FOD WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG Algemene directie Werkgelegenheid & Arbeidsmarkt Directie van de integratie van de werkzoekenden
Opleidingsinspanningen binnen de dienstenchequesector Een analyse van het Opleidingsfonds dienstencheques en de werkgevers- en werknemersenquêtes
Juli 2012
Scheerlinck Frederik Promotor: Philips Jo
2
3
Inleiding Beter en efficiënter werken, minder ziekteverzuim, meer voldoening en zelfvertrouwen,… Een opleiding kan deze positieve gevolgen hebben of alvast een zetje in de juiste richting geven om dat resultaat te bekomen. Daarnaast droogt de arbeidsmarktreserve voor dienstenchequewerknemers stilaan op. Ondernemingen zullen steeds vaker iemand aanwerven die nog geen tonnen ervaring heeft en dus nog (heel) wat vorming kan gebruiken. Via de enquête van Idea Consult lieten de werkgevers uit de dienstenchequesector (in 2011) weten dat startende werknemers vooral te kampen hebben met technische competentietekorten met betrekking tot strijk- en wastechnieken, efficiëntie of planning. Sinds 11 juli 2007 kunnen dienstencheque-ondernemingen een terugbetaling krijgen van de opleidingskosten die ze maken voor hun werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. Het jongste evaluatierapport (2009-2011) van het Opleidingsfonds dienstencheques toont aan dat één op de vijf actieve dienstencheque-ondernemingen die kans heeft gegrepen in 2010. Uit de ondernemersenquête die Idea Consult, in het kader van de evaluatie van het stelsel van de dienstencheques, uitvoerde blijkt echter een schril contrast: slechts dertien procent van de werkgevers geeft aan geen opleiding of begeleiding op de werkvloer (voor starters) georganiseerd te hebben in 2010. Aan de hand van een eigen enquête proberen we een verklaring te bieden voor dit opmerkelijke verschil. De uiteenzetting van de resultaten vormt, samen met een overzicht van enkele recente cijfers, het sluitstuk van deze eindverhandeling. Eerst beschrijven we de onderzoeksresultaten uit de verschillende werknemers- en werkgeversenquêtes die Idea Consult de voorbije jaren voerde. We kijken of er bepaalde evoluties terug te vinden zijn en die gegevens worden in de mate van het mogelijke vergeleken met het cijfermateriaal van het Opleidingsfonds dienstencheques. Analyses die bij de vorige evaluatierapporten van het Opleidingsfonds dienstencheques achterwege bleven, worden nu wel gemaakt. Zo krijgen we een concreter beeld van het profiel van de dienstencheque-onderneming die de weg naar het Opleidingsfonds wel of niet heeft gevonden. Veel aandacht gaat er naar de opleidingsverschillen tussen ondernemingstypes maar verder komen ook de ondernemingsgrootte en -anciënniteit aan bod. Ten slotte kijken we nog even naar de verschillen tussen de gewesten. Verder is er ook onderzocht of steeds dezelfde ondernemingen elk jaar bij het fonds aankloppen. Daarnaast staan we even stil bij de opleidingsverplichting die geldt voor de ondernemingen die tot het paritair subcomité 322.01 behoren. Om de verschillende analyses en het onderzoek ietwat te kaderen, is het evenwel nodig om de ontstaansgeschiedenis en de werking van het Opleidingsfonds dienstencheques eerst toe te lichten.
4
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................. 3 I.
Opleidingsfonds dienstencheques – korte voorstelling ......................................................... 7 1.1
Wat is het Opleidingsfonds dienstencheques? ............................................................ 7
1.2
Ontstaansgeschiedenis ..................................................................................... 7
1.3
Financiering................................................................................................. 8
1.4
Welke opleidingen komen in aanmerking? ............................................................... 9
1.4.1
Inhoud ................................................................................................. 9
1.4.2
Opleidingscategorieën ..............................................................................10
1.5
2
1.5.1
Aanvraag door een opleidingsverstrekker/externe opleider .......................................11
1.5.2
Aanvraag door een dienstencheque-onderneming .................................................11
1.6
Hoe vraagt de dienstencheque-onderneming een (gedeeltelijke) terugbetaling aan? ..................11
1.7
Welke kosten betaalt het opleidingsfonds dienstencheques (gedeeltelijk) terug? ......................12
1.8
Juridisch kader .............................................................................................13
Werkgevers- en werknemersenquêtes door Idea Consult: .....................................................14 2.1
Ondernemingsenquêtes: opleidings- en begeleidingsinspanningen .....................................14
2.1.1
Algemene cijfers ....................................................................................14
2.1.2
Cijfers volgens ondernemingstype .................................................................15
2.1.3
Cijfers volgens regio/gewest ........................................................................19
2.1.4
Opleidingsduur ......................................................................................19
2.2
3
Goedkeuringsprocedure ...................................................................................11
Werknemersenquêtes ......................................................................................20
2.2.1
Algemene cijfers ....................................................................................20
2.2.2
Cijfers volgens ondernemingstype .................................................................22
2.2.3
Cijfers volgens regio/gewest ........................................................................22
2.2.4
Opleidingsduur ......................................................................................23
Opleidingsfonds dienstencheques ..............................................................................24 3.1
Evaluatierapporten ........................................................................................24
3.2
Bereik van het Opleidingsfonds dienstencheques .......................................................25
3.2.1
Algemene cijfers ....................................................................................25
3.2.2
Benuttingsgraad van het fonds ......................................................................27
3.2.3
Bereik volgens ondernemingstype..................................................................29
3.2.4
Bereik volgens jaar van erkenning .................................................................31
3.2.5
Bereik volgens toegekend maximumrecht / bedrijfsgrootte .......................................34
3.2.6
Bereik volgens regio/gewest ........................................................................35
5
4
5
3.2.7
Bereik binnen Paritair subcomité 322.01...........................................................36
3.2.8
Frequentie van het gebruik ..........................................................................39
3.2.9
Raming van het aantal werknemers die een terugbetaalde opleiding volgden ...................44
3.2.10
Evolutie maximumrecht per onderneming/werknemer ............................................45
3.2.11
Terugbetaalde opleidingen volgens opleidingscategorie ..........................................46
Opleidingsfonds dienstencheques versus Idea-enquête ........................................................48 4.1
Algemene cijfers 2010 ....................................................................................48
4.2
Cijfers volgens ondernemingstype .......................................................................48
4.3
Cijfers volgens regio/gewest ..............................................................................49
4.4
Niet-gesubsidieerde opleidingen als verklaring? ........................................................50
4.5
Mini-enquête bij de ondernemingen die hun maximumrecht niet benutten ............................51
4.5.1
Geen opleiding of begeleiding ......................................................................52
4.5.2
Wel opleiding of begeleiding, geen aanvraag tot terugbetaling ...................................53
Recent cijfermateriaal ...........................................................................................56 5.1
Opleidingsfonds dienstencheques (7/6/2012) ............................................................56
5.1.1
Algemene cijfers en verdeling volgens ondernemingstype .......................................56
5.1.2
Gebruik volgens ondernemingsgrootte/maximumrecht ...........................................57
5.1.3
Verdeling volgens jaar van erkenning ..............................................................57
5.1.4
Verdeling volgens regio/gewest ....................................................................58
5.1.5
Historiek van de dienstencheque-ondernemingen met een terugbetaling in 2011 ...............59
5.1.6
Totaalbereik Opleidingsfonds dienstencheques over de jaren heen ..............................60
5.2
Werknemersenquête Idea Consult ........................................................................61
6
Synthese en actievoorstellen ....................................................................................64
7
Bijlagen ..........................................................................................................69 7.1
Procedure aanvraag tot goedkeuring van een opleiding .................................................69
7.2
Procedure aanvraag tot terugbetaling van een opleiding ................................................71
7.3
Berekening van het opleidingsbudget per onderneming.................................................73
7.4
Koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het Opleidingsfonds dienstencheques ...............74
7.5
Goedgekeurde opleidingen (ingediend door een externe opleider) .....................................84
7.6
Bronnenlijst ................................................................................................95
7.7
Bijlage: lijst met figuren ..................................................................................96
7.8
Lijst met tabellen ..........................................................................................97
6
7
I.
Opleidingsfonds dienstencheques – korte voorstelling
1.1 Wat is het Opleidingsfonds dienstencheques? Via het Opleidingsfonds dienstencheques wenst de federale regering de opleidingsinspanningen in de dienstenchequesector te ondersteunen. Het Opleidingsfonds dienstencheques kent jaarlijks een opleidingsbudget toe aan elke erkende dienstencheque-onderneming. Een dienstencheque-onderneming kan dat bedrag (of een gedeelte ervan) ontvangen indien ze in de loop van dat jaar goedgekeurde opleidingen organiseert voor haar dienstenchequewerknemers.
1.2 Ontstaansgeschiedenis Het Opleidingsfonds dienstencheques ging van start op 11 juli 2007. In de Kamer, meer bepaald in de Commissie voor de Sociale Zaken, gaf toenmalig minister van Werk, Peter Vanvelthoven (SP.A-Spirit), op woensdag 6 november 2006 tekst en uitleg over de oprichting van het Opleidingsfonds dienstencheques. Aanleiding daarbij waren twee parlementaire vragen van Greta D’Hondt (CD&V) en Hans Bonte (SP.A-Spirit). Peter Vanvelthoven: “In de eerste plaats schatten we dat voor 2007 de bijkomende uitgaven in het dienstenchequestelsel 123,5 miljoen euro zullen bedragen. De eerste beslissing is dat de regering daarvoor 83,5 miljoen extra financiering vrijmaakt. De tweede maatregel is de maatregel waarover iedereen het vooral heeft. Dat is inderdaad de beslissing om in 2007 47 miljoen euro te besparen door het verlagen van de inruilwaarde van 21 euro naar 20 euro. De derde beslissing is dat een deel van die besparing, met name 7 miljoen euro, gebruikt wordt om het opleidingsfonds te financieren. Dat gebeurt door een financieringsstroom vanuit het globaal beheer van de sociale zekerheid naar de RVA. In 2007 wordt daarvoor dus 7 miljoen euro voorzien. Nadien zal het bedrag bepaald worden door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. De verlaging van 21 naar 20 euro en de context hiervan, lijkt me dus geen lineaire maatregel te zijn. U hebt beiden aangegeven dat we vandaag in het dienstenchequeverhaal grosso modo met twee soorten dienstencheque-ondernemingen te maken hebben, enerzijds dienstencheque-ondernemingen die op de arbeidsmarkt vooral mensen aannemen die weinig extra vorming of opleiding nodig hebben en onmiddellijk inzetbaar zijn en anderzijds dienstencheque-ondernemingen, onder meer in de sociale economie, die zich vooral focussen op de meest risicovolle groepen, op werkzoekenden die moeilijk kansen krijgen op de reguliere arbeidsmarkt, waarvoor men meer opleiding en vorming moet voorzien. Is het dan niet logisch dat we de eerste groep, die eigenlijk te weinig of minder aan vorming doet dan de andere, geen 21 euro meer geven zoals in het verleden, maar 20 euro.” “Voor de ondernemingen die wel in opleiding voorzien en die wel aan vorming doen, hebben wij nu beslist dat zij trekkingsrechten krijgen uit dat vormingsfonds van 7 miljoen euro. Een bedrag van 7 miljoen euro is niet niks, lijkt mij. Als wij eenvoudigweg omrekenen wat dat betekent in aantal uren vorming – en dat is een beetje nattevingerwerk – en als wij stellen dat de prijs voor een opleidingsuur 20 euro bedraagt en wij delen 7 miljoen euro door 20 euro, dan komt men aan 350.000 uren opleiding en vorming.”
8 “Als wij ervan uitgaan dat de 30.000 huidige dienstenchequewerknemers allemaal een opleiding zouden krijgen – wat uiteraard niet het geval is – betekent dit dat wij voor elke dienstenchequewerknemer zitten aan 11 uur opleiding en vorming waarvoor men trekkingsrechten krijgt uit het vormingsfonds. Ik meen dus dat de beslissing er nu op gebaseerd is dat wij bepaalde dienstencheque-ondernemingen, omdat zij minder inspanningen willen leveren inzake vorming en opleiding, geen 21 euro meer geven – die nemen wij inderdaad een stuk af – terwijl wij degene die bewijzen dat zij meer doen, effectief meer zullen geven. Daarover zijn wij het blijkbaar allen eens.” “Wanneer zal het vormingsfonds rond zijn en hoe gaan wij dat organiseren? Het is natuurlijk de bedoeling dat opleidingsfonds zo snel mogelijk operationeel te krijgen. Wat in ieder geval al zeker is, is dat een dienstencheque-onderneming de aanvraag zal moeten indienen bij de FOD WASO, die de aanvraag zal behandelen. De RVA zal vervolgens dienst doen als uitbetalingsinstelling. De verdere uitvoeringsmodaliteiten moeten nog ingevuld worden, uiteraard. Wij gaan er, eveneens uiteraard, alles aan doen om de dienstenchequebedrijven zo snel mogelijk in te lichten over de precieze werkingsmodaliteiten van het opleidingsfonds. Laat het duidelijk zijn dat ik de opzet van dat opleidingsfonds niet lichtzinnig wil aanpakken en dat een grondige voorbereiding absoluut vereist zal zijn. Ik wil dus wat dat betreft ook een grondig overleg met de sociale partners zodat het fonds ook daadwerkelijk resultaatgericht ingezet zal kunnen worden.” Uit het antwoord van Peter Vanvelthoven blijkt duidelijk dat het Opleidingsfonds dienstencheques er kwam naar aanleiding van een besparingsmaatregel: door de inruilwaarde van een cheque voor een dienstencheque-onderneming van 21 naar 20 euro te brengen, zou er 47 miljoen euro bespaard worden in 2007. Het Opleidingsfonds, waarin 7 miljoen euro zou steken, gold daarbij als compensatie voor deze operatie. Met dat bedrag zou toen, rekening houdend met een opleidingskost van 20 euro per uur, elke dienstenchequewerknemer elf uur opleiding kunnen volgen1. Bij de Idea-werkgeversenquête, die op 28 april 2006 was verschenen in de evaluatie van het stelsel van de dienstencheques 2005 (p. 49), gaf nog 62,4% van de dienstenchequeondernemingen aan dat de inruilwaarde van 21 euro al ontoereikend was. Bijna zeven op de tien ondernemingen die dat antwoord verstrekten, lieten toen weten dat die inruilwaarde onvoldoende financiële ruimte schiep om begeleiding of opleiding te voorzien.
1.3 Financiering Tijdens de ministerraad van 27 oktober 2006 werd de RSZ-financiering van het opleidingsfonds vastgelegd op zeven miljoen euro. In 2007 werd er maar 3,7 miljoen euro voorzien aangezien het fonds pas in werking trad op 11 juli. Het jaarbudget volgt de evolutie van het indexcijfer. Voor opleidingen die eindigen in 2012 bedraagt het totaalbudget € 7.564.000.
1
De minister ging daarbij echter uit van 30.000 werknemers, onder punt 3.2.10 zullen we merken dat het aantal werknemers al meer dan verdubbeld was in 2007.
9 Figuur 1 Jaarlijks totaalbudget van het Opleidingsfonds dienstencheques
€ 8.000.000 € 7.000.000 € 6.000.000 € 5.000.000 € 4.000.000
jaarlijks totaalbudget
€ 3.000.000 € 2.000.000 € 1.000.000 €0 2007 2008 2009 2010 2011 2012
1.4 Welke opleidingen komen in aanmerking? 1.4.1 Inhoud Het Opleidingsfonds dienstencheques betaalt enkel goedgekeurde opleidingen terug. Opleidingen krijgen een goedkeuring indien ze een duidelijk verband hebben met de taken van de dienstenchequewerknemer. Vormingen met volgende inhoud voldoen aan die voorwaarde:
omgaan met klanten ergonomie efficiënt organiseren communicatie assertiviteit attitude veiligheid en hygiëne het gebruik van Nederlands/Frans/Duits.
Ook EHBO-opleidingen terugbetaling.
komen
sinds
september
2009
in
aanmerking
voor
een
Als de dienstenchequewerknemer vaardigheden aangeleerd krijgt die geen link hebben met de taken die hij/zij mag uitoefenen, zal de vertegenwoordiger van de minister van Werk de opleiding niet goedkeuren (bv. opleidingen rond dieetadvies, budgetbeheer, vervullen signaalfunctie, psychologische bijstand,...). In artikel 2, §1 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques staat immers het volgende: “Om in aanmerking te komen voor de terugbetaling van de opleidingskosten bedoeld in artikel 9bis, §1, van de wet moet de opleiding een verband hebben met de uitgeoefende functie van de dienstencheque-werknemer”. Daarnaast bepaalt artikel 2, §1, derde lid van het kb dat er geen terugbetaling mogelijk is van opleidingen rond onderwerpen die normaal gezien besproken worden tijdens het
10 onthaal of behoren tot de interne werkorganisatie (bv. de bespreking van loon- en arbeidsvoorwaarden, het takenpakket, afwezigheden, vakantie, arbeidsongevallen,...).
1.4.2 Opleidingscategorieën Dienstencheque-ondernemingen hebben uiteenlopende opties om een opleiding te organiseren. Het Opleidingsfonds dienstencheques betaalt immers verschillende soorten vorming terug, dienstencheque-ondernemingen zijn dus vrij om te bepalen of ze zelf de opleiding geven, een externe firma inschakelen, opleiding tijdens het poetsen voorzien,… Niet elke opleiding brengt echter dezelfde kosten met zich mee. Daarom maakt het Opleidingsfonds dienstencheques een onderscheid tussen drie verschillende opleidingscategorieën:
Opleiding OP HET TERREIN INTERNE opleiding EXTERNE opleiding
Wanneer de dienstenchequewerknemer op het moment van de opleiding dienstencheques aan het verdienen is (door te poetsen bij een gebruiker, hemden te strijken van een klant in een centrale,…), gaat het om een opleiding op het terrein. De opleiding kan zowel gegeven worden door iemand die voor de dienstenchequeonderneming werkt (interne opleider) als door een externe opleider. Als de dienstenchequewerknemer geen dienstencheques aan het verdienen is tijdens de opleiding, betreft het een interne of een externe opleiding. We spreken van een interne opleiding indien de opleider behoort tot de dienstencheque-onderneming (bv. de zaakvoerder, de personeelsverantwoordelijke). Wanneer de opleider niet voor de dienstencheque-onderneming werkt, is het een externe opleiding. De plaats waar de opleiding zich afspeelt, heeft geen enkel belang.
11 Werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques mogen enkel een opleiding (op het terrein of intern) geven als ze, naast hun arbeidsovereenkomst dienstencheques, ook over een bediendencontract beschikken van bepaalde of onbepaalde duur.
1.5 Goedkeuringsprocedure 1.5.1 Aanvraag door een opleidingsverstrekker/externe opleider Sinds september 2009 bestaat de mogelijkheid voor externe opleiders om een opleiding te laten goedkeuren. Zo hoeft elke klant, de dienstencheque-onderneming, geen aparte aanvraag meer te doen. Een opleidingsinstelling moet daarvoor het aanvraagformulier (en de bijlagen) versturen naar het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques (via email, post of fax). De vertegenwoordiger van de minister van Werk keurde al 355 opleidingen goed2. Als een dienstencheque-onderneming één van die opleidingen organiseert voor haar werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques, is er na het einde van de opleiding enkel nog een aanvraag tot terugbetaling nodig. De volledige goedkeuringsprocedure staat beschreven in bijlage (7.1).
1.5.2 Aanvraag door een dienstencheque-onderneming Wanneer de dienstencheque-onderneming kiest voor een andere of voor een interne opleiding, is er wel een aanvraag tot goedkeuring nodig. Daarvoor dient de dienstencheque-onderneming het aanvraagformulier en de bijlagen voor de start van die opleiding te bezorgen aan het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques (via e-mail, post of fax). De beslissing tot goedkeuring is geldig voor onbepaalde duur. Indien een dienstencheque-onderneming dezelfde opleiding opnieuw wil organiseren, is er geen aanvraag meer nodig. De volledige goedkeuringsprocedure is terug te vinden in bijlage (7.1).
1.6 Hoe vraagt de dienstencheque-onderneming (gedeeltelijke) terugbetaling aan?
een
Nadat de goedgekeurde opleiding is afgelopen, kan de dienstencheque-onderneming een terugbetaling vragen. Dat moet gebeuren vóór 30 juni van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de goedgekeurde opleiding afloopt. Een dienstenchequebedrijf had bijvoorbeeld tot en met 30 juni 2012 de tijd om een aanvraag in te vullen voor een opleiding die eindigde in 2011. De dienstencheque-onderneming dient het aanvraagformulier en de bewijsstukken te verzenden naar het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques (via e-mail, post of fax). Als bijlage (7.2) is de volledige procedure uitgelegd. Dienstencheque-ondernemingen
kunnen
echter
niet
ongelimiteerd
terugbetalingen
aanvragen. Elke dienstencheque-onderneming (met een bepaald erkenningsnummer)
2
Situatie op 24/06/2012.
12 krijgt jaarlijks een opleidingsbudget toegekend. In het begin van het kalenderjaar laat het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques dat maximumbedrag per brief aan elke onderneming weten. Het opleidingsbudget van een onderneming die in het voorgaande kalenderjaar over een erkenning beschikte, is afhankelijk van het aantal door het uitgiftebedrijf (Sodexo) terugbetaalde dienstencheques in het voorgaande kalenderjaar. Sinds 2009 bedraagt het trekkingsrecht minstens € 1.000. De volledige berekening van het opleidingsbudget per onderneming, is te vinden als bijlage (7.3). Ook ondernemingen die pas zijn erkend, krijgen een opleidingsbudget toegekend:
€ 1.000 bij erkenning tijdens het eerste kwartaal van het jaar;
€ 750 bij erkenning tijdens het tweede kwartaal van het jaar;
€ 500 bij erkenning tijdens het derde kwartaal van het jaar;
€ 250 bij erkenning tijdens het vierde kwartaal van het jaar.
1.7 Welke kosten betaalt het dienstencheques (gedeeltelijk) terug? Tabel 1 Opleidingskosten dienstencheques
die
Compensatie Loonkost dienstenchequewerknemer Kost opleider Omkaderingskosten
terugbetaald
worden
Opleiding o/h terrein*** Intern: € 40/ u. Extern: Factuur* -
opleidingsfonds
door
het
Opleidingsfonds
Interne opleiding € 12,60/ u.
Externe opleiding € 12,60 / u.
€ 40/ u.
Factuur**
€ 10/ halve dag
-
* De factuur van de externe opleider wordt gelimiteerd tot € 40 per uur opleiding.
** De factuur van de externe opleider wordt gelimiteerd tot € 100 per dag opleiding per dienstenchequewerknemer. *** De terugbetalingen per kalenderjaar voor een opleiding op het terrein bedragen samen maximaal 50% van de brutojaarloonkost van het omkaderend personeel van de onderneming.
Aangezien de dienstenchequewerknemer tijdens een opleiding op het terrein dienstencheques aan het verdienen is, is er enkel een compensatie voorzien voor de kost van de opleider. Bij een interne en externe opleiding is er ook een forfaitaire tegemoetkoming voor de loonkosten van de werknemer.
13 Als een onderneming al tussenkomsten ontvangt via een andere weg, kan ze voor die specifieke kosten geen terugbetaling krijgen via het Opleidingsfonds dienstencheques. Wanneer een onderneming bijvoorbeeld de terugbetaling van de lonen en de sociale bijdragen vraagt binnen het kader van het betaald educatief verlof, is de compensatie van de loonkost door het Opleidingsfonds uitgesloten. De terugbetaling van de factuur is dan wel nog mogelijk.
Voorbeeld: 10 dienstenchequewerknemers volgen een externe opleiding ‘Poetstechnieken’ van vier uren en de externe opleider factureert € 350:
Compensatie loonkost dienstenchequewerknemer: 10 (werknemers) X € 12,60 X 4 (u.) = € 504
Compensatie kost opleider: (factuur van) € 350
Het opleidingsfonds dienstencheques betaalt in totaal € 854 terug (indien de dienstencheque-onderneming nog over voldoende opleidingsbudget beschikt).
1.8 Juridisch kader
Artikel 9bis van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en banen, ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2006
Koninklijk
besluit
van
7
juni
2007
betreffende
het
opleidingsfonds
dienstencheques (B.S. 11 juli 2007) gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 juli 2009 (B.S. 5 augustus 2009) (zie bijlage 7.4)
14
2 WerkgeversConsult:
en
werknemersenquêtes
door
Idea
De Wet van 20 juli 2001 ter bevordering van de buurtdiensten en buurtbanen voorziet in een jaarlijkse evaluatie betreffende het werkgelegenheidsstelsel van de dienstencheques. Op vraag van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg heeft Idea Consult dit evaluatierapport in het verleden al zeven keer opgesteld. Ook in 2012 zal Idea Consult het evaluatierapport over 2011 opmaken. De onderzoekers van het adviesbureau stonden in elk rapport even stil bij het aspect opleiding. Vanaf 2007 namen ze bijvoorbeeld het cijfermateriaal van het Opleidingsfonds dienstencheques op. Aangezien die cijfers in het volgende hoofdstuk terugkeren, focussen we hier enkel op de resultaten van de verschillende werkgevers- en werknemersbevragingen.
2.1 Ondernemingsenquêtes: opleidings- en begeleidingsinspanningen
Evaluatie 2010: Ondernemingsenquête bij 1.180 van de 2.386 actieve ondernemingen
Evaluatie 2007: Ondernemingsenquête bij 939 van de 1.504 actieve ondernemingen
Evaluatie 2006: Ondernemingsenquête bij 915 van de 1.162 actieve ondernemingen
Evaluatie 2005: Ondernemingsenquête (steekproef bij 402 ondernemingen)
Evaluatie 2004: Ondernemingsenquête (197 ondernemingen namen deel)
2.1.1 Algemene cijfers Om te komen tot de resultaten uit de evaluatierapporten van 2006, 2007 en 2010 stelde Idea Consult telkens dezelfde drie vragen met betrekking tot de opleidingsinspanningen van de ondernemingen.
1) Werd er in 2006/2007/2010 opleiding voorzien voor de dienstenchequewerknemers? o Ja o Neen, maar wel begeleiding van nieuwe werknemers o Nee 2) Indien opleiding aangeboden werd: hoeveel percent van uw dienstenchequewerknemers nam hieraan deel? 3) Indien opleiding aangeboden werd: wat is de gemiddelde duurtijd van de opleiding?
Bij de laatste ondernemingsenquête gaf 42,7% van de bevraagde ondernemingen aan opleidingen te hebben georganiseerd in 2010. Haast evenveel bedrijven, namelijk 44%, liet weten dat ze dat jaar (geen opleiding maar wel) begeleiding voor nieuwkomers had
15 aangeboden. Dat wil dus zeggen dat slechts 13 procent van de dienstenchequeondernemingen geen van beide organiseerde. Inzake opleiding is de stijging ten opzichte van 2007 niet zo groot (+2,2%) maar met betrekking tot begeleiding voor starters is er wel een gestage opmars waar te nemen, in 2007 voorzag 28 procent van de ondernemingen (geen opleiding maar wel) begeleiding voor starters. Daardoor nam in drie jaar tijd het aantal bedrijven zonder begeleidings- of opleidingsinspanningen af van 31,5 naar 13 procent. In 2006 gaf 41,4% van de ondernemingen opleiding, bij de laatste drie werknemersenquêtes bleef dat cijfer dus vrij stabiel. Het totaalpercentage met betrekking tot begeleiding werd niet expliciet in het rapport vermeld. Bij de ondernemingsenquêtes over 2004 en 2005 kregen de ondernemingen echter een andere vraag voorgeschoteld dan bij de laatste drie werkgeversbevragingen:
Voorziet de erkende onderneming opleidingsfaciliteiten voor de werknemers tewerkgesteld via het stelsel van dienstencheques?
Daardoor is het moeilijk om de vergelijking tot 2004 of 2005 door te trekken. Voor de volledigheid geven we mee dat er toen respectievelijk 58,9% en 59,7% van de werkgevers de vraag over de opleidingsfaciliteiten positief hebben beantwoord. Figuur 2 Aantal dienstencheque-ondernemingen (in %) dat opleiding (of begeleiding voor starters) voorziet volgens ondernemingsenquêtes Idea Consult
60,00% 50,00% opleiding
40,00% 30,00%
geen opleiding, wel begeleiding nieuwe werknemers
20,00% 10,00% 0,00% 2004
2005
2006
2007
2010
2.1.2 Cijfers volgens ondernemingstype De dienstencheque-ondernemingen kunnen worden ingedeeld in acht verschillende ondernemingstypes: de commerciële private onderneming komt het vaakst voor. Verder zijn er nog de natuurlijke personen, de verenigingen zonder winstoogmerk, de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW), de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA), de invoegbedrijven, de interimbedrijven en de gemeenten. Deze onderverdeling gebeurt op basis van de antwoorden die de ondernemingen zelf aankruisen op het antwoordformulier van de jaarlijkse enquête van de RVA.
16
Uit de werkgeversbevragingen blijken er grote verschillen op te duiken tussen deze ondernemingstypes met betrekking tot de aspecten opleidingen en begeleiding. Ook bij de werknemersenquêtes (2.2) en het cijfermateriaal van het Opleidingsfonds dienstencheques (4.2) zullen we een soortgelijke divergentie kunnen waarnemen. 2.1.2.1 Opleiding
Figuur 3 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens ondernemingstype dat opleidingen organiseert (ondernemingsenquête Idea Consult: 2006, 2007, 2010)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2006 2007 2010
De algemene stijging die we daarnet zagen (van 41,4% in 2006 naar 42,7% in 2010), vertaalt zich bij elk ondernemingstype. Toch zijn de verschillen tussen de ondernemingstypes groot: 78% van de invoegbedrijven gaf aan opleidingen te hebben voorzien in 2010, bij de natuurlijke personen was dat amper 12%. We kunnen grosso modo stellen dat er zich een tweedeling optekent: de dienstencheque-ondernemingen met een sociale inslag nemen de kopposities in en de commercieel ingestelde ondernemingen bengelen achteraan het peloton.3 Dat de interimbedrijven de VZW’s de loef afsteken, is een nieuw gegeven in 2010. De stijging van 38% in 2006 naar 65% in 2010 mag echter niet overroepen worden, aan de ondernemingsenquête van 2010 namen slechts 11 (van de 26) interimbedrijven deel. Ook het aantal gemeenten is te
3
In 2004 (Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en – banen, p.96) lagen de kaarten ietwat anders, op de vraag of ze opleidingsfaciliteiten voorzagen, gaf 63,2% van de profitondernemingen (zonder interimbedrijven) aan dat het zo was. Bij OCMW’s en PWA’s waren dat er iets minder (52,9%). 41,7 procent van de interimbedrijven voorzag opleidingen. In 2005 (Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en –banen 2005, pp. 42-43) werd dit beeld al bijgesteld: 55,1% van de commerciële private ondernemingen en de natuurlijke personen liet weten opleidingsfaciliteiten te voorzien, bij gemeentes en OCMW’s ging het om 67,1%. De inschakelingsbedrijven stonden bovenaan het podium (83,9%), PWA’s (50,6%) en interimbedrijven (36,4%) scoorden het slechtst inzake opleiding(sfaciliteiten).
17 beperkt om relevante conclusies te trekken uit de verviervoudiging die we bij dit type opmerken. Tabel 2 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type organiseert (ondernemingsenquête Idea Consult: 2006, 2007, 2010)
Ondernemingstype Natuurlijke personen Private commerciële onderneming VZW Interimbedrijf Gemeente PWA OCMW Invoegbedrijf Totaal
2006 9% 32% 41% 38% 17% 36% 63% 71% 41%
2007 7% 25% 41% 39% 20% 53% 65% 66% 41%
dat opleidingen
2010 12% 34% 59% 65% 67% 69% 72% 78% 43%
2.1.2.2 Geen opleiding maar wel begeleiding voor nieuwkomers
Figuur 4 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleidingen maar wel begeleiding voor starters organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2006 2007 2010
Indien we figuur 3 en figuur 4 vergelijken, krijgen we haast een spiegelbeeld. De natuurlijke personen boden het minste opleidingen aan in 2010 (12%) maar op het gebied van begeleiding voor nieuwkomers steken ze er wel bovenuit (65%), ook voor de private commerciële ondernemingen geldt eenzelfde verhaal. We mogen alvast niet concluderen dat de invoegbedrijven weinig inzetten op begeleiding. Daar schuilt dan ook enige logica achter: aangezien 78% van de invoegbedrijven in 2010 opleidingen gaf, blijven er nog maximaal 22% over die bevestigend kunnen antwoorden op de vraag over begeleiding. Dat is dan ook het geval. De dalende begeleidingsinspanningen (voor starters) in 2010 ten opzichte van 2006 en 2007 voor
18 interim- en invoegbedrijven kan dus toegeschreven worden aan een stijging van het aantal ondernemingen dat opleidingen organiseerde. Vooral bij de natuurlijke personen en de commerciële bedrijven is de toename in drie/vier jaar tijd opmerkelijk te noemen. Tabel 3 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleidingen maar wel begeleiding voor starters organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult)
Ondernemingstype PWA OCMW Invoegbedrijf Interimbedrijf VZW Gemeente Private commerciële onderneming Natuurlijke personen
2006 10% 12% 24% 14% 24% 0% 38% 41%
2007 9% 10% 29% 28% 24% 20% 39% 48%
2010 11% 15% 22% 26% 31% 33% 55% 65%
2.1.2.3 Noch opleiding, noch begeleiding voor nieuwkomers
Figuur 5 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens ondernemingstype dat geen opleiding of begeleiding organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2006 2007 2010
Voor elk ondernemingstype valt het percentage ondernemingen dat noch opleidingen of begeleiding van starters organiseerde drastisch terug bij de enquête over 2010. Het gaat bij de meeste ondernemingstypes om meer dan een halvering, een duidelijke neerwaartse trend tekent zich af. Zoals we daarnet al aanhaalden, zorgen alle invoegbedrijven voor begeleiding of opleiding voor hun dienstenchequewerknemers. Daarna volgt een peloton waarbij slechts één op de tien dienstenchequebedrijven geen van beide organiseert: interimbedrijven (9% in 2010), VZW’s (10%) en private commerciële ondernemingen (11%). Met één op de vijf ondernemingen bengelen de PWA’s op de voorlaatste plaats in dit rijtje.
19 Tabel 4 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleiding of begeleiding organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult)
Ondernemingstype Invoegbedrijf Interimbedrijf VZW Private commerciële onderneming Gemeente OCMW PWA Natuurlijke personen
2006 6% 48% 35% 30% 83% 25% 54% 50%
2007 5% 33% 35% 36% 60% 25% 37% 45%
2010 0% 9% 10% 11% 13% 15% 20% 23%
Idea Consult gaf in de evaluatie van 2007 aan dat de kans groot is dat heel wat PWAwerknemers zijn overgeschakeld van PWA-werknemer naar dienstenchequewerknemer. Doordat de uitgeoefende activiteit dezelfde bleef, was er dus minder nood aan om- of bijscholing. Enkel de uitersten volgen nog de regel waarbij bedrijven met een sociale inslag beter scoren.
2.1.3 Cijfers volgens regio/gewest Idea Consult geeft in de evaluatie over 2010 ook een opsplitsing naar regio mee. Tabel 5 Percentage ondernemingen naar regio dat opleiding/begeleiding bood in 2010 (ondernemingsenquête Idea Consult)
Opleiding
Brusselse H. Gewest Vlaamse Gewest Waalse Gewest
30,5% 53,2% 36,8%
Geen opleiding maar begeleiding voor starters 58,9% 36,3% 46%
Geen van beide
10,6% 10,5% 17,2%
Vlaamse bedrijven (53,2%) scoren een stuk hoger dan de Waalse (36,8%) en de Brusselse (30,5%) inzake opleiding. Iets meer dan één op de tien ondernemingen die in het Vlaamse of Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn gevestigd, voorzagen geen opleiding of startersbegeleiding voor hun werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. In het Waalse Gewest ligt het percentage bedrijven zonder opleidingsof begeleidingsinspanningen wat hoger (17,2%). 2.1.4 Opleidingsduur In de werkgeversenquête peilde Idea Consult ook naar het aantal deelnemers dat aan zo’n opleiding deelnam en de duur van de opleiding per werknemer. Als we de totalen van 2006, 2007 en 2010 naast elkaar zetten, bemerken we dat voor al die jaren het cijfer van het percentage deelnemende werknemers rond de 73% hangt. De gemiddelde duur van de opleidingen nam wel af, in 2006 en 2007 was dat nog 24,3 en 20 uren, in 2010 lag dat gemiddelde maar liefst 7 uren lager.
20 Natuurlijke personen en interimbedrijven opteren vooral voor korte opleidingen van respectievelijk 4 of 6,6 uren. Aan de andere zijde bevinden zich de VZW’s en de invoegbedrijven die meer dan 20 uren opleiding aanbieden per persoon. Tabel 6 Percentage opgeleide werknemers en gemiddeld aantal uren opleiding (bij ondernemingen die opleiding boden) in 2006, 2007 en 2010 (ondernemingsenquête Idea Consult)
Ondernemingstype
Commerciële priv. onderneming Interimbedrijf Invoegbedrijf VZW Gemeente/ OCMW PWA Natuurlijke personen Totaal
2010 % deeln. Gem. wns. aantal uren 57,3% 11,4 34,9% 4 85,9% 21,4 78,3% 20,6 90,6% 9,6 83,4% 12,3 61,7% 6,6 72,6% 13,1
2007 % deeln. Gem. wns aantal uren
73,5%
20,0
2006 % deeln. Gem. wns. aantal uren
73,5%
Idea Consult stelde in 2010 ook nog verschillen vast tussen de gewesten onderling. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest duurde een opleiding gemiddeld 6,9 uren, in Vlaanderen 11,3 en in Wallonië 18,7 uren. In de laatste twee gewesten nam 74,4% en 75,8% van de werknemers in een onderneming deel, in Brussel was dat slechts 54,8%.
2.2 Werknemersenquêtes De laatste gepubliceerde werknemersenquête dateert van 2008 en is dus te vinden in het evaluatierapport met betrekking tot het werkjaar 2007. In 2012 konden 10.000 dienstenchequewerknemers een vragenbundel in hun brievenbus vinden. Op het moment dat deze eindverhandeling werd afgesloten, waren de definitieve resultaten jammer genoeg nog niet voorhanden, als sluitstuk (hoofdstuk 5.2) stellen we kort de voorlopige cijfers over 2011 voor. De definitieve cijfers van de voorgaande werknemersenquêtes worden hieronder besproken:
Evaluatie Evaluatie Evaluatie Evaluatie
2007 2006 2005 2004
(3.166 reacties op een steekproef van 10.000 werknemers) (3.678 reacties op een steekproef van 10.000 werknemers) (482 reacties) (627 reacties)
2.2.1 Algemene cijfers Van alle bevraagde dienstenchequewerknemers bij de enquête met betrekking tot 2007 zegt 19,1% opleiding gekregen te hebben. Dat was precies vijf procent meer dan in 2006. Verder gaf 11% van de ondervraagden aan dat ze begeleiding hadden gekregen in 2007.
24,3
21 Voor het gros van de dienstenchequewerknemers kwam er dus geen opleiding of begeleiding aan te pas. In 2006 gaf vier op de vijf ondervraagden aan dat ze nog nooit een opleiding hadden gekregen, in 2007 nam dat aantal af tot drie op vier. Het aantal dienstenchequewerknemers dat geen opleiding kreeg in het desbetreffende jaar maar wel bij de start bleef stabiel, 6,3% in 2006 en 6,5% in 2007. Figuur 6 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) opleiding kreeg in 2007 (Idea-werknemersenquête)
19,1% opleiding 2007 80,9% geen opleiding
6,5% wel bij start 74,4% nooit
Figuur 7 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) begeleiding kreeg in 2007 (Idea-werknemersenquête)
11% begeleiding 2007
89% geen begeleiding
Figuur 8 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) opleiding kreeg in 2006 (Idea-werknemersenquête)
14,1% opleiding 2006 85,9% geen opleiding
6,3% wel bij start 79,6% nooit
Net als bij de ondernemersenquête werd er bij de evaluaties van 2004 en 2005 nog een andere vraag gesteld dan in 2006 en 2007. Dat maakt het niet gemakkelijk om vergelijkingen te maken die steek houden. 15,9% van de de werknemers liet in 2005 weten opleiding te hebben gekregen voor of tijdens de periode waarin ze over een arbeidsovereenkomst dienstencheques beschikten. In 2004 was 13 procent van de respondenten in dat geval. Ondanks dat lage cijfer, bleek zestig procent van de werknemers tevreden tot zeer tevreden over de opleidingsfaciliteiten, slechts dertien procent maakte er wel een probleem van. Als we de cijfers van de werknemersenquêtes er terug even bijnemen, tekenen er zich grote verschillen af. Zowel voor 2006 als 2007 liggen de cijfers uit de werkgeversenquêtes (41,4% en 40,5%) meer dan dubbel zo hoog als die van de werknemers (14,1% en 19,1%). Idea Consult ziet daarvoor volgende verklaringen:
Dienstencheque-ondernemingen geven aan of ze al dan niet opleiding hebben gegegeven aan hun werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. Als een onderneming meldt opleiding gegeven te hebben, kan die perfect enkel
22 geweest zijn voor een deel van de dienstenchequewerknemers of enkel voor diegenen die net in dienst kwamen.
De definiëring van het begrip ‘opleiding’ kan verschillen voor werkgevers en werknemers. Wanneer een werknemer een opleiding ‘on-the-job’ krijgt, kan hij/zij dat misschien niets als opleiding percipiëren.
2.2.2 Cijfers volgens ondernemingstype Enkel voor 2004 en 2005 maakte Idea Consult een (beperkte) uitsplitsing naar ondernemingstype. In 2004 kreeg 38% van de werknemers die werken voor een PWA, gemeente of OCMW opleiding. Aan de andere kant van het spectrum stonden de interimbedrijven (2,9%). Tabel 7 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding kreeg in 2004 volgens ondernemingstype (Idea-werknemersenquête)
Ondernemingstype Private ondernemingen (incl. natuurlijke personen, excl. interim) Gemeente, OCMW, PWA
Aandeel dat opleiding kreeg 10,9% 38,0%
Non-profitonderneming/ sociale economie
18,5%
Interimbedrijf
2,9%
In 2005 was dat laatste ook het geval, slechts twee procent van de dienstenchequewerknemers die bij een interimbedrijf aan de slag waren, kreeg een vorming. Vooral invoegbedrijven en PWA’s scoorden hoog met betrekking tot opleiding. Inzake begeleiding nemen de VZW’s dan weer de bovenhand. Tabel 8 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding/ begeleiding kreeg in 2005 volgens ondernemingstype (Idea-werknemersenquête)
Ondernemingstype Commerciële private ondernemingen + natuurlijke personen Interimbedrijven Invoegbedrijven VZW Gemeente en OCMW PWA
Opleiding Begeleiding 8,4% 8,4% 2,0% 11,5% 40,7% 33,3% 21,6% 42,5% 17,8% 24,5% 32,9% 13,8%
2.2.3 Cijfers volgens regio/gewest In 2006 en 2007 publiceerde Idea Consult ook een uitsplitsing naar gewest. In 2007 liet 21% van de dienstenchequewerknemers die in het Vlaamse Gewest wonen weten een opleiding te hebben gekregen, dat was zeven procent meer dan een jaar eerder. De cijfers voor het Brusselse en het Waalse Gewest bleven nagenoeg stabiel. Inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kregen het minste vorming. Die volgorde stemt overeen met die van de ondernemingsenquête over 2010.
23 Tabel 9 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding kreeg naar gewest (Ideawerknemersenquête)
Woonplaats DCWN Brusselse H. Gewest Vlaamse Gewest Waalse Gewest
2006 12% 13,70% 15,9%
2007 12% 21% 17%
2.2.4 Opleidingsduur Bij de werknemersenquête over 2004 en 2005 werd de opleidingsduur in dagen uitgedrukt. Bij de bevragingen over 2006 en 2007 kregen de dienstenchequewerknemers geen vragen voorgeschoteld over de duur van de vorming. In 2004 kreeg een derde van de werknemers vijf dagen of minder opleiding, dertig procent volgde een opleiding die zes tot tien dagen duurde, 37% van de werknemers kreeg een opleiding van langer dan tien dagen. In 2005 bleek 54,9% van de opleidingen minder dan zes dagen in beslag te nemen, 11,4% van de vormingen duurde zelfs langer dan twee maanden. Tabel 10 Duurtijd van een opleiding in 2005 (Idea-werknemersenquête)
Aantal dagen opleiding %
1 dag
2-5 dagen
6-14 dagen
22,5%
32,4%
20,8%
2 weken>2 2 maanden maanden 12,9% 11,4%
24
3 Opleidingsfonds dienstencheques 3.1 Evaluatierapporten Jaarlijks maakt de Commissie opleidingsfonds dienstencheques een evaluatie van het Opleidingsfonds dienstencheques. In de feiten is het de Directie van de Integratie van de Werkzoekenden (binnen de Algemene Directie WEA, FOD WASO) die het rapport schrijft. Het evaluatierapport zoomt vooral in op de werking en de modaliteiten van het fonds en de opleidingen die wel of niet goedgekeurd worden. In het verleden verschenen er al drie evaluatierapporten. Door de lange periode van lopende zaken die voorafging aan de regering-Di Rupo was er geen mogelijkheid om het Opleidingsfonds bij te sturen op basis van een evaluatieverslag. Daarom werd beslist om de redactie van het derde rapport wat uit te stellen. Het laatste evaluatierapport biedt dus een overzicht van twee jaren en gaf zodoende een overzicht met vrij recent cijfermateriaal. Op die manier waren we bijvoorbeeld in staat om de belangrijke wijzigingen die in september 2009 van kracht gingen te analyseren. Zo’n evaluatierapport valt telkens op te splitsen in twee belangrijke hoofdstukken: één over de aanvragen tot goedkeuring en het andere over de terugbetalingsaanvragen. Hier gaan we enkel in op de terugbetalingsfase, een analyse van de aanvragen tot goedkeuringen brengt toch geen duidelijk beeld van de opleidingen die effectief hebben plaatsgevonden omdat:
een aanvraag tot goedkeuring niet sowieso tot een opleiding leidt een dienstencheque-onderneming eenzelfde goedgekeurde opleiding meermaals kan organiseren externe opleidingsverstrekkers sinds september 2009 opleidingen kunnen laten goedkeuren. Verschillende dienstencheque-ondernemingen kunnen die opleidingen dan organiseren.
Die optie zorgde voor een sterke terugval van het aantal aanvragen tot goedkeuring door dienstenchequebedrijven. Wie toch geïnteresseerd is in het aantal aanvragen tot goedkeuring, kan de gepubliceerde evaluatierapporten op de website van FOD WASO terugvinden4:
Werkjaar Werkjaar Werkjaar Werkjaar
1: 2: 3: 4:
11 juli 2007 – 30 juni 2008 (evaluatierapport 1, 2007-2008) 1 juli 2008 – 30 juni 2009 (evaluatierapport 2, 2008-2009) 1 juli 2009 – 30 juni 2010 (evaluatierapport 3, 2009-2011) 1 juli 2010 – 30 juni 2011 (evaluatierapport 3, 2009-2011).
In de drie evaluatierapporten was er daarnaast ook telkens een kwantitatieve analyse van de aanvragen tot terugbetaling. In de twee eerste evaluatierapporten bleef die beperkt tot:
4
het gebruikte budget van het Opleidingsfonds dienstencheques het aantal ingediende aanvragen tot terugbetaling
De drie evaluatieverslagen van het Opleidingsfonds dienstencheques staan gepubliceerd op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg: http://www.werk.belgie.be/moduleTab.aspx?id=10148&idM=163.
25
een raming van het aantal dienstenchequewerknemers dat aan een terugbetaalde opleiding deelnam een uitsplitsing van de ingediende aanvragen naar opleidingscategorie een verdeling van het aantal ingediende aanvragen naar het ondernemingstype de gemiddelde kostprijs van een opleiding naar opleidingscategorie en ondernemingstype de totale en de gemiddelde duur van de opleidingen.
In het derde evaluatierapport, waarin de definitieve cijfers van 2009 en de voorlopige cijfers van 2010 aan bod kwamen, werd de kwantitatieve analyse van de terugbetalingen aanzienlijk uitgebreid. Daarbij besloten we de analyses die in het kader van deze eindverhandeling werden gemaakt meteen op te nemen in het evaluatieverslag. Naast de bovenstaande inhoudelijke punten, ging het in het derde evaluatierapport ook over:
het terugbetaald bedrag per gewest (op basis van de postcode van de maatschappelijke zetel van de onderneming) het terugbetaald bedrag voor EHBO-opleidingen het aantal dienstencheque-ondernemingen dat een (gedeeltelijke) terugbetaling kreeg naar: o het toegekend maximumrecht (en dus ook de bedrijfsgrootte) o het jaar waarin de dienstencheque-onderneming werd erkend o het ondernemingstype.
In deze eindverhandeling zijn we wel in staat de definitieve cijfers van 2010 mee te geven en werpen we al een blik op de voorlopige cijfers van 2011 (op 7 juni 2012).
3.2 Bereik van het Opleidingsfonds dienstencheques 3.2.1 Algemene cijfers Om het bereik van het Opleidingsfonds dienstencheques te bepalen, kijken we hoeveel ondernemingen die over een trekkingsrecht beschikten, ook effectief een terugbetaling kregen. Als we de dienstencheque-ondernemingen die in 2010 een terugbetaling ontvingen, vergelijken met die in 2007, stellen we vast dat het aantal meer dan verdrievoudigd is. In 2010 kregen 533 bedrijven een gedeeltelijke terugbetaling, in 2007 waren dat er slechts 166. Het aantal erkende ondernemingen met een budget kende echter ook een zeer gestage groei, daarom is het misschien nuttiger de procentuele verhouding te berekenen tussen het aantal ondernemingen dat een terugbetaling kreeg in een bepaald jaar en het aantal ondernemingen dat over een maximumrecht op terugbetaling beschikte.
26 Figuur 9 Aantal dienstencheque-ondernemingen dat een terugbetaling kreeg van het Opleidingsfonds dienstencheques (2007-2010)
3500 3005 3000
2692
2500 DCO met budget
2000 1499 1500
DCO die terugbetaling kreeg
1162
1000 500
449 166
533
270
0 2007
2008
2009
2010
Tabel 11 Percentage dienstencheque-ondernemingen dat gebruik maakte van haar budget
Jaar
% DCO met terugbetaling
2007
14,3%
2008
18,0%
2009
16,7%
2010
17,7%
We mogen natuurlijk niet vergeten om een kanttekening te maken bij het cijfer van 2007: aangezien het Opleidingsfonds dienstencheques van start ging op 11 juli, konden de dienstencheque-ondernemingen enkel een terugbetaling vragen voor opleidingen die ze na die datum organiseerden. Dat zal wellicht een belangrijke verklaring vormen voor de forse stijging van 14,3% naar 18,0% in 2008. In 2009 neemt het percentage dan weer af, door de wijziging van het koninklijk besluit betreffende het opleidingsfonds dienstencheques in september kregen ineens alle erkende ondernemingen een budget ter beschikking. Het ging dus ook om de dienstencheque-ondernemingen die in 2008 nog geen cheques terugbetaald kregen als om de bedrijven die pas waren erkend. Op vier maanden tijd (of minder) een aanvraag tot goedkeuring indienen en de opleiding ook nog organiseren, bleek slechts voor een handvol nieuwe ondernemingen een haalbare klus. Dat blijkt verder in deze verhandeling (3.2.4) waar we een analyse maken aan de hand van het jaar van erkenning. In absolute cijfers maakten er 179 dienstencheque-ondernemingen meer gebruik van hun maximumrecht op terugbetaling in 2009 dan in het jaar ervoor. Ten slotte wordt in 2010 zowel in absolute als procentuele cijfers een toename geboekt. Procentueel komt het activiteitspercentage zo weer in de buurt van de cijfers in 2008. Doordat ondernemingen pas hun erkenning verliezen nadat ze twaalf maanden geen dienstencheques hebben overgemaakt aan de uitbetalingsinstelling (Sodexo, voorheen Accor), krijgen ook verschillende ondernemingen die niet langer dienstencheque-
27 activiteiten uitvoeren toch nog een maximumrecht op terugbetaling ter beschikking. Door sinds 1 september 2009 een budget te voorzien voor de pas erkende ondernemingen, kent het Opleidingsfonds eveneens in bepaalde gevallen ook trekkingsrechten toe aan ondernemingen die nooit actief worden. Om resultaten te bekomen die dichter bij de realiteit aanleunen, maken we daarom misschien beter een vergelijking met de actieve ondernemingen5 voor 2009 en 2010. Voor de jaren 2007 en 2008 is dit niet zo nuttig aangezien niet elke actieve dienstencheque-onderneming een maximumrecht had, daarvoor moest dat bedrijf immers cheques terugbetaald gekregen hebben in het jaar ervoor. Tabel 12 Percentage actieve dienstencheque-ondernemingen6 dat een terugbetaling kreeg van het Opleidingsfonds
Boekjaar
Aantal actieve DCO
2007 2008 2009 2010
1.504 1.892 2.292 2.576
Aantal DCO met terugbetaling 166 270 449 533
%
11,0% 14,3% 19,6% 20,7%
Op vier jaar tijd is het percentage actieve ondernemingen dat een deel van het trekkingsrecht benutte dus bijna verdubbeld, in 2007 en 2008 had weliswaar niet elke actieve onderneming recht op een terugbetaling. 3.2.2 Benuttingsgraad van het fonds Tabel 13 Benutting van het jaarlijkse totaalbudget
boekjaar
jaarlijks totaalbudget
toegewezen budgetten
terugbetaald
2007 2008 2009 2010 2011
€ 3.700.000 € 7.000.000 € 7.175.000 € 7.293.000 € 7.416.000
€ 3.700.351 € 7.000.000 € 7.353.250 € 7.189.125 € 7.524.750
€ 718.363 € 2.133.102 € 2.526.124 € 2.604.856
Benuttingspercentage (terugbetaald /totaalbudget) 19,4% 30,5% 35,2% 35,7%
Indien 17,7% van de ondernemingen die een budget toegekend kregen in 2010 er gebruik van maakten, wil dat niet zeggen dat het fonds in diezelfde mate onderbenut is. Ten eerste zijn ondernemingen niet verplicht om een terugbetaling te vragen voor heel hun maximumrecht. Daarnaast beschikt niet elk bedrijf over een even groot trekkingsrecht. Onder punt 1.6 legden we al uit dat het maximumrecht voor een onderneming afhankelijk is van het aantal terugbetaalde cheques in het voorgaande kalenderjaar. In bovenstaande tabel berekenen we het benuttingspercentage van het totaalbudget. Die waarden liggen hoger dan het percentage dienstencheque5
Een actieve onderneming is een onderneming die minstens één cheque heeft ingediend in de twaalf maanden die volgden op de erkenning en tijdens elke periode van twaalf maanden dienstencheques voor terugbetaling heeft overgemaakt aan de uitgiftemaatschappij. 6 Een kleine kanttekening is hier misschien op zijn plaats, in deze tabel gaan we er dan wel van uit dat ondernemingen die opleiding gaven sowieso actief zijn.
28 ondernemingen dat een terugbetaling ontving. Voor 2009 en 2010 zijn de percentages in tabel 13 meer dan dubbel zo groot dan die in tabel 11. Dat wijst er duidelijk op dat vooral ondernemingen met een bovengemiddeld maximumrecht een terugbetaling aanvragen. De som van de toegewezen budgetten is sinds 2009 niet meer gelijk aan het totaalbudget. Door de aanpassing van het koninklijk besluit kregen vanaf 1 september 2009 ook bedrijven die in de loop van het jaar waren erkend een opleidingsbudget ter beschikking. Daarom besloot het Secretariaat om een deel van het totaalbudget voor die groep te reserveren en dus niet te verdelen in het begin van het jaar. Aangezien het op dat moment onmogelijk is om te voorspellen hoeveel en in welk kwartaal er nieuwe ondernemingen een erkenning zullen krijgen, is er dus een verschil tussen het toegewezen budget en het voorziene budget. Figuur 10 Benutting van het totaalbudget / toegewezen bedragen 2007 – 2010
€ 8.000.000 € 7.000.000 € 6.000.000 € 5.000.000 jaarlijks totaalbudget € 4.000.000
toegewezen budget
€ 3.000.000
terugbetaald
€ 2.000.000 € 1.000.000 €0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Het systeem waarbij elke onderneming, op basis van het aantal terugbetaalde dienstencheques in het voorgaande jaar, een maximumrecht krijgt toegekend, heeft één groot voordeel. Het is onmogelijk dat de RVA meer geld moet uitbetalen dan er was begroot. Een andere optie die aan die voorwaarde voldoet, is een subsidiefonds dat blijft uitbetalen tot het totaalbudget op is. Het grote risico daarbij is dat enkele grote spelers het budget incasseren waardoor er een hele hoop anderen geen compensatie kunnen ontvangen. Het grote nadeel aan het huidige budgetverdeelsysteem is de onderbenutting terwijl verschillende dienstencheque-ondernemingen (veel) meer opleiding verstrekten dan waarvoor ze een terugbetaling konden krijgen. In 2010 dienden er 48 verschillende dienstencheque-ondernemingen 62 aanvragen in waarvan ze geen cent terugbetaald kregen aangezien ze door eerdere terugbetalingen al over hun limiet gingen. Van de 533 bedrijven die voor dat jaar een terugbetaling kregen, waren er 286, dus meer dan de helft, die hun volledige maximumrecht gebruikten. In het tweede evaluatierapport van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques stelden de vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties dan ook voor om de
29 dienstencheque-ondernemingen die meer compensatie vroegen dan hun maximumrecht, toch een terugbetaling te gunnen. Nadat alle terugbetalingen zijn afgehandeld, zou het overschot onder die dienstencheque-ondernemingen verdeeld worden. Indien het resterend budget niet alle bijkomstige terugbetalingsaanvragen zou dekken, kon er opnieuw een verdeelsleutel toegepast worden. 3.2.3 Bereik volgens ondernemingstype Uit de onderstaande grafiek en tabel blijkt duidelijk dat er grote verschillen zijn tussen de verschillende ondernemingstypes. Eenzelfde verhaal als bij de analyse van de Ideaenquêtes steekt dus de kop op. Meer dan de helft van de PWA’s en de invoegbedrijven kregen in 2010 een terugbetaling van het fonds. Daarna volgen de OCMW’s: onder hen maakte meer dan één op de drie gebruik van het maximumrecht. Verder komen de interimbedrijven, VZW’s en gemeenten net boven het algemene gemiddelde (17,7%) uit. Onder dat gemiddelde zit het gros van de bedrijven: de commerciële private ondernemingen en de natuurlijke personen. Figuur 11 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens ondernemingstype (2007-2010)
60% 50%
1 Commerciële private onderneming 2 Interimbedrijf
40%
3 Invoegbedrijf 4 VZW
30% 5 Gemeente 20%
6 OCMW 7 PWA
10% 0% 2007
2008
2009
2010
8 Natuurlijke personen * Totaal
Met uitzondering van de natuurlijke personen is er voor alle ondernemingstypes een stijging waar te nemen in 2008 ten opzichte van 2007. Zoals we net aanhaalden, is die algemene trend vooral toe te schrijven aan het feit dat ondernemingen in 2008 dubbel zoveel tijd hadden om opleidingen te organiseren dan in 2007. Vanaf 2008 tekent zich er voor de meeste ondernemingstypes meer stabiliteit af. Door het geringe aantal gemeenten trekken we weliswaar best niet te veel conclusies uit de fluctuaties van de lichtgroene lijn. Enkel de PWA’s en de invoegbedrijven maken een opvallende opmars door. In 2008 moesten ze de OCMW’s nog laten voorgaan. Op basis van bovenstaande Ondernemingen waarbij de interimbedrijven weten zich private ondernemingen en
grafiek kunnen we bijna van een tweedeling gewagen. winst centraal staat, sluiten het rijtje af. Enkel de boven het gemiddelde te positioneren. De commerciële de natuurlijke personen duiken afgetekend onder het
30 gemiddelde. Bij die laatste groep vroegen slechts tien van de 599 bedrijven een gedeeltelijke terugbetaling in 2010. Tabel 14 Percentage dienstencheque-ondernemingen ondernemingstype (2007 - 2010)
Commerciële private onderneming Interimbedrijf Invoegbedrijf VZW Gemeente OCMW PWA Natuurlijke personen Totaal
2007 4,9% 13,3% 18,5% 20,3% 14,3% 23,6% 23,0% 1,7% 14,3%
2008 8,4% 27,6% 29,8% 22,2% 25,0% 35,0% 32,4% 1,0% 18,0%
Tabel 15 Aantal dienstencheque-ondernemingen ondernemingstype (2007 - 2010)
Ondernemingstype Commerciële priv. onderneming Interimbedrijf Invoegbedrijf VZW Gemeente OCMW PWA Natuurlijke personen Totaal
2007 Budget Met TB 366 18 30 4 65 12 187 38 7 1 191 45 200 46 116 2 1.162 166
met
met
2008 Budget Met TB 537 45 29 8 84 25 230 51 8 2 197 69 210 68 204 2 1.499 270
terugbetaling
2009 9,2% 25,6% 53,1% 20,5% 33,3% 34,4% 43,2% 1,7% 16,7%
volgens
2010 10,7% 26,3% 52,7% 23,3% 20,0% 36,1% 53,0% 1,7% 17,7%
terugbetaling
2009 Budget Met TB 1178 108 39 10 113 60 351 72 9 3 247 85 236 102 519 9 2.692 449
volgens
2010 Budget Met TB 1.379 148 38 10 112 59 382 89 10 2 249 90 236 125 599 10 3.005 533
In tegenstelling tot de commerciële bedrijven, zijn invoegbedrijven bereid om kansengroepen een duurzame tewerkstelling te garanderen met aandacht voor opleiding en begeleiding in een arbeidsomgeving waar maatschappelijk verantwoord ondernemen centraal staat. Niet iedereen komt in aanmerking om bij een invoegbedrijf aan de slag te gaan.7 In het Vlaamse Gewest bijvoorbeeld mag de werknemer hoogstens een diploma secundair onderwijs bezitten en moet hij aan één van de volgende voorwaarden voldoen:
jonger dan 50 jaar en minimaal 12 maanden inactief ouder dan 50 jaar en minimaal 6 maanden inactief min. 6 maand leefloongerechtigd of arbeidsgehandicapt deeltijds werkzoekende leerling van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en een dag inactief.
PWA’s en OCMW’s bieden ook kansen aan personen die moeilijk aan de slag geraken in het reguliere arbeidscircuit.
7
Sinds 2008 is de combinatie van een dienstencheque-onderneming en een invoegbedrijf niet meer mogelijk in Vlaanderen.
31 We kunnen veronderstellen dat de opleidingsnoden voor deze mensen een stuk hoger liggen dan bij de werknemers van de commerciële bedrijven. Die ondernemingen hadden immers de vrije keuze om voor de beste kandidaten te kiezen. Door de krapte op de arbeidsmarkt komt dat verhaal stilaan ook ten einde. Verder zullen dienstenchequeondernemingen er rekening moeten mee houden dat in de toekomst zestig procent van de nieuwe dienstenchequejobs moet gaan naar uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (UVW) en/of leefloners8. De opleidingsnoden zullen bij alle ondernemingstypes dus stelselmatig toenemen. 3.2.4 Bereik volgens jaar van erkenning Dat de opleidingsinspanningen afhankelijk zijn van het ondernemingstype, was ook al uit de evaluatieverslagen van Idea Consult op te maken. Hier gooien we het over een andere boeg en kijken we of het jaar waarin de onderneming haar erkenning kreeg een verklarende factor is. Figuur 12 Dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens jaar van erkenning (2007 – 2010)
70% 60% 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
50% 40% 30% 20% 10% 0% 2007
2008
2009
2010
Uit bovenstaande grafiek, kunnen we een duidelijke constante afleiden. Hoe ouder de onderneming is, hoe groter de kans dat ze gebruik zal maken van de opleidingssubsidies. Die these blijkt alle boekjaren aan te houden. Met uitzondering van de ondernemingen uit 2003 in het boekjaar 2010, zien we jaar op jaar een procentuele stijging bij de dienstencheque-ondernemingen die werden erkend in een bepaald jaar. De wijziging van het koninklijk besluit in september 2009 zorgde ervoor dat pas erkende ondernemingen ook meteen een opleidingsbudget toegekend kregen van € 1.000 (erkenning in 1ste kwartaal), € 750 (2de kwartaal), € 500 (3de kwartaal) en € 250 (4de kwartaal). Vandaar dat zowel de ondernemingen die hun erkenning in 2008 en 2009 kregen hun startpunt hebben in 2009. Nu blijkt dit geen onverdeeld succes te zijn. Slechts 12 van de 685 pas erkende bedrijven uit 2009 vroegen een terugbetaling aan bij het opleidingsfonds dienstencheques. In 2010 waren dat er 10 van de 498.
8
Op 22/06/2012 keurde de Ministerraad daarover een ontwerp van koninklijk besluit goed.
32 Bij de verdeling van het budget in 2012 hielden we hier rekening mee. Daardoor ging het maximumrecht van de bestaande ondernemingen (met meer dan € 1.000) licht de hoogte in. Natuurlijk kunnen de nieuwe bedrijven nog altijd gebruik maken van het fonds, door de onderbenutting en de dienstencheque-ondernemingen die hun erkenning in de loop van het jaar verliezen, blijft er steeds voldoende geld in kas om deze witte raven te subsidiëren. De ondernemingen die werden opgericht in 2009 kwamen ook in hun tweede levensjaar niet boven de 10%-grens uit. Amper 6,7% van die ondernemingen klopte bij het fonds aan. Tabel 16 Aantal dienstencheque-ondernemingen met een budget volgens jaar van erkenning (2007 - 2010)
Boekjaar 2007 2008 2009 2010 Erkend in:
65 64 61 60 2003
581 573 548 528 2004
252 242 220 194 2005
264 347 318 281 2006
273 398 341 2007
462 428 2008
685 675 2009
498 2010
Tabel 17 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens jaar van erkenning (2007-2010)
Boekjaar 2007 2008 2009 2010 Erkend in:
23 35 37 36 2003
107 154 186 207 2004
20 39 63 64 2005
16 32 56 62 2006
10 59 57 2007
36 52 2008
12 45 2009
10 2010
In absolute aantallen zien we tweemaal een daling van de dienstenchequebedrijven die minstens één terugbetaling kregen ten opzichte van het voorbije jaar: minder ondernemingen erkend in 2003 en 2007 deden een beroep op het fonds in 2010 in vergelijking met 2009. Toch moeten we dit verhaal gaan nuanceren. De groep ondernemingen die bijvoorbeeld in 2004 werd erkend, verschilt zeer sterk van die uit 2010 als we het type als onderscheidend criterium definiëren. Bij het begin van dit stuk probeerden we wel een andere invalshoek te kiezen maar we mogen daarom dit belangrijk kenmerk niet uit het oog verliezen natuurlijk. Bij de 528 ondernemingen met een budget in 2010 die werden erkend in 2004 was 30,5% een PWA, 15,7% betrof een commerciële private onderneming en 3,2% was een natuurlijk persoon. In 2010 verkreeg geen enkel plaatselijke werkgelegenheidsagentschap een erkenning, amper 11,5% van de nieuwe ondernemingen behoorde niet tot de commerciële private ondernemingen of de natuurlijke personen.
33 Tabel 18 Percentage dienstencheque-ondernemingen met een budget in 2010 volgens ondernemingstype en erkenningsjaar
Erkend in: Commerciële priv. ondern. Natuurlijke personen VZW OCMW Interimbedrijf Invoegbedrijf Gemeente PWA
°2003 8,3% 0,0% 41,7% 23,3% 11,7% 8,3% 0,0% 6,7%
°2004 15,7% 3,2% 17,0% 26,9% 2,1% 3,8% 0,8% 30,5%
°2005 41,8% 9,8% 13,9% 10,3% 2,1% 7,2% 0,5% 14,4%
°2006 54,8% 13,9% 13,9% 4,6% 0,7% 8,2% 1,1% 2,8%
°2007 49,3% 23,2% 12,3% 5,6% 0,6% 6,7% 0,0% 2,3%
°2008 50,7% 24,8% 11,0% 6,1% 0,0% 4,2% 0,2% 3,0%
°2009 56,6% 27,7% 9,8% 1,6% 1,3% 0,9% 0,0% 2,1%
°2010 58,0% 30,5% 9,2% 0,8% 0,6% 0,6% 0,2% 0,0%
We kunnen natuurlijk per ondernemingstype gaan kijken of oudere ondernemingen hun trekkingsrecht meer benutten dan de nieuwkomers. Bij de PWA’s, de commerciële ondernemingen en de VZW’s zien we hieronder duidelijk dat de jongere bedrijven minder goed scoren dan de oudere, ook al zijn er enkele afwijkingen te bespeuren. Tabel 19 Percentage dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling in 2010 volgens jaar van erkenning (PWA, VZW, commerc. priv. onderneming) (TB = terugbetaling)
Terugbetalingen 2010
°2003 °2004 °2005 °2006 °2007 °2008 °2009 °2010 Totaal
VZW met budget 25 90 27 39 42 47 66 46 382
met TB 19 34 5 13 6 3 8 1 89
% 76,0% 37,8% 18,5% 33,3% 14,3% 6,4% 12,1% 2,2% 23,3%
Commerciële private onderneming met met % budget TB 5 2 40,0% 83 10 12,0% 81 21 25,9% 154 30 19,5% 168 28 16,7% 217 23 10,6% 382 26 6,8% 289 8 2,8% 1379 148 10,7%
PWA met budget 4 161 28 8 8 13 14 236
met TB 4 93 15 2 2 6 3 125
% 100% 57,8% 53,6% 25,0% 25,0% 46,2% 21,4% 53,0%
34 Figuur 13 Percentage VZW’s, commerciële private ondernemingen en PWA's die hun opleidingsbudget benut volgens jaar van erkenning (2003 - 2010)
2010
PWA
2009 2008 Commerciële private onderneming
2007 2006 2005 2004
VZW
2003 0%
20%
40%
60%
80%
100%
3.2.5 Bereik volgens toegekend maximumrecht / bedrijfsgrootte Dat de budgetten voor pas erkende ondernemingen nauwelijks worden gebruikt, werd bij figuur 12 al duidelijk. Uit onderstaande tabel valt af te leiden dat vooral ondernemingen met een hoog maximumrecht op terugbetaling een compensatie van de opleidingskosten kregen. Toen we onder punt 3.2.2 aantoonden dat het benuttingspercentage van het budget een heel stuk hoger lag dan het percentage ondernemingen met een terugbetaling, stelden we deze these al voorop.
Tabel 20 Aantal ondernemingen maximumrecht op terugbetaling
Erkenning
Toegekend budget
4de kwartaal 3de kwartaal 2de kwartaal 1ste kwartaal < 1 januari < 1 januari < 1 januari < 1 januari < 1 januari < 1 januari < 1 januari < 1 januari < 1 januari < 1 januari < 1 januari Totaal
€ 250 € 500 € 750 € 1.000 € 1.000 > € 1.000 < € 2.000 ≥ € 2.000 < € 3.000 ≥ € 3.000 < € 4.000 ≥ € 4.000 < € 5.000 ≥ € 5.000 < € 6.000 ≥ € 6.000 < € 8.000 ≥ € 8.000 < € 10.000 ≥ € 10.000 < € 20.000 ≥ € 20.000 < € 50.000 ≥ € 50.000
met
een
met budget 138 145 183 219 999 136 331 187 118 74 64 23 40 24 11 2.692
terugbetaling
in
2009 met TB
%
0 1 5 6 65 31 101 77 50 33 23 10 23 15 9 449
0,0% 0,7% 2,7% 2,7% 6,5% 22,8% 30,5% 41,2% 42,4% 44,6% 35,9% 43,5% 57,5% 62,5% 81,8% 16,70%
2009/2010
met budget 113 145 91 149 1.400 243 382 191 111 47 50 19 32 20 12 3.005
volgens
2010 met TB
%
0 1 4 5 100 63 134 80 45 20 24 9 20 16 11 532
0,0% 0,7% 4,4% 3,4% 7,1% 25,9% 35,1% 41,9% 40,5% 42,6% 48,0% 47,4% 62,5% 80,0% 91,7% 17,7%
35 Aangezien het maximumrecht bepaald werd door het totaal aantal terugbetaalde cheques door de uitgiftemaatschappij, kunnen we daar meteen aan vastknopen dat het vooral de grote spelers zijn die een beroep doen op het fonds. Terwijl in 2010 slechts 7,1% van de ondernemingen met een budget van € 1.000 (die al voor 2010 erkend waren) een terugbetaling kreeg, maakt al meer dan één op de drie ondernemingen met een budget tussen de € 2.000 en € 3.000 er wel gebruik van. Bij de twaalf bedrijven met een maximumrecht boven de € 50.000 liet er maar eentje het opleidingsgeld volledig aan zijn neus voorbij gaan. Deze beduidende verschillen mogen niet tot verwondering leiden. Grote ondernemingen hebben vaak zelfs de mogelijkheid om een opleidingsverantwoordelijke in dienst te nemen en een opleidingsplan te ontwikkelen. We kunnen bij deze ook van een Matteüseffect spreken, de grote ondernemingen weten de weg naar het Opleidingsfonds goed te vinden en worden dus nog sterker. Indien er geen minimumbudget van € 1.000 was en ook geen maximumrecht voorzien werd voor de nieuw erkende ondernemingen, zouden de meeste ondernemingen die wel gebruik maken van het fonds over een groter maximumrecht beschikken. 3.2.6 Bereik volgens regio/gewest Naast een verdeling volgens erkenningsjaar en het maximumrecht, splitsen we de database van het Opleidingsfonds dienstencheques ook uit op basis van het gewest waarin de maatschappelijke zetel gevestigd is. De cijfers geven dus niet perfect weer in welk gewest er opleidingen hebben plaatsgevonden, in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn er bijvoorbeeld verschillende maatschappelijke zetels te vinden waardoor één onderneming (met één erkenningsnummer) voor opleidingen in één, twee of zelfs alle gewesten kan gezorgd hebben. Tabel 21 Aantal ondernemingen met een terugbetaling volgens gewest (2007 -2010)
2007 2008 2009 2010
Vlaamse Gewest met met % budget TB 688 128 18,6% 823 189 23,0% 1.225 272 22,2% 1.297 300 23,1%
Waalse Gewest met met % budget TB 375 29 7,7% 504 67 13,3% 1.007 141 14,0% 1.167 190 16,3%
Brusselse H. Gewest met met % budget TB 99 9 9,1% 172 14 8,1% 460 36 7,8% 541 43 7,9%
met budget 1.162 1.499 2.692 3.005
Totaal met TB 166 270 449 533
Als we de percentages onderling vergelijken, scoort Vlaanderen het best in alle jaren dat het Opleidingsfonds bestond. In 2010 gebruikte 23,1% van de Vlaamse ondernemingen haar opleidingsbudget, ten opzichte van 16,3% in het Waalse en 7,9% in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Wat opvalt, is dat de percentages van het Vlaamse en Waalse Gewest er (m.u.v. de overgang van 2008 naar 2009 voor Vlaanderen) steeds op vooruit gingen, terwijl er in de 19 Brusselse gemeenten sprake is van een procentuele achteruitgang ten opzichte van de start. Het verschil tussen het Vlaamse en Waalse Gewest werd in de loop der jaren kleiner.
% 14,3% 18,0% 16,7% 17,7%
36 Figuur 14 Aantal ondernemingen met een terugbetaling volgens gewest (2007 -2010)
25,0%
20,0%
Vlaamse Gewest
15,0%
Waalse Gewest Brusselse H. Gewest
10,0%
Totaal 5,0%
0,0% 2007
2008
2009
2010
Bij de bespreking van het profiel van de dienstencheque-ondernemingen laat Idea Consult weten dat er grote verschillen zijn tussen de gewesten met betrekking tot het aantal dienstencheque-ondernemingen van een bepaald type. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest was in 2010 bijvoorbeeld 65,3% van alle ondernemingen een handelsvennootschap, in Vlaanderen (42,6%) en Wallonië (38,7%) lag dat cijfer opmerkelijk lager. Dat ondernemingstype maakt net weinig gebruik van het fonds. 3.2.7 Bereik binnen Paritair subcomité 322.01 De meeste dienstenchequewerknemers vallen onder paritair subcomité 322.01. Het is bevoegd voor:
de ondernemingen voor interimarbeid die een sui generis afdeling "dienstencheques" hebben; de werkgevers en hun werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst dienstencheques in een onderneming die uitsluitend dienstencheque-activiteiten verricht.
3.2.7.1 Sectoraal Vormingsfonds Dienstencheques
In 2009 besloten de sociale partners om het Sectoraal Vormingsfonds op te richten binnen de schoot van het Fonds voor bestaanszekerheid voor erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren. Ondernemingen
die behoren tot dit paritair subcomité kunnen dus zowel terecht bij het Opleidingsfonds dienstencheques als het Sectoraal Vormingsfonds Dienstencheques. Het Vormingsfonds heeft echter een andere missie dan het Opleidingsfonds. Ze proberen in samenwerking met VDAB, Forem, het Rode Kruis en andere opleidingsverstrekkers een
37 uitgebreid opleidingsaanbod uit te bouwen voor de dienstenchequewerknemers. Dienstencheque-ondernemingen die advies willen bij het uitwerken van een opleidingsplan kunnen ook een beroep doen op het Vormingsfonds. Verder zet het Vormingsfonds ook in op de opleiding van omkaderend personeel, discriminatie en diversiteit. Het Vormingsfonds betaalt echter geen opleidingen voor dienstenchequewerknemers terug. Het Sectoraal Vormingsfonds wordt gefinancierd door bijdragen van de dienstenchequeondernemingen aan het Fonds voor bestaanszekerheid. Naast de bijdrage die de bedrijven leveren voor de sociale voordelen van het fonds, dragen ze dus ook bij voor vorming. In de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2011 (107597) werden de bijdrages vastgelegd die gelden sinds 1 oktober 2011:
•
Vorming en tewerkstelling van de risicogroepen
Voor de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 wordt een bijdrage geïnd van 0,40 pct. op de lonen aan 108 pct. aangegeven aan de RSZ, in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 2011 betreffende de maatregelen ten behoeve van risicogroepen (uitvoering van hoofdstuk VIII, afdeling 1 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen). Vanaf 1 januari 2012 werd de bijdrage teruggebracht tot 0,10 pct. per kwartaal, in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 2011 betreffende de maatregelen ten behoeve van risicogroepen (uitvoering van hoofdstuk VIII, afdeling 1 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen). •
Inspanningen voor de vorming van de werknemers
Vanaf 1 oktober 2011 wordt een bijdrage geïnd van 0,20 pct. per kwartaal op de lonen aan 108 pct. aangegeven aan de RSZ, bestemd voor het financieren van collectieve initiatieven inzake vorming. 3.2.7.2 Opleidingsverplichting In uitvoering van artikel 30 van de wet van 30 december 2005 betreffende het generatiepact, sloten de sociale partners op 14 juli 2009 een collectieve arbeidsovereenkomst over vorming. Er werd afgesproken dat elke onderneming per jaar moet voorzien in tien uur opleiding per voltijds equivalent. Het gaat echter om een collectieve opleidingstijd op ondernemingsniveau. De onderneming is dus niet verplicht om elke werknemer elk jaar tien uur op te leiden, het is perfect mogelijk om die uren efficiënt te spreiden door meer tijd te investeren in werknemers met meer opleidingsnoden. Deze cao (95430) trad in werking op 1 januari 2009. De sociale partners engageerden zich ondertussen om deze opleidingsinspanning verder uit te breiden. Op 24 juni 2011 werd een nieuwe cao (105878) gesloten. Daarin stond te lezen dat vanaf 1 januari 2011 de collectieve opleidingstijd 10,5 uur per voltijds equivalent bedroeg. Vanaf 1 januari 2012 steeg de opleidingsverplichting tot 11 uur per voltijds equivalent. Op 31 december 2012 loopt de geldigheid van deze cao af. Het paritair comité 322.01 bleef tot op heden gespaard van sancties. Sectoren die de opleidingsinspanningen jaarlijks met 0,10% verhogen, of voorzien in een jaarlijkse toename van de participatiegraad aan vorming en opleiding met minstens 5% bleven
38 immers buiten schot. De sectoren die niet aan die voorwaarde voldoen, riskeren een aanvullende werkgeversbijdrage van 0,05% ter financiering van het betaald educatief verlof. De programmawet van 29 maart 2012 (BS 6 april 2012) brengt daar in de toekomst verandering in. Vanaf 2013 geldt in principe de volgende regeling:
Het bedrag van de aanvullende werkgeversbijdrage wordt verhoogd van 0,05% tot 0,15%;
De sanctie zal niet alleen van toepassing zijn op sectoren die geen CAO hebben afgesloten maar ook de sectoren die een CAO hebben afgesloten en de doelstellingen niet gehaald hebben zullen bestraft worden. Een koninklijk besluit zal bepalen hoe dit gemeten en gecontroleerd zal worden;
Ondernemingen die de doelstellingen wel bereiken, zullen de sanctie niet moeten betalen.
3.2.7.3 Benutting van het fonds door ondernemingen van dienstenchequewerknemers tot paritair comité 322.01 behoren
wie
Op 3 april 2012 verkregen we van Chantal Lefever, directeur bij het Sectoraal Vormingsfonds Dienstencheques, een Excel-lijst (die was bijgewerkt tot 7/3/’12) met alle ondernemingen waarvan de werknemers onder paritair comité 322.01 vallen. Van de 2.081 KBO-nummers in de lijst wisten we er 2.060 te koppelen aan een erkenningsnummer. Op basis van de erkenningsnummers keken we dan of die ondernemingen al dan niet een beroep hadden gedaan op het Opleidingsfonds dienstencheques. Tabel 22 Percentage dienstencheque-ondernemingen behorend tot PC 322.01 dat gebruik maakte van haar maximumrecht van het Opleidingsfonds dienstencheques
Jaar
2007 2008 2009 2010
DCO (PC 322.01) met budget 525 708 1.381 1.704
met TB
%
85 148 286 368
16,2% 20,9% 20,7% 21,6%
Als we deze cijfers naast die in tabel 11 leggen, merken we duidelijk dat de ondernemingen met werknemers die ressorteren onder paritair comité 322.01 boven het algemene gemiddelde uitkomen. Voor 2010 was dat bijvoorbeeld 3,9% meer. Natuurlijk is dit niet zo veelzeggend aangezien het algemene gemiddelde grotendeels wordt bepaald door deze ondernemingen. Het is dus interessanter om de vergelijking te maken met de bedrijven waarvan de werknemers niet onder paritair comité 322.01 ressorteren. Terwijl in 2007 het verschil in
39 het voordeel van PC 322.01 nog vrij beperkt was (+3,5%), neemt het PC 322.01 in 2009 (+8,3%) en 2010 (+8,9%) een grote voorsprong op de rest. Tabel 23 Percentage dienstencheque-ondernemingen dat gebruik maakte van haar budget volgens paritair comité (2007 - 2010)
2007 2008 2009 2010
Alle DCO Budget Met TB 1.162 166 1.499 270 2.692 449 3.005 533
% 14,3% 18,0% 16,7% 17,7%
PC 322.01 Budget Met TB 525 85 708 148 1.381 286 1.704 368
% 16,2% 20,9% 20,7% 21,6%
Ander PC/ geen PC Budget Met TB % 637 81 12,7% 791 122 15,4% 1.311 163 12,4% 1.301 165 12,7%
verschil PC 322.01 - rest + 3,5% + 5,5% + 8,3% + 8,9%
3.2.8 Frequentie van het gebruik Indien we een scherper beeld willen krijgen van de (onder)benutting van het fonds, is het belangrijk om te weten of het fonds te maken heeft met vaste klanten: ondernemingen die elk jaar hun budget benutten. Het omgekeerde kan ook waar zijn: indien het gros van het cliënteel niet elk jaar hetzelfde blijft, zouden we de positie van het Opleidingsfonds sterk gaan onderschatten. De manier waarop het budget wordt verdeeld, zet ondernemingen ertoe aan om elk jaar het budget te benutten aangezien het trekkingsrecht enkel voor een bepaald jaar gebruikt kan worden. Daarom gebeurt dit echter nog niet zo in de praktijk, bepaalde ondernemingen kunnen immers met opleidingscycli van twee of meer jaren werken. Om dit te analyseren, bekijken we eerst of de groep ondernemingen die een budget had in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 een terugbetaling kreeg in het boekjaar 2010.
3.2.8.1 Boekjaar 2010 – ondernemingen met budget in 2007, 2008, 2009 en 2010: terugbetaling(en)
Bij de 3.005 bedrijven die in 2010 beschikten over een maximumrecht op terugbetaling waren er 979 die sinds de start van het opleidingsfonds dienstencheques op een terugbetaling aanspraak maakten. Binnen die groep kregen ondernemingen binnen dit 2010 (17,7%, tabel 11). activiteit van de oudere wekken.
er 343 een terugbetaling. Dat komt neer op 35% van de segment, ofwel dubbel zoveel als het algemene gemiddelde in Onder hoofdstuk 3.2.4 stonden we nog stil bij de hogere ondernemingen. Dit cijfer hoeft dus geen verbazing op te
62 van de 343 ondernemingen (18%) die één of meer terugbetalingen ontvingen, deden dat voor het eerst in 2010. Dat wil dus zeggen dat de andere 281 wel al ervaring hadden met het fonds. 81 bedrijven wisten de weg naar de subsidiepot vier jaar op rij te vinden en 74 andere hadden enkel het startjaar gemist. 96 van de 343 bedrijven ontvingen wel in 2010 maar niet in 2009 een terugbetaling.
40 Figuur 15 Gebruik van het opleidingsfonds dienstencheques in 2010 door ondernemingen met een budget in '07, '08, '09 en '10 (DCO met terugbetaling)
TB in '07, '08, '09, '10: 62 TB in '07, '08, '09, '10: 81 TB in '07, '08, '09, '10: 74 TB in '07, '08, '09, '10: 18 343 met een terugbetaling in '10
TB in '07, '08, '09, '10: 11 TB in '07, '08, '09, '10: 9 TB in '07, '08, '09, '10: 14 TB in '07, '08, '09, '10: 74
979 met budget in '07, '08, '09 en '10 636 zonder TB in '10
3.2.8.2 Boekjaar 2010 – ondernemingen met budget in 2007, 2008, 2009 en 2010 - zonder terugbetaling(en)
Indien we opleidingscycli willen ontdekken, moeten we natuurlijk ook kijken naar de groep dienstencheque-ondernemingen die in 2010 geen compensatie bekwam van het Opleidingsfonds. Binnen diezelfde groep analyseren we of bij de ondernemingen zonder terugbetalingen in 2010 er ook waren die in de jaren ervoor wel subsidies verkregen.
41 Wat meteen opvalt, is de grote meerderheid die nog nooit een beroep deed, 505 van de 979 ondernemingen die in elk jaar een budget toegewezen kregen, vroegen nog geen enkele terugbetaling (tot en met 2010).
Figuur 16 Gebruik van het opleidingsfonds dienstencheques in 2010 door ondernemingen met een budget in '07, '08, '09 en '10 (zonder terugbetaling)
979 met budget in '07, '08, '09 en '10
343 met een terugbetaling in '10 geen TB in '07, '08, '09 en '10: 505 TB in '09 (niet in '07, '08, '10): 44 TB in '08 (niet in '07, '09 '10): 27
636 zonder TB in '10
TB in '07 (niet in '08, '09, '10): 11 TB in '07, '08, '09 (niet in '10): 13 TB in '08, '09 (niet in '07, '10): 18 TB in '07, '09 (niet in '08, '10): 7 TB in '07, '08 (niet in '09, '10): 11
82 bedrijven met één of meer terugbetalingen in 2009 ontvingen er geen in 2010, 11 waren er enkel in het eerste jaar bij en 11 andere vroegen in 2007 én 2008 een terugbetaling, daarnaast zijn er ook 27 bedrijven die (tot en met 2010) enkel voor 2008 een compensatie bekwamen.
42 Er waren dus binnen de referentiegroep 131 dienstencheque-ondernemingen die in de jaren voor 2010 wel al het fonds hadden benut en dat dus niet deden in 2010. Bij de ondernemingen die wel een terugbetaling kregen, vonden we 52 bedrijven terug die in 2007 of 2008 voor het eerst gebruik maakten van het fonds, dan één of twee jaar niet en ten slotte opnieuw in 2010. In totaal kunnen 183 van de 979 bedrijven uit dit segment dus voldoen aan de theorie rond opleidingscycli. Of we dat idee echt hard kunnen maken, zal pas binnen enkele jaren moeten blijken. Kwalitatief onderzoek bij de ondernemingen die niet altijd hun budget benutten, zou daarbij kunnen helpen.
3.2.8.3 Ondernemingen met een terugbetaling in 2010 – historiek
Het segment van ondernemingen met een maximumrecht in 2007, 2008, 2009 en 2010 laten we los. Wanneer we de geschiedenis van alle dienstencheque-ondernemingen die in 2010 gebruik maakten van het fonds bekijken, komen we tot de volgende verdeling: Figuur 17 Ondernemingen met terugbetaling in 2010 volgens laatste gebruik van het fonds voor 2010
eerste gebruik
laatste TB in 2009
laatste TB in 2008
laatste TB in 2007
2% 5% 33%
60%
178 van de 533 ondernemingen kregen in 2010 voor het eerst een terugbetaling (33%), dat is zowat de belangrijkste bevinding bij bovenstaand taartdiagram. 320 bedrijven die in 2010 het fonds benutten, kregen ook in 2009 een terugbetaling (60%). Dat komt neer op 71,3% van de ondernemingen die in 2009 een terugbetaling ontvingen. 35 andere ondernemingen kunnen we eveneens beschouwen als oude gebruikers: in 2009 hebben ze hun maximumrecht op terugbetaling niet benut maar ze kregen wel (voor het laatst) een terugbetaling in 2008 (5%) of 2007 (2%).
43
3.2.8.4 Totaalbereik opleidingsfonds dienstencheques over de jaren heen (2007 – 2010)
Wanneer we de positie van het Opleidingsfonds dienstencheques willen kennen, moeten we misschien even het denkkader van het gebruik binnen een bepaald jaar verlaten. Voor het afgesloten boekjaar 2010 waren er 3.005 ondernemingen die een maximumrecht op terugbetaling meekregen, 2.294 vroegen geen enkele compensatie in de drie en half jaar dat het Opleidingsfonds operationeel was. Slechts voor (iets minder dan) een kwart van de ondernemingen heeft het Opleidingsfonds dienstencheques dus al een rol van betekenis gespeeld. Figuur 18 Percentage dienstencheque-ondernemingen (met budget in 2010) dat een compensatie kreeg in de periode 2007 t.e.m. 2010.
Bereik (2007 - 2010) onderneming die terugbetaling(en) kreeg in één of meerdere jaren 24,7%
ondernemingen die geen gebruik maakten van het Opleidingsfonds 76,3%
Als we dezelfde oefening maken voor het verleden, zien we een kleine verbetering van 2009 naar 2010 (-3,7%). Ergens heerst de verwachting dat de situatie er steeds op vooruit gaat, toch moet we rekening houden met bedrijven die hun erkenning verliezen en met de nieuwe ondernemingen. De grote groep ondernemingen die ineens een budget toegekend kreeg, vormde de verklaring voor de lichte terugval van het bereik in 2009. Tabel 24 Percentage ondernemingen dat niet werd bereikt (2007 – 2010)
ondernemingen zonder terugbetaling tot en met dat jaar ondernemingen met budget % ondernemingen dat niet werd bereikt
2007 996 1.161 85,8%
2008 1.181 1.499 78,8%
2009 2.154 2.692 80,0%
2010 2.294 3.005 76,3%
44 3.2.9 Raming van het aantal werknemers die een terugbetaalde opleiding volgden Hiervoor analyseerden we de cijfers van het Opleidingsfonds steeds op ondernemingsniveau, het aantal werknemers binnen één onderneming kan echter sterk verschillen. Aangezien het aantal opgeleide dienstenchequewerknemers steeds moet opgegeven worden om de terugbetaling te bepalen, is het mogelijk om het totaal aantal werknemers te berekenen die een opleiding hebben gevolgd die (voor een gedeelte) werd terugbetaald. Toch is het niet mogelijk om dit exact te doen, eenzelfde werknemer kan immers in een bepaald jaar aan diverse opleidingen deelnemen waardoor er een aantal dubbeltellingen zijn. Verder moeten we ook nog de nuance maken dat wanneer een opleiding slechts voor een stuk werd terugbetaald door het Opleidingsfonds, we toch alle deelnames meetellen. We kunnen hierbij dus enkel het aantal deelnames aan een (gedeeltelijk) terugbetaalde opleiding becijferen. Voor het jaar 2009 tellen we 28.106 deelnames, in 2010 stijgt dat cijfer sterk tot 40.093. Natuurlijk speelt het totaal aantal dienstenchequewerknemers daarbij ook een rol, toch gaat het hier om een toename met 43 procent terwijl het aantal werknemers slechts met 14 procent steeg. Per 100 werknemers betaalde het Opleidingsfonds 29 deelnames terug in 2010, in 2009 en in 2007 waren dat er respectievelijk 23 en 9.
Tabel 25 Aantal deelnames ten opzichte van aantal dienstencheque-werknemers
DC-werknemers Deelnames Ratio (deeln. / werknem.)
2007 87.152 8.246 0,09
2008 103.437 18.282 0,18
2009 120.324 28.106 0,23
2010 136.915 40.115 0,29
Interessant daarbij is om dit even verder op te splitsen voor elke ondernemingstype. In tabel 14 werd duidelijk dat een kleine meerderheid van de invoegbedrijven en de PWA’s een beroep deden op hun maximumrecht op terugbetaling, in 2010 bereikten die types een opleidingsratio van 0,4 als we het aantal deelnames door het aantal werknemers delen. Opvallend is dat hier de VZW’s dubbel zo hoog scoren terwijl slechts 89 van de 382 ondernemingen een terugbetaling kreeg. Tabel 26 Aantal deelnames ten opzichte van aantal dienstencheque-werknemers volgens ondernemingstype
Ondernemingstype Commerciële private onderneming Interimbedrijf Invoegbedrijf VZW Gemeente OCMW PWA Natuurlijke persoon Totaal
deelnames 5.211
2009 werknemers 48.404
ratio 0,1
3.025 5.531 8.221 38 2.433 3.544 103 28.106
23.762 9.420 17.485 281 6.430 10.203 4.339 120.324
0,1 0,6 0,5 0,1 0,4 0,3 0 0,2
deelnames 9.370
2010 werknemers 61.996
ratio 0,2
3.345 4.949 14.461 56 2.790 4.693 451 40.115
21.327 11.362 18.901 308 6.970 11.430 4.621 136.915
0,2 0,4 0,8 0,2 0,4 0,4 0,1 0,3
45 3.2.10 Evolutie maximumrecht per onderneming/werknemer
Figuur 19 Gemiddeld budget per onderneming/mediaan (2007-2012)
€5.000 €4.500 €4.000 €3.500 €3.000 €2.500
Gemiddelde
€2.000
Mediaan
€1.500 €1.000 €500 €0 2007
2008
2009
2010
2011
2012*
In de voorgaande analyses stelden we meermaals vast dat de sector sterk is veranderd sinds de start van het fonds. In 2007 waren er slechts 1.162 erkende ondernemingen die een budget toegewezen kregen, in 2010 moest de pot gedeeld worden door 3.005 spelers en het totaalbudget ging enkel de hoogte in ten gevolge van een jaarlijkse indexering. Dat heeft natuurlijk een effect op de trekkingsrechten van elke onderneming. Het gemiddelde maximumrecht per onderneming bedroeg in 2008 nog het dubbele van het maximumrecht in 2010. Als we de mediaan berekenen, zien we dat het verschil beperkter is, in 2008 bedroeg die € 1.466,05. De jaren nadien was dat telkens € 1.000. Door de wijziging van het koninklijk besluit, die van kracht ging op 1 september 2009, werd er niet enkel een budget voorzien voor ondernemingen die in het voorgaande jaar dienstencheques terugbetaald kregen door de uitbetalingsinstelling. Ook bedrijven zonder terugbetaalde cheques of pas erkende ondernemingen kregen een maximumrecht op terugbetaling, dat zorgde in 2009 natuurlijk voor een sterke toename van het aantal ondernemingen met een budget ten opzichte van 2008. Uit het antwoord (onder 1.2) van toenmalig minister van Werk, Peter Vanvelthoven (SP.A-Spirit), bleek dat het initieel de bedoeling was dat dienstencheque-ondernemingen een compensatie konden krijgen voor elf uur opleiding en vorming per dienstenchequewerknemer. De minister ging toen echter uit van 30.000 dienstenchequewerknemers, een cijfer dat bij de opstart van het fonds al achterhaald was.
46 Tabel 27 Gemiddeld budget per onderneming/mediaan (2007-2012)
Jaar
2007 2008 2009 2010 2011 2012*9
Aantal dco met budget 1.162 1.499 2.692 3.005 3.007 2.809
Toegewezen totaalbudget € 3.700.351,40 € 7.000.000,00 € 7.353.249,91 € 7.189.124,73 € 7.524.749,92 € 7.670.499,78
Gemiddeld budget per onderneming € 3.184,47 € 4.669,78 € 2.731,52 € 2.392,39 € 2.502,41 € 2.730,69
Mediaan
€ 1.037,12 € 1.466,05 € 1.000,00 € 1.000,00 € 1.000,00 € 1.000,00
Samen met het aantal ondernemingen kende ook het aantal werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques immers een steile klim. Als we het budget van € 7.000.000 verdelen over het aantal werknemers dat in 2007 aan de slag was (87.152), komen we uit op een subsidie van € 80 per persoon10. In 2010 was er gemiddeld nog € 52,51 per werknemer ter beschikking. Met dat bedrag is het bijvoorbeeld mogelijk om één uur en één kwartier opleiding op het terrein terugbetaald te krijgen. Tabel 28 Gemiddeld budget per werknemer (2007 - 2010)11
Jaar
Toegewezen totaalbudget
2007 2008 2009 2010
€ 3.700.351,40 € 7.000.000,00 € 7.353.249,91 € 7.189.124,73
Aantal dienstenchequewerknemers 87.152 103.437 120.324 136.915
Gemiddeld budget per werknemer € 42,46 € 67,67 € 61,11 € 52,51
Het gaat hier slechts om een gemiddelde, doordat de kleine ondernemingen sowieso recht hebben op minimum € 1.000, zal het bedrag per werknemer daar normaal gezien het gemiddelde overstijgen. Het omgekeerde geldt voor de grotere ondernemingen. 3.2.11 Terugbetaalde opleidingen volgens opleidingscategorie Om de terugblik op het Opleidingsfonds dienstencheques af te ronden, kijken we nog heel even aan welke opleidingscategorie de dienstencheque-ondernemingen de voorkeur geven. Onder punt 1.4.2 maakten we al duidelijk dat het Opleidingsfonds een grote vrijheid laat aan de werkgevers hoe ze een opleiding organiseren. In concreto kunnen ze interne, externe en opleidingen op het terrein terugbetaald krijgen.
9
Situatie op 31/05/2012. Aangezien er nog nieuwe dienstencheque-ondernemingen worden erkend die een budget van € 750 (tweede kwartaal), € 500 (derde kwartaal) en € 250 (vierde kwartaal) toegewezen krijgen, zal het aantal dienstenchequeondernemingen nog stijgen en het gemiddelde maximumrecht per onderneming nog afnemen. 10 Aangezien het Opleidingsfonds dienstencheques pas op 11 juli 2007 van start ging, werd er in 2007 maar € 3,7 miljoen voorzien. 11 Aantal werknemers volgens de evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en –banen 2010 (p. 31).
47 Tabel 29 Aantal ondernemingen die een externe, interne of opleiding op het terrein terugbetaald kreeg (2007 - 2010)
Externe opleiding Interne opleiding Opleiding op het terrein
137 35 6 178
2007 77,0% 19,7% 3,4% 100%
233 45 27 305
2008 76,4% 14,8% 8,9% 100%
380 67 49 496
2009 76,6% 13,5% 9,9% 100%
454 67 65 586
2010 77,5% 11,4% 11,1% 100%
Aangezien een onderneming in eenzelfde jaar zowel een terugbetaling kan ontvangen voor verschillende opleidingen, liggen de totaalcijfers dus iets hoger dan het aantal ondernemingen dat een terugbetaling vroeg. De voorkeur van de bedrijven gaat duidelijk uit naar externe opleidingen. In 2010 organiseerden er 454 werkgevers zo’n opleiding voor zijn dienstencheque-werknemers terwijl er maar respectievelijk 67 en 65 opteerden voor een interne of een opleiding op het terrein. Wat wel opvalt, is dat die laatste categorie jaar na jaar aan belang wint.
48
4
Opleidingsfonds enquête
dienstencheques
versus
Idea-
4.1 Algemene cijfers 2010 Als we de informatie uit hoofdstuk 2 en 3 samenbrengen, bemerken we opmerkelijke verschillen tussen het aantal dienstencheque-ondernemingen dat aangeeft opleiding of begeleiding (voor starters) te organiseren en het aantal bedrijven dat bij het Opleidingsfonds dienstencheques een terugbetaling aanvraagt. Terwijl bij de Idea-werkgeversenquête 42,7% van de bevraagde dienstenchequeondernemingen liet weten dat ze opleiding organiseerden in 2010 en 44% aanvinkte dat ze geen opleiding maar wel begeleiding voor nieuwkomers hadden voorzien, maakte (slechts) 17,7% van de ondernemingen gebruik van het budget dat ze ter beschikking kreeg van de federale overheid. Figuur 20 Opleiding en begeleiding voor starters in 2010 (Idea-werkgeversenquête) versus cijfers opleidingsfonds
42,7% opleiding (Idea)
44% begeleiding voor nieuwkomers (Idea)
17,7% OFDC
Als we enkel focussen op de Idea-cijfers over opleiding, merken we een sterke stabiliteit tussen 2007 en 2010 (+ 2,2%). Het bereik van het Opleidingsfonds dienstencheques groeide van 14,3% in 2007 naar 17,7% in 2010.
4.2 Cijfers volgens ondernemingstype Zoals zowel duidelijk werd uit de cijfers van het Opleidingsfonds als die van de Ideaenquête is er een groot verschil tussen de ondernemingstypes. In de onderstaande figuur wordt zichtbaar dat er enige samenhang is tussen de resultaten. Hoe meer dienstencheque-ondernemingen van een bepaald type aangeven dat ze opleiding organiseren, hoe meer er ook een terugbetaling aanvragen. Door het kleine aantal gemeenten springt dat type een beetje uit de band. Dat verband is minder duidelijk als we enkel rekening houden met de bedrijven die geen opleiding maar wel begeleiding voor de nieuwkomers voorzien. Ook wanneer we de beide Idea-cijfers bij elkaar optellen, levert dit geen vergelijkingsbasis met het Opleidingsfonds op.
49 Opleidingen rond onderwerpen die normaal gezien besproken worden tijdens het onthaal van de werknemer komen dan ook niet in aanmerking voor een terugbetaling door het fonds12. Tabel 30 Percentage dienstencheque-ondernemingen dat opleiding/begeleiding organiseerde (volgens Idea-werkgeversenquête) en percentage dat opleidingsfonds gebruikte in 2010 volgens ondernemingstype
2010
Opleiding (Ideawerkgeversenquête)
Natuurlijke personen Private commerciële ondern. Gemeente VZW Interimbedrijf OCMW Invoegbedrijf PWA Totaal
12,2% 34,1% 66,7% 58,7% 65,1% 72,0% 78,3% 68,6% 42,7%
Enkel begeleiding voor nieuwkomers Opleidingsfonds (Ideadienstencheques werkgeversenquête) 64,6% 1,7% 55,3% 10,7% 33,3% 20,0% 31,2% 23,3% 26,0% 26,3% 14,5% 36,1% 21,7% 52,7% 11,4% 53,0% 44,0% 17,7%
Figuur 21 Percentage dienstencheque-onderneming dat in opleiding/begeleiding voorzag (Idea-werkgeversenquête) ten opzichte van percentage Opleidingsfonds (volgens ondernemingstype) in 2010
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Begeleiding voor nieuwkomers (Idea) Opleiding (Idea) Opleidingsfonds
4.3 Cijfers volgens regio/gewest Als we de resultaten per gewest uit de werkgeversenquête van Idea Consult voor 2010 naast die van het Opleidingsfonds dienstencheques leggen, bemerken we dat de 12
Het betreft inzonderheid de bespreking van loon- en arbeidsvoorwaarden, taakomschrijving, werkorganisatie, afwezigheden, vakantie, administratieve aangelegenheden, klachtenbehandeling, veiligheidsvoorschriften en arbeidsongevallen.
50 rangorde gerespecteerd wordt indien we enkel rekening houden met de cijfers voor opleiding: het Vlaamse Gewest komt op één, daarna neemt het Waalse Gewest de tweede stek in en het Brusselse H. Gewest staat op de laatste plek. De verhouding tussen de cijfers voor opleiding (Idea) en die van het Opleidingsfonds liggen veel verder uit elkaar voor het Brusselse H. Gewest dan bij de andere twee regio’s. Voor het Vlaamse en Waalse Gewest gaat het om iets meer dan het dubbele, in Brussel is het percentage voor opleiding (in de Idea-werkgeversenquête) vier keer groter dan het percentage ondernemingen dat een terugbetaling kreeg van het Opleidingsfonds.
Tabel 31 Percentage dienstencheque-onderneming dat in opleiding/begeleiding voorzag (Idea-werkgeversenquête) ten opzichte van percentage Opleidingsfonds (volgens gewest) in 2010
2010
Opleiding (Idea)
Brusselse H. Gewest
30,5%
Enkel begeleiding voor nieuwkomers (Idea) 58,9%
Opleidingsfonds
Vlaamse Gewest
53,2%
36,3%
23,1%
Waalse Gewest
36,8%
46,0%
16,3%
7,9%
4.4 Niet-gesubsidieerde opleidingen als verklaring? Zoals ook al gemeld onder punt 1.4, betaalt het Opleidingsfonds dienstencheques niet zomaar alle opleidingen terug die een dienstenchequebedrijf organiseert voor zijn werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. Indien de voorgestelde vorming onvoldoende verband heeft met de taken van de dienstenchequewerknemer of wanneer de opleiding gaat over thema’s die behoren tot de interne werkorganisatie of het onthaal, keurt de vertegenwoordiger van de minister van Werk de opleiding niet goed. Bij de 664 aanvragen tot goedkeuring die in 2010 het Secretariaat bereikten, kwam het tot een beslissing: 623 waren (gedeeltelijk) positief en 41 negatief. In 6,2% van de gevallen besloot de vertegenwoordiger van de minister dus dat er geen terugbetaling zou gebeuren voor die bepaalde opleiding aangezien de voorgestelde onderwerpen niet passen binnen (of uitgesloten zijn door) het koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques. Vijf opleidingen kregen geen goedkeuring omdat ze draaiden rond de interne werkorganisatie van het bedrijf of onderwerpen behandelden die normaal gezien besproken moeten worden tijdens het onthaal van de werknemer. 35 vormingen hadden onvoldoende verband met de functie of waren niet bedoeld voor de dienstenchequewerknemers:
opleidingen rond verschillende ziekten, aandoeningen en psychische problemen waarbij een begeleidings- of signaalfunctie wordt bijgebracht (zoals dementie, kanker, parkinson, depressie, )
een opleiding over de bediening van wasmachines voor werknemers uit een strijkatelier
51
opleidingen rond taken die door het omkaderingspersoneel worden verricht: vormingen om werkvloerbegeleider te worden, klachten beter te beheren,…
opleidingen waarbij de dienstenchequewerknemers allerhande tips krijgen rond gezond eten, budgetbeheer of rationeel energieverbruik.
Ten slotte werd er één aanvraag niet als opleiding beschouwd. Het betrof een aanvraag voor een opleiding op het terrein waarbij het een gesprek tussen de zaakvoerder en de klant betrof. De 41 afgekeurde opleidingen waren afkomstig van 36 verschillende ondernemingen. Als we kijken naar de cijfers van 2010, merken we dat de helft ervan toch een terugbetaling van een andere opleiding heeft gekregen. De andere 18 ondernemingen kregen dus geen terugbetaling. Een kleine nuance, het was perfect mogelijk dat een dienstenchequeonderneming in 2010 al een aanvraag indiende voor een opleiding die ze pas in 2011 wou organiseren. Hiermee is dan ook niet het hele verhaal verteld, als een zaakvoerder of de personeelsverantwoordelijke maar al te goed weet dat er geen kans op terugbetaling is door het Opleidingsfonds, zal hij ook geen tijd steken in een aanvraag.
4.5 Mini-enquête bij de ondernemingen maximumrecht niet benutten
die
hun
Naast de opleidingen die gezien het onderwerp niet in aanmerking komen voor een terugbetaling, kunnen we nog wel enkele redenen bedenken waarom ondernemingen het opleidingsfonds niet gebruiken. Het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques verstuurt het jaarlijkse budget enkel naar de maatschappelijke zetel van de onderneming en zo komt de informatie dus niet in alle agentschappen terecht waardoor sommige verantwoordelijken er niet van op de hoogte zijn. Ook de administratieve lasten kunnen voor sommigen als te veel moeite worden beschouwd. Verder kan de opleiding ook al terugbetaald zijn via het betaald educatief verlof (federaal), de KMO-portefeuille (Vlaamse Gewest), Crédit-Adaptation (Forem – Waalse Gewest),… Om het betere giswerk een halt toe te roepen, besloten we om een kleine enquête op te zetten. We kozen er bewust voor om het aantal vragen zeer beperkt te houden om twee belangrijke redenen. Ten eerste is het de bedoeling dat we respons krijgen, de verwachting is dat ondernemingen die nog nooit gebruik maakten van het Opleidingsfonds ook niet meteen gemotiveerd zijn om een uitgebreide enquête in te vullen. Verder willen we de dienstencheque-ondernemingen niet overbevragen, in het kader van de evaluaties van het dienstenchequestelsel krijgen ze immers al heel wat vragen voorgeschoteld. Ten tweede speelt ook het beperkte tijdskader om deze verhandeling rond te krijgen een rol. Daarom gingen we in de database van het Opleidingsfonds dienstencheques op zoek naar de ondernemingen die elk jaar (2007 t.e.m. 2012) een budget toegewezen kregen maar (tot 24 mei 2012) geen enkele terugbetaling hebben gekregen en nog steeds erkend zijn. 870 dienstencheque-ondernemingen kregen elk jaar een maximumrecht op terugbetaling
52 toegekend, 355 ervan kwamen nog nooit bij het fonds om een terugbetaling vragen. Die bedrijven kregen de enquête in hun mailbox. De mini-enquête behaalde op één maand tijd (06/06/2012 – 03/07/2012) een responsgraad van 40,3%. Meer dan de helft van de ondernemingen (56,6%) liet weten dat ze opleidingen voorzagen in 2011. Gezien onze zeer specifieke steekproef willen we dat resultaat niet gaan generaliseren. Tabel 32 Steekproef en respons mini-enquête (06/06/2012 - 03/07/2012)
Commerciële priv. onderneming Interimbedrijf Invoegbedrijf VZW Gemeente OCMW PWA Natuurlijke personen Totaal
NL 98 6 2 27 1 30 13 25 202
steekproef FR 63 7 32 25 20 6 153
Tot 161 6 9 59 1 55 33 31 355
NL 41 3 11 1 15 7 7 85
respondenten FR Tot 25 66 3 2 2 10 21 1 9 24 11 18 1 8 58 143
% 41,0% 50,0% 22,2% 35,6% 100,0% 43,6% 54,5% 25,8% 40,3%
Tabel 33 Mate waarin dienstencheque-ondernemingen die nog nooit een terugbetaling kregen (sinds 2007), opleidingen organiseerden in 2011 op basis van mini-enquête
enkel opleiding enkel begeleiding zowel opleiding als begeleiding geen van beide Totaal
NL 8 18 20 39 85
FR 14 7 14 23 58
TOT 22 25 34 62 143
% 15,4% 17,5% 23,8% 43,4% 100%
4.5.1 Geen opleiding of begeleiding Wanneer een dienstencheque-onderneming geen opleiding voorziet, is het natuurlijk onmogelijk om een compensatie van de loonkost, de factuur of de omkaderingskost aan te vragen. In totaal lieten 62 respondenten weten geen opleidingen of begeleiding te hebben georganiseerd in 2011. 56 specifieerden de reden waarom ze dat niet deden. Een gebrek aan tijd of omkaderend personeel blijkt het grootste struikelblok. Drukke werkomstandigheden of personeelswissels bij de verantwoordelijken waren bij elf van de 56 het argument om geen begeleiding of vorming op poten te zetten. Verder geven negen werkgevers aan dat er geen opleidingsbehoefte is. Een kleine greep uit de reacties toont aan dat het aspect van levenslang leren niet echt leeft bij sommige ondernemers:
“Mijn strijkster heeft al twintig jaar ervaring” “De huishoudhulpen zijn al vele jaren in dienst, opleiding is dus nutteloos voor hen”
53
“Aangezien er geen klachten zijn hebben we geen opleiding laten volgen”.
Twee bedrijven laten weten dat de dienstencheque-werknemers toen ze daar kwamen werken al opleiding hadden genoten (bv. overstap van PWA-systeem) en extra vorming daarom dus niet meer nodig was. Naast het gebrek aan tijd om de opleiding te organiseren, speelt ook de klanten kwijt te spelen wanneer de planning overhoop wordt gehaald. Dat maken uit acht reacties. Op het moment dat de werknemers opleiding volgen, op dat moment niet bezig zijn bij of voor een klant (m.u.v. de opleiding op het
angst om valt op te kunnen ze terrein).
“Ik moet heel vaak aan de klanten laten weten dat de helpster niet kan komen omwille van : vakantie, ziekte, herstel operatie, compensatieverlof bloed geven,... en als ik dan ook nog moet laten weten dat zij niet kan komen omwille van een opleiding vind ik dit voor de klanten zeer nadelig. Mijn doelgroep zijn 65-plussers die de hulp echt wel nodig hebben...” Eenzelfde redenering komt terug bij volgende reacties:
“We zijn een kleine onderneming en opleidingen kunnen enkel georganiseerd worden ten koste van de werktijd, er is vlug klantenverlies bij afwezigheid.” “Het lijkt ons moeilijk om de opleiding te coördineren in overeenstemming met de dagelijkse taken van de dienstenchequewerknemers. De planning is gespreid over de volledige week.”
In vijf reacties is er ook sprake van een mobiliteitsprobleem aangezien het opleidingscentrum niet meteen bij de deur is en de huishoudhulpen dus een wagen nodig hebben om er te geraken. Ten slotte kwam ook aan bod dat opleidingen (ondanks de tussenkomst van het fonds) een dure aangelegenheid blijven en de werkneemsters zelf geen vragende partij zijn. Het beperkte opleidingsaanbod voor werknemers uit het mindermobielenvervoer of boodschappendienst bleek tevens een hinderpaal. Eén onderneming liet weten dat de werknemers een IBO volgen, in het kader van een individuele beroepsopleiding mag men echter geen dienstenchequetaken uitoefenen. Uit zes van de 56 reacties viel op te maken dat er in 2012 wel opleiding op het programma zou staan. 4.5.2 Wel opleiding of begeleiding, geen aanvraag tot terugbetaling Van de 83 ondernemingen die lieten weten dat ze opleiding en/of begeleiding in 2011 hadden georganiseerd, gaven er 75 één of meerdere redenen op waarom ze geen terugbetaling vroegen. De respondenten kregen zeven mogelijke redenen voorgeschoteld en konden zelf nog andere redenen opgeven. Aangezien de enquête werd verstuurd voor de deadline verstreek (30 juni 2012) om een aanvraag tot terugbetaling voor 2011 in te dienen, lieten er zes weten dat ze de papieren nog aan het Secretariaat moesten overmaken.
54 Waarom vroeg u geen gedeeltelijke terugbetaling van de opleidingskosten bij het Opleidingsfonds dienstencheques? (meerdere antwoorden mogelijk)
Ik ken het Opleidingsfonds dienstencheques wel maar het is te veel papierwerk. => 26
Andere reden (Vul reden in…). => 18
Ik ken het Opleidingsfonds dienstencheques wel maar wist niet dat er een terugbetaling was voor opleidingen die worden gegeven door de zaakvoerder/personeelsverantwoordelijke/... (interne opleiding). => 17
De inhoud betrof onthaal/interne werkorganisatie (bv. uitleg taken werknemer, arbeidsreglement, evaluatiegesprekken,...) en werd dus niet terugbetaald door het Opleidingsfonds dienstencheques. => 16
Ik ken het Opleidingsfonds dienstencheques wel maar wist niet dat er een terugbetaling was voor begeleiding op de werkvloer (opleiding op het terrein). => 13
De opleiding had onvoldoende verband met de functie/taken van de dienstenchequewerknemer en werd dus niet terugbetaald door het Opleidingsfonds dienstencheques. => 5
De opleiding werd terugbetaald via een andere weg. => 6
Ik ken(de) het Opleidingsfonds dienstencheques niet. => 4
Het belangrijkste argument (dat terugkwam bij 26 van de 83 respondenten) om geen gebruik te maken van het fonds, blijkt de administratieve rompslomp. Volgende reacties komen van commerciële private ondernemingen:
“Voor een klein DC-onderneming is het te omslachtig en de administratie te groot waardoor de aanvraag niet wordt gedaan” “Het toegewezen bedrag is onbeduidend ten opzichte van de reële opleidingskost, waardoor het invullen van de papieren tijdsverspilling betekent”. “Het is steeds moeilijker om een evenwicht te bereiken, de tijd die kruipt in de aanvragen, is te groot. We investeren immers al zeer veel tijd om de klanten tevreden te houden.”
Uit de argumenten blijkt een sterk kosten-batenverhaal. Een reactie van een natuurlijk persoon schetst ook geen positief beeld over de procedure:
“Ik heb de papieren voor de opleiding gelezen en kon ze toch niet invullen. Waarom? Er was altijd wel iets wat ik niet kon invullen, dus vlogen de papieren in de vuilbak.”
Eén PWA liet optekenen dat het toch wel om papierverspilling ging wanneer er voor elke opleiding een apart aanvraagformulier opgemaakt moet worden. Ook ondernemingen die geen opleiding organiseerden, haalden aan dat de aanvraag moeilijk is en de procedure van het Opleidingsfonds dienstencheques “zeer omslachtig” is.
55 Daarnaast wordt vooral duidelijk dat bepaalde aspecten van het fonds niet zo bekend zijn. In totaal gaven 22 ondernemingen aan dat ze niet wisten dat ze een terugbetaling konden krijgen voor een interne opleiding of een opleiding op het terrein13. Vier bedrijven kennen het Opleidingsfonds dienstencheques niet. Het vrije invulveld, waarin de respondenten een andere reden konden opgeven waarom ze geen terugbetaling vroegen, levert ook antwoorden op die erop wijzen dat het Opleidingsfonds dienstencheques nog geen klare wijn is voor alle ondernemingen. Zo klaagt een respondent dat verschillende van zijn werknemers op zijn kosten een rijopleiding (rijbewijs B) hebben gevolgd maar dit niet werd terugbetaald. In het verleden keurde de vertegenwoordiger van de minister minstens veertien dergelijke aanvragen goed. Twee andere bedrijven denken dan weer geen gebruik te kunnen maken van het fonds omdat ze niet tot het paritair subcomité 322.01 behoren of omdat het om een ‘entreprise de travail adapté’ gaat. Het fonds is er echter voor elke erkende dienstenchequeonderneming. Verder stelde een onderneming voor dat het opleidingsfonds rekening zou houden dat er bij een opleiding tijdens de werkuren geen dienstencheques voorgelegd kunnen worden. Het opleidingsfonds biedt weliswaar een looncompensatie van € 12,60 per uur (interne/externe) vorming. Verder lieten er zestien bedrijven weten dat bij de verstrekte opleidingen onderwerpen aan bod kwamen die behoren tot het onthaal of de interne werkorganisatie van de onderneming. Het koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques sluit de terugbetaling van dergelijke vormingen echter uit. Twee ondernemingen geven ook aan dat ze tegelijkertijd opleidingen organiseren voor hun dienstenchequewerknemers en hun andere werknemers. Ook in dat geval is de compensatie van de loon- en opleiderskosten mogelijk. Ten slotte vroegen er zes geen terugbetaling aan omdat ze reeds via een andere instantie een compensatie van de vormingskosten hadden bekomen. Concreet ging het om het sociaal fonds voor de taxiondernemingen, de KMO-portefeuille en het Europees sociaal fonds.
13
Acht ondernemingen hebben beide antwoordmogelijkheden aangeduid, ze wisten dus niet dat er een terugbetaling was voor een interne opleiding of een opleiding op het terrein.
56
5 Recent cijfermateriaal Tot slot werpen we nog een blik op de onvolledige cijfers van het Opleidingsfonds dienstencheques met betrekking tot 2011 en de voorlopige resultaten van de werknemersenquête van Idea Consult.
5.1 Opleidingsfonds dienstencheques (7/6/2012) 5.1.1 Algemene cijfers en verdeling volgens ondernemingstype Aangezien de dienstencheque-ondernemingen tot en met 30 juni 2012 de tijd kregen om een aanvraag tot terugbetaling in te dienen, is het onmogelijk om hier al definitieve cijfers te geven. Zelfs na die datum zal het nog even duren voor de dossiers zijn afgehandeld wanneer er bewijsstukken ontbreken of de aanvraag niet correct is ingevuld. Onderstaande cijfers geven de situatie op 7 juni 2012 weer. We kunnen nu al zeggen dat het Opleidingsfonds dienstencheques door meer ondernemingen benut zal zijn in 2011 dan in de jaren ervoor. 18,2% van de ondernemingen die een budget kreeg, maakte er gebruik van. Toch is er geen grote trendbreuk vast te stellen. Het percentage natuurlijke personen met een terugbetaling mag dan wel verdubbelen, toch blijft dit ondernemingstype de rode lantaarn met 3,4%. De plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen verstevigen hun koppositie nog. Tabel 34 Aantal dienstencheque-ondernemingen ondernemingstype (2011) (sit. op 7/6/12)
Commerciële private ondern. Interim Invoegbedrijf VZW Gemeente OCMW PWA Natuurlijke personen Totaal
met
2011 (t.e.m. 7/6/2012) Budget Met TB % 1.407 165 11,7% 31 7 22,6% 109 52 47,7% 379 76 20,1% 10 2 20,0% 246 92 37,4% 230 133 57,8% 595 20 3,4% 3.007 547 18,2%
terugbetaling
2010 % 10,7% 26,3% 52,7% 23,3% 20,0% 36,1% 53,0% 1,7% 17,7%
volgens
Verschil ’11–‘10 + 1,0% -3,7% -5,0% -3,2% 0,0% + 1,3% + 4,9% + 1,7% + 0,5%
57 5.1.2 Gebruik volgens ondernemingsgrootte/maximumrecht Het verhaal waarbij de grote dienstenchequebedrijven de weg naar het Opleidingsfonds dienstencheques gemakkelijker vinden dan de kleinere spelers, blijft ook in 2011 gelden. Voor de grootste bedrijven liggen de percentages ietwat lager dan in 2009 of 2010. Dit wil natuurlijk niet veel zeggen aangezien de dienstenchequebedrijven nog de kans hadden om een dossier in te sturen en/of te vervolledigen. Tabel 35 Aantal ondernemingen met een terugbetaling in 2011 volgens maximumrecht op terugbetaling (sit. op 7/6/12)
Oprichting
Toegekend budget
met budget
met TB
%
4de kwartaal ‘11
€ 250
3de kwartaal ‘11
€ 500
2de kwartaal ‘11
€ 750
1ste kwartaal ‘11
€ 1.000
48 88 89 118 1.479 253 429 212 91 58 36 24 50 20 12 3.007
1 2 1 3 128 65 146 74 33 20 21 11 24 10 8 547
2,1% 2,3% 1,1% 2,5% 8,7% 25,7% 34,0% 34,9% 36,3% 34,5% 58,3% 45,8% 48,0% 50,0% 66,7% 18,2%
< 1 januari
€ 1.000
< 1 januari
> € 1.000 < € 2.000
< 1 januari
≥ € 2.000 < € 3.000
< 1 januari
≥ € 3.000 < € 4.000
< 1 januari
≥ € 4.000 < € 5.000
< 1 januari
≥ € 5.000 < € 6.000
< 1 januari
≥ € 6.000 < € 8.000
< 1 januari
≥ € 8.000 < € 10.000
< 1 januari
≥ € 10.000 < € 20.000
< 1 januari
≥ € 20.000 < € 50.000
< 1 januari
≥ € 50.000
Totaal
5.1.3 Verdeling volgens jaar van erkenning Verder hebben voorlopig slechts 7 van de 343 ondernemingen die in 2011 werden opgericht een terugbetaling ontvangen. Daarnaast blijven de oudere ondernemingen meer het Opleidingsfonds benutten dan de nieuwe. In tegenstelling tot onze vaststellingen bij figuur 12 zou er in 2011 wel eens een procentuele terugval kunnen optreden voor de ondernemingen opgericht in 2003, 2004, 2005 en 2006. In 2010 kregen nog 36 van de 60 dienstencheque-ondernemingen die hun erkenning kregen in 2003 een terugbetaling, in 2011 zijn dat er 28. Pas binnen enkele maanden zullen we dit met zekerheid kunnen vaststellen.
58 Tabel 36 Aantal actieve ondernemingen in 2011 volgens jaar van erkenning (sit. op 7/6/12)
Jaar van erkenning °2011 °2010 °2009 °2008 °2007 °2006 °2005 °2004 °2003 Totaal
met budget 343 494 491 380 291 249 187 512 60 3.007
met TB
%
7 31 62 59 53 48 61 198 28 547
2,0% 6,3% 12,6% 15,5% 18,2% 19,3% 32,6% 38,7% 46,7% 18,2%
Tabel 37 Procentueel aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens jaar van erkenning (2007 - 2011)
Boekjaar 2007 2008 2009 2010 2011 Erkend in:
35,4% 54,7% 60,7% 60,0% 46,7% °2003
18,4% 26,9% 33,9% 39,2% 38,7% °2004
7,9% 16,1% 28,6% 33,0% 32,6% °2005
6,1% 9,2% 17,6% 22,1% 19,3% °2006
3,7% 14,8% 16,7% 18,2% °2007
7,8% 12,1% 15,5% °2008
1,8% 6,7% 12,6% °2009
2,0% 6,3% °2010
2,0% °2011
5.1.4 Verdeling volgens regio/gewest Net als onder punt 3.2.6 maken we ook voor de voorlopige cijfers van 2011 een uitsplitsing naar het gewest (waarin de maatschappelijke zetel van de dienstenchequeonderneming gevestigd is). Zowel in het Vlaamse als het Waalse Gewest gaan de waarden met 0,6% de hoogte in, voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is er een afname met een half procent ten opzichte van 2010. Tabel 38 Aantal ondernemingen met een terugbetaling in 2011 volgens gewest
Vlaamse Gewest
2011
met budget 1.292
Waalse Gewest
Brusselse H. Gewest
Totaal
TB
%
met budget
TB
%
met budget
TB
%
met budget
TB
%
306
23,7%
1.176
199
16,9%
539
42
7,8%
3.007
547
18,2%
59
Figuur 22 Aantal ondernemingen met een terugbetaling in volgens gewest (2007 -2011)
25,0%
20,0%
Vlaamse Gewest
15,0%
Waalse Gewest Brusselse H. Gewest
10,0%
Totaal 5,0%
0,0% 2007
2008
2009
5.1.5 Historiek van de terugbetaling in 2011
2010
2011
dienstencheque-ondernemingen
met
een
143 van de 547 dienstencheque-ondernemingen die een terugbetaling kregen voor opleidingen die in 2011 eindigden hadden daarvoor nog nooit een terugbetaling gekregen (26,1%). De grote meerderheid van de bedrijven hadden ook in 2010 een deel of het volledige maximumrecht benut (64,4%). Verder zijn er ook nog 52 ondernemingen die in 2010 geen gebruik maakten van het Opleidingsfonds maar in de jaren ervoor wel al een compensatie van de opleidingskosten bekwamen. Figuur 23 Ondernemingen met terugbetaling in 2011 (op 7/6/2012) volgens laatste gebruik van het fonds
eerste gebruik
laatste TB in 2009
laatste TB in 2007
laatste TB in 2010
laatste TB in 2008
26,1%
8,0% 64,4%
1,1% 0,4%
Daarnaast zijn er de ondernemingen die wel hun budget hebben benut van 2010 maar (nog) niet voor 2011. Van de 533 ondernemingen die in 2010 een terugbetaling kregen, zijn er op 7 juni 2012 voorlopig 181 (34,1%) die geen gebruik maakten van hun budget
60 voor 2011. Ter vergelijking, in 2010 was dat het geval voor 129 van de 449 (28,7%) die wel hun maximumrecht hadden benut in 2009. 5.1.6 Totaalbereik Opleidingsfonds dienstencheques over de jaren heen Om het luik rond het Opleidingsfonds dienstencheques af te ronden, kijken we ten slotte naar het totaalbereik van het Opleidingsfonds dienstenscheques over alle jaren heen. Op 7 juni 2012 waren er 2.809 ondernemingen die beschikten over een maximumrecht op terugbetaling. Uit die groep waren er 1.981 die nog nooit een beroep deden op het Opleidingsfonds, de 828 anderen kregen wel een terugbetaling in één of meerdere jaren. Figuur 24 Percentage dienstencheque-ondernemingen (met budget in 2012) dat compensatie kreeg in de periode 2007 t.e.m. 2012.
Bereik 2007 - (7 juni) 2012 ondernemingen die geen gebruik maakten van het Opleidingsfonds 70,5%
ondernemingen die terugbetaling kregen in één of meerdere jaren 29,5%
Zoals aangetoond onder punt 3.2.6.4., bedroeg eind 2010 het bereik 24,7%. Op anderhalf jaar tijd valt er dus een toename met 4,8% op te tekenen.
61
5.2 Werknemersenquête Idea Consult In 2012 organiseerde Idea Consult een enquête bij 10.000 dienstenchequewerknemers. Uiteindelijk namen er 3.052 werknemers deel. Volgende vragen kwamen daarin aan bod:
Kreeg u in 2011 een opleiding in het kader van uw tewerkstelling als dienstenchequewerknemer? Welke opleidingen heeft u gevolgd? Denkt u dat u (bijkomende) opleidingen zou moeten volgen om uw dienstenchequejob beter uit te voeren? Welke opleidingen zou u moeten volgen om uw dienstenchequejob beter uit te voeren?
Op het moment dat we deze eindverhandeling schreven, beschikten we nog niet over het definitieve evaluatierapport. Idea Consult bezorgde wel een tabellenboek14. Aangezien de eerste vraag dezelfde is als voor 2006 en 2007 is het mogelijk een vergelijking te maken. 38,2% van de respondenten gaf aan opleiding te hebben gekregen. Dat is precies het dubbele van het percentage dat in het evaluatierapport over 2007 te vinden was. Ten opzichte van 2006, toen het Opleidingsfonds dienstencheques nog niet bestond, zien we een stijging met factor 2,7. Figuur 25 Percentage werknemers dat aangeeft opleiding te hebben gekregen in 2006, 2007 en 2011 (Idea-werknemersenquête)
45,0% 40,0% 35,0% 30,0% 25,0% wns die opleiding kregen
20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0% 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Daarnaast gaf 5,5% van de dienstenchequewerknemers aan geen opleiding te hebben gekregen in 2011 maar wel bij de start. In 2006 en 2007 was dat respectievelijk 6,5% en 6,3%.
14
Enquête dienstencheques-werknemers 2011, Tabellenboek, 30 mei 2012, Idea Consult.
62 Figuur 26 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) opleiding kreeg in 2011 (Idea-werknemersenquête)
38,2% opleiding 2011 61,8% geen opleiding
5,5% wel bij start 56,4% nooit
Idea Consult splitste de antwoorden nog verder uit naar regio, leeftijd, scholing en nationaliteit. 41,7% van de dienstencheque-werknemers die in Vlaanderen wonen liet weten dat ze opleiding volgden in 2011. Wallonië volgt op de tweede stek met 34,7% en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest scoort het laagst met 27,8%. De volgorde die in 2007 werd vastgesteld, blijft dus behouden.
Tabel 39 Percentage werknemers dat aangeeft opleiding te hebben gekregen in 2006, 2007 en 2011 volgens gewest (Idea-werknemersenquête)
Woonplaats DCWN Brusselse H. Gewest Vlaamse Gewest Waalse Gewest
2006 12% 14% 16%
2007 12% 21% 17%
2011 28% 42% 35%
Tabel 40 Mate waarin dienstenchequewerknemers een opleiding kregen in 2011 volgens regio, leeftijd, scholing en nationaliteit (Idea-werknemersenquête)
Inzake leeftijd en scholingsgraad zijn de verschillen zeer beperkt. Laaggeschoolden (38,7%) kregen iets meer opleidingen dan middengeschoolden (38,1%), en de kleine groep hooggeschoolden (34,3%). Met betrekking tot de leeftijd, steekt de groep 30-39jarigen 1,7% boven het gemiddelde uit15.
15
In 2006 kreeg 17% van de jongste categorie een opleiding tegenover 11,3% van de werknemers van 50 jaar of ouder.
63 De opsplitsing naar nationaliteit is wel opmerkelijk: vooral Belgen hebben opleiding gekregen, 39,7% ten opzichte van 22,3% voor werknemers uit de EU-27 (zonder België) en 33,4% bij de niet-EU’ers. Uit de antwoorden op de tweede vraag kon worden opgemaakt dat poetstechnieken het vaakst worden aangeleerd. Op de tweede stek staan de opleidingen rond ‘veilig en gezond werken’. Vormingen over ‘producten- en materiaalkennis’ vervolledigen het podium. Ten slotte blijkt de meerderheid van de dienstenchequewerknemers niet meteen vragende partij te zijn voor meer opleiding. 79,0% antwoordt negatief op de vraag of ze bijkomende vorming nodig hebben om hun job beter uit te voeren. De werknemers uit Vlaanderen (18,9%) voelen het minste nood aan opleiding, in Brussel antwoordt 29,6% bevestigend, in Wallonië 21,6%. Vooral mensen van buiten de EU zien extra opleiding wel zitten (31,0%). Deze bevinding ligt wat in dezelfde lijn als bij de enquêtes over 2004 en 2005 waarbij respectievelijk zestig en 57 procent van de werknemers liet weten dat hij of zij (zeer) tevreden was over de opleidingsfaciliteiten terwijl slechts 13% (2004) en 15,9% (2005) opleiding kreeg. In het tabellenboek vinden we ook nog terug dat de groep werknemers die wel opleiding nodig acht vooral interesse heeft in een vorming rond ‘veilig en gezond werken’, EHBO of poetstechnieken.
64
6 Synthese en actievoorstellen Steeds meer dienstencheque-ondernemingen leveren inspanningen om hun werknemers een opleiding te geven. Dat blijkt alvast uit de stijgende cijfers van het Opleidingsfonds dienstencheques en de (voorlopige) resultaten van de Idea-werknemersenquête. In die bevraging liet 38,2% van de werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques weten opleiding te hebben gekregen in 2011, dat is een verdubbeling ten opzichte van 2007 (19,1%). Indien we vergelijken met 2006 (14,1%) is die opmars best wel substantieel te noemen. De groei bij het Opleidingsfonds verloopt eerder geleidelijk, in 2010 ontvingen 533 van de 3.005 bedrijven (of 17,7%) met een trekkingsrecht een terugbetaling van een opleiding. Het jaar ervoor ging het om 16,7%. In 2008 lag dat percentage weliswaar hoger (18%) maar we mogen niet vergeten dat door een wijziging van het koninklijk besluit vanaf 2009 nieuwe ondernemingen (zonder terugbetaalde cheques in het voorgaande jaar) meteen recht kregen op een terugbetaling terwijl dat niet het geval was in 2007 of 2008. De voorlopige cijfers van 2011 tonen alvast aan dat er meer ondernemingen bij het fonds kwamen aankloppen dan in 2010. Uit de Idea-werkgeversenquêtes kunnen we de groeiende opleidingsinspanningen minder gemakkelijk afleiden. In 2006 liet 41,1% van de ondernemers weten dat ze opleiding gaf, in 2010 ging het om 42,7%. Uit de enquêteresultaten viel wel op te maken dat meer en meer bedrijven inzetten op begeleiding voor starters. Bij het Opleidingsfonds dienstencheques bemerken we dat de laatste jaren het belang van opleiding op het terrein toeneemt, toch kiest de overgrote meerderheid voor externe vormingen.
Zowel uit de Idea-werkgeversenquêtes als de database van het Opleidingsfonds dienstencheques blijkt dat het al dan niet organiseren van opleiding sterk afhankelijk is van het type onderneming. Invoegbedrijven en PWA’s scoren het sterkst op dat vlak, de commerciële private ondernemingen maar vooral de natuurlijke personen bengelen achteraan het peloton. OCMW’s, interimbedrijven, gemeenten en VZW’s doen iets beter dan het gemiddelde. We kunnen haast van een tweedeling gewagen waarbij bedrijven met een louter commerciële instelling minder belang aan opleiding zouden hechten. Zeker bij de berekening van het aantal terugbetaalde deelnames op het aantal werknemers, zagen we dat de commerciële bedrijven het zwakst scoren. Het cijfermateriaal van het Opleidingsfonds dienstencheques legde, naast het ondernemingstype, nog andere factoren bloot. Of ondernemingen gebruik maken van hun trekkingsrecht is ook afhankelijk van hun anciënniteit, de bedrijfsgrootte, het paritair comité waartoe ze behoren en de ligging (gewest). Vooral grote ondernemingen benutten hun trekkingsrecht, 7,1% van de bedrijven die in het begin van het jaar exact € 1.000 kreeg toegewezen, vroeg een terugbetaling in 2010. Bij diegene die meer ter beschikking hadden, was dat 38,1%. Bij de grotere spelers, met een maximumrecht dat hoger lag dan € 20.000, ging het zelfs om 27 van de 32 bedrijven. Daarnaast bleek ook de anciënniteit van tel te zijn, ondernemingen die erkend werden bij de opstart van het dienstenchequestelsel maken meer gebruik van het fonds dan de
65 nieuwe spelers. Naarmate een bedrijf ouder wordt, is er ook een grotere kans dat ze een terugbetaling vraagt. Het Opleidingsfonds dienstencheques kent sinds 2009 ook budgetten toe aan pas erkende dienstenchequebedrijven. Slechts 10 van de 498 ondernemingen die in de loop van 2010 een erkenning kregen, benutte het. Verder maken de ondernemingen die behoren tot paritair subcomité 322.01 meer gebruik van het fonds dan de andere. Een collectieve arbeidsovereenkomst legde een jaarlijkse opleidingsverplichting op ondernemingsniveau vast van elf uren vorming per voltijds equivalent. Deze bedrijven kennen de vrij unieke situatie waarbij ze voor opleidingsadvies terecht kunnen bij het Sectoraal Vormingsfonds Dienstencheques (gefinancierd met werknemersbijdragen) maar enkel een (gedeeltelijke) terugbetaling kunnen krijgen van het Opleidingsfonds dienstencheques. Ten slotte bemerkten we ook dat meer ondernemingen met een maatschappelijke zetel in het Vlaamse Gewest (23,1% in 2010) opleiding organiseren dan die in het Waalse (16,3%) en het Brusselse H. Gewest (7,9%). Eenzelfde rangschikking is terug te vinden bij de werkgevers- en werknemersenquêtes van Idea Consult. Bij de bevragingen liggen de percentages wel iets minder ver uit elkaar.
Doordat een onderneming een maximum trekkingsrecht heeft per jaar, wordt er een groot deel van het fonds niet benut. In 2010 ging 35,7% van het totaalbudget de deur uit. 286 van de 533 bedrijven (met een terugbetaling) kregen hun volledig maximumrecht uitbetaald. Er is geen mogelijkheid om het overschot alsnog uit te betalen aan ondernemingen die meer compensatie hadden kunnen ontvangen voor hun opleidingsinspanningen indien er geen maximumgrens was. De wijziging van het koninklijk besluit van 2009 zorgde ervoor dat de kleine ondernemingen minimaal recht kregen op € 1.000. Die groep vraagt echter het minst vaak een terugbetaling aan. De aanpassing van het koninklijk besluit zorgde er dus voor dat de grotere bedrijven een kleiner maximumrecht hadden. In feite werd zo de benuttingsgraad van het fonds wat afgeremd. Door de sterke toename van het aantal ondernemingen en werknemers daalde het gemiddelde maximumrecht sterk. In 2008 was er gemiddeld € 67,7 opleidingssubsidie per werknemer voorzien, in 2010 is dat maar € 52,51 meer. We lieten ook de analyses per jaar even los en keken wat het totaalbereik van het fonds over de jaren heen is. Bij de ondernemingen met een budget in 2010 had een kwart tot en met dat jaar één of meerdere terugbetalingen gekregen. Op 7 juni 2012 heeft drie op de tien erkende ondernemingen in de loop der jaren een beroep gedaan op het fonds.
Een groeiend aantal ondernemingen heeft dus ooit al opleidingssubsidies op de rekening gekregen. Toch gaat het hier om een duidelijke minderheid. De cijfers van het Opleidingsfonds dienstencheques vallen vrij laag uit als je weet dat in 2010 slechts dertien procent van de werkgevers aangaf geen opleiding of statersbegeleiding te organiseren. Uit de mini-enquête bij ondernemingen (die elk jaar beschikten over een maximumrecht op terugbetaling maar er geen gebruik van maakten) bleek vooral een kosten-
66 batenredenering. Volgens ondernemingen die geen aanvraag indienden maar wel opleiding gaven, weegt de terugbetaling niet op tegen de tijd die kruipt om alles administratief in orde te brengen. De procedures van het fonds worden daarbij als moeilijk en omslachtig beschreven. Uit de antwoorden bleek ook dat de mogelijkheden van het fonds niet zo bekend zijn, 22 van de 83 ondernemingen die geen terugbetalingsdossier indienden, vinkten bijvoorbeeld aan dat ze niet wisten dat er een terugbetaling mogelijk was voor een opleiding op het terrein of een interne opleiding. Ook ondernemingen die geen opleiding organiseerden konden hun ei kwijt in de bevraging. Een gebrek aan tijd en omkaderend personeel bleek het belangrijkste argument om geen opleiding te voorzien. Bij de werkgevers leeft ook de angst om klanten te verliezen wanneer de dienstenchequewerknemer door een vorming een vaste afspraak bij de klant moet missen. Volgens bepaalde respondenten is er ook geen behoefte aan opleiding wanneer iemand al jarenlang ervaring heeft in het vak, de werknemers zouden daarnaast ook geen vragende partij zijn. Dat laatste argument blijkt ook duidelijk uit de voorlopige cijfers van de recente Ideawerknemersenquête. 79% van de geënquêteerde werknemers geeft aan geen nood te hebben aan bijkomende vorming.
De sterke toename van het aantal werknemers dat een opleiding volgde na de oprichting van het fonds kan geen toeval zijn. Wellicht heeft het Opleidingsfonds dienstenscheques een sleutelrol gespeeld in dit verhaal. Toch blijft het jammer dat het Opleidingsfonds de kleine dienstencheque-ondernemingen amper weet te bereiken. Vraag daarbij is natuurlijk of die bedrijven geen terugbetaling vragen omdat ze de administratieve procedure te zwaar vinden of dat ze gewoonweg geen opleiding organiseren. De steekproef van de mini-enquête was te beperkt om daar uitspraken over te doen. Bij een volgende werkgeversbevraging (in het kader van de algemene evaluatie van het dienstenchequestelsel) zou het nuttig zijn dat er ook gepeild wordt waarom dienstenchequebedrijven die opleidingen organiseren de middelen van het fonds niet benutten. Uit de mini-enquête bleek dat er toch nog wat onduidelijkheid heerst over het fonds. In het recente verleden waren er al pogingen om de communicatie te versterken. Begin dit jaar werd de infobundel, die het Secretariaat samen met het budget naar elke onderneming verstuurt, vervangen door een infobrochure. We namen de tekst op de website16 onder handen en nieuwe dienstencheque-ondernemingen krijgen tijdens een verplichte infosessie op de RVA een half uur uitleg over het fonds. Toch blijkt dit onvoldoende, een mogelijkheid is om naast de jaarlijkse brief met het budget, ook informatie via e-mail te verspreiden. De administratieve procedures liggen ook onder vuur in de enquête. Toch is er in 2009 al een grote stap gezet. Doordat externe opleiders een goedkeuring voor een opleiding konden bekomen, hoeft een dienstencheque-onderneming dat formulier niet meer in te dienen. Wie voor een dergelijke opleiding opteert, moet dus enkel nog een aanvraagformulier tot terugbetaling invullen en samen met de factuur en een getekende aanwezigheidslijst opsturen. 16
http://www.werk.belgie.be/opleidingsfondsdc
67 Al bij de opstart van het fonds was er het verzoek om aanvragen via internet mogelijk te maken. Met de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid in het verschiet werd het plan definitief van de agenda geschrapt. Ook op andere vlakken zou een verdere informatisering het Opleidingsfonds nochtans ten goede komen. Zo laat de software momenteel niet toe om concrete cijfers over het aantal deelnemers te berekenen. Het is enkel mogelijk een raming te becijferen van het aantal deelnames aan opleidingen die (voor een deel of volledig) terugbetaald werden. Daarnaast kunnen de dossierbehandelaars niet controleren of de namen op een aanwezigheidslijst effectief dienstenchequewerknemers zijn. In een ideaalscenario zou de werkgever op een digitaal platform, gelinkt aan de DMFA-gegevens, enkel voor hen een terugbetaling kunnen vragen. Verder beschreven ook enkele respondenten de procedure als omslachtig. Het klopt natuurlijk dat een dossier op basis van een formulier en enkele bijlagen wordt af- of goedgekeurd. Het is onmogelijk te verifiëren dat wat er op papier staat ook overeenstemt met de effectieve lesinhoud. Indien enkel externe opleiders een aanvraag zouden mogen indienen, zou de mogelijkheid bestaan om de inhoud (minstens) eenmaal te controleren. Keerzijde van de medaille is dat de opties voor dienstenchequeondernemingen verminderen als de compensatie van interne vorming en opleiding op het terrein wegvalt. In zo’n scenario zou het zelfs denkbaar zijn om de terugbetaling van de factuur rechtstreeks met de opleidingsinstelling te regelen, wat de administratieve lasten voor de dienstencheque-ondernemingen quasi tot nul zouden herleiden17. De compensatie van de loonkost kan immers automatisch verlopen via de uitgiftemaatschappij (Sodexo). De werkgever zou in dat geval enkel een afspraak moeten maken met de externe opleider. Zonder een verbetering in de informaticatoepassingen of concrete stappen in het delen van overheidsgegevens, is dit echter een onhaalbaar verhaal. Met de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid in het vooruitzicht, zal er wellicht niet meer veel aan het Opleidingsfonds dienstencheques gesleuteld worden. Daarna is het aan de gewesten om te beslissen of ze nog een specifieke subsidie(-instelling) voorzien voor de opleiding van dienstenchequewerknemers.
17
De 355 goedgekeurde opleidingen (zie bijlage 7.5) werden ingediend door 79 verschillende externe opleiders. Communiceren met 79 partners over de terugbetaling van opleidingskosten, lijkt gemakkelijker dan met de 547 dienstenchequeondernemingen (die reeds voor 2011 een terugbetaling vroegen). Natuurlijk zou er eerst een maximumprijs per opleiding of deelnemer afgesproken (of verankerd in het kb) moeten worden.
68
69
7 Bijlagen 7.1 Procedure aanvraag tot goedkeuring van een opleiding
Het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques ontvangt de aanvraag van een onderneming (=dienstencheque-onderneming/ externe opleidingsverstrekker) via post, e-mail of fax.
Het Secretariaat stuurt zo spoedig mogelijk een ontvangstbevestiging en kent een dossiernummer toe. o Als het aanvraagformulier niet volledig is of wanneer de bijlagen ontbreken, laat het Secretariaat dit in de ontvangstbevestiging weten. Als de onderneming na één maand de aanvulling nog niet overmaakte, stuurt het Secretariaat een herinnering. Na de herinnering heeft de onderneming nog één maand de tijd om het dossier te vervolledigen.
Op het moment dat de aanvraag volledig is, verstuurt het Secretariaat het dossier naar de Commissie opleidingsfonds dienstencheques.
De vertegenwoordigers van de werkgevers-, werknemersorganisaties, de minister en de FOD die in de Commissie zetelen, brengen binnen de twee maanden een advies uit over de aanvraag. o *Indien een externe opleider een aanvraag tot goedkeuring indient, kan de Commissie vragen dat de opleider het dossier komt voorstellen tijdens een volgende vergadering. (In dat geval wordt de termijn met drie maanden verlengd.) o Geeft de Commissie opleidingsfonds dienstencheques een negatief advies (wegens onvoldoende verband met de functie van de dienstenchequewerknemer, onthaal, geen opleiding, niet gericht op dienstenchequewerknemers), dan wordt de onderneming op de hoogte gebracht van de reden van het negatief advies en beschikt de onderneming vervolgens over veertien dagen om schriftelijk te reageren.
Ten slotte neemt de directeur-generaal van de AD WEA (FOD WASO) als vertegenwoordiger van de minister van Werk de beslissing of de aanvraag al dan niet wordt goedgekeurd (binnen de twee maanden na het advies). De beslissingen worden opgemaakt door het Secretariaat.
Het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques brengt de onderneming per brief op de hoogte over die beslissing.
Gemiddeld duurt de aanvraagprocedure twee maanden.
ONDERNEMING
A
NEE
Niet gunstig
JA
NEE
Kopie beslissing
A = VOORBEREIDING B = KENNISGEVING BESLISSING C= TERUGBETALING
NEE
Doorzending
MINISTER VOOR BESLISSING
Met advies
JA
Advies binnen de 2 maande n ?
ADVIES COMMISSIE
B
Zonder advies
JA
Beslissing OK/ NIET OK
Beslissing binnen de 2 maande n ?
VOLLEDIG ?
VOORB EREIDING DOSSIER
1 maand na herinnering ?
Gunstig
FASES:
FOD WERK : SECRETARIAAT
Na 1 maand ?
Binnen 14 dagen: reactie op negatief advies
Kennisgeving negatief advies
Aanvraag onbestaand
Herinnering
Ontvangstbewijs OK/ NIET OK
Verzending documenten
Kennisgeving beslissing
PARCOURS DOSSIERS OPLEIDINGSFONDS DIENSTENCHEQUES 1. Goedkeuring van de opleiding
PRODEDURE TERUGProcedure BETALING (7.2) terugbetaling
Gunstige beslissing ?
1/
70
71
7.2 Procedure aanvraag tot terugbetaling van een opleiding Nadat de goedgekeurde opleiding is afgelopen, kan de dienstencheque-onderneming een terugbetaling vragen. Dat moet gebeuren vóór 30 juni van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de goedgekeurde opleiding afloopt. Een dienstenchequebedrijf had bijvoorbeeld tot 30 juni 2012 de tijd om een aanvraag in te dienen voor een opleiding die eindigde in 2011. De dienstencheque-onderneming dient het aanvraagformulier en de bewijsstukken te verzenden naar het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques (via e-mail, post of fax). Naast het formulier moet de dienstencheque-onderneming nog volgende stukken opsturen: Opleiding op het terrein: •
•
een verklaring (voorbeeld in PDF) met naam van de opleiding, datum en begin- en einduur, naam en handtekening van de begeleider, naam en handtekening van de dienstencheque-werknemer in voorkomend geval de factuur van de externe opleider.
Interne opleiding: •
een door de verschillende dienstencheque-werknemers en de interne opleider ondertekende aanwezigheidslijst (voorbeeld in PDF), met naam van de opleiding, naam van de opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding.
Externe opleiding: • •
de factuur van de externe opleider een door de verschillende dienstencheque-werknemers ondertekende aanwezigheidslijst (voorbeeld in PDF), met naam van de opleiding, naam van de externe opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding.
Elke terugbetaling gebeurt op het budget van het jaar waarin de goedgekeurde opleiding afloopt. Een dienstencheque-onderneming kan haar opleidingsbudget voor een bepaald jaar dus enkel en alleen gebruiken voor opleidingen die eindigen in dat jaar.
72
Figuur 27 Aanvraag tot terugbetaling
Aanvraag tot terugbetaling (+ bewijsstukken)
Dienstenchequeonderneming
Aanvulling (binnen twee maanden)
Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques
Volledig? Brief ‘onvolledige aanvraag’
Nee
Ja
Controle/ berekening bedrag Brief terugbetaling
Terugbetaling (binnen maand na lijst)
RVA
Lijst met betalingsopdrachten
73
7.3 Berekening van het opleidingsbudget per onderneming Voor elke dienstencheque-onderneming die in het voorgaande kalenderjaar over een erkenning in het kader van de dienstencheques beschikte wordt volgende berekening gemaakt: a x b/c a = het voor dat kalenderjaar beschikbare totaalbudget van het Opleidingsfonds dienstencheques (verminderd met een reserve om de ondernemingen die in de loop van dat jaar erkend worden ook een opleidingsbudget te geven); b = het aantal door het uitgiftebedrijf aan de erkende onderneming betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar; c = het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar; Voor de erkende ondernemingen waarvoor de uitkomst van deze berekening minder is dan of gelijk is aan € 1.000, wordt het opleidingsbudget vastgelegd op € 1.000. De ondernemingen waarvoor de uitkomst van deze berekening hoger is dan € 1.000, hebben bovenop de reeds toegekende € 1.000 recht op een bijkomend bedrag. Dat wordt als volgt berekend: d x b/e d = het voor dat kalenderjaar beschikbare totaalbudget van het Opleidingsfonds dienstencheques
verminderd
met
het
reeds
toegekende gedeelte
(€
1.000
per
onderneming, reserve voor de nieuwe ondernemingen); b = het aantal door het uitgiftebedrijf aan de erkende onderneming betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar; e = het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar verminderd met het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar aan de ondernemingen die slechts recht hebben op een budget van € 1.000. Ook ondernemingen die pas zijn erkend, krijgen een opleidingsbudget toegekend:
€ 1.000 bij erkenning tijdens het eerste kwartaal van het jaar;
€ 750 bij erkenning tijdens het tweede kwartaal van het jaar;
74
€ 500 bij erkenning tijdens het derde kwartaal van het jaar;
€ 250 bij erkenning tijdens het vierde kwartaal van het jaar.
Het voorgaande betrof de huidige verdeelsleutel die van kracht ging op 1 september 2009. Voor die datum werd er geen bedrag voorzien voor nieuw erkende ondernemingen en was er geen minimumgrens van € 1.000 ingesteld. De hele berekening verliep dus louter via de formule a X b/c.
7.4 Koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende Opleidingsfonds dienstencheques (BS 11.07.2007)
het
Gewijzigd bij: (1) Koninklijk Besluit van 22 juli 2009 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 7 juni 2007 (BS 05.08.2009) Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder: 1° de wet: de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en - banen; 2° de FOD: de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; 3° de RVA: de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bedoeld in artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; 4° de erkende onderneming: de erkende onderneming bedoeld in artikel 1, eerste lid, 5°, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques; 5° het uitgiftebedrijf: het uitgiftebedrijf bedoeld in artikel 1, eerste lid, 4°, van het voornoemd besluit van 12 december 2001; 6° de Minister: de Minister van Werk of de ambtenaar van de FOD die hij aanduidt. [Art. 2. §1. Om in aanmerking te komen voor de terugbetaling van de opleidingskosten bedoeld in artikel 9bis, §1, van de wet moet de opleiding een verband hebben met de uitgeoefende functie van de dienstencheque-werknemer. Volgende opleidingsonderwerpen worden inzonderheid beschouwd als verband houdend met de uitgeoefende functie: attitude, omgaan met klanten, ergonomie, efficiënt organiseren, veiligheid en hygiëne en het gebruik van Nederlands/Frans/Duits op de werkvloer. Een opleiding EHBO komt eveneens in aanmerking voor de terugbetaling van de opleidingskosten bedoeld in artikel 9bis, §1, van de wet. De begeleiding die betrekking heeft op onderwerpen die normaal gezien tijdens het onthaal door de werkgever moeten worden besproken kan niet worden beschouwd als vorming. Het betreft inzonderheid de bespreking van loon- en arbeidsvoorwaarden, taakomschrijving, werkorganisatie, afwezigheden, vakantie, administratieve aangelegenheden, klachtenbehandeling, veiligheidsvoorschriften en arbeidsongevallen. §2. De opleiding dient tot één van de volgende categorieën te behoren: 1° vorming op het terrein;
75 2° interne vorming; 3° externe vorming. Vorming op het terrein is begeleiding met de bedoeling de zelfredzaamheid van de werknemer te verhogen. Deze vorming kan zowel door een interne als door een externe begeleider begeleid worden. De begeleider moet de dienstencheque-werknemer op de werkplek opleiden terwijl de dienstencheque-werknemer prestaties levert in het kader van een arbeidsovereenkomst dienstencheques zoals bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2 van de wet. Volgende opleidingsonderwerpen worden inzonderheid beschouwd als vorming op het terrein: attitude, communicatie, assertiviteit, veiligheid en hygiëne, efficiënt organiseren, initiatief nemen en klantgerichtheid en het detecteren van vormingsnoden en het toeleiden naar vormingen. Interne vorming is de vorming die georganiseerd en gegeven wordt door een opleider die behoort tot de betreffende erkende onderneming en die geen vorming op het terrein is. Externe vorming is de vorming georganiseerd door een derde en die geen vorming op het terrein is. (1)] Art. 3. Komen in aanmerking voor de terugbetaling als opleidingskost: 1° wat de interne vorming betreft bedoeld in artikel 2, §2: - de loonkost van de werknemer tijdens de opleiding zekerheidsbijdragen, forfaitair vastgesteld op 12,60 EUR per uur;
inclusief
sociale
- de kost van de interne opleider, forfaitair vastgesteld op 40 EUR per uur; - de omkaderingskosten, forfaitair vastgesteld op 20 EUR per dag of 10 EUR per halve dag; 2° wat de externe vorming betreft bedoeld in artikel 2, §2: - de loonkost van de werknemer tijdens de opleiding zekerheidsbijdragen, forfaitair vastgesteld op 12,60 EUR per uur;
inclusief
sociale
- de kosten van het opleidingsinstituut of de externe opleider met een maximum van 100 EUR per dag per werknemer; [3° wat de vorming op het terrein betreft bedoeld in artikel 2, §2: - indien de vorming intern georganiseerd wordt: de loonkost van de begeleider, forfaitair vastgesteld op 40 EUR per uur; - indien de vorming extern georganiseerd wordt: de kosten van het opleidingsinstituut of de externe opleider met een maximum van 40 EUR per uur. (1)] Wat de vorming op het terrein betreft bedraagt de terugbetaling per kalenderjaar maximum vijftig percent van [de bruto jaarloonkost (1)] van het omkaderingspersoneel van de onderneming.
76 Art. 4. §1. Er wordt bij de FOD een adviescommissie opleidingsfonds dienstencheques opgericht, hierna “de Commissie opleidingsfonds dienstencheques” genoemd, die advies moet verstrekken betreffende [welke opleidingen, gezien hun inhoud, al dan niet passen in het kader van dit koninklijk besluit en bijgevolg al dan niet in aanmerking komen (1)] voor het verkrijgen van de gedeeltelijke terugbetaling van de opleidingskosten bedoeld in artikel 9bis, §1, van de wet. §2. De Commissie opleidingsfonds dienstencheques is samengesteld als volgt: 1° een voorzitter als vertegenwoordiger van de Minister en een plaatsvervanger; 2° zes werkende leden en zes plaatsvervangende leden die zijn voorgedragen door de meest representatieve werknemersorganisaties; 3° zes werkende leden en zes plaatsvervangende leden die zijn voorgedragen door de meest representatieve werkgeversorganisaties; 4° een werkend lid en een plaatsvervangend lid als vertegenwoordiger van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de FOD. §3. De Minister benoemt de leden van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques en waakt erover dat maximum twee derden van de leden van hetzelfde geslacht zijn. Het mandaat van de leden geldt voor een hernieuwbare duur van vier jaar die een einde neemt: 1° in geval van ontslag; 2° wanneer de mandaterende instantie die een lid heeft voorgedragen om zijn vervanging verzoekt; 3° wanneer een lid niet langer de hoedanigheid heeft die zijn mandaat rechtvaardigde. Het lid dat afstand doet van zijn mandaat vóór de geplande einddatum, wordt vervangen door zijn plaatsvervanger, die het mandaat voleindigt. In dat geval wordt een nieuw plaatsvervangend lid aangewezen. §4. Om op geldige wijze een advies te kunnen uitbrengen moeten aanwezig zijn: 1° de voorzitter of zijn plaatsvervanger; 2° [twee (1)] leden die de werknemers vertegenwoordigen of hun plaatsvervangers; 3° [twee (1)] leden die de werkgevers vertegenwoordigen of hun plaatsvervangers; 4° een lid dat de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt vertegenwoordigt of zijn plaatsvervanger. Als de Commissie opleidingsfonds dienstencheques niet geldig kan zetelen wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen binnen een termijn van vijftien dagen; voor deze nieuwe vergadering is geen enkel aanwezigheidsquorum vereist. §5. De FOD staat in voor het secretariaat van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques.
77
§6. De Commissie opleidingsfonds dienstencheques bepaalt haar huishoudelijk reglement dat ter goedkeuring aan de Minister wordt voorgelegd. Art. 5. §1. [De erkende onderneming richt voor de start (1)] van de opleiding, en vooraleer de terugbetaling van de opleidingskosten te vragen, een aanvraag tot goedkeuring van deze opleiding tot het secretariaat van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques, hierna “het Secretariaat opleidingsfonds” genoemd. De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, het erkenningsnummer, de verblijfplaats/maatschappelijke zetel [, het paritair comité waaronder de dienstencheque-werknemers ressorteren (1)]; 2° de benaming van de voorziene opleiding en de naam van de verstrekker van deze opleiding; 3° de aanduiding van de in artikel 2 bedoelde categorie waaronder deze opleiding valt; 4° een precieze en gedetailleerde omschrijving van de voorziene opleiding en het aantal betrokken werknemers; [5° … (1);] 6° indien het vorming op het terrein betreft: het aantal werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten tewerkgesteld als omkaderingspersoneel, [de bruto jaarloonkost (1)] van dit omkaderingspersoneel en het in dat kalenderjaar reeds door het opleidingsfonds terugbetaalde bedrag voor vorming op het terrein. [… (1)] §2. Het Secretariaat opleidingsfonds bevestigt [zo spoedig mogelijk (1)] de ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag of het dossier onvolledig is, deelt het Secretariaat opleidingsfonds dit in dezelfde brief aan de onderneming mee. Indien de onderneming haar aanvraag of dossier niet vervolledigt binnen de maand die volgt op de verzending van voornoemde brief, stuurt het Secretariaat opleidingsfonds de onderneming een herinnering met een overzicht van de ontbrekende stukken. Indien het de ontbrekende stukken niet ontvangen heeft binnen de maand die volgt op de verzending van deze herinnering, wordt de aanvraag als onbestaande beschouwd. §3. Zodra het Secretariaat opleidingsfonds over een volledig dossier beschikt, verzendt het dit ter advies aan de Commissie opleidingsfonds dienstencheques. §4. Binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het dossier door de Commissie opleidingsfonds dienstencheques, verstrekt deze een advies. Vervolgens bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds dit advies aan de Minister, die een beslissing neemt.
78 Bij ontstentenis van een advies binnen de termijn vermeld in het vorig lid, is dit advies niet langer vereist en bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds het dossier aan de Minister, die een beslissing neemt. De Minister neemt een beslissing uiterlijk binnen een termijn van twee maanden die volgt op de ontvangst van het dossier. Bij ontstentenis van een beslissing vanwege de Minister binnen de voornoemde termijn, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn. Het Secretariaat opleidingsfonds geeft kennis van de beslissing tot goedkeuring of weigering van de opleiding voor terugbetaling van de opleidingskosten aan de vragende onderneming. Het Secretariaat opleidingsfonds bezorgt de Commissie opleidingsfonds dienstencheques eveneens een afschrift van de beslissing. [De beslissing tot goedkeuring is geldig voor onbepaalde duur of tot de Minister deze geldigheidsduur herziet. (1)] Art. 6. §1. Nadat een erkende onderneming de goedkeuring van de Minister heeft bekomen [en nadat de opleiding is afgelopen, (1)] kan ze een aanvraag tot terugbetaling van deze opleidingskosten richten tot het Secretariaat opleidingsfonds. De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, het erkenningsnummer, de verblijfplaats/maatschappelijke zetel en het rekeningnummer van de onderneming; 2° de datum en het nummer van de goedkeuring door de Minister, bedoeld in artikel 5, §4; 3° de exacte opleidingskost, bedoeld in artikel 3, met de nodige bewijsstukken in bijlage. [4° de benaming en de verstrekker van de goedgekeurde opleiding. (1)] [Worden inzonderheid beschouwd als de nodige bewijsstukken bedoeld in het vorige lid, 3°: 1° voor een vorming op het terrein: een verklaring met naam van de opleiding, datum, begin- en einduur, naam en handtekening van de begeleider, naam en handtekening van de dienstencheque-werknemer en in voorkomend geval de factuur van de externe begeleider; 2° voor een interne vorming: een door de verschillende dienstencheque-werknemers en de interne opleider ondertekende aanwezigheidslijst, met naam van de opleiding, naam van de opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding; 3° voor een externe vorming: de factuur van de externe opleider en een door de verschillende dienstencheque-werknemers ondertekende aanwezigheidslijst, met naam van de opleiding, naam van de externe opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding. (1)]
79 §2. De aanvraag bedoeld in §1 moet ten laatste ingediend worden op 30 juni van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de goedgekeurde opleiding afloopt. [§3. Indien het Secretariaat opleidingsfonds bij verificatie van de aanvraag vaststelt dat het aanvraagdossier onvolledig is deelt het dit mee in een brief aan de erkende onderneming. De erkende onderneming dient haar aanvraag te vervolledigen binnen de twee maanden die volgen op de verzending van voornoemde brief. (1)] [Art. 6bis. §1. De aanvraag tot goedkeuring van een opleiding kan eveneens ingediend worden door de verstrekker van de opleiding. Hiertoe richt de verstrekker van de opleiding voor de start van de opleiding een aanvraag tot goedkeuring van deze opleiding tot het Secretariaat opleidingsfonds. De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, de verblijfplaats /maatschappelijke zetel; 2° een precieze en gedetailleerde omschrijving van de voorziene opleiding; 3° de dienstige informatie inzake deze opleiding, inzonderheid de benaming van de opleiding, de contactgegevens van de verstrekker van de opleiding, een precieze en gedetailleerde omschrijving van de opleiding en het tarief van de opleiding; 4° eventueel een internetadres waarop inzonderheid de informatie bedoeld in 3° terug te vinden is. §2. Het Secretariaat opleidingsfonds bevestigt zo spoedig mogelijk de ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag of het dossier onvolledig is, deelt het Secretariaat opleidingsfonds dit in dezelfde brief aan de verstrekker van de opleiding mee. Indien de verstrekker van de opleiding zijn aanvraag of dossier niet vervolledigt binnen de maand die volgt op de verzending van voornoemde brief, stuurt het Secretariaat opleidingsfonds een herinnering met een overzicht van de ontbrekende stukken. Indien het de ontbrekende stukken niet ontvangen heeft binnen de maand die volgt op de verzending van deze herinnering, wordt de aanvraag als onbestaande beschouwd. §3. Zodra het Secretariaat opleidingsfonds over een volledig dossier beschikt, verzendt het dit ter advies aan de Commissie opleidingsfonds dienstencheques. §4. Binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het dossier door de Commissie opleidingsfonds dienstencheques, verstrekt deze een advies. Indien de Commissie opleidingsfonds dienstencheques dit nodig acht kan zij, alvorens een advies uit te brengen, de verstrekker van de opleiding uitnodigen om het aanvraagdossier te komen toelichten op een vergadering van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques. In dit geval wordt de termijn om een advies te verstrekken met drie maanden verlengd.
80 Vervolgens bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds het advies van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques aan de Minister, die een beslissing neemt. Bij ontstentenis van een advies binnen de voorziene termijn, is dit advies niet langer vereist en bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds het dossier aan de Minister, die een beslissing neemt. De Minister neemt een beslissing uiterlijk binnen een termijn van twee maanden die volgt op de ontvangst van het dossier. Bij ontstentenis van een beslissing vanwege de Minister binnen de voornoemde termijn, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn. Het Secretariaat opleidingsfonds geeft kennis van de beslissing tot goedkeuring of weigering van de opleiding aan de verstrekker van de opleiding. Het Secretariaat opleidingsfonds bezorgt de Commissie opleidingsfonds dienstencheques eveneens een afschrift van de beslissing. De beslissing tot goedkeuring is geldig voor onbepaalde duur of tot de Minister deze geldigheidsduur herziet. §5. Het Secretariaat opleidingsfonds publiceert maandelijks op de website van de FOD de bijgewerkte lijst van deze goedgekeurde opleidingen, met een link naar het webadres bedoeld in §1, derde lid, 4°. Art. 6ter. §1. Nadat een erkende onderneming een goedgekeurde opleiding zoals bedoeld in artikel 6bis heeft georganiseerd, kan ze een aanvraag tot gedeeltelijke terugbetaling van deze opleidingskosten richten tot het Secretariaat opleidingsfonds. De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, het erkenningsnummer, de verblijfplaats/maatschappelijke zetel en het rekeningnummer van de onderneming; 2° de datum en het nummer van de goedkeuring door de Minister, bedoeld in artikel 6bis, §4; 3° de exacte opleidingskost, bedoeld in artikel 3, met de nodige bewijsstukken in bijlage; 4° de benaming en de verstrekker van de goedgekeurde opleiding. Worden inzonderheid beschouwd als de nodige bewijsstukken bedoeld in het vorige lid, 3°: 1° voor een vorming op het terrein: een verklaring met naam van de opleiding, datum, begin- en einduur, naam en handtekening van de begeleider, naam en handtekening van de dienstencheque-werknemer en in voorkomend geval de factuur van de externe begeleider; 2° voor een externe vorming: de factuur van de externe opleider en een door de verschillende dienstencheque-werknemers ondertekende aanwezigheidslijst, met naam
81 van de opleiding, naam van de externe opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding. §2. De aanvraag bedoeld in §1 moet ten laatste ingediend worden op 30 juni van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de opleiding afloopt. §3. Indien het Secretariaat opleidingsfonds bij verificatie van de aanvraag vaststelt dat het aanvraagdossier onvolledig is deelt het dit mee in een brief aan de erkende onderneming. De erkende onderneming dient haar aanvraag te vervolledigen binnen de twee maanden die volgen op de verzending van voornoemde brief. (1)] [Art. 7. Indien een erkende onderneming de terugbetaling van de lonen en de sociale bijdragen gevraagd heeft in het kader van het betaald educatief verlof bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 6, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en zijn uitvoeringsbesluiten kan ze voor deze kosten geen terugbetaling vragen in het kader van het opleidingsfonds dienstencheques. Indien een erkende onderneming reeds tussenkomsten ontvangt via andere instanties of organismen, privaat of publiek kan ze voor deze kosten evenmin een terugbetaling vragen in het kader van het opleidingsfonds dienstencheques. (1)] Art. 8. §1. Een erkende onderneming kan enkel de terugbetaling bekomen van opleidingskosten gemaakt tijdens een periode waarin haar erkenning, bedoeld in hoofdstuk IIbis van het voornoemde besluit van 12 december 2001, niet geschorst of ingetrokken was. [§2. Het maximum recht op terugbetaling voor opleidingkosten van een bepaald kalenderjaar voor een erkende onderneming wordt als volgt berekend. Elke onderneming die een erkenning krijgt in het kader van de dienstencheques in de loop van dit kalenderjaar krijgt een maximum recht op terugbetaling toegekend dat: - 1.000 EUR bedraagt indien deze erkenning wordt toegekend in de loop van het eerste kwartaal van dit kalenderjaar; - 750 EUR bedraagt indien deze erkenning wordt toegekend in de loop van het tweede kwartaal van dit kalenderjaar; - 500 EUR bedraagt indien deze erkenning wordt toegekend in de loop van het derde kwartaal van dit kalenderjaar; - 250 EUR bedraagt indien deze erkenning wordt toegekend in de loop van het vierde kwartaal van dit kalenderjaar. Voor elke onderneming die in het voorgaande kalenderjaar over een erkenning in het kader van de dienstencheques beschikte, bedraagt het maximum recht op terugbetaling minstens 1.000 EUR. Het voor dat kalenderjaar beschikbare budget wordt verminderd met een schatting van de kost bedoeld in het tweede lid, op basis van het aantal erkende ondernemingen in het vorige kalenderjaar, en met de kost bedoeld in het vorige lid.
82
Vervolgens wordt het resterende gedeelte van het voor dat kalenderjaar beschikbare budget als volgt verdeeld. Voor elke erkende onderneming die in het voorgaande kalenderjaar over een erkenning in het kader van de dienstencheques beschikte wordt volgende berekening gemaakt: a
x
b c
a = het voor dat kalenderjaar beschikbare budget betreffende het opleidingsfonds dienstencheques, bedoeld in artikel 9bis, §2, van de wet; b = het aantal door het uitgiftebedrijf aan de erkende onderneming betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar; c = het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar. Voor de erkende ondernemingen waarvoor de uitkomst van deze berekening minder is dan of gelijk is aan 1.000 EUR, wordt het maximum recht op terugbetaling beperkt tot de reeds toegekende 1.000 EUR, bedoeld in het derde lid. De erkende ondernemingen waarvoor de uitkomst van deze berekening meer is dan 1.000 EUR, hebben bovenop de reeds toegekende 1.000 EUR recht op een bijkomend bedrag, als volgt berekend: d
x
b e
d = het voor dat kalenderjaar beschikbare budget betreffende het opleidingsfonds dienstencheques, bedoeld in artikel 9bis, §2, van de wet, verminderd met het reeds toegekende gedeelte van dat budget, zoals bedoeld in het vierde lid; b = het aantal door het uitgiftebedrijf aan de erkende onderneming betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar; e = het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar verminderd met het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar aan de ondernemingen bedoeld in het vorige lid. (1)] §3. Als de door een erkende onderneming ingediende aanvragen voor een bepaald kalenderjaar het bedrag bedoeld in §2 overschrijden, dan wordt bij de aanvraag die dit bedrag overschrijdt de terugbetaling beperkt tot het saldo van dit bedrag. §4. De RVA bezorgt de nodige gegevens voor de berekening bedoeld in §2 aan het Secretariaat opleidingsfonds.
83 [Art. 9. Na verificatie van de aanvraag bedoeld in artikel 6 of artikel 6ter en na verificatie of het maximum recht op terugbetaling voor opleidingskosten van een bepaald kalenderjaar voor de erkende onderneming niet is overschreden, bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds de gegevens van de erkende onderneming aan de RVA, die binnen de maand overgaat tot de terugbetaling aan de erkende onderneming voor zover het globaal aan de RVA toegekende budget inzake het opleidingsfonds dienstencheques voor het desbetreffende kalenderjaar niet is overschreden. (1)] Art. 10. Jaarlijks zal er door de Commissie opleidingsfonds dienstencheques een evaluatie gemaakt worden van het opleidingsfonds dienstencheques, inzonderheid wat betreft de werking en de modaliteiten ervan en de opleidingen die wel of niet goedgekeurd worden. Deze evaluatie zal bezorgd worden aan de Ministerraad. [Art. 10bis. De erkende onderneming verbindt er zich toe de bepalingen van dit besluit eerlijk na te leven. (1)] Art. 11. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Art. 12. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
84
7.5 Goedgekeurde opleidingen (ingediend door een externe opleider) opleiding
nr.
externe opleider
Méthodes de travail et ergonomie pour le nettoyage à domicile Maîtrise des produits/revêtements lors du nettoyage à domicile Attitudes professionnelles et déontologie Communication en situation professionnelle Entretien des locaux Repassage du linge Produits d'entretien bio Ecologie/gestion des déchets Contact clientèle/communication Assertivité Huishoudelijk strijken M'organiser, gérer mon temps et mes priorités
E
2 Ipso sprl
N/ F F
E
3 Ipso sprl
F
E E E E E E E E E E
4 5 8 9 10 11 12 13 14 15
Faire face aux situations problématiques, aux clients difficiles
E
16
Apprendre à dire 'non' et poser ses limites
E
17
Communiquer clairement et m'affirmer calmement
E
18
Ergonomisch schoonmaken Productenkennis en veilig gebruik Strijken voor beginners Strijken voor gevorderden Werkorganisatie Interieuronderhoud Sanitaironderhoud Reinigen voor verticale oppervlakken Onderhoud van verschillende vloeren Taalondersteuning (Ndl): fv. huishoudelijke schoonmaak Huishoudelijke hulp Huishoudelijk strijken
E E E E E E E E E E E E
19 20 22 23 24 25 26 27 28 29 30 33
L'organisation du nettoyage dans une maison Les produits d'entretien Le nettoyage des vitres Le repassage du linge
E E E E
37 38 39 40
Formacoach Formacoach COBEFF asbl COBEFF asbl COBEFF asbl COBEFF asbl COBEFF asbl COBEFF sprl VZW Vokans BRUXELLES FORMATION Entreprises BRUXELLES FORMATION Entreprises BRUXELLES FORMATION Entreprises BRUXELLES FORMATION Entreprises VDAB VDAB VDAB VDAB VDAB VDAB VDAB VDAB VDAB VDAB VDAB Wonen en Werken Opleiding vzw CREASOL asbl CREASOL asbl CREASOL asbl CREASOL asbl
F F F F F F F F N F
F
F
F
N N N N N N N N N N N N F F F F
85
Techniques de nettoyage
E
Nettoyage des sanitaires, salles de bains, vitres et parois Techniques de repassage Accompagnement et consolidation dans le poste de travail : le savoir-faire avec les clients Accompagnement et consolidation dans le poste de travail : l'assertivité Accompagnement et consolidation dans le poste de travail : la détection des besoins de formation et la conduite vers les formations Accompagnement et consolidation dans le poste de travail : la communication Rugsparend werken voor niet-zorgpersoneel Professioneel schoonmaken in de thuiszorg Dringende hulpverlening voor niet-zorgpersoneel Omgaan met privacy Assertiviteit Communicatie vanuit mezelf.
E E E
Onthaalpakket
E
Huisstofmijt
E
Ontsmetten of javel
E
Nettoyage des sols Technique de nettoyage et communication Communication-services aux personnes-Déontologie Repassage-perfectionnement Entretien sanitaire Entretien cuisine Technologie des produits Organisation du travail en général Ergonomie et sécurité Lessivage Déontologie : j'adopte les meilleures attitudes Français - Je communique avec les utilisateurs Mobilité - Je sais lire un plan, utiliser internet pour trouver les horaires des bus et des trains. Werkorganisatie Klantvriendelijkheid-klantgerichtheid Beroepsgeheim en discretie Familiarisation aux produits, organisation du travail Ergonomisch werken: knie- en enkelklachten Ergonomisch werken: nek- en schouderklachten Ergonomisch werken: elleboog- en polsklachten Rugschool
41 IBFFP (Bruxelles Formation) 43 FOREM 44 FOREM 46 Mission Régionale pour l'Emploi de Liège 48 Mission Régionale pour l'Emploi de Liège 49 Mission Régionale pour l'Emploi de Liège
F
F
E E E E E E E E E E E E E
50 Mission Régionale pour l'Emploi de Liège 52 vzw VORM 55 vzw VORM 56 vzw VORM 57 vzw VORM 59 vzw VORM 63 DIV IGO Leuven project ASVO 66 DIV IGO Leuven project ASVO 67 DIV IGO Leuven project ASVO 68 DIV IGO Leuven project ASVO 73 FOREM 75 MARC PIERARD SPRL 77 FOREM 78 FOREM 79 FOREM 80 FOREM 81 FOREM 82 FOREM 83 FOREM 84 FOREM 87 AGES asbl 88 AGES asbl 90 AGES asbl
E E E E E E E E
91 92 93 94 95 96 97 98
N N N F N N N N
E E
E E E E E E E
AGORA vzw AGORA vzw AGORA vzw ASBL AGIR ENSEMBLE VIAC vzw VIAC vzw VIAC vzw VIAC vzw
F F F F F
N N N N N N N N N F F F F F F F F F F F F F
86
Bewust schoonmaken Ik deed de deur open...en daar lag hij/zij Omgaan met moeilijk gedrag van bejaarden Beroepshouding, deontologie en ethiek La communication avec le client
E E E E E
99 100 101 102 103
Een goede collegiale sfeer geeft vleugels Nettoyage d'un intérieur Méthodes de nettoyage - Moyens techniques Produits de nettoyage - moyens chimiques Entretien des sanitaires Entretien cuisine Entretien général de la maison Repassage débutant Repassage intermédiaire Repassage perfectionnement Produits d'entretien 'Faits Maison' Produits bio Travailler en sécurité
E E E E E E E E E E E E E
106 108 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124
Nettoyage à domicile...Oui mais comment s'y prendre?
E
125
Individuele werkplekcoaching voor dienstenchequewerknemers [OP HET TERREIN] Beroepsgeheim en privacy
E
127
E
Petits travaux de couture Basisopleiding voor nieuwe medewerkers dienstenchequebedrijf
E E
Opleiding was- en strijktechnieken Particuliere schoonmaaktechnieken Ergonomisch werken
E E E
Klantvriendelijkheid: omgaan met klanten en kritiek
E
NODO-Nederlands op de werkvloer Assertivité : 'comment trouver sa place ?' Savoir dire NON et entendre un NON Attitude professionnelle et déontologie Gestion de conflits sur le lieu de prestation Communication en situation professionnelle Werkorganisatie en planning
E E E E E E E
Communicatie en beroepshouding
E
Nederlands voor huishoudhulp-1
E
128 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 129 FOREM 131 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 132 Training Solutions N.V. 133 Training Solutions N.V. 134 Vormingscentrum HIVSET 135 Vormingscentrum HIVSET 137 VZW Vokans 138 PLI asbl 139 PLI asbl 140 PLI asbl 141 PLI asbl 142 PLI asbl 144 WONEN EN WERKEN OPLEIDING VZW 145 WONEN EN WERKEN OPLEIDING VZW 146 WONEN EN WERKEN OPLEIDING VZW
VIAC vzw VIAC vzw VIAC vzw VIAC vzw SEMAPHORE CONSEIL SCRL FS DIV IGO Leuven FOREM MARC PIERARD SPRL MARC PIERARD SPRL COBEFF ASBL COBEFF ASBL COBEFF ASBL COBEFF ASBL COBEFF ASBL COBEFF ASBL COBEFF ASBL COBEFF ASBL SEMAPHORE Conseil scrl FS SEMAPHORE Conseil scrl FS GROEP INTRO vzw
N N N N F N F F F F F F F F F F F F F N N
F N
N N N N N F F F F F N N N
87
Nederlands voor de huishoudhulp - 2
E
Productkennis voor de thuishulp Travailler en sécurité Technique de nettoyage Sanitair poetsen Onderhoud keuken Onderhoud in de woning Mijn job, mijn trots Omgaan met conflicten EHBO basismodule: Omgaan met noodsituaties EHBO basismodule: Reanimatie Fit op het werk Onderhoudstechnieken Time-management voor poetshulpen Schoonmaaktechnieken
E E E E E E E E E E E E E E
Schoonmaakadviezen: Ergonomie
E
Attitude
E
EHBO
E
Strijktechnieken Strijktechnieken Strijktechnieken voor dienstencheque-werknemers strijkcentrale Strijktechnieken voor dienstencheque-werknemers strijkcentrale (2x) Ik deed dat met mijn vrouw toch ook...?! Lastige contactmomenten: kansen voor jezelf en de relatie Gezond koken en koken met de microgolfoven Zwijgen biedt geen uitkomst Strijktechnieken en ergonomisch werken Schoonmaakadviezen: Keukenhygiëne
N
E E E
147 WONEN EN WERKEN OPLEIDING VZW 148 Groep INTRO vzw 149 EVOLUTION 150 EVOLUTION 151 Groep INTRO vzw 152 Groep INTRO vzw 153 Groep INTRO vzw 154 VIAC vzw 155 VIAC vzw 156 VIAC vzw 157 VIAC vzw 158 VIAC vzw 159 VIAC vzw 160 VIAC vzw 161 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 162 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 163 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 164 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 165 VDAB 166 VDAB 167 VDAB
E
168 VDAB
N
E E E E E E
169 170 171 172 173 174
N N N N N N
Schoonmaakadviezen: Allochtone werknemers 3 lessen
E
175
Amélioration de la communication orale et écrite Organisation du nettoyage
E E
180 181
Techniques de lavage de vitres
E
182
Entretien du linge
E
183
Prévention des maux de dos/ergonomie
E
184
Aide-ménagère mais pas bonne à tout faire !
E
185
DIV IGO Leuven DIV IGO Leuven DIV IGO Leuven DIV IGO Leuven VZW Vokans H.I.P. ADVIESBUREAU Comm. V H.I.P. ADVIESBUREAU Comm. V ASBL PROCESSUS FORMA SERVICES SCRL FS FORMA SERVICES SCRL FS FORMA SERVICES SCRL FS FORMA SERVICES SCRL FS FORMA SERVICES SCRL FS
N F F N N N N N N N N N N N N N N N N N
N F F F F F F
88
Professionele schoonmaaktechnieken
E
EHBO - basisprincipes
E
Communicatie voor beginners
E
Communicatie voor gevorderden
E
Deontologie en attitude
E
Efficiënt werken
E
Veilig Werken
E
Ergonomie voor beginners
E
Ergonomie voor gevorderden
E
Stress en Burn-out
E
Communiquer avec le client
E
Repassage
E
Couture
E
H.I.P. Schoonmaakadviezen : Werkorganisatie
E
H.I.P. Schoonmaakadviezen : Starteropleiding 3 lessen
E
Nederlands op de Werkvloer - module A1 Nederlands op de Werkvloer - module A2 vervolmaking Nederlands op de Werkvloer - module A2 basis Klantgerichte communicatie voor huishoudhulpen
E E E E
Technologie des produits : comprendre et utiliser correctement les moyens chimiques Stress Burn-out
E
Professionele Schoonmaaktechnieken
E
Veilig Werken
E
EHBO - Basisprincipes
E
Communicatie voor beginners
E
Communicatie voor gevorderden
E
Deontologie
E
E
186 ALPHEIOS BELGIUM NV 187 ALPHEIOS BELGIUM NV 188 ALPHEIOS BELGIUM NV 189 ALPHEIOS BELGIUM NV 190 ALPHEIOS BELGIUM NV 191 ALPHEIOS BELGIUM NV 192 ALPHEIOS BELGIUM NV 193 ALPHEIOS BELGIUM NV 194 ALPHEIOS BELGIUM NV 195 ALPHEIOS BELGIUM NV 196 FORMA SERVICES SCRL FS 197 FORMA SERVICES SCRL FS 198 FORMA SERVICES SCRL FS 201 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 202 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 203 Job en Coach 204 Job en Coach 205 Job en Coach 206 Anigee Communication 207 IBFFP
N
209 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 210 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 211 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 212 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 213 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 214 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 215 VZW OC Solidariteit voor het Gezin
N
N N N N N N N N N F F F N N N N N N F
N N N N N N
89
Efficiënt Werken
E
Ergonomie voor beginners
E
Ergonomie voor gevorderden
E
Hygiëne in de keuken Ecoute active et assertivité Eerste hulp voor dienstenchequewerknemers
E E E
Sensibilisation à l'autoprotection du travailleur
E
Initiation technique au métier d'aide-ménager
E
Communication, éthique et organisation des tâches
E
Ergonomie et sécurité
E
Renforcement de compétences et de savoir-être
E
Pouvoir poser ses limites, savoir dire 'non' au client
E
Le petit plus qui fidélise le client
E
Nettoyer à fond : mode d'emploi
E
Image personnelle, attitude et communication
E
Module 3. Ergonomie
E
Les petits travaux de couture
E
Le repassage du linge
E
Déontologie et professionnalisme
E
Acquisition d'une meilleure connaissance de son environnement de travail Wokken Maîtrise des produits et techniques les plus utilisés
E
Schoonmaakadviezen: productenkennis
E
EHBO Basis en reanimatietechnieken Klantgericht werken Poetstechnieken Organisatie en overleg Premier secours
E E E E E
Entretien des vitres et surface verticale chez le particulier
E
E E
216 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 217 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 218 VZW OC Solidariteit voor het Gezin 221 VIAC vzw 222 CENECO Belgium sprl 223 Vormingsinstituut Rode Kruis Vlaanderen VZW 224 CROIX ROUGE DE BELGIQUE 228 Formation PME ASBL Liège -Huy-Waremme 229 Formation PME ASBL Liège-Huy-Waremme 230 Formation PME ASBL Liège-Huy-Waremme 231 FORMA SERVICES SCRL FS 232 FORMA SERVICES SCRL FS 233 FORMA SERVICES SCRL FS 234 FORMA SERVICES SCRL FS 235 IMAGE-en-SOI pour AWP Consult bvba 236 IBFFP (BRUXELLES FORMATION) 238 Formation PME ASBL Liège-Huy-Waremme 239 Formation PME ASBL Liège-Huy-Waremme 240 FORMA SERVICES SCRL FS 241 FORMA SERVICES SCRL FS 245 DIV IGO Leuven 248 FORMA SERVICES SCRL FS 249 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 250 VZW Vokans 251 VZW Vokans 252 SimoenConsult 254 SimoenConsult 255 FORMA SERVICES SCRL FS 256 IPSO sprl
N N N N F N
F F F F F F F F F F F F F F N F N N N N N F F
90
Grenzen in de zorg Contact clientèle/communication [SUR LE TERRAIN] Jobcoaching en taalcoaching op de werkvloer [OP HET TERREIN] Was- en strijktechnieken Praktische assertiviteit Klantvriendelijk werken en attitude Nederlands op de werkvloer Ergonomie en veiligheid
E E E
258 ZORG-SAAM VZW 259 BClean 260 VZW Vokans
N F N
E E E E E
261 262 263 264 265
N N N N N
Taalcoaching op de werkvloer Jobcoaching op de werkvloer Beroepsgeheim, privacy en roddelen Techniques de repassage à l'attention des travailleuses titres-services Révélez-vous ! Coaching individuel [SUR LE TERRAIN] Coaching individuel Schoonmaaktechnieken
E E E E
266 267 268 270
ALPHEIOS BELGIUM VIAC vzw VIAC vzw VDAB Securex Externe Dienst en Bescherming vzw VZW KOPA VZW KOPA VIAC VZW Mobitex
E E E E
271 273 274 275
F F F N
Ergonomie, santé, sécurité. Les bons réflexes !
E
276
Communicatie
E
278
Veiligheid en hygiëne Repassage de base Organisation, gestion du temps (nettoyage pièce par pièce) Le ménage écologique Entretien des différents types de sols Sensibilisation aux comportements professionnels Nederlandse woordenschat onderhoud van woningen Techniques de nettoyage professionnel Secourisme ═ principes de base Travailler de façon efficace Travailler de façon ergonomique Techniques de lavage et repassage Entretien des locaux chez des particuliers Praktische valpreventie EHBO deel 2
E E E
280 281 282
Vis-à-Vis Forma services Forma Services Begeleidingsdienst Limburgs Mijngebied vzw Marc Pierard Belgian Clean Academy Begeleidingsdienst Limburgs Mijngebied vzw SimoenConsult MARC PIERARD MARC PIERARD
E E E E E E E E E E E E
283 284 285 286 288 289 290 291 292 294 295 296
F F F N F F F F F F N N
Handhygiëne
E
Cours de français (FLE) pour travailleurs allophones actifs dans le nettoyage domestique
E
MARC PIERARD MARC PIERARD MARC PIERARD VZW Vokans Alpheios Belgium SA Alpheios Belgium SA Alpheios Belgium SA Alpheios Belgium SA Alpheios Belgium SA iConsult asbl Explorensia VOF H.I.P. Adviesbureau Comm. V 297 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 298 Bruxelles Formation, Bruxelles Formation Langues
N N N F
F N
N F F
N F
91
Organisation, gestion du temps (nettoyage pièce par pièce) Déontologie Techniques de nettoyage - formation générale Nettoyage écologique à domicile Jobcoaching en taalcoaching op de werkvloer (EXTERN) Travailler en toute sécurité Ergonomie des postures Techniques de nettoyage et organisation du travail Professionele schoonmaaktechnieken
E
Weerbaar reageren op ongewenste toenaderingen
E
Omgaan met verschillen
E
Positief zelfbeeld en beslist opkomen voor jezelf
E
Omgaan met kritiek
E
Zorgen voor jezelf. Omgaan met stress op het werk
E
Hoe ik ook mijn best doe, er is altijd iets wat ik niet goed doe
E
Oog en oor hebben voor non-verbale communicatie
E
Job- en taalcoaching
E
Prévention des accidents liés aux techniques de nettoyage Attitudes, image de soi et communication professionnelles Produits d'entretien et nettoyage écologique Job- en taalcoaching op de werkvloer
E E E E
Werken met dienstencheques - Veilig en gezond werken Travailler avec des titres-services Communicatie I voor poetsvrouwen Communicatie II voor poetsvrouwen Omgaan met stress voor poetsvrouwen Omgaan met agressie voor poetsvrouwen Ergonomie I voor poetsvrouwen Veiligheid op de werkvloer voor poetsvrouwen EHBO voor poetsvrouwen
E E E E E E E E E
E E E E E E E E
299 IBFFP (Bruxelles Formation) 301 Sinnaeve Sylvie 302 Sinnaeve Sylvie 304 IPSO SPRL 305 VZW Vokans 306 Mobitex 307 ABC Ergonomics SPRL 308 mobitex 310 ALPHEIOS BELGIUM NV 311 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 312 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 315 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 318 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 319 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 320 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 321 School voor Bestuursrecht WestVlaanderen 322 WONEN EN WERKEN OPLEIDING VZW 323 C.I.F.O.P. 325 Forma Services 326 Forma Services 327 Stad Gent - Dienst Werk 328 Mensura EDPB 329 Mensura SEPP 332 Explorensia VOF 333 Explorensia VOF 334 Explorensia VOF 335 Explorensia VOF 336 Explorensia VOF 337 Explorensia VOF 338 Explorensia VOF
F F F F N F F F N N
N
N
N
N
N
N
N F F F N N F N N N N N N N
92
Productkennis en schoonmaaktechnieken voor de huishoudhulp Professioneel en efficiënt schoonmaken voor de huishoudhulp Productkennis voor de huishoudhulp Werkplanning en schoonmaaktechnieken voor de huishoudhulp Ergonomie II voor poetsvrouwen Werkplanning en werkorganisatie voor de huishoudhulp Werkplanning en productkennis voor de huishoudhulp Efficiënt en klantgericht aan de slag als poetshulp Techniques de nettoyage professionnel Communicatie op de werkvloer Lastige contactmomenten : kansen voor jezelf en de relatie Een goede collegiale sfeer geeft vleugels Communicatie vanuit mezelf (basiscursus) Nederlands op de werkvloer Veiligheid voor huishoudhulpen Proper Nederlands
E
339 Explorensia VOF
N
E
340 Explorensia VOF
N
E E
341 Explorensia VOF 342 Explorensia VOF
N N
E E E E E E E
343 344 345 349 350 351 355
Explorensia VOF Explorensia VOF Explorensia VOF VZW Vokans Alpheios Belgium SA VZW Vokans van Eekelen
N N N N F N N
E E E E E
356 357 359 360 363
N N N N N
Starten met proper Nederlands
E
364
Starten met proper Nederlands
E
365
Starten met proper Nederlands
E
366
Gestion du stress Technique vitres et miroirs Connaissance des produits : partie I Connaissance des produits : partie II Technique de nettoyage intérieur Communicatie I voor strijk(st)ers Proper Nederlands
E E E E E E E
368 369 370 371 373 374 375
Secourisme Partage d'expériences professionnelles et utilisation de techniques de nettoyage Communication avec les clients et les collègues Ecole du dos et prévention de l'arthrose Coaching op de werkvloer [OP HET TERREIN] Nederlands op de werkvloer : productkennis bij het poetsen EHBO deel 1 : mogelijke aandoeningen en letsels tijdens het werk als huishoudhulp
E E
376 377
van Eekelen van Eekelen Job en Coach Vzw Vorm Huis van het Nederlands provincie Antwerpen VZW Huis van het Nederlands Gent VZW Huis van het Nederlands Brussel vzw Huis van het Nederlands VlaamsBrabant Cobeff Cobeff Cobeff Cobeff Vargas Meza Liannella Explorensia VOF Huis van het Nederlands Antwerpen Devenirs ASBL Devenirs ASBL
E E E E
382 383 384 385
E
Devenirs ASBL Devenirs ASBL Services@Work bvba Vormingscentrum HIVSET VZW 386 Vormingscentrum HIVSET VZW
N N
N
F F F F F N N
F F F F N N N
93
Reanimatie
E
Nederlands op de werkvloer:'Werken in een ander land'
E
Nederlands op de werkvloer : algemene terminologie gelinkt aan het beroep van huishoudhulp EHBO deel 2 : verwondingen en andere mogelijke ongevallen als huishoudhulp Ergonomie
E
Organisation du ménage
E
Aide-ménagère : Les clés du succès ! Prévention des problèmes de dos Décoder et soulager le stress Basisopleiding voor dienstenchequesmedewerkers Opleiding voor dienstencheques medewerkers met minstens 12 maanden ervaring Strijken met PEVE kennis
E E E E E
Preventie van rugklachten en met daarbij de juiste hef- en tilprincipes
E
Werkplezier : blijf gemotiveerd aan de slag! Efficiënt communiceren op de werkvloer : deel 2 Efficiënt communiceren op de werkvloer : deel 1 Basisopleiding voor dienstencheques medewerkers Strijken in kleinhuishouding Initiation à l'informatique/Internet Communication Assertiviteitstraining
E E E E
Omgaan met klanten
E
Individuele job- en taalcoaching
E
Education à la protection de l'environnement Art culinaire Maintenance et rangement du linge Entretien et maintenance de l'habitation Chauffeur TPMR module 2 Chauffeur TPMR module 1 Chauffeur TPMR module 3 Workorganisation for cleaning a house Nederlands op de werkvloer Métiers du nettoyage : se gérer et être efficace Ergonomisch werken en hef- en tiltechnieken Samenwerken = samen spreken (3,5 u) Samenwerken = samen spreken (7,5 u)
E E E E E E E E E E E E E
E E
E
E E E
387 Vormingscentrum HIVSET 388 Vormingscentrum HIVSET VZW 389 Vormingscentrum HIVSET VZW 391 Vormingscentrum HIVSET 392 Raskin Maud - Les fées d'Ortho 393 Raskin Maud - Les fées d'Ortho 394 SRX 395 Véronique Morre 396 Véronique Morre 398 CLEAN ADVICE BVBA 399 CLEAN ADVICE BVBA
N
400 H.I.P. Adviesbureau Comm. V 401 Vormingsinstituut Rode KruisVlaanderen VZW 404 DV Consulting BVBA 405 DV Consulting BVBA 406 DV Consulting BVBA 407 CLEAN ADVICE BVBA
N
409 Form A Pro 412 Form A Pro 414 VZW KOPA WERKWILLIG 415 VZW KOPA WERKWILLIG 416 VZW KOPA WERKWILLIG 421 Form A Pro 425 Form A Pro 426 Form A Pro 427 Form A Pro 429 Géo Services Asbl 430 Géo Services Asbl 431 Géo Services Asbl 433 VOF SAGHOS 436 ELAN LANGUAGES 437 Perspectives ASBL 439 Familiehulp VZW 442 Fenrir Consult BVBA 443 Fenrir Consult BVBA
F F N
N N N F F F F F N N
N
N N N N
N N F F F F F F F N N F N N N
94
Aide Ménagère Module 1 Aide Ménagère Module 2 Aide Ménagère Module 3 Aide Ménagère Module 4 Aide Ménagère Module 5 Aide Ménagère Module 6 Aide Ménagère Module 7 Aide Ménagère Module 8 Aide Ménagère Module 9 Aide Ménagère Module 10 Aide Ménagère Module 11 Aide Ménagère Module 12 Onderhoud vloeren Strijken Productkennis Onderhoud sanitair Onderhoud Verticale Oppervlakken Werkorganisatie Professioneel omgaan met klanten voor huishoudhulpen Opfrismodule schoonmaak Preventie van rug- en andere fysieke problemen Beroepsgeheim en privacy
E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E
444 445 446 447 448 449 450 451 452 453 454 455 456 457 458 459 460 461 462 467 472 473
Veilig en planmatig fietsen Omgaan met moeilijke klanten
E E
474 475
Fijn dat ik positief kan zijn Formation de base pour travailleurs Titres-Services Manutention des charges pour les travailleurs TitresServices
E E E
476 477 479
Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Géo Services ASBL Job en Coach BVBA Job en Coach BVBA Job en Coach BVBA Job en Coach BVBA Job en Coach BVBA Job en Coach BVBA VZW Vokans Job en Co VZW IDEWE VZW Yamas Communicatie BVBA VZW Vokans Yamas Communicatie BVBA Viac VZW CLEAN ADVICE BVBA Croix-Rouge de Belgique
F F F F F F F F F F F F N N N N N N N N N N N N N F F
95
7.6 Bronnenlijst Commissie opleidingsfonds dienstencheques (2009), Evaluatierapport 2007 – 2008 Commissie opleidingsfonds dienstencheques (2010), Evaluatierapport 2008 – 2009 Commissie opleidingsfonds dienstencheques (2011), Evaluatierapport 2009 – 2011 Departement WSE (2012), http://www.werk.be/online-diensten/tewerkstelling-ensociale-economie/invoegbedrijven/wie IDEA Consult (2005), Evaluatie van buurtdiensten en –banen: eindrapport.
het
stelsel
van
de
dienstencheques
voor
IDEA Consult (2006), Evaluatie van het buurtdiensten en –banen 2005: eindrapport.
stelsel
van
de
dienstencheques
voor
IDEA Consult (2007), Evaluatie van het buurtdiensten en –banen 2006; eindrapport.
stelsel
van
de
dienstencheques
voor
IDEA Consult (2008), Evaluatie van het buurtdiensten en –banen 2007: eindrapport.
stelsel
van
de
dienstencheques
voor
IDEA Consult (2009), Evaluatie van het buurtdiensten en –banen 2008: eindrapport.
stelsel
van
de
dienstencheques
voor
IDEA Consult (2010), Evaluatie van het buurtdiensten en –banen 2011: eindrapport.
stelsel
van
de
dienstencheques
voor
IDEA Consult (2011), Evaluatie van het buurtdiensten en –banen 2010: eindrapport.
stelsel
van
de
dienstencheques
voor
IDEA Consult (2012), Enquête dienstencheques-werknemers 2011: tabellenboek. Sectoraal Vormingsfonds dienstencheques (2012), http://www.vormingdienstencheques.be/index.php?id=51
96
7.7 Bijlage: lijst met figuren Figuur 1 Jaarlijks totaalbudget van het Opleidingsfonds dienstencheques .......................................... 9 Figuur 2 Aantal dienstencheque-ondernemingen (in %) dat opleiding (of begeleiding voor starters) voorziet volgens ondernemingsenquêtes Idea Consult ........................................................................15 Figuur 3 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens ondernemingstype dat opleidingen organiseert (ondernemingsenquête Idea Consult: 2006, 2007, 2010) ............................................................16 Figuur 4 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleidingen maar wel begeleiding voor starters organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult) ...............................17 Figuur 5 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens ondernemingstype dat geen opleiding of begeleiding organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult) ................................18 Figuur 6 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) opleiding kreeg in 2007 (Idea-werknemersenquête) ..........................................................................................................................21 Figuur 7 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) begeleiding kreeg in 2007 (Idea-werknemersenquête) ..........................................................................................................................21 Figuur 8 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) opleiding kreeg in 2006 (Idea-werknemersenquête) ..........................................................................................................................21 Figuur 9 Aantal dienstencheque-ondernemingen dat een terugbetaling kreeg van het Opleidingsfonds dienstencheques (2007-2010) .........................................................................................26 Figuur 10 Benutting van het totaalbudget / toegewezen bedragen 2007 – 2010 ...................................28 Figuur 11 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens ondernemingstype (2007-2010) .29 Figuur 12 Dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens jaar van erkenning (2007 – 2010) .......31 Figuur 13 Percentage VZW’s, commerciële private ondernemingen en PWA's die hun opleidingsbudget benut volgens jaar van erkenning (2003 - 2010) ............................................................................34 Figuur 14 Aantal ondernemingen met een terugbetaling volgens gewest (2007 -2010) ...........................36 Figuur 15 Gebruik van het opleidingsfonds dienstencheques in 2010 door ondernemingen met een budget in '07, '08, '09 en '10 (DCO met terugbetaling) ..............................................................................40 Figuur 16 Gebruik van het opleidingsfonds dienstencheques in 2010 door ondernemingen met een budget in '07, '08, '09 en '10 (zonder terugbetaling) .................................................................................41 Figuur 17 Ondernemingen met terugbetaling in 2010 volgens laatste gebruik van het fonds voor 2010 .........42 Figuur 18 Percentage dienstencheque-ondernemingen (met budget in 2010) dat een compensatie kreeg in de periode 2007 t.e.m. 2010. .............................................................................................43 Figuur 19 Gemiddeld budget per onderneming/mediaan (2007-2012) .............................................45 Figuur 20 Opleiding en begeleiding voor starters in 2010 (Idea-werkgeversenquête) versus cijfers opleidingsfonds ........................................................................................................48 Figuur 21 Percentage dienstencheque-onderneming dat in opleiding/begeleiding voorzag (Ideawerkgeversenquête) ten opzichte van percentage Opleidingsfonds (volgens ondernemingstype) in 2010 .......49 Figuur 22 Aantal ondernemingen met een terugbetaling in volgens gewest (2007 -2011) ........................59 Figuur 23 Ondernemingen met terugbetaling in 2011 (op 7/6/2012) volgens laatste gebruik van het fonds .....59 Figuur 24 Percentage dienstencheque-ondernemingen (met budget in 2012) dat compensatie kreeg in de periode 2007 t.e.m. 2012. ......................................................................................................60 Figuur 25 Percentage werknemers dat aangeeft opleiding te hebben gekregen in 2006, 2007 en 2011 (Ideawerknemersenquête) ...................................................................................................61 Figuur 26 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) opleiding kreeg in 2011 (Idea-werknemersenquête) ..........................................................................................................................62 Figuur 27 Aanvraag tot terugbetaling ................................................................................72
97
7.8 Lijst met tabellen Tabel 1 Opleidingskosten die terugbetaald worden door het Opleidingsfonds dienstencheques ..................12 Tabel 2 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat opleidingen organiseert (ondernemingsenquête Idea Consult: 2006, 2007, 2010) ............................................................17 Tabel 3 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleidingen maar wel begeleiding voor starters organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult) ...............................18 Tabel 4 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleiding of begeleiding organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult) ...........................................................19 Tabel 5 Percentage ondernemingen naar regio dat opleiding/begeleiding bood in 2010 (ondernemingsenquête Idea Consult) ...........................................................................................................19 Tabel 6 Percentage opgeleide werknemers en gemiddeld aantal uren opleiding (bij ondernemingen die opleiding boden) in 2006, 2007 en 2010 (ondernemingsenquête Idea Consult) ...............................................20 Tabel 7 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding kreeg in 2004 volgens ondernemingstype (Ideawerknemersenquête) ...................................................................................................22 Tabel 8 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding/ begeleiding kreeg in 2005 volgens ondernemingstype (Idea-werknemersenquête) .......................................................................22 Tabel 9 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding kreeg naar gewest (Idea-werknemersenquête) ...23 Tabel 10 Duurtijd van een opleiding in 2005 (Idea-werknemersenquête) ..........................................23 Tabel 11 Percentage dienstencheque-ondernemingen dat gebruik maakte van haar budget .......................26 Tabel 12 Percentage actieve dienstencheque-ondernemingen dat een terugbetaling kreeg van het Opleidingsfonds ..........................................................................................................................27 Tabel 13 Benutting van het jaarlijkse totaalbudget ..................................................................27 Tabel 14 Percentage dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens ondernemingstype (2007 - 2010) ..........................................................................................................................30 Tabel 15 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens ondernemingstype (2007 - 2010) .30 Tabel 16 Aantal dienstencheque-ondernemingen met een budget volgens jaar van erkenning (2007 - 2010)....32 Tabel 17 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens jaar van erkenning (2007-2010) ..32 Tabel 18 Percentage dienstencheque-ondernemingen met een budget in 2010 volgens ondernemingstype en erkenningsjaar .........................................................................................................33 Tabel 19 Percentage dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling in 2010 volgens jaar van erkenning (PWA, VZW, commerc. priv. onderneming) (TB = terugbetaling) .................................................33 Tabel 20 Aantal ondernemingen met een terugbetaling in 2009/2010 volgens maximumrecht op terugbetaling 34 Tabel 21 Aantal ondernemingen met een terugbetaling volgens gewest (2007 -2010) ............................35 Tabel 22 Percentage dienstencheque-ondernemingen behorend tot PC 322.01 dat gebruik maakte van haar maximumrecht van het Opleidingsfonds dienstencheques ..........................................................38 Tabel 23 Percentage dienstencheque-ondernemingen dat gebruik maakte van haar budget volgens paritair comité (2007 - 2010)...........................................................................................................39 Tabel 24 Percentage ondernemingen dat niet werd bereikt (2007 – 2010) .........................................43 Tabel 25 Aantal deelnames ten opzichte van aantal dienstencheque-werknemers .................................44 Tabel 26 Aantal deelnames ten opzichte van aantal dienstencheque-werknemers volgens ondernemingstype ..44 Tabel 27 Gemiddeld budget per onderneming/mediaan (2007-2012) ..............................................46 Tabel 28 Gemiddeld budget per werknemer (2007 - 2010) .........................................................46 Tabel 29 Aantal ondernemingen die een externe, interne of opleiding op het terrein terugbetaald kreeg (2007 2010) ...................................................................................................................47 Tabel 30 Percentage dienstencheque-ondernemingen dat opleiding/begeleiding organiseerde (volgens Ideawerkgeversenquête) en percentage dat opleidingsfonds gebruikte in 2010 volgens ondernemingstype ..........49 Tabel 31 Percentage dienstencheque-onderneming dat in opleiding/begeleiding voorzag (Ideawerkgeversenquête) ten opzichte van percentage Opleidingsfonds (volgens gewest) in 2010 ....................50 Tabel 32 Steekproef en respons mini-enquête (06/06/2012 - 03/07/2012) .........................................52
98 Tabel 33 Mate waarin dienstencheque-ondernemingen die nog nooit een terugbetaling kregen (sinds 2007), opleidingen organiseerden in 2011 op basis van mini-enquête......................................................52 Tabel 34 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens ondernemingstype (2011) (sit. op 7/6/12) ..................................................................................................................56 Tabel 35 Aantal ondernemingen met een terugbetaling in 2011 volgens maximumrecht op terugbetaling (sit. op 7/6/12) ..................................................................................................................57 Tabel 36 Aantal actieve ondernemingen in 2011 volgens jaar van erkenning (sit. op 7/6/12) ....................58 Tabel 37 Procentueel aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens jaar van erkenning (2007 - 2011) ..................................................................................................................58 Tabel 38 Aantal ondernemingen met een terugbetaling in 2011 volgens gewest ..................................58 Tabel 39 Percentage werknemers dat aangeeft opleiding te hebben gekregen in 2006, 2007 en 2011 volgens gewest (Idea-werknemersenquête) ....................................................................................62 Tabel 40 Mate waarin dienstenchequewerknemers een opleiding kregen in 2011 volgens regio, leeftijd, scholing en nationaliteit (Idea-werknemersenquête) ...........................................................................62