. Zo bekeken kunnen we Lilith zien als een antipode van God. Dat ze
61
Zie bijlage 4, afbeelding 6. Een van Luceberts dichtbundels heet overigens amulet (1957). B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 89. 63 C. Hardwicke, 2008. Gebaseerd op het gelijknamige boek van S. Meyer. 64 Zie bijlage 4, afbeelding 1 en bijlage 6, afbeelding 5. 62
14
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
door Koltuv ook al als het tegendeel, namelijk als de „metgezellin van God‟65 is omschreven, verbaast ons niet meer: we merken dat Lilith tegengestelden als het ware in zich opneemt. Of het nu met Lilith te maken heeft of niet, zowel Lucebert als Snoek probeerden in hun poëzie een dissidente stem naar voren te brengen. Snoek zet zich niet per se af tegen een god, maar wel tegen de „katholieke saus‟ waarin het christendom gewenteld is. Zelf verwoordt hij dat als een verzet „[T]egen de traditionele religie‟.66 Lucebert rebelleerde dan weer tegen de taal zoals die was aangetast door instituties en de traditionele logica. 67 Beide auteurs doen een beroep op het groteske om die andersdenkende stem en hun drang naar vrijheid te kunnen presenteren en bestendigen.68 Ze handelen in hun schilderkunst, poëzie of proza dus zoals Lilith: zij „weigert zich te onderwerpen aan een machtiggewaand mannelijk vermogen zoals logica, en verkiest in plaats daarvan de verlaten woestenij en het gezelschap van demonen‟.69 3.4 De kleur(en) van Snoek: „de witte sleutel is wit….,/ de zwarte sleutel is zwart/ maar het grote gat is rood/ en jankt wat‟.70 Lucebert koos zijn artiestennaam zorgvuldig. „Luce‟ en „bert‟ betekenen namelijk allebei „licht‟.71 A. De Feijter wijst ook nog op het feit dat het „lichtende licht‟ een kabbalistisch concept is. Belangrijk voor ons is dat het om een oerlicht gaat, en dat het „lichtende licht‟ duisternis en licht verenigt.72 Zoals we hiervoor al zagen zijn licht en donker belangrijke motieven voor Lilith, en dat zijn ze ook voor Luceberts poëzie. In veel gedichten vinden we de aanwezigheid van zon, maan, duisternis, licht en schaduw.73 Het pseudoniem Paul Snoek van Edmond André Coralie Schietekat verwijst naar zijn moeder Paula Snoeck, voor wie de dichter veel bewondering had. De Engelse uitdrukking to cock a snook at a person betekent „tegen iemand een lange neus maken‟, to be snookered betekent dan weer „in een moeilijke positie verkeren‟;74 twee aspecten die Paul Snoek ook niet vreemd waren. Uiteraard doet „Snoek‟ ons ten slotte ook denken aan vissen, die zich net
65
B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 13. Paul Snoek in: H. Leus, „Interview‟, in: Paul Snoek (Profielreeks), Manteau, Antwerpen, 1974, p. 28. 67 Lucebert streefde naar zintuiglijke taal, zoals die in de kabbala werd voorgesteld. „Taal en lichaam worden in de kabbala als het ware aan elkaar gelijkgesteld.‟(P. Hofman, lichtschikkend en zingend: de jonge Lucebert. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004, p. 220) Hij nam overigens ook afstand van de katholieke kerk (Ibidem, p. 211). 68 Zie de analyse in hoofdstuk vier en vijf, en specifiek de bespreking van Snoeks proza in subparagraaf 5.4. 69 B. Black Koltuv, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003, p. 36. 70 P. Snoek, Gedichten (ed. Y. T‟Sjoen en C. Van der Vorst), Lannoo, Tielt, 2006, p. 653. 71 A. De Feijter, Luceberts “apocrief/ de analphabetische naam”: het historisch debuut in het licht van de intertekst van Joodse mystiek en Hölderlin, De Bezige Bij, Amsterdam, 1994, p. 111. 72 Ibidem. 73 Lucebert, Verzamelde gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam, 2007. 74 E.Th. Verhoeff-Schot en J.R.S. Cauberghe, Standaard Nederlands Engels/ Engels Nederlands handwoordenboek. Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1993, p. 1248. 66
15
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
als Paul Snoek het best thuis voelen in het water. Snoeken zijn roofvissen die hun goudgele kleur verliezen naarmate ze ouder worden.75 Of het nu toevallig is of niet, in Snoeks poëtisch oeuvre is er eveneens een opvallende evolutie in de kleuren die de dichter gebruikt. We concentreren ons vooral op de gedichten die we in hoofdstuk vijf zullen bespreken, namelijk de bundels uit de jaren ‟50. Als we de verschillende werken uit die periode analyseren op het kleurgebruik,76 merken we allereerst in Archipel (1954) een zeer uitgebreide kleurschakering. Wat opvalt is dat rood hier nog een zeldzame kleur is. Als de kleur al gebruikt wordt, is dat vooral in negatieve zin, zoals in „oorlogrode‟.77 De schrijver komt over als een (romantisch) vervreemde dichter: de vele natuurtaferelen – de eerste cyclus heet Landschappen –, de eenzaamheid en het daarbij horende „ivoren toren-gevoel‟78 dragen daartoe bij. Verder lijkt de dichter niet goed te weten welke kleur(en) hij verkiest; de kleuren lijken onzuiver: „papier kleuren/ die ademloos verkleuren‟.79 De dichter verlangt net naar de zuiverheid en zal dat doorheen zijn hele oeuvre voorop blijven stellen.80 Het lyrisch subject verlangt naar de dag van morgen, want dan „zullen alle bomen blauw/ alle vruchten naakt-rose zijn‟81 i. p. v. de traditionele „aterzwarte raven‟ en het „blauw water‟.82 In noodbrug (1955) vinden we misschien wel die dag van morgen, want in deze bundel krijgen we surrealistische taferelen voorgeschoteld: groene wolken, „korenblauwe kinderen‟ en „een roodwit zandtapijt/ van watergras‟.83 Die tomeloze kleurwereld vol liefde blijkt echter schijn: „ik [heb] mensen van/ alle kleuren toegesproken maar zij hoorden mij/ niet omdat er teveel [sic] lawaai was in hen‟.84 Verder luidt de titel van het gedicht waarin het paard blauw is wel „Sprookje van Franz Marc‟,85 maar het lyrisch subject besluit nuchter: „de tijd dat wij in sprookjes geloofden/ is voorbij.‟86 De doorwerking van het surrealisme vinden we verwoord in de titel. De dichter kan zich niet vinden in de „gewone‟ werkelijkheid of kan niet communiceren met zijn medemens 75
http://nl.wikipedia.org/wiki/Snoek (06/04/2009) Zie bijlage 7. 77 P. Snoek, Gedichten (ed. Y. T‟Sjoen en C. Van der Vorst), Lannoo, Tielt, 2006, p. 19. 78 Misschien vinden we hier wel invloed van of verbanden met L. P. Boon. In het begin van De Kapellekensbaan is er alleszins ook zo‟n „outsider-gevoel‟ en een ondergaande zon aanwezig (Paul Snoeks tweede cyclus heet „Avonden‟). Bovendien is Snoek in later werk het „surrealeske‟ van Boon niet vreemd. Zie ook 3.6. 79 P. Snoek, Gedichten (ed. Y. T‟Sjoen en C. Van der Vorst), Lannoo, Tielt, 2006, p. 13. 80 „Mijn Snoekquariums‟, in: Y. T‟Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie, Lannoo, Tielt, 2005, p. 48. 81 P. Snoek, Gedichten, p. 28. 82 Ibidem, p. 19, 15. 83 Ibidem, p. 56 – 81. 84 Ibidem, p. 62. 85 Ibidem, p. 81. 86 Ibidem, p. 79. 76
16
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
omdat er zoals gezegd te veel kabaal in hen is. „De contactmogelijkheid met die wezens, de noodbrug tussen het reële en het surreële, is de taal. […] Om aan die alledaagse werkelijkheid te ontsnappen herschept hij de wereld.‟87 Wat nog opvalt is dat de kleur rood langzaam maar zeker tevoorschijn komt. Eerst gaat het nog om het verlangen naar een rood dat niet verwezenlijkt kan worden. In de afdeling „Conversatie met mijn bloemen‟ bijvoorbeeld zijn alle bloemen rood, maar „ik heb nooit het geluk gekend/ een bloem te dragen/ in mijn hart‟.88 Ook in 1956, met Aardrijkskunde. antropografische suite voor naïeve meisjes, is de dichter zich bewust van de onmacht om het rood te bereiken; het woord „naïeve‟ uit de titel toont dit al aan. Zo vinden we in gedicht 5 uit de bundel de kleur rood alweer gerelateerd aan een „tabernakelsprookje‟: een „rode dwerg‟.89 Rood interpreteren we hier vooral in de zin van liefde, vruchtbaarheid, erotiek en het vrouwelijke. Het lyrisch subject verlangt ernaar, droomt ervan en spreekt erover in zijn gedichten. In Aardrijkskunde vinden we bijvoorbeeld „[I]k hoorde in haar klaterend bloed/ de klank van rode honig‟.90 Die „honig‟ kan metafoor zijn van het sperma, waardoor het ik één zou kunnen worden met de vrouw. Dit is één interpretatie, maar honing wordt alleszins nog gebruikt als symbool voor de vereniging tussen man en vrouw.91 Ook T‟Sjoen vindt: „[H]et water en het vloeibare zijn in Snoeks poëtisch universum geassocieerd met het vrouwelijke en hebben een uitgesproken seksuele connotatie.‟92 Dit alles brengt ons bij Lilith. Paul Snoek zal doorheen zijn hele poëtische oeuvre gebruik maken van verschillende kleuren. Rood is dominant aanwezig. De problematische relatie tussen dichter en liefde (, erotiek, enz.) zal Snoek immers het hele leven bezig houden. Zoals al gezegd (cf. 3.3.2) verdwijnt Lilith in de Rode Zee. Die Rode Zee houdt vaak ook een verwijzing in naar de maandstonden van een vrouw. Die wijzen op vruchtbaarheid. Lilith is zeker vruchtbaar, daar ze volgens de mythe dagelijks honderd kinderen baart. Als we daaraan nog eens de connotatie van liefde, erotiek en verlangen linken, is rood voor de Lilith-figuur een prominente kleur. Ook het blauwe water staat bij Snoek onder andere symbool voor vruchtbaarheid, en verder ook voor de erotiek, het vrouwelijke en de geborgenheid, wat die kleur weer op Lilith
87
H. Leus, Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu , Poëziecentrum, Gent, 2004, p. 14. P. Snoek, Gedichten (ed. Y. T‟Sjoen en C. Van der Vorst), Lannoo, Tielt, 2006, p. 91, 93. 89 Ibidem, p. 109. 90 Ibidem, p. 112. 91 Bij de dichter Pablo Neruda bijvoorbeeld vinden we ook die erotische symboliek. Bijvoorbeeld: „En twee lichamen door één enkele honing verwoest‟. (vrije vertaling) (P. Neruda, los mejores poemas de amor, Barcelona, Lumen, p. 168) Verder kan ook de Engelse vertaling van honing soelaas brengen: met het koosnaampje „honey‟ wordt een geliefde aangesproken. 92 „Mijn Snoekquariums‟, in: Y. T‟Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie, Lannoo, Tielt, 2005, p. 52. 88
17
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
betrekt.93 Uiteraard pretenderen wij hier niet alle aspecten van de kleurensymboliek in het werk van Paul Snoek (en Lucebert) te onderzoeken. We bespreken nog twee tendensen die voor het Lilith-motief belangrijk zijn, waarvan we de tweede in 3.5 bespreken.94 Zo komen ook de kleuren zwart en wit in het hele oeuvre van Snoek veelvuldig voor.95 Losstaand van Snoeks werk, is zwart in veel culturen traditioneel de kleur voor pessimisme, de nacht, het vrouwelijke, het verdriet en de dood, terwijl wit voor licht, leven, zuiverheid en mannelijkheid kan staan. Bij Snoek staat zwart dan ook vaak symbool voor het vrouwelijke en het duistere. Toch is het vrouwelijke niet een en al duisternis bij Snoek. De maan – alweer een veelgebruikt motief in zijn lyriek – is ook vrouwelijk en geeft licht. We krijgen dus alweer – het verbaast niet meer – een vereniging van mannelijk en vrouwelijk, van duister en licht. Zo doet het ons sterk denken aan het Yin en Yang-symbool. Dat komt uit de Chinese filosofie en is hét symbool voor de vereniging van het mannelijke en het vrouwelijke. Hoewel de symboliek staat voor de tegengestelden in het universum, hekelt ze net die dualiteit en toont aan dat het extreme altijd in het tegendeel zal omslaan. Yin veroorzaakt Yang – vandaar de zwarte bol in het wit – en omgekeerd, zodat de twee polen nooit absoluut zijn.96 Vervolgens is het nog belangrijk dat men in China van boven naar onder leest. Zo ligt Yin (vrouwelijk, donker) bovenaan en Yang (mannelijk, licht) onderaan en krijgen we eerst donker en dan licht in plaats van omgekeerd en verticaal in de Westerse cultuur:
.97 Dat
doet ons ook weer denken aan Lilith, die niet steeds onder wou liggen tijdens de coïtus met Adam. Ten slotte is Yin in de Chinese cultuur rood i. p. v. zwart,98 wat ons weer aan erotiek, vruchtbaarheid, kortom, aan Lilith doet denken. Strikt genomen zijn vooral zwart, rood en wit de prototypische kleuren die bij Lilith, Paul Snoek en deels bij Lucebert voorkomen.
93
Op het einde van Aardrijkskunde begint blauw overigens aan kracht te verliezen. Die kleur heeft afgedaan: de dichter heeft zijn „vertrouwen in het water verloren.‟ (P. Snoek, Gedichten, p. 121) In Tussen vel en vlees (1956) vinden we bijvoorbeeld nog maar één keer die kleur terug, en dan gaat het over „gisteren‟ (Ibidem, p. 127). 94 Nog interessant is bijvoorbeeld dat de dichter in Schildersverdriet (1982) zal aantonen dat het ik nog altijd niet goed weet welke kleur het kan geven aan het vrouwelijke: „waarvoor ik […] vooralsnog niet de kleur vond die je past.‟ (Ibidem, p. 551) Het lyrisch ik gebruikt groen als het geen rood meer heeft (Ibidem), als vlucht naar de natuur dus. Snoek is volgens Leus in z‟n laatste werk dan ook „een zuiver romantisch en lyrisch dichter‟. (H. Leus, Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu , Poëziecentrum, Gent, 2004, p. 62) 95 Dit wordt voor de hier behandelde bundels aangetoond in hoofdstuk 5. Zie ook bijlage 7. 96 Yin is dus vrouwelijk, maar draagt tegelijkertijd het mannelijke in zich, en omgekeerd. De filosofie benadrukt verder het dynamische karakter van Yin en Yang. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Yin_en_yang (28/11/2008)) Daarom is de lijn ook S-vormig: dat doet ons denken aan een slang, en zo aan Lilith. Overigens komt het Yin en Yang-principe vaker voor bij Snoeks tijdgenoten. Ook bij Lucebert, Willy Roggeman en Remco Campert vinden we daar bijvoorbeeld sporen van. (J. Neyt, Remco Campert in het strijdperk van de rust: een analyse van zijn poëzie (1950-1955), onuitgegeven verhandeling, Universiteit Gent, 1979-1980 en G. Wildemeersch, Willy Roggeman. Een monument ter harer ere, Elsevier Manteau, Brussel, 1979) 97 http://nl.wikipedia.org/wiki/Yin_en_yang (28/11/2008). Afbeelding: http://www.iselinge.nl/Scholenplein/pabolessen/DV1a_China_JBroekhof/yin-yang.jpg (06/04/2009) 98 Ibidem.
18
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
3.5 „Verlossing in de alchemie‟: „filosofische water‟ als „steen ofwel de „oermaterie‟‟99 Met de tweede tendens willen we het over de kleuren van edelmetaal hebben. Al op het einde van Aardrijkskunde verschijnen zilver en goud vaker dan voorheen. In Ik rook een vredespijp (1957) krijgen we meer van dat: metaal, goud en zilver doen ons denken aan de alchemie. In 1959 verschijnt de bundel De heilige gedichten, waarin volgens Leus de symbolische dood van de dichter moet worden opgevat als een alchimistische louteringstocht. Daarna […] wordt hij immers – net zoals in de alchimie onedele metalen tot goud worden getransformeerd –, herboren als een soort vergoddelijkte „overgouden man‟ die „in een wijdere wereld‟ leeft en vanuit de ijle ruimte neerkijkt op het menselijk gemier en de schijnwaarden. […] Snoek [zet] zich ongemeen scherp af tegen alles wat hij in zijn leven als dwang heeft ervaren: het koningshuis, de familie, de clerus, de (rooms-katholieke) godsdienst, de kuise Vlaamse maagd, het militaire gezag, de burgerlijke moraal en zelfs de poëzie. Zijn gedichten zijn anti-religieus, anti-sociaal, anti-militaristisch en zelfs anti- poëtisch.100 Lilith komt hier op twee manieren om het hoekje kijken. Ten eerste wil Paul Snoek net als Lilith een dissidente stem verkondigen (cf. 3.3.5). Snoek bouwt dromend en met behulp van de alchemie aan een eigen zuivere „anti-onderwaterwereld‟. Daarbij komt ook nog een taalaspect: Leus spreekt over de „verregaande verbale agressie‟101 waarmee Snoek zijn vroegere poëzie te lijf gaat en ook Scheer heeft het bij Richelieu over „het vrij omspringen met taalmateriaal‟ en „[D]e vanzelfsprekendheid waarmee de dichter het Nederlandse taalgevoel aldus met de voeten treedt […]. We krijgen een directe associatieve taal, een verwoording die niet eerst langs het ordenende en abstraherende intellect is geweest.‟102 Lucebert verzette zich eveneens sterk tegen de conventionele taal (cf. 3.3.5). Ten tweede schotelt Snoek ons via de alchemie nog maar eens het ideaal voor van de vereniging tussen het mannelijke en vrouwelijke. Ook Wouters wijst in haar boek over Lilith op de alchemistische connotatie van de mythische figuur. Volgens haar bestonden er verschillende soorten alchemisten, bijvoorbeeld diegenen die uit vuil onder vingernagels, lood, drek of urine edele metalen probeerden te vervaardigen. Dat onedel basismateriaal werd dan de prima materia of „oerstof‟ genoemd. Voor onze bespreking zijn de „spirituele alchemisten‟, zoals Wouters ze noemt, meer van belang.103
99
Termen uit: C.G. Jung, Verlossing in de alchemie. (ed. H. Barz e.a.), Lemniscaat, Rotterdam, 1986, p. 16. Ook vuur wordt hier als oermateriaal gekenmerkt, en het water wordt verder „slang‟ (Ibidem, p. 15) genoemd. Heel wat elementen die ons aan Lilith doen denken dus. 100 H. Leus, Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu, Poëziecentrum, Gent, 2004, p. 28. 101 Ibidem. 102 L. Scheer, „De dichter Paul Snoek. Virtuositeit en geestelijke dimensie‟, Streven 20 (1966), nr. 1, p. 64-65. 103 R.Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000, p. 95.
19
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
In de spirituele alchemie wordt de prima materia immers uit het duistere onbewuste gehaald. Geheime verlangens, angst, woede, en ook Liliths opstandigheid beschouwt Wouters als prima materia.104 Ook de Zwitserse psychiater en analytisch psycholoog Carl Gustav Jung bestudeerde de „spirituele alchemie‟. Interessant voor ons is de typering van Edem: [D]e „afdaling van de heilige geest‟ vindt in de christelijke projectie slechts plaats tot in het levende lichaam […] In de alchemie daarentegen gaat de afdaling voort tot in de duisternis van de dode materie […] Het boze vormt samen met de materie de dyade (tweeheid). Deze heeft een vrouwelijke aard; […] De Justiniaanse gnosis beeldt haar uit als Edem, van boven maagd, van onder slang.105 Even verder krijgen we een soortgelijke typering onder een afbeelding van een „LaatBabylonische camee‟: „[A]ndrogyne godheid tussen een mannelijke slang met de zon en een vrouwelijke met de maan.‟106 Deze beschrijvingen doet ons wel heel sterk aan de Lilith-figuur denken. De afbeelding illustreert het feit „dat de prima materia een geest bevat […]. Deze geest [...] is een chtonische, als het ware materiële geest, een hermafrodiet, die een mannelijkgeestelijk en een vrouwelijk-lichamelijk aspect heeft.‟107 En dat is nu net wat Snoek tevergeefs probeert te doen: het vrouwelijke en het mannelijke op alchemistische wijze laten samensmelten tot iets edels. Zoals we al zagen blijkt die ideale vereniging voor Snoek in Aardrijksunde onmogelijk: „het mannelijke en het vrouwelijke [zijn] niet blijvend te verzoenen‟.108 Hoewel Snoek veel gebruik maakt van het alchemistische procedé, laat hij de „dichter-alchemist‟ sterven in De heilige gedichten (1959). Het laatste gedicht van de cyclus „Dit is een alchemist‟ heet „De dood van de alchemist‟.109 Is Snoek zijn geloof in de alchemie definitief kwijt of gaat het om de dood als alchemistische louteringstocht zoals die hiervoor is beschreven? In de bundel maakt hij gebruik van het groteske procedé – het gaat bijvoorbeeld om heksen, dikke kinderen met littekens en jongetjes roosteren.110 Dat doet de laatste mogelijkheid vermoeden, aangezien we nog zullen zien dat Snoek het groteske procedé gebruikt als verzet (cf. 5.4). Het antwoord laten we hier echter in het midden, want door die ambiguïteit wint Snoeks poëzie nu net aan kracht.111 104
Verder geeft Wouters nog aan dat alchemistenwerk een bezigheid was waarvoor men veel geduld, kennis en overgave nodig had als men tot iets edels wou komen. Net als Lilith dus, die wel vrij is, maar veel verdriet en pijn heeft doordat God dagelijks haar kinderen ontneemt na het baren. (Ibidem) 105 Hippolytos in: C.G. Jung, Verlossing in de alchemie. (ed. H. Barz e.a.), Lemniscaat, Rotterdam, 1986, p. 80. 106 C.G. Jung, Verlossing in de alchemie. (ed. H. Barz e.a.), Lemniscaat, Rotterdam, 1986, p. 117. 107 Ibidem, p. 116. 108 H. Leus, Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu, Poëziecentrum, Gent, 2004, p. 17. 109 P. Snoek, Gedichten (ed. Y. T‟Sjoen en C. Van der Vorst), Lannoo, Tielt, 2006, p. 215. 110 Ibidem, p. 207. 111 Wouters heeft het overigens over de zwarte (strijd tussen bewuste en onbewuste), witte (experiment) en rode fase (vruchtbare integratie tussen bewuste en onbewuste) in de alchemie, net die kleuren dus die we daarnet
20
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
3.6 Lilith in het literair proza De Lilith-figuur is niet alleen een veelgebruikte inspiratiebron in de poëzie van de jaren ‟50. Al in 1879 gaf Marcellus Emants zijn eerste epos de titel Lilith mee. Volgens P. H. Dubois is Lilith „de personificatie van de wellust.‟112 Ook hier vinden we licht en duisternis: „Der starren glans verbleekt bij ‟t godlijk vuur, / Dat uit uw donker oog mij tegenstraalt!‟113 Maar ook in het literair proza van Snoeks tijdgenoten is Lilith geïntegreerd. Zo vinden we in Niets gaat ten onder (1956) van L. P. Boon bijvoorbeeld de romanfiguren Eva en Margaret, die volgens Herwig Leus „literaire herscheppingen van de oermythe van Eva en Lilith‟114 zijn. En ook in De Kapellekensbaan (1953) vinden we aanwijzingen: licht, duisternis en het personage Ondineke als hoer kunnen een referentie aan Lilith impliceren.115 Duidelijker vinden we de besproken Lilith-mythe en die van Adam en Eva terug in Mulisch‟ roman De procedure, die in 1999 bekroond werd met de Libris Literatuurprijs.116 De laatste expliciete vindplaats van de Lilith-figuur die we vermelden is Het boek Ik (1951) van Bert Schierbeek: we vinden haar mogelijks eerst indirect terug in „Laila, Lily‟.117 Net als bij Mulisch wordt de mythe van Adam en Eva grondig bewerkt. We vinden er dan ook de meeste expliciete verwijzingen naar Lilith, bijvoorbeeld: „Ach meine Lilith was sind diese Deufzer in meinem Herzen…‟, „Lieve Lilith ontloop mij niet‟, „Luister naar de stem van Lilith die zich naar den hof beweegt; zij zingt‟ en „ik Raben Ralf de Zwarte Lilith met de meduse armen die het futurum verbruiken…‟118 Het interessante aan de geciteerde regels is dat een groot aantal elementen eveneens bij Lucebert – en mogelijks ook bij Snoek – voorkomt. De stem, het zingen, de karakterisering van Lilith als lief en zwart, Lily, licht en duisternis, de „meduse‟, enz. zijn allemaal motieven of woorden die bijna letterlijk terugkomen in Luceberts poëzie.119 Ten slotte mag het niet onvermeld blijven dat we ook bij Paul Snoek zelf soms „Lilith-invloeden‟ aantreffen in zijn proza (cf. 5.4). benadrukten in verband met de Lilith-figuur. (R.Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000, p. 98) 112 M. Emants in: P. H. Dubois, Marcellus Emants. Een schrijversleven. Nijgh en Van Ditmar, ‟s-Gravenhage, 1980, p. 107. 113 P. H. Dubois, Marcellus Emants. Een schrijversleven. Nijgh en Van Ditmar, ‟s-Gravenhage, 1980, p. 108. 114 http://ronnydeschepper.wordpress.com/2009/02/10/louis-paul-boon-2/ (07/04/2009) 115 L.P.Boon, De Kapellekensbaan (ed. K. Humbeeck en B. Vanegeren), De Arbeiderspers, Antwerpen, 2007. 116 Verder in de roman komt Lilith nog terug als twee rabbi‟s een golem proberen te scheppen en deels uitkomen bij haar beeltenis. (H. Mulisch, De procedure, De Bezige Bij, Amsterdam, 1998) 117 B. Schierbeek, Het boek Ik (ed. K. Schuur), De Bezige Bij, Amsterdam, 1965, p. 28, 29, 30, 33, 38, 40. 118 Ibidem, p. 63, 64, 65. Het is hier niet de bedoeling de aanwezigheid van de Lilith-figuur in de genoemde romans uitgebreid te onderzoeken, noch een exhaustieve lijst van romans te presenteren. Wel is aangetoond dat de Lilith-figuur frequent en in diverse gedaanten voorkomt in het (Nederlandstalig) literair proza. 119 Voor Lucebert, zie 4.3. Of (enkele van) die motieven ook bij Snoek voorkomen, zie 5.3.
21
Hanne De Coninck
3. Lilith: een complex van betekenissen
UG, 2008-2009
3.7 Besluit Besluitend kunnen we stellen dat de Lilith-figuur veelzijdig „oermateriaal‟ is (cf. het scheppingsverhaal in de Zohar). Zowel in de poëzie als in het proza komt zij voor. Lucebert en eventueel Snoek verbinden haar met de metaforiek van de natuur (zowel met de dieren als met de natuurelementen), de erotische beleving, de astrologie, de mythologie, de alchemie en het vampirisme. Daarnaast „hanteren‟ beide dichters haar mogelijks om een dissidente stem naar voren te brengen of om het groteske procedé meer kracht bij te zetten. De poëzie van Lucebert en (gedeeltelijk het proza van) Snoek behandelen we grondig in de volgende hoofdstukken. Lucebert heeft vast en zeker gebruik gemaakt van de Lilithsymboliek. Bewijs daarvan is bijvoorbeeld zijn „lente-suite voor lilith‟. Veel van de symboliek waar de Lilith-figuur voor kan staan vinden we dan ook terug in die cyclus. Maar ook in andere gedichten van Lucebert vinden we reminiscenties aan Lilith terug (cf. 4). Of Snoek Lilith als prima materia (lees: muze) gebruikt heeft in zijn werk laten we voorlopig nog in het midden. Wat we echter niet kunnen ontkennen is dat de erotische liefde, de natuur, de vereniging tussen het mannelijke en het vrouwelijke, de alchemie, het onbewuste, het dissidente, de dood, de verschillende kleuren en het water als oerbegin duidelijk aanwezig zijn als motieven in Snoeks werk. Zoals hiervoor aangetoond, kunnen we al die motieven telkens verbinden met de Lilith-figuur (cf. 5). […] Ik word bezeten door iedere schim die jou bezit, Lilith. Als ik door jouw mond spannend word, crash je onder mijn handen. „Het is de wereld die crasht.‟ Splijt je aarde met wimpers. „Jouw ogen.‟ Poseer je het grid aan gruzelementen. „Misschien moet je iets minder doorschijnends voor mij kopen.‟ De echte wereld kan jou al helemaal niet aan. „Ons niet aan.‟ Ons niet, Lilith.
„Doet het je verdriet?‟ Ja, dat is het mooie. „Ik kan niet bestaan zonder jou.‟ Ik loop van jouw benen. Ik prang van jouw borsten. „Tieten heet dat. Je hebt mij niet uitgefantaseerd om netjes over mij te praten.‟ Daarom zing ik over je. „We zullen nooit samen kunnen zijn.‟ 120 „Als we elkaar maar zijn, Lilith.
120
Uiteraard wil ik hier niet beweren dat Lucebert en Snoek de enige dichters zijn die Lilith in hun werk laten figureren. Een hedendaagse dichter die dat doet is bijvoorbeeld Ilja Leonard Pfeijffer. In Het glimpen van de welkwiek (De Arbeiderspers, Antwerpen, 2001, p. 35) vinden we bijvoorbeeld het gedicht „lilalente‟ terug, wat na het lezen van Luceberts „lente-suite voor lilith‟ een belletje zal doen rinkelen. (cf. 4.3) En ook in van de vierkante man (De Arbeiderspers, Antwerpen, 1998, p. 13-40) vinden we in de titel van de afdeling „lili en de grote woorden‟ mogelijks Lilith-invloed terug. Het duidelijkst treffen we die invloed echter aan in De man van vele manieren (2008), waar de laatste afdeling „Lilith‟ genoemd is. Daaruit komt ook het geciteerde gedicht, dat overigens veel overeenkomsten vertoont inzake de portrettering van Lilith in vergelijking met Lucebert en Paul Snoek. Voorbeelden daarvan zijn de ideale, onmogelijke vereniging tussen man en vrouw („We zullen nooit samen kunnen zijn.‟), de wereld die niet deugt („Het is de wereld die crasht‟) en het erotische element („Ik prang van jouw borsten.‟). (I.L. Pfeijffer, De man van vele manieren. Verzamelde gedichten 1998-2008, De Arbeiderspers, Antwerpen, 2008, p. 596-597) De volledige cyclus is opgenomen in bijlage 11.
22
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
4.1 Inleiding
Van nu af aan mag ze huppelen, vliegen, springen of kruipen, mag ze met rozen of drek gooyen [sic], ‟t zal alles mij welkom zijn, voortaan ben ik haar dienaar, een geduldig wachtende knecht: vandaag of morgen komt mijn meesteres en zal mij om een boodschap sturen naar de gore kelder of de stralende frisse torenkamer. Lucebert over Lilith121
Lilith was voor Lucebert een zeer welkome figuur: zoals we nog zullen zien in zijn gedichten beschouwt hij haar niet alleen als muze, hoer of misschien wel mythische godin, maar vooral ook als broodnodig teken van opstandigheid. Omwille van die veelzijdigheid zal hij Lilith meermaals – impliciet en expliciet – bezingen in zijn oeuvre. Dat bezingen mogen we ook letterlijk begrijpen: Lucebert was één van de eerste Nederlandstalige dichters die van zijn poëzie iets auditiefs wou maken, veel meer dan iets visueels.122 In dit hoofdstuk maken we een poëtisch „uitstapje‟. Teneinde in hoofdstuk vijf op zoek te kunnen gaan naar mogelijke „Lilith-invloeden‟ in de poëzie van Paul Snoek is het immers revelerend eerst Luceberts poëzie te bespreken. Bovendien is Lucebert een van de dichters naar wie Snoek erg opkeek en door wie hij erg werd beïnvloed, hoewel hij zich later van die invloed heeft gedistantieerd.123 Vooraleer we aan die concrete analyse beginnen, bespreken we in paragraaf 4.2 een aantal prominente symbolen/ motieven/ procedés in de poëzie van Lucebert en Paul Snoek. Daarbij gaat onze aandacht vooral uit naar de gelijkenissen, maar ook naar de verschillen tussen beide dichters. Uit die korte, verkennende vergelijking zal blijken dat veel van die symbolen in verband gebracht kunnen worden met Lilith. In paragraaf 4.3 analyseren we dan enkele gedichten van Lucebert m. b. t. de Lilith-figuur en alles wat daarmee te maken kan hebben. Ten slotte vatten we onze bevindingen samen in het besluit.
121
„[L]ucebert schreef over de bevrijding van de poëzie, zoals hij Lilith zou bevrijden uit het traditionele beeld waarin zij gevangen zat‟. (P. Hofman, lichtschikkend en zingend: de jonge Lucebert. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004, p. 223) Citaat: Lucebert in: Ibidem. 122 A. Mulder, „Het zwijgen van Lucebert‟, in: H. Groenewegen (red.), Licht is de wind der duisternis. Over Lucebert, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 295-317. 123 Zie de ondertussen prototypisch aangehaalde uitspraken van Snoek m. b. t. de invloed van Lucebert: „in de gedichten „Generaal Gorter‟ en „De cadillac van Lucebert‟ heb ik het tegen Lucebert – ik heb tamelijk veel invloed gehad van Lucebert, en ik heb dat willen afreageren. […] het is veeleer zo dat wij dezelfde Duitse bronnen aangeboord hebben.‟ (Paul Snoek in H. Leus, „Interview‟, in: Paul Snoek (Profielreeks), Manteau, Antwerpen, 1974, p. 27)
23
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
4.2 Gelijkaardige symbolen bij Lucebert en Snoek: Lilith als gedeelde oerstof? Er is een duidelijke verwantschap tussen mijn werk en zijn vroeger werk. Hij schreef op dat ogenblik haast niets meer en wijdde zich bijna uitsluitend aan de schilderkunst. Ik vond dat heel interessant en wilde hem imiteren. Hij heeft mij gestimuleerd en ik heb zeer veel van zijn technieken geleerd. Wat hij deed sprak me enorm aan, dat postdadaïstische, die vreemde dieren. We zijn zeer verwant. We schreven en schilderden toen op dezelfde manier. Schilderen is vertrekken van vlekken en lijnen en daar wat in zoeken tot er iets uitkomt. Net zoals je met woorden werkt om zinnen te maken en strofen en groeperingen van gedachten. Paul Snoek over zijn verwachtschap met Lucebert 124
Zon, dood, honing, erotiek, spiegel, oog, lucht, maan, licht, duisternis, schaduw, water, alchemie, natuur, eenzaamheid, kleuren, opstandigheid tegen de katholieke kerk, de traditionele logica en de burgerlijke mentaliteit, de taal en eventueel Lilith: het zijn elementen die we in meerdere of mindere mate bij Snoek en Lucebert aantreffen. Het is verleidelijk om die motieven, procedés en symbolen allemaal analoog te duiden, maar is dat wel zo? Staan al die elementen voor hetzelfde in de poëzie van beide dichters? Om die vraag te kunnen beantwoorden vergelijken we de poëzie van beide dichters wat de Lilith-symboliek betreft.125 In deze subparagraaf maken we dezelfde vergelijking, maar dan losstaand van Lilith. Concreet wil dit zeggen dat we kort de verschillen en overeenkomsten aanhalen in de poëzie van Paul Snoek en Lucebert uit de bundels van de jaren ‟50. Achtereenvolgens behandelen we het water, de kleuren (zwart en wit), de kabbala, de alchemie, de erotische vereniging tussen man en vrouw, het geluid versus de stilte, het taalexperiment, enkele erotische symbolen, het groteske, de natuur, de profetie en de invloed van Dada.126 Ten eerste behandelen we het water, omdat dit voor Snoek nagenoeg het belangrijkste oersymbool is in zijn werk. Of zoals hij zelf zegt: „Het water is de grondstof van mijn verbeelding.‟127 Het watermotief komt ook bij Lucebert sterk naar voren en mogen we zeker niet verwaarlozen. Toch komt het minder nadrukkelijk als oermotief naar voren. Het motief is
124
H. Leus, Ik ben steeds op doorreis. De wonderlijke avonturen van Paul Snoek in Vlaanderen, in Rusland en overal elders ter wereld. Manteau, Antwerpen, 1983, p. 70. 125 Bij Lucebert behandelen we dat in paragraaf 4.3, bij Snoek in paragraaf 5.3. In 5.3 en vooral in het besluit (cf. 6) vergelijken we dan met de bevindingen rond Lucebert uit 4.3, zodat we mogelijke gelijkenissen en verschillen qua Lilith-symboliek kunnen aanwijzen in de poëzie uit de jaren ‟50 van beide dichters. 126 Het is niet de bedoeling uitgebreid comparatistisch onderzoek te verrichten naar overeenkomsten of verschillen in de poëzie van Paul Snoek en Lucebert (behalve dan wat de Lilith-figuur betreft). We bespreken hier omwille van plaatsgebrek vooral die symbolen, motieven en procedés die op Lilith van toepassing kunnen zijn en tegelijkertijd de prominentste elementen in hun werk vertegenwoordigen. Hoewel de verwantschap tussen Lucebert en Snoek vaak vermeld wordt, is ze nog niet voldoende onderzocht in de zin van concrete analyse in hun poëzie. Deze bijdrage wil een aanzet zijn om dat onderzoek te stimuleren. 127 H. Leus, Ik ben steeds op doorreis. De wonderlijke avonturen van Paul Snoek in Vlaanderen, in Rusland en overal elders ter wereld. Manteau, Antwerpen, 1983, p. 111.
24
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
dus in de poëzie van beide dichters aanwezig, maar bij Snoek vormt het zo goed als volledig de oerstof voor zijn zuivere, kosmische onderwaterwereld waarnaar hij kan vluchten en waar hij kan onderduiken. Dit laatste behoeft enige nuancering: het is zo dat Snoek op een bepaald moment zijn geloof in het water grotendeels verliest. Zo schrijft hij, zoals we al zagen (cf. 3.4) in Aardrijkskunde dat zijn vertrouwen in het water verdwenen is. En ook in later werk, zoals in De Zwarte Muze (1968), Welkom in mijn onderwereld (1978) of in Hercules (1960) gebeurt dat. Voor deze laatste bundel geeft Lieve Scheer aan: „de symboliek van het water [maakt] plaats voor die van het licht.‟128 Toch zal het water als Snoeks niet uit te putten inspiratiebron telkens terugkomen. Y. T‟Sjoen geeft dan ook aan: „[H]oewel zich in Paul Snoeks poëtische oeuvre een evolutie aftekent, bleef de dichter dus putten uit hetzelfde arsenaal van thema‟s en motieven die veelal gelijkgestemde connotaties kregen. De zee en de zon zijn Snoeks oersymbolen, hieraan is zijn wereldbeeld vastgeklonken.‟129 Die continuïteit geldt ook voor bepaalde kleuren in Snoeks werk (cf. 3.4). Maar hoe zit het met de kleuren in het werk van Lucebert? Dat zwart en wit rijkelijk aanwezig zijn in zijn werk hoeft geen betoog: in nagenoeg elk gedicht vinden we een dergelijke verwijzing (cf. 4.3). Die motieven zitten uiteraard ook vervat in duisternis en licht, vlekken en vlekkeloosheid, dag en nacht, schaduw en sterren, zon en maan. Die laatste twee motieven komen overigens zeer frequent voor in Luceberts werk, zoals bij Snoek. Andere kleuren zijn al heel wat minder aanwezig.130 In vergelijking met Snoek gebruikt Lucebert minder fleurige kleuren. Daardoor krijgen licht en duisternis veel meer nadruk in zijn werk.131 Zwart en wit brengen ons bij de kabbala, waardoor Lucebert sterk beïnvloed is. 132 Ook Snoek kan op die manier gelezen worden: kabbalistisch, maar ook alchemistisch.133 Bij
128
L. Scheer, „De dichter Paul Snoek. Virtuositeit en geestelijke dimensie‟, Streven 20 (1966), nr. 1, p. 67. „Mijn Snoekquariums‟, in: Y. T‟Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie, Lannoo, Tielt, 2005, p. 49. 130 Blauw en groen komen daarvan nog het meeste voor. Rood krijgt, als het al gebruikt is, vaak een negatieve connotatie, of een verband met iets dat voorbij, dood is: „rood verdorde snoeken‟ (Lucebert. Verzamelde gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, p. 29) of „alles is rood en kogelrond gestorven‟ (Ibidem, p. 156). Ook goud en zilver komen voor, zoals bij Snoek:, bijvoorbeeld „goudgeschilderde lippen‟ (Ibidem, p. 27). 131 De prominentie die deze schijnbare tegenpolen (licht en duisternis) hebben in Luceberts werk blijkt ook meermaals uit de titels van bijdrages die aan hem zijn gewijd, zoals Licht is de wind der duisternis. Over Lucebert. (1999, H. Groenewegen (red.)) of lichtschikkend en zingend. De jonge Lucebert. (2004, P. Hofman). 132 Onder andere De Feijter (cf. supra) en Oegema (Lucebert, mysticus. Over de roepingsgedichten en de „Open brief aan Bertus Aafjes‟, Vantilt, Nijmegen, 1999) hebben het over die invloed. 133 In veel plastisch werk gebruikt Snoek bijvoorbeeld de menorah of de chanukiah, de respectievelijk zeven- en negenarmige kandelaar uit de joodse mystiek. Voor de invloed van de kabbala en de vereniging van zwart en wit in het poëtisch werk, zie H. Couvreur, Vissen naar kosmische diepte. Literair-historisch onderzoek naar de plaats van Paul Snoek in het woelwater van de Nederlandstalige experimentele poëzie van na de Tweede 129
25
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
Lucebert is over alchemistische motieven minder expliciet geschreven. Toch suggereren de titels van zijn schilderijen dat de alchemie wel degelijk meespeelt: „De Alchemist‟.134 Naast de alchemistische eenwording van lichaam135 en geest als weg naar individuatie, zijn er natuurlijk nog andere interpretatiemogelijkheden. Zo hebben we bijvoorbeeld de erotische samensmelting tussen man en vrouw, die zowel bij Lucebert als bij Snoek duidelijk aanwezig is. Een opmerkelijk verschil tussen beide dichters is dat bij Lucebert die erotische vereniging vaak samengaat met zingen, klinken, kortom, met geluid: „fluisteren en zwijgen maken een etmaal/ en zon en maan ons zingend lichaam‟136 of „en beet in gierige offerblokken der liefde en speelde/ „hinken achter mijn salvoos aan‟ en hief/ mijn stem op en ging klinkende zweven‟.137 Implicieter kan ook, zoals in de volgende verzen: „ er is een schaduw groter dan de bergen/ maar dwergen trekken hem/ diep in de dalen in de diepte/ lopen de smeltende mensen/ en riep in hun vechtende haren‟.138 Bij „bergen‟ kunnen we denken aan een fallus en bij „diepte‟ aan een vagina, zeker omdat erna nog eens „smelten‟ voorkomt, wat een erotische vereniging doet vermoeden. Ook hier is er geluid, namelijk geroep: „riep‟. In Snoeks poëzie daarentegen vinden veel van die erotische samensmeltingen tussen man en vrouw plaats in het stille water: „Mild onder mijn mannelijke schilden/ plooide zich open haar meisjesgewei,/ haar klieren trilden/ veilig onder de spons van de stilte.139 Een causaal verband is misschien te vinden in het besef van het lyrisch subject dat de zo geliefkoosde eenwording tussen man en vrouw irreëel blijkt te zijn. Door dat besef is het ik verdrietig, verbitterd en verstild: „Zij naaide op het kleed van liefde/ drie stille knopen aan/ van zwijgen van verdriet‟.140 Toch mogen we het muzikale element in Snoeks lyriek niet onderschatten: ook dat komt sterk naar voren – mogelijks alweer onder invloed van Lucebert.141 Dat (schijnbare) verschil kan te maken hebben met de verschillende manier waarop beide dichters hun taalexperiment ontwikkelen. Zo is Lucebert deels experimenteler in zijn
Wereldoorlog, onuitgegeven verhandeling voor het verkrijgen van de graad licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, promotor prof. dr. Y. T‟Sjoen, Universiteit Gent, 2002-2003. 134 J.C. Jensen, Lucebert, schilder, Sun, Nijmegen, 2001, p. 176, afbeelding 47. 135 Voor de analyse van de vergelijking op vlak van lichamelijke taal in de poëzie van Lucebert en Snoek, zie H. Couvreur (Ibidem, p. 294 - 300). 136 Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 134. 137 Ibidem, p. 181. 138 Ibidem, p. 38. 139 P. Snoek, Gedichten, p. 110. 140 Ibidem, p. 50. 141 Voor de erotische interpretatie bij Snoek, zie ook: H. Brems, „Ingewijden worden wij pas later‟, Dietsche Warande & Belfort 127 (1982), nr. 9, p. 703 – 707.
26
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
beeldrijke, lichamelijke taal – hij werkt zeer associatief. Lucebert trekt zich van het traditioneel
rationeel
begrijpen niet veel
aan.
Terwijl
Snoek meer houdt
van
„onderwaterstil‟,142 kiest Lucebert veeleer voor geluiden: hij luistert graag naar de radio en hij ziet het „lyrische ik als verinnerlijkte radio‟.143 Door de „woorden‟ of klanken uit te spreken legt hij volop associaties en pent die neer. Zijn gedichten moeten als iets auditiefs beschouwd worden, of zoals hij zelf zegt: „Een heleboel zijn meer spreekgedichten dan leesgedichten.‟144 Daardoor komt zijn poëzie misschien hermetischer over, of toch minder makkelijk toegankelijk dan de schijnbaar eenvoudige poëzie van Snoek. Schijnbaar, want ook deze laatste dichter bezigt volop het taalexperiment. In Snoeks poëzie kan het er gerust ook luidruchtig („de gonzende muren streel‟145) of muzikaal aan toegaan: „[I]k hoorde in haar klaterend bloed/ de klank van rode honig.‟146 Verder onderging hij in zijn eerste bundels invloed van de Nederlandse atonale poëzie (en dan vooral van Lucebert).147 Daarnaast brengt het erotische element bepaalde symbolen met zich mee, zoals bijvoorbeeld de honing. Dat symbool is sporadisch aanwezig in Luceberts poëzie.148 Naast honing is ook olie (want vloeibaar, cf. 3.4) een symbool van seksuele vereniging. Bij Snoek lezen we: „De man. De vrouw. Cylinders/ liefde die elkaar op stookolie/ beminnen, vlug beminnen‟,149 bij Lucebert: „de vermoeide minnaars zijn machines/ muisstil dansende in glazen kamers/ smedend hun onzichtbaar luchtschip/ uit olie slik en dampend water‟. 150 Ten slotte hoeft het weinig betoog dat ook het veelvoorkomende water bij beide dichters een symbool is dat veelal met het samensmelten van man en vrouw te maken heeft. De vereniging tussen man en vrouw komt overigens ook sterk naar voren in Snoeks proza. Dat gebeurt op groteske wijze, bijvoorbeeld door de vereniging van een weduwe en een pastoor in het water van een zwembad onder een grafzerk. Mogelijks bekritiseert Snoek 142
P. Snoek, Gedichten, p. 546. A. Mulder, „Het zwijgen van Lucebert‟, in: H. Groenewegen (red.), Licht is de wind der duisternis. Over Lucebert, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 305. 144 Lucebert, in: Ibidem, p. 301. 145 P. Snoek, Gedichten, p. 150. 146 Ibidem, p. 175. 147 „Mijn Snoekquariums‟, in: Y. T‟Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie, Lannoo, Tielt, 2005, p. 69. 148 Ook in Snoeks poëzie komt het symbool van de honing veelvuldig voor. (cf. 3.4) Bovendien vinden we het ook terug in zijn proza, bijvoorbeeld in „De zoete nacht‟ waar een meisje en een jongen zich „verenigen‟ in een nacht „zoeter dan artificiële honig‟. (P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 52) 149 P. Snoek, Gedichten, p. 186. 150 Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 146. De aandachtige lezer merkt op dat Lucebert het beminnen hier met stilte laat samengaan, wat onze hypothese ontkracht. Als schilder lijkt hij de stilte misschien wel te koesteren, net als Snoek: „‟je leeft als schilder veel gezonder. Doordat het een handwerk is, een aards bedrijf, je zit niet steeds in jezelf te boren. Je raakt minder getourmenteerd. […] Er is, als ik schilder, in mij een totale afwezigheid van taal.‟ (A. Mulder, „Het zwijgen van Lucebert‟, p. 308) Hier komt misschien wel de ambivalentie van Luceberts werk naar boven, die ook Snoek zo eigen was: Leus heeft het over het „beweeglijke karakter van Paul Snoek‟ (H. Leus, Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu , Poëziecentrum, Gent, 2004, p. 29). 143
27
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
zo sterk de „manieren‟ van de rooms-katholieke kerk (cf. 5.4). Dat brengt ons naar het thema van de opstandigheid in de poëzie van Lucebert en Snoek: kritiek tegen de katholieke godsdienst, de taal en de burgerlijke mentaliteit. Beiden hanteren met behulp van het groteske procedé een spottende, ja zelfs agressieve beeldspraak.151 Bovendien is de groteske kijk op de wereld zeer sterk aanwezig in Luceberts tekeningen en schilderijen.152 Beide dichters spreiden doorheen hun hele werk een erg expliciet erotisch verlangen en een gevoel van eenzaamheid tentoon die alomtegenwoordig zijn. Daarbij hoort een vlucht naar de natuur, die zich „motief-gewijs‟ vertaalt in natuurelementen als water, vuur, bomen, lucht, aarde en dieren. Luceberts gedicht „gewonde aarde, water & lucht‟ is daar een voorbeeld van. In het gedicht komt ook het thema van de profetie voor: „zo zal zien de ziener/ en spreekt niet zo de ziener‟.153 Met de profetie hangt het beeld van de halfgod samen: zowel Snoek als Lucebert ambieerden die „houding‟: Snoek zegt: „[E]n zo ontstaat uit mijn vloeibare schepping […] en uit mijn schaduw een volmaakte halfgod/ die het nieuwe woord veredeld spreekt‟ 154 en ook Lucebert noemde zichzelf een „halfgod‟.155 Verder zijn beide dichters volgens Snoek beïnvloed door „dezelfde Duitse bronnen‟ (cf. supra), met name door de Dada-literatuur. Ook op dat vlak vinden we dus logischerwijs overeenkomsten. De Dada-beweging wilde immers „alles in de taal en in de beeldende kunst op losse schroeven […] zetten‟.156 Bovendien staat Lucebert „beslist niet alleen in zijn afkeer van de vastgeroeste conventies van de westerse wereld […] – een afkeer die op alle mogelijke manieren in zijn werk naar voren komt. Deze is ook […] te vinden bij zijn mede-experimentele dichters of – schilders.‟157 We vinden die afkeer tegen de onzuivere buitenwereld (en de „mislukte‟ liefde) inderdaad ook bij Snoek: „Ik weet het,/ de aarde is harder dan ijzer/ en de mensen zijn geen olie meer‟ en „ik haat U, aarde;/ ik haat uw handdruk, harnas, en de muizen van uw liefde‟.158 151
Voor Snoek, zie 3.5. Maar ook Lucebert kon er weg mee: „[H]ij deelt flinke klappen uit aan die huichelachtige samenleving, hier en daar zelfs in de taal van de straat‟ (W. Stokvis, Lucebert, dichter, schilder, Uniepers, Abcoude, 1991, p. 16) en „[A]gressief, brutaal, uitdagend zet Lucebert zichzelf en zijn medeexperimentelen [sic] vast op de plek in de literatuur waar hij vindt dat zij thuishoren: als de „Vijftigers‟‟. (Ibidem, p. 17) 152 http://www.dbnl.org/tekst/deel001alsi01_01/deel001alsi01_01_0009.htm (11/04/2009) 153 Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 240. „Lucebert had iets van een profeet, een ziener‟ (P. Hofman, lichtschikkend en zingend: de jonge Lucebert. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004, p. 232) Lucebert en Snoek gezien als profeten en verkondigers van de waarheid evenzeer al behandeld door Couvreur, Vissen naar kosmische diepte, p. 279-294. 154 P. Snoek, Gedichten, p. 362. 155 W. Stokvis, Lucebert, dichter, schilder, Uniepers, Abcoude, 1991, p. 9. 156 Ibidem, p. 10. 157 Ibidem. 158 Respectievelijk uit gedicht „16‟ en „17‟ uit „Aardrijkskunde‟, in: P. Snoek. Gedichten (ed. Y. T‟Sjoen en C. Van der Vorst), Lannoo, Tielt, 2006, p. 120, 121.
28
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
Tot slot stellen we een balans op: veel (behandelde) symbolen in het werk van Paul Snoek en Lucebert hebben raakpunten, en er is zeker sprake van invloed van Lucebert op Snoek.159 Wat nog meer opvalt is dat de symbolen, op het eerste gezicht losstaand van Lilith, toch allemaal op haar betrokken kunnen worden: het water, het recalcitrante, het licht en de duisternis, de vereniging van man en vrouw, enz. Hoewel men moet opletten met het vergelijken van dichters, zou het na wat we tot nu toe besproken hebben niet meer verwonderlijk zijn dat ook bij Snoek sporen te vinden zijn van de mythische figuur Lilith, zij het in implicietere en meer bescheiden vorm (cf. 5.3). We bespreken eerst enkele gedichten van Lucebert met het oog op de verwerking van de Lilithsymboliek.
4.3 Analyse van enkele gedichten: de Lilith-symboliek bij Lucebert In een analyse van de aanwezigheid van de Lilith-figuur in Luceberts poëzie kan de gedichtencyclus „lente-suite voor lilith‟ uiteraard niet ontbreken. We behandelen een aantal aspecten uit die cyclus dan ook grondig.160 Achtereenvolgens bespreken we de formele en de inhoudelijke dimensies. De inhoudelijke analyse is nog eens onderverdeeld in vijf facetten: (a) de titel, (b) de erotische interpretatie: woordkeuze, (c) de erotische interpretatie: geluid en muziek, (d) de ambiguïteit en de dissidente stem, (e) de alchemie en (f) de kritiek op god en de katholieke kerk. Daarnaast gaan we tevens op zoek naar implicietere referenties, die toch zeer duidelijk een „Lilith-stempel‟ dragen.161 Ten slotte vatten we onze bevindingen samen in een conclusie.
159
Naast de (gedeeltelijke) verbanden of overeenkomsten is er natuurlijk nog een aantal totaal verschillende symbolen. Een voorbeeld daarvan is Maria Magdalena, die bij Snoek in later werk een prominente rol zal spelen, maar zo goed als afwezig is bij Lucebert. Bovendien is deze korte vergelijking uiteraard verre van volledig. Zo zou het erg interessant zijn de – overigens met elkaar verwante – spiegel- en oog-symboliek te vergelijken in het werk van beide dichters. Hier beperken we ons, zoals gezegd, tot de voor ons interessantste symboliek. 160 Voor een uitgebreide analyse van de vier gedichten uit de „lente-suite voor lilith‟, zie: A. De Feijter, Luceberts “apocrief/ de analphabetische naam”: het historisch debuut in het licht van de intertekst van Joodse mystiek en Hölderlin, De Bezige Bij, Amsterdam, 1994, p. 145-284. Ik volg grotendeels De Feijters analyse. Omdat ik los van haar interpretatie veelal tot dezelfde conclusies gekomen ben als zij, lijkt het mij echter redelijk zinloos haar interpretatie volledig te reproduceren in mijn eigen woorden. Die zijn immers uitgebreid en goed onderbouwd terug te vinden in haar werk. Ik voeg dan ook vooral eigen bevindingen toe. Dit wil geenszins zeggen dat ik haar interpretatie wil ondermijnen. Wel wil ik enkele andere interpretaties naar voren brengen in het licht van de Lilith-symboliek en zo de multi-interpretabiliteit bestendigen (cf. 3). 161 Om redenen van plaatsgebrek zijn de implicietere referenties in een bijlage opgenomen. Zie bijlage 9.
29
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
4.3.1 „lente-suite voor lilith‟:162 bespreking op formeel vlak 1 introductie: als babies zijn de dichters niet genezen van een eenzaam zoekend achterhoofd velen hebben liefde uitgedoofd om in duisternis haar licht te lezen
in duisternis is ieder even slecht de buidel tederheid is spoedig leeg alleen wat dichters brengen het te weeg uit poelen worden lelies opgedregd kappers slagers beterpraters alles wat begraven is godvergeten dovenetels laat es aan uw zwarte vlekken merken /dat het niet te laat is
o-o-oh zo god van slanke lavendel te zien en de beek koert naar de keel en de keel is van de anemonen is van de zee de monen zingende bovengekomen kleine dokter jij drinkende huid van bezien zie een mond met de torens luiden de tong een wier van geluid de libbelen tillende klei en jij wassen jij klein en vingers in de la in de ven lavendel in de lente love lied laat zij geuren pagodegeuren lavendelgoden geuren
wie wil stralen die moet branden blijven branden als hij liefde meent om in licht haar duisternis op handen te dragen voor de hele goegemeent
3
2 geleerden zeggen dat mijn liefde beffen moet dragen hoge stoelen tussen de tanden moet zetten zal zij zijn de - kleine - lachende - versierde - vitrine - lilith? de kleinegichelversierdevitrinelilith? muzieken moet men in bed zooo zachtjes opzetten een fluwelen mecaniekje een fluwelen liedje maar lieve daar torrelt de trom de trom de trom en bast een vracht van hangnaar klappert haar licht haar blazend licht en ik en ik ik ben ik jaag niet naar de letter luister ik jaag niet naar de letter maar ik luister daar blaast haar licht een stoeiende tuba in de zoen ik ademhaal ik jaag het hippende licht knip knip en overal overal stroomt stroomt mijn oog rivier van fotografie
162
lilith die is lief die liebe suite van delibes wie blieft wie die wie is die lilith wie is lilith lilith die is lief die liebe suite van delibes HA daar dragen de orgels haar achterna ka ka kyrië eleison kyrië eleison JA zon zon zon zij is de lila kieuw de leliezon
„lente-suite voor lilith‟, „introductie‟, „1‟, „2‟ en „3‟ uit: Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 45-48.
30
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
We bekijken eerst de formele structuur van de cyclus. Het woord „suite‟ uit de titel bevat eigenlijk al de kern in dat opzicht. De vorm van het gedicht „lente-suite voor lilith‟ is goed vergelijkbaar met een muzikale suite. Een suite bestaat normaal gezien uit een prelude of voorspel met daarna nog drie of meer opeenvolgende delen. In het gedicht vinden we dit dan ook keurig terug: eerst is er een „introductie‟, en daarna volgen nog drie gedichten, „1‟, „2‟ en „3‟ getiteld.163 Het muzikale element in de „lente-suite‟164 dringt nog veel dieper door op het formele vlak. We ontdekken een ruim arsenaal aan herhalingen van woorden en klanken, improvisaties, variaties en een sterke ritmiek. Dat doet ons denken aan de jazz: net als veel Vijftigers en leden van Cobra was ook Lucebert sterk beïnvloed door de jazz.165 De vele variaties en herhalingen laten zo goed als alle woorden in het gedicht in elkaar doorklinken. Dat zorgt enerzijds voor eenheid, maar door het teveel aan verwijzingen kan het anderzijds ook voor verwarring zorgen. Op die manier krijgt het woord „suite‟ ook een andere invulling: een suite is naast een muziekstuk ook een geheel van „twee of drie kamers achter elkaar, verbonden door een doorgang tussen kasten en/of schouwen en meestal gescheiden via schuifdeuren.‟166 Het „aaneengrenzen‟ van klanken en woorden uit het gedicht kan dus in verband gebracht worden met de „aaneengrenzing‟ van kamers bij een suite – naast datzelfde gegeven bij de verschillende delen van een muzikale suite. De mogelijke chaos wordt nog eens versterkt door de ontregelingen die de dichter in de vier gedichten aanbrengt. Dit kunnen we interpreteren als een opstand tegen de conventionele vorm en het taalgebruik. In de „introductie‟ wordt het rijmschema nog netjes uitgewerkt: we vinden achtereenvolgens omarmend en gekruist rijm (ABBA CDDC EFFF GHGH). Net wanneer we min of meer aan een klassieke versvorm willen denken, laat Lucebert het rijm ontsporen: al in de introductie krijgen we met EFFF een zeer kleine ontregeling. Sterker vinden we de ontwrichting in de erg lange versregel „aan uw zwarte vlekken merken dat het niet te laat is‟. De Feijter wijst erop dat deze regel er niet alleen ritmisch, maar ook visueel duidelijk uitspringt.167
163
Alles wat hierna geciteerd wordt komt in principe uit de „lente-suite voor lilith‟ in Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 45-48, tenzij anders vermeld. 164 „lente-suite voor lilith‟ korten we in wat volgt voor de duidelijkheid af tot „lente-suite‟. 165 Zie A. Mulder, „Het zwijgen van Lucebert‟, in: H. Groenewegen (red.), Licht is de wind der duisternis. Over Lucebert, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 307. Voor een specifieke klankinterpretatie, zie bijlage 8. 166 http://www.encyclo.nl/begrip/Suite (20/04/2009) 167 De Feijter, apocrief, p. 146.
31
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
In de daaropvolgende gedichten „1‟, „2‟ en „3‟ krijgen we steeds meer van dat: er wordt nog maar sporadisch met het eindrijm gewerkt en er vindt een duidelijk waarneembare verschuiving plaats naar het binnenrijm. Ten slotte wordt de ontsporing nogmaals versterkt, zoals al vermeld, door de abundante herhalingen en hernemingen van klanken. Daarnaast verbindt de dichter woorden die normaal niet als één geheel voorkomen. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is „de - kleine - lachende - versierde - vitrine - lilith‟ of het nog sterkere „de kleinegichelversierdevitrinelilith‟. Maar ook „hangnaar‟, „lavendelgoden‟ en „leliezon‟ incarneren de poging van de dichter om het gevecht met de conventionele taal aan te gaan. De Feijter duidt aan naar welke taal Lucebert dan wel streeft: „[M]ijn slotconclusie over de „introductie‟ luidt dan ook, dat in dit gedicht de poetica [sic] van de lichamelijke taal geformuleerd wordt.‟168 Ook lijkt Lucebert z‟n toevlucht te zoeken tot andere talen: de Franse componist Delibes,169 de alomtegenwoordige liefde die ook in het Duits („liebe‟) en het Engels („love‟) wordt bezongen, het Griekse „kyrië eleison‟ en het Egyptische „ka‟. Maar volgens Piet Gerbrandy mag ook dat niet baten: „Vast staat slechts dat de dichter door zijn erotische inspiratie in tongen is gaan spreken: Hebreeuws, Duits, Frans, Latijn, Grieks, Egyptisch en Nederlands blijken afzonderlijk niet toereikend om de heerlijkheid van Lilith te bezingen.‟170 De dichter getuigt hier dus duidelijk van enerzijds een protest tegen de conventionele taal en god en anderzijds van een verlangen naar liefde, de lichamelijke taal en het geluid of de muziek – kortom naar Lilith.171 Hij doet een oproep tot opstand met behulp van zijn muze. We zullen hierna zien dat die wens, of beter: eis tot opstand, ook in de inhoud zit.
4.3.2 Bespreking op inhoudelijk vlak (a) Titel: „lente-suite voor lilith‟ Naast de formele interpretatie van het woord „suite‟ kunnen we de titel uiteraard ook inhoudelijk analyseren. Een suite is zoals gezegd onder andere een muziekstuk. Interessant is nu de karakterisering van de bijbehorende dans: „Uitgangspunt voor de vanaf het begin van de
168
De Feijter, apocrief, p. 169. „Bij een radio-opname uit 1968 spreekt de dichter het [Delibes, HDC] […] op zijn Frans uit.‟ (http://www.volkskrant.nl/kunst/article156691.ece/Liliths_heerlijkheid) (19/04/2009) 170 http://www.volkskrant.nl/kunst/article156691.ece/Liliths_heerlijkheid (19/04/2009) 171 Het protest zien we formeel misschien wel uitgedrukt door de vele „d(e)‟- en „t(e)‟-klanken in het gedicht: het doet denken aan de trommels die ook vernoemd worden. Die produceren een repetitief, dreunend en bombastisch geluid. We kunnen dit interpreteren als het geluid van de traditie: de conventionele taal en de katholieke kerk komen overweldigend en dreunend over, de „goegemeent‟ gehoorzaamt ze klakkeloos. De stotende t/d-klank staat dan misschien tegenover de zachte, vloeiend klinkende „l‟ (van „lilith, liefde, liebe, love, lente, lavendel‟, enz.), waarvoor de dichter oproept en onvoorwaardelijk kiest. Zie ook bijlage 8. 169
32
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
16e eeuw wijd verspreide suite was de paarvorming van tegengestelde dansen; op een langzame statige dans in een even maat volgde een snelle sprongendans, in een oneven maat.‟172 Vooral de zinsnede „paarvorming van tegengestelde dansen‟ doet een belletje rinkelen: het samensmelten van tegengestelden is iets wat na de bespreking in hoofdstuk drie onmiddellijk naar verscheidene aspecten van de Lilith-symboliek verwijst. Dat Lilith in de titel zo dicht bij het woord „suite‟ staat wekt dus weinig verbazing. Verder kan het woord „lente‟ om enige duiding vragen. Bij dat seizoen denken we aan de bloemen, de zon, de vogels, het licht, enz. Alweer zijn het (natuur-)elementen die we stuk voor stuk met Lilith kunnen verbinden. In het gedicht komen bloemen voor; over de interpretatie van de lelies en de dovenetels later meer.173 De zon en het licht worden in het gedicht gerelateerd aan de maan, de duisternis en ook aan de bloemen: „leliezon‟. Ten slotte zijn ook de vogels een belangrijk „fenomeen‟ van de lente, en staan ze ook symbool voor de vrijheid. In het vorige hoofdstuk zagen we al dat Lilith vaak met vleugels of als vogel afgebeeld of vernoemd werd, en ze door haar eigen wil op haar vrijheid gesteld is. Aan het woord „lente‟ kunnen we via de vogels nog een andere interpretatie „vasthechten‟, namelijk een erotische. De uitdrukking in mei leggen alle vogels een ei duidt op het volgende. De lente is bij vogels, maar ook bij veel andere dieren, de tijd van het paren. Omdat Lilith in de nabijheid van „lente‟ staat in de titel zouden we Lilith als prototype kunnen beschouwen van de dierlijke lust en de seksualiteit. Dat de Lilith-figuur zowel in de algemene cultuursfeer als door Lucebert als een erotische kracht weergegeven wordt, gaven we al aan in hoofdstuk drie. Ook De Feijter toont aan dat een erotische interpretatie van de Lilith-figuur in de gedichten uit de „lente-suite‟ heel goed mogelijk is, mede dankzij de betekenis in de Zohar.174
(b) Erotische interpretatie 1: woordkeuze aan de zomen van hun slapeloze meren van hun betraande nachten van hun morgenjeuksel danst een hoer die poëzie is in haar schaamrok van rijmen danst de poëzie
koolwitjes worden haar wangen verdronken torren haar ogen dode roodborstjes haar lippen en stervend moet zij blijven dansen en dansend moet zij blijven sterven in haar schaamrok van rijmen175
172
http://www.encyclo.nl/begrip/Suite (20/04/2009) Zie ook A. De Feijter, apocrief. Respectievelijk p. 150-159 en p. 161-169. 174 „In de Zohar krijgt Lilith de zware last te dragen van de verantwoordelijkheid voor alle ondeugden van de mens op seksueel terrein. […] Seksuele ondeugden worden ofwel direct met Lilith in verband gebracht, ofwel indirect doordat ze verbonden worden met het afnemen van de maan.‟ Ibidem, p. 241. Zie verder p. 145-284. 175 Fragment uit: A. de Roover, Woordschurft, Lier, Colibrant, 1953, p. 7. 173
33
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
Ik voeg hier nog twee eigen bevindingen toe die de erotische interpretatie kunnen versterken. Daarvoor wil ik de muzikale suite nog eens vanuit een ander oogpunt becommentariëren. Vooral het inleidende deel van de suite trekt hier mijn aandacht. Lucebert had i. p. v. „introductie‟ evengoed „prelude‟ of „voorspel‟ kunnen schrijven in zijn „lentesuite‟, naar analogie met de muzikale term voor dat suitedeel. De term „prelude‟ kan ook „boosaardige vrouw, feeks, furie‟176 betekenen en zo een knipoog zijn naar Lilith. Het woord „voorspel‟ verwijst naast de muzikale betekenis uiteraard ook naar een erotische inleiding bij de liefdesdaad. Zo krijgen we een eerste erotisch getinte connotatie. Een tweede erotische interpretatie verleent ons een ander synoniem voor prelude, namelijk „ouverture‟.177 Uit het Frans vertaald betekent „ouverture‟ „opening, gat‟. Met Lilith als muze en hoer bij Lucebert178 dringt zich alweer een lichamelijke interpretatie op: een opening doet dan denken aan het vrouwelijke geslachtsorgaan. Het binnendringen van de vagina is een seksuele handeling en een voorwaarde tot voortplanting. In de vermelde mythe over Lilith is te lezen dat ze mannen verleidt tot seks en zo veel kinderen baart (cf. 3.2). Hoewel haar kinderen kort na de geboorte gedoemd zijn tot sterven, doet Lilith voortdurend aan voortplanting. In Luceberts poëzie wordt de erotiek dus sterk met de Lilith-figuur verbonden. Na zijn „introductie‟ – of in de erotische lezing: het voorspel tot de seks – gaat de dichter over tot de eigenlijke daad, die mogelijks culmineert in het bereiken van een orgasme met „o-o-oh‟, „HA‟ en het welwillende „JA‟ (in „1‟ en „3‟).179
(c ) Erotische interpretatie 2: geluid en muziek Bij een erotische en kabbalistische180 interpretatie kunnen we uiteraard ook een en ander verschillend formuleren. Zo kunnen we stellen dat er in de „introductie‟ opgeroepen wordt tot geluid maken – hiervoor al verbonden met liefde en seksualiteit.181 Die oproep mag behoorlijk letterlijk geïnterpreteerd worden: in „1‟ krijgen we de uitroep „o-o-oh‟ en in „3‟ suggereert de typografie van „HA‟ en „JA‟ ook dat het om geschreeuw gaat. Ook de betekenis van een groot aantal woorden uit de „lente-suite‟ draagt bij tot het produceren van geluid, muzikaliteit of alles wat daarmee te maken heeft: „beterpraters‟, „koert‟, „zingende‟, „de torens luiden‟, „geluid‟, „lied‟, „zeggen‟, „lachende‟, „gichel‟, 176
http://www.encyclo.nl/begrip/prelude (20/04/2009) Ibidem. 178 Couvreur, Vissen naar kosmische diepte, p. 303. 179 Zie ook De Feijter, apocrief , p. 257, over het „erotisch genot‟. 180 A. De Feijter, apocrief, p. 145-284. 181 Eerder behandelden we al het belang dat Lucebert hechtte aan het auditieve. Daar zagen we ook dat de erotische vereniging van man en vrouw bij Lucebert vaak samen gaat met geluid en muzikaliteit. (cf. 4.2) 177
34
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
„muzieken‟, „liedje‟, „daar torrelt de trom de trom de trom‟, „bast‟, „klappert‟, „blazend‟, „luister‟ (x 2), „blaast‟, „tuba‟, „ademhaal‟, „suite van delibes‟, „orgels‟, „kyrië eleison‟ (x 2). In dat laatste woord zit het Franse son verborgen, wat onder andere ook weer klankgeluid betekent. Dit wordt nog eens benadrukt in het laatste vers, door de veelvuldige herhaling van het woordje „zon‟ en de klank „z/s‟: „zon zon zon zij is de lila kieuw de leliezon‟ [mijn cursivering en onderstreping, HDC]. Doordat zeer veel klanken nog eens herhaald worden of erop gevarieerd en geïmproviseerd wordt (cf. jazz) – bv. „huid, luiden, geluid, luister, luister‟ – , kunnen we stellen dat de hele „lente-suite voor lilith‟ bij wijze van spreken resoneert in en door zichzelf. De oproep tot geluid maken/ de liefde te bedrijven wordt hier al meteen formeel verwezenlijkt in de versregels zelf, zodat het gedicht als het ware een performatief karakter krijgt. Geluid maken en de liefde bedrijven mogen we niet zomaar met elkaar verbinden. Toch is de neiging om dat hier te doen behoorlijk gerechtvaardigd omdat dit onderbouwd is door het gedicht zelf. Woorden die liefde of erotiek uitdrukken zijn bijvoorbeeld vaak naast woorden te vinden die geluid uitdrukken: „love lied‟, „zeggen dat mijn liefde‟, „stoeiende tuba in de zoen‟, „liebe suite van delibes‟ en „muzieken moet men in bed zooo zachtjes opzetten‟. Bovendien spreekt de dichter in termen van geluid wanneer hij diegenen bekritiseert die geen liefde kennen of ze verloochend hebben: in „velen hebben liefde uitgedoofd‟ herkennen we het woordje „doof‟.182 Ten slotte vinden we „lachen/ gichel‟ en „vitrine‟ in hetzelfde „woord‟, waardoor alweer een verband tussen geluid en erotiek gemaakt is.183 Dat het er zacht en teder aan toe moet gaan bewijzen ook nog de zachte „l‟ en „z‟, die het meest voorkomen in gedicht „3‟. Bovendien krijgen we in gedicht „2‟ tweemaal het woord „fluwelen‟. Daarna komt de tegenstelling met „maar‟: „maar lieve/ daar torrelt de trom de trom de trom‟. Die trom kondigt de harde klank aan; een andere harde klank vinden we bij de „k‟ van „kyrië eleison‟ en „ka ka‟. Die laatste woorden kunnen naast het Egyptische begrip „ka‟ ook als „kaka‟ in de zin van uitwerpselen ingevuld worden. Misschien vindt de dichter het zingen van het kyrië eleison maar „kaka‟: volgens hem is het niet veel waard.184 182
De Feijter komt tot de bevinding dat de „dovenetels‟ uit het gedicht niet seksueel actief zijn, en zo recht tegenover de brandnetels staan, die wel branden (dus seksueel actief zijn). De dichter betreurt het dat de dovenetels niet branden (of niet kunnen luisteren naar geluid). Die interpretatie bezorgt ons alweer een combinatie van liefde en (de ontkenning van) geluid. (De Feijter, apocrief, p. 166-173) 183 Hiervoor toonden we al aan dat „vitrine‟ als verwijzing naar de prostitutie kan gelden en dus naar seks of erotiek (cf. zie 3.3.3) Bovendien doet De Feijter een beroep op Müller, waardoor blijkt dat ook het „lachen‟ en de „gichel‟ mythologisch relevant zijn: Lilith verleidt mannen tot seks door te glimlachen. (De Feijter, apocrief, p. 268) 184 Bij het in kaart brengen van de frequentie van de k-klank (zie bijlage 8) valt bovendien op dat de klank veel meer voor komt in de nabijheid van god. Zo is de klank in de introductie bijna niet te vinden, maar in gedicht „1‟ na het woordje „god‟ komt ze maar liefst negen keer voor.
35
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
Toch moeten we voorzichtig zijn met deze interpretatie: hierna zullen we zien dat Lucebert net belang hecht aan datgene wat onedel is en ervoor pleit om het onedele met het edele te laten samensmelten (cf. alchemie). Een voorbeeld daarvan op klankniveau bevindt zich in gedicht „2‟ met „tuba in de zoen‟: terwijl de tuba een instrument is dat eerder luide, sterke klanken produceert, is de zoen een zacht element.185
(d) Ode aan de ambiguïteit: Lilith als dissidente, negatieve en daardoor net ook positieve kracht De radicale herwaardering van Lilith maakt haar van een furie tot een nimf, en komt neer op het ontkrachten van een oude schepping, van een heel bepaalde traditie. Wat hierbij bewerkt wordt is een daadwerkelijke „Umwertung aller Werte‟. De waardenschaal [sic] uit de kabalistische [sic] traditie wordt omgekeerd, zodat er uit iets dat vervuild mag heten juist 186 iets dat zuiver mag heten, ontstaat.
Het hiervoor besproken geluid verwezenlijkt de dichter met behulp van Lilith. We kunnen gerust stellen dat Lilith voor Lucebert naast muze, prototype van opstandigheid en hoer ook een soort van ideale liefde is. Net zoals bij het geluid vinden we haar naam vaak in de nabijheid van de liefde, bijvoorbeeld: „lilith/ die is lief die liebe‟. Het woord lelie, dat twee keer voorkomt in de „lente-suite‟ wordt in het Engels als „lily‟ vertaald, wat op klankniveau alweer dicht bij Lilith aanleunt.187 Een lelie is wit, en wordt in de „introductie‟ uit „poelen‟188 naar boven gehaald. Poelen zijn meestal duister en onzuiver. We kunnen het hier zo interpreteren dat het licht letterlijk en figuurlijk uit de duisternis geschept wordt.189 De zwarte kleur is iets wat we traditioneel als duister en slecht ervaren: uitdrukkingen als werken in ‟t zwart (= illegaal) of iets wat het daglicht niet mag zien voorspellen meestal weinig goeds. Naar analogie daarmee is wit daarentegen zuiver, mooi, goed.190 Als we de symboliek van de gelijkenis tussen de lelie en Lilith nog even doortrekken, zouden we kunnen zeggen dat Lilith uit het kwade komt.191 Maar Lucebert interpreteert dat kwade net als iets positiefs, of tenminste als een noodzakelijk kwaad. 185
Bovendien komt de k-klank ook in gedicht „2‟ voor in de nabijheid van Lilith en door de veelvuldige herhaling van het woord „ik‟, zonder dat „god‟ eraan te pas komt. Hier vormt de „k‟ dus een positief element, waar het in gedicht „1‟ eerder als negatief beschouwd kan worden. 186 De Feijter, apocrief, p. 251. Zie ook: „In de Lente-suite voor Lilith, de cyclus uit Apocrief die direct aan De analphabetische naam voorafgaat, bezingt Lucebert de kwaliteiten van de vrouw die in opstand kwam tegen de goddelijke orde.‟ (http://www.neerlandistiek.nl/publish/articles/000041/article_print.html ) (29/04/2009) 187 Lucebert vernoemt „lily‟ ook in „het gedicht lily mix‟. Zie Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 268. 188 Met „poelen‟ is een eerste verwijzing naar het watermotief gelegd. Lilith voelt zich het beste thuis in het donkere water, misschien omdat ze zelf ook donker (maar tegelijkertijd ook licht) is. Nog meer water krijgen we verderop met „beek‟, „anemonen‟, „zee‟, „drinkende‟, „wier‟, „wassen‟, „ven‟, „stroomt‟ (x2), „rivier‟ en „kieuw‟. 189 In het gedicht worden licht en duisternis meermaals vermengd. Zie ook De Feijter, apocrief, p. 150-159. 190 Zie ook bv. de witte sluier van de katholieke maagd Maria die voor maagdelijkheid en zuiverheid staat. 191 Cf. Zohar: „de belangrijkste vrouwelijke vertegenwoordiger […] van het kwaad‟. De Feijter, apocrief, p. 202.
36
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
We kunnen zijn „lente-suite voor lilith‟ dus lezen als een soort oproep om het kwade, datgene wat verborgen is,192 naar boven te brengen: de lelies in de poel, het zuivere in het onzuivere, maar figuurlijker het onconventionele in de taal en de kritiek op de katholieke kerk.193 Door de oproep van Lucebert tot de vermenging van licht en duister of zuiver en onzuiver wil hij misschien ook zijn ongenoegen uiten tegenover de zuiverheidsoperaties tijdens de Tweede Wereldoorlog.194 Hij komt daarmee dicht in de buurt van de auteur Salman Rushdie: op een bijeenkomst rond de oorlog in Bosnië verklaart deze laatste: “Onder de moslims en ook bij andere religies worden progressieve mensen bedreigd door de 'zuiveraars' die hun eigen principes heilig verklaren. 'Zuiverheid' is het gevaarlijkste woord op deze planeet. When purity comes, Auschwitz follows (wanneer zuiverheid op het toneel verschijnt, komt Auschwitz er achteraan). Wat we nodig hebben is onzuiverheid, viezigheid, frictie, turbulentie. De zuiveraars willen een homogeen, gestroomlijnd eenrichtingsverkeer, terwijl cultuur verandering en vernieuwing nodig heeft.” Rushdie erkende dat Sarajevo in letterlijke zin natuurlijk te veel smerigheid kent, maar zei de stad te willen eren om haar volharding in onzuiverheid.195 In die context (het zuivere in het onzuivere naar boven brengen) is het het vermelden waard dat lelie ook „valkuil‟ kan betekenen. Onderaan de kuil plaatste men ten tijde van Julius Caesar een spies die gehard was in het vuur.196 Zo beschermde men zich tegen aanvallen van vijanden. We kunnen de spies uit de valkuil linken aan de kritiek die Lucebert verwoordt in „dovenetels‟. Hij roept die dovenetels op tot actie: „godvergeten dovenetels laat es/ aan uw zwarte vlekken merken dat het niet te laat is‟. Dovenetels zijn gelijkaardig aan brandnetels, met dat verschil dat eerstgenoemde niet branden of steken. We zouden kunnen zeggen dat de dichter het de dovenetels verwijt dat ze niet steken. Als we de lelie (en Lilith) bij de dichter als iets positiefs beschouwen, dan kunnen we dat evenzeer doen met de spies van de lelie. Ook het adjectief „godvergeten‟ is niet onbelangrijk: een godvergeten plaats is meestal een slechte plaats, bv. met veel geweld, ruzies, duistere steegjes, enz. Maar hier wil Lucebert 192
Zo gezien is het wellicht niet toevallig dat Lucebert, op suggestie van H. Andreus, zijn debuut deels apocrief genoemd heeft. (P. Hofman, lichtschikkend, p. 258) „Apocrief‟ betekent immers geborgen, geheim. 193 Het protest tegen de taal vinden we naast de creatieve omgang met klanken of woorden en het veelzeggende „de analphabetische naam‟ uit de titel ook terug in „kappers slagers beterpraters‟ en „maar lieve/ daar torrelt de trom trom trom‟. In het eerstgenoemde vers kunnen we kritiek horen van de dichter op de alledaagse, veelal nietszeggende praatjes bij de kapper of slager. Dat ze in feite nietszeggend zijn bewijzen de regels eronder: „alles wat begraven is‟ en het woord „dovenetels‟ wijzen duidelijk op communicatieproblemen: iemand die begraven is kan niet meer spreken, iemand die doof is kan niet horen en zo niet ontvankelijk zijn voor de oproep tot branden (cf. infra). Over de trom hadden we het al bij de formele analyse (cf. supra). 194 Bij een andere interpretatie draait het om zuiveringsacties in de taal: „„50 jaar denk ik dus nodig te hebben voor een zuiveringsactie.‟ Die actie richtte zich op „het woord‟‟. (P. Hofman, lichtschikkend, p. 216) 195 http://www.trouw.nl/krantenarchief/1993/11/12/2688976/_Zuiverheid_is_het_gevaarlijkste_woord_op_deze_p laneet_.html (25/04/2009) Zie ook De Feijter, apocrief, p. 198-219 en subparagraaf 5.4. 196 http://nl.wikipedia.org/wiki/Lelie_(val) (19/04/2009)
37
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
die duisternis juist naar boven halen, of het licht uit de duisternis halen. In die context is het misschien net positief te noemen dat god op zulke plaatsen vergeten is, zodat het duistere of het kwade kan zegevieren. In de gedichten „1‟, „2‟ en „3‟ zullen we dan ook zien dat er serieuze kritiek op god, of toch minstens op de katholieke kerk, geleverd is. De dichter roept dus op tot branden, steken, kwaad doen. Hij zegt in het slot van de „introductie‟ ook letterlijk dat iemand „moet branden/ blijven branden als hij liefde meent‟. Bij het branden vraagt Lucebert ook om „de hele goegemeent‟ te dragen. Goegemeente betekent „het gewone, niet-kritische publiek‟.197 Datgene wat verborgen is (de lelies in de poel, de spies in de valkuil, het onconventionele taalgebruik, enz.) is onbereikbaar voor het kritiekloze volk, maar misschien kunnen de dichters het wel blootleggen. Lucebert geeft toe dat het branden wel pijn kan doen; mensen kunnen lijden door zich aan de liefde te wijden. Toch moeten ze volgens de dichter volhouden als ze de liefde echt menen. En ook hier is Lilith niet veraf: door haar eigen willetje en eis om gelijk behandeld te worden gelooft ze wel in de liefde op haar manier. Maar ze moet ook lijden: de mythische Lilith verliest dagelijks honderd kinderen na het baren. (e) Mogelijke verbanden met de alchemie We brachten het lijden van Lilith hiervoor ook al in verband met de alchemie: diegenen die goud of zilver wilden produceren uit eenvoudige stoffen haalden zich geen gemakkelijke taak op de hals en kregen het soms hard te verduren (cf. 3.5). Een ander verband met de alchemie biedt ons de versregel „uit poelen worden lelies opgedregd‟. We zagen zonet dat de dichter als het ware een alchemistische oproep wil verspreiden door uit iets onedels iets moois te willen halen. Naar analogie met de alchemie zagen we eerder al dat men vanuit urine, drek of lood edelmetalen probeerde te vervaardigen (cf. 3.5). Een laatste verband met de alchemie leggen we met „branden‟ en „uitgedoofd‟: dat doet ons naast steken en geluid logischerwijs ook denken aan vuur. In de alchemie komt vuur overeen met de „calcinatie‟. Dat proces is „het verhitten van de materie die tot een verpulvering of verassing van de vaste stof leidt.‟198 Bovendien beschouwt de alchemist Ripley het eeuwige water als prima materia die het „verborgen elementair vuur‟199 bevat.
197
http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=goegemeente (20/04/2009) De Feijter toont heel wat paradoxen aan, onder andere ook die van slecht en goed. Opmerkelijk is dat ze daarbij niet ingaat op diezelfde tegenstelling die verenigd is in het woord „goegemeent‟, namelijk „goed‟ en „gemeen‟ (= slecht, kwaad). Zie De Feijter, apocrief, p. 191 e.v. 198 M. Timmer, Van Anima tot Zeus: encyclopedie van begrippen uit de mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Lemniscaat, Rotterdam, 2001, p. 25. 199 Ripley in: C.G. Jung, Verlossing in de alchemie, p. 99. Zie ook De Feijter, apocrief, p. 190-191.
38
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
(f) Kritiek op de katholieke kerk200 Afgezien van de duidelijk erotische interpretatie van de gedichtencyclus 201 vestigen we de aandacht hier vooral op de kritiek van de dichter op god en de katholieke kerk. In „1‟ lezen we „zo god van slanke lavendel te zien‟. De god uit het gedicht is van lavendel. Die lavendel is slank, en dat kunnen we ook interpreteren in de zin van magertjes, niet veel soeps. Lavendel is ook iets wat gebruikt wordt om tussen lakens of kleren te leggen: om minder aangename geurtjes te verdoezelen dus. Een mogelijke kritische lezing kan dus zijn dat de dichter met „lavendelgoden‟ zegt dat goden bestaan om de slechte dingen te verdoezelen, net als de nietszeggende „beterpraters‟ uit de „introductie‟. Bovendien duidt het woord „pagode‟ op een afgodentempel of –beeld. Maar een afgod kan ook een valse god zijn. Nog revelerend voor de kritiek op god is dat lavendel behoort tot de orde van de Lamiales.202 Lamia is onder andere een demon uit de Griekse mythologie die veel met Lilith gemeen heeft.203 God wordt hier dus gelijkgesteld aan een demon. Wat opvalt is dat in dezelfde strofe – dus in de nabijheid van god – nog tweemaal naar demonen verwezen is. Een eerste verwijzing vinden we bij „anemonen‟ terug. Dat kunnen we verbinden met het Griekse „anemos‟, wat wind betekent. Lilith is meermaals als winddemon gekarakteriseerd. Nog meer Lilith-motieven vinden we in het werk van Timmer: „anemos‟ kunnen we namelijk ook verbinden met het Latijnse „anima‟ en „animus‟, die respectievelijk voor „[D]e symbolische gestalte van de vrouwelijke zielenkrachten in de man‟ en „[P]ersonificatie van de mannelijke natuur in het onbewuste van de vrouw‟ staan. Bovendien zijn er verschillende „animagestalten‟, waaronder bijvoorbeeld feeks, slang, vogel en „in de zee geborene‟.204 Een tweede verwijzing is zo goed als letterlijk, zij het in twee woorden: „de monen‟. Enerzijds kunnen we stellen dat Lucebert de bestaande god als demon, dus als slechte kracht 200
Ook in andere gedichten, met woorden als „„het vlees is woord geworden‟ en „vaalt‟ rekent Lucebert af met de machtsinstituties van kerk en staat als symbolen van de verstening van het christendom en het gevaar van het nationalisme.‟ (P. Hofman, lichtschikkend, p. 258) 201 De woorden „god van slanke lavendel‟ doen misschien denken aan een penis in erectie, mede door de opstuwende beweging van „bovengekomen‟. Bovendien bestaan er veel hybride soorten van de lavendelplant. Of het nu toevallig is of niet, „hybride‟ kan staan voor het „produkt [sic] ontstaan uit de versmelting van mannelijke en vrouwelijke gameten die een ongelijke chromosomenopbouw bezitten.‟ (http://www.encyclo.nl/begrip/Hybride (19/04/2009)) Het doet ons alweer denken aan een (erotische) versmelting van mannelijk en vrouwelijk. Erotische dimensies krijgen we verder met „mond, tong, stoeiend, zoen‟, het bereiken van het orgasme (cf. supra), en de mogelijke lezing van „overal stroomt stroomt‟ als het vloeien van sperma. De opstuwende beweging is uitvoerig behandeld door De Feijter, apocrief, p. 145-284. 202 http://nl.wikipedia.org/wiki/Lavendel (18/04/2009) 203 Ze heeft trekken van een vampier, ze wordt afgebeeld als vrouw met een slangenstaart of als nachtuil, ze verleidt mannen, bedreigt zwangere vrouwen en doodt veel kinderen. (M. Timmer, Van Anima tot Zeus: encyclopedie van begrippen uit de mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Lemniscaat, Rotterdam, 2001, p. 420) Ook De Feijter wijst op de mythologische figuur Lamia (De Feijter, apocrief p. 230). 204 M. Timmer, Anima, p. 36, 38, 40.
39
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
beschouwt. Anderzijds zagen we hiervoor dat de dichter negatieve krachten niet per definitie uitsluit, integendeel. Bovendien kan de god uit het gedicht tegelijkertijd ook Lamia zijn. Zo wordt de ambivalentie van de Lilith-figuur en van de oproep van de dichter eer aangedaan: Lilith kan zowel godin als demon zijn, en Lucebert wil het goede uit het kwade halen. Misschien ziet hij Lilith – naast hoer, muze voor opstand en ideale liefde – als een ideale godin. In het gedicht „3‟ komt dat het duidelijkst naar voren: hij bezingt en aanbidt haar. Het bezingen kunnen we afleiden uit de zangerige klanken: de „ie‟,„l‟ en „z/s‟ worden voortdurend herhaald. Bovendien krijgen we met de „suite van delibes‟ een muzikale verwijzing, die nog eens versterkt wordt door het vers „daar dragen de orgels haar achterna‟. Hiervoor wezen we ook al op de belangrijke rol van de klanken „son‟ en „zon‟. De zon wordt vaak gezien als het centrale punt in ons planetenstelsel. Het is het midden waar alles om draait. Misschien kunnen we Lilith zien als de zon, of genuanceerder als het middelpunt van de belangstelling voor de dichter: „zon zon zon zij is de lila kieuw de leliezon‟. De dichter zou wellicht blij zijn met Lilith als godin: het blije „HA‟ doet ons aan lachen denken – dat is ook wat lilith doet in gedicht „2‟ – en het volmondig „JA‟ wijst op een sterke affirmatie.
4.4 Besluit Uit de ode205 aan of de „lente-suite voor lilith‟ en andere fragmenten komt alles waartegen zij zich verzet naar voren, en tegelijkertijd ook alles waartegen de dichter in opstand komt. Lilith verzet zich tegen Adam en zo tegen god, of beter tegen de conventionele norm die blijkbaar stelt dat de vrouw onder moet liggen tijdens het bedrijven van de liefde. Lucebert verzet zich eveneens tegen conventionele normen. Een andere conventionele vorm die volgens de dichter vernietigd moet worden is die van de taal. Lilith draagt daar misschien toe bij door de onuitsprekelijke naam van god toch uit te spreken of doordat haar krachten niet werken als ze haar eigen naam hoort: „kennis van haar namen maakt haar machteloos‟.206 Daarnaast zagen we verbanden met de alchemie, de liefde, het vampirisme, andere mythologische figuren, de natuur (zowel de vier elementen als de dieren), de dood en de erotische vereniging van man en vrouw. Algemener lezen we in de „lente-suite‟ en andere fragmenten een oproep tot het samensmelten van contradicties, bijvoorbeeld door de ambiguïteit van Lilith als kwade, maar daarom juist ook goede kracht, het halen van licht uit duisternis en omgekeerd, enz. Die samensmelting gebeurt ook in de tekst zelf door het
205 206
De Feijter, apocrief, p. 251. Ibidem, p. 233.
40
Hanne De Coninck
4. De Lilith-figuur bij Lucebert
UG, 2008-2009
verenigen van tegengestelde woorden, bijvoorbeeld door goed en gemeen in „goegemeent‟ in de lente-suite of „vruchtbare dood‟ in het gedicht „maaltijd‟. Besluitend kunnen we stellen dat we in de „lente-suite‟ en andere fragmenten zo goed als alle elementen terugvinden die we in hoofdstuk drie besproken hebben bij de Lilithsymboliek. Hoewel we volgens G. de Jager moeten opletten met overgeneralisaties, 207 is Lilith in Luceberts poëzie duidelijk aanwezig als muze, ideale liefde, hoer, prototype van opstand, en misschien zelfs als ideale godheid. Toch zijn er ook nieuwe aspecten, zoals de muzikale dimensie. In de bespreking van de gedichtencyclus zijn muzikale of geluidselementen nooit veraf. Dat is iets wat we niet echt bij de bespreking van de Lilith-figuur gezien hebben. Het muzikale gebruikt de dichter steevast – maar niet altijd (cf. 4.2) – bij de erotische vereniging van het mannelijke en vrouwelijke. Verder wordt er een onderscheid gemaakt tussen zacht en hard geluid. Een andere onbesproken dimensie is de symboliek van het oog. Vooral in de fragmenten – maar ook in de „lente-suite‟, bijvoorbeeld, „en overal overal stroomt stroomt min oog‟ (cf. supra) – blijft het niet onopgemerkt dat het zintuig vaak in gedichten voorkomt waar ook „Lilith-invloed‟ vermoed kan worden.208 Dat element bleef eveneens onbesproken in hoofdstuk 3. Ten slotte merkten we bij de bespreking van andere gedichten op dat het bedrijven van de liefde of de erotische beleving vaak samengaat met het verlangen naar opstand. In het volgende hoofdstuk zullen we onderzoeken of die verbinding van erotiek met enerzijds de opstand en anderzijds met muziek ook elementen zijn die Snoek hanteert – al dan niet in combinatie met mogelijke Lilith-motieven (cf. 5.3).
207 208
Zie bijlage 9. Ook bij Paul Snoek komt het symbool van het oog meermaals voor. Zie subparagraaf 5.3.
41
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek In eenzaamheid is het goed zwijgen men maakt zich de vervreemding eigen ouderworden lijkt veel op jeugd: verlangens naar die of dat Ene die beide tijden verbinden eenzelfde wanhoop als ondergrond alleen is later de cirkel rond en ontbreekt de hoop op datgene 209 dat met zekerheid niet is te vinden.
5.1 Inleiding In dit laatste hoofdstuk bespreken we de aanwezigheid van de Lilith-figuur in het werk van Paul Snoek. Vooraleer we enkele gedichten analyseren uit verschillende bundels van de jaren ‟50 (5.3), wijden we eerst enkele beschouwingen aan de figuur Maria Magdalena (5.2). Uitgaande van de negen Gedichten voor Maria Magdalena (1973), beschouwen lezers haar – en niet zozeer Lilith – als muze. Na dat korte uitstapje en de analyse van enkele gedichten onderzoeken we in subparagraaf 5.4 of er ook sprake kan zijn van „Lilith-invloed‟ in Snoeks proza. Ten slotte voegen we onze bevindingen samen in het besluit. De vergelijking met de poëzie van Lucebert wordt voornamelijk gepresenteerd in het algemeen besluit (cf. 6). 5.2 Een maagdelijke „affaire‟: wat met Maria Magdalena? De negen Gedichten voor Maria Magdalena (1973) draagt Snoek op aan zijn vrouw, Mylène Vereecke, met wie hij in 1961 trouwt (cf. „Voor Maria Magdalena Vereecke‟). De bundel omvat euforische liefdesgedichten en behoort volgens Leus „tot het beste wat er in het Nederlands aan liefdeslyriek is geschreven.‟210 Uiteraard doet de naam Maria Magdalena ons ook aan de „bijbelse publieke vrouw [denken] die Christus‟ voeten met haar haren afdroogde. Paul Snoek beschouwde overigens alle vrouwen, op zijn moeder en zijn zuster na, als hoeren en placht dit ook geregeld te zeggen.‟211 Als we het evangelische verhaal van Maria Magdalena [verder: MM] eens van naderbij bekijken, valt meteen op dat het een apocrief verhaal is. Dat adjectief kwamen we ook al bij Lucebert tegen, namelijk als een deel uit de titel van zijn debuut. In die context is het interessant dat het verhaal over MM stelt dat ze een discipel van Jezus was.212 Zelf zou ze
209
E. Warmond, Kaaslag, Querido, Amsterdam, 1999, p.47. Het gedicht heet „Opties I‟. H. Leus, Paul Snoek, p. 46. 211 Ibidem, p.45-46. 212 L. Thooft, Jezus & Maria Magdalena. Een mythe van liefde en vrijheid, Balans, Amsterdam, 2006, p. 45. 210
42
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
een visioen hebben gehad waarin Jezus haar geheime wijsheden bijbracht. Ze zegt dan ook tegen zijn discipelen: „Wat voor jullie verborgen is zal ik jullie bekendmaken.‟213 We zouden dus kunnen stellen dat zowel Paul Snoek als Lucebert een voorkeur hebben voor het geheime en het verborgene, en diegenen vereren die dat kenbaar maken. Voor Paul Snoek blijkt dat Maria Magdalena te zijn, voor Lucebert Lilith (cf. 4.3). In termen van licht en duisternis wordt dat: „Waarom houd ik niet van jullie zoals van haar? Wel, als een blinde en iemand die kan zien samen in het donker zijn, verschillen ze niet van elkaar. Maar als het licht wordt, zal de ziende het licht zien en de blinde in het donker blijven.‟214 Wat eveneens revelerend is in verband met het alchemistische procedé in Snoeks poëzie is de allusie op de vereniging van de ziel en god. Het evangelie van MM verhaalt de reis na de dood van de ziel langs de Archonten. Die proberen de ziel te beletten dat ze tot een eenheid met god komt en zijn gezeteld op de planeten. De ziel moet langs alle planeten voor ze bij god kan komen.215 Het verhaal doet ons sterk denken aan La Divina Commedia, waar Dante ook langs negen hemelkringen moest om bij god en de deugdzame zielen te geraken. De portrettering van MM door Snoek blijkt veel gemeenschappelijk te hebben met die van de Lilith-figuur: de lichamelijkheid en het erotische symbool van de honing, de zee, de rode kleur, de karakterisering als „hoer‟, de pijn bij het baren, het verlangen naar liefde, de vereniging van tegengestelden, het licht, de nacht, de „vogelvrijheid‟ en het stormachtig weer zijn maar enkele voorbeelden.216 Toch vinden we in de receptie van Snoeks werk in de jaren ‟50 niet echt vermelding van MM. Dat zijn net de bundels die we hier willen bestuderen. Concluderend willen we zeker niet in twijfel trekken dat Maria Magdalena als muze optrad voor Paul Snoek. Hoewel altijd enige voorzichtigheid geboden is met het verbinden van werk en leven, leidt het geen twijfel dat Snoeks grote liefde van dat moment (jaren ‟60‟70), Mylène Vereecke, een grote rol heeft gespeeld in zijn houding tegenover de liefde. In wat volgt zullen we aantonen dat ook Lilith invloed had in de beginjaren van Snoeks poëzie, waar Maria Magdalena dat hoogstwaarschijnlijk in zijn latere jaren heeft gedaan. Misschien heeft deze laatste als het ware de rol van Lilith overgenomen. De ene muze of hoer sluit de andere immers absoluut niet uit.217
213
Mijn cursivering, HDC. G. Kindt, Sancta Erotica. Hoe de kerk Maria Magdalena gebruikte, Van Halewyck, Leuven, 2002, p. 154. 214 Ibidem, p. 159. 215 http://www.bijbelonline.nl/forum/view/id/175/d/Evangelie%20van%20Maria%20Magdalena (06/05/2009) 216 Deze motieven komen uit een eerste lezing van de negen Gedichten voor Maria Magdalena. (P. Snoek, Gedichten, p. 459-467) Uiteraard is verder onderzoek gewenst om deze stelling beter te kunnen funderen. 217 Dat die laatste zin zeer toepasselijk is op het werk van Snoek, die de ambiguïteit nooit schuwde in zijn werk, zien we hierna. (cf. 5.3)
43
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
5.3 Gedichtenanalyse: de Lilith-symboliek bij Paul Snoek en je hebt een droom van water, belofte van een beekje, maar nog zonder water, met alleen de vochte [sic] geur en een vaag vermoeden dat het ooit zover zal komen218
Paul Snoek noemt Lilith niet expliciet in zijn literair werk. Toch heeft Leus het over een wat ambivalent beeld van de vrouw: „zij is zowel de stralende Venus die de man in opperste vervoering brengt, als de duistere Lilith die hem naar zijn ondergang voert.‟ 219 Opvallend is dat Leus die mythologische figuren in de context van de Gedichten voor Maria Magdalena (1973) plaatst. Hoewel de gedichten gedeeltelijk al vroeger gepubliceerd zijn,220 stelde ik in 5.2 immers dat Snoek misschien eerst Lilith, en later MM als muze gebruikte, waar Leus ze dus gelijktijdig aanhaalt. We vinden in Snoeks poëzie nog andere mythologische vrouwen, zoals bijvoorbeeld Venus en Artemis.221 Dat doet ons aan Luceberts werk denken, waarin naast de Lilith-figuur ook Medusa, Iulia en Venus voorkomen. Toch kunnen we stellen dat Lilith bij Lucebert de belangrijkste muze is: zo bezingt hij ze niet alleen expliciet in zijn „lente-suite voor lilith‟, maar vertoont ook de mythologische levensloop van de andere vrouwen grote overeenkomsten met die van Lilith. Bij Snoek is de diversiteit groter: ondanks hun vergelijkbare „functie‟ van muze, hoer of ideale geliefde, vertonen Maria Magdalena, Venus, Artemis en mogelijks Lilith heel wat minder gelijkenissen. Teneinde de eventuele aanwezigheid van de Lilith-figuur bij Paul Snoek te kunnen vaststellen is het logischerwijs nodig de gedichten zelf nauwgezet te lezen. Zo zou het – door de uitspraak van Leus – erg interessant zijn de negen gedichten voor MM te onderzoeken vanuit het perspectief van de Lilith-figuur. In deze scriptie beperken we ons echter tot een selectie van gedichten uit de bundels van de jaren ‟50, namelijk: Archipel (1954), Noodbrug (1955), Aardrijkskunde. Antropografische suite voor naïeve meisjes (1956), Tussen vel en vlees (1956), Ik rook een vredespijp (1957) en De heilige gedichten (1959). Naar analogie met de analyse van de gedichten bij Lucebert (cf. 4.3 en bijlage 9) kunnen we ook bij Paul Snoek gemakkelijk spreken over de aanwezigheid van veel „Lilithmotieven‟. Water, zon, maan, nacht, dieren, vuur en aarde, bijvoorbeeld, zijn allemaal natuurelementen die zeer sterk aanwezig zijn in Snoeks oeuvre. Al in zijn debuutbundel 218
J. Aerts, Voor je er bent, De Bezige Bij, Amsterdam, 2006, p. 58. H. Leus, Paul Snoek, p. 46. 220 Cf. de cyclus „Drie gedichten voor Maria Magdalena‟ in Richelieu (1961) en het vierde, vijfde en zesde gedicht in de cyclus „Gedichten voor Maria Magdalena‟ in De zwarte Muze (1968). 221 P. Snoek, Gedichten, p. 454, 223. Een van zijn schilderijen kreeg overigens de titel „Little Venus‟ mee. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Paul_Snoek (13/05/2009)) 219
44
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Archipel (1954) komt dat zeer duidelijk naar voren: in zo goed als elk gedicht vinden we beelden van natuurverschijnselen. Wat in die context opvalt is dat de vlinder en de boom motieven zijn die Snoek veel gebruikt, terwijl we diezelfde natuurelementen niet onmiddellijk bij Lucebert opmerkten (cf. 5.4). Ook de slang, toch het prototypische dier waarmee we Lilith verbinden, ontbreekt in Snoeks poëzie; het reptiel is maar sporadisch aanwezig in de vermelde bundels. Twee zeldzame vindplaatsen zijn: „Morgen plet de waterplaat […] al de adders in ons anders plat‟ en „Kleine slangen maken nog geen grote‟.222 Het zondermeer gelijkschakelen van bepaalde symbolen met de Lilith-figuur is echter niet objectief. In wat volgt proberen we enkele aspecten op een meer kritische wijze te analyseren. Achtereenvolgens behandelen we, gedeeltelijk naar analogie met de onderverdeling van het laatste hoofdstuk over Lucebert, a) de mogelijke reminiscenties aan Lilith in het openingsgedicht, b) enkele vergelijkingen met de „lente-suite voor lilith‟ van Lucebert, c) de keuze voor het onconventionele, d) de kritiek op (de god van) de katholieke kerk: niet zwijgen maar branden e) het gevolg: de groteske herschepping van de wereld en ten slotte f) de erotische interpretatie: hunkeren naar de vloeibare vereniging. a) „Archipel‟ Of we motieven als de natuur, de erotiek, de alchemie, de dissidente stem, enz. met de Lilith-figuur kunnen verbinden, is dus een geheel andere vraag. Om die te kunnen beantwoorden, analyseren we enkele (fragmenten van) gedichten. Beginnen doen we, net zoals Snoek dat gedaan heeft, met het gedicht „Archipel‟ in de gelijknamige debuutbundel (1954). Ik ben een ruïne van de zee omringd door alle namen van het water waar elke droom een eiland wordt dat elba heet en elk verlangen zand van sint helena waar ik het meikind ben dat aan de stranden met zonnecirkels speelt en ‟s avonds schelpen van de dood verzamelt waar ik het lijf ben dat zijn onbewoonde handen celebes aan god en vuurland aan de mensen geeft maar dat te zelden mens is mens alleen.223 222 223
P. Snoek, Gedichten, p. 190, 224. P. Snoek, Gedichten, p. 8.
45
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Doordat dit openingsgedicht al erg vaak becommentarieerd is en veel belangrijke symbolen bevat die doorheen Snoeks hele oeuvre voorkomen,224 is het ook erg interessant het gedicht te analyseren met het oog op Lilith. In dit gedicht kunnen we immers spreken van een duidelijke, zij het impliciete, „Lilith-invloed‟. Zo kunnen we de eerste regel lezen met de Lilith-figuur als subject. Het feit dat zij een ruïne is kan dan staan voor haar onprettige en langdurige verblijf in de zee: ze is er eeuwig naar verbannen, en doordat ze elke dag honderd kinderen baart, maar die ook weer verliest, voelt ze zich geruïneerd en verlaten. Hoeveel mannen ze ‟s nachts ook verleidt, de echte liefde waar ze misschien hevig naar verlangt kent ze niet. Het verlangen naar de liefde is ook een thema dat erg expliciet voorkomt in het dichtwerk van Paul Snoek. De erotische vereniging van man en vrouw waarnaar de dichter erg verlangt voltrekt zich dan ook voornamelijk in het water, een van de oersymbolen van zijn poëzie. Dat water staat symbool voor vele elementen, onder andere voor het oerbegin, de moeder en het vruchtwater.225 Nu kunnen we de tweede regel van het gedicht interpreteren: „omringd door alle namen van het water‟.226 Het beeld zou kunnen slaan op de vele kinderen die Lilith baart, en die zich dus in haar vruchtwater hebben bevonden. Een bevestiging daarvan kunnen we vinden in het woord „meikind‟, omdat we de maand mei bij Lucebert ook al in verband brachten met vruchtbaarheid (cf. 4.3). Een andere tekstplaats vinden we misschien ook in „en ‟s avonds schelpen van de dood verzamelt‟. De schelpen zouden kunnen staan voor de dode kinderen van Lilith. In die context valt het op dat Paul Snoek meermaals kinderen met de dood verbindt, waardoor de „Lilithinvloed‟ in zijn poëzie aannemelijker wordt. Bijvoorbeeld: „een pasgestorven/ kind‟, „elk kind/ een ander kind/ en ook de dood/ laat achter zich/ andere doden na‟, „verzwegen onderwaterkind‟ (= doodgeboren baby?), „uw kind is een aap/ misschien doodgeboren‟ , „het laatste/ kind op aarde‟.227 Zo kan het (dode) kind symbool staan voor de (verloren) vrijheid: „het kind het vrije‟.228 In het licht van de mythe kunnen we interpreteren dat god Liliths kinderen, en dus haar zo gegeerde vrijheid, deels afneemt. Snoek voelt zich misschien niet vrij omdat hij het mogen kennen en beleven van de liefde mogelijks als de ultieme vrijheid beschouwt.
224
Zoals bijvoorbeeld de zon en de zee, door Y. T‟Sjoen gekarakteriseerd als Snoeks „oersymbolen‟, zie 4.2. Het water blijkt hem ook rust te schenken: „Redden kan mij alleen/ de kalmte van een afvoerkanaal,/ de rust van een berustende zee.‟ (Ibidem, p. 193) 226 Ibidem. In principe komen alle geciteerde fragmenten uit de gedichten van Paul Snoek, tenzij anders vermeld. 227 P. Snoek, Gedichten, p. 18, 22, 42, 44, 131. 228 Ibidem, p. 78. 225
46
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Schelpen zijn restanten van weekdieren en zullen in veel gedichten van Snoek voorkomen. Weekdieren staan bij de dichter vaak symbool voor het vrouwelijke geslachtsorgaan,229 zodat we ook hier zouden kunnen stellen dat het subject (de dichter) op zoek is naar de vrouw en dat hij hevig verlangt naar de erotische vereniging tussen man en vrouw (cf. infra). Doordat de weekdieren meestal niet meer aanwezig zijn in de aangespoelde schelpen, kunnen we de pogingen van de dichter dus als vergeefs beschouwen. De eenzaamheid zal doorheen Snoeks oeuvre centraal blijven staan. Hoewel hij bijvoorbeeld in de Gedichten voor Maria Magdalena (1973) euforisch dicht, klinkt het op het einde van het „Derde gedicht voor Maria Magdalena‟ toch nuchter: „wie eenmaal eenzaam was, is eeuwig eenzaam.‟230 In „Archipel‟ komt die ontnuchtering eveneens op het einde: in de laatste regel vinden we „maar dat te zelden mens is mens alleen‟. De wereld van zee en eiland of de ideale vereniging van man en vrouw blijken onmogelijk te zijn volgens Snoek, doordat de mens enkel mens is (en bv. geen godheid), en ook te veel alleen of eenzaam is.231 Het water is voor de dichter ook erg belangrijk omdat het een plek is waar gedroomd kan worden en waar verlangens worden ingelost: „water/ waar elke droom een eiland wordt/ dat elba heet/ en elk verlangen/ zand van sint helena‟. Het eiland (en algemener: het land, de aarde) zal bij Snoek uitgroeien tot een belangrijk symbool voor het mannelijke in het vrouwelijke (= het water, de zee), de vereniging waar hij tevergeefs altijd naar zal blijven zoeken. Die (erotische) versmelting van man en vrouw verbonden we eerder al met de „Lilithmetaforiek‟. De drie vermelde grote eilanden Elba, Sint Helena en Celebes vormen (deel van) een archipel. Een archipel is een eilandengroep waar vaak vulkanen voorkomen. De keuze van de dichter voor het beeld van de archipel kunnen we dus op twee manieren met Lilith associëren: via het vuur en de erotische vereniging van man en vrouw. Die vereniging wordt misschien ook nog eens uitgedrukt door de ligging van de vermelde eilanden: die vormen een driehoek die zowel voor het mannelijke als het vrouwelijke geslachtsorgaan kan staan. Een derde mogelijk verband met Lilith vinden we misschien bij de vertaling van het Latijnse „celebes‟: dat betekent „ongehuwd‟. We kunnen het lezen als de moed die Lilith vindt om bij Adam weg te gaan: ze wil niet zomaar onderdanig zijn aan een god of aan Adam, maar haar eigen, vrije weg gaan. In het gedicht wordt dit verwoord in de repliek die ze als het ware 229
Cf. „Kloot zei de kwal. Herken je me niet?/ Ik ben de weggesneden kut van Ester Williams.‟(P. Snoek, Gedichten, p. 415) Merk ook op dat een andere naam voor kwal „Medusa‟ is, wat ons doet denken aan de godin die Lucebert ook als muze gebruikte (cf. Bijlage 9). Denk ook aan de term „Venusschelp‟. 230 P. Snoek, Gedichten, p. 461. 231 Die ontnuchtering in de laatste regel is overigens in tal van Snoeks gedichten te vinden.
47
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
letterlijk aan god geeft: „celebes aan god […] geeft‟. Lilith ondervindt door haar eigen wil wel veel verdriet en pijn: niet alleen door haar kinderen die sterven, maar ook doordat ze geen echte liefde meer kent. De woorden „onbewoonde handen‟ bevestigen dat. Het element van de handen vinden we nog vaak terug in Snoeks poëzie. Meestal zijn die handen leeg, en staan ze symbool voor het tekort aan liefde. 232 Ten slotte alludeert ook „sint helena‟ mogelijks op Lilith (cf. 5.4). Snoek heeft het in latere gedichten overigens nog verschillende malen over Helleense elementen, zoals bijvoorbeeld: „In een koude novemberlaan/ staan plaasteren kariatyden/ zonder Helleense zweem/ over hun lijkbleek aangezicht‟ of „Helleens gedicht‟.233 In de tiende regel vinden we nog een mogelijke verwijzing naar Lilith, en wel naar haar lichamelijkheid, door het woord „lijf‟. Dat „lijf‟ geeft „vuurland aan de mensen‟. In een lichamelijke interpretatie kunnen we de Lilith-figuur als „hoer‟ zien: volgens de mythe verleidt ze ‟s nachts mannen en zorgt daarbij voor passie, vuur. Die interpretatie wordt dan weer versterkt door „het meikind […] dat aan de stranden/ met zonnecirkels speelt‟. De zon en het strand staan bij Snoek voor het mannelijke, zo kunnen we stellen dat Lilith „speelt‟ met de mannen. We kunnen het beeld ook anders interpreteren, door terug te denken aan de „lente-suite voor lilith‟ van Lucebert. In die cyclus zagen we dat de dichter de Lilith-figuur beschouwde als prototype voor opstand, onder andere omdat ze brandt en steekt. Als Lilith „vuurland aan de mensen geeft‟, kunnen we dat „geven‟, naar analogie met Lucebert, dus ook begrijpen als een oproep aan de mensen tot branden. Ten slotte vinden we ook in de woordkeuze de erotische vereniging terug. Een eerste morfologische aanwijzing is „eiland‟. Door „ei‟, een vrouwelijk element, te verbinden met „land‟, door Snoek meestal geïnterpreteerd als een mannelijk element, wordt de erotische vereniging tussen man en vrouw nogmaals verwoord. Een identiek voorbeeld vinden we in „vuurland‟. Bovendien kunnen we „ei‟ (door de connotatie van vruchtbaarheid) en „vuur‟ ook weer met de Lilith-figuur verbinden. Het woord „vuurland‟ kan ook nog eens staan voor de gelijknamige archipel in Zuid-Amerika, die bovendien qua vorm op een driehoek lijkt en omgeven is door water – toevallig of niet, ook zo is de erotische vereniging nog eens verwezenlijkt.234
232
Zie ook „liefde van haar nooitgevoelde handen‟, „in ons handen/ werd ook goud metaal.‟ (= de omgekeerde alchemistische handeling) en het erg duidelijke „Mijn volle handen […] anders/ dan twee handen in het leven.‟(P. Snoek, Gedichten, p. 29, 131, 49) 233 Ibidem, p. 31, 39. 234 De archipel werd overigens „Vuurland‟ genoemd omdat de eerste Europeaan die erheen voer vuren zag branden op de eilanden. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Vuurland (09/05/2009))
48
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
b) Enkele vergelijkingen met de „lente-suite voor lilith‟ van Lucebert Bovenstaande vergelijking met de „lente-suite voor lilith‟ is overigens niet de enige die bij Snoek kan gemaakt worden. In het tweede gedicht dat we hier analyseren, „Langs mauve beken‟, zijn er heel wat overeenkomsten te vinden tussen Lucebert en Paul Snoek met het oog op de „Lilith-metaforiek‟: Langs mauve beken liggen canada‟s geveld uit wier lillend lover de wind een klaaglied lokt en ergens in de avond sprokkelt een kind de laatste spaanders hout voor het laatste vuur.235 Als we dit gedicht vergelijken met gedicht „1‟ uit de „lente-suite voor lilith‟ valt het op dat een aantal woorden overeenkomt of op elkaar lijkt. In de eerste regel vinden we bijvoorbeeld „beken‟. Langs die beken liggen bomen, en uit die bomen komt een klaaglied, ingefluisterd door de wind. Het klaaglied vormt een muzikaal element. Als we dat gegeven nu vergelijken met de „lente-suite‟, lezen we: „en de beek koert naar de keel‟. 236 Naast de overeenkomst van „beek/ beken‟ is er dus ook een gelijkenis door het produceren van geluid. Bij Snoek voltrekt dat geluid zich in de vorm van een klaaglied door de wind, bij Lucebert door het koeren van duiven, dat de beek hier blijkbaar „op zich neemt‟. De wind met het klaaglied, het vuur uit de laatste regel en het water („beken‟) kunnen we weer met Lilith verbinden. Vooral het klaaglied van de wind, die voor Lilith kan staan, roept nog maar eens een associatie op met de al eerder vermelde mythe uit de Zohar: misschien is het Liliths klaaglied, omdat ze niet „onder wil liggen‟ tijdens de geslachtsdaad, of omdat ze verbannen is naar de zee (cf. „geveld‟) en gedoemd is al haar kinderen te verliezen. Uit het gedicht spreekt dan ook een wat verdrietig, melancholisch gevoel: het is avond, een kind sprokkelt „de laatste spaanders hout/ voor het laatste vuur.‟ [mijn cursivering, HDC] Nog een interessante vergelijking tussen het gedicht van Paul Snoek en dat van Lucebert vormt Snoeks vers: „uit wier lillend lover‟. De vorm „wier‟ kan staan voor een verbuiging van het woord „wie‟, dat dan naar de „canada‟s‟ (= populieren) verwijst. Maar „wier‟ kan ook staan voor het zeewier. Dan is het interessant om te vergelijken met Lucebert:
235 236
P. Snoek, Gedichten, p. 14. [mijn cursivering en onderstreping, HDC] Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 46.
49
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
„een wier van geluid de libbelen tillende klei‟.237 Naast het woordje „wier‟ vinden we hier ook een sterke klankovereenkomst tussen het „lillend‟ van Snoek en het „libbelen tillende‟ van Lucebert. Een laatste woordvergelijking met de „lente-suite‟ betreft het woord „lover‟. Het kan staan voor het lover van de populieren. Maar als we het in het Engels lezen, kan het ook staan voor „geliefde‟. Zo gezien is het klaaglied afkomstig van iemand die op zoek is naar de liefde; of van een geliefde die klaagt, net als Lilith dat deed bij Adam. Ook bij Lucebert vinden we met „lavendel in de lente love lied‟ de verwijzing naar de liefde terug door „love‟. Een belangrijk verschil met Snoek is dat in Luceberts gedicht eerder een optimistische toon aanwezig is: er is veel aangenaam geluid („o-o-oh‟, „koert‟, „zingende‟, „luiden‟, „geluid‟, „lied‟),238 waar het „klaaglied‟ bij Snoek toch negatiever klinkt. Bij Lucebert gaat het ook om de „lente‟ en „lavendelgeuren‟, bij Snoek daarentegen om de „avond‟ en de „laatste‟ keer van alles. Die discrepantie kunnen we verklaren door de eenzaamheid die Snoek zo beu is, versus de erotische lezing bij Lucebert, die verheugd is omdat hij de liefde kan bedrijven.239 Ten slotte vergelijken we een mogelijke intentie van beide dichters. Uit de „lente-suite‟ – maar ook in andere gedichten van Lucebert – sprak een duidelijke oproep tot opstand. Die oproep werd vaak verwoord in termen van licht en duisternis of (on-)zuiverheid. Meer specifiek spoorde de dichter aan om het licht uit de duisternis te halen en datgene wat duister of verborgen is te eren. In de „lente-suite‟ lazen we dat in „uit poelen worden lelies opgedregd‟ en in „om in licht haar duisternis op handen/ te dragen.‟240 c) De keuze voor het onconventionele: „breken‟ Welnu, bij Snoek treffen we het streven naar het ongewone ook veelvuldig aan. In bovenstaand gedicht vinden we dat misschien terug in de eerste regel: „Langs mauve beken‟. Beken mogen dan wel uit water bestaan, meestal zijn ze niet zo proper en zuiver. Maar net daarom intrigeren ze wellicht de dichter: omdat ze een combinatie zijn van het (zuivere) water en allerlei vuiligheid, zoals wier, aarde, vuilnis, slib. Ook hier – het verbaast niet meer – huist immers de vereniging tussen man (de aarde, het slib, de modder) en vrouw (het water). 237
Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 46. Ibidem. 239 Enige nuance is hier op zijn plaats. Het „lillend lover‟ kan ook staan voor een geliefde die trilt door het inspannende van de seks, en zo ook staan voor een erotische interpretatie, die nog versterkt wordt door „vuur‟. Bovendien doet ook het gegeven dat de wind „lokt‟ ons aan Lilith denken, die „kampioene‟ is in het verleiden. Daarenboven doet het trillen ook aan een extase of roes denken, waarin de dichter misschien verkeert. 240 Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 45. 238
50
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
In dit gedicht is het – in tegenstelling tot de gedichten van Lucebert – niet direct duidelijk waarnaar Paul Snoek (eventueel met behulp van Lilith) dan wel verlangt. 241 Om op die vraag te kunnen antwoorden, bekijken we best andere gedichten die dezelfde vereniging van zuiver en onzuiver, of licht en duisternis verwoorden. Uit het onderzoek van Paul Snoeks gedichten uit de jaren ‟50 blijkt dat heel wat gedichten dat streven verwoorden. Een ander gedicht waarin de dichter zijn keuze voor het duistere, negatieve als positieve kracht verwoordt vinden we in „Leeg gedicht‟. In de laatste strofe lezen we: „Het is warm en droef in de regen/ toch willen wij niet uit de regen vandaan/ want de droefheid is warm en genegen/ en morgen waait een wind uit africa aan‟. 242 De wind is bovendien een „Lilith-motief‟ (cf. 3.3.1). We kunnen nog veel verzen citeren uit de poëzie van Paul Snoek die getuigen van het negatieve of onconventionele als dynamische kracht en de vermenging van het zuivere met het onzuivere, het licht met de duisternis of wit met zwart.243 Dat zou ons echter te ver brengen. We halen nog enkele zeer expliciete verzen aan. De vereniging van licht en duisternis kan bovendien telkens gelezen worden als de vereniging van man en vrouw: „stralen troebelheid‟, „terwijl de avond/ een japanse lelie wordt die openspat/ de nacht bevuilt‟ (cf. 4.3, de lelies uit de poel), „de zwarte zee geen zwarte wonde/ maar stil lijk alle water/ een volmaakt gebaar/ dat de wereld versiert.‟ „outlaw‟, „vogels van melk in mijn ogen/ en in mijn handen spartelde een/ spierwarm gevoel van zwarte aarde‟, „kantelend brood in een zwarte ciborie‟ (brood in de zin van een witte hostie), „ik verspreid zwart licht‟, „Maar ‟s nachts alleen, haha,/ wanneer de zon haar lelijk ei legt/ op een ander werelddeel‟ en „geliefde vijand‟.244 Eveneens revelerend zijn de versregels: „Ik zweer bij de schoonheid van het nutteloze en zie het nutteloze van de schoonheid in.‟, of „Als de vlag van een vlinder moeten bedden/
241
Opvallend is overigens dat in Snoeks gedicht ook veel zachte „l‟-klanken en harde „k‟-klanken voorkomen, net als in Luceberts „lente-suite‟. Zie ter vergelijking bijlage 8. 242 P. Snoek, Gedichten, p. 41. 243 Net zoals de alchemisten dus, die uit onzuivere of te verwaarlozen voorwerpen edelmetalen haalden (cf. 3.5). Tijdens het onderzoek viel overigens op dat letterlijke termen als „zuiver‟, „onzuiver‟ of „licht‟, „duisternis‟ en „schaduw‟ heel wat minder voorkomen in de poëzie (jaren ‟50) van Paul Snoek dan in de bestudeerde bundels van Lucebert uit diezelfde periode. We wezen al op een mogelijke verklaring daarvan in 4.2. Toch moeten we voorzichtig zijn met bovenstaande stelling, want bij een eerste lezing van Snoeks latere bundels (onder andere Op de grens van land en zee (1963) en Nostradamus (1964), trof ik de genoemde termen immers wel frequenter aan. In Nostradamus is de vereniging van helder en donker bijvoorbeeld als volgt omschreven: „zuiver water op onzuivere handen‟. (P. Snoek, Gedichten, p. 375) Uiteraard is verder onderzoek in latere bundels nodig om deze these te kunnen bevestigen. 244 Respectievelijk uit: P. Snoek, Gedichten, p. 49, 73, 101, 149, 160, 188, 191, 147.
51
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
behaard en vol water staan,/ als een bad vol giftige zwammen dampen‟ om te culmineren in: „Dit zou moeten zijn het enige leven: […] Een man die de duistere ruimten verlicht‟.245
d) Kritiek op (de god van) de katholieke kerk: niet zwijgen maar branden In het openingsgedicht toonden we het verlangen naar liefde of branden al aan. Eenzelfde streven naar branden (of tot verbreken van de stilte) vinden we in het gedicht „Zondagmorgen‟, dat begint met „De stilte is een vaasje muguet/ op een morgentafel/ de kerkhaan zoekt‟ en eindigt met „weten zij misschien/ wie de vaas zal breken/ die op de morgentafel/ staat van de dag/ o zonnige nacht.‟246 In dit gedicht kunnen we zien dat de katholieke kerk wordt geïroniseerd. Die lezing is mogelijk door de verbinding van de vaas met de katholieke kerk, doordat het „vaasje […] de kerkhaan zoekt‟. Op het einde hoopt de dichter dat de vaas gebroken zal worden, maar hij weet niet door wie. We vatten het breken van de vaas als hoop of verlangen van de dichter op, omdat hij dat breken verbindt met „o zonnige nacht‟. De vaas staat dan wel op de „morgentafel‟ en is „van de dag‟, maar als ze zou breken zou het zoals een „zonnige nacht‟ zijn. Het oxymoron wijst op Snoeks (groteske) verlangen. De nacht met de maan staat meestal, zoals al aangetoond, voor het vrouwelijke en „het donkere gebied van het onbewuste […] als positief symbool,247 terwijl de zon bij Snoek meestal voor het mannelijke en de ratio staat. Zo krijgen we nog maar eens de erotische versmelting van man en vrouw. Het gaat om een schijnbaar oxymoron, omdat de dichter de „zonnige nacht‟ helemaal niet als tegenstelling ziet, maar net als een (her-)vereniging (cf. infra). Naast het versmelten van man en vrouw kunnen we de zinsnede ook lezen als de vermenging van het licht met de duisternis (zon en nacht), of van zuiver met onzuiver. In die zin kunnen we Snoeks poëzie deels met die van Lucebert gelijkstellen. Naast het verband tussen Lilith en de erotische vereniging van man en vrouw wezen we in hoofdstuk drie op haar karakterisering als „de Zwarte Maan‟ (cf. 3.3.1). Op zich belichaamt Lilith blijkbaar al de vereniging van licht en duisternis: een maan geeft normaal licht, maar hier is Lilith zwart, wat natuurlijk op de duistere kant wijst. Ten slotte associëren we de maan met de nacht, en vormt zij een soort van licht in de duisternis. Dat duistere, of dus het verborgene belichten is net wat Lucebert en Paul Snoek willen doen. Zo gezien is Lilith voor hen een zeer dankbare figuur. 245
Ibidem, p. 205, 207, 217. P. Snoek, Gedichten, p. 34. 247 F. Depeuter, De zwarte doos van Icarus. Over het leven en de poëzie van Paul Snoek, Hilversum, Antwerpen, 1990, p. 161. 246
52
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Net als bij Lucebert, kunnen we het breken van de vaas bij Snoek interpreteren als het verlangen naar het branden en steken als brandnetels. Door het breken ontstaan er scherven, en die kunnen scherp zijn. Daartegenover kan de stilte aan het begin van het gedicht staan voor de goegemeente, het kritiekloze volk dat niet ingaat tegen het dogmatische van de katholieke kerk (cf. 4.3). Het zwijgen van dat volk wordt eveneens uitgedrukt door „en de huizen/ malle gedaanten/ zwijgen als hagedissen‟.248 De dichter hoopt op iemand die de vaas (= de katholieke kerk) zal breken en dus kritiek zal geven. Dan zou de nacht voor hem zonnig zijn in plaats van eenzaam of „conventioneel‟ donker. Doordat hij de zon met de nacht verbindt, getuigt hij ook in zijn woordkeuze van een doorbreking van dat conventionele, daar zon en nacht traditioneel gezien niet met elkaar samengaan.249 Ten slotte interpreteren we het water dat zich in de vaas bevindt: door de vaas te breken zit dat water niet langer gevangen maar kan het vrij stromen. Het bevestigt op die manier het verlangen van de dichter naar de vrijheid en het water. Het eerste gedicht („1‟) van Aardrijkskunde (1956) drukt ook het „niet steken‟ van de godsdienst uit, dat gecombineerd kan zijn met de Lilith-figuur. De laatste twee strofes luiden: Kinderen worden soms langzaam geboren, begaafd met sprekende etter en zeep. Met erfzonden moeten zij hun moeders beminnen en zoeken een lang leven lang naar onvindbare eieren van zeemeerminnen.
(Toen de laatste haas op aarde zijn angsthol had voltooid, vroeg god, het was de zevende dag, „waar is uw aanvalsplan?‟)250
In dit gedicht zit de kritiek op het einde. Volgens de dichter zou het misschien beter zijn geweest indien god tijdens het scheppen van de wereld ook een aanvalsplan in gedachten had. De zevende dag is volgens het Boek Genesis de dag waarop god uitrust van zijn zware arbeid. De schepping zit volgens de dichter niet zo goed in elkaar. We zullen hierna zien dat Paul Snoek in heel wat gedichten op het einde van de jaren vijftig de wereld zal proberen te herscheppen (cf. e). De dichter vindt dat er moet worden aangevallen: het verband met het branden of steken bij Lucebert is snel gelegd. Kritisch zijn is dus de boodschap, en niet zomaar stilzwijgen en goedgelovig een dogma aannemen of de katholieke kerk gehoorzamen. In de periode waarin deze gedichten geschreven zijn (en ook daarvoor) hadden mensen meer angst 248
P. Snoek, Gedichten, p. 34. A. Bontridder probeerde zon en nacht eveneens te verzoenen in de titel van een dichtbundel: Ook de nacht is een zon (De Galge, Antwerpen, 1969). 250 P. Snoek, Gedichten, p. 105. 249
53
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
voor de kerk en had de kerk ook nog veel meer macht dan zestig jaar na datum. Die angst wil Snoek misschien uitdrukken door „haas‟ en „angsthol‟. Dat laatste woord wijst dan op de angst van de mensen voor de katholieke kerk. Het goedgelovige volk verbergt zich liever diep in een „hol‟ dan te durven opkomen voor zijn eigen mening. Daarnaast is er een zekere woordspeling: als we „angst‟ en „haas‟ verbinden, krijgen we „angsthaas‟, wat weer wijst op iemand die bang is. Belangrijk in dit gedicht zijn de talrijke begrippen die we met Lilith kunnen verbinden. Ten eerste gaat het over „Kinderen‟ die geboren worden. Bovendien zijn die kinderen „met erfzonden beladen‟: het doet direct aan Adam en Eva denken, die door een slang of Lilith verleid worden om van de verboden vrucht te eten. Vervolgens moeten de kinderen blijkbaar hun hele leven op zoek „naar onvindbare eieren‟. Het kan wijzen op de kinderen van Lilith die dood zijn en dus niet te vinden zijn. Die eieren zijn blijkbaar afkomstig „van zeemeerminnen‟, wat de „Lilith-interpretatie‟ alleen maar ten goede komt: door haar verbanning naar de zee kunnen we haar als zeemeermin beschouwen. Ten slotte is Lilith aanwezig in het aanvallen. Nog zo‟n gedicht waarin het makke volk duidelijk aanwezig is, is „Palmzondag‟. Het gedicht begint met: „Witstille duiven/ in een vroombemoste straat/ verkondigen de vrede/ in een psalmendialoog‟ en eindigt: „Maar glazen mensen/ in een palmen mens verborgen/ houden ingepalmd/ hun glazen maandagadem in.‟251 Het gedicht verhaalt het grote kerkelijk vertoon van Palmzondag: witte duiven, een vrome straat, het verkondigen van vrede, de psalmendialoog in de eucharistie, enz. Maar de witte duiven zijn „stil‟, en de vrome straat blijkt „bemost‟. Het mos kan wijzen op iets wat al lang niet meer gepoetst is; misschien wil de dichter met het mos zeggen dat de katholieke kerk een institutie is die wel vroomheid preekt, maar die zelf die vroomheid ontbeert. Het poetsen zou ook voor de kritiek kunnen staan. Doordat er mos is in de straat, is die straat al lang niet meer aangeraakt, of is het verboden de kerk te bekritiseren. Het stille van de duiven versterkt dat nog eens: er moet gezwegen worden. Bovendien wordt de schijn nog vergroot door de laatste strofe: de mensen zelf zijn misschien wel „ingepalmd‟ door het uiterlijke vertoon van de katholieke kerk op Palmzondag, maar eigenlijk denken ze al stilletjes aan de dag daarna: „houden […] hun glazen maandagadem in.‟252
251
Beide uit: P. Snoek, Gedichten, p. 38. Ibidem. Enige nuance is hier gepast: in 4.2 toonden we al aan dat we de stilte bij Paul Snoek niet eenduidig als negatief element mogen interpreteren. (cf. e) Het wijst wellicht weer op de ambivalentie van Snoek, die ook Lucebert zo eigen was. Lieve Scheer beaamt: „Zeer dikwijls in de poëzie van Paul Snoek eindigt de beroesde opstapelende techniek in zulke huiverende en schroomvolle verstilling.‟ (L. Scheer, „Virtuositeit‟, p. 62) 252
54
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Een laatste gedicht dat we bespreken in het licht van bovenstaande metaforiek is „Onder een steen gezegd‟ uit de bundel Ik rook een vredespijp (1957):
Heilig is alleen de grijze maagd, die ijlt, van koudvuur klappertandt en scheurend zaad en rijtende messen van lessende liefde vraagt. Die haar spechten nestelt in mijn schors. Als de hars in mijn hart breekt en zwelt, als de nachtegaal splijt in een woud van water en de gezwollen nacht zich samentrekt in een angstvallig kruipdier. Veilig en wijd zijn mijn woorden: „Ik zal een steiger zijn van liefde voor uw heupen, jonge sloepen. Ik zal een baai zijn voor uw boomgaard en voor uw sprokkelhout een kleine kreek.‟253 In deze drie strofen treffen we nogmaals de kritiek op de katholieke dogma‟s aan. Het zwijgen van het volk uit het vorige gedicht kunnen we hier associëren met „een angstvallig kruipdier‟. De dichter laat geen twijfel bestaan over wie heilig is: volgens hem komt „alleen de grijze maagd‟ daarvoor in aanmerking. Alle andere figuren die door de kerk als „heilig‟ worden afgeschilderd zijn volgens Paul Snoek maar „schijn-heiligen‟. De „grijze maagd‟ uit het eerste vers is dan ook niet bepaald het prototype van wat het christendom als „heilig‟ zou karakteriseren. Het is namelijk een maagd die „scheurend zaad en rijtende messen/ van liefde vraagt.‟ En „[D]ie haar spechten nestelt in mijn/ schors.‟ Het is met andere woorden een figuur die scherp uit de hoek wil komen, prikken, steken. 254 Die omschrijving laat ons toe de maagd uit het gedicht te identificeren met Lilith. De invloed van Lucebert is hier nog maar eens duidelijk. De verzen „Als de hars in mijn hart/ breekt en zwelt, als de nachtegaal/ splijt in een woud van water en/ de gezwollen nacht zich samentrekt‟ versterken de identificatie. Het breken verbonden we al eerder met de Lilith-figuur (cf. supra: de vaas), en ook motieven als de nacht, de vogel („nachtegaal‟) en het water zijn niet nieuw in de „Lilith-symboliek‟.
253
P. Snoek, Gedichten, p. 165. Maar zelf is Snoek blijkbaar ook niet bij machte om scherp te zijn: „ik/ word door niemand geslepen.‟ (P. Snoek, Gedichten, p. 191) 254
55
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Bovendien komt in deze verzen tweemaal „zwelt/ gezwollen‟ voor, wat misschien op de gezwollen buik van de zwangere Lilith kan wijzen. Verder vinden we nog andere reminiscenties aan Lilith. Het gedicht leent zich bijvoorbeeld perfect voor een erotische lezing: verzen als „Ik zal een steiger zijn van liefde/ voor uw heupen, jonge sloepen./ Ik zal een baai zijn voor uw boomgaard/ en voor uw sprokkelhout een kleine kreek‟ behoeven niet veel commentaar. Hierna gaan we verder in op de erotische beleving die frequent voorkomt in de poëzie van Paul Snoek. Bovendien is de symboliek van „man = aarde, land‟ en „vrouw = water, vrucht‟ – die overigens nooit absoluut is bij Snoek – hier ook weer aanwezig. De mannelijke ik-figuur wil dan wel een steiger (een element van het land in het water) zijn voor de heupen van de maagd, in de laatste twee regels draait hij de rollen om. Door zelf een kreek of een baai te willen zijn neemt het subject de „functie‟ van het vrouwelijke water over.255 Dit is een voorbeeld van de androgyne beeldspraak zoals die zo vaak bij Paul Snoek voorkomt.256 Net als bij de keuze van Snoek voor het onconventionele, of het voornemen om het licht uit de duisternis te halen, kunnen we hier eveneens een lijstje opstellen van gedichten waarin er kritiek geleverd wordt op de katholieke kerk of op wat zich als goddelijk aandient. Vaak gebeurt dat op een groteske of ironische manier, zoals bijvoorbeeld in „Zei de missionaris‟: „Er is iets niet pluis in ons huis./ De boa is niet meer betrouwbaar/ sinds onze pittoreske negers/ overlopen naar margarine/ en men de platgelopen legers/ onder de natiën rangschikt.‟257 We citeren nog enkele expliciete verzen: „onbruikbare goden‟, 258 „god,/ dat wordt een kilozware ramp […] Vlaanderen in uw mayonaisen [sic] klooster‟,259 „bidden is kakelen‟, „Zij [priesters, HDC] lezen de bijbel door als een kookboek‟, „Zij bidt als een/ leeuw, zij jankt als een god‟.260 Ook typerend is het gedicht „Inri voor zoete kinderen‟, waarin Jezus Christus als 255
In het licht van de interpretaties hiervoor, waarbij we het water onder andere ook als vrijheid karakteriseerden, kunnen we de laatste regels ook lezen als de wil of het verlangen van het subject vrijheid te geven aan de maagd uit het gedicht. 256 Herwig Leus vindt ook in Richelieu (1961) „het androgyne aspect. Vaak worden mannelijke symbolen in een vrouwelijke context geplaatst en vice versa.‟ (H. Leus, Paul Snoek, p.35) Een duidelijk voorbeeld uit Paul Snoeks debuut is: „de vrouwelijke peren/ de mannelijke appels‟. (P. Snoek, Gedichten, p. 28) 257 P. Snoek, Gedichten, p. 229. 258 Die „onbruikbare goden‟ geven de ik-figuur in het gedicht blijkbaar een meisje „met een mond vol anemonen‟. Zo wordt er impliciet nogmaals kritiek gegeven op de goden, omdat ze onrechtstreeks verbonden zijn met de „anemonen‟. Diezelfde verbinding treffen we ook aan in Luceberts „lente-suite voor lilith‟. De „anemonen‟ spreiden bovendien een waaier van Lilith-motieven tentoon. (cf. 4.3) 259 In datzelfde gedicht doen de woorden vlak voor de geciteerde regel, „lawine van babies‟, overigens weer aan de Lilith-figuur denken. (P. Snoek, Gedichten, p. 224) 260 P. Snoek, Gedichten, p. 73, 224, 228, 239, 244. Opvallend is dat de kritiek op de katholieke kerk niet zozeer in de eerste bundels te vinden is, maar wel in De heilige gedichten (1959), waaruit dan ook de meeste voorbeelden komen.
56
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
chocoladepopje beschreven wordt: „Hier hang ik Jezus, driemaal lekker/ met stekelbessen aan mijn armen./ Nooit heb ik mooier gevlogen/ dan aan dit chokoladen kruis.‟261 De ik-figuur uit het gedicht lijkt „de Heer‟ uit chocolade wel te appreciëren. Wellicht vindt hij de creatie in chocolade beter dan het traditionele ontwerp. Hij vindt ze alleszins mooier: „Nooit heb ik mooier gevlogen/ dan aan dit chokoladen kruis‟.262 Misschien komt dat doordat chocolade kan smelten, en Snoek – net als Lucebert – de versmelting van licht en duister of mannelijk en vrouwelijk prefereert. Uiteraard kan het ook staan voor de groteske vervorming van de kerk als institutie: de dichter lijkt de Christusfiguur zoals hij is onbelangrijk te vinden en wil hem laten smelten of vervormen.
e) Gevolg: groteske schepping van een eigen wereld
De schrijver doet hetzelfde als het spelende kind. Hij schept een fantasiewereld die hij heel ernstig meent… In plaats van te spelen, fantaseert hij. Hij bouwt luchtkastelen en creëert wat wij dagdromen noemen.263
Hiervoor hadden we het al even over de wil van Paul Snoek om zich een eigen wereld te scheppen. We bouwen daar nu op verder. De kritiek op de kerk of op god is er niet zomaar: volgens Snoek heeft god de wereld niet goed geschapen en dat frustreert de dichter mateloos. We bemerken zijn ongenoegen al op het einde van Aardrijkskunde (1956), waar hij treffend verwoordt: „god […] Ik haat uw schepping‟.264 Misschien vindt de dichter de christelijke schepping van het oerbegin met Adam en Eva niet bevredigend en laat hij liever Lilith als oerbegin figureren. Over de invloed van de Zohar op de poëzie van Paul Snoek hadden we het eerder al.265 Misschien ziet Snoek Lilith als godin of als ideale geliefde, zoals Lucebert dat wellicht doet.266 Deze laatste lezing vinden we misschien wel terug in „Passé simple‟: Wij hebben gewandeld op de rand van een sprookje, terwijl de bomen in de vuuravond smeulden. Wij hebben de eeuwige moeheid der 261
Ibidem, p. 250. Ook hier is enige nuance gepast. Snoek mag zich dan wel „herhaaldelijk af[zetten] tegen de dogma‟s van het machtige kerkinstituut […]‟ en „Hoewel Snoek in „Inri voor zoet kinderen‟ […] spot met de officiële kruisbeeld-Christus, [sic] […] vereenzelvigt hij zich elders [toch] met de mythische Christusfiguur‟. (Beide uit: F. Depeuter, De zwarte doos van Icarus, p. 187) 262 P. Snoek, Gedichten, p. 250. 263 S. Freud in: G. Lauwaert, Mijn tweede stem. Gedichten, Roelarta Books, Roeselare, 2007, p. 122. 264 P. Snoek, Gedichten, p. 123. 265 Cf. H. Couvreur. 266 Door het verlangen naar het water als oerbegin (cf. vruchtwater) en het pseudoniem die Snoek grotendeels ontleende aan zijn moeder, Paula Snoeck, kan Lilith misschien de moederfiguur belichamen. (cf. vele kinderen)
57
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
zwanen besproken, wanneer het water van de nacht ijskoud stolde. Nu woon je aan zee bij de glazen meeuwen, of speel je met je moeder canasta. Nu zijn je haren duingras geworden en je weke weekdierlippen zoutkristallen mos. Ik heb geen treurige harp die mij bespeelt, ik heb alleen de dagverlatenheid van mijn woorden, die hard en koud zijn als een snijdend schaaldier. Ik ben alleen met de zon. Zij ging onder.267 Snoek mag dan wel getuigen van een hartstochtelijk en erotisch verlangen naar de vrouwelijke „weke weekdierlippen‟, toch suggereert de titel van het gedicht (en ook het woord „sprookje‟) dat dit verlangen naar seksuele eenheid irreëel is. Ook de laatste regel besluit nuchter: „Ik ben alleen met de zon. Zij ging onder.‟268 In de wereld zoals die geschapen is door de Bijbelse god voelt de dichter zich dus niet thuis. In de laatste bundel uit de jaren ‟50, De heilige gedichten (1959), zal Paul Snoek dan ook een poging ondernemen de wereld te herscheppen naar zijn eigen droombeeld. Vaak gebeurt dat met behulp van de alchemie en het groteske procedé. De eerste cyclus van de bundel kreeg dan ook de titel „Dit is een alchemist‟ mee, waaruit we hiervoor al kort citeerden.269 In wat volgt bespreken we enkele gedichten uit de andere cycli. Zo opent de cyclus „Mannen‟ bijvoorbeeld met „Dit zou moeten zijn het enige leven: […] Een reus die zal zijn voor de toekomst/ een rivier door een diepere zee,/ breed en bloedend van goedheid. Een man die duistere ruimten verlicht‟.270 Alweer is duidelijk dat met de reus als „rivier door een diepere zee‟ de vereniging van het mannelijke en vrouwelijke volbracht is. Het is zelfs niet meer duidelijk wat mannelijk en wat vrouwelijk is, want ook het mannelijke is vloeibaar geworden. Die (erotische) versmelting in het vloeibare is typisch voor Snoeks ideale droomwereld (cf. f). 267
P. Snoek, Gedichten, p. 146. Ibidem. Overigens komt hier nog maar eens de ambiguïteit naar voren die zo kenmerkend is voor de poëzie van Snoek: het breken en snijden wordt hier duidelijk als negatief ervaren, terwijl we het hiervoor als positief element interpreteerden: „ik heb alleen/ de dagverlatenheid van mijn woorden,/ die hard en koud zijn/ als een snijdend schaaldier.‟ (Ibidem) Frans Depeuter zegt dan ook: „Net als alle andere archetypische vormen is ook de zee een positief èn negatief symbool tegelijk.‟ (F. Depeuter, De zwarte doos van Icarus, p.147-148) 269 Enkele gedichten waarin Paul Snoek de wereld probeert te herscheppen met behulp van de alchemie zijn met een kort woordje uitleg in bijlage 12 opgenomen. 270 P. Snoek, Gedichten, p. 217. 268
58
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Het gedicht dat in die context het duidelijkst aan de Lilith-figuur refereert is misschien wel „Et dieu créa la femme‟: En god schiep de vrouw in haar bed naar zijn beeld en zijn gelijkenis Met borsten en barsten van een vergissing. Met het blauwe gezicht van een troedele bosbes en met een lichaam, misdienaars, glad als lauwe limonade. Zij schiep de oceanen vrouwelijk vol sierlijk zwemmende mannen met vinnen van uit de verte glinsterend, als het uurwerk van een zondagsjager. En rustend als artemis bereidde zij met poeders en pommade de goddelijke pasta der genade voor en heelde reeds haar wonden der verlossing prachtig.271 Alweer is het groteske procedé duidelijk aanwezig. Met behulp van deze techniek wil Paul Snoek misschien nogmaals aantonen dat de traditionele god een schepping gemaakt heeft die volgens de dichter niet deugt. We kunnen het groteske ook interpreteren als één van de onconventionele elementen die zowel Snoek als Lucebert koesteren en in het licht willen stellen. Zo schept Snoek hier mogelijks een wereld zoals die er volgens hem zou moeten uitzien. Die wereld mag „troedel‟ zijn, wat misschien een samentrekking vormt van „troebel‟ en „troetel‟, zodat alweer een duister of onzuiver element met iets zachts is verenigd. De titel staat weer in de „passé simple‟, wat er deze keer ook op kan wijzen dat de schepping door god „passé‟ is, verleden tijd. De subjectwisseling van de eerste strofe naar de tweede bekrachtigt dat idee: plots gaat het om een „Zij‟ en niet langer om een god die de vrouw schiep „naar zijn beeld en zijn gelijkenis.‟[mijn cursivering, HDC] Misschien heeft god wel Lilith geschapen en heeft zij op haar beurt „de oceanen vrouwelijk‟ gemaakt. Ditmaal affirmeert de laatste strofe de „Lilith-lezing‟. Een eerste gelijkenis treffen we aan bij Artemis. Zij is „de godin van de voortbrengende en voedende kracht van de natuur‟. 272 Verder staat zij ook nog voor de maan en het zilver.273
271
P. Snoek, Gedichten, p. 223. M. Timmer, Anima, p. 324. 273 Ibidem, p. 424. 272
59
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Vervolgens kan „de goddelijke pasta der genade‟ staan voor de genade van god uit de „Zohar-mythe:‟ als Lilith god aanroept, beluistert hij haar klacht en laat haar – weliswaar gestraft – gaan. Ten slotte verduidelijken de laatste twee verzen nog een en ander. Zo kan „verlossing‟ voor twee dingen staan. Enerzijds is het voor Lilith een verlossing dat zij verbannen is: ze hoeft letterlijk de macht van Adam en van god niet meer te ondergaan, hoewel ze daarbij veel verdriet ondervindt („wonden‟). Anderzijds wijzen de „wonden der verlossing‟ misschien op de pijn en de wonden die ontstaan in een vrouwenlichaam bij de geboorte. Daar Lilith enorm veel kinderen baart is die lezing plausibel. Ten slotte vindt de dichter de wonden die helen „prachtig‟ en „de oceanen‟ die „Zij‟ „vrouwelijk‟ „schiep‟ zitten „vol sierlijk zwemmende mannen met vinnen/ van uit de verte glinsterend‟. De dichter belaadt zijn groteske schepping dus met majestueuze connotaties, waarmee de keuze voor het onconventionele alweer is geïllustreerd. Deze subparagraaf sluiten we af met een gedicht dat Paul Snoeks wens tot eenwording met de vrouw erg expliciet uitdrukt. We lezen hierin een verwijzing naar het oerbegin, toen man en vrouw wel nog een waren. Maar op een dag, zo gaat het christelijke verhaal, creëert god een man uit klei,274 en uit de rib van de man een vrouw. God is dus ook de zondebok voor Snoek doordat hij die eenheid, waar de dichter zo naar hunkert, uit elkaar gerukt heeft. Het gedicht heet „Tabula rasa‟, wat Latijn is voor „onbeschreven lei‟. Het wijst op Snoeks verlangen de bestaande schepping teniet te doen en opnieuw te willen beginnen, ditmaal de vereniging van man en vrouw bestendigend: Er moet een wijdere wereld bestaan, een toegang tot een doordringbare spiegel, die ons opslorpt en went aan het tweede, gelijke lichaam dat wij waren. In een kamer waar wij rustig onze ruggen kunnen zien en waar wij sierlijk met vlugge armen zwemmen naar de versmelting, mijlen in het bevrijdende wier van het ijle. Ergens in de ruimte waar het huivrende [sic] zintuig van vrede ons beiden verenigt en buiten het zuigende leven in een zuivere, eeuwige, luchtnieuwe eenheid verenigt.275
274
Ook in de „lente-suite voor lilith‟ van Lucebert komt vijfmaal „klei‟ voor: „kleine‟, „klei‟ en „klein‟ in gedicht „1‟ en „kleine‟, „kleinegichelversierdevitrinelilith‟ in gedicht „2‟ (Lucebert, Verzamelde gedichten, p. 47) Zie 4.3. 275 P. Snoek, Gedichten, p. 218. [mijn cursivering en onderstreping, HDC]
60
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
(f) Erotische lezing: „Er is geen eiland zonder zee‟:276 hunkeren naar vloeibare vereniging De ideale schepping heeft dus een sterk erotisch karakter.277 De „wijdere wereld‟ waarnaar Snoek verlangt creëert de mogelijkheid om het mannelijke en vrouwelijke eeuwig te verenigen (viermaal in dit gedicht genoemd). Typerend voor Snoeks poëzie is dat die versmelting zich zo goed als altijd in het water lijkt te voltrekken, of toch alleszins met iets vloeibaars gepaard gaat. Zo vinden we in dit gedicht dat „wij‟ „zwemmen naar de versmelting‟. De zinsnede „het bevrijdende wier‟ bekrachtigt het idee van water of zee. Ook in de eerste strofe vinden we de zee terug, zij het implicieter: „een doordringbare/ spiegel die ons opslorpt en went aan/ het tweede, gelijke lichaam dat wij waren.‟ Het werkwoord „opslorpen‟ doet al aan iets vloeibaars denken, maar ook de „doordringbare spiegel‟ kan staan voor het water: de zee kan veel elementen reflecteren (zie ook het woord „zeespiegel‟).278 In elke strofe voltrekt zich de ideale vereniging, met als summum de laatste strofe waar de versmelting tweemaal plaatsvindt: „ons beiden verenigt […] eenheid verenigt.‟ Nog enkele voorbeelden van erotische vereniging in combinatie met het water of met iets vloeibaars zijn: „zeedijkvrouwen/ ontdek ik mij/ als een natte hond/ onwetenddruipend […] onder uw zeedijkogen/ voel ik mij stijgen/ tot een natte god‟, „Uit de melkweg van de morgen/ is zij in mijn zeewier aangespoeld,/ naakt als hevig water‟, „Ik sloeg mijn spijkers duimbreed/ in haar hoofd./ Ik hoorde in haar klaterend bloed/ de klank van rode honig‟, en „Een vruchtbare vlakte was mijn vader/ en mijn moeder een gezwollen rivier‟.279 De olie bespraken we al kort (cf. 4.3). Nog een voorbeeld is: „Dan word ik honds en ga ik/ olieslagen in de stofgoudbomen,/ waar rupsen, olifanten wonen/ en veel meisjes die niets zien.‟280 Het water neemt ook de vorm aan van damp: „Kon ik tekenen, ik tekende de liefde […] als een welriekende wasem‟, maar het daaropvolgende gedicht is dan weer duidelijk: „Ik denk soms twee parende zeeën te zijn‟.281 Deze opsomming beëindigen we met: „droomt hij van een koningin,/ (hoe ben je zelf) die vraagt:/ „Ontvoer mij naakt naar zee/ en neem mij als
276
P. Snoek, Gedichten, p.111. Heel veel gedichten verwoorden de erotische vereniging van man en vrouw of het verlangen naar liefde van de dichter. Bijvoorbeeld: P. Snoek, Gedichten, p. 27-28, 40, 77-79, 98, 109-112, 119, 120, 127, 131-133, 147, 149, 165, 166, 194, 197, 205, 209, 210, 219, 225 en 231. Zie ook de erotische lezing van Snoeks poëzie: H. Brems, „Ingewijden worden wij pas later‟, Dietsche Warande & Belfort 127 (1982), nr. 9, p. 703-707. Bovendien wordt in „Picknick‟ het aards paradijs geëvoceerd. Naast een vrouw (Lilith?) en een man is er ook een kind te vinden, dat „brandramen tekent vol vogels‟. Het element van het branden, in combinatie met de vogel en het aards paradijs zijn drie mogelijke reminiscenties aan Lilith. (Ibidem, p. 77-79) 278 Zie ook H. Couvreur, Vissen naar kosmische diepte, p. 284. 279 P. Snoek, Gedichten, p. 40, 108, 112, 166. Zie ook 4.3. 280 Ibidem, p. 194. 281 Ibidem, p. 209, 210. 277
61
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
een noorman‟‟ en ten slotte: „Om in dit aardbewonend leven van monsters,/ Als in een hete zee […] Te vinden in het slijmerige wier der liefde/ De grondstof van alle gedicht.‟282 We hadden het eerder al over de stilte die meestal gepaard gaat met de erotische vereniging in het water. We stelden toen ook dat die stilte niet absoluut is: de versmelting ging sporadisch ook met muzikale elementen samen (cf. 4.3). Toch lijkt de dichter vooral van de stilte te houden: „hartstochtelijk gelijk de zee/ had ik/ het hart willen beminnen/ van het meisje/ van koraal/ dat in stilte ademt/ en misschien […] leeft/ van licht en water‟ en „weet je dat je in je stilte/ mooier dan mijn liefste bent/ mijn rode vogelsnavelbloem‟.283 Terwijl Lucebert eerder kiest voor de combinatie van erotische versmelting en muziek of geluid, is Snoek daar precies toch niet zo voor te vinden. De dichter spreekt zelfs van overlast: „ik heb geluisterd/ naar de echo/ van haar hart/ en niets gehoord/ misschien was er/ teveel lawaai in mij/ misschien/ had zij nooit van de zee gehoord.‟ 284 Ook van de oproep tot opstand, die bij Lucebert gepaard gaat met de erotische vereniging, merken we bij Snoek weinig. Dit wil uiteraard niet zeggen dat we geen kritiek terugvinden in Snoeks poëzie. Zo is de vlucht naar de stille onderwaterwereld (cf. 4.2) duidelijk als een revolte te beschouwen; een manifestatie van het ongenoegen met de reële wereld. Ook is duidelijk dat hij, ondanks de liefde voor de stilte, het stilzwijgen van het katholieke, devote (en gedweeë) volk hekelt. Vooral in De heilige gedichten (1959), die eigenlijk ontheiligend zijn,285 is de kritiek op de katholieke kerk duidelijk. Eveneens laat Paul Snoek blijken dat hij van de traditionele schepping niet veel moet hebben: zijn eigen groteske schepping getuigt daarvan. Ten slotte is de bekendmaking (namelijk door zijn poëzie te publiceren) van die groteske schepping ook een manier van aandacht vragen en dus een stem naar voren te brengen.286 Toch vinden we die oproep tot opstand, zeker in combinatie met de erotiek, veel minder expliciet terug in de poëzie van Paul Snoek dan in die van Lucebert. Een gedicht bestaat niet alleen uit woorden, het bestaat uit woorden en hun stilte.287
282
P. Snoek, Gedichten, p. 197, 315. Ibidem, p. 89, 93. In de gedichten vinden we veel mogelijke „Lilith-motieven‟, wat al blijkt uit de verzen. 284 Ibidem, p. 89. 285 F. Depeuter, „De liefde(s) van Paul Snoek‟, Kreatief 31 (1997), nr. 1, p. 24-33. 286 Die schepping houdt o.a. het verlangen naar eenheid, de kritiek op de katholieke kerk, en impliciet ook op de conventionele taal in. Dat laatste is minder radicaal aanwezig dan in de poëzie van Lucebert. Toch tonen neologismen als „Biolologica‟ (P. Snoek, Gedichten, p. 210) aan dat Snoek ook graag een taal zou scheppen waarin hij los kan komen van de ratio en de logica. Depeuter nuanceert: „in dit alles schuilt echter een onoverkomelijke tegenspraak, want hoezeer de dichter zich ook inzet om aan de logica te ontsnappen, toch zal hij hierin nooit blijvend slagen. Ook de nieuwe betekenis, waarmee de woorden terug volgelopen zijn, zal alras haar glans verliezen onder het stof van de eeuwenoude ratio.‟ (F. Depeuter, Icarus, p. 55) 287 M. Nijhoff, Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza (ed. G. Borgers en G. Kamphuis), Bert Bakker, Amsterdam, 1982, p. 509-510. 283
62
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Het besef dat de ideale herschapen wereld van Snoek zich nooit kan verwezenlijken in de dagelijkse realiteit maakt van hem een nuchter man: „Ik weet het,/ de aarde is harder dan ijzer/ en de mensen zijn geen olie meer‟ en „in de lasso werd gevangen/ van de mij omsingelende/ werkelijkheid, die nu eens nooit/ moe is‟.288 Hoewel hij in latere bundels, zoals in Hercules (1960), Richelieu (1961), Nostradamus (1964) en De gedichten voor Maria Magdalena (1973) de liefde euforisch, ja zelfs extatisch bezingt, keert hij op het einde van zijn dichterschap toch weer terug naar het romantische gevoel van eenzaamheid (cf. Ik heb vannacht de liefde uitgevonden, De zwarte Muze, en deels ook in Schildersverdriet). Zoals al aangetoond vinden we in de Gedichten voor Maria Magdalena naast de euforie tegelijkertijd de ontnuchtering terug. Zo is Snoeks ambiguïteit nog maar eens geïllustreerd. Voor we het besluit van het onderzoek formuleren, maken we nog een korte excursie naar een prozawerk van Paul Snoek. Het verlangen naar de stille onderwaterwereld vinden we er duidelijk ook in terug.289 5.4 „[T]ussen Eros en Thanatos‟:290 zit de Lilith-figuur ook in Snoeks proza? Dat is dus de dichter, die ook graag eens proza zou schrijven. Het zijn eigenlijk typische tijdschriftbijdragen, stijloefeningen. Prettig, een beetje anti dit en anti dat, pretentieloos. Maar als je ze kookt blijft er niet veel van over. Paul Snoek291
Naast de inspiratie die Paul Snoek vermoedelijk bij de „Lilith-mythe‟ haalde, kunnen we ons afvragen of hetzelfde geldt voor zijn minder omvangrijk proza. Er zijn slechts vijf à zes prozawerken bekend. Het eerste kreeg de titel Reptielen en amfibieën (1957) mee, dat in 1972 vermeerderd wordt heruitgegeven als Kwaak- en kruipdieren. In 1961 publiceert hij de Soldatenbrieven, die zijn literaire correspondentie met Hugues C. Pernath omvat. Begin jaren ‟70 schrijft hij Bultaco 250 cc, waarin vijf prozateksten zijn opgenomen.‟292 Snoek publiceert
288
P. Snoek, Gedichten, p. 120, 158. In dat laatste gedicht is overigens ook de „Lilith-invloed‟ duidelijk: volgens de Zohar verleidt zij ‟s nachts mannen. In het gedicht gaat het over de ik-figuur die plots droomt van een zeemeermin die zijn kamer binnenkomt: „Alles werd heel wild‟ wijst dan op het driftige van de seksuele daad. (Ibidem, p. 158) 289 De oog-symboliek hebben we omwille van plaatsgebrek niet kunnen behandelen. Toch verdient het motief meer aandacht, want ook bij Snoek komt het zeker voor. Bijvoorbeeld: P. Snoek, Gedichten, p. 18, 19, 42, 116. 290 Uitdrukking van Dirk de Geest. (D. de Geest, „Stijloefeningen in de jaren vijftig‟, in: P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 74) Zie ook: F. Depeuter, Icarus, p. 238. 291 Paul Snoek in: H. Leus, Ik ben steeds op doorreis. De wonderlijke avonturen van Paul Snoek in Vlaanderen, in Rusland en overal elders ter wereld. Manteau, Antwerpen, 1983, p. 94. 292 H. Bousset, „Paul Snoek op de lange afstand‟, De Vlaamse Gids 63 (1979), nr. 2, p. 39.
63
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
in 1978 de autobiografische roman Een hondsdolle tijd.293 Ten slotte wordt in 1984 zijn Verzameld scheppend proza uitgegeven.294 We concentreren ons hier op Reptielen en amfibieën295 en kijken of we iets van de „Lilith-invloed‟ bemerken. Het paraproza bestaat uit een aantal verhalen met aparte titels. Daarbij valt een aantal van die titels dan meteen op. Zo wijzen De mooie weduwe en het emerauden water, Gelijkberechtiging en De zoete nacht sterk op enkele elementen die we hiervoor met de mythische figuur in verband gebracht hebben (cf. 3). Lilith hebben we daar immers gerelateerd aan de nacht, de dood, het mooie, het water en een vrouw die gelijke rechten wil. Die symbolen doen dus vermoeden dat er ook „Lilith-energie‟296 doorgesijpeld is in Snoeks proza, of toch alleszins in een deel ervan. Als we elk verhaal wat concreter bekijken, komen we ongetwijfeld tot een meer genuanceerde conclusie. Zo blijkt dat we enkel sterke „Lilith-invloed‟ vinden in het eerstgenoemde verhaal. De andere twee hebben er op dit vlak – afgezien van hun titel – niet veel mee te maken. Er zijn wel andere verhalen die een mogelijk verband met de Lilith-figuur laten doorschemeren, zoals Hélène en de Morpho helena of Een scheepsramp achter de opera. We concentreren ons hier dus op die verhalen. Beginnend met het meest expliciete verhaal, De mooie weduwe en het emerauden water, is er naast „mooi‟, „weduwe‟ en „water‟ nog een onbesproken aspect van de titel, namelijk „emeraude‟. Dat kan zowel „smaragd‟ (>emerald) als „groene boa‟297 betekenen. Een boa is een reptiel, en zoals de titel van deze prozabundel doet vermoeden, zitten de verhalen vol van dit soort verwijzingen: axolotls, kaaimannen, landsalamanders, enz. Het voortdurend voorkomen van die verwijzingen heeft ook te maken met het groteske (cf. infra). Dat het woord voor „slang‟ en „groen‟ kan staan, komt onze zoektocht naar de Lilith-figuur alleen maar ten goede (cf. 3.3). Het verhaal gaat over een vrouw die haar man komt bezoeken op het kerkhof. Aan het graf merkt ze plots dat de sluitsteen eigenlijk een houten valdeur is. Als ze die openklapt bevindt zich daaronder een wenteltrap die er redelijk nieuw uitziet. Haar nieuwsgierigheid doet haar afdalen en eenmaal beneden ontdekt ze onder het graf een warme, zwoele ruimte met een zwembad. Even later vindt ze in het water ook de pastoor-deken van het dorp en zijn 293
In 1957-58 schrijft Snoek aan de roman Goelaski, die „tal van verwijzingen naar de alchimie bevat, maar tijdens zijn leven niet zal verschijnen. (H. Leus, Paul Snoek, p. 27). En ook Onze vriend Caesar zal hij niet afwerken en de roman zal „pas na zijn dood […] verschijnen‟. (Ibidem, p. 33-34) 294 P. Snoek, Verzameld scheppend proza (ed. H. Leus), Manteau, Antwerpen, 1984. 295 P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001 [met nawoord van D. de Geest]. 296 Term uit: R. Wouters, Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000. 297 V. Dale, Handwoordenboek Hedendaags Nederlands, Koninklijke Wöhrmann bv, Antwerpen, 1996. http://www.encyclo.nl/begrip/Groene%20boomboa (12/11/2008)
64
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
onderpastoors, die er vrolijk plonzen en spelen. De pastoor nodigt haar vriendelijk uit om zich door het warme water te laten omringen. Na even „zedig‟ te aarzelen laat de vrouw zich uitkleden en verbindt ze zich met de pastoor in het water: „De weduwe en de pastoor-deken – met een sprong verenigden zij zich lenig in het warme, emerauden water.‟298 In de eerste plaats doet de schaamte van de vrouw en de bewustheid daarvan ons denken aan diezelfde gevoelens, zoals die voorkomen in het klassieke Bijbelse scheppingsverhaal. Verder duidt de vereniging van man en vrouw ook op een typisch symbool dat zowel bij Snoek als bij Lucebert vaak aanwezig is. Snoek zal uiteindelijk beseffen dat die vereniging problematisch blijkt: „een onvervulbare wensdroom [...] omdat het mannelijke en het vrouwelijke niet blijvend te verzoenen zijn.‟299 Ook bij Lucebert vinden we die – expliciet erotische – vereniging terug: „Het erotische beeld van de vereniging van geliefden is een veel voorkomend thema in de kabbala‟, 300 waardoor Lucebert zoals bekend sterk beïnvloed is. Ook in brieven citeerde hij teksten uit Genesis, bijvoorbeeld het fragment waarin god de man en de vrouw samen schiep. Hoewel die tekst volgens Lucebert voor „veel misverstanden omtrent gemeenschap‟ zorgde, is het toch een teken dat hij er mee bezig was.301 Zo bekeken is het misschien een stimulans van Paul Snoek om niet te blijven zitten met je verdriet, maar er proberen mee om te gaan, er dieper door te leven en je bewust te worden van het mooie dat het leven je kan bieden. Want zelfs de pastoor, hét symbool voor de kerk (begrafenis, dood, verdriet, en vooral tegen de zonde), nodigt uit tot naaktheid, warmte, vereniging (seks) en zuiverheid in het water. Dat Snoek het zuivere water prefereerde, is al meer dan eens aangegeven.302 Aan de andere kant doet die zuiverheid ons denken aan de „zuiverheidsretoriek‟ na de Tweede Wereldoorlog in de jaren ‟40 en ‟50. Na de oorlog moest alles volgens de traditionele instituties (kerk en regering) zo snel mogelijk weer opgebouwd worden. Een ander aspect van die retoriek heeft te maken met de „zwarten‟ die zich „wit wilden wassen‟ en zo de beschuldigingen van collaboratie teniet wilden doen. Het kan dus alweer kritiek zijn van Snoek op de volgens hem te verachten (conservatieve) katholieke kerk. Overigens valt hierbij op te merken dat zowel de dame als de pastoor in het zwart gehuld zijn, naast de kleur van de rouw ook een kleur die met collaboratie 298
P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 27. [met nawoord van D. de Geest] H. Leus, Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu 2., Poëziecentrum, Gent, 2004, p.17. 300 P. Hofman, lichtschikkend en zingend: de jonge Lucebert. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004, p. 26. 301 Ibidem. 302 Zie ook „Gedichtje om in zuiver water te smelten‟. (P. Snoek, Gedichten, p. 259) 299
65
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
verbonden wordt. Die duistere kleur doet ons naast de dood, het duistere, de erotiek, enz. ook weer denken aan Lilith.303 Een identificatie tussen de duistere, erotische Lilith en de dame uit het verhaal is dus vanuit dat oogpunt niet veraf: Nu eens fluitend en dan weer luidop lachend kleedde hij de mooie, inderdaad zeer vrouwelijke, dame verder vakkundig uit. Pelde haar zorgvuldig. Haar mooie, zwarte ondergoed legde hij netjes naast zijn soutane van dezelfde kleur en bekeek haar voorzichtig.304 Toch wordt de vereniging van man en vrouw in het warme water hier deels geïroniseerd. Snoek pakt het in de achttien verhalen uit deze prozabundel grotesk aan. 305 Naast het irreële gegeven van een zwembad onder een graf, is ook het (erotisch getinte) samenbrengen van de weduwe met een pastoor op z‟n zachtst gezegd vreemd. Het hoeft immers geen betoog dat we een pastoor traditioneel beschouwen als prototype van de zedelijkheid en van een antihouding voor alles wat ruikt naar erotiek, zonde en „vuile‟ spelletjes. Ook het „spelen‟ met de onderpastoors in het water klinkt niet echt zuiver: een verwijzing naar homo- of pedofilie in kerkelijke kringen is wellicht niet vergezocht.306 Ten slotte is er nog het net aangehaalde irreële element van het zwembad (water) onder het graf (de dood van een man). Het „erotische spelen‟ van de pastoor-deken met de onderpastoors en met de weduwe van een man wiens graf zich net boven het zwembad bevindt, getuigt van een weinig respectvolle houding. Hier kan het zijn dat Snoek alweer kritiek op de katholieke kerk formuleert. Dat die kritiek wel degelijk aanwezig is, stelt ook Hugo Bousset: „Paul Snoek zette vooral wolfijzers en schietgeweren […] uit tegen het clericalisme in Vlaanderen‟.307 Maar daarnaast is Lilith ook hier aanwezig: de relatie tussen de dood en de erotiek enerzijds – „Eros en Thanatos‟308 – en die tussen het water en de vereniging met de vrouw anderzijds is niet te ontkennen. Bovendien is er nog een ander verhaal, namelijk Een scheepsramp achter de opera, waarin de vereniging van twee mensen in het water zich voltrekt. Hier gaat het wel om twee vrouwelijke wezens, die door hun vereniging onder water een ramp helpen tegen te gaan.
303
Zie voor de kleur zwart met betrekking tot de alchemie en de Lilith-figuur ook subparagraaf 3.5. P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 26. [met nawoord van D. de Geest] 305 H. Bousset, „Paul Snoek op de lange afstand‟, De Vlaamse Gids 63 (1979), nr. 2, p. 38. 306 Deze lezing is overigens behoorlijk controversieel in die periode: „zijn erotische fantasieën [zullen] heel wat taboes bij de Vlaamse huisvaders […] hebben doorbroken.‟ (Ibidem, p. 39 ) 307 Ibidem. 308 D. de Geest, „Stijloefeningen in de jaren vijftig‟, in: P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 74. 304
66
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
Ook in Hélène en de Morpho helena vindt er een vereniging plaats, ditmaal tussen vrouw en vlinder. Het gaat over een vrouw die klaagt omdat haar echtgenoot meer aandacht besteedt aan zijn prachtige vlindercollectie dan aan haar. Als er weer maar eens een doos met kleurrijke vlinders toekomt, besluit ze haar man te verrassen en speldt ze haar lichaam vol met enkele zeldzame prachtexemplaren, om zo de aandacht van haar echtgenoot te trekken. Als de man even later thuiskomt, schrikt hij, maar krijgt daarna een lumineus idee. Hij looft zijn vrouw als „Je bent mijn mooiste vlinder‟309 en verdooft haar. Het verhaal eindigt ermee dat hij de vrouw opprikt in de vitrine van zijn zo wel heel bijzondere verzameling. In dit verhaal krijgen we bij nader toezien verschillende verwijzingen naar Lilith voorgeschoteld. Die vinden we alweer het duidelijkst terug in de combinatie van Eros en Thanatos: „Dezelfde combinatie van spanning, erotiek en drang naar schoonheid vindt de lezer ook in het verhaal van de voluptueuze Hélène […]. Zij krijgt weliswaar uiteindelijk de passionele aandacht waar ze om smeekt, maar daartoe moet ze wel een volwaardig object van zijn verzameling worden.‟310 Verder is „Helene‟ een natuurlijke maan van Saturnus.311 Dat Lilith voor Zwarte Maan kan staan, zagen we hiervoor al (cf. 3.3.1). Bovendien is de Romeinse god Saturnus een onderwereldgodheid.312 Ten slotte specificeren we nog even de titelwoorden „(Morpho) helena‟. In de eerste plaats is de Morpho helena een vlinder, en het is ook net die vlinder die bij Hélène een „uitzonderlijke‟ plaats krijgt in het verhaal: „Tenslotte plantte zij in haar schaamhaar de grootste en mooiste vlinder van de verzameling, de kobaltblauwe Morpho helena.‟ 313 Het verband met de erotiek is ook hier manifest aanwezig. Vervolgens, wat de naam „Helena‟ of „Hélène‟ betreft, is Lilith alweer niet veraf, door haar gelijkstelling met het vuur (cf. 3.3.1). De naam komt uit het Griekse „Helenè‟ en betekent: „fakkel, stralend‟. In de hellenistische wereld werd zij overal als maangodin beschouwd en afgebeeld met fakkel. Bovendien zijn vele mannen onder de indruk van haar schoonheid.314 En die aspecten zagen we ook weer bij Lilith (cf. 3.3.1 en 3.3.3).
309
P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 31. [met nawoord van D. de Geest] D. de Geest, „Stijloefeningen in de jaren vijftig‟, in: P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 75. 311 http://nl.wikipedia.org/wiki/Helene_(maan) (20/11/2008) 312 http://nl.wikipedia.org/wiki/Saturnus_(god) (14/12/2008) 313 P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 30. [met nawoord van D. de Geest] 314 Timmer, M., Van Anima tot Zeus: encyclopedie van begrippen uit de mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Lemniscaat, Rotterdam, 2001, p.309-310. 310
67
Hanne De Coninck
5. De Lilith-figuur bij Paul Snoek
UG, 2008-2009
5.5 Besluit Tot besluit kan er wel degelijk sprake zijn van een zekere „Lilith-bestuiving‟ in Paul Snoeks Reptielen en amfibieën. Niettemin moet deze vaststelling worden genuanceerd. Ten eerste is die invloed gradueel: in bijna elk verhaal komt wel een mogelijk verband voor, maar het ene verhaal bevat er al meer dan het andere. Zo is er bijna in alle verhalen sprake van water en veelal ook van de dood, twee elementen die zich vaak met de Lilith-figuur laten verbinden. Toch zou het uiteraard te simplistisch zijn om daardoor zonder meer van „Lilithinvloed‟ te gewagen. Het symbolische water is bij Snoek bijvoorbeeld voortdurend aanwezig in zijn oeuvre, dus Lilith heeft daar niet per definitie mee te maken. Ten tweede gaat het enkel om een mogelijke en bovendien indirecte invloed: nergens is bijvoorbeeld de naam „Lilith‟ te vinden. Toch valt niet te ontkennen dat in verhalen als De mooie weduwe en het emerauden water wel erg veel elementen overeenkomen met de gangbare Lilith-symboliek. Niets bewijst dat Paul Snoek met Lilith in zijn achterhoofd schreef, maar ook niets suggereert het tegendeel: de dood, de erotiek, de zuiverheid, de passie, het water, de geëvoceerde geslachtsgemeenschap, de schaamte om naaktheid, het mannelijke versus het vrouwelijke en de vereniging van die twee, enz. Het verband met de Lilith-figuur die Paul Snoek ons hier mogelijk verleent is op zijn zachtst gezegd toch aanlokkelijk.315
315
Het zou ongetwijfeld interessant zijn het andere proza van Paul Snoek te onderzoeken wat de Lilith-figuur betreft. Dit korte besluit geldt overigens ook voor de poëzie van Paul Snoek. Daar het mij redelijk zinloos leek dezelfde vaststellingen vlak na elkaar te herhalen, volgt een uitgebreider besluit hierna, dat ook de gelijkenissen en verschillen met de poëzie van Lucebert samenvat. (cf. 6)
68
Hanne De Coninck
6. Algemeen besluit
UG, 2008-2009
6. Algemeen besluit Ik wilde een keizer worden in dit leven van dwergen, maar ik kon de zachtheid van de perzik niet vergeten en bleef een heel jong kind. Ik ook heb dagelijks de witte halzen van de angst gezien, de harde handen van het licht gevreesd. Ik kon de volle stilte van de vissen niet vergeten en werd een heel oud kind. Nu heb ik mijn voorhoofd met droomkleur beschilderd. Dag in dag uit ben ik uw vreemdeling. Ik rook een vredespijp.316
De onderzoeksvraag van deze scriptie is of Lilith aanwezig kan zijn in de poëzie van Paul Snoek uit de jaren ‟50.317 Met die doelstelling voor ogen zijn drie uitgangspunten onderzocht: de aard van de „Lilith-symboliek‟, de Lilith-figuur in de poëzie van Lucebert en de vergelijking met de poëzie (en deels het proza) van Paul Snoek. Daarbij maakten we verschillende „excursies‟: de aanwezigheid van Lilith in het Nederlandstalig literair proza, Maria Magdalena als muze van Snoek en de vergelijking tussen enkele symbolen van Snoek en Lucebert. Wat opvalt bij de vergelijking, is dat veel prominente symbolen – zoals bv. het water of het licht en de duisternis – van beide dichters ook te verbinden zijn met Lilith. Eveneens valt de relatief grote overeenkomst tussen veel symbolen bij Paul Snoek en Lucebert op. Door de concrete analyse van hun poëzie wordt dat ook nog eens bevestigd. Lilith komt expliciet in het werk van Lucebert voor (mede door de „lente-suite voor lilith‟), terwijl ze bij Paul Snoek zoals verwacht eerder impliciet te vinden is. Lucebert lijkt de Lilith-figuur in de arm te nemen om tegen de conventionele normen (zoals de taal of de katholieke kerk) in te gaan. Ook kunnen we motieven en procedés zoals de alchemie, de liefde, andere mythologische figuren, de natuur, de dood en de erotische vereniging tussen man en vrouw met Lilith verbinden. Vooral het verlangen naar het onconventionele en naar het samensmelten van contradicties spreekt duidelijk uit zijn poëzie. Lilith belichaamt bij Lucebert de rol van muze, ideale geliefde, hoer en misschien ook godin. 316
P. Snoek, Gedichten, p. 144. Eventueel kan de „keizer‟ uit het eerste vers als een verwijzing naar Lucebert gelezen worden, daar hij vaak als „de Keizer der Vijftigers‟ gezien werd. 317 De nadruk heeft steeds gelegen op een mogelijke lezing: uiteraard wil ik niet stellen dat het zo moet gelezen worden.
69
Hanne De Coninck
6. Algemeen besluit
UG, 2008-2009
Ook Paul Snoek schijnt haar vooral als ideale geliefde en als „mascotte‟ voor het onconventionele te benutten. Hoewel bepaalde kritiek niet onmiddellijk in zijn eerste bundels te vinden is, is die zeker aanwezig, bijvoorbeeld in De heilige gedichten (1959). De dichter ironiseert vooral de katholieke kerk of specifieker gods schepping, maar is ook gekant tegen de oorlog en de bijbehorende, zelden koosjere retoriek (cf. 5.4). Net als bij Lucebert moet de taal het ontgelden, al is de revolte bij Snoek m. i. niet zo extreem doorgevoerd als bij Lucebert. Snoek zal dan ook een eigen, vaak groteske droomwereld scheppen, waarin vooral de ideale erotische vereniging tussen het mannelijke en het vrouwelijke centraal staat. Een opmerkelijk verschil met Lucebert heeft te maken met de aard van die versmelting. Terwijl bij deze laatste dichter de seksuele daad voornamelijk met (muzikaal) geluid en het streven naar opstand lijkt samen te gaan, verkiest Snoek eerder de stilte van de onderwaterwereld, en is het verlangen tot opstand minder sterk aanwezig (in combinatie met de erotiek). Bovendien is Lilith maar een van de muzes, zoals Maria Magdalena, Venus of Artemis.318 Als we de motieven die naar Lilith kunnen verwijzen bij Snoek bestuderen, vallen nog andere verschillen op. Zo kunnen we haar terugvinden in het sterke verlangen naar de (erotische) vereniging tussen man en vrouw, in de alchemie, eventueel in de natuur, in de groteske uitvergroting, in de dissidente stem, in de dood, in bepaalde kleuren (cf. rood, zwart, wit) en in het water als oerbegin. Hoewel ze bij Paul Snoek net als bij Lucebert gezien kan worden als ideale geliefde, hoer, muze of godin, dringt zich ook nog een ander gedaante op: Lilith als moederfiguur. Bij beide dichters komt een aantal gelijkaardige motieven sterk naar voren: de ambivalentie (het vrouwbeeld, het onconventionele als positieve kracht), de groteske parodie, het water als oerbegin, de erotische vereniging tussen man en vrouw, de natuur en de invloed van de Zohar. Andere motieven komen vooral bij één dichter voor, zoals de alchemie bij Snoek of het licht en de duisternis bij Lucebert.319 Sporadisch komen enkele elementen die we in hoofdstuk drie met Lilith verbonden niet voor, zoals het vampirisme – buiten één mogelijke verwijzing bij Lucebert – en de weergave als uil. Andere motieven of symbolen, zoals de vlinder en de boom bij Snoek of de „oogsymboliek‟ bij beide dichters, en ook later werk lenen zich tot verder onderzoek. Zo zou het 318
Ook bij Lucebert zijn andere vrouwelijke figuren te vinden als Iulia, Venus of Medusa, maar bij deze dichter lijkt Lilith toch de bovenhand te halen als muze. 319 De alchemie zit ook wel in Luceberts werk, maar veel implicieter. Het licht in de duisternis komt erg sterk in de poëzie van Lucebert naar voren. Bij Snoek is het ook te vinden (ook in de termen van wit en zwart), maar er is ook veel plaats voor andere kleuren, bijvoorbeeld de kleur rood.
70
Hanne De Coninck
6. Algemeen besluit
UG, 2008-2009
interessant kunnen zijn te bestuderen of de Lilith-figuur eveneens naar voren komt in de poëzie van de jaren ‟60 en ‟70 bij Lucebert en Paul Snoek, of in het ander proza van deze laatste. Ook kan nog verder onderzoek verricht worden naar de vergelijking van de poëzie tussen Lucebert en Paul Snoek. Besluitend kunnen we stellen dat de poëzie van Lucebert en Paul Snoek een aantal gelijkaardige (Lilith-)symbolen vertoont, maar dat de toe-eigening soms anders is. Misschien heeft Paul Snoek Lilith via Lucebert in zijn poëzie geïntegreerd. We kunnen de poëzie (en misschien ook het proza) van Paul Snoek wel degelijk lezen met Lilith in ons achterhoofd, maar het zou onzin zijn haar als essentiële „bouwsteen‟ van Snoeks literair werk te beschouwen. Bovendien mogen we, zoals G. de Jager terecht stelt, niet elk motief dat met haar kan worden verbonden de facto als invloed beschouwen (cf. Bijlage 9). Deze scriptie is dan ook vooral een verkennende poging om vergelijkbare tendensen in de poëzie van Lucebert en Paul Snoek te belichten.
71
Hanne De Coninck
7. Bibliografie
UG, 2008-2009
7. Bibliografie 1. Primaire bibliografie (a) Paul Snoek Snoek, P., Verzameld scheppend proza (ed. H. Leus), Manteau, Antwerpen, 1984. Snoek, P., Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001 [met nawoord van D. de Geest]. Snoek, P., Gedichten (ed. Y. T‟Sjoen en C. Van der Vorst), Lannoo, Tielt, 2006. [De afbeelding van Paul Snoek op de voorpagina van dit boek is ook gebruikt in de collage op de voorpagina van deze scriptie.] (b) Lucebert Lucebert, Verzamelde gedichten (ed. V. Schiferli), De Bezige Bij, Amsterdam, 2007.
2. Secundaire bibliografie (a) Boeken De Bijbel: Willibrordvertaling, Katholieke Bijbelstichting, ‟s-Hertogenbosch, 1995. Van Dale, Handwoordenboek Hedendaags Nederlands, Koninklijke Wöhrmann bv, Antwerpen, 1996. Aerts, J., Voor je er bent, De Bezige Bij, Amsterdam, 2006. Bontridder, A., Ook de nacht is een zon, De Galge, Antwerpen, 1969. Boon, L.P., De Kapellekensbaan (ed. K. Humbeeck en B. Vanegeren), De Arbeiderspers, Antwerpen, 2007. Corbeij, J., Analyse van drie gedichten van Paul Snoek die refereren naar Lucebert: is er een verband?, onuitgegeven paper, in het kader van het opleidingsonderdeel „Nederlandse Letterkunde II‟ o. l. v. prof. dr. Y. T‟ Sjoen, 2006-2007, eerste semester. Couvreur, H., Vissen naar kosmische diepte. Literair-historisch onderzoek naar de plaats van Paul Snoek in het woelwater van de Nederlandstalige experimentele poëzie van na de Tweede Wereldoorlog, onuitgegeven verhandeling voor het verkrijgen van de graad licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, promotor prof. dr. Y. T‟Sjoen, Universiteit Gent, 2002-2003.
72
Hanne De Coninck
7. Bibliografie
UG, 2008-2009
De Feijter, A. Luceberts “apocrief/ de analphabetische naam”: het historisch debuut in het licht van de intertekst van Joodse mystiek en Hölderlin, De Bezige Bij, Amsterdam, 1994. Depeuter, F., De zwarte doos van Icarus. Over het leven en de poëzie van Paul Snoek, Hilversum, Antwerpen, 1990. Dubois, P.H., Marcellus Emants. Een schrijversleven, Nijgh en Van Ditmar, ‟s-Gravenhage, 1980. Franz, M.-L., von, De alchemie van de verbeelding, Kosmos-Z&K, Utrecht, 1993. Hofman, P., lichtschikkend en zingend: de jonge Lucebert. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004. [De afbeelding van Lucebert op de voorpagina van dit boek is ook gebruikt in de collage op de voorpagina van deze scriptie.] Jensen, J.C., Lucebert, schilder, Sun, Nijmegen, 2001. Jung, C.G., Verlossing in de alchemie (ed. H. Barz e.a.), Lemniscaat, Rotterdam, 1986. Kindt, G., Sancta Erotica. Hoe de kerk Maria Magdalena gebruikte, Van Halewyck, Leuven, 2002. Koltuv, B. Black, Lilith. Het donkere vrouwelijke, Symbolon, Meppel, 2003. Lauwaert, G., Mijn tweede stem. Gedichten, Roelarta Books, Roeselare, 2007. Leus, H., „Interview‟, in: Paul Snoek (Profielreeks), Manteau, Antwerpen, 1974. Leus, H., Ik ben steeds op doorreis. De wonderlijke avonturen van Paul Snoek in Vlaanderen, in Rusland en overal elders ter wereld. Manteau, Antwerpen, 1983. Leus, H., Bloemlezing uit de poëzie van Paul Snoek. Dichters van nu, Poëziecentrum, Gent, 2004. Mulisch, H., De procedure, De Bezige Bij, Amsterdam, 1998. Neruda, P., Los mejores poemas de amor, Barcelona, Lumen, 2006. Neyt, J., Remco Campert in het strijdperk van de rust: een analyse van zijn poëzie (19501955), onuitgegeven verhandeling, Universiteit Gent, academiejaar 1979-1980. Nijhoff, M., Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza (ed. G. Borgers en G. Kamphuis), Bert Bakker, Amsterdam, 1982. Oegema, J., Lucebert, mysticus. Over de roepingsgedichten en de „Open brief aan Bertus Aafjes‟, Vantilt, Nijmegen, 1999.
73
Hanne De Coninck
7. Bibliografie
UG, 2008-2009
Oliveira, H. U. , Jessurum, d‟, Het gedicht als wereld. Essays over Lucebert, Leo Vroman en Rutger Kopland, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2003. Petrarca, Canzoniere, Garzanti, Italië, 1999. Pfeijffer, I. L., van de vierkante man, De Arbeiderspers, Antwerpen, 1998. Pfeijffer, I. L., Het glimpen van de welkwiek, De Arbeiderspers, Antwerpen, 2001. Pfeijffer, I. L., De man van vele manieren. Verzamelde gedichten 1998-2008, De Arbeiderspers, Antwerpen, 2008. Roover, A., de, Woordschurft, Lier, Colibrant, 1953. Schierbeek, B., Het boek Ik (ed. K. Schuur), De Bezige Bij, Amsterdam, 1965. Stokvis, W., Lucebert, dichter, schilder, Uniepers, Abcoude, 1991. Tellegen, T., Daar zijn woorden voor, Maarten Muntinga (Rainbow Pockets), Amsterdam, 2007. Thooft, L., Jezus & Maria Magdalena. Een mythe van liefde en vrijheid, Balans, Amsterdam, 2006. Timmer, M., Van Anima tot Zeus: encyclopedie van begrippen uit de mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Lemniscaat, Rotterdam, 2001. Treuherz, J., e. a., Dante Gabriel Rossetti, Waanders, Zwolle, 2003. T‟Sjoen, Y., De gouddelver. Over het lezen van poëzie, Lannoo, Tielt, 2005. Verhoeff-Schot, E. Th. en Cauberghe, J. R. S., Standaard Nederlands Engels/ Engels Nederlands handwoordenboek, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1993. Warmond, E., Kaaslag, Querido, Amsterdam, 1999. Wildemeersch, G., Willy Roggeman. Een monument ter harer ere, Elsevier Manteau, Brussel, 1979. Wouters, R., Het boek Lilith. Over de donkere kracht van de vrouw, Alana, Antwerpen, 2000.
(b) Tijdschriften en bijdragen in boeken Bousset, H., „Paul Snoek op de lange afstand‟, De Vlaamse Gids 63 (1979), nr. 2, p. 38-42. 74
Hanne De Coninck
7. Bibliografie
UG, 2008-2009
Brems, H., „Ingewijden worden wij pas later‟, Dietsche Warande & Belfort 127 (1982), nr. 9, p. 703-707. Depeuter, F., „De liefde(s) van Paul Snoek‟, in Kreatief 31(1997), nr. 1, p. 24-33. Geest, D., de, „Stijloefeningen in de jaren vijftig‟, in: P. Snoek, Reptielen en amfibieën, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, p. 67-78. Mulder, A., „Het zwijgen van Lucebert‟, in: H. Groenewegen (red.), Licht is de wind der duisternis. Over Lucebert, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 295-317. Musschoot, A. M., „Paul Snoek‟, in: T. van Deel (red.), Kritisch literair lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, Alphen aan den Rijn, Samson, 1981, p.1-10. Roggeman, Willem, M., „Gesprek met Paul Snoek‟, De Vlaamse Gids 63 (1979), nr. 2, p. 924. Scheer, L., „De dichter Paul Snoek. Virtuositeit en geestelijke dimensie‟, Streven 20 (1966), nr. 1, p. 60-68.
(c) Elektronische bronnen (c1) inhoudelijk
http://nl.wikipedia.org/wiki/Helene_(maan) (20/11/2008) http://nl.wikipedia.org/wiki/Julia_Caesaris_maior (29/04/2009) http://nl.wikipedia.org/wiki/Lavendel (18/04/2009) http://nl.wikipedia.org/wiki/Lelie_(val) (19/04/2009) http://nl.wikipedia.org/wiki/Paul_Snoek (13/05/2009) http://nl.wikipedia.org/wiki/Saturnus_(god) (14/12/2008) http://nl.wikipedia.org/wiki/Snoek (06/04/2009) http://nl.wikipedia.org/wiki/Vuurland (09/05/2009) http://nl.wikipedia.org/wiki/Yin_en_yang (28/11/2008) http://nl.wikipedia.org/wiki/Zohar (29/12/2008) http://ronnydeschepper.wordpress.com/2009/02/10/louis-paul-boon-2/ (07/04/2009) 75
Hanne De Coninck
7. Bibliografie
UG, 2008-2009
http://symbolic.be/?CategoryID=352&ArticleID=385 (31/10/2008) http://wetenschap.infonu.nl/ruimtevaart/3329-wat-is-de-maan-en-wat-is-haar-merkbareinvloed.html (02/10/2008) http://www.allthelyrics.com/lyrics/genesis_200000/lilywhite_lilith-lyrics-155742.html (31/03/2009) http://www.bibliotecapleyades.net/sumer_anunnaki/esp_sumer_annunaki15b.htm (29/04/2009) http://www.bijbelonline.nl/forum/view/id/175/d/Evangelie%20van%20Maria%20Magdalena (06/05/2009) http://www.dbnl.org/tekst/deel001alsi01_01/deel001alsi01_01_0009.htm (11/04/2009) http://www.dbnl.org/tekst/rogg003bero03_01/rogg003bero03_01_0008.htm (18/03/2009) http://www.encyclo.nl/begrip/Groene%20boomboa (12/11/2008) http://www.encyclo.nl/begrip/Hybride (19/04/2009) http://www.encyclo.nl/begrip/prelude (20/04/2009) http://www.encyclo.nl/begrip/Suite (20/04/2009) http://www.faq-online.nl/index.php?file=article&art_id=131&page=6 (18/03/2009) http://www.geocities.com/athens/ithaca/2249/p.html#Poezie19 (06/05/2009) http://www.kb.nl/dichters/lucebert/lucebert-01.html (29/04/2009) http://www.mindbodyspirit-newageshop.co.uk/images/products/ga17_lilith.jpg (22/03/2009) http://www.neerlandistiek.nl/publish/articles/000041/article_print.html (29/04/2009) http://www.sing365.com/music/lyric.nsf/Heart-Of-Lilith-lyrics-InkubusSukkubus/86093A21108C50AB48256E020007331B (06/05/2009) http://www.thelyricarchive.com/song/849618-115217/Lily-(My-One-and-Only) (24/04/2008) http://www.trouw.nl/krantenarchief/1993/11/12/2688976/_Zuiverheid_is_het_gevaarlijkste_w oord_op_deze_planeet_.html (25/04/2009) http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=goegemeente (20/04/2009) http://www.volkskrant.nl/kunst/article156691.ece/Liliths_heerlijkheid (19/04/2009) http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=37,58 (28/11/2008) 76
Hanne De Coninck
7. Bibliografie
UG, 2008-2009
(c2) illustraties
http://fc69.deviantart.com/fs11/i/2006/243/9/d/Lilith_by_GENZOMAN.jpg (22/03/2009) http://images.google.be/imgres?imgurl=http://www.light1998.com/lilithold.jpg&imgrefurl=http://twilightstarsong.blogspot.com/2007/07/black-moonlilith.html&usg=__6IskHaua1mVrEPbeJmebmH498Ts=&h=700&w=530&sz=49&hl=nl&sta rt=5&um=1&tbnid=iyfusFrBdzpJbM:&tbnh=140&tbnw=106&prev=/images%3Fq%3Dlilith %26hl%3Dnl%26client%3Dfirefoxa%26rls%3Dorg.mozilla:nl:official%26sa%3DN%26um%3D1 (18/03/2009) http://img.photobucket.com/albums/v202/Yacintha/Maria/MariaM.jpg (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://kukish.copperred.net/Stuff/lilith/lilith.jpg (22/03/2009) http://members1.chello.nl/~jdeboer1/boldootkaarten/witte-lelies-kerk.jpg (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Dante_Gabriel_Rossetti_-_Lady_Lilith.JPG (21/03/2009) http://northstargallery.com/mermaids/lilith05web.jpg (21/03/2009) http://seniorenmaastricht.web-log.nl/seniorenmaastricht/images/vuur.jpg (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://static.howstuffworks.com/gif/vampire-lilith.jpg (18/03/2009) http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/b/b2/Lilitu.jpg (18/03/2009) http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/e/e1/Combotrans.svg/120pxCombotrans.svg.png (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://www.anandazone.nu/art/Paintings/lilith.jpg (22/03/2009) http://www.asmi-ikben.nl/images/asmi_Scheppingsverhaal-Lilith%203.jpg (21/03/2009) http://www.astrolab.be/educatief/fotos/werk_van_Leden/vercoutter_philippe/MAAN/Bijna% 20Volle%20Maan/AstroLAB%20IRIS%20II%20-%20VAF%20200-2400%20%20CANON%20EOS-10D%20-%20Bijna%20Volle%20Maan%20%20Vercoutter%20(20031206%2023h%2048m%20UT)%20768%20x%20768.jpg (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://www.bluemonkeyart.org/images/lilith3web.jpg (21/03/2009) http://www.canvasprintxl.nl/Stockfotos%20groot/Vergezichten/Zee-Lucht-01.jpg (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.]
77
Hanne De Coninck
7. Bibliografie
UG, 2008-2009
http://www.deliriumsrealm.com/delirium/images/articlepics/myth_lilith.jpg (18/03/2009) http://www.eennieuwerichting.nl/wp-content/uploads/2009/02/zon.jpg (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://www.halexandria.org/images/Lilith.gif (18/03/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://www.iselinge.nl/Scholenplein/pabolessen/DV1a_China_JBroekhof/yin-yang.jpg (06/04/2009) http://www.lilith.demon.nl/images/seks.jpg (22/03/2009) http://www.mysticaltreasures.org/lilith.jpg (21/03/2009) https://www.mysticearth.net/store/images/P/JLILITH.jpg (18/03/2009) http://www.personal.une.edu.au/~rrelke/lilith%20facing%20left.jpg (22/03/2009) http://www.rstolley.com/Zohar.jpg (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://www.sabriye.nl/images/alchemy-trees.jpg (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.] http://www.surrealismnow.com/images/710_Lilith.jpg (22/03/2009) http://www.velvetkitten.com/images/souls/lilith.jpg (18/03/2009) http://z.about.com/d/taoism/1/0/0/-/-/-/yinYang.gif (10/05/2009) [Deze afbeelding is bewerkt en gebruikt bij de voorpagina van deze scriptie.]
(d) Audiovisuele bronnen C. Hardwicke, Twilight, 2008. [ Film gebaseerd op het gelijknamige boek van S. Meyer]
78