Openingstoespraak van staatssecretaris De Vries voor de CDAbijeenkomst ‘Ontwikkelingssamenwerking en 3D’ te Breda, 3 oktober 2008 Dames en heren, Goed hier te kunnen zijn. Nu bijna een jaar actief als staatssecretaris van Defensie. Een bevoorrechte functie in een bijzondere tijd. Een krijgsmacht die op tal van plaatsen in de wereld actief is. Werkend aan vrede en gerechtigheid. Maar evenzeer strijdend tegen terrorisme. Pal staan voor universele waarden. Vanuit onze eigen situatie van vrede en welvaart ook anderen die toekomst gunnen. Een toekomst van vrijheid, voorspoed en veiligheid. Wat we onze eigen kinderen gunnen, gunnen we ook de kinderen van Bosnië, Tsjaad en Afghanistan. Dat doel van drie v’s bereiken we het beste door een aanpak van 3 d’s. En het is dan ook goed dat de Eduardo Frei Stichting daar aandacht voor vraagt. Lof voor de organisatie van zeven debatten over de rol van ontwikkelingssamenwerking in een veranderende wereld. Vandaag, tijdens het eerste debat, zullen verschillende sprekers met u in discussie gaan over de vraag of ontwikkelingswerkers, diplomaten en militairen een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de problemen op het gebied van ontwikkeling en veiligheid in zogeheten fragiele staten. Landen waar een gewapend conflict woedt of nog maar kort geleden is uitgewoed.
1
Ik mag een van die sprekers zijn. Het is een voorrecht hier vandaag het spits te mogen afbijten en mijn visie op ontwikkelingssamenwerking en 3D uiteen te zetten. Dat is overigens geen onderdeel van mijn eigen portefeuille, maar die van de minister. Zelf ga ik over materieel, personeel, vastgoed en ict. Zeg maar, de management van dat geweldige bedrijf met 67.000 werknemers. De grootste werkgever van Nederland. Ik ga dus niet zozeer over het beleid, maar schep er de randvoorwaarden voor dat het kan worden uitgevoerd. Een dure plicht om de mensen die het vaak gevaarlijke werk doen te voorzien van de beste middelen en mogelijkheden. En ook hier vandaag spreek ik graag mijn respect uit voor die mannen en vrouwen. Ik zal eerst ingaan op nut en noodzaak van een geïntegreerde aanpak van veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten. Vervolgens sta ik stil bij de vraag hoe die geïntegreerde aanpak gestalte moet krijgen. Daarbij zal ik uitvoerig ingaan op de Nederlandse geïntegreerde inzet in Afghanistan en wat daarmee tot nu toe bereikt is. Door onze inzet in Afghanistan heeft 3D een gezicht gekregen bij het Nederlandse publiek. Ook wil ik stil staan bij wat Defensie bovenop de inspanningen in Afghanistan nog meer doet om werk te maken van een geïntegreerd veiligheids- en ontwikkelingsbeleid. En ik besluit met een korte vooruitblik op de uitdagingen voor de nabije toekomst.
2
Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw is ondersteuning van de internationale rechtsorde en handhaving van de vrede in post-conflictgebieden voor Defensie ‘core business’ geworden. De veiligheidsrisico’s die fragiele staten kunnen vormen voor de rest van de wereld staan sinds de aanslagen van 11 september 2001 op de Twin Towers en het Pentagon helder op ons netvlies. Militair ingrijpen in fragiele staten kan nodig zijn voor het herstel van orde en veiligheid, maar voor een duurzame vrede is het niet genoeg. Dan is het nodig dat het gezag van de civiele autoriteiten wordt hersteld. Dit houdt in dat de veiligheidssector in fragiele staten, waaronder leger, politie en justitie, onder politieke controle van de civiele autoriteiten moet worden gebracht en dat het geweldsmonopolie van de staat in ere wordt hersteld. Al bij onderhandelingen ter beëindiging van een gewapend conflict moeten waar mogelijk afspraken gemaakt worden over de ontwapening van de strijdende partijen en over de noodzakelijke hervormingen van leger, politie en andere veiligheidsinstituties. Het vervolg moet duidelijk zijn. Dat is een kwestie van lange adem. Succesvolle wederopbouw na een gewapend conflict vereist vaak een langdurige betrokkenheid en een geïntegreerde aanpak van de problemen ten aanzien van veiligheid, bestuur en sociaal-economische ontwikkeling. Volgende week bezoek ik Bosnië, waar nog steeds Nederlandse militairen werkzaam zijn. Deze week kwam in het nieuws dat men mogelijk de missie daar wil beëindigen. Dat is ongeveer 15 jaar na de eerste interventies..
3
En ook dan blijft de D van diplomatie nog altijd nodig. Met de “D van diplomatie” moet erop worden toegezien dat gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden nageleefd. Politieke druk op alle betrokken partijen blijft vaak nodig om een eenmaal op gang gekomen vredesproces op koers te houden. Met de “D van development” moeten oud-strijders die de wapens hebben neergelegd kansen geboden worden om te reïntegreren in de civiele samenleving. Zo moet worden voorkomen dat zij op een later moment opnieuw naar de wapens grijpen. Daarnaast moet een begin gemaakt worden met de lange termijn wederopbouw. Duurzame sociaaleconomische ontwikkeling is de beste remedie tegen het risico dat een land opnieuw ten prooi valt aan een gewapend conflict. Met de “D van defensie” moet allereerst met militaire middelen worden bijgedragen aan het creëren van een veilige omgeving. Daarnaast kan Defensie ondersteuning verlenen bij het opleiden en trainen van militairen en het adviseren van de civiele autoriteiten over bijvoorbeeld de organisatie en verantwoordelijkheden van een ministerie van Defensie. Voor de hervorming van andere veiligheidsinstituties is ook de ondersteuning nodig van politie, rechters, officieren van justitie en adviseurs op het gebied van het gevangeniswezen en de douane. Ontwikkeling realiseer je niet zonder veiligheid, maar het omgekeerde geldt evenzeer. De hervorming van de veiligheidssector heeft zijn nut bewezen bij de succesvolle integratie van landen in Midden- en Oost-Europa in de Navo. 4
Hierbij ging het onder meer om het vestigen van het primaat van de politiek en het ingang doen vinden van gedragscodes voor militairen. Een belangrijk verschil tussen Midden- en Oost-Europa en fragiele staten zoals Afghanistan, Soedan, Burundi en de Democratische Republiek Congo is dat voor laatstgenoemden een toetredingsperspectief tot de Navo of de Europese Unie ontbreekt. Dit maakt de Nederlandse inspanningen in genoemde fragiele staten er niet makkelijker op.
In het beleidsprogramma “Samen werken, samen leven” heeft dit kabinet gekozen voor het verder uitbouwen van het geïntegreerde veiligheids- en ontwikkelingsbeleid en zoekt hiervoor ook nieuwe partners om mee samen te werken. Concreet houdt dit in dat Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking en Defensie in toenemende mate ook de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Economische Zaken zullen betrekken bij dit beleid. Daarnaast zal de samenwerking met non-gouvernementele organisaties (NGO’s) en het bedrijfsleven extra aandacht krijgen. Met respect voor ieders eigen rol en verantwoordelijkheden zullen waar mogelijk de inspanningen van de regering enerzijds en NGO’s en bedrijfsleven anderzijds beter op elkaar worden afgestemd. En ten slotte wordt werk gemaakt van de verbetering van internationale afstemming met andere donorlanden en internationale organisaties als de Verenigde Naties, Wereldbank, Navo, Europese Unie en de OESO.
5
De concrete betekenis van een breed gedragen veiligheids- en ontwikkelingsbeleid kan het best geïllustreerd worden met het Nederlandse optreden in Afghanistan. Waarbij ik gelijk wil opmerken dat er niet zoiets bestaat als een uniform recept voor veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten. De lessen die wij nu leren over geïntegreerd werken in Afghanistan kunnen dan ook niet één op één worden toegepast in andere fragiele staten. Het motto van de Nederlandse aanwezigheid in Afghanistan is: zo civiel als mogelijk, zo militair als noodzakelijk. Defensie heeft vanaf augustus 2006 op allerlei manieren bijgedragen aan de veiligheid van de provincie Uruzgan en het scheppen van de voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. Allereerst voeren militairen van de ‘battlegroup’ operaties uit met als doel de Taliban irrelevant te maken. Dat er gewerkt wordt aan opbouw betekent niet dat er geen strijd meer geleverd hoeft te worden. Dan hadden we ook geen militairen nodig gehad. De werkelijkheid is echter dat de Taliban er op uit is de opbouw met geweld te verhinderen en daarbij geen enkel middel schuwt.. Ten tweede voeren militairen van het zogeheten ‘provincial reconstruction team’ of PRT kleinschalige projecten uit ter ondersteuning van de militaire missie. Dit zijn projecten op het gebied van plattelandsontwikkeling (alternatief voor papaver), infrastructuur, onderwijs en gezondheidszorg. Deze projecten zijn erop gericht de ‘hearts and minds’ van de Afghaanse bevolking te winnen. De Nederlandse militairen van het PRT worden in hun werkzaamheden bijgestaan door ontwikkelingsadviseurs en tribale adviseurs van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
6
Ten slotte trainen en begeleiden Nederlandse militairen eenheden van het Afghaanse leger en de Afghaanse politie. De training en begeleiding van de Afghaanse politie geschiedt door de Koninklijke marechaussee. Al deze activiteiten vullen elkaar aan. Daarom is de onderlinge samenhang van groot belang. In Uruzgan is de samenwerking tussen de drie D’s goed zichtbaar. Militair optreden en wederopbouwactiviteiten beïnvloeden elkaar voortdurend. Projecten die in de opbouwfase worden uitgevoerd zijn al ruim van te voren voorbereid in samenwerking met de Afghaanse autoriteiten. Zo kan onmiddellijk na afloop van een militaire operatie en het verdrijven van de Taliban uit een gebied, de wederopbouw gestart worden met zogeheten ‘quick visibility projects’. U moet hierbij denken aan bijvoorbeeld de aanleg van elektriciteitsvoorziening en irrigatiekanalen en het herstel van politieposten. Aldus kan de bevolking snel naar hun huizen terugkeren en kan de bedrijvigheid in het gebied weer toenemen. Vervolgens dienen zo snel mogelijk civiele deskundigen in het gebied te komen voor de lange termijn wederopbouw. Buitenlandse Zaken zal in 2009 minstens twaalf medewerkers (inclusief tolken) in Uruzgan stationeren. De samenwerking met de lokale autoriteiten in Uruzgan is cruciaal voor de Nederlandse strategie van ‘Afghanisering’. De lokale autoriteiten moeten niet alleen meewerken aan de identificatie en voorbereiding van wederopbouwprojecten, maar zich tevens in de hoofdstad Kabul inzetten voor aanvullende fondsen van de nationale regering. Door die inzet committeert de regering in Kabul zich steeds meer aan Uruzgan.
7
Het uiteindelijke doel is de eigen verantwoordelijkheid. De Afghaanse werkelijkheid is dan ook uitgangspunt. Een goed voorbeeld is ook de opbouw van het veiligheidsapparaat in Uruzgan. Zo zijn er steeds meer Afghaanse soldaten inzetbaar en is het Afghaanse leger beter in staat een bijdrage te leveren aan operaties. De Koninklijke marechaussee werkt daarnaast aan de ondersteuning en versterking van de lokale politie. En het doet mij deugd dat daaraan nu ook civiele politiefunctionarissen en deskundigen van Binnenlandse Zaken bijdragen. Hier ziet u een goed voorbeeld van de geïntegreerde benadering in de praktijk. De komende twee jaar zullen onder regie van minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking de civiele ontwikkelingsinspanningen worden opgevoerd. Voor een structurele aanpak is het van belang dat de wederopbouw van Uruzgan waar mogelijk door civiele specialisten wordt uitgevoerd. Ik juich de toename van deze civiele inbreng van harte toe, want wederopbouw is uiteindelijk geen taak voor militairen. Zoals ik al eerder stelde: ons motto is “zo civiel als mogelijk en zo militair als nodig”. Wat heeft Defensie bovenop de inspanningen in Afghanistan de afgelopen jaren nog meer gedaan om werk te maken van een geïntegreerd veiligheids- en ontwikkelingsbeleid? Allereerst beschikt Defensie sinds 2006 over een eigen ‘pool’ van zogeheten SSR-deskundigen, ofwel adviseurs op het gebied van de hervorming van de veiligheidssector. De afgelopen twee jaar zijn adviseurs uitgezonden naar onder meer Burundi, de Democratische Republiek Congo en Afghanistan. 8
Ten tweede heeft Defensie het afgelopen jaar vier nieuwe functies gecreëerd voor defensie attachés in Afghanistan, in Soedan, in de Democratische Republiek Congo en bij de Afrikaanse Unie. Daarnaast waren er reeds defensie attachés in onder meer Rwanda en Burundi, in Zuid-Afrika en in Egypte. Deze attachés hebben onder meer tot taak het geïntegreerde veiligheidsbeleid van Nederland in een aantal Afrikaanse landen nader uit te werken. Verder beschikt de minister van Defensie sinds 2006 over een adviseur ontwikkelingssamenwerking, terwijl minister Koenders de beschikking heeft over een militair adviseur. Ten slotte neemt Defensie deel aan de ambtelijke Stuurgroep Veiligheid en Wederopbouw dat het Nederlandse geïntegreerde beleid op het gebied van veiligheid en ontwikkeling voorbereidt. In deze Stuurgroep zijn naast Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking en Defensie ook de ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Financiën vertegenwoordigd. Hoe nu verder? Voor de uitvoering van het Nederlandse geïntegreerde beleid of het 3Dbeleid is het van groot belang de juiste expertise in voldoende mate beschikbaar te hebben. Nederland overweegt daarom in navolging van Canada en het Verenigd Koninkrijk één gezamenlijke ‘pool’ van civiele deskundigen in het leven te roepen. Ofwel één loket waar de werving, voorbereiding en ondersteuning van civiele deskundigen die worden uitgezonden naar fragiele staten wordt gecoördineerd.
9
Verder is de Adviesraad Internationale Vraagstukken van het ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd om begin volgend jaar met een advies te komen over versterking van de 3D-aanpak bij crisisbeheersingsoperaties. Daarbij moet u bijvoorbeeld denken aan een meer geïntegreerde civiel-militaire analyse en planning van toekomstige operaties. Vooruitlopend op dit advies zullen de ministers Verhagen, Van Middelkoop en Koenders het toetsingskader voor de uitzending van militaire eenheden op dit punt aanpassen. Naast de politieke en militaire aspecten van een uitzending, zullen voortaan waar mogelijk ook aspecten van ontwikkelingssamenwerking bij een uitzending van militaire eenheden in beschouwing worden genomen. Tot slot ook even terug naar mijn eigen portefeuille. De menskracht voor defensie. Met een krapper wordende arbeidsmarkt is het belang van reservisten niet te onderschatten. En ook dat past wat mij betreft in die 3D-benadering. Concreet denk ik dan aan het Cimic-bataljon, waar ik zelf als reservist verder in wilde gaan toen opeens deze nog mooiere uitdaging op mijn pad kwam. Via Cimic kunnen reservisten eens in de vier jaar voor 2 a 3 maanden uitgezonden worden. Bijvoorbeeld als ingenieur, maar ook als jurist die gaat bijdragen aan de ‘rule of law’. Er zijn tal van mogelijkheden. Wie dus meer wil doen dan enkel luisteren en discussiëren, maar ook zelf een bijdrage wil leveren: Meld je aan!
10