Antwoorden hoofdstuk 4 Opgave 1a • Nou, als je geld op een spaarrekening hebt staan krijg je er bijvoorbeeld 2% van het totale bedrag dat je op je spaarrekening hebt staan als rente bij opgeteld. Als je geld van je spaarrekening afhaalt, wordt je totaal minder en krijg je dus ook minder rente. • Mark heefd rentekosten omdat het geld wat hij op zijn spaarrekening had er niet meer is, dus hij krijgt er geen rente op. • Mark haalt zijn geld van de spaarrekening af. Over een spaarrekening krijg je ook rente. Je krijgt bijvoorbeeld 1% rente van het hele bedrag, stel je hebt 100 euro dan krijg je 1 euro rente maar haal je er 90 euro vanaf heb je nog maar 10 euro staan en krijg je 10 cent rente. Mark zal dus na de koop minder rente krijgen. Opgave 1b • Voor Thijs want je betaalt altijd meer rente op een lening dan je krijgt op een spaarrekening. Thijs moet dus het leenbedrag plus rente aflossen. • Voor Thijs, want de bank wil meer rente krijgen over geld dat ze uitlenen dan dat ze betalen over geld dat gespaard wordt. Opgave 1c • Het gevolg voor Thijs zal zijn dat hij voor een bepaalde tijd het geld dat hij verdient moet betalen aan de bank, en voor Mark is het gevolg dat hij een tijdje moet wachten voordat hij iets groots kan kopen, maar alles wat hij verdient is echt voor hem en hoeft hij niet aan iemand anders te geven. • Het zal voor allebei financiële gevolgen hebben. Voor Thijs is het gevolg dat hij geld, dat hij normaal uitgaf, nu kwijt is aan de bank en voor Mark dat hij weer opnieuw moet gaan beginnen te sparen. • Thijs moet bezuinigen want hij moet geld terugbetalen. Mark kan geen dure dingen meer kopen maar heeft geen schulden en alles wat hij verdient kan hij gewoon uitgeven. • Thijs kan minder gaan kopen want geld, dat hij normaal aan andere dingen zou kunnen besteden, moet hij nu afdragen aan de bank om zijn lening af te lossen. Mark zal waarschijnlijk niet direct iets merken behalve dat hij minder geld op zijn spaarrekening heeft staan. Hij kan makkelijker geld uitgeven omdat hij geen aflossingen moet betalen aan de bank. Opgave 2a Sharp en Whirlpool, omdat ze te hoog zijn en de Delonghi, omdat hij geen opwarm- en ontdooiprogramma heeft. Opgave 2b • De Moulinex heeft dezelfde beoordeling als de Daewoo maar is goedkoper. Als hij let op prijs/kwaliteit is dat voor hem de slimste keuze, gegeven dat hij alleen let op het algemeen testoordeel. • Als Jan de magnetron wil met de beste prijs/kwaliteitverhouding kiest hij voor de Moulinex, want van de drie magnetrons die aan zijn voorwaarden voldoen heeft deze een testoordeel van goed en een prijs van 110 euro, hetzelfde als de Samsung maar die heeft een testoordeel van redelijk en de daewoo die wel een goed testoordeel heeft maar 15 euro meer kost. Opgave 3a Bij het het duurste apparaat zijn de onderhoudskosten het laagst en bij het goedkoopste apparaat zijn de onderhoudskosten het hoogst. Opgave 3b Je weet niet of hij altijd aanstaat dus of het artikel continu energie verbruikt. Je weet niet welke energie maatschappij diegene, die het product aanschaft, heeft dus je kan niet
met alle zekerheid zeggen hoe hoog de kosten worden. Je kan de gehele levensduur niet precies uitrekenen, want Persoon A springt er minder voorzichtig mee om dan Persoon B. (dit zijn voorbeelden.) En het kan ook gebeuren dat de elektriciteits kosten later in het artikels leven omhoog gaan dus dan gaan de energie kosten ook omhoog. Opgave 3c Het duurzaamheidscijfer telt 3 keer mee. Dus dan doe je 6 x 3 = 18. Het gebruiksmogelijkheid cijfers telt 1 keer mee. Dan moet je dus het gebruiksmogelijkheid cijfer plus 18 doen: 18 + 5,5 = 23,5. Dat gedeeld door de wegingscoëfficiëntheid. Dat is dus 23,5 : 4 = 5, 875. Dat is afgerond dus 5,9. Opgave 3d De kwaliteitscijfers worden dan:
Voorbeeldberekening voor artikel A: (5,5 + 6) / 2 = 5,75 Uit de tabel kun je aflezen dat artikel D dan het beste uit de bus zou komen. Opgave 3e Om dit te bepalen moet je de totale kosten per kwaliteitspunt berekenen: artikel totale kosten kwaliteitscijfer kosten per kwaliteitspunt A 1200 5.9 203.39 B 1140 7.3 156.16 C 1140 6.5 175.38 D 1075 7 153.57
Je ziet dat de totale kosten per kwaliteitspunt het hoogst zijn voor de artikelen met het laagste kwaliteitscijfer A en C. Die vallen daarom beiden af. Opgave 3f Voor de berekening: zie 3e) De keuze tussen B en D hangt af van de bereidheid om € 65 meer te betalen voor het hogere kwaliteitscijfer van artikel B. Opgave 3g • Omdat het bij aanschaf € 50 meer kost en omdat ze misschien niet aan de onderhoudskosten in de toekomst willen denken. • Sommige mensen kopen B omdat die een hoger kwaliteitscijfer heeft. Of Artikel D voldoet niet aan de eisen die iemand eraan gesteld heeft. • Nou, omdat sommige mensen niet in een keer 950 euro hebben of eraan uit willen geven en wel bijvoorbeeld 600 euro en dit product wel nodig hebben, denken ze: nou, dan artikel A maar. Of mensen die het niet zo erg vinden als ze er uiteindelijk meer aan kwijt zijn, kiezen voor B want die heeft een hoger kwaliteitscijfer. Opmerking: Uit deze antwoorden blijkt dat bij f) artikel D is gekozen. Opgave 4a Ook hier moet je alleen naar de prijs en de kwaliteit kijken en niet naar de andere informatie in de tabel. Dan krijg je:
Gazelle Shift € 450 zeer goed Sparta Massari € 425 zeer goed Giant Boulder € 400 zeer goed Union Trigger € 450 goed Trek 800 City € 390 goed Batavus Fox € 365 goed Ranger Genova € 275 redelijk Loeki CTB 26 € 265 redelijk Lynx CB 2600 € 245 redelijk De Gazelle en Sparta vallen af, omdat ze duurder zijn dan de Giant die ook een kwaliteit zeer goed heeft. De Ranger en de Loeki vallen af, omdat ze duurder zijn dan de Lynx die ook een kwaliteit redelijk heeft. De Union valt af, want die is duurder, met kwaliteit 'goed', dan de Giant die een zeer goede kwaliteit heeft. Dan houden we tot dusverre over: Giant Boulder € 400 zeer goed Trek 800 City € 390 goed Batavus Fox € 365 goed Lynx CB 2600 € 245 redelijk In antwoorden zie ik dan regelmatig terugkomen dat de Lynx afvalt, omdat hij 'redelijk' is. Maar hij heeft ook een veel lagere prijs, dus de prijs/kwaliteit verhouding is goed. De Trek daarentegen is duurder dan de Batavus met dezelfde kwaliteit. Waarom zou ik voor dezelfde kwaliteit meer betalen? Die valt dus ook af. De drie fietsen die overblijven zijn de Giant, Batavus en Lynx. Opgave 4b De Ranger Genova en de Loeki CTB 26 want die zijn onder de 300 euro en hebben een terugtraprem. Opgave 4c • Ja, namelijk de Trek 800 city, die kost 390, 390 < 300 + 100 = 400, de trek heeft 21 versnellingen en voldoet ook aan de terugtraprem voorwaarde. • Ja, de Trek 800 city: die is zelfs nog tien euro onder de vierhonderd euro die hij maximaal kan uitgeven, heeft 21 versnellingen, is maar 15,5 kg en een terugtraprem. Het voldoet aan alle voorwaarden. • Opmerking: De Giant is duurder, maar heeft een testoordeel 'zeer goed' en is dus ook een goede keuze. Hij is wel zwaarder dan de Trek. Opgave 5a Carolien betaalt: • De aanbetaling van € 300 • 24 maandtermijnen van € 65 Dat is in totaal € 300 + 24 x € 65 = € 1.860 Opgave 5b De rente betaal je over het bedrag dat je leent. Ze betaalt € 300 aan, dus ze leent € 1.500 - € 300 = € 1.200 Ze betaalt in totaal in termijnen € 1.860 - € 300 = € 1.560.
Dat betekent dat ze € 1.560 - € 1.200 = € 360 rente betaalt. Opgave 5c Het rentebedrag berekende je bij 5b). Dit is € 360 / € 1.200 x 100% = 30% rente. Opgave 5d Als ze er voor moet sparen heeft ze hem pas over een paar jaar en dan wil ze hem misschien al niet meer. Ze wilt hem nu hebben omdat ze iedere dag muziek luistert. Ze is bang dat het model over twee jaar niet meer in de winkel staat. Misschien is de stereo-toren nu extra laag geprijsd en wil ze gebruik maken van de aanbieding. Misschien heeft ze de stereo-toren nodig voor haar werk. Opmerking: Het argument dat over twee jaar de stereo-toren duurder is, is niet steekhoudend. Bij elektronica zie je dat de prijzen vaak dalen en dat bovendien oudere modellen afgeprijsd worden. Bovendien betaalt ze door de stereo-toren op krediet te kopen ook meer dan huidige verkoopprijs. Opgave 6a Astrid betaalt 36 x € 45 = € 1.620. Dat is € 1.620 - € 1.200 = € 420 meer dan bij contante betaling ineens. In procenten is dat € 420 / € 1.200 x 100% = 35% Opgave 6b Nee, dat mag niet want Astrid heeft de tv met huurkoop gekocht. Die huurkoop geld voor 3 jaar (36 maanden) en ze is pas één jaar verder. Als je iets met huurkoop koopt, dan is het in de periode dat je het voorwerp nog huurt, dus als de termijn nog niet is afgelopen, nog van degene die het aan je verhuurt. En je kan niet zo maar andermans dingen aan mensen gaan verkopen. Ik kan bijvoorbeeld niet de fiets van mijn vriend aan mijn vriendin gaan verkopen, want de fiets is niet van mij. Dus Astrid mag de tv niet verkopen aan haar vriendin Els. Opgave 7a Maartje betaalt € 1.840. Dit bedrag bestaat uit de aanbetaling en de maandelijkse termijnen. De aanbetaling is dus gelijk aan € 1.840 – 24 x € 60 = € 1.840 - € 1.440 = € 400 Opgave 7b Marieke betaalt € 1.840 - € 100 = € 1.740. Dit bedrag bestaat uit de aanbetaling en de maandelijkse termijnen. De maandelijkse termijnen x € 75 = € 1.740 - € 240 = € 1.500 Dus het aantal maandelijkse termijnen = € 1.500 / € 75 = 20 termijnen Opgave 8a Het ‘zelfs’ niet hoeven doen van een aanbetaling is verwarrend, maar het gaat hier echt om kopen en niet om huren. In de advertentie staat ‘Kopen tot € 5.000 …’ en ‘Hiermee kunt u probleemloos aankopen doen ..”. Ik zou het overigens altijd navragen bij een aankoop op krediet. Opgave 8b De tekst is misleidend omdat niet duidelijk wordt dat met het kopen op krediet kosten gemoeid zijn. Opmerking: Het antwoord dat het totaal bedrag dat je betaalt of het aantal termijnen waarin je betaalt niet in de advertentie staan is niet goed. Het eindbedrag kan er niet instaan, omdat de meubelzaak de aanschafprijs niet weet van de meubels die jij wil kopen. Het aantal termijnen kan niet in de advertentie staan, omdat de meubelzaak de hoogte van jouw aanschafbedrag niet weet. Het aantal termijnen is afhankelijk van het bedrag dat jij besteedt. Opgave 9a Om prijzen te vergelijken moet je de prijs naar dezelfde hoeveelheid omrekenen, bijvoorbeeld naar
100 gram. De Chocohagel van € 1,75 kost per 100 gram 1,75 / 250 = € 0,70 De Chocohagel van € 2,40 kost per 100 gram 2,40 / 400 = € 0,60 De Tropica kost per 100 gram 2,75 / 500 = € 0,55 De Tropica is dus de goedkoopste keuze. Opgave 9b Vier kleine pakken Chocohagel hebben samen een gewicht van 1.000 gram. Klanten betalen hiervoor € 1,75 x 3 = € 5,25. Vergelijk dit met 1.000 gram Tropica hagelslag die Dennis normaal koopt. Dat zou 10 x 0,55 (de prijs per 100 gram) = € 5,50 kosten. Hij kan dus € 5,50 - € 5,25 = € 0,25 besparen als hij gebruik maakt van de actie. Opgave 9c Ik denk dat hij ziet dat de hagelslag maar houdbaar is tot april 2005 en dat hij denkt dat hij niet alle pakken op krijgt voor April. Omdat een kilo hagelslag misschien te veel is om voor de houdbaarheidsdatum op te krijgen. Omdat een kilo hagelslag wel heel veel is om voor april 2005 te eten en het niet veel goedkoper is Opgave 10a Een volle spaarkaart met 25 zegels geeft recht op 3 liter brandstof à € 1,25 per liter, dat vertegenwoordigt dus een waarde van € 3,75. € 3,75 / 25 = € 0,15 per zegel Opgave 10b Je krijgt bij elke 5 liter benziine een spaarzegel. Dat is € 0,15 per 5 liter, dus € 0,15 / 5 = € 0,03 per liter. Opgave 10c 6 volle spaarkaarten zijn een totaal van 150 spaarzegels. De waarde van één zegel is dan € 25,50 / 150 = € 0,17. Opgave 10d Bij een prijs van € 19,95 van de gevarendriehoek, is de waarde van een zegel € 19,95 / 150 = € 0,13 (afgerond), dat is lager dan de waarde van een zegel als je er benzine voor koopt (€ 0,15), dus hij had beter de benzine kunnen nemen. De zegel zakt in waarde. Hij had voor € 22,50 benzine (6 spaarkaarten x 3 liter x € 1,25 per liter) kunnen krijgen maar heeft iets gekocht wat hij ook voor € 19.95 had kunnen kopen, dus hij had beter voor de benzine kunnen gaan. Opgave 11a Bij de eerste reclame staat tot 40 procent dat kan dus ook veel minder zijn. Bij de tweede reclame is de prijs per persoon per dag. Bij de derde staat er gratis maar het is alleen in combinatie met een duur abonnement. Opgave 11b De overheid heeft de NRC in het leven geroepen om op te kunnen treden tegen reclamepraktijken. NRC staat voor Nederlandse Reclame Code, hier moeten bedrijven die reclame maken zich aan houden. Opgave 12a Totale stookkosten zijn: Vaste kosten: € 760 + € 200 = € 960. De vaste kosten zijn onafhankelijk van het verbruik. Per uur zijn de vaste kosten € 960 / 1430 De variabele kosten zijn de verbruikskosten 4500 x € 0,40 = € 1.800. Deze kosten zijn dus
afhankelijk van het verbruik. Per verbruiksuur zijn de variabele kosten: € 1.800 / 1430 De vaste en variabele kosten per verbruiksuur zijn samen (€ 960 + € 1.800) / 1430 = € 2.760 / 1430 = € 1,93 Opgave 12b De verbruikskosten zijn € 1.800 (zie a). Ze hebben aan maandelijkse termijnen 12 x € 142,50 = € 1.710. Ze moeten daarom € 1.800 - € 1.710 = € 90 bijbetalen. Opgave 12c De isolatie kost € 2.100. Hierop krijgen ze € 2.100 x ¼ (25%) = € 525 subsidie. Dat is beneden de € 600, de bovengrens van de subsidie, dus ze hebben recht op het gehele bedrag. Daarmee komen de kosten van de isolatie op € 2.100 - € 525 = € 1.575. Het verbruik was het afgelopen jaar 4.500 kubieke meter. Ervan uitgaande dat de aardgasprijs niet veranderd, zijn de verbruikskosten € 1.800. De isolatie bespaart 20% van het verbruik, dat is 0,2 x € 1.800 = € 360 per jaar. Ze verdienen de isolatie dus in € 1.575 / € 360 = 4,4 jaar terug. Opgave 12d Het duurt korter. Hij bespaart namelijk nu € 360, maar als de prijs van de aardgaskosten omhoog gaan, bespaart hij meer. Want kijk, nu is de prijs per kubieke meter aardgas € 0,40, maar direct loopt dat misschien wel op tot € 1,00. Dan bespaart hij geen € 360, maar € 900. En dan heeft hij het natuurlijk sneller terug verdiend. Opgave 13a B valt af, omdat het even duur is als F, maar een lager milieucijfer heeft. D valt af, omdat het even duur is als E, maar een lager milieucijfer heeft. C valt af, omdat het duurder is dan B, maar een hogere prijs heeft. A valt af, omdat het duurder is dan E, maar een hogere prijs heeft. Opgave 13b Om de prijs/kwaliteitverhouding te beoordelen, bereken je de prijs per kwaliteitspunt, in dit geval 'milieupunt': E: € 135 / 8 = € 16,88 F: € 120 / 7 = € 17,14 E heeft dus de beste prijs/kwaliteitsverhouding. Opgave 13c Ze hebben waarschijnlijk gelet op hoeveel de fabriek vervuilt en hoeveel het product vervuilt en misschien wel dieren die mishandeld zijn of als proefdieren zijn gebruikt en of het product afbreekbaar is of weer te recyclen. Ik denk dat ze letten op hoe het gemaakt is, en hoeveel het verbruikt (als het iets verbruikt) en of het niet van schadelijke stoffen is gemaakt. Om meer punten te vinden waarop een milieuorganisatie let, kun je zoeken op 'milieubelasting' + 'product', bijvoorbeeld 'milieubelasting” + “mobiel'. Je kunt ook kijken op de site van bijvoorbeeld Milieu Centraal of Milieudefensie. Opgave 14a De fietser krijgt zijn schadevergoeding en de gemeente zet spoed achter de anti-sliplagen op de fietsbruggen. Opgave 14b De Fietsersbond heeft hem geholpen met de stappen om zijn schadevergoeding te krijgen, het is
een organisatie om fietsers te helpen. De Fietsersbond hielp de consument (Paul Klomp) en is daarom een consumenten organisatie. Opgave 14c Je zou de Fietsersbond een milieu-organisatie kunnen noemen omdat ze mensen aanzetten om meer te fietsen, wat beter is voor het milieu. Omdat fietsen beter is voor het milieu dan autorijden. Als meer mensen gaan fietsen in plaats van met de auto is dat veel beter voor het milieu. De bond moedigt mensen aan om te gaan fietsen. Opgave 14d De dubbele betekenis van de titel 'De vogelvrije fietser', is dat je vogelvrij bent en kan gaan en staan waar je wilt maar, het kan ook betekenen dat je makkelijk kan worden aangereden, dat je heel kwetsbaar bent. Als fietser ben je zo vrij als een vogel, maar vogelvrij heeft ook als betekenis dat je door iedereen aangevallen kan worden. Als fietser ben je vrij maar in het verkeer ook kwetsbaar. Opgave 14e De consumentenbond helpt mensen ook bij het uitzoeken van producten en dat heb ik hier niet echt gezien. En de Fietsersbond is sowieso alleen voor fietsers, en de consumentenbond voor alle soorten spullen. De Fietsersbond wil het gebruik van de fiets ook promoten / aanmoedigen en de consumentenbond moedigt het gebruik van producten niet aan.