OpenCom 510 Montage en in gebruik nemen Gebruiksaanwijzing
Welkom bij DeTeWe
Serie OpenCom 100
Hartelijk bedankt dat u voor een product van DeTeWe hebt gekozen. Ons product staat voor zeer hoge kwaliteit, gecombineerd met een hoogwaardig design.
Dit handboek geldt voor de communicatiesysteem OpenCom 510.
Deze gebruiksaanwijzing begeleidt u tijdens het gebruik van uw OpenCom 100 en alle belangrijke vragen. Mocht u nog meer technische ondersteuning nodig hebben of informatie over andere DeTeWe-producten willen hebben, dan staan onder www.detewe.de onze Internetpagina's ter beschikking. U vindt daar aanvullende opmerkingen over het toestel.
Voor de leden van de productfamilie bestaan de volgende gebruiksaanwijzingen: ■
OpenCom 100: Gebruiksaanwijzing voor OpenCom 105, OpenCom 107, OpenCom 110 en OpenCom 120
■
OpenCom 130/150: Gebruiksaanwijzing voor OpenCom 130 en OpenCom 150
■
OpenCom 510: Gebruiksaanwijzing voor OpenCom 510 (19" kast)
Wij wensen u veel plezier met uw OpenCom 510.
Inhoudsopgave Eigenschappen
5
Basisinstellingen bij levering
10
Telefoonfuncties
10
Bevoegdheden
10
Internet-functies
13
Achterbord
29
Onderbrekingsvrije stroomvoorziening
31
Stroomuitval
32
Interfaces en aansluitbare toestellen 34 Overzicht
Informatie vooraf
15
Uitvoering van de OpenCom 510
15
Inhoud van de levering
16
Conformiteitsverklaringen
16
Installatie
17
Veiligheidstips 17 Algemene voorschriften . . . . . . . . 17 Informatie over de voeding. . . . . . 17 Informatie over EMC en aarding . 18 Tips voor de installatie van de OpenCom 510. . . . . . . . . . . . . . 19 Tips voor het aansluiten van toestellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Montageplaats, omgevingsomstandigheden
20
Montage in een 19"-rack
21
Modules installeren 22 Slots . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 Informatie over het afkoppelen van de voeding. . . . . . . . . . . . . 23 Centrale besturingsmodule installeren . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 Interface-kaarten installeren . . . . 26 Netadapter installeren . . . . . . . . . . 27
34
S0-aansluitingen 35 Afsluiting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36 Externe ISDN-aansluitingen (S0 extern) . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 Interne S0-aansluiting . . . . . . . . . . 38 Upn-aansluitingen 39 Toestellen aan de Upn-aansluiting 39 Technische gegevens . . . . . . . . . . . 39 Aansluitingsvarianten voor DECT-basisstations . . . . . . . . . 40 a/b-aansluitingen 42 Toestellen aan de a/b-aansluiting. . . . . . . . . . . . . 42 Technische gegevens . . . . . . . . . . . 43 PCM-aansluiting
44
LAN-aansluiting 45 Aansluiting DSL . . . . . . . . . . . . . . . . 45 Service-PC. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 COM-aansluiting
46
Accessoires en adapters 47 Upn-adapter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47 a/b-adapter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47 audio-adapter . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 Toegelaten toestellen/ toegelaten accessoires . . . . . . 50 Toestelcombinaties . . . . . . . . . . . . . 50
1
Modules
54
Naamschema van de modules 54 Overzicht van de beschikbare modules
56
MPS+1-AC
57
MC+1-3
59
MT+S2M1-1
62
MX+S01-8
65
MS+UPN1-8
67
MS+UPN2-8
69
MS+A1-8
71
Configuratie
73
Beknopte handleiding eerste configuratie 74 Eerste configuratie via seriële interface . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 Systeemvoorwaarden
75
Configuratie onder Windows 76 Verbinding via de seriële interface (V.24) . . . . . . . . . . . . . 77 Tips voor de configuratie van de seriële interface . . . . . . . . . . 78 Verbinding via netwerkkaart (LAN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 Setup controleren . . . . . . . . . . . . . . 80 Browser oproepen . . . . . . . . . . . . . . 81 Configuratie onder Linux en MacOS 82 Linux . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82 MacOS. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82 OpenCom 510 configureren 83 Configuratie voorbereiden . . . . . . . 83 Webconsole oproepen . . . . . . . . . . 83 Online-help laden . . . . . . . . . . . . . . 85
2
Configuratie beëindigen . . . . . . . . .86 Configuratie vooraf . . . . . . . . . . . . .86 Configuratie op afstand . . . . . . . . .86 Kengetallen voor IP-configuratie .87 Configuratie opslaan en laden. . . .88 Software-update inlezen . . . . . . . .88 Systeemgegevens terugzetten . . .89 Eigen wachtmuziekbestanden aanmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .89
Configuratievoorbeelden
91
OpenCom 510 en netwerken
91
Inleiding TCP/IP
92
OpenCom 510 in een LAN zonder server 93 Resolutie van de DNS-naam. . . . . .94 Internet-toegang . . . . . . . . . . . . . . .94 RAS-toegang . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95 OpenCom 510 in een LAN met IP-server 96 Resolutie van de DNS-naam. . . . . .96 Internet-toegang . . . . . . . . . . . . . . .97 RAS-toegang . . . . . . . . . . . . . . . . . . .97 LAN-LAN-koppeling
98
Wat u over Internet-toegang moet weten 100 Kosten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100 Web . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100 E-mail . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101 NAT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101
Netwerken van communicatiesystemen 103
Variant voor meerdere firma’s
Het cascaderen… 103 Werking van de cascadering van communicatiesystemen . . . . 104 Het cascaderen van een communicatiesysteem initiëren . . . . 104 Tips. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Variant voor meerdere firma’s configureren 131 Variant voor meerdere firma’s activeren . . . . . . . . . . . . . . . . . 131 Firma’s instellen en beheren . . . . 132 Gebruikers toewijzen . . . . . . . . . . 132 Bundels toewijzen. . . . . . . . . . . . . 133 Routekengetallen geven . . . . . . . 133 Firmacentrale configureren. . . . . 134
Een netwerk… 108 Verbindingen . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Soorten vaste verbindingen . . . . 111 Configuratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112 Technische tips . . . . . . . . . . . . . . . 114 Opmerkingen over licentieverlening
116
Teamfuncties
117
Inleiding 117 Verklaring van de toetsen . . . . . . 117 Teamconfiguratie . . . . . . . . . . . . . 119 Toepassingsvoorbeelden 119 Chef-secretaris-team . . . . . . . . . . 119 Team van drie. . . . . . . . . . . . . . . . . 121 Serieteam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122 Makelaarteam . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Oproep in de wacht 125 Inleiding 125 Activering van de wachtfunctie . 126 Oproepafleidingen . . . . . . . . . . . . 126 Pickup . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126 Groepsoproep . . . . . . . . . . . . . . . . 127 Toepassingsvoorbeelden 127 Oproepplek voor een operator met twee systeemtelefoons 127 Groep van drie oproepplekken. . 128
130
Met de variant voor meerdere firma’s werken 134 Firmatelefoonboek . . . . . . . . . . . . 134 Tussen firma’s telefoneren. . . . . . 135 Kosten per firma afrekenen. . . . . 135
PC-software instellen
136
TAPI instellen
136
NET-CAPI instellen
138
PC-statusindicatie gebruiken 140 Browser voor OpenCTI
141
PC-klok synchroniseren
141
Adres opvragen met LDAP
142
USB DECT Box op de OpenCom 510 144 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144 Installatie en configuratie . . . . . . 144 Technische gegevens voor gebruik in combinatie met de OpenCom 510. . . . . . . . . . . . . 145
3
Beknopte handleiding configuratie 146 Overzicht
147
PBX-aansluitingen
148
Easy Access
149
ISP-instellingen
150
RAS-instellingen
151
LAN-LAN-instellingen
152
E-mailfunctie
153
E-mail-access
154
Vragen en antwoorden
4
155
Algemeen/Hardware
155
Telefoneren
156
DECT
158
LAN
159
Internet
160
Technische gegevens
162
Index
164
Eigenschappen De OpenCom 510 is een communicatiesysteem voor de geïntegreerde spraak- en datacommunicatie. Bijzonder kenmerk van dit communicatiesysteem is de modulaire opbouw. De OpenCom 510 is bedoeld voor montage in een 19"-frame. Het frame kan in een 19"-wandkast resp. in een staande 19"-kast worden gemonteerd. Het systeem beschikt over meerdere slots voor de montage van uitbreidingsmodules. In de maximumconfiguratie zijn in een frame alle slots bezet en de volgende modules geïnstalleerd: 2 netadapters, 1 besturingsmodule, 12 interfacekaarten. Door het combineren van verschillende interface-kaarten kunnen individuele configuraties worden gerealiseerd, die precies afgestemd zijn op de verschillende communicatiebehoeften. Zo kan bv. de wens naar bijkomende DECTcompatibele Upn-aansluitingen, extra S0-aansluitingen of meer analoge aansluitingen zonder systeemwissel worden vervuld met één of meer interface-kaarten. Daarenboven kan de OpenCom 510 door integratie van andere modules en door cascadering of netwerkverbinding van meerdere systemen worden aangepast aan gestegen communicatiebehoeften.
Eigenschappen
De OpenCom 510 kan worden geïntegreerd in systeemomgevingen met gestructureerde bekabeling. De volledige verbinding met het patchveld van een gestructureerde bekabeling wordt gerealiseerd met normale, in de handel verkrijgbare patchveld-kabels. De volgende communicatietoepassingen zijn mogelijk: ■
Telefonie met systeemtelefoons, ISDN-telefoons en analoge toestellen, Internet-/intranet-datacommunicatie, CTItoepassingen, gebruik als subsysteem en systeemconfiguratie met een standaard-webbrowser.
■
Daarnaast kunnen nog andere programmapakketten worden gebruikt, die uitgebreide resp. comfortabele telefoniefuncties ter beschikking stellen. Dit zijn bv. de digitale spraakgeheugenen spraakinformatiesystemen OpenVoice en OpenAttendant
■
De parlofoon “Doorline” kan worden aangesloten.
Telefonie Het communicatiesysteem OpenCom 510 is bedoeld voor aansluiting op een ISDN-basisaansluiting met DSS1-protocol. Ondersteund worden de aansluitingstypes
5
point-to-multipoint voor meerdere toestellen en point-to-point voor een telecommunicatiesysteem. Beide aansluitingstypes kunnen parallel worden ingesteld. Voor de aansluiting op het telefoonnet staan S0en S2M-interface-kaarten ter beschikking. Een S0-interface-kaart biedt 8 S0-aansluitingen (omschakelbaar tussen intern/extern). De S2M-interface-kaart stelt één (1) ISDN-S2M-aansluiting ter beschikking. Via deze aansluiting kan de OpenCom 510 op een ISDN-30- of een tweede telecommunicatiesysteem worden aangesloten (vaste ISDN-verbinding). Een overzicht van de interface-kaarten vindt u in het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54. De firmware van de OpenCom 510 is geschikt voor het configureren van maximaal 600 gebruikers. Een overzicht van de uitbreidingsgrenzen vindt u in het hoofdstuk Technische gegevens vanaf pagina 162. Op de OpenCom 510 kunt u de volgende toestellen aansluiten:
6
■
Euro-ISDN-toestellen,
■
DeTeWe-systeemtelefoons,
■
ISDN-telefoons (op de Upn-aansluiting) OpenPhone 52,
■
DeTeWe-basisstations RFP 21,
■
DECT-toestellen (via RFP 21, op de DECT-compatibele Upn-aansluiting van een interface-kaart van het type MS+UPN2-8)
■
analoge toestellen.
Een S0-aansluiting vereist EuroISDN-toestellen volgens DSS1. Een Upn-aansluiting is geschikt voor DeTeWe-systeemtelefoons van de familie OpenPhone. Op de DECTcompatibele Upn-aansluitingen van de interface-kaart MS+UPN2-8 kunnen bovendien RFP 21 basisstations worden aangesloten. Een analoge aansluiting functioneert met analoge standaardtoestellen. Voorzover de functie CNIP (Calling Name Identification Presentation) door uw operator wordt ondersteund, levert deze bij elke inkomende externe oproep naast het telefoonnummer ook de naam van de beller. De OpenCom 510 ondersteunt de weergave van deze naam op systeemtelefoons. Mocht u echter de naam van de oproeper in het telefoonboek van de OpenCom 510 opgeslagen hebben, dan wordt deze weergegeven. De OpenCom 510 kan in een bestaand netwerk (LAN) worden geïntegreerd en door alle werkplek-PC’s als Internet-router en mail-client worden gebruikt.
Eigenschappen
Het configureren en programmeren van de OpenCom 510 gebeurt via een webbrowser (Webconsole), die op een aangesloten PC kan worden opgeroepen. De OpenCom 510 kan in het servicecenter geconfigureerd en via teleconfiguratie onderhouden worden. Via een COM-interface kan een PC worden aangesloten voor het verzenden verbindingsgegevens. Om de OpenCom 510 te verbinden met de beschikbare huisapparatuur, kunt u de parlofoonmodule Doorline gebruiken. Daarmee kunt u via de OpenCom 510 bv. een deuropener en een deurbel bedienen (alleen met extra apparatuur). Met de OpenCom 510 kunt u ook CTI-toepassingen (Computer Telephony Integration) van andere producenten gebruiken. Hiervoor moet de TAPI-driver (te vinden op de meegeleverde CD) op een Windows-PC worden geïnstalleerd. Bovendien beschikt de OpenCom 510 over een geïntegreerde kieshulp, de OpenCTI 50. Via de OpenCTI 50 kunnen de gebruikers telefoonfuncties oproepen en gebruiken op hun PC, zonder dat er een speciale TAPI-driver geïnstalleerd hoeft te worden.
Andere telefoonfuncties Aan de OpenCom 510 kunnen ook digitale spraakgeheugen- en spraakinformatiesystemen worden gebruikt. De configuratie en de opgenomen spraakgegevens (meldteksten, opgeslagen boodschappen) worden bewaard op de CompactFlash-kaart van de OpenCom 510. Deze CompactFlashkaart is geïnstalleerd op de centrale besturingsmodule MC+1-3. Meer informatie vindt u in de handleidingen “OpenVoice” en “OpenAttendant”. Met de team-functies en een wachtrij voor oproepers kunt u de telefooncommunicatie optimaliseren. Met de afzonderlijk verkrijgbare web-toepassing“OpenCount” kunnen telefoonverbindingen geregistreerd, opgeslagen en via configureerbare filters geëvalueerd worden. Meer informatie hierover vindt u in de online-help van de Webconsole. U kunt twee OpenCom 510 met elkaar verbinden. Door telecommunicatiesystemen te cascaderen, kunt u op een eenvoudige manier het maximale aantal aansluitbare toestellen verhogen. Om aan de stijgende communicatiebehoeften te voldoen, kan de OpenCom 510 met andere telecommunicatiesystemen worden verbonden tot een netwerk. Daardoor kan
Eigenschappen
7
de OpenCom 510 als subsysteem of als DECT-server worden gebruikt. Bovendien kan een systeem met meerdere netwerksystemen worden opgebouwd. Internet-toegang Het is mogelijk om afzonderlijke PC’s via de interne S0-aansluitingen op de OpenCom 510 aan te sluiten of via de ethernet-interface een volledig LAN met de OpenCom 510 te verbinden. Deze PC’s kunnen via de OpenCom 510 toegang krijgen tot het Internet. Als er reeds een Internet-toegang bij een Internet Service Provider bestaat, kan deze in de OpenCom 510 worden ingesteld. Als er nog geen IP-netwerk bestaat, kan de OpenCom 510 de voor de Internet-toegang vereiste IP-configuratie beheren. De OpenCom 510 beschikt over een geïntegreerde DHCPserver en een DNS-server, die in dit geval het IP-adresbeheer en de naamresolutie voor de client-PC’s uitvoeren. De OpenCom 510 maakt voor alle aangesloten PC’s de Internet-toegang met een gemeenschappelijk IP-adres mogelijk. Alleen dat adres is zichtbaar op het Internet. De lokale IP-adressen van de client-PC’s worden via Network Address Translation (NAT) vertaald naar het IP-adres van de OpenCom 510. De client-PC’s in het LAN zijn dus van buitenaf (d.w.z. vanuit het Internet) niet direct bereikbaar en beschermd tegen gerichte aanvallen uit het Internet. Als
8
extra bescherming van het LAN biedt de OpenCom 510 filterlijsten, die individueel kunnen worden geconfigureerd (firewall-functie). Opmerking: neem ook de toelichtingen onder Wat u over Internet-toegang moet weten vanaf pagina 100 in acht. DECT-datacommunicatie In combinatie met een USB DECT Box of met DECT-toestellen OpenPhone 25 krijgen ook die PC’s toegang tot het Internet, die niet via de interne S0-aansluitingen of via de ethernetinterface op de OpenCom 510 zijn aangesloten. Ook deze PC’s kunnen de Internet- en e-mail-functies van de OpenCom 510 volledig gebruiken. De datacommunicatie verloopt in dat geval via de interne data-interface van de OpenPhone 25. Daarvoor wordt de OpenPhone 25 via de meegeleverde adapter verbonden met de seriële interface van de PC. De toegang tot het Internet is dan mogelijk via het inbelnetwerk. De OpenPhone 25 bouwt daarvoor via de DECT-radio-interface een verbinding op met de OpenCom 510. De verdere verbindingsopbouw gebeurt dan direct via een doorgeschakeld ISDN-B-kanaal of indirect via de interne RAS-toegang van de OpenCom 510. De indirecte RAS-toegang geniet daarbij de voorkeur. Deze maakt gebruik van de routingfunctie van de OpenCom 510 en dus
Eigenschappen
ook van de veiligheidsfuncties van de gemeenschappelijke Internettoegang. Met de optioneel verkrijgbare USB DECT Box kan een PC via een radioverbinding (DECT) een ISDN-dataverbinding opbouwen. De USB DECT Box wordt via de USB-interface aangesloten op de PC. Uitvoerige instructies voor het installeren van de vereiste driver-software en de verschillende configuratiemogelijkheden vindt u onder USB DECT Box op de OpenCom 510 vanaf pagina 144 en in de handleiding “OpenPhone 25”. Informatie over de configuratie van de OpenPhone 25 met data-interface vindt u in de online-help van de OpenCom 510.
Verdere netwerkfuncties U kunt uw medewerkers via de RAStoegang een inbelmogelijkheid tot het LAN geven. Daarnaast kan via ISDN ook een LAN-LAN-koppeling worden gerealiseerd. Daarmee kunnen twee OpenCom 510 de aangesloten LAN’s via een speciaal inbelnummer met elkaar verbinden. Met een NET-CAPI (driver-software op de systeem-CD) kunt u ISDNfuncties ook gebruiken met werkplek-PC’s die niet over een ingebouwde ISDN-kaart beschikken.
E-mail De OpenCom 510 beschikt over een geïntegreerde e-mail-functie, die met de protocollen POP3, APOP of IMAP4 ingekomen mails bij de Internet Service Provider kan opvragen. Bij de configuratie van de OpenCom 510 kunnen voor elke medewerker mail-account-consultaties worden ingesteld. De OpenCom 510 haalt dan met instelbare tussentijden de kopregel (subject) en de afzender van ingekomen e-mails af op de ingestelde mail-servers en stuurt deze door naar het systeemtoestel van de gebruiker.
Eigenschappen
9
Basisinstellingen bij levering Bij levering zijn de volgende basisinstellingen en functies actief. Wij adviseren de OpenCom 510 voor het eerste gebruik naar uw individuele wensen te configureren (zie Configuratie vanaf pagina 73).
Tip: informatie over de hierna vermelde functies vindt u in de verklarende woordenlijst (als PDF-bestand beschikbaar op de systeem-CD).
Telefoonfuncties ■
De OpenCom 510 is standaard ingesteld voor gebruik in Duitsland.
■
Analoge toestellen: de kiesprocedure (impuls/toon) wordt automatisch herkend.
■
Bij inkomende externe oproepen gaan alle aangesloten toestellen met snoerverbinding over.
■
De systeem-PIN, bijvoorbeeld voor de op afstand programmeerbare oproepomleiding, luidt “0000”.
Bevoegdheden Welke functies op de toestellen van de OpenCom 510 mogen worden gebruikt, wordt geregeld door het toewijzen van bevoegdheden. Deze bevoegdheden worden ingesteld voor zogenaamde gebruikersgroepen, waaraan op hun beurt de gebruikers met hun toestellen worden toegewezen.
10
Telefoonfuncties
Vooraf zijn er twee gebruikersgroepen ingesteld: “Administrators” en “Guests”. “Administrators” hebben toegang tot alle functies van de OpenCom 510 en onbeperkte configuratierechten. Gebruikers van de groep “Guests” kunnen de OpenCom 510 niet configureren, mogen geen externe verbindingen opbouwen en kunnen slechts be-
Basisinstellingen bij levering
perkt gebruik maken van de toestelfuncties van de OpenCom 510. Opmerking: bij het eerste gebruik van de OpenCom 510 zijn alle aangesloten toestellen eerst in de gebruikersgroep “Administrators” geschakeld, tot één van de gebruikers zich aanmeldt bij de Webconsole. Daarna worden alle toestellen automatisch in de gebruikersgroep “Guests” geschakeld. Informatie over de configuratie van gebruikersgroepen en gebruikers vindt u in de online-help in het hoofdstuk “Gebruikersmanager”. De volgende toestelfuncties zijn bij levering ingesteld voor de gebruikersgroep “Administrators”: ■
■
Externe bevoegdheid: alle geconfigureerde toestellen zijn bevoegd om internationaal te telefoneren. Externe kieslijnen moeten door het invoeren van een netlijnnummer worden bezet. De functie Least Cost Routing is niet actief. Zodra LCR is ingesteld, kunnen de gebruikers verbindingen opbouwen via individueel gekozen call-by-callproviders.
■
VIP-oproep is geactiveerd.
■
Mededelingen op systeemtoestellen zijn mogelijk.
■
Babyfoon kan worden ingesteld.
Basisinstellingen bij levering
■
Als voor een gebruiker op meerdere toestellen een gesprekstoets is ingesteld, dan kan hij deze voor uitgaande verbindingen meermaals bezetten, d.w.z. dat hij onder het telefoonnummer van deze gesprekstoets met zijn diverse toestellen tegelijkertijd kan bellen.
■
De functies “Pickup” en “Pickup gericht” van gesprekken op andere telefoons zijn geactiveerd. De pickup-bescherming is gedeactiveerd.
■
“Gesprekswegname” is gedeactiveerd.
■
Terugbellen (bij bezet) kan worden geactiveerd.
■
Als voor een gebruiker meerdere toestellen onder een gemeenschappelijk telefoonnummer zijn ingesteld, kan hij de signalering van oproepen op de parallelle toestellen onderdrukken.
■
De functie “Oproep in wacht” is gedeactiveerd.
■
De functie “Reactie: de verbinding wordt verbroken” is gedeactiveerd, aangezien alle oproepen voor een toestel dat niet bereikbaar of bezet is, een bezettoon krijgen.
■
Oproepomleidingen naar interne en externe telefoonnum-
Bevoegdheden
11
mers kunnen worden geactiveerd. Oproepomleidingen na tijd worden na 20 seconden uitgevoerd. Oproepen van de parlofoon kunnen worden omgeleid. Omgeleide oproepen worden simultaan gesignaleerd op het oorspronkelijk opgeroepen toestel en op het doeltoestel van de omleiding. Bovendien kunnen oproepomleidingen worden ingesteld voor MSN-groepen, voorzover MSN-groepen werden geconfigureerd. Gebruikers uit de groep “Administrators” kunnen oproepomleidingen voor andere gebruikers activeren, hun eigen telefoonnummers zijn echter beschermd tegen omleidingen door derden.
12
■
Het doorverbinden van een extern gesprek naar een externe deelnemer is mogelijk.
■
Een conferentie met drie kan worden opgebouwd.
■
Bij gesprekken die in de wacht staan, hoort de wachtende beller Music On Hold. Voorwaarde daarvoor is dat een passend audiobestand in het systeem werd geladen.
■
De presentatie van het eigen telefoonnummer (MSN of systeemnummer) op externe toestellen is ingeschakeld maar kan onderdrukt worden.
■
Het telefoonslot kan worden geactiveerd. De toestel-PIN luidt “0000”.
■
Het onderscheppen van “kwaadwillige” bellers is mogelijk, voorzover deze functie bij de provider werd besteld.
■
Het kiezen met verkorte kiesnummers is mogelijk, voorzover deze in het centrale telefoonboek van de OpenCom 510 werden ingesteld.
■
De vrijgave- en blokkeerlijst en een oproepfilter zijn vooraf niet ingesteld en dus niet actief. Als deze lijsten worden ingesteld, kunnen ze voor de gebruikersgroepen worden geactiveerd. Een speciale lijst met noodnummers is ingesteld en geactiveerd.
■
Externe en interne oproepen die een gebruiker niet aanneemt, worden geregistreerd in zijn oproeplijst.
■ ■
Oproepbescherming, bescherming 2de oproep en meldingsbescherming zijn gedeactiveerd.
De deuropener kan met alle toestellen worden bediend. Deuroproepen kunnen worden omgeleid.
■
De keypad-kiesfunctie kan wor-
den gebruikt.
Bevoegdheden
Basisinstellingen bij levering
■
De gebruikersgroep is niet bevoegd om de tijdgroepen van het systeem te veranderen.
■
De omleiding voor SMS-oproepen in het vaste telefoonnet is niet geactiveerd.
■
De evaluatie van verbindingsgegevens is gedeactiveerd.
■
De kostenfactor is ingesteld op 100%, d.w.z. dat de kosten niet met een factor worden vermenigvuldigd.
■
Gesprekskosten kunnen in combinatie met boekingsnummers worden geregistreerd en geëvalueerd.
■
Elke gebruiker kan de configuratie van de OpenCom 510 wijzigen.
■
Elke gebruiker kan een persoonlijk telefoonboek aanleggen en ingaven in het centrale telefoonboek bewerken.
■
Elke gebruiker kan de verbindingskosten uitlezen.
■
Elke gebruiker kan het interne programma OpenCount voor de evaluatie van verbindingsgegevens gebruiken.
■
Elke gebruiker met een systeemtoestel kan, voorzover zijn werkplek uitgerust is met een PC, via de OpenCTI 50 gespreksverbindingen opbouwen, oproepen en berichten beheren, ingaven uit het (centrale en persoonlijke) telefoonboek kiezen en de bezetindicatie van de OpenCTI 50 gebruiken.
■
De variant voor meerdere firma’s is niet geactiveerd.
Internet-functies Opmerking: bedenk dat de instellingen voor mail, ISP- en RAS-toegang alleen mogelijk zijn wanneer u het IP-pakket van de OpenCom 510 heeft vrijgeschakeld. Het pakket wordt op de Webconsole in de Configurator, menu SYS Configuratie: Uitbreidingen vrijgeschakeld (zie ook Info over de licentieverlening van
Basisinstellingen bij levering
het IP-pakket voor de OpenCom 510 op pagina 14). ■
Voor elke gebruiker van de OpenCom 510 kan een RAS-toegang (met of zonder callback) worden ingesteld. Voorwaarde voor de RAS-toegang is dat de
Internet-functies
13
RAS-bevoegdheid wordt vrijgeschakeld.
■
PPP-adressen: 192.168.100.0 tot 192.168.100.10
■
Voor elke gebruiker kunnen meerdere mail-account-consultaties worden ingesteld.
■
DHCP-adressen: 192.168.99.129 tot 192.168.99.148
■
Elke gebruiker met een systeemtoestel kan automatisch worden geïnformeerd over inkomende e-mails.
■
Gebruikers kunnen bestaande Internet-verbindingen verbreken (via de Webconsole van de OpenCom 510 en vanaf de systeemtelefoon, wanneer deze functie op de telefoon is ingesteld.
Voor de netwerkconfiguratie zijn de volgende IP-adressen in de standaardinstelling vastgelegd: ■
Host Name: host
■
IP-adres: 192.168.99.254
■
Netmasker: 255.255.255.0
De volgende adressen worden via DHCP of PPP meegedeeld aan de client-PC’s in het LAN.
14
■
Gateway-adres: 192.168.99.254
■
Domain Name: domain
■
Domain Name Server: 192.168.99.254
Internet-functies
De IP-instellingen kunt u in de Configurator wijzigen. Raadpleeg in dat geval de systeemadministrator die verantwoordelijk is voor het bestaande LAN. Info over de licentieverlening van het IP-pakket voor de OpenCom 510 Om het IP-pakket in uw communicatiesysteem te gebruiken, heeft u een vrijgave-sleutel nodig. Deze vrijgave-sleutel kunt u genereren op de DeTeWe-licentieserver (http://lizenz.detewe.de). De vrijgave-sleutel wordt aan de hand van het serienummer van uw OpenCom 510 en het transactierecord (TAD) gegenereerd. De licentiebevestiging die u met het IP-pakket heeft ontvangen, bevat alle informatie over hoe u hierbij te werk moet gaan en uw persoonlijke TAD. De gegenereerde vrijgave-sleutel kunt u noteren of afdrukken. Vervolgens schakelt u het IP-pakket op de Webconsole in de Configurator, menu SYS Configuratie: Uitbreidingen vrij. Meer informatie vindt u in de online-help.
Basisinstellingen bij levering
Informatie vooraf Uitvoering van de OpenCom 510 De OpenCom 510 is voorzien voor montage in een 19"-rack-systeem. Het systeem bestaat uit: ■
■
een 19"-frame voor de montage van de modules. In de maximumconfiguratie zijn alle slots in het frame bezet en de volgende modules geïnstalleerd: 2 netadapters, 1 besturingsmodule, 12 interface-kaarten. Op de interface-kaarten bevinden zich de aansluitingen (poorten) van het systeem. Het 19"-frame van de OpenCom 510 wordt ook frame 1-12 genoemd (naar het aantal slots voor interface-kaarten);
Het frame bevat: een netadapter en de centrale besturingsmodule. De door de klant bestelde interfacekaarten maken deel uit van de levering; deze moeten nog geïnstalleerd worden. Let op! De montage van de interface-kaarten mag alleen door deskundig personeel worden uitgevoerd! Meer informatie over de installatie vindt u in de hoofdstukken Montage in een 19"-rack vanaf pagina 21 en Modules installeren vanaf pagina 22.
een achterbord (backplane). Op het achterbord bevinden zich de aansluitingen (stekkers) voor de besturingsmodule en de interface-kaarten. Het achterbord stelt alle vereiste voedingsspanningen en systeemsignalen voor de modules ter beschikking.
De OpenCom 510 wordt in geïnstalleerde toestand geleverd. Een montage van frame en achterbord, zoals u dat misschien van andere systemen kent, is niet vereist.
Informatie vooraf
Uitvoering van de OpenCom 510
15
Inhoud van de levering 1-12 het eerste bestelde frame is en niet als uitbreiding van de OpenCom 510 dient.
De levering van een communicatiesysteem OpenCom 510 bestaat uit: ■
1 19"-frame (frame 1-12) met slots voor 1 besturingsmodule, 2 netadapters en 12 interfacekaarten Het 19"-frame bevat in de basisconfiguratie de volgende componenten:
Alle andere componenten (bv. 2de netadapter, interface-kaarten en bijbehorende kabels) worden meegeleverd op basis van de individuele bestelling. ■
1 adapterkabel voor de aansluiting van RS-232 op RJ45 (voor de V.24-interfaces van de besturingsmodule MC+1-3)
■
1 set bevestigingshoeken met schroeven voor de montage van het frame in een 19"-rack
■
1 set frontafdekkingen voor het afdekken van lege slots
■
1 set beknopte handleidingen
■
1 CD
– 1 achterbord BPV+1-12 –1 netadapter MPS+1-AC – 1 netsnoer voor de aansluiting op het stroomnet – 1 besturingsmodule MC+1-3 – 1 Compact Flash Card Deze kaart bevat de firmware. De geheugenkaart wordt alleen meegeleverd indien het frame
Conformiteitsverklaringen De communicatiesystemen van de productfamilie OpenCom 100 stemmen overeen met de eisen van de EU-richtlijn 99/5/EC. De conformiteitsverklaringen zijn te vinden op het Internet onder http://www.detewe.de.
16
Inhoud van de levering
Informatie vooraf
Installatie Veiligheidstips Het CE-merkteken bevestigt de overeenstemming van het product met de technische richtlijnen inzake gebruikersveiligheid en elektromagnetische compatibiliteit, die geldig waren op het tijdstip van de goedkeuring.
Gebruik steeds de originele verpakking om delen van de OpenCom 510 in te pakken voor verzending of bewaring.
PAS OP!
Algemene voorschriften Let op! Opstelling en onderhoud van het toestel alleen door deskundig personeel. Door onbevoegd openen van de behuizing en ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden en herstellingen aan de modules kan het toestel worden beschadigd en vervalt de aanspraak op garantie.
Statische opladingen kunnen de OpenCom 510 beschadigen. Zorg ervoor dat u uzelf en uw gereedschap ontlaadt vóór en tijdens installatiewerkzaamheden aan elektrische en elektronische onderdelen van de OpenCom 510.
GEVAAR! Gevaarlijke spanningen in het toestel!
Informatie over de voeding
De netadapters MPS+1-AC mogen niet worden geopend, daar anders gevaarlijke spanningen toegankelijk worden! Defecte netadapters moeten voor herstelling aan de fabrikant worden gezonden.
Installatie
De OpenCom 510 mag alleen op geaarde stopcontacten worden aangesloten. Monteer de OpenCom 510 alleen in de buurt van vrij toegankelijke, vast geïnstalleerde stopcontacten. Het 19"-frame (frame 1-12) moet principieel worden gevoed via een
Veiligheidstips
17
eigen stroomkring, die met10 A beveiligd is.
Informatie over EMC en aarding
Als de OpenCom 510 met twee netadapters MPS+1-AC is uitgerust, moet elke netadapter op een eigen stopcontact worden aangesloten. Meervoudige stopcontacten (stekkerstrook) die meerdere netaansluitingen van de OpenCom 510 of andere toestellen met de OpenCom 510 samenvatten, zijn niet toegelaten.
Let op! MOS -bouwelementen: Modules en verpakkingen die gekenmerkt zijn met een MOS-waarschuwingsteken moeten volgens de overeenkomstige voorschriften worden behandeld!
De snoeren van de netadapters MPS+1-AC moeten uitgerust zijn met een zekering (ferriet). De snoeren worden standaard geleverd met gemonteerde zekeringen.
Snoer met zekering Installeer een overspanningsfilter.
18
Veiligheidstips
Draag steeds een aardingsarmband, die u verbindt met de passende aansluitingen op de frames (zie C op de afbeelding OpenCom 510: bevestigingspunten aan het frame 1-12 op pagina 21). De aardingsgeleiders van de stopcontacten en de telefoonaardingsleiding (FE) moeten omwille van de potentiaalvereffening samen op een referentiepunt worden geschakeld. In de regel is de behuizing van de OpenCom 510 het referentiepunt. Aarding en potentiaal Voor de potentiaalvereffening moeten alle geleidende delen van de OpenCom 510 via een draad/een litzendraad met een aderdiameter van tenminste 2,5 mm2 (groen/geel) met de randaarding (PA-rail van de huisinstallatie) worden verbonden.
Installatie
ø 2,5 mm2
ø 2,5 mm2
OpenCom 510: aardingsconcept De metalen afscherming van deelnemer- en lijnkabels moet in de verdeler resp. het patchveld op massa worden gelegd. De aardingsgeleider (PE) van de spanningstoevoer 230 V is direct verbonden met massa en telefoonaarding.
Tips voor de installatie van de OpenCom 510
Alle metalen delen van het telecommunicatiesysteem zijn door mechanische verbindingen elektrisch geleidend met elkaar verbonden, zodat de elektrische veiligheid via de aardingsgeleider resp. de telefoonaarding verzekerd is.
Installeer de OpenCom 510 niet tijdens een onweer. Verbind of verbreek geen kabelverbindingen tijdens een onweer.
Laat in geen geval vloeistof in de OpenCom 510 dringen. Elektrische schokken of kortsluitingen kunnen het gevolg zijn.
De OpenCom 510 is alleen geschikt voor gebruik binnenshuis. Plaats de kabels zo dat niemand erop kan lopen of erover kan struikelen. De modules van de OpenCom 510 moeten vastgeschroefd zijn in het frame bij het verlaten van het systeem. Vrije slots moeten met frontafdekkingen worden gesloten (de frontafdekkingen worden meegeleverd).
Installatie
Veiligheidstips
19
Tips voor het aansluiten van toestellen Op de OpenCom 510 mogen alleen toestellen worden aangesloten die SELV-spanning (laagspanningskring) leveren. Het correcte gebruik von goedgekeurde toestellen is overeenstemming met dit voorschrift.
die voldoen aan de technische eisen. Meer informatie vindt u in het hoofdstuk a/b-aansluitingen vanaf pagina 42. Gebruik een afgeschermde Ethernet-kabel (STP-kabel, Shielded Twisted Pair kabel) voor het aansluiten van de OpenCom 510 op een lokaal netwerk (LAN, Local Area Network).
Op de analoge interfaces mogen alleen toestellen worden aangesloten
Montageplaats, omgevingsomstandigheden De omgevingstemperatuur voor het gebruik van de OpenCom 510 moet tussen +5 °C en +40 °C liggen. Om binnen de voorgeschreven temperatuurgrenzen te blijven, monteert u de OpenCom 510 op een goed geventileerde plek, die beschermd is tegen directe warmte-inwerking. Monteer de OpenCom 510:
20
■
niet voor of boven warmtebronnen, zoals radiators,
■
niet op een plek met directe zonnestraling,
■
niet achter gordijnen,
■
niet in kleine, ongeventileerde, vochtige ruimten,
■
niet op of in de buurt van licht ontvlambare materialen,
■
en niet in de buurt van hoge-frequentietoestellen zoals zenders, bestralingsapparaten en dergelijke installaties.
Als de OpenCom 510 samen met andere elektrische toestellen in een 19"-kast wordt gemonteerd, moet u erop letten dat de temperatuur van de toegevoerde lucht naar de OpenCom 510 +40 °C niet overschrijdt. De OpenCom 510 kan ook op een ITsysteem worden aangesloten.
Montageplaats, omgevingsomstandigheden
Installatie
Montage in een 19"-rack
1
2 C C B A
OpenCom 510: bevestigingspunten aan het frame 1-12 De OpenCom 510 is uitsluitend voorzien voor montage in een 19"-racksysteem. Het frame 1-12 beschikt over de afgebeelde bevestigingspunten voor de montage in een 19"-rack:
Legende A
Schroefbouten voor bevestigingshoeken bij frontmontage (ca. 132 mm) van de bevestigingsstijlen in het 19"-rack
B
Schroefbouten voor bevestigingshoeken bij centrale montage (ca. 400 mm) van de bevestigingsstijlen in het 19"-rack
C
Schroefpunten aan de linker- en rechterkant voor aardingsarmband resp. aardverbinding tussen frame 1-12 en 19"-rack
Legende 1
Bevestigingshoek links
2
Bevestigingshoek rechts
Installatie
Montage in een 19"-rack
21
Opmerking: Als de OpenCom 510 niet als standsysteem gemonteerd wordt maar een wandmontage gepland is, moet het telecommunicatiesysteem in een normale 19" -wandbehuizing worden gemonteerd.
Modules installeren A
0
B
C (1-6) D (7-12)
OpenCom 510: slots in het frame 1-12
Slots Het frame 1-12 van de OpenCom 510 biedt plaats voor de installatie van maximaal:
22
■
2 netadapters
■
1 besturingsmodule
Modules installeren
■
12 interface-kaarten (lijn- of deelnemermodules) gesorteerd in 2 groepen
Voor de installatie van deze modules beschikt het frame over de volgende slots:
Installatie
Legende A
Slot voor de netadapter van groep 1
B
Slot voor de netadapter van groep 2
0
Slot voor de centrale besturingsmodule
C
Slots voor de interface-kaarten van groep 1 (plaatsen 1 - 6)
D
Slots voor de interface-kaarten van groep 2 (plaatsen 7 - 12)
Elke groep (1 of 2, op de afbeelding aangegeven met C en D) vereist een eigen netadapter. De besturingsmodule wordt altijd gevoed door de netadapter van groep 1. De netadapter van groep 1 moet daarom in elk geval worden geïnstalleerd. De modules kunnen zowel tijdens de eerste montage worden ingebouwd als in het kader van een latere uitbreidingsmontage.
Informatie over het afkoppelen van de voeding GEVAAR! Gevaarlijke spanningen in het toestel!
Installatie
Bij de volgende installatiewerkzaamheden moet de OpenCom 510 van het stroomnet worden gescheiden: ■
bij het installeren van de centrale besturingsmodule
■
bij het installeren van een netadapter
Indien een frame 1-12 met twee netadapters is uitgerust, moeten beide netaansluitingen worden onderbroken om het frame stroomloos te schakelen.
GEVAAR! Bij het installeren van een netadapter of van de centrale besturingsmodule moeten altijd de stekkers van beide netadapters uit het stopcontact worden getrokken!
Als de stekker van de netadapter van groep 2 (B) wordt uitgetrokken, kan de OpenCom 510 nog altijd worden gebruikt! De werking is dan beperkt tot de modules die worden gevoed door de netadapter van groep 1 (A), d.w.z. de centrale besturingsmodule (0) en de interface-kaarten in de slots 1-6. Als de voeding van de netadapter van groep 1 (A) wordt onderbroken, wordt de OpenCom 510 buiten werking gesteld. De slots 7-12 (D) blijven echter onder spanning. (De tus-
Modules installeren
23
sen haakjes aangegeven positie van de module vindt u op de afbeelding OpenCom 510: slots in het frame 1-12 op pagina 22.)
GEVAAR! Gevaarlijke spanningen in het toestel!
De bedrijfsklare toestand van de verschillende modules wordt aangegeven d.m.v. de LED’s van de componenten. De betekenis van de LEDindicaties vindt u in de beschrijving in het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54.
3. Trek nu alle aangesloten stekkers van de OpenCom 510 uit het stopcontact om het systeem volledig van het stroomnet te scheiden.
Centrale besturingsmodule installeren Bij levering van de OpenCom 510 is de centrale besturingsmodule reeds geïnstalleerd. Als u de centrale besturingsmodule wilt vervangen, voert u de volgende stappen uit: 1. Sluit de OpenCom 510 af. Voer hiervoor een herstart van het systeem uit door – op een aangesloten telefoon het kengetal H * 1 8 5 (systeem-PIN) # in te voeren – in de Configurator, menu SYS Configuratie: Heropstarten op het commando Heropstarten te klikken. 2. Wacht tot alle LED’s van alle geenstalleerde modules rood knipperen.
24
Modules installeren
De centrale besturingsmodule mag niet worden geïnstalleerd terwijl de OpenCom 510 ingeschakeld is! Lees ook het deel Informatie over het afkoppelen van de voeding vanaf pagina 23. 4. Draai de schroeven los waarmee de centrale besturingsmodule aan het frame 1-12 bevestigd is en trek de module uit het frame. 5. Neem de centrale besturingsmodule uit de transportverpakking.
PAS OP!
Statische elektriciteit kan elektronische componenten beschadigen. Volg de instructies voor de omgang met elektrostatisch gevoelige elementen!
Installatie
6. Duw de centrale besturingsmodule voorzichtig in de slot 0 (zie ook de afbeelding OpenCom 510: slots in het frame 1-12 op pagina 22). De opdruk op de frontplaat moet – van voren gezien – aan de bovenste rand staan. Zorg ervoor dat de stekker van de centrale besturingsmodule stevig in de aansluiting op het achterbord zit. 7. Schroef de module vast aan het frame 1-12. 8. Verbind de gewenste kabels met de overeenkomstige RJ45-aansluitingen van de centrale besturingsmodule. In het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54 vindt u de vereiste informatie over de aansluitingstoewijzing. 9. Schakel de OpenCom 510 opnieuw in. Sluit hiervoor de netadapter van groep 1 (zie A op de afbeelding OpenCom 510: slots in het frame 1-12 op pagina 22) opnieuw aan op het stroomnet (indien uw OpenCom 510 uitgerust is met twee netadapters, sluit u ook de tweede netadapter aan).
10. Controleer de LED’s van de modules terwijl de OpenCom 510 wordt opgestart. In het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54 vindt u voor elke module de verleiste informatie over de LED-indicaties. Opmerking: Het MAC-adres van de OpenCom 510 wordt bepaald door de centrale besturingsmodule en kan niet worden gewijzigd. Na het vervangen van de centrale besturingsmodule moet u dus eventueel IP-instellingen wijzigen. Meer informatie vindt u in de online-help onder het trefwoord MAC-adres. Achtergrondinformatie over het afsluiten van het systeem Als de OpenCom 510 van het stroomnet wordt gescheiden, wordt het werkgeheugen gewist. In het werkgeheugen wordt o.a. de actuele configuratie bewaard en van daar uit regelmatig op de CompctFlash-geheugenkaart geschreven. Een herstart van het systeem zorgt ervoor dat de actuele configuratie (uit het werkgeheugen) naar de CompactFlash-geheugenkaart wordt geschreven. Hierdoor wordt verzekerd dat na het opstarten van het systeem opnieuw de meest recente configuratie is ingesteld.
Het systeem is nu opnieuw opgestart, alle modules (interfacekaarten) worden geïnitialiseerd.
Installatie
Modules installeren
25
S0 2
Interface-kaarten kunnen worden geïnstalleerd terwijl het systeem loopt (“hot-plugging”). Voer de volgende stappen uit:
MX+S01-8
S0 1
Interface-kaarten installeren
1. Als u een interface-kaart wilt vervangen, moet u eerst de slot van deze kaart blokkeren. Daarvoor roept u in de Configurator de pagina PBX Configuratie: Aansluitingen: Sloten op. Klik in de tabelregel die de gewenste interfacekaart bevat op het commando Stop. Nu is deze slot geblokkeerd. Verbindingen (telefoongesprekken, datatransmissie) die via deze kaart lopen, worden gescheiden. De LED’s van de geblokkeerde kaart knipperen rood. 2. Draai de schroeven los waarmee de interface-kaart aan het frame 1-12 bevestigd is en trek de kaart uit het frame. 3. Neem de interface-kaart uit de transportverpakking. Controleer of u de juiste interface-kaart heeft. Op de frontplaat vindt u een opdruk met de typebenaming.
Fragment: opdruk op de frontplaat van een interface-kaart van het type “MX+S01-8”
PAS OP!
Statische elektriciteit kan elektronische componenten beschadigen. Volg de instructies voor de omgang met elektrostatisch gevoelige elementen!
4. Duw de interface-kaart voorzichtig in de slot. De opdruk van de frontplaat moet – van voren gezien – aan de bovenste rand staan (zie voorgaande afbeelding). Zorg ervoor dat de stekker van de interface-kaart vast in de aansluiting op het achterbord zit. 5. Schroef de interface-kaart vast aan het frame 1-12.
26
Modules installeren
Installatie
6. Verbind de gewenste kabels met de overeenkomstige RJ45-aansluitingen van de interfacekaart. In het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54 vindt u voor elke interface-kaart de verleiste informatie over de aansluitingstoewijzing.
1. Roep in de Configurator het menu PBX Configuratie: Aansluitingen: Sloten op. 2. Controleer of voor de geïnstalleerde interface-kaart een groen vinkje in de kolom Status staat. Dit haakje signaleert de bedrijfsklare toestand van de kaart.
7. Sluit alle lege slots met frontafdekkingen (meegeleverd).
Netadapter installeren De frontafdekkingen moeten aan het frame worden vastgeschroefd! 8. Na het vervangen van de interface-kaart moet u de slot van deze kaart opnieuw vrijgeven. Roep daarom in de Configurator opnieuw de pagina PBX Configuratie: Aansluitingen: Sloten op. Klik in de tabelregel die de gewenste interfacekaart bevat op het commando Start. 9. Controleer de LED’s van de interface-kaart. In het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54 vindt u voor elke interface-kaart de verleiste informatie over de LED-indicaties. Status van de interface-kaarten controleren via de Webconsole U kunt de status van de interfacekaarten ook controleren via de Webconsole van de OpenCom 510.
Installatie
Afhankelijk van het aantal geïnstalleerde modules (interface-kaarten) zijn voor de voeding van het systeem één of twee netadapters nodig (zie A en B op de afbeelding OpenCom 510: slots in het frame 1-12 op pagina 22): ■
De netadapter van groep 1 (A) moet altijd geïnstalleerd zijn. Deze adapter voedt de centrale besturingsmodule (0) en de interface-kaarten in de slots 1 - 6.
■
De netadapter van groep 2 (B) is nodig wanneer ook in de slots 7 - 12 interface-kaarten moeten worden geïnstalleerd.
Om de tweede netadapter te monteren of een defecte netadapter te vervangen, voert u de volgende stappen uit: 1. Sluit de OpenCom 510 af. Voer hiervoor een herstart van het systeem uit door
Modules installeren
27
– op een aangesloten telefoon het kengetal H * 1 8 5 (systeem-PIN) # in te voeren of
PAS OP!
– in de Configurator, menu SYS Configuratie: Heropstarten op het commando Heropstarten te klikken.
Statische elektriciteit kan elektronische componenten beschadigen. Volg de instructies voor de omgang met elektrostatisch gevoelige elementen!
2. Wacht tot alle LED’s van alle geenstalleerde modules rood knipperen.
GEVAAR! Gevaarlijke spanningen in het toestel!
3. Trek nu alle aangesloten stekkers van de OpenCom 510 uit het stopcontact om het systeem volledig van het stroomnet te scheiden. Er mogen geen netadapters gemonteerd of gedemonteerd worden terwijl de OpenCom 510 ingeschakeld is! Lees ook het deel Informatie over het afkoppelen van de voeding vanaf pagina 23. 4. Neem de netadapter uit de transportverpakking.
5. Duw de netadapter voorzichtig in de passende slot (zie afbeelding OpenCom 510: slots in het frame 1-12 op pagina 22). De aansluiting voor de driepolige stekker moet zich – van voren gezien – onderaan rechts bevinden. Zorg ervoor dat de stekker van de netadapter vast in de aansluiting op het achterbord zit. 6. Schroef de netadapter vast aan het frame 1-12. 7. Installeer evt. nog andere interface-kaarten (zie Interface-kaarten installeren vanaf pagina 26). 8. Schakel de OpenCom 510 in. Sluit de netadapter (bij twee netadapters beide) aan op het stroomnet. Het systeem wordt nu opgestart, alle modules (interfacekaarten) worden geïnitialiseerd.
28
Modules installeren
Installatie
9. Controleer de LED’s van de modules terwijl de OpenCom 510 wordt opgestart. In het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54
vindt u voor elke module de verleiste informatie over de LED-indicaties.
Achterbord Het achterbord (ook: backplane) BPV+1-12 van OpenCom 510 stelt alle vereiste voedingsspanningen en systeemsignalen ter beschikking van de modules die in het frame 1-12 geenstalleerd zijn. Voor de interfacekaarten wordt via het achterbord bovendien de toegang tot de PCMhighway (voor de datatransmissie), de toegang tot het LAN (voor de uitwisseling van signaalgegevens) en tot de systeemtaktleidingen gerealiseerd. Op het achterbord bevinden zich verticaal aangebrachte aansluitingen voor de stekkers van de modules: ■
■
De contacten voor de netadapters MPS+1-AC en de centrale besturingsmodule MC+1-3 worden telkens via een 96-polige connector gerealiseerd. De contacten voor de interfacekaarten worden met een 48-polige connector gerealiseerd.
Het achterbord draagt bovendien het serienummer van het systeem;
Installatie
het nummer is in de chip van het achterbord gebrand. Om het achterbord te vervangen, voert u de volgende stappen uit:
GEVAAR! Gevaarlijke spanningen in het toestel!
1. Trek alle aangesloten netstekkers van de OpenCom 510 uit het stopcontact om het systeem volledig van het stroomnet te scheiden. Lees ook het deel Informatie over het afkoppelen van de voeding vanaf pagina 23. 2. Verwijder alle modules en netadapters uit het frame 1-12 (zie Modules installeren vanaf pagina 22). 3. Draai de bevestigingsschroeven van het achterbord los (zie pijlen op afbeelding OpenCom 510: bevestigingsschroeven van het ach-
Achterbord
29
terbord). Neem het achterbord voorzichtig langs de voorkant uit het frame 1-12.
OpenCom 510: bevestigingsschroeven van het achterbord 4. Plaats het nieuwe achterbord langs de voorkant in het frame 1-12. Schroef het achterbord vast.
stuk Modules vanaf pagina 54 vindt u voor elke module de vereiste informatie over de LED-indicaties.
5. Monteer de modules opnieuw in de passende slots.
Als u licentiegebonden programmapakketten (bv. het interne Voice-Mail-programma OpenVoice) geïnstalleerd had, moeten deze pakketten nu opnieuw worden vrijgegeven. Hiervoor heeft u nieuwe vrijgavesleutels nodig. Hiervoor kunt u zich wenden tot uw vakhandelaar of tot de DeTeWe-verkoopdienst.
6. Sluit alle lege slots met frontafdekkingen (meegeleverd). De frontafdekkingen moeten aan het frame worden vastgeschroefd! 7. Schakel de OpenCom 510 opnieuw in. Sluit daarvoor de netadapter (bij twee netadapters beide) opnieuw aan op het stroomnet. 8. Controleer de LED’s van de modules terwijl de OpenCom 510 wordt opgestart. In het hoofd-
30
Achterbord
9. De nieuwe sleutels worden gegenereerd aan de hand van het serienummer van het achterbord. Lees het serienummer in de Configurator, menu Systeeminfo: Versies af en deel ze mee aan de servicemedewerker.
Installatie
10. Voer de nieuwe sleutels in de Configurator, menu SYS Configuratie: Uitbreidingen in. Nu zijn de verschillende programmapakketten opnieuw vrijgegeven. Aan de hand van het serienummer van het achterbord wordt ook de PARK voor een DECT-sy-
steem gecodeerd. Indien u aan de OpenCom 510 een DECT-systeem gebruikt, moet u de PARK van dit systeem dus opnieuw invoeren. 11. De nieuwe PARK kunt u aflezen in de Configurator in het menu Systeeminfo: Versies.
Onderbrekingsvrije stroomvoorziening Bij het gebruik van onderbrekingsvrije stroomvoorzieningen (UPS) moet voor de voeding van elk frame (bij gecascadeerde telecommunicatiesystemen zie Het cascaderen… vanaf pagina 103) afzonderlijk of voor beide frames samen een eigen UPS worden aangesloten. Bij de oplossing met afzonderlijke frames moeten de UPS apart worden geaard. De som van alle lekstromen per stopcontact mag niet meer dan 3,5 mA bedragen. In dit verband moet de door de fabrikant van de UPS aangegeven lekstroom in acht worden genomen. Een netadapter MPS+1-AC heeft een lekstroom van < 0,5 mA. Bij de OpenCom 510 volstaat in elk geval een UPS met 900 Watt (ook bij gecascadeerde systemen).
Installatie
Onderbrekingsvrije stroomvoorziening
31
Stroomuitval Bij een stroomuitval blijft de geheugeninhoud (programma- en gebruikersgegevens) ongewijzigd bewaard. De interne klok loopt nog gedurende ca. 24 uur door. Als de stroomuitval langer dan 24 uur duurt, wordt bij de terugkeer van de spanning een reset van de tijd en de datum uitgevoerd. Pas na de eerste uitgaande externe verbinding wordt opnieuw de actuele waarde – uit de centrale – ingesteld. Aan een point-to-multipoint-aansluiting biedt de OpenCom 510 een noodgebruikfunctie. Bij een stroomuitval wordt de aansluiting S01 op de aansluiting S08 omgeschakeld, zodat u via een aangesloten toestel nog kunt telefoneren. De volgende configuratie-instellingen zijn daarvoor nodig:
32
■
Er moet een interface-kaart MX+S01-8 geïnstalleerd zijn.
■
De stroomuitvalschakeling moet op deze interface-kaart geactiveerd zijn. Daarvoor moeten de DIP-schakelaars S17 tot S20 op de positie “ON” worden geplaatst. In de leveringstoestand is de stroomuitvalschakeling gedeactiveerd (Default: off).
Stroomuitval
■
De aansluiting S01 moet extern op een NTBA (point-to-multipoint) aangesloten zijn.
■
De aansluiting S08 moet intern geconfigureerd zijn. Op deze aansluiting moet een ISDN-telefoon aangesloten zijn die geschikt is voor noodgebruik.
Opmerking: aan een point-topoint-aansluiting is geen noodgebruik mogelijk. Stroomuitvalschakeling testen Test de configuratie: 1. Scheid de OpenCom 510 van het stroomnet (zie beschrijving onder Centrale besturingsmodule installeren vanaf pagina 24, stap 1 tot stap 3). 2. Trek daarna de stekker van de NTBA uit het stopcontact. 3. Nu moet het mogelijk zijn via de op S08 aangesloten ISDN-telefoon een externe verbinding op te bouwen.
Installatie
2 1
2 1
ON
ON
S17/18 S19/20
MX+S01-8: plaats van de DIP-schakelaars voor de stroomuitvalschakeling
Installatie
Stroomuitval
33
Interfaces en aansluitbare toestellen Overzicht verbinding met patch-velden worden normale patch-kabels gebruikt.
De interfaces van de OpenCom 510 zijn uitgevoerd als RJ45-aansluitingen aan de voorkant van de interface-kaarten en de centrale besturingsmodule. Speciale systeemkabels voor het aansluiten van lijnen zijn niet vereist. Voor de
Technische details over de interfaces vindt u in het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54.
Overzicht: interfaces en interface-kaarten
34
Interface
Kaart
Eigenschappen
Pagina
S0
MX+S01-8
8 S0-aansluitingen, die extern of intern kunnen worden gebruikt
65
S2M
MT+S2M1-1
1 S2M-interface voor de aansluiting op digi- 62 tale netten (ISDN-30-aansluiting) of de netwerkverbinding tussen twee telecommunicatiesystemen
Upn
MS+UPN1-8
8 Upn-aansluitingen, Upn zijn niet DECT-compatibel
Upn
MS+UPN2-8
8 Upn-aansluitingen, Upn zijn DECT-compa- 69 tibel
a/b
MS+A1-8
8 analoge aansluitingen
71
PCM
MC+1-3
1 PCM-aansluiting (op de centrale besturingsmodule)
59
LAN
MC+1-3
1 ethernet-aansluiting (10/100 MBit/s) (op de centrale besturingsmodule)
59
COM / V.24
MC+1-3
2 V.24-aansluitingen (op de centrale besturingsmodule)
59
Overzicht
67
Interfaces en aansluitbare toestellen
Op de aansluitingen van de OpenCom 510 kunnen de volgende toestellen en systemen worden aangesloten: Overzicht: aansluitingen en aansluitbare toestellen Interface
Toestellen / Systemen
Pagina
S0 (intern)
ISDN-toestellen (DSS1-protocol): telefoons, faxtoestellen, basisstations en handtoestellen, ISDN-kaarten voor de PC
35
Upn
digitale toestellen (ISDN-toestellen, systeemtelefoons) en DECT-basisstations
39
a/b
analoge toestellen: 42 telefoons, G3-faxtoestellen, (extern en intern) modems, externe toestellen voor Music on Hold, externe Voice-Mail-systemen, externe parlofoons
PCM
Aansluiting voor een tweede telecommunicatiesysteem (cascadering)
44
LAN
Aansluiting op een Local Area Network (netwerk) of aansluiting voor een DSL-modem
45
COM / V.24
Aansluiting voor een PC (voor de transmissie van verbindingsgegevens)
46
S0-aansluitingen Alle 8 S0-aansluitingen op de interface-kaart MX+S01-8 zijn omschakelbaar, d.w.z. dat u ze extern (voor de verbinding met ISDN-basisaansluitingen of een tweede telecommunicatiesysteem) of intern (voor het aansluiten van ISDN-toestellen) kunt gebruiken. Beide instellingen kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.
Interfaces en aansluitbare toestellen
De S0-aansluitingen zijn uitgevoerd als RJ45-connectors. Pin-toewijzing + + – – 1 2 3 4 5 6 7 8
Pin-toewijzing van de S0-aansluiting
S0-aansluitingen
35
De volgende tabel bevat de pintoewijzing van de S0-interface.
1
niet gebruikt
2
niet gebruikt
3
zenden +
4
ontvangen +
5
ontvangen -
6
zenden -
7
niet gebruikt
8
niet gebruikt
Op de interface-kaart bevinden zich 16 DIP-schakelaars (S1 tot S16), twee per S0-aansluiting. Met deze DIP-schakelaars worden de vereiste eindweerstanden voor de S0-bussen ingeschakeld (telkens 100 Ohm per S0-bus). In de basisinstelling zijn alle eindweerstanden geactiveerd (Default: on).
1 2
Toewijzing
ON
Pin-nummer
Afsluiting
MX+S01-8: plaats van de DIP-schakelaars S1 tot S16 Opmerking: De volgende verklaringen gelden zowel voor externe als interne S0-aansluitingen. Bus-configuratie: OpenCom 510 op het einde van een S0-bus Als u de OpenCom 510 op het einde van een S0-bus aansluit, moeten de eindweerstanden op de betreffende
36
S0-aansluitingen
S0-interface-kaarten geactiveerd zijn. In een typische configuratie is de OpenCom 510 met een extern geschakelde S0-aansluiting verbonden met de NTBA, daarom zijn in de basisinstelling van de kaarten alle eindweerstanden op de interfacekaart geactiveerd.
Interfaces en aansluitbare toestellen
1 2
ON
OpenCom 510
Bus-configuratie: OpenCom 510 in het midden van een S0-bus Als u de OpenCom 510 in het midden van een S0-bus aansluit, moeten de eindweerstanden op de betreffende S0-interface-kaarten gedeactiveerd worden. TR
IAE
De S0-bus wordt op het einde afgesloten door de OpenCom 510; de eindweerstanden moeten geactiveerd zijn (DIP-schakelaars op de positie “on”). IAE = ISDN-Aansluit-Eenheid (“ISDNcontactdoos”) of een ISDN-toestel. TR = Terminating Resistor, de S0eindweerstand. De TR moet op het leidingseinde ingeschakeld zijn. De afsluiting kan ook in een IAE worden gerealiseerd.
1. Verwijder de interface-kaart zoals beschreven in het hoofdstuk Interface-kaarten installeren vanaf pagina 26. 2. De DIP-schakelaars zijn beschermd met plasticfolie. Duw de DIP-schakelaars van de gebruikte S0-aansluitingen met een spits voorwerp (bv. een schroevendraaier) omlaag (zie pijlrichting op de afbeelding MX+S01-8: eindweerstanden zijn gedeactiveerd).
OpenCom 510 1a
1 2
MX+S01-8: eindweerstanden zijn geactiveerd
ON
IAE
TR
1b 2a
TR
2b
Afsluiting in een IAE De afbeelding Afsluiting in een IAE toont de schakeling van een IAE met geïntegreerde eindweerstanden.
Interfaces en aansluitbare toestellen
TR
TR IAE
IAE
MX+S01-8: eindweerstanden zijn gedeactiveerd De S0-bus wordt door de TR aan de uiteinden afgesloten; de eindweerstanden moeten gedeactiveerd zijn (DIP-schakelaars op de positie “1 2”).
S0-aansluitingen
37
Externe ISDNaansluitingen (S0 extern) U kunt de OpenCom 510 op de NTBA aansluiten of met een andere OpenCom 510 verbinden om een netwerk op te bouwen. Voor de aansluiting op de NTBA worden de pins 3,4,5,6 op de NTBA en de OpenCom 510 rechtstreeks met elkaar verbonden. Om een directe verbinding tussen twee OpenCom 510 op te bouwen via de externe S0-aansluitingen, verbindt u de RJ45-connectors van de centrales met een gekruiste twistedpair-kabel. De afstand tussen de beide telecommunicatiesystemen kan maximaal 1000 meter bedragen (zie ook Een netwerk… vanaf pagina 108). TK-Anlage 1, S 0 ext 1 2 3 4 5 6 7 8
8 7 6 5 4 3 2 1
Interne S0-aansluiting Op de interne S0-aansluitingen kunnen met behulp van vieraderige kabels per bus telkens 8 ISDN-toestellen worden aangesloten. Drie van deze toestellen kunnen via de bus worden gevoed. Als u meer dan drie toestellen gebruikt, hebben deze een eigen elektrische voeding nodig. De interne S0-bussen maken pointto-multipoint-verbindingen volgens het DSS1-protocol (Euro-ISDN) mogelijk. Om ISDN-toestellen aan te sluiten op een interne S0-aansluiting, heeft u een gekruiste ISDN-kabel nodig. De toewijzing van een gekruiste ISDNkabel vindt u op de tekening Bedrading van een directe verbinding op pagina 38. Als een toestel niet met een passende ISDN-kabel wordt geleverd, wendt u zich tot de vakhandel of de DeTeWe-verkoopdienst. De kabellengte aan een interne S0bus mag maximaal 150 m bedragen. Elke interne S0-bus heeft een voedingsvermogen van ca. 3 W. De voedingsspanning bedraagt -42 V.
TK-Anlage 2, S 0 ext (RJ 45-Buchsen)
Bedrading van een directe verbinding
38
S0-aansluitingen
Interfaces en aansluitbare toestellen
Upn-aansluitingen Toestellen aan de Upnaansluiting Op een Upn-aansluiting kan telkens één van de volgende systeemtoestellen worden aangesloten: ■
DECT-basisstations RFP 21
■
een systeemtelefoon OpenPhone 61, OpenPhone 63 of OpenPhone 65
■
een ISDN-systeemtoestel OpenPhone 52
De (vaste) systeemtelefoons OpenPhone 63 en OpenPhone 65 kunnen via een Upn-adapter worden gecascadeerd, zodat u aan één Upn-aansluiting ook twee OpenPhones kunt gebruiken. Meer informatie vindt u in de handleiding “OpenPhone 61, 63, 65”. Aan een DECT-basisstation RFP 21 kunt u de DECT-toestellen OpenPhone 21 en OpenPhone 25 gebruiken. De OpenPhone 25 is uitgerust met een V.24-aansluiting, die geschikt is voor datatransmissie of om te surfen op het Internet. Opmerking: toestellen zoals de OpenPhone 21 kunnen ook door andere basisstations met GAP/CAPstandaard worden aangesproken.
Interfaces en aansluitbare toestellen
Informatie over interface-kaart MS+UPN2-8 Aan de Upn-aansluitingen kunnen alleen DECT-basisstations worden gebruikt indien de interface-kaart MS+UPN2-8 in het master-systeem zit. Als deze interface-kaart in een slave-systeem zit, is dat niet mogelijk. Info over interface-kaart MS+UPN1-8 Aan de Upn-aansluitingen van de interface-kaart MS+UPN1-8 kunnen geen DECT-basisstations worden gebruikt.
Technische gegevens De Upn-aansluitingen zijn uitgevoerd als RJ45-connectors. De genoemde toestellen worden met behulp van een tweeaderige 1:1-kabel verbonden met de Upnaansluiting. Bij elk systeemtoestel wordt een passende kabel geleverd, waarmee het toestel op de RJ45connector van de interface kan worden aangesloten. De lengte van een tweeaderige kabel aan een Upn-aansluiting mag maximaal 1000 m bedragen, indien een 0,6 mm-kabel (met getordeerde aderparen) wordt gebruikt.
Upn-aansluitingen
39
Elke Upn-aansluiting heeft een voedingsvermogen van 2,1 W. De voedingsspanning bedraagt -42 V en is kortsluitbestendig.
Aansluitingsvarianten voor DECT-basisstations Een DECT-basisstation kan met één Upn-aansluiting of met twee Upnaansluitingen worden verbonden: ■
■
Als het DECT-basisstation op één Upn-aansluiting van een interface-kaart aangesloten is, kunnen met de handtoestellen tegelijkertijd vier telefoongesprekken / verbindingen worden gevoerd resp. opgebouwd. Als het basisstation met twee Upn-aansluitingen verbonden is, zijn acht telefoongesprekken / verbindingen tegelijk mogelijk.
Bedenk echter dat u slechts zoveel simultane externe verbindingen kunt opbouwen als er externe B-kanalen beschikbaar en aangesloten zijn. Voor de verbinding met twee Upnaansluitingen kunnen telkens twee Upn-aansluitingen van de interfacekaart MS+UPN2-8 worden samengeschakeld: de Upn-aansluitingen 1+2, 3+4, 5+6 of 7+8. (Upn-aansluiting 2 wordt op Upnaansluiting 1 geschakeld, Upn-
40
Upn-aansluitingen
aansluiting 4 op Upn-aansluiting 3 enz.) Daarvoor worden de betreffende DIP-schakelaars op de kaart omgeschakeld. Het DECT-basisstation wordt bij deze configuratie telkens met een 1:1-kabel (kabel van een systeemtelefoon) aangesloten op de eerste Upn-aansluiting van het paar. Pin-toewijzing
1 2 3 4 5 6 7 8
Pin-toewijzing van de Upn-aansluiting De volgende tabel bevat de pintoewijzing van de Upn-aansluiting. Pin-nummer
Toewijzing
1
niet gebruikt
2
niet gebruikt
3
Upn a *)
4
Upn a
5
Upn b
6
Upn b *)
7
niet gebruikt
8
niet gebruikt
*) Bij correcte positie van de DIPschakelaar liggen hier de aders van de naburige Upn-aansluiting. In dit geval kan telkens alleen de eerste Upn-aansluiting worden gebruikt.
Interfaces en aansluitbare toestellen
DIP-schakelaars omleggen 1. Verwijder de interface-kaart zoals beschreven in het hoofdstuk Interface-kaarten installeren vanaf pagina 26.
de DIP-schakelaars van de gebruikte Upn-aansluitingen met een spits voorwerp (bv. een schroevendraaier) naar rechts (zie pijlrichting op de afbeelding Plaats van de DIP-schakelaars op de MS+UPN2-8 op pagina 41).
2. De DIP-schakelaars zijn beschermd met plasticfolie. Duw
ON
1 2
Plaats van de DIP-schakelaars op de MS+UPN2-8
Interfaces en aansluitbare toestellen
Upn-aansluitingen
41
a/b-aansluitingen Toestellen aan de a/b-aansluiting
het pulskiessysteem niet gebruikt kunnen worden.
De a/b-aansluitingen kunnen worden gebruikt om analoge toestellen aan te sluiten. Die kunnen toestellen voor spraak- of datacommunicatie met puls- of toonkiessysteem zijn, bv.:
Modems De maximale transmissiesnelheid voor analoge modems bedraagt 33,6 kBit/s (V.34+).
■
analoge telefoons,
■
G3-faxtoestellen,
■
analoge (externe en interne) modems,
■
externe toestellen voor Music on Hold,
■
externe voice-mail-systemen,
■
externe parlofoons.
Let op! Neem de volgende aanwijzingen en aanbevelingen voor het aansluiten van analoge toestellen in acht. Toestellen die niet voldoen aan de technische voorwaarden van de OpenCom 510, kunnen schade veroorzaken aan de OpenCom 510! Analoge telefoons Bij analoge telefoons adviseren wij het gebruik van toestellen met toonkiessysteem, daar de bijkomende functies van de OpenCom 510 met
42
a/b-aansluitingen
Wachtmuziek (Music on Hold) Voor de aansluiting van een extern toestel voor wachtmuziek is bv. het product Genius 2000 van de firma Speech Design geschikt. Indien u geen extern toestel wenst te gebruiken, biedt de OpenCom 510 een vaste interne wachtmuziek, die u in de Configurator, menu SYS Configuratie: Componenten door een eigen melodie kunt vervangen. Meer informatie vindt u in de online-help. Let op! Gebruik voor externe wachtmuziek uitsluitend toestellen met een ingangsimpedantie van 600 Ohm, potentiaalvrije aansluiting. Door een foute ingangsimpedantie kan de OpenCom 510 onherstelbaar worden beschadigd! Voice Mail Als u een extern voice-mailsysteem gebruikt, moet dit het aantal cijfers van de interne telefoonnummers kunnen herkennen en evalueren, bv. vijf cijfers als u interne telefoonnummers met vijf cijfers instelt. Wij adviseren hiervoor het product Speech Design Memo 200/300/400 of Memo
Interfaces en aansluitbare toestellen
200-A/300-A/400-A van de firma Speech Design. Het externe voice-mailsysteem kan zowel aan interne a/b-aansluitingen als aan interne S0-aansluitingen worden gebruikt. Voor beide aansluitingstypes kan het voice-mailsysteem met behulp van de kengetallen * 6 8 resp. # 6 8 een boodschap voor systeemtoestellen starten. Parlofoon (a/b) De parlofoons “DoorLine T01/02” en “DoorLine T03/04” van T-Com, een dochterbedrijf van Deutsche Telekom, worden via de “DoorLine M06”-module verbonden met een willekeurige a/b-aansluiting. De “Doorline”-module stelt o.a. de actor voor het deuropener-contact ter beschikking. Bedenk bij de aansluiting de volgende punten: ■
De parlofoon en de “Doorline”module moeten zich in standaardtoestand bevinden.
■
Kies in de configurator onder PBX Configuratie: Aansluitingen: a/b: Wijzigen voor Type de instelling Doorline.
gen: Deurbel verschillende oproepnummers instellen. ■
Met het kengetal * 1 0 2 kunt u de “Doorline”-module oproepen.
■
De “Doorline”-actor kan alleen tijdens een actieve spraakverbinding worden bediend.
■
De “Doorline” kan op een willekeurige a/b-aansluiting worden aangesloten. U kunt echter slechts één parlofoon van het type “Doorline” aan de OpenCom 510 gebruiken.
Uitvoerige informatie over het installeren en configureren van de parlofoon “Doorline” vindt u in de handleiding van het product. De parlofoon mag alleen door een elektromonteur worden geïnstalleerd, daar op de “Doorline”-module sensor/actor-contacten moeten worden aangesloten.
Technische gegevens
■
Voor de verschillende belknoppen van de “Doorline”-module kunt u onder PBX Configuration: Aansluitin-
Interfaces en aansluitbare toestellen
De a/b-aansluitingen zijn uitgevoerd als RJ45-connectors. De vermelde toestellen worden telkens met behulp van een tweeaderige 1:1-kabel verbonden met de a/b-aansluiting. De lengte van de tweeaderige kabel aan een a/b-aansluiting mag maximaal 6500 m bedragen, indien een
a/b-aansluitingen
43
0,6 mm-kabel (met getordeerde aderparen) wordt gebruikt. Bij een 0,4 mm-kabel (met getordeerde aderparen) kan de reikwijdte 3000 m bedragen. De oproepwisselspanning bedraagt 50 Hz/ 40 V wordt op de interfacekaart gegenereerd voor de acht aansluiting. Pin-toewijzing
1 2 3 4 5 6 7 8
De volgende tabel bevat de pintoewijzing van de a/b-aansluiting. Pin-nummer
Toewijzing
1
niet gebruikt
2
niet gebruikt
3
niet gebruikt
4
lijn a
5
lijn b
6
niet gebruikt
7
niet gebruikt
8
niet gebruikt
Pin-toewijzing van de a/b-aansluiting
PCM-aansluiting De PCM-aansluiting op de centrale besturingsmodule MC+1-3 dient voor de cascadering van twee telecommunicatiesystemen.
van de telecommunicatiesystemen. De afgeschermde CAT-5-kabel mag daarbij niet langer dan 50 centimeter zijn.
Voor de cascadering is een twistedpair-verbinding met RJ45-stekkers nodig tussen de beide telecommunicatiesystemen. Deze verbinding transporteert zowel de spraak- als de beheersgegevens tussen de telecommunicatiesystemen.
Meer informatie vindt u in het hoofdstuk Het cascaderen… vanaf pagina 103.
BIj deze configuratie moeten alle 8 aansluit-pins toegewezen en rechtstreeks doorverbonden zijn. De PCM-leiding wordt aangesloten op de PCM-aansluitingen op de beide centrale besturingsmodules MC+1-3
44
PCM-aansluiting
Interfaces en aansluitbare toestellen
LAN-aansluiting Gebruik een afgeschermde Ethernet-kabel (STP-kabel, Shielded Twisted Pair kabel).
Via de aansluiting LAN (ethernet-interface) op de centrale besturingsmodule MC+1-3 kan de OpenCom 510 met behulp van een 10 MBit-hub in het bestaande LAN (LAN, Local Area Network) worden geïntegreerd. Op die manier kunt u de OpenCom 510 o.a. als IP-router voor de opbouw van verbindingen met het Internet gebruiken.
Aansluiting DSL De verbinding met een extern DSLmodem wordt gerealiseerd via de LAN-aansluiting. Bij de OpenCom 510 wordt de uitgang van het DSL-modem (NTBBA) via een externe switch of hub met de LAN-aansluiting van de OpenCom 510 verbonden. De router voert dan de omzetting PPPoE-protocol in het TCP/IP-protocol van het LAN uit.
De Ethernet-interface ondersteunt transmissiesnelheden van 10 MBit/s en 100 MBit/s in de half- of full-duplexmodus. De omschakeling van transmissiesnelheid en modus gebeurt automatisch (“auto-sensingfunctie).
Het DSL-modem wordt aangesloten met een gekruiste twisted-pair-kabel. Als alternatief kunt u ook een omschakelbare aansluiting van de hub gebruiken; deze zijn in de regel aangegeven met een “X”.
Een LAN-aansluitkabel (twisted-pair volgens 10BaseT resp. 100BaseTX) mag maximaal 100 m lang zijn. Voor de transmissiesnelheid 100 MBit/s moeten kabels en contactdozen van de categorie 5 worden gebruikt. OpenCom
TAE DSL & Uk0 S0
DSL Splitter
Netz TCP/IP & PPPoE
DSL
Uk0
NTBA
S0 PC
Kreuzweises Twisted Pair Kabel PPPoE DSL Modem
TCP/IP Hub
Netz
Netaansluiting van de OpenCom via ISDN en DSL
Interfaces en aansluitbare toestellen
LAN-aansluiting
45
Service-PC De ethernet-interface kan ook worden gebruikt om een service-PC aan te sluiten. Hiervoor gebruikt u een gekruiste ethernet-kabel.
COM-aansluiting Op de COM-aansluiting (V.24-1-interface) op de centrale besturingsmodule MC+1-3 kunt u een PC aansluiten voor het transmissie van verbindingsgegevens. Deze verbindingsgegevens kunnen met het kostenregistratieprogramma OpenCount gedetailleerd worden geëvalueerd.
De volgende tabel bevat de pintoewijzing van de V.24-interface. Pin-nummer
Toewijzing
1
GND (EED)
2
niet gebruikt
3
DTR
4
CTS
5
TXD
6
RTS
7
RXD
De V.24-interface heeft een transmissiesnelheid van 19.2 kbit/s.
8
DSR
9
DCD
Opmerking: voor de verbinding met de V.24-1-interface heeft u een speciale kabel (10-polig) nodig. Deze kabel is verkrijgbaar bij de DeTeWeverkoopdienst / vakhandelaar.
10
niet gebruikt
Let op! De kabel voor de COMaansluiting mag maximaal 3 meter lang zijn.
Pin-toewijzing
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Pin-toewijzing van de V.24-interface
46
COM-aansluiting
Interfaces en aansluitbare toestellen
Accessoires en adapters De systeemtelefoons OpenPhone 63 en OpenPhone 65 beschikken aan de achterkant over één of twee aansluitingen voor verschillende adapters en andere accessoires. De installatie en de bediening van deze extensies worden beschreven in de handleiding “OpenPhone 61, 63, 65” in het hoofdstuk “Extensies (met & zonder adapter)”. Hieronder vindt u technische details over de extensies en een lijst van de toegelaten accessoires.
Upn-adapter De Upn-adapter is een adapter met een Upn-interface voor het aansluiten van nog een systeemtelefoon OpenPhone 61, 63, 65 en een aansluiting voor een extra AC-adapter. Gewicht: 70 g Afmetingen: 73 x 60 x 30 mm Vermogensopname: max. 195 mW Kabellengte: max. 30 m Let op! De Upn-adapter dient uitsluitend voor het aansluiten van de bovengenoemde systeemtoestellen. De lengte van de verdere Upn-kabel mag niet meer dan 30 m bedragen. Deze kabel mag alleen binnenshuis worden geplaatst.
Opmerking: U heeft een extra ACadapter nodig als u combinaties van toestellen wilt gebruiken met een vermogensopname die het door de Upnaansluitingen geleverde vermogen overschrijdt.
a/b-adapter Via een a/b-adapter kunt u analoge toestellen aansluiten op de systeemtelefoons OpenPhone 63 en OpenPhone 65. Door de aansluiting van een a/badapter wordt het voedingsvermogen van de Upn-interface overschreden, en dit onafhankelijk van de reikwijdte. Daarom moet op de a/b-adapter ook een AC-adapter worden aangesloten. Opmerking: Gebruik de ACadapter met het nummer 4505759; in Groot-Brittannië de AC-adapter met het nummer 4510694! Gewicht: 70 g Afmetingen: 73 x 60 x 30 mm Vermogensopname: max. 160 mW Kabellengte: max. 3 m
Accessoires en adapters
47
audio-adapter De audio-adapter is een adapteruitbreiding met vier verschillende aansluitingen voor externe audio- en meldingstoestellen. Gewicht: 70 g Afmetingen: 73 x 60 x 30 mm Vermogensopname: max. 260 mW (bij actief relais). Aansluitingstoewijzing van de audio-adapters Aansluiting
voor
Bus
1
Oorstuk, tweede hoorn, headset, actieve luidspreker of microfoon
RJ-10 1: microfoon (4-polige 2: luidspreker + western-connector) 3: luidspreker -
2
48
Toewijzing
4: microfoon +
Opneeminrichting. Het Stereo-aansluirelaiscontact geeft het ting, 3,5 mm signaal voor het starten en stoppen van de opname
1 (GND): opneemsignaal -, relaiscontact 1 2 (punt): opneemsignaal + 3 (ring): relaiscontact 1
3
Niet gebruikt bij OpenCom 510
holle aansluiting (4 mm)
4
Deurdisplay
RJ-11 of RJ-12 4, 5: relais-contact 2 (6-polige 1, 2, 3, 6: nicht toegewezen western-connector)
Accessoires en adapters
Elektrische gegevens van de aansluitingen Toestelaansluiting
Aansluitwaarden
Microfoon, microfoon van de tweede hoorn, headset-microfoon
elektreetmicrofoon, typ. gevoeligheid: 10 mV / Pa voeding: I < 300 µA bij 1,5 V
Oorstuk, luidspreker van de tweede hoorn, hoofdtelefoon, headset-luidspreker
typ. impedantie: 150 Ohm ± 30 Ohm typ. gevoeligheid: 94 dB / 1 mW (0 dB = 20 µPa)
Actieve luidspreker
bij ingangsimpendantie > 10 kOhm max. uitgangsspanning: 1 Veff
Opname-inrichting audio-ingang
ingangsgevoeligheid: typ. 0,24 mV (microfoonniveau)
Opname-inrichting start/stop (relaiscontact 1)
schakelspanning: max. 50 V= / 29 V ~ schakelstroom: max. 1 A = / 0,7 A ~
Deurdisplay (relaiscontact 2)
schakelspanning: max. 50 V= / 29 V ~ schakelstroom: max. 1 A = / 0,7 A ~
Accessoires en adapters
49
Toegelaten toestellen/ toegelaten accessoires Let op! Op de audio-adapter mogen alleen de hierna aanbevolen accessoires worden aangesloten. De leiding voor het aansluiten van een deurtableau mag alleen binnenshuis worden geplaatst. De volgende toestellen worden aanbevolen: Toesteltype
Producent, productbenaming
Headset:
GN Netcom, Profile binaural (1869-00-03) GN Netcom, Profile 3-in-1 (1866-00-04)
50
Headset-adapterkabel:
GN Netcom, QD-Kabel (snelkoppeling), glad, Mod 4 (8800-00-01)
Tweede hoorn:
Siemens, L30351-F600-A366
Handtoestel:
DeTeWe, OpenPhone 60
Microfoon:
Winfinity, 4511326 / H 282-18
Luidspreker:
Siemens, L30460-X1278-X
Opname-inrichting:
geen advies
Toestelcombinaties
■
OpenPhone 61: 1000 mW
Voor de berekening van de vermogensopname van een toestelcombinatie kunt u de volgende vermogenswaarden gebruiken:
■
OpenPhone 63: 1025 mW
■
OpenPhone 65: 1140 mW
■
Maximaal 3 keypads: 330 mW
■
Upn-adapter: 195 mW
■
Audio-adapter: 260 mW
■
a/b-adapter: 160 mW (moet worden gecombineerd met een AC-adapter!)
Accessoires en adapters
In de volgende tabellen worden deze symbolen gebruikt: ●
Deze combinatie is mogelijk.
❍ Beperkt beltoon-, meeluister- en
handsfree-volume mogelijk.
Configuraties zonder AC-adapter (reikwijdte tot 500 m) De onderstaande tabel bevat voorbeelden van toestelcombinaties die de maximale vermogensopname van 2,4 W niet overschrijden. Basistoestel: OpenPhone 63 Extra apparatuur
2de toestel
Vermogen
Audio-adapter Upn-adapter
maximaal 3 keypads
–
–
–
–
1025 mW
●
–
–
–
1285 mW
–
●
–
OpenPhone 61
2220 mW
–
●
–
OpenPhone 63 zonder adapter
2245 mW
–
●
–
OpenPhone 65 zonder adapter of keypad
2360 mW
2de toestel
Vermogen
Basistoestel: OpenPhone 65 Extra apparatuur Audio-adapter Upn-adapter
maximaal 3 keypads
–
–
–
–
1140 mW
–
–
●
–
1470 mW
–
●
–
1730 mW
●
Accessoires en adapters
51
Basistoestel: OpenPhone 65 Extra apparatuur Audio-adapter Upn-adapter
2de toestel
Vermogen
maximaal 3 keypads
–
●
–
OpenPhone 61
2335 mW
–
●
–
OpenPhone 63 zonder adapter
2360 mW
–
❍
–
OpenPhone 65 zonder adapter of keypad
2475 mW
Configuraties zonder AC-adapter (reikwijdte 500 m tot 1000 m) De onderstaande tabel bevat voorbeelden van toestelcombinaties die de maximale vermogensopname van 2,2 W niet overschrijden. Basistoestel
52
Extra apparatuur
Vermogen
Audio-adapter Upn-adapter
maximaal 3 keypads
OpenPhone 63
●
–
–
1285 mW
OpenPhone 65
–
–
●
1470 mW
●
–
●
1730 mW
Accessoires en adapters
Configuraties met AC-adapter De onderstaande tabel bevat voorbeelden van toestelcombinaties met bijkomende voeding door een ACadapter. Basistoestel: OpenPhone 63 Extra apparatuur: maximaal 3 Audiokeypads adapter
Tweede toestel: Upn-adapter en ACadapter
OpenPhone 61 OpenPhone 63 OpenPhone 65 zonder adapter zonder adapter en max. 1 keypad
●
●
●
●
●
●
Basistoestel: OpenPhone 65 Extra apparatuur:
Tweede toestel:
maximaal 3 Audiokeypads adapter
Upn-adapter en ACadapter
OpenPhone 61 OpenPhone 63 OpenPhone 65 zonder adapter zonder adapter en max. 1 keypad
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
● ● ● ● ●
Accessoires en adapters
53
Modules Dit hoofdstuk bevat gedetailleerde technische informatie over de modules die in de OpenCom 510 kunnen worden gebruikt. Bij elke module vindt u een verklaring van het toepassingsgebied, de technische gegevens en informatie over het gebruik en de indicatie-LED’s. De modules zijn verantwoordelijk voor de volgende opgaven: ■
Netadapters (max. 2) zorgen voor de voeding van de OpenCom 510.
■
Een centrale besturingsmodule is verantwoordelijk voor de besturing van het volledige systeem. Deze module bevat o.a. de geheugenkaart (CompactFlash) voor de gegevensbewaring.
■
D.m.v. interface-kaarten kan de OpenCom 510 met het telefoonnet (of een ander communicatiesysteem) worden verbonden en kunnen toestellen worden aangesloten. Voor deze opgaven staan diverse interface-kaarten ter beschikking. Afhankelijk van de functie van een interfacekaart wordt deze ook lijn- of deelnemermodule genoemd.
Uitvoerige informatie over het installeren van modules vindt u in hoofdstuk Installatie vanaf pagina 17. Let op! Volg bij alle installatiewerkzaamheden de Veiligheidstips vanaf pagina 17!
Naamschema van de modules De modules worden benoemd aan de hand van een bepaald schema, waardoor type en functie van een module kunnen worden afgeleid uit de naam:
54
Naamschema van de modules
Modules
Mx+y1-z Afk.
Betekenis
M
Module
x
Geeft het moduletype aan. De betekenis luidt: C
Control (besturingsmodule)
S
Subscriber (deelnemermodule)
T
Trunk (lijnmodule)
X
Subscriber / Trunk (deelnemer-/lijnmodule)
PS
Power Supply (voeding)
+
Teken voor de structurering van de productnaam
y
Geeft het interfacetype aan. De betekenis luidt: A
analoge interface
UPN Upn -interface S0
S0-interface
S2M S2M-interface 1
Modulegeneratie
-
Teken voor de structurering van de productnaam
z
Aantal interfaces
Modules
Naamschema van de modules
55
Overzicht van de beschikbare modules De volgende tabel biedt een overzicht van de modules die beschikbaar zijn voor de OpenCom 510:
Naam
Beschrijving
Pag.
MPS+1-AC
Voeding met AC/DC-omvormer
57
MC+1-3
Centrale besturingsmodule met drie interfaces
59
MT+S2M1-1
Lijnmodule met een S2M-interface voor de aansluiting op di- 62 gitale netten of de netwerkverbinding tussen twee communicatiesystemen
MX+S01-8
Lijn- of deelnemermodule met acht S0-aansluitingen, die 65 naar keuze extern (lijn) of intern (deelnemer) kunnen worden gebruikt
MS+UPN1-8
Deelnemermodule met acht Upn-aansluitingen voor het aan- 67 sluiten van digitale toestellen (ISDN-toestellen, systeemtelefoons); DECT-basisstations worden door deze module niet ondersteund
MS+UPN2-8
Deelnemermodule met acht Upn-aansluitingen voor het aan- 69 sluiten van digitale toestellen (ISDN-toestellen, systeemtelefoons) en DECT-basisstations
MS+A1-8
Deelnemermodule met acht a/b-aansluitingen voor het aansluiten van analoge toestellen
S0 2
MX+S01-8.
MX+S01-8
S0 1
De naam van de module en de benaming van de interfaces zijn op de frontplaat van de modules gedrukt. De volgende afbeelding toont de bedrukking op de interface-kaart
71
Fragment: bedrukking van de frontplaat van een MX+S01-8
56
Overzicht van de beschikbare modules
Modules
MPS+1-AC Doel/toepassingsgebied van de module De netadapter MPS+1-AC verzorgt de voeding van de eerste zes slots (1 tot 6) van de OpenCom 510. Het is een spanningsomvormer die uit de uitgangsspanningen (220 V / 110 V) +3,3 V en -42 V gelijkspanning genereert.
MPS+1-AC
Als de resterende slots (7 tot 12) ook worden gebruikt, moet een tweede netadapter MPS+1-AC worden ingebouwd.
MPS+1-AC: vooraanzicht
Technische gegevens De hierna vermelde gegevens hebben betrekking op de voeding van de eerste zes slots.
Modules
MPS+1-AC
57
Ingangsspanning Nominale spanning
230 V via driepolige stekker
Spanningsbereik
95 V tot 275 V
Nominale stroom
2,0 A bij 115 V
Indicatie-LED’s In de frontplaat van de netadapter MPS+1-AC bevinden zich twee LED’s, die de volgende betekenis hebben: ■
links: brandt de linker LED permanent groen, dan bedraagt de uitgangsspanning 3,3 V.
■
rechts: brandt de rechter LED permanent groen, dan bedraagt de uitgangsspanning -42 V.
1,0 A bij 230 V 0,9 A bij 275V Rendement bij nominale belasting
meer dan 80%
Uitgangsspanning +3,3 V Nominale spanning
+3,3 V
Spanningsbereik +3,2 V... +3,4 V Nominale stroom 10,0 A Stroombeperking 12 A tot 15 A Kortsluiting
permanent kortsluitbestendig
Uitgangsspanning -42 V Nominale spanning
-42 V
Spanningsbereik -40 V... -44 V Nominale stroom 4,0 A Stroombeperking 4,4 A tot 5,5 A Kortsluiting
58
MPS+1-AC
De LED’s signaleren enkel de aanwezigheid van de spanning. Ze geven geen uitsluitsel over de kwaliteit ervan. Gebruiksinformatie De netadapter MPS+1-AC is klaar voor gebruik zodra deze in de juiste slot zit (zie hoofdstuk Slots vanaf pagina 22). De netspanning van 230 V wordt toegevoerd met behulp van de driepolige stekker. De uitgangsspanningen worden via de stekker aan de achterkant (96-polige contrastekker) in de achterwand van de module BPV+1-12 geleid (zie hoofdstuk Achterbord vanaf pagina 29). Als de netspanning uitvalt, wordt er een stroomuitvalsignaal gegenereerd.
permanent kortsluitbestendig
Modules
MC+1-3 MC+1-3
module MC+1-3 verschillende interfaces ter beschikking. Dit zijn enerzijds de gestandardiseerde, externe interfaces: ethernet (1x) en V.24 (2x), en anderzijds de systeeminterne interfaces: PCMV, PCMH en CpmpctFlash slot.
V.24-2 V.24-1 Ethernet PCM
Technische gegevens
MC+1-3: vooraanzicht
Doel/toepassingsgebied van de module De module MC+1-3 is de centrale besturingsmodule van de OpenCom 510. Ze kan alleen in slot 0 (helemaal links in frame 1-2) worden geplaatst (zie hoofdstuk Slots vanaf pagina 22). Naast de omvangrijke besturingsfunctie stelt de centrale besturings-
Modules
■
De voeding van de centrale besturingsmodule MC+1-3 wordt verzorgd door de netadapter van groep 1.
■
De centrale besturingsmodule MC+1-3 beschikt over 128 MByte RAM werkgeheugen op een insteekkaart (MSUBMRAM).
Let op! Deze kaart mag niet worden vervangen door de servicedienst. Indien nodig moet de volledige centrale besturingsmodule MC+1-3 worden ingestuurd voor herstelling. ■
De centrale besturingsmodule MC+1-3 is uitgerust met een CompactFlash-slot (MSUB-MFL, PCMCIA-interface) voor CompactFlash-kaarten. Op de CompactFlash-kaart worden de volgende gegevens bewaard: de firmware van de OpenCom 510, de software voor de systeemtoestellen, de configuratiegegevens en alle klan-
MC+1-3
59
tengegevens, zoals bijv. audiobestanden voor het interne voice-mail-systeem. Opmerking: er mogen alleen vrijgegeven kaarten worden gebruikt. Momenteel (stand: 05/2004) zijn dit speciale 256 MByte-kaarten van SanDisc. Wendt u zich tot de DeTeWe-verkoopdienst resp. uw vakhandelaar wanneer u een kaart wenst te kopen. ■
Bij cascadering worden masteren slave-systeem via de PCMaansluiting (uitgevoerd als RJ45connector) met elkaar verbonden.
■
Bij cascadering van de OpenCom 510 moet ook het slave-systeem over een centrale besturingsmodule MC+1-3 beschikken.
■
■
60
Bij cascadering van de OpenCom 510 moet het mastersysteem over een CompactFlash-kaart beschikken, het slave-systeem hoeft er geen te hebben. Via de PCMV-interface worden de vereiste systeemsignalen tussen de centrale besturingsmodules van een gecascadeerd systeem getransfereerd. De PCMVinterface stelt de systeemtakten ter beschikking en verzorgt de toegang tot de 16 Mbit/s PCMhighway en een 2 Mbit/s LAN.
MC+1-3
■
Met de DIP-schakelaars S1 en S2 wordt bij de cascadering de framecodering vastgelegd (zie Het cascaderen… vanaf pagina 103).
■
Via de ethernet-aansluiting (10/ 100 MBit/s) kan de OpenCom 510 met het LAN worden verbonden.
■
Via de V.24-1-interface (serieel) kunnen bijkomende toestellen, zoals bv. een computer voor kostenevaluatie, worden aangesloten. De pin-toewijzing van de V.24interface vindt u in het hoofdstuk COM-aansluiting vanaf pagina 46.
Indicatie-LED’s In de frontplaat van de centrale besturingsmodule MC+1-3 bevinden zich vier LED’s.
MC+1-3
1 2
3 4
MC+1-3: LED’s
Modules
De LED’s hebben de volgende betekenis: LED 1:
geel knipperend
Een interface-kaart wordt met nieuwe software geladen (bij deze interface-kaart brandt de LED permanent rood).
LED 2:
permanent groen brandend
De centrale besturingsmodule is klaar voor gebruik (een flikkering is normaal).
groen/geel knipperend
De systeemsoftware (firmware) wordt opgestart.
geel knipperend
De booter wordt opnieuw geladen.
permanent geel brandend
Het systeem staat stil in de boot-procedure.
permanent rood brandend
Het systeem is gestoord.
LED 3:
–
heeft geen functie
LED 4:
permanent groen brandend
Er is een ethernet-verbinding beschikbaar.
Gebruiksinformatie Wanneer de centrale besturingsmodule wordt vervangen, moet het systeem eerst worden afgesloten! De OpenCom 510 moet van het stroomnet worden gescheiden (zie hoofdstuk Centrale besturingsmodule installeren vanaf pagina 24). De CompactFlash-kaart mag tijdens het gebruik niet worden uitgetrokken, daar in dat geval gegevens verloren kunnen gaan! Als de centrale besturingsmodule MC+1-3 in het master-systeem wordt gebruikt, stelt deze verschillende centrale functies ter beschikking:
Modules
■
3 conferenties met drie
■
6 DTMF-zenders
■
10 DTMF-ontvangers
■
1 Music On Hold
■
32 HDLC-controllers voor RAS, ISP en DECT-gegevens
Als de centrale besturingsmodule MC+1-3 uit een gecascadeerd systeem wordt getrokken, wordt het volledige systeem buiten werking gesteld.
MC+1-3
61
MT+S2M1-1
-42V
S2M
MT+S2M1-1
De interface-kaart MT+S2M1-1 kan in elk slot (1 tot 12) van de OpenCom 510 worden geplaatst (zie hoofdstuk Slots vanaf pagina 22). Technische gegevens ■
De interface-kaart MT+S2M1-1 kan ook in een slave-systeem worden gebruikt.
■
Het volledige systeem kan met maximaal 4 interface-kaarten MT+S2M1-1 worden uitgerust.
■
Op de interface-kaart MT+S2M1-1 zijn geen instellingen vereist.
■
De interface-kaart MT+S2M1-1 krijgt haar software van het systeem. De software wordt automatisch op de interface-kaart geladen zodra deze geïnstalleerd is.
■
De reikwijdte bedraagt 300 m.
■
De voedingsspanning bedraagt -42 V / 7 W en is kortsluitbestendig.
MT+S2M1-1: vooraanzicht
Doel/toepassingsgebied van de module De interface-kaart MT+S2M1-1 stelt een (1) ISDN-S2M-aansluiting ter beschikking. Via deze aansluiting kan de OpenCom 510 op een ISDN-30aansluiting of een tweede systeem (vaste ISDN-verbinding) worden aangesloten.
62
MT+S2M1-1
Modules
Pin-toewijzing De toewijzing van de RJ45-stekker voor de lijn-interface (bedrukt met S2M, zie afbeelding MT+S2M1-1: vooraanzicht op pagina 62) is: Pin-nummer
Toewijzing
1
IN a
2
IN b
3
niet gebruikt
4
OUT a
5
OUT b
6
niet gebruikt
7
niet gebruikt
8
niet gebruikt
Indicatie-LED’s In de frontplaat van de interfacekaart MT+S2M1-1 bevinden zich vier LED’s.
MT+S2M1-1
3 4
-42V
S2M
1 2
MT+S2M1-1: LED’s
De toewijzing van de RJ45-stekker voor de voedingsleiding (bedrukt met -42V, zie afbeelding MT+S2M11: vooraanzicht op pagina 62) is: Pin-nummer
Toewijzing
1
niet gebruikt
2
niet gebruikt
3
-42 V
4
0V
5
0V
6
-42 V
7
niet gebruikt
8
niet gebruikt
Modules
MT+S2M1-1
63
De LED’s hebben de volgende betekenis: LED 1:
permanent geel brandend
Via de interface-kaart wordt tenminste één gesprek gevoerd.
LED 2:
permanent groen brandend
De interface-kaart is klaar voor gebruik; de slot is vrijgeschakeld (een flikkering is normaal).
geel knipperend
De interface-kaart is gereed maar de slot is nog niet vrijgeschakeld of de interface-kaart nog niet geconfigureerd.
permanent rood brandend
De interface-kaart wordt geladen met een nieuwe software. Als de LED langere tijd rood blijft, heeft de interface-kaart eventueel een storing.
LED 3:
permanent groen brandend
De interface-kaart levert de referentietakt van het systeem. Dit kan alleen in het master-systeem en dan ook slechts op één enkele interface-kaart worden getoond.
LED 4:
–
heeft geen functie
Gebruiksinformatie De interface-kaart MT+S2M1-1 kan tijdens het gebruik worden vervangen zonder dat het systeem afgesloten of uitgeschakeld hoeft te worden. De slot moet vooraf op de Webconsole in de Configurator worden geblokkeerd (zie Interface-kaarten installeren vanaf pagina 26). Als de interface-kaart MT+S2M1-1 in de master van een gecascadeerde communicatiesysteem wordt gebruikt, kan ze de referentietakt leveren. Bij de taktselectie worden S2M-kaarten bij voorkeur gekozen. Meer informatie vindt u in het hoofdstuk Het cascaderen… vanaf pagina 103.
64
MT+S2M1-1
Modules
MX+S01-8 Doel/toepassingsgebied van de module De interface-kaart MX+S01-8 stelt 8 S0-aansluitingen ter beschikking. Deze aansluitingen kunnen naar keuze extern of intern worden gebruikt. Extern om de OpenCom 510 op digitale netten (PSTN, Public Switch Telephony Network) aan te sluiten; intern om digitale toestellen (ISDN-telefoons, ISDN-faxapparaten e.d.) op de OpenCom 510 aan te sluiten.
wordt dan de eerste S0-aansluiting met de achtste S0-aansluiting verbonden. Als dit werd geconfigureerd, kan dan met een noodtelefoon een externe verbinding worden opgebouwd. Meer informatie vindt u in hoofdstuk Stroomuitval vanaf pagina 32. ■
De interface-kaart MX+S01-8 kan in elke slot (1 tot 12) van de OpenCom 510 worden geplaatst (zie hoofdstuk Slots vanaf pagina 22).
Alle 8 aansluitingen kunnen afzonderlijk als deelnemer (S0 intern) of als lijn (S0 extern) worden geconfigureerd. Meer informatie vindt u in het hoofdstuk S0-aansluitingen vanaf pagina 35.
Technische gegevens ■ ■
De interface-kaart MX+S01-8 kan ook in een slave-systeem worden gebruikt.
■
Met de DIP-schakelaars S1 tot S16 kan voor elke aansluiting een 100 Ohm afsluitweerstand worden geactiveerd (Default: ON).
Meer informatie vindt u in het hoofdstuk Netwerken van communicatiesystemen vanaf pagina 103. ■
Meer informatie vindt u onder Afsluiting vanaf pagina 36. ■
De stroomuitvalschakeling kan via de DIP-schakelaars S17 tot S20 worden geactiveerd (Default: off). Bij een stroomuitval
Modules
Als de interface-kaart MX+S01-8 in de master van een gecascadeerd systeem zit, kan ze de referentietakt leveren.
De interface-kaart MX+S01-8 krijgt haar software van het systeem. De software wordt automatisch op de interface-kaart geladen zodra deze geïnstalleerd is.
MX+S01-8
65
1 2
3 4 S0 1
Indicatie-LED’s In de frontplaat van de interfacekaart MX+S01-8 bevinden zich vier LED’s.
MX+S01-8
S0 2
Pin-toewijzing De pin-toewijzing van de S0-aansluiting vindt u in het hoofdstuk S0-aansluitingen vanaf pagina 35.
MX+S01-8: LED’s De LED’s hebben de volgende betekenis: LED 1:
permanent geel brandend
Via de inferface-kaart wordt tenminste één gesprek gevoerd.
LED 2:
permanent groen brandend
De interface-kaart is klaar voor gebruik; de slot is vrijgeschakeld (een flikkering is normaal).
geel knipperend
De interface-kaart is gereed maar de slot is nog niet vrijgeschakeld of de interface-kaart nog niet geconfigureerd.
permanent rood brandend
De interface-kaart wordt geladen met een nieuwe software. Als de LED langere tijd rood blijft, heeft de interface-kaart eventueel een storing.
LED 3:
permanent groen brandend
De interface-kaart levert de referentietakt van het systeem. Dit kan alleen in het master-systeem en dan ook slechts op één enkele interface-kaart worden getoond.
LED 4:
permanent geel brandend
De interface-kaart heeft een gemengde configuratie met deelnemers en lijnen; d.w.z. dat zowel interne als externe S0-aansluitingen geconfigureerd zijn.
Gebruiksinformatie De interface-kaart MX+S01-8 kan tijdens het gebruik worden vervangen zonder dat het systeem afgesloten of uitgeschakeld hoeft te worden. De slot moet vooraf op de Webconsole in de Configurator wor-
66
MX+S01-8
den geblokkeerd (zie Interface-kaarten installeren vanaf pagina 26). De drie protocollagen kunnen per S0-aansluiting afzonderlijk als master of als slave worden ingesteld.
Modules
De S0-aansluitingen kunnen als DSS1-PP-, DSS1-PMP- of Q.SIG-lijn worden gebruikt.
MS+UPN1-8 Doel/toepassingsgebied van de module De interface-kaart MS+UPN1-8 stelt 8 Upn-aansluitingen ter beschikking. Op deze aansluitingen kunnen systeemtoestellen maar geen DECTbasisstations worden aangesloten.
Pin-toewijzing De toewijzing van de RJ45-stekker voor de lijn-interface MS+UPN1-8 Pin-nummer
Toewijzing
1
niet gebruikt
2
niet gebruikt
De interface-kaart MS+UPN1-8 kan in elke slot (1 tot 12) van de OpenCom 510 worden geplaatst (zie hoofdstuk Slots vanaf pagina 22).
3
niet gebruikt
4
Upn a
5
Upn b
Technische gegevens
6
niet gebruikt
7
niet gebruikt
8
niet gebruikt
■
De interface-kaart MS+UPN1-8 kan ook in een slave-systeem worden gebruikt.
■
Op de interface-kaart MS+UPN1-8 zijn geen instellingen vereist.
■
De interface-kaart MS+UPN1-8 krijgt haar software van het systeem. De software wordt automatisch op de interface-kaart geladen zodra deze geïnstalleerd is.
Modules
Indicatie-LED’s In de frontplaat van de interfacekaart MS+UPN1-8 bevinden zich vier LED’s.
MS+UPN1-8
67
MS+UPN1-8
3 4
UPN 2
UPN 1
1 2
MS+UPN1-8 Die LED’s hebben de volgende betekenis: LED 1:
permanent geel brandend
Via de inferface-kaart wordt tenminste één gesprek gevoerd.
LED 2:
permanent groen brandend
De interface-kaart is klaar voor gebruik; de slot is vrijgeschakeld (een flikkering is normaal).
geel brandend
De interface-kaart is gereed maar de slot is nog niet vrijgeschakeld of de interface-kaart nog niet geconfigureerd.
permanent rood brandend
De interface-kaart wordt geladen met een nieuwe software. Als de LED langere tijd rood blijft, heeft de interface-kaart eventueel een storing.
LED 3:
–
geen functie
LED 4:
–
geen functie
Gebruiksinformatie De interface-kaart MS+UPN1-8 kan tijdens het gebruik worden vervangen zonder dat het systeem afgesloten of uitgeschakeld hoeft te worden. De slot moet vooraf op de Webconsole in de Configurator worden geblokkeerd (zie Interface-kaarten installeren vanaf pagina 26). De voedingsspanning bedraagt -42 V en is kortsluitbestendig.
68
MS+UPN1-8
Modules
MS+UPN2-8 geladen zodra deze geïnstalleerd is.
Doel/toepassingsgebied van de module De interface-kaart MS+UPN2-8 stelt 8 Upn-aansluitingen ter beschikking. Op deze aansluitingen kunnen systeemtoestellen en DECT-basisstations worden aangesloten.
Pin-toewijzing De pin-toewijzing van de Upn-aansluiting vindt u in het hoofdstuk Upn-aansluitingen vanaf pagina 39.
De interface-kaart MS+UPN2-8 kan in elke slot (1 tot 12) van de OpenCom 510 worden geplaatst (zie hoofdstuk Slots vanaf pagina 22).
Indicatie-LED’s In de frontplaat van de interfacekaart MS+UPN2-8 bevinden zich 4 LED’s.
Technische gegevens
■
In het volledige systeem kunnen maximaal 48 RFP’s (Radio Fixed Parts, DECT-basisstations) worden aangesloten.
■
MS+UPN2-8
1 2
3 4 UPN 1
De interface-kaart MS+UPN2-8 kan ook in een slave-systeem worden gebruikt.
UPN 2
■
MS+UPN2-8
Met behulp van de betreffende DIP-schakelaars kunnen de Upnaansluitingen 1+2, 3+4, 5+6 of 7+8 worden samengeschakeld om RFP’s aan te sluiten. Meer informatie vindt u in het hoofdstuk Upn-aansluitingen vanaf pagina 39.
■
De interface-kaart MS+UPN2-8 krijgt haar software van het systeem. De software wordt automatisch op de interface-kaart
Modules
MS+UPN2-8
69
De LED’s hebben de volgende betekenis: LED 1:
permanent geel brandend
Via de inferface-kaart wordt tenminste één gesprek gevoerd.
LED 2:
permanent groen brandend
De interface-kaart is klaar voor gebruik; de slot is vrijgeschakeld (een flikkering is normaal).
geel knipperend
De interface-kaart is gereed maar de slot is nog niet vrijgeschakeld of de interface-kaart nog niet geconfigureerd.
permanent rood brandend
De interface-kaart wordt geladen met een nieuwe software. Als de LED langere tijd rood blijft, heeft de interface-kaart eventueel een storing.
LED 3:
–
geen functie
LED 4:
–
geen functie
Gebruiksinformatie De interface-kaart MS+UPN2-8 kan tijdens het gebruik worden vervangen zonder dat het systeem afgesloten of uitgeschakeld hoeft te worden. De slot moet vooraf op de Webconsole in de Configurator worden geblokkeerd (zie Interface-kaarten installeren vanaf pagina 26). Het aansluiten van DECT-basisstations is alleen mogelijk als de interface-kaart in de master van een gecascadeerd systeem wordt gebruikt.
70
MS+UPN2-8
Modules
MS+A1-8
Technische gegevens ■
De interface-kaart MS+A1-8 kan ook in een slave-systeem worden gebruikt.
■
De interface-kaart MS+A1-8 ondersteunt impulskiezen (IM) en toonkiezen (DTMF). Voor de DTMF-herkenning worden de centrale ontvangers van de interface-kaart MC+1-3 gebruikt.
■
De weergave van het telefoonnummer bij aankomende oproepen (CLIP) wordt ondersteund.
■
De dienst ruggespraak kan worden geselecteerd door een flashtoets en/of aardtoets.
■
De interface-kaart MS+A1-8 krijgt haar software van het systeem. De software wordt automatisch op de interface-kaart
Modules
■
Op de interface-kaart MS+A1-8 zijn geen instellingen vereist.
Pin-toewijzing De pin-toewijzing van de analoge aansluiting vindt u in hoofdstuk a/b-aansluitingen vanaf pagina 42. Indicatie-LED’s In de frontplaat van de interfacekaart MS+A1-8 bevinden zich vier LED’s.
MS+A1-8
1 2
3 4 a/b 1
De interface-kaart MS+A1-8 kan in elke slot (1 tot 12) van de OpenCom 510 worden geplaatst (zie hoofdstuk Slots vanaf pagina 22).
geladen zodra deze geïnstalleerd is.
a/b 2
Doel/toepassingsgebied van de kaart De interface-kaart MS+A1-8 stelt 8 analoge aansluitingen ter beschikking voor het aansluiten van analoge toestellen.
MS+A1-8
MS+A1-8
71
De LED’s hebben de volgende betekenis: LED 1:
permanent geel brandend
Via de inferface-kaart wordt tenminste één gesprek gevoerd.
LED 2:
permanent groen brandend
De interface-kaart is klaar voor gebruik; de slot is vrijgeschakeld (een flikkering is normaal).
geel knipperend
De interface-kaart is gereed maar de slot is nog niet vrijgeschakeld of de interface-kaart nog niet geconfigureerd.
permanent rood brandend
De interface-kaart wordt geladen met een nieuwe software. Als de LED langere tijd rood blijft, heeft de interface-kaart eventueel een storing.
LED 3:
–
geen functie
LED 4:
–
geen functie
Gebruiksinformatie De interface-kaart MS+A1-8 kan tijdens het gebruik worden vervangen zonder dat het systeem afgesloten of uitgeschakeld hoeft te worden. De slot moet vooraf op de Webconsole in de Configurator worden geblokkeerd (zie Interface-kaarten installeren vanaf pagina 26).
72
MS+A1-8
Modules
Configuratie Het configureren en programmeren van de OpenCom 510 gebeurt via een in het systeem geïntegreerde software, de Configurator.
De Configurator wordt bediend via de Webconsole en kan door een willekeurige, aan de OpenCom 510 aangesloten PC worden opgeroepen.
Webconsole van de OpenCom 510 Via de Webconsole kan u: ■
de eerste configuratie van de OpenCom 510 maken,
■
gebruikers van de OpenCom 510 instellen en voor bepaalde systeemdiensten autoriseren,
■
het verdere systeemonderhoud uitvoeren,
■
PC-ondersteunde telefoon-functies bedienen,
■
informatie over kosten aflezen,
Configuratie
■
gebruik maken van het telefoonboek van de OpenCom 510.
In de Webconsole is een online-help geïntegreerd die omvangrijke informatie over configuratie en onderhoud van de OpenCom 510 aanreikt (zie Online-help laden vanaf pagina 85). Opmerking: om alle nieuwe functies van de OpenCom 510-systeemsoftware te kunnen gebruiken, adviseren wij de nieuwste software van de Website http://www.detewe.de te downloaden.
73
Voor de eerste configuratie kan u de PC via Ethernet-interface aansluiten op de OpenCom 510. Daarnaast kan u ook de COM-interface gebruiken Via één van deze interfaces bouwt u een verbinding op met behulp van het netwerkprotocol TCP/IP. Via deze verbinding kan u de Webconsole van de OpenCom 510 openen en van daaruit de Configurator oproepen.
Opmerking: in dit hoofdstuk wordt de eerste configuratie van de OpenCom 510 beschreven. Voor dagelijks gebruik kan u de OpenCom 510 in een LAN integreren en de Configurator vanaf een willekeurige PC oproepen. Tips daarover vindt u onder Configuratievoorbeelden vanaf pagina 91.
Beknopte handleiding eerste configuratie Met een standaard-Windows-PC is het eerste opnemen van verbindingen eenvoudig te realiseren:
De aanmeldingspagina van de Webconsole wordt weergegeven. Lees a.u.b. verder onder OpenCom 510 configureren vanaf pagina 83.
1. Schakel de PC uit. Verwijder alle aangesloten netwerkkabels. 2. Verbind de netzwerkkaart van de PC met de LAN-aansluiting. Gebruik daarvoor een kruiselings gevlochten Ethernet-kabel. 3. Start de PC opnieuw. Mocht u de automatische configuratie van de netwerkkaart via DHCP handmatig hebben uitgeschakeld, dan moet u deze weer inschakelen en de PC nogmaals heropstarten. 4. Start de Webbrowser. Geef in het adresveld “http://192.168.99.254/” in.
74
Eerste configuratie via seriële interface Als alternatieve toegang kan voor eerste configuratie ook de seriële interface worden gebruikt. Daarvoor moet de V.24-interface-kaart op de basismodule geïnstalleerd zijn. Bovendien heeft u een gekruiste seriële aansluitkabel (“nulmodem”) nodig. 1. Installeer vanaf de installatie-CD het programma “occonfig”. Onder Windows NT of Windows 2000/XP moet u zich daarvoor aanmelden als administrator.
Beknopte handleiding eerste configuratie
Configuratie
2. Schakel de PC uit. Verwijder alle aangesloten netwerkkabels. Verbind de seriële interface van de PC met de COM-interface van de OpenCom 510. Start de PC opnieuw op. Bouw een verbinding via een externe toegang op met de onder stap 1 ingestelde verbindingsicon op de desktop. Geef als gebruikersnaam “Administrator” zonder paswoord op.
3. Start de Webbrowser. Geef in het adresveld “http://192.168.99.254/” in. De aanmeldingspagina van de Webconsole wordt weergegeven. Lees a.u.b. verder onder OpenCom 510 configureren vanaf pagina 83.
Systeemvoorwaarden Opmerking: als u met behulp van de Beknopte handleiding eerste configuratie vanaf pagina 74 geen verbinding kan opnemen, bieden de onderstaande gedetailleerde verklaringen hulp. Voor de eerste configuratie heeft u een in de handel verkrijgbare PC met een Webbrowser nodig waarmee TCP/IP mogelijk is. Die PC moet tenminste beschikken over de volgende voorwaarden: ■
IBM-compatibele PC met 200 MHz CPU
■
32 MB RAM en 50 MB vrije ruimte op de harde schijf.
■
OS Microsoft Windows 95/98, Microsoft Windows 2000/XP of Microsoft Windows NT 4.0
Configuratie
■
Microsoft Internet Explorer vanaf versie 4.0 of Netscape Communicator vanaf versie 4.5
Opmerking: bij actuele versies van het OS Microsoft Windows is de Microsoft Internet Explorer al geïnstalleerd. U kan indien nodig een Webbrowser van de installatie-CD installeren, die tot de inhoud van de levering van de OpenCom 510 behoort. Bovendien heeft u voor het door u gekozen type aansluiting nog andere systeemcomponenten nodig, die u op de PC moet installeren. Driversoftware behoort normaal gesproken tot de inhoud van de levering van de hardware en moet geschikt zijn voor uw operating system. Systeemsoftware vindt op de installatie-CD van het OS.
Systeemvoorwaarden
75
Bij verbinding via een V.24-interface (COM-aansluiting) heeft u nodig: ■
■
Hardware: een vrije seriële interface (RS-232, V.24) en een seriele aansluitkabel (9-pol. Sub-D). systeemsoftware: seriële interface-driver en TCP/IP-protocolsoftware Driversoftware: externe-toegangsadaptersoftware voor in-
stallatie op de service-PC (wordt op CD meegeleverd) Bij verbinding via netwerkkaart: ■
Hardware: netwerkkaart met 10BaseT-aansluiting en RJ-45netwerkkabel (kruiselings gevlochten twisted-pairkabel of aansluiting via een hub)
■
Software: netwerkkaarten-driver en TCP/IP-protocol-software
Configuratie onder Windows Voor de eerste configuratie moet u om te beginnen de vereiste hardware en de passende driversoftware op de PC installeren. Volg daarvoor de installatie-instructies op die tot de inhoud van de hardware behoren. In vele gevallen wordt bij de installatie van de driversoftware voor de hardware ook de systeemsoftware voor het protocol TCP/IP geïnstalleerd. Voert u na de installatie van de driversoftware de volgende stappen op de PC uit: Opmerking: onder Windows 2000/XP zijn de volgende stappen niet nodig. De verbinding via een netwerkkaart geniet de voorkeur, daar deze makkelijker in te stellen is en een aanzienlijk hogere transmissiesnelheid toelaat. Meer informatie hier-
76
Configuratie onder Windows
over vindt u onder Verbinding via netwerkkaart (LAN) vanaf pagina 79. 1. Open in het configuratiescherm de netwerkinstellingen. Kies daarvoor uit het startmenu het commando “Instellingen > Configuratiescherm”. Dubbelklik op het symbool “Netwerk”. Onder Windows NT wisselt u a.u.b. naar het tabblad “Protocollen”. 2. Controleer in de lijst van de geïnstalleerde componenten of het protocol TCP/IP aanwezig is. Installeer desgewenst het protocol TCP/IP door op “Toevoegen” te klikken. 3. Kies uit de ordner “Protocol/Microsoft” het protocol “TCP/IP”. Bevestig met “OK”.
Configuratie
4. Voor de verdere installatieprocedure volgt u de instructies.
stallatieprogramma voor externetoegangsnetwerkverbinding”. Bevestig met “OK” om de modemdriver te installeren.
Voor het door u gekozen type verbinding (V.24, netwerkkaart of S0-interface) moet u bij de installatie van driversoftware en systeemsoftware rekening houden met de volgende tips.
3. Kies in de volgende dialoog een seriële interface uit. Bevestig met “OK”.
Verbinding via de seriële interface (V.24)
Na een heropstarten van de PC vindt u een symbool voor de verbinding naar OpenCom 510 op de desktop.
De noodzakelijke componenten zijn normaal gesproken al samen met het operating system geïnstalleerd. U kan in dit geval de verbinding met de OpenCom 510 met het programma “occonfig” makkelijk configureren: Opmerking: Onder Windows NT of Windows 2000/XP moet u zich als administrator aanmelden. 1. Plaats de installatie-CD, die tot de inhoud van de levering van de OpenCom 510 behoort. Als uw PC overeenkomstig is geconfigureerd, start de CD automatisch. Kies anders uit het startmenu de ingave “Uitvoeren”. Zoek met de knop “Bladeren” het programma “cd_start.exe” van de CD. Bevestig met “Openen” en “OK”. 2. Kies uit het startmasker de keuzemogelijkheid “Software, in-
Configuratie
Opmerking: als de procedure niet op de juiste wijze is afgesloten, leest u a.u.b. het hoofdstuk Tips voor de configuratie van de seriële interface vanaf pagina 78. Externe-toegangsverbinding opnemen 1. Verbind de seriële interface van de PC met de COM-interface van de OpenCom 510. Gebruik daarvoor de bij de OpenCom 510 geleverde seriële V.24-aansluitkabel (voor de OpenCom 105 de adapterkabel voor het aansluiten van RS-232 op RJ-45). 2. Dubbelklik op het met het programma “occonfig” gemaakte symbool van het OpenCom de desktop. 3. Geef in de volgende dialoog de gebruikersnaam en het paswoord aan, dat voor het gebruikte gebruikersconto van de
Configuratie onder Windows
77
OpenCom 510 geldig is. Voor de eerste configuratie neemt u daarvoor de gebruikersnaam “Administrator” zonder paswoord. Verwijder evtl. al bestaande ingaven in het invoerveld “Domein”. Bevestig met “OK”. Bij de verbindingsopbouw worden via het protocol PPP alle benodigde IP-adresparameters van de OpenCom 510 standaard uitgevoerd en automatisch voor de externe-toegangsverbinding ingesteld. 4. Als de verbindingsopbouw bevestigd wordt, kan u doorgaan met Setup controleren vanaf pagina 80. Opmerking: het is niet mogelijk om tegelijkertijd een netwerkkaart en een externe-toegangsnetwerkverbinding voor hetzelfde netwerkadressenbestand te gebruiken. U moet de netwerkkaart daarom tijdelijk deactiveren als u een externe-toegangsverbinding wilt opnemen. Open daarvoor in de configuratiescherm het symbool “Systeem”. Deactiveer in het tabblad “Apparaatbeheer” de netwerkkaart. Als de PC via DHCP geconfigureerd wordt, kan u in plaats daarvan ook de PC van het LAN loskoppelen en heropstarten.
78
Configuratie onder Windows
Tips voor de configuratie van de seriële interface Een seriële interface wordt bij het heropstarten van de PC automatisch herkend, de bijbehorende systeemsoftware wordt geïnstalleerd. De TCP/IP-verbinding met OpenCom 510 wordt via extra systeemsoftware bewerkstelligd: de externe-toegangsadaptersoftware en de seriële interfacedriver. Tip: de gebruikte seriële interface wordt met de parameters 57600 baud snelheid, 8 databits, 1 stopbit, geen pariteit en geen hardware-dataflowcontrole gebruikt. Opmerking: onder Windows 2000/XP is het externe-toegangsnetwerk altijd geïnstalleerd, het kan ook niet verwijderd worden. De volgende opmerkingen zijn alleen relevant voor gebruikers van oudere Windows-versies. Installatie van het externetoegangsnetwerk onder Windows 95 of Windows 98 1. Open de configuratiescherm. Dubbelklik op het symbool “Software”. 2. Wissel naar het tabblad “Windows-Setup”. Dubbelklik op de ingave “Verbindingen” in de lijst.
Configuratie
3. Activeer het aankruisvakje van de component “Externe-toegangsnetwerk”. Bevestig met “OK”. Installatie van de RAS-dienst onder Windows NT 4.0 1. Open het configuratiescherm. Dubbelklik op het symbool “Netwerk”. 2. Wissel in het tabblad “Diensten”. Klik op “Toevoegen”. 3. Kies uit de lijst de ingave “RASdienst”. Bevestig met “OK”. 4. Om de installatie van de RASdienst af te sluiten wordt de eigenschappen-dialoog van de RAS-dienst weergegeven. Kies de bij de eerste start van het programma “occonfig” al aangemaakte driver “OpenCom Modem”. Bevestig met “OK”. 5. Bevestig de configuratie met “Doorgaan”. Sluit de netwerkinstellingen. Opmerking: als u vroeger ooit een update van het operating system (“servicepack”) heeft geïnstalleerd, dan moet u die update na de installatie van de RAS-dienst nog eens opnieuw installeren.
Configuratie
Verbinding via netwerkkaart (LAN) De eerste configuratie van de OpenCom 510 is ook via een netwerkkaart mogelijk. Voorwaarde daarvoor is dat vooraf een netwerkkaart op de terminal wordt geïnstalleerd. Bij de installatie van de driversoftware voor een netwerkkaart wordt ook de vereiste systeemsoftware voor het protocol TCP/IP geïnstalleerd. Tijdens deze procedure moet u de automatische toewijzing van IPadressen met het protocol DHCP inschakelen. Als de PC tot nu toe in een netwerk heeft gefunctioneerd, moet u de automatische toewijzing van een IPadres activeren. 1. Kies daarvoor uit het startmenu het commando “Instellingen > configuratiescherm”. Dubbelklik op het symbool “Netwerk”. Onder Windows NT wisselt u a.u.b. naar het tabblad “Protocollen”. Onder Windows 2000/ XP klikt u het symbool “LAN-verbinding” met de rechter muistoets aan. Kies “Eigenschappen”. 2. Dubbelklik op de ingave “TCP/IP > netwerkkaart”. Activeer in de eigenschappendialoog de keuze “IP-adres automatisch ontvangen”. Gateway- of DNS-ingaven moeten worden gedeactiveerd.
Configuratie onder Windows
79
Opmerking: via DHCP worden ook de instellingen van de gateways en de DNS-configuratie uitgevoerd. Netwerkverbinding opnemen
Test na het opbouwen de TCP/IPverbinding tussen de PC en de OpenCom 510.
1. Verbind de netwerkkaart van de PC met de netwerk-interface van de OpenCom 510. Gebruik daarvoor ofwel een kruiselings gevlochten netwerkkabel of sluit de OpenCom 510 via een hub aan.
1. Kies uit het startmenu de ingave “Uitvoeren”. Geef in het invoerveld “Openen” de coderegel “Ping host.domain” of “Ping 192.168.99.254” in.
Opmerking: het kan zinvol zijn om voor de eerste configuratie de OpenCom 510 niet met een al bestaand LAN te verbinden om op die manier conflicten met een al bestaande DHCP-server uit te sluiten.
Tip: Om het IP-adres van de Webconsole te weten te komen, geeft u aan een aangesloten systeemtelefoon de kengetalprocedure * 1 8 2 in. Met de procedure * 1 8 3 kan u bovendien het netmasker bekijken.
2. Start de PC opnieuw. Tijdens de systeemstart worden via het protocol DHCP alle vereiste IPadresparameters van de OpenCom 510 standaard uitgevoerd en automatisch voor de netwerkkaart ingesteld. Opmerking: als de PC tot nu toe onder Windows NT in een netwerk met een Windows NT domein functioneerde, kan u zich niet in het domein aanmelden. Meldt u zich daarom als locale gebruiker “Administrator” in het domein van de PC aan. 3. Lees verder onder Setup controleren vanaf pagina 80.
80
Setup controleren
Configuratie onder Windows
2. Bevestig met “OK”.
U kan onder Windows 95 en Windows 98 de correcte IP-configuratie controleren. Kies uit het startmenu de ingave “Uitvoeren”. Geef in het invoerveld “Openen” de coderegel “winipcfg” in. Bevestig met “OK”. Kies de netwerkadapter uit de voor de verbinding naar de OpenCom 510 wordt gebruikt. De bij de opbouw van de verbinding van de OpenCom 510 toegewezen IP-adressen worden weergegeven. Onder Windows NT, 2000 en XP kan u de IP-configuratie controleren door in de “Invoerverzoek” de coderegels “ipconfig -all” of “route print” in te geven. Voor LAN-verbindingen kan met de coderegel “arp -a” een
Configuratie
lijst met de toegewezen IP-adressen worden weergegeven.
Browser oproepen Start de geïnstalleerde Webbrowser. Als u de Microsoft Internet Explorer voor het eerst start, verschijnt de assistent voor de Internet-toegang. Kies de optie “Bestaande verbinding gebruiken”. Bevestig met “OK”. Als de PC tot nog toe in een netwerk functioneerde of voor Internet-toegang is gebruikt, kan de verbinding indirect via een proxy server geconfigureerd zijn. Schakel de verbinding via een proxy server uit (“Directe verbinding”). Voor de Internet Explorer opent u daarvoor de Internet-Opties in het menu “Extra’s > Internetopties”. Wissel naar het tabblad “Verbindingen”. Roep de dialoog “Instellingen” op. Voor de Netscape Communicator kiest u daarvoor het menucommando “Bewerken > instellingen”. Kies onder “Categorie” de sectie “Extensie > Proxies”. Opmerking: zet opties van uw browser, die de pagina-oproep betreffen, op de standaardinstellingen terug, die bij de installatie van de browser standaard waren uitgevoerd.
Configuratie
Configuratie onder Windows
81
Configuratie onder Linux en MacOS Het TCP/IP-protocol wordt tegenwoordig door alle operating systems ondersteund. Uitvoerige informatie m.b.t. de hard- en software voor de Windows-operating systems vindt u onder Configuratie onder Windows vanaf pagina 76. Onder dit hoofdstuk vindt u tips voor de integratie van de operating systems Linux en MacOS.
MacOS
Linux
Om toegang tot de Configurator van de OpenCom 510 te krijgen, moet u bovendien de Webbrowser “Netscape Communicator 4.5” (of hoger) of de Webbrowser “Microsoft Internet Explorer 4.5” (of hoger) installeren.
De netwerkconfiguratie voor Linux geschiedt normaal gesproken met het Setup-programma waarmee u een Linux-distributie installeert. Na de installatie krijgt u een serie “HowTo’s” te zien. In de “Linux NET3-HowTo” en in de “DHCP MiniHowTo” vindt u een handleiding voor de TCP/IP-configuratie.
Voor MacOS vanaf versie 7.6 is het TCP/IP-protocol al in het systeem geentegreerd. Om ervoor te zorgen dat de OpenCom 510 de TCP/IP-instellingen van een MacOS-systeem met DHCP kan configureren, moet u in het menu “Controlevelden TCP/IP” de configuratiesmethode “DHCPserver” instellen.
Om de OpenCom 510 de TCP/IP-instellingen van een Linux-systeem met DHCP te kunnen configureren moet u verder het pakket “dhclient” installeren en in de Linux-netwerkconfiguratie de configuratie via DHCP inschakelen. Om toegang tot de Configurator van de OpenCom 510 te krijgen, moet u bovendien de Webbrowser “Netscape Communicator 4.5” (of hoger) installeren.
82
Configuratie onder Linux en MacOS
Configuratie
OpenCom 510 configureren Configuratie voorbereiden
Webconsole oproepen
Voor u met de configuratie begint, moet u de volgende informatie klaarleggen:
1. Roep uw Webbrowser op. Geef in het invoerveld “Adres” het IPadres van de OpenCom 510 in: “http://192.168.99.254/”.
■
overzicht van de aangesloten interfaces
■
lijst van de aan te sluiten toestellen
■
lijst van IPEI’s, als u DECT-toestellen in een veilige procedure wilt aanmelden
■
lijst van gebruikers die moeten worden ingesteld (medewerkers die diensten van de OpenCom 510 mogen gebruiken) met naam, afdelingen en interne nummers die u aan die gebruikers wilt toewijzen
■
voor de Internet-toegang: toegangsdata van de Internet Service Providers
Als de configuratie-PC zijn IPadres automatisch van de OpenCom 510 haalt of de OpenCom 510 als DNS-server is geregistreerd, kan u de Webconsole ook door het ingeven van de DNS-naam oproepen. Bij aflevering luidt de DNS-naam host.domain. Hij kan in de Configurator veranderd worden (menu NET Configuratie: Easy Access). 2. De Webconsole van de OpenCom 510 wordt opgeroepen. Stel om te beginnen in, in welk land u de OpenCom 510 gebruikt en in welke taal de Webconsole moet worden weergegeven.
Gegevens waarover u bij de eerste configuratie niet beschikt, kan u ook op een later tijdstip invoeren. Opmerking: gebruik de Beknopte handleiding configuratie vanaf pagina 146. Die helpt u bij het uitvoeren van de instellingen in de juiste volgorde.
Configuratie
OpenCom 510 configureren
83
OpenCom 510: Login-dialoog 3. Om met de configuratie te kunnen beginnen, moet u zich aanmelden. Voor de eerste configuratie geeft u in: Gebruikersnaam: “Administrator” Paswoord: bij de eerste configuratie laat u dit veld open. 4. Bevestig met OK. Dit schakelt tegelijk alle aangesloten toestellen in de gebruikersgroep “Guest”, die beperkte gebruiksrechten heeft. U voorkomt op die manier bv. dat vanaf die toestellen international extern getelefoneerd wordt, terwijl u de OpenCom 510 configureert en de gebruikers instelt.
84
OpenCom 510 configureren
Configuratie
OpenCom 510: eerste toegangsdialoog
5. De software opent een eerste toegangsdialoog. Leg een administrator-paswoord vast en registreer het daar.
Online-help laden
6. Bevestig uw ingaven met Toepassen.
1. Wissel in het menu SYS Configuratie: Componenten. Kies in de keuzelijst de ingave Online help. Klik op Bladeren.
7. Klik op de Homepage op de knop Configurator. Tips voor de bediening van de Configurator vindt u in de online-help. Klik daarvoor in de menubalk op help of roep via de helpindex een overzicht van de hulpthema’s op.
De online-help kan in de Configurator worden geladen:
2. Zoek met de bestandskeuze een van de taalspecifieke ZIP-bestanden in het tabblad van OLH van de meegeleverde CD uit. Bevestig met Openen. 3. Klik vervolgens op Laden in de online-help om het systeem te transfereren. Let op! Na afsluiting van het laden duurt het nog een paar minuten
Configuratie
OpenCom 510 configureren
85
voor het systeem het getransfereerde bestand geëvalueerd heeft. Opmerking: De actuele versie van de online-help kan onder http://www.detewe.de/ worden gedownload.
Voor de configuratie van de Internetfuncties van de OpenCom 510 moet u bij de verantwoordelijke systeembeheerder naar gedetailleerde informatie over de LAN-voorwaarden van de klant vragen.
Configuratie op afstand Configuratie beëindigen 1. Nadat u alle instellingen in de Configurator heeft uitgevoerd, moet u de configuratie opslaan (zie ook Configuratie opslaan en laden vanaf pagina 88). 2. Kies in de bovenste menubalk het commando afmelden.
Configuratie vooraf De configuratie van de OpenCom 510 kan in het DeTeWeservicecenter of in de speciaalzaak worden voorbereid. Daarvoor wordt een daar geïnstalleerde OpenCom 510 met de gegevens van de klant geprogrammeerd (b.v. gebruikersgegevens, oproepverdelingen, toestellen met snoerverbinding). Deze gegevens worden opgeslagen en dan door de servicemonteur op de OpenCom 510 bij de klant ingelezen. Deze vooraf voorbereide configuratie moet bij de klant ter plekke worden afgemaakt (LAN-configuratie en DECT-toestellen).
86
OpenCom 510 configureren
De configuratie van de OpenCom 510 kan ook door een servicecenter of speciaalzaak via Remote Access veranderd of geactualiseerd worden. Voorwaarde daarvoor is dat de interne RAS-toegang voor het servicecenter/de speciaalzaak in de OpenCom 510 vrijgeschakeld wordt. Opmerking: zijn in de Configurator op de menupagina PBX Configuratie: Systeem: Remote service een of meerdere MSN’s genoteerd en is de optie Status ingeschakeld, dan wordt de toegang voor configuratie op afstand automatisch geactiveerd als een gegevensoproep door een van de genoteerde MSN’s wordt geregistreerd. Het servicecenter/de speciaalzaak kan zich vervolgens als administrator in de OpenCom 510 inloggen: ■
gebruikersnaam: “Administrator”
■
paswoord: [administrator-paswoord]
Configuratie
Opmerking: als u het servicecenter/de speciaalzaak uw administrator-paswoord niet wilt meedelen, kan u voor de configuratie op afstand een tijdelijk geldig paswoord met minstens 5 cijfers vastleggen. Gebruik de volgende netnummerprocedures aan een standaardtoestel of aan een systeemtelefoon om de interne toegang voor onderhoud voor het servicecenter/de speciaalzaak vrij te schakelen: Configuratie op afstand aan (Login met administratorpaswoord) H*19* Z (systeem-PIN) #
Configuratie op afstand aan (Login met tijdelijk geldig paswoord) H * 1 9 * Z (systeemPIN) * Z (tijdelijk paswoord) #
der worden veranderd om ongewenst onderhoud op afstand te voorkomen. Via de configuratie op afstand kunnen alle instellingen van de OpenCom 510 (met uitzondering van de systeem-PIN) veranderd of geactualiseerd worden. Ook een nieuwe softwareversie van de OpenCom 510 en van de software voor de aangesloten systeemtoestellen en basisstations kan worden ingelezen (in de Configurator, Menu SYS Configuratie: Firmware). Instellingen in de Net Configuratie van de Configurator dient u om veiligheidsredenen alleen ter plekke te veranderen om verkeerde functies of storingen in de klanten-LAN (bv. door IP-adresconflicten) te voorkomen. Lees daarvoor ook het hoofdstuk Configuratievoorbeelden vanaf pagina 91. Het geeft een toelichting van het samenspel tussen de OpenCom 510 en een LAN.
Configuratie op afstand uit H#19#
De vrijschakeling wordt 30 minuten na de laatste configuratieactie automatisch opgeheven. Opmerking: tijdens de configuratie op afstand is de OpenCom 510 voor de RAS-toegang van andere gebruikers geblokkeerd. Let op! De systeem-PIN is bij aflevering vooraf op “0000” ingesteld en moet beslist door de systeembeheer-
Configuratie
Kengetallen voor IP-configuratie De IP-configuratie van de OpenCom 510 vindt plaats op de Webconsole in de Configurator, menu NET Configuratie: Easy Access. Voor het geval dat de IP-configuratie van de OpenCom 510 moet worden veranderd en de toegang via de Webconsole of de seriële interface niet
OpenCom 510 configureren
87
mogelijk is, kan u deze basisinstellingen ook d.m.v. een kengetalprocedure uitvoeren. De ingave kan op analoge telefoons, ISDN-telefoons en systeemtelefoons plaatsvinden. Vraag de systeem-PIN op bij de systeembeheerder van de OpenCom 510. Bij aflevering luidt de systeem-PIN “0000”. IP-adres instellen H * 1 8 2 Z (systeem-PIN) * Z (www) * Z (xxx) * Z (yyy) * Z (zzz) #
Sub-NET-masker instellen H * 1 8 3 Z (systeem-PIN) * Z (www) * Z (xxx) * Z (yyy) * Z (zzz) # Heropstarten H*185 Z (systeem-PIN) #
Configuratie opslaan en laden Configuraties worden in een bestandsarchief opgeslagen en kunnen door een aangesloten configuratiePC ter plekke of per configuratie op afstand in de OpenCom 510 geladen worden. De volgende configuratie- en klantengegevens kunnen worden opgeslagen en weer worden geladen:
88
OpenCom 510 configureren
■
telefonie- en netwerk-parameters
■
gebruikersgegevens
■
telefoonboekingaven
■
LCR-tabellen
Meer tips vindt u in de online-help onder het hulpthema SYS Configuratie: Gegevens-backup.
Software-update inlezen Een nieuwe versie van de systeemsoftware en de toestellensoftware kan in het systeem worden ingelezen. Een nieuwe softwareversie van de OpenCom 510 wordt via een configuratie-PC die daarvan gebruik maakt, ingeladen op de Configurator (menu SYS Configuratie: Firmware). Voor de aansluitmogelijkheden van de configuratie-PC zie Beknopte handleiding eerste configuratie vanaf pagina 74. De toestellensoftware is bestanddeel van de software van de OpenCom 510 en wordt automatisch via de OpenCom 510 an de toestellen doorgegeven, als de softwareversie in het toestel verschilt van de in de OpenCom 510 opgeslagen toestellensoftware.
Configuratie
Opmerking: gebruikt u een telecommunicatiesysteemcascade, dan wordt een nieuwe systeemsoftware automatisch door het master-systeem aan het slave-systeem doorgegeven. Meer informatie vindt u in de onlinehelp onder het hulpthema SYS Configuratie: Firmware.
Systeemgegevens terugzetten Let op! U kan de standaardinstelling van de OpenCom 510 in de configurator weer herstellen. Daarbij gaan alle individuele instellingen en gebruikergegevens verloren! Sla uw configuratie dus regelmatig op, bij voorkeur na elke verandering. Tips daarvoor vindt u in het hoofdstuk Configuratie opslaan en laden vanaf pagina 88 en in de online-help van de Webconsole. Ga als volgt te werk: 1. Roep in de configurator hetmenu SYS Configuratie: Heropstarten op. 2. Klik op Heropstarten met basisinstellingen. 3. Bevestig de dialoog door de ingave van “OK”.
Configuratie
Eigen wachtmuziekbestanden aanmaken In de OpenCom 510 is voor wachtmuziek (Music on Hold) een interne wachtmuziek aanwezig. Op de systeem-CD van de OpenCom 510 vindt u meerdere bestanden voor wachtmuziek met verschillende volumes, waarvan u er desgewenst eentje kan toevoegen. Het bestandsformaat voor wachtmuziek die kan worden toegevoegd is *.wav. U kan ook eigen wachtmuziek in een *.wav-bestand opslaan en in de OpenCom 510 laden. Als u gebruik maakt van een Windows-besturingssysteem kan u voor het aanmaken van een eigen wachtmuziekbestand het programma “Sound Recorder” gebruiken. U vindt dit programma normaalgesproken in de Windows-map “Multimedia”. Het wachtmuziekbestand moet gecodeerd zijn conform CCITT, A-Law met 8.000 Hz, 8 bit mono. Deze voor de OpenCom 510 noodzakelijke codering stelt u in de “Sound Recorder” bij het opslaan van het bestand onder Format (CCITT, A-Law) en Attributes (8.000 Hz, 8 bit mono) in. Opmerking: als het programma Sound Recorder of de passende codec op uw Windows-besturingssysteem niet aanwezig zijn, moet u deze com-
OpenCom 510 configureren
89
ponenten alsnog vanaf uw WindowsCD installeren. Uw bestand voor wachtmuziek laadt u in de Configurator van de webconsole in het menu SYS Configuratie: Componenten. Opmerking: let er bij het aanmaken van een eigen wachtmuziekbestand op dat er voor het gebruik van “andermans” melodieën eventueel rechten moeten worden afgedragen (bv. GEMA-rechten in Duitsland en Buma/Stemra-rechten in Nederland). De samen met OpenCom 510 geleverde wachtmuziekbestanden zijn kosteloos.
90
OpenCom 510 configureren
Configuratie
Configuratievoorbeelden OpenCom 510 en netwerken Een van de uitstekende eigenschappen van de OpenCom 510 is de integratie van telefoneren en PC-netwerken. Als de OpenCom 510 via een PC-netwerk (LAN, Local Area Network) met een op de juiste wijze geconfigureerde terminal is verbonden kan u de netwerkeigenschappen van de OpenCom 510 vanaf die PC gebruiken. Per Webbrowser heeft u dan toegang tot: ■
de configurator van de OpenCom 510,
■
het beheer van de kosten,
■
de OpenCTI 50, waarmee telefoonfuncties ook via de PC bediend kunnen worden,
■
het centrale telefoonboek van de OpenCom 510, uw persoonlijke telefoonboek en (indien de variant voor meerdere firma’s geactiveerd is) op het firmatelefoonboek.
externe medewerkers in het LAN mogelijk maakt. In dit hoofdstuk vindt u meerdere configuratievoorbeelden die de integratie van de OpenCom 510 in een LAN beschrijven. Welke van die voorbeelden overeenkomt met uw situatie hangt af van de uitvoering en de eigenschappen van de bestaande of geplande LAN-infrastructuur.
Bovendien kan de OpenCom 510 als Internet-toegangsserver worden ingezet. Ook een RAS-toegang kan met de OpenCom 510 worden gerealiseerd, die de integratie van
Configuratievoorbeelden
OpenCom 510 en netwerken
91
De volgende LAN-voorwaarden zijn mogelijk: serverconfiguratie in het LAN
functies van de OpenCom 510
geen IP-server aanwezig
OpenCom 510 fungeert automatisch als DHCP- en DNS-server
IP-server aanwezig
OpenCom 510 fungeert automatisch als DHCP-cliënt
DHCP-server aanwezig
Netwerk-administrator moet IP-adres en DNS-naam voor OpenCom 510 toewijzen
IP-Server aanwezig
Bijzonder geval bij integratie van de OpenCom 510 in het LAN; instellingen in het menu NET configuratie: Easy Access moeten met de verantwoordelijke netwerk-administrator worden afgesproken
geen DHCP-Server aanwezig
Inleiding TCP/IP
92
In een LAN kunnen voor de gegevensoverdracht verschillende protocollen worden gebruikt. De verbinding tussen een terminal en de OpenCom 510 gebeurt via het in het Internet gebruikte protocol TCP/IP. TCP/IP kan op dezelfde netwerkkabels naast andere protocollen (bv. NetBEUI, AppleTalk of IPX/ SPX) worden doorgegeven.
werk worden IP-adressen gebruikt waarbij de eerste 3 getallen overeenkomen en het laatste getal specifiek voor een bepaald toestel in het LAN is. In het Internet worden wereldwijd eenduidige IP-adressen gebruikt die door een organisatie worden toegekend. In een LAN kan u IPadressen gebruiken die niet wereldwijd eenduidig hoeven te zijn.
Ieder toestel dat deelneemt aan de gegevensoverdracht met het protocol TCP/IP heeft een eenduidig IPadres nodig. Dat IP-adres bestaat uit 4 getallen van 0 tot 255, die door een punt van elkaar zijn gescheiden. Voor de automatische toewijzing van een IP-adres aan een toestel zorgen de aanvullende protocollen DHCP en PPP. In een klasse-C-net-
Met TCP/IP kunnen verbindingen via een of meerdere tussenstations worden opgebouwd. Of het verschil maakt dat het verbonden toestel direct of via een tussenstation kan worden bereikt, wordt bepaald door het netmasker. Het netmask voor een klasse-C-netwerk luidt 255.255.255.0. Als het IP-adres van een verbinding niet bij het netmask
Inleiding TCP/IP
Configuratievoorbeelden
past, wordt de verbinding via het standaardtussenstation (default gateway) opgebouwd. Als een toestel meerdere communicatiekanalen naar verschillende tussenstations kent, spreekt men van een router. Via het Domain Name systeem (DNS) kan eenduidige DNS-naam in een IPadres worden vertaald. DNS is een hiërarchisch georganiseerde, wereldwijd verdeelde databank. Een DNS-server kan via de namen en IPadressen informatie geven over dat
waar hij verantwoordelijk voor is. Voor alle andere informatie neemt een DNS-server contact op met andere DNS-servers. Voor elke verbindingsopname vanuit een terminal kan u een IP-adres aangeven, of u geeft een naam aan die door een DNS-server in een IP-adres wordt veranderd. Opmerking: meer toelichting op de technische begrippen vindt u in de verklarende woordenlijst op de bijgevoegde CD-ROM.
OpenCom 510 in een LAN zonder server ISP (DNS)
OpenCom (DHCP, RAS, int. DNS, Internet)
S0
S0
Ext. PC
PC 1
S0
net
Deze voorbeeldconfiguratie geldt ook voor een LAN met een server die met een ander protocol dan TCP/IP (bijvoorbeeld AppleTalk of IPX/SPX) functioneert.
net
PC 2
hub
net
OpenCom 510 in een LAN zonder server
In een LAN zonder server neemt de OpenCom 510 de IP-configuratie van de aangesloten terminal over. Daarbij worden voor de terminal alle vereiste TCP/IP-instellingen via DHCP (“Dynamic Host Configuration Protocol”) door de OpenCom 510 toegewezen. In deze modus wordt stan-
In een peer-to-peer-netwerk worden de terminals via netwerkkabels met elkaar verbonden. In veel netwerken is de bekabeling met een centrale verdeler (“hub”) stervormig opgebouwd. Voor zulke netwerken is geen speciale server-PC nodig.
Configuratievoorbeelden
OpenCom 510 in een LAN zonder server
93
daard een IP-adresruimte gebruikt die voor zulke netwerken is bedoeld: 192.168.99.254
IP-adres van de OpenCom 510
192.168.99.129 tot 192.168.99.148
DHCP-adressen: IP-adresruimte voor de terminal
192.168.100.0 tot 192.168.100.10
PPP-adressen: IP-adresruimte voor het inbellen per RAS
255.255.255.0
Netmasker (klasse-C-netwerk)
192.168.99.254
IP-adres van de DNS-server
192.168.99.254
IP-adres van de default gateways
Installeer voor elke terminal die toegang tot de netwerkeigenschappen van de OpenCom 510 moet hebben het TCP/IP-netwerk-protocol en een Webbrowser. Tips voor de installatie van een netwerkkaart vindt u onder Verbinding via netwerkkaart (LAN) vanaf pagina 79.
Resolutie van de DNSnaam In een LAN zonder server wordt de interne resolutie van de DNS-naam uitgevoerd door de OpenCom 510. Als in een Webbrowser de string “host.domain” ingevoerd wordt, wordt er een DNS-aanvraag aan het IP-adres van de OpenCom 510 gericht. De OpenCom 510 beantwoordt die met het juiste IP-adres, zodat dan de startpagina van de Configurator kan worden opgeroepen.
94
OpenCom 510 in een LAN zonder server
In een peer-to-peer-netwerk (“Windowsnetwerk”) hebben PC’s een naam die in de netwerkomgeving wordt weergegeven. De NetBIOSnamen kunnen zich onderscheiden van de DNS-namen die door de OpenCom 510 aan de terminals toegewezen worden. De OpenCom 510 is in de netwerkomgeving niet zichtbaar.
Internet-toegang De OpenCom 510 kan zonder extra configuratie van de terminal als Internet-toegangsserver worden ingezet. Als u een Webpagina uit het Internet wilt oproepen, voert u gewoon de gewenste URL (Uniform Resource Locator; Internet-adres; “http://...”) in uw browser in. In een LAN zonder server is de OpenCom 510 als DNS-server en als default gateway ingesteld. Daarom geeft een terminal de OpenCom 510
Configuratievoorbeelden
opdracht om te bemiddelen voor de Internet-verbindingswens. In bijna alle gevallen wordt de verbindingswens door een in het internet onbekende DNS-naam weergegeven. Als men bijvoorbeeld een URL in een Webbrowser invoert, krijgt de OpenCom 510 de opdracht om het bijbehorende IP-adres te vinden. Gaat het om een in het LAN onbekende naam, dan wordt de aanvraag aan de externe DNS-server van de Internet Service Providers doorgestuurd. Opmerking: URL-gegevens waarin geen punt voorkomt, worden door de terminals automatisch aangevuld met een domeinnaam. Die domeinnaam geeft u in de Configurator aan. Als u bijvoorbeeld “firma.nl” als domeinnaam configureert, wordt de toegang tot “www.firma.nl” als lokale DNS-aanvraag gezien die niet tot een Internet-verbindingsopbouw leidt. U moet daarom als domeinnaam een naam gebruiken die nog niet in het Internet wordt gebruikt, bijvoorbeeld “firma-opencom.nl”.
Configuratievoorbeelden
RAS-toegang U kan van een externe PC met een ISDN-kaart een verbinding naar de OpenCom 510 opbouwen. De vereiste TCP/IP-instellingen worden bij het opbouwen van de verbinding van de OpenCom 510 standaard uitgevoerd. De ingekozen PC kan nu van alle diensten in het LAN gebruik maken die via het protocol TCP/IP kunnen worden aangesproken. De bevoegdheid voor het inbellen van de RAS-gebruiker wordt in de Configurator, menu Gebruikermanager: Gebruikergroepen ingesteld. In een LAN zonder server gebruikt Windows voor de toegang tot bestanden en printer via de netwerkomgeving het protocol NetBIOS. NetBIOS kan als transport-protocol NetBEUI, IPX/SPX of TCP/IP gebruiken. U kan via de netwerkomgeving alleen toegang krijgen tot bestanden en printers op PC’s die voor NetBIOS het protocol TCP/IP gebruiken. Opmerking: in een LAN zonder server bepalen de ingeschakelde PC’s zelfstandig welke PC de lijst van de in de netwerkomgeving zichtbare PCnamen aanvoert. Deze procedure wordt in gang gezet via “broadcasts” die via een RAS-verbinding aanspraak kunnen maken op een bepaalde tijd. U kan die tijd verkorten door via het startmenu de functie “Zoeken > computer” op te roepen en de gewenste cliënt-PC te kiezen.
OpenCom 510 in een LAN zonder server
95
OpenCom 510 in een LAN met IP-server In een LAN waarin een server wordt gebruikt die voor IP geschikt is, moet u de integratie van de OpenCom 510 met de verantwoordelijke netwerkadministrator coördineren. Daarbij moet worden afgesproken welke IPadresruimte wordt gebruikt en welke netwerkdiensten (DHCP, DNS, RAS, Internet-toegang) de OpenCom 510 in het LAN moet overnemen. ISP (DNS)
S0
OpenCom
S0
Ext. PC
PC 1
S0
net
net
Server (DHCP, RAS, int. DNS, Internet) S0 int
S0
net
PC 2
hub
net
OpenCom 510 in een LAN met IP-server In vele gevallen configureert een server die met IP functioneert voor alle terminals de TCP/IP-instellingen via DHCP. De OpenCom 510 vraagt bij start TCP/IP-instellingen via DHCP Als die aanvraag wordt beantwoord, neemt de OpenCom 510 de ontvangen TCP/IP-instellingen over. U kan dan de Configurator van de OpenCom 510 vanuit een terminal bereiken onder het door de server toegewezen IP-adres.
96
OpenCom 510 in een LAN met IP-server
Voor netwerken waarin de TCP/IPinstellingen met de hand worden uitgevoerd, moet u de TCP/IP-instellingen in de Configurator van de OpenCom 510 overeenkomstig aangeven (menu NET Configuratie: Easy Access). In dat geval functioneert de OpenCom 510 als DHCPserver. Een terminal die dan de TCP/ IP-instellingen via DHCP aanvraagt, krijgt de instellingen die u in de Configurator heeft ingevoerd.
Resolutie van de DNS-naam In een LAN met een server die voor IP geschikt is, is die server ook verantwoordelijk voor de resolutie van de DNS-naam. Als u de Configurator door het invoeren van een DNSnaam oproept moet u die naam op de server verbinden met het door de OpenCom 510 gebruikte IP-adres. Tips daarover vindt u in de documentatie van de server. Opmerking: om de OpenCom 510 na een nieuwe start onder hetzelfde IP-adres te kunnen bereiken moet u dit IP-adres bij een DHCP-server vast instellen. Bij een DHCP-server kan daarvoor het MAC-adres van een netwerkkaart worden verbonden met een bepaald IP-adres. Details daarover vindt u in de documentatie van de server.
Configuratievoorbeelden
Internet-toegang U kan de OpenCom 510 ook als Internet-toegangsserver gebruiken in een LAN met een server die voor IP geschikt is. Daarvoor moet op de server het IP-adres van de OpenCom 510 als standaardtussenstation (default gateway) worden ingevoerd. Bovendien moet u de configuratie van de interne DNS-server zo veranderen dat de resolutie van de externe DNS-naam via de OpenCom 510 geleid wordt. In dit voorbeeld wordt de Internetverbinding van een terminal via de server opgebouwd, die op zijn beurt weer opdracht geeft aan de OpenCom 510 voor de Internet-toegang. Er zijn twee verschillende mogelijkheden om de interne DNS-server op de juiste manier te configureren. U kan het IP-adres van de OpenCom 510 als DNS-forwarder aangeven. Als u de toegang tot uitgebreide DNS-informatie nodig heeft, kan u de DNS-server ook voor een recursieve DNS-aanvraag zonder DNS-forwarder configureren. Meer toelichting vindt u in de documentatie van de DNS-server.
Configuratievoorbeelden
ISP (DNS)
OpenCom (Internet)
S0
S0
Ext. PC
PC 1
S0
net
net
Server (DHCP, RAS, int. DNS)
S0 int
S0
net
PC 2
hub
net
OpenCom 510 als DNS-server in een LAN met IP-server
RAS-toegang In een LAN met een server die voor IP geschikt is, kan u het inbellen van externe PC’s ook via de OpenCom 510 mogelijk maken. Daarvoor moet u het IP-adresbereik, dat bij het inbellen aan externe PC’s kan worden toegewezen, met de netwerkadministrator afspreken en in de Configurator, menu Net Configuratie: Easy Access onder PPPadressen invoeren.
OpenCom 510 in een LAN met IP-server
97
ISP (DNS)
OpenCom (RAS, Internet)
S0
S0
Ext. PC
PC 1
S0
net
Server (DHCP, int. DNS)
net
net
PC 2
hub
net
RAS-toegang via OpenCom 510 in een LAN met IP-server Het door de OpenCom 510 beheerde user account waarmee het inbellen wordt geautoriseerd, laat alleen de verbindingsopname met directe en anonyme TCP/IP-verbindingen toe, bv. HTTP, FTP of SMTP-verbindingen). Als u bv. ook de toegang tot bestanden of printers in het netwerk wilt toestaan, moet u op de server
een geschikt user account voor de netwerkaanmelding aanmaken. Als u voor het user account van de OpenCom 510 en voor de netwerkaanmelding dezelfde Login-naam en hetzelfde paswoord gebruikt, hoeft u die combinatie bij het inkiezen slechts één keer aan te geven. Opmerking: in een groter Windows-netwerk met meerdere segmenten kunnen de lijsten van de in de netwerkomgeving zichtbare PC-namen niet meer met “broadcasts” worden gevonden. In dat geval gebruikt u speciale WINS-servers, met een adres dat door de OpenCom 510 tijdens het inbellen aan de terminal niet bekend wordt gemaakt. Voer het adres van WINS-servers daarom in de netwerkinstellingen van de terminals met de hand in.
LAN-LAN-koppeling Met de OpenCom 510 kan u twee LAN’s via ISDN met elkaar verbinden. Daarvoor configureert u voor twee communicatiesystemen OpenCom 510 telkens de inbelmogelijkheden van het verbonden LAN. Om het inbellen van beide kanten te laten functioneren, moeten de beide LAN’s voor verschillende IP-adresbereiken (subnetten) geconfigureerd
98
LAN-LAN-koppeling
zijn. Verander voor minstens een van de verbonden OpenCom 510 het standaard ingestelde adresbereik voor het LAN.
Configuratievoorbeelden
OpenCom (IP=192.168.99.254, Net=192.168.99.0)
net
S0
PC 1
net
OpenCom (IP=192.168.11.254, Net=192.168.11.0)
hub
S0
PC 2
PC 1
net
net
net
PC 2
hub
net
OpenCom 510 in LAN-tot-LAN-koppeling In de Configurator kan u in het menu NET Configuratie: LAN-LAN de instellingen voor het inbellen uitvoeren. Altijd wanneer een TCP/IPdatatransfer in de andere, ermee verbonden LAN wordt aangevraagd, legt de OpenCom 510 de verbinding. Let op dat de verbinding alleen bij doelgerichte aanvragen wordt gerealiseerd. Dat kunnen b.v. FTP-bestandtransfers, e-mails of het oproepen van Web-pagina’s zijn. Een resolutie van de namen via “broadcasts” is niet mogelijk. Als u de LANLAN-koppeling voor toegang tot bestanden en printers in het Windowsnetwerk wilt gebruiken heeft u een server nodig die met IP functioneert en die de resolutie van de namen voor het Windows-netwerk beheert. U kan als IP-adresbereik een van de 256 klasse-C-subnetten kiezen die bestemd zijn voor lokale LAN’s. Kies een klasse-C-subnet in het bereik 192.168.0.0 tot 192.168.255.0.
Configuratievoorbeelden
LAN-LAN-koppeling
99
Wat u over Internet-toegang moet weten Kosten
Web
De OpenCom 510 realiseert de Internet-toegang met een router-functie. Daardoor wordt indien nodig zonder uw toedoen een Internet-verbinding opgebouwd, die na een bepaalde periode zonder gegevensuitwisseling ook opnieuw wordt beëindigd.
Met een browser kan u niet alleen vanaf elke terminal de Configurator van de OpenCom 510 bedienen, maar ook gebruik maken van de veelvoudige informatie van het Internet. Voer gewoon de gewenste URL in het adresveld van de Webbrowser in. In vergelijking met de toegang van een solitaire PC via een Online-dienst zijn bij de Internettoegang via de OpenCom 510 de volgende verschillen te constateren:
Het blijkt jammer genoeg dat niet alleen de gewenste Internet-programma’s, zoals uw browser of uw email-programma, gegevens zenden die een internet-verbinding oproepen, maar ook andere programma’s die eigenlijk niets met het Internet te maken hebben. Hiertoe behoren bijv. het besturingssysteem MicrosoftTM XPTM, verschillende multimedia-programma’s zoals RealplayerTM en diverse antiviruspakketten, die een verbinding kunnen opbouwen voor automatische updates (een zogenoemde “Phone Home Function”). Beperk daarom absoluut het gebruik van de ISP-toegang. Leg in de Webconsole onder NET Configuratie: Verbindingen: ISP de maximale verbindingstijd vast onder Verbindingstijd per maand (maximaal).
100
Wat u over Internet-toegang moet weten
■
Als u een Webpagina oproept gebeurt het inbellen automatisch. Er komt geen dialoog met een met de hand te bedienen inbelbevestiging of afwijzing in beeld.
■
Het oproepen van Webpagina’s is geen dienst die georiënteerd is op verbindingen. Als een Webpagina compleet geladen is, wordt die TCP/IP-verbinding beeindigd. Als u dan geen andere Webpagina’s oproept, breekt de OpenCom 510 de verbinding naar het Internet na een programmeerbare tijd automatisch af.
Configuratievoorbeelden
■
■
Het is mogelijk om vanaf verschillende terminals tegelijkertijd Webpagina’s op te roepen. De OpenCom 510 kan via inkomende en uitgaande filterlijsten de toegang tot bepaalde Webpagina’s op Internet blokkeren.
NAT De “Network Address Translation” (NAT) is bij de Internet-toegang (ISP) geactiveerd. Deze eigenschap is nodig om interne IP-adressen in een extern geldig IP-adres te vertalen. Daardoor worden drie eigenschappen voor een Internet-toegang gerealiseerd:
E-mail Een van de belangrijkste diensten op Internet is e-mail. E-mails worden in afzonderlijke e-mail-accounts voorlopig opgeslagen op een mail-server. Mail-servers worden bijvoorbeeld door een Internet Service Provider ingezet. Met de OpenCom 510 kan u voor elk op de OpenCom 510 geconfigureerd user account een of meer e-mail-accounts vastleggen, die in regelmatige afstanden worden opgevraagd. Als er nieuwe berichten in een email-account zijn aangekomen wordt de in het user account van de OpenCom 510 aangemelde gebruiker via zijn systeemtelefoon daarover geïnformeerd, als dat in de OpenCom 510 zo geconfigureerd is. Aan de systeemtelefoons van de series OpenPhone 6x en 2x kan ook informatie zoals afzender of onderwerp van de e-mail worden weergegeven.
■
Meerdere terminals kunnen een enkele Internet-verbinding delen. U heeft geen LAN-koppeling nodig, maar alleen een afzonderlijk account bij de Internet Service Provider.
■
De in het LAN gebruikte IPadressen worden in een wereldwijd geldig IP-adres vertaald. U heeft voor uw LAN geen wereldwijd geldige IP-adressen nodig.
■
Er kunnen alleen TCP/IP-verbindingen worden opgebouwd die vanuit een terminal worden geenitieerd. U kan dus een Webpagina opvragen, maar geen op Internet zichtbare Webserver op een terminal instellen.
Op grond van dit principe kunnen afzonderlijke protocollen bij inzet van NAT niet worden gebruikt. Dit betreft protocollen met de volgende eigenschappen: ■
Configuratievoorbeelden
TCP/IP-adressen worden in de nuttige belasting getransporteerd, bv. NetBIOS via TCP/IP.
Wat u over Internet-toegang moet weten
101
■
Het protocol heeft een actieve, intern gerichte verbindingsopname nodig, bv. ICQ.
■
Het protocol werkt zonder TCP/ UDP-poort-nummers, bv. ICMP of IGMP.
Voor vele belangrijke protocollen die door deze regels betroffen zijn, kent het NAT van de OpenCom 510 passende procedures om de functie te verzekeren. Dit zijn de protocollen FTP (in de modus “Active”), CuSeeMe (“Videoconferencing”), IRC (“Chat”), ICMP errors (“Trace route”) en ICMP echo (“Ping”). Andere protocollen die een verbindingsopname in inkomende richting vereisen, kan u instellen in de Configurator onder Net Configuratie: Port Access. Meer informatie vindt u in de online-help bij dit menu.
102
Wat u over Internet-toegang moet weten
Configuratievoorbeelden
Netwerken van communicatiesystemen cascaderen…”). Als u de OpenCom 510 op verschillende locaties met onderling verschillende communicatiesystemen in een netwerk wilt gebruiken, kan u dit bereiken met behulp van Een netwerk….
De OpenCom 510 kan bij toegenomen eisen in combinatie met andere communicatiesystemen worden gebruikt. Als u alleen een groter aantal aansluitingen nodig heeft, kan u op eenvoudige wijze een tweede communicatiesysteem aansluiten (“Het
Het cascaderen… principe als één communicatiesysteem met een groter aantal aansluitingen. Het master-systeem neemt het beheer van het slave-systeem voor zijn rekening. Binnen de productfamilie kunnen de volgende communicatiesystemen worden gebruikt voor de cascadering:
… van communicatiesystemen Om het aantal aansluitbare toestellen te vergroten, kan u twee communicatiesystemen verbinden. Een master-systeem en een slave-systeem worden met één kabel onderling verbonden. De beide communicatiesystemen gedragen zich in Master-systeem
Slave-systeem
OpenCom 120
OpenCom 105, OpenCom 110, OpenCom 120
OpenCom 130
OpenCom 105, OpenCom 110, OpenCom 120 of OpenCom 130
OpenCom 150
OpenCom 150
OpenCom 510
OpenCom 510
Netwerken van communicatiesystemen
Het cascaderen…
103
Opmerking: de OpenCom 107 beschikt niet over een PCM-aansluiting. Met dit systeem is daarom geen cascadering mogelijk. Voor het cascaderen van communicatiesystemen heeft u een licentie nodig. De licentiebevestiging bevat de vereiste informatie om deze functie vrij te geven.
telecomsysteem 1 (Master)
lijn (8-polig, 1:1 bedraad)
telecomsysteem 2 (Slave)
Cascade van communicatiesystemen
Werking van de cascadering van communicatiesystemen Het cascaderen van communicatiesystemen vereist een twisted-pairkabel met RJ45-stekker tussen de communicatiesystemen. Bij deze verbinding moeten alle 8 aansluitingspins toegewezen en 1 op 1 doorverbonden zijn. Deze kabel transporteert zowel de spraak- als de beheergegevens tussen de communicatiesystemen. Verbind deze kabel met de PCM-aansluitingen op de beide centrale besturingsmodules MC+1-3 van de communicatiesystemen. De afgeschermde CAT-5-kabel mag maximaal 50 centimeter lang zijn. Opmerking: door de beperkte toegelaten kabellengte moeten de beide communicatiesystemen boven elkaar worden gemonteerd. Ze kunnen niet naast elkaar worden geplaatst.
104
Het cascaderen…
Het cascaderen van een communicatiesysteem initiëren Ga als volgt te werk om twee communicatiesystemen te cascaderen: 1. Bij cascadering van twee communicatiesystemen van het type OpenCom 510 moet u m.b.v. DIP-schakelaars op de centrale besturingsmodule het framenummer instellen. Hiervoor neemt u de centrale besturingsmodule uit het master- en het slave-systeem. Ga hierbij te werk zoals beschreven in het hoofdstuk Centrale besturingsmodule installeren vanaf pagina 24.
Netwerken van communicatiesystemen
2. Plaats de DIP-schakelaars op beide modules op de passende positie.
De ligging van de DIP-schakelaars (S1 en S2) vindt u op de afbeelding MC+1-3: bovenaanzicht.
Positie van de DIP-schakelaars Frame is master
Frame is slave
S1: open (schakelaar op positie 1)
S1: gesloten (schakelaarpositie: ON)
S2: open (schakelaar op positie 2)
S2: open (schakelaar op positie 2)
3. Plaats de centrale besturingsmodules opnieuw in de frames.
ON
1 2
3 4 1
2
5
6
MC+1-3: bovenaanzicht 4. Verbind voor een latere functietest een systeemtelefoon met het slave-systeem. Gebruik daarvoor de aansluiting Upn1 op een
Netwerken van communicatiesystemen
beschikbare interface-kaart MS+UPN1-8 of MS+UPN2-8.
Het cascaderen…
105
5. Voer een back-up van het beschikbare master-systeem uit. Meer informatie vindt u in de online-help onder het helpthema SYS Configuratie: Gegevensback-up. Door de back-up worden ook de actuele configuratiegegevens op de CompactFlash-geheugenkaart opgeslagen. 6. Schakel het master-systeem uit, als dit in gebruik is. Koppel het master-systeem van de stroomvoorziening los door de netstekker uit het stopcontact te trekken. 7. Verbind de beide communicatiesystemen een geschikte kabel op de manier die hierboven beschreven is. 8. Stel de stroomvoorziening voor beide communicatiesystemen in willekeurige volgorde in. 9. Klik in de Configurator van het master-systeem in de dialoog PBX_Configuratie: Aansluitingen: Slots op de titel Slave. Selecteer in de dialoog Slave: Wijzigen het Type van het slavesysteem.
Het master-systeem initialiseert vervolgens het slave-systeem. Eventueel wordt daarbij een passende eigen software (systeemsoftware) van het mastersysteem naar het slave-systeem doorgegeven. Deze procedure kan enkele minuten duren. 10. Configureer de voor testdoeleinden aan het slave-systeem aangesloten systeemtelefoon in de Configurator. Klik daarvoor in de dialoog PBX Configuratie: Aansluitingen: Upn op een van de nu extra weergegeven ingaven Upn 1/m/n (1: slave-systeem, m: nummer van de slot, n: Upn-aansluitingsnummer op het slave-systeem). Opmerking: veranderingen van de configuratie tijdens het initialiseren van het slave-systeem kunnen tot foutmeldingen leiden die u op de nog lopende initialisatie wijzen. U kan het afsluiten van de initialisatie constateren aan de hand van de bedrijfsklaarmelding van de aan het slave-systeem aangesloten systeemtelefoon.
Tips Let op! als u later het type van het slave-systeem verandert, worden al gemaakte aansluitingsinstellingen afgekeurd.
106
Het cascaderen…
Let a.u.b. voor het in gebruik nemen van een communicatiesysteemcascade op de volgende tips:
Netwerken van communicatiesystemen
■
■
Alle Upn, S0 en a/b-aansluitingen op interface-kaarten van het slave-systeem zijn met de passende telefoons bruikbaar. Alle eigenschappen voor systeemtelefoons aan Upn-aansluitingen zijn onbeperkt bruikbaar. De S0-aansluitingen van het slave-systeem kunnen ook voor externe lijnen of voor het maken van een netwerk van communicatiesystemen worden gebruikt, zie Een netwerk… vanaf pagina 108.
■
Het is niet mogelijk op een van de Upn-aansluitingen van het slave-systeem een DECT-basisstation te gebruiken.
■
De ISDN-L1-referentietakt wordt altijd van het master-systeem naar het slave-systeem gezonden. De referentietakt moet dus door een S0-aansluiting –of bij voorkeur door een S2Maansluiting– op het master-systeem worden geleverd. Tenminste één ISDN-netlijn moet daarom aangesloten zijn op het master-systeem.
■
Het is mogelijk een S2M interface-kaart MS+S2M1-1 te gebruiken in het slave-systeem. Daar de door een S0-interfacekaart geleverde ISDN-L1-referentietakt niet precies genoeg is, heeft u als taktleverancier ook
Netwerken van communicatiesystemen
een S2M-interface-kaart nodig in het slave-systeem. ■
Het slave-systeem kan niet direct via LAN worden aangesproken. Voor de configuratie maakt u altijd gebruik van de Webconsole van het master-systeem.
■
Een in het slave-systeem geïnstalleerde geheugenkaart kan niet worden gebruikt.
■
Om het slave-systeem weer in normale toestand te kunnen gebruiken moet u het terugzetten op de systeemgegevens (zie daarvoor Systeemgegevens terugzetten vanaf pagina 89 en Positie van de DIP-schakelaars op pagina 105).
Het cascaderen…
107
Een netwerk… … van communicatiesystemen opzetten De OpenCom 510 stelt u alle eigenschappen voor een netwerk van communicatiesystemen ter beschikking. U heeft een netwerk van communicatiesystemen in de volgende gevallen nodig: ■
U wilt de OpenCom 510 als subsysteem van een ander communicatiesysteem gebruiken. Daarmee kan u de OpenCom 510 bijvoorbeeld ook als DECT-server gebruiken.
■
U wilt de OpenCom 510 gebruiken in een netwerk met een OpenCom 1000. Dan kan u de OpenCom 510 bijvoorbeeld als communicatiesysteem voor een filiaal gebruiken.
■
U wilt meerdere OpenCom 510 in een communicatiesysteem als netwerk gebruiken.
■
U wilt voor een OpenCom 510 gebruik maken van de flexibele configuratiemogelijkheden van externe lijnen.
Alle instellingen die te maken hebben met de configuratie van een netwerk van communicatiesystemen vindt u in het Configuratormenu PBX Configuratie: Lijnen en in de dialoog PBX Configuratie:
108
Een netwerk…
Systeem: Instellingen onder het hoofdstuk: Systeemverbinding met netwerk. Let a.u.b. ook op de desbetreffende helponderwerpen in de Online help bij OpenCom 510. Opmerking: als u de eigenschappen van het netwerk van communicatiesystemen niet nodig heeft, is in de meeste gevallen de vereenvoudigde configuratie voldoende. Daarvoor wijst u de aansluitingen toe aan de vooraf geconfigureerde bundel Pointto-multipoint-aansluitingen of Systeemaansluitingen. De vooraf geconfigureerde route Externe lijn maakt nu de spontane externe toewijzing of de externe toewijzing met het inkiesnummer “0” mogelijk. U kan indien nodig de vooraf geconfigureerde bundels en de vooraf geconfigureerde route hernoemen, wissen kan u deze echter niet.
Verbindingen Om twee of meer communicatiesystemen met elkaar tot een netwerk te verbinden moeten ze onderling verbonden worden. Met de OpenCom 510 kan u zowel externe lijnen als ook vaste verbindingen aan externe S0-aansluitingen of aan de S2M-aansluiting gebruiken.
Netwerken van communicatiesystemen
telecomsysteem
telecomsysteem telecomsysteem
telecomsysteem
ding en de elektrische codering van de signalen.
telecomsysteem
■
L2: niveau 2 maakt de communicatie via afzonderlijke, van elkaar onafhankelijke kanalen mogelijk die afgeschermd zijn tegen fouten.
■
L3: niveau 3 definieert het beheer van de afzonderlijke kanalen en realiseert de in ISDN voorziene eigenschappen.
externe lijn vaste verbinding
Voorbeeld van een netwerk van een communicatiesysteem Voor vaste verbindingen kunnen daarbij verschillende types kabels en transmissieprotocollen worden gebruikt. De gewenste communicatienetwerktopologie (afstand, verbindingscapaciteit) bepaalt welke vorm van vaste verbinding in aanmerking komt. Protocol: Q.SIG of DSS1 Als transmissieprotocol kunnen bij voorkeur het voor vaste ISDN-verbindingen bestemde protocol Q.SIG of alternatief het voor ISDN-kiesverbindingen in het Euro-ISDN bestemde protocol DSS1 worden gebruikt. Een aantal eigenschappen van het netwerk van communicatiesystemen kunnen daarbij alleen met het protocol Q.SIG worden gebruikt. Met name het aanmerken van een verbinding als interne of externe oproep kan met het protocol DSS1 niet worden doorgegeven. Beide protocollen realiseren de communicatie in meerdere protocolniveaus: ■
L1: niveau 1 definieert de fysische eigenschappen van de lei-
Netwerken van communicatiesystemen
Master/Slave Voor een ISDN-verbinding kan worden vastgelegd welk communicatiesysteem de protocol-master en welk communicatiesysteem de protocolslave is. Die relatie is voor alle drie protocolniveaus onafhankelijk van elkaar te bepalen. Voor elk protocolniveau moet het verbonden toestel altijd passend geconfigureerd zijn. Als een kant de protocol-master voor een niveau is, moet de andere kant de protocolslave voor dit niveau zijn. Normaal gesproken worden alle drie protocolniveaus tegelijk geconfigureerd. Bij een externe lijn is de provider voor alle drie niveaus de protocolmaster. Opmerking: bij een S2M-kabel kan bovendien voor elk beschikbaar kanaal afzonderlijk worden vastgelegd welke kant een kanaal kan beheren (master = intern toegewezen of slave = extern toegewezen). Voor S0-ka-
Een netwerk…
109
bels wordt deze instelling voor beide B-kanalen door de instelling “L3-master” vastgelegd. L1 klokpuls Om communicatiesystemen in ISDN met elkaar te kunnen laten communiceren moet ze “de juiste klokpuls” hebben. De L1-protocol-master geeft de klokpuls voor het niveau 1 aan, de L1-protocol-slave neemt die klokpuls over (synchroniseert daarop). Bij de planning van een netwerk van communicatiesystemen moet u de uitbreiding van de L1-klokpuls vanuit een master via verschillende communicatiesystemen veilig stellen.
provider
M
S
telecomsysteem M 1 M S telecomsysteem M 2
S
telecomsysteem 3 S
externe lijn vaste verbinding
Voorbeeld: uitbreiding van de L1klokpuls Als aan een OpenCom 510 meerdere aansluitingen met de instelling L1 type=“slave” en de geactiveerde instelling L1 Sync mogelijk zijn geconfigureerd, wordt willekeurig een van de aansluitingen tot bron van de L1-klokpuls vastgelegd. De OpenCom 510 wisselt de klokpulsbron (bijvoorbeeld bij het uitvallen van een kabel) automatisch naar een
110
Een netwerk…
andere aansluiting, die als L1-klokpulsbron geconfigureerd is. De LED 3 (bovenaan rechts) op een interface-kaart brandt als één van de aansluitingen op de kaart werd gekozen als taktleverancier. Als er een S2M-interface-kaart MS+S2M1-1 geïnstalleerd is, wordt deze bij voorkeur gekozen als taktleverancier. Let op! Een wederzijdse of ringvormige overname van de L1-klokpuls is niet toegestaan. Voorbeeld: u zou in het bovengenoemde voorbeeld voor de verbinding tussen communicatiesysteem 1 en communicatiesysteem 3 de L1slave/master-instelling kunnen omdraaien. Activeer nu echter voor de aansluiting van het communicatiesysteem 1 de instelling L1 Sync mogelijk. Dat kan er al naar gelang de omstandigheden toe leiden dat tijdelijk onderdelen van het netwerk van het communicatiesysteem niet functioneren. Voor het overnemen van de L1-klokpuls van externe lijnen kan u ervan uitgaan dat het openbare net als zodanig “in klokpuls” is. U kan dus in het bovengenoemde voorbeeld extra externe lijnen aan een van de communicatiesystemen aansluiten.
Netwerken van communicatiesystemen
Soorten vaste verbindingen
telecomsysteem 1, S2M
telecomsysteem 1, S0 ext 1 2 3 4 5 6 7 8
Voor een vaste ISDN-verbinding tussen twee communicatiesystemen kan u al naar gelang de afstand kiezen uit verschillende soorten verbindingen. Directe verbinding Bij deze vaste verbinding zijn beide systemen via een kruiselings gevlochten twisted-pairleiding direct met elkaar verbonden. Bij een S0verbinding kan de afstand tot 1000 meter bedragen. Normaal gesproken is een communicatiesysteem voor alle drie niveaus van de protocol-master het verbonden toestel voor alle drie niveaus van de protocol-slave. telecomsysteem 1 L1-Master L2-Master L3-Master
telecomsysteem 2 L1-Slave L2-Slave L3-Slave
Directe verbinding ■
Voor een S0-verbinding tussen twee OpenCom 510 gebruikt u telkens de RJ-45-bussen van een van de externe S0-aansluitingen.
Rx+ Rx- Tx+ Tx-
8 7 6 5 4 3 2 1 Rx+ Rx- Tx+ Txtelecomsysteem 2, S0 ext (RJ 45-bussen)
telecomsysteem 2, S2M (drukklemmen)
Bedrading van een directe verbinding Verbinding met actief overdrachtssysteem Voor afstanden die met een directe verbinding niet meer overbrugd kunnen worden kan een actief overdrachtssysteem het bereik tot 50 km vergroten. Normaal gesproken is het overdrachtssysteem voor de twee met elkaar verbonden communicatiesystemen de L1-master. Voor de protocolniveaus L2 en L3 is over het algemeen het ene communicatiesysteem van de protocol-master en het andere communicatiesysteem de protocol-slave. telecomsysteem 1 L1-Slave L2-Master L3-Master
overdrachtssysteem L1-Master
telecomsysteem 2 L1-Slave L2-Slave L3-Slave
Verbinding met actief overdrachtssysteem Opmerking: het actieve overdrachtssysteem zelf krijgt zijn L1klokpuls ofwel van de provider ofwel van een per draad aangesloten klokpuls-generator.
Netwerken van communicatiesystemen
Een netwerk…
111
Verbinding via openbaar net Voor afstanden vanaf 50 km kunnen vaste verbindingen via het openbare net van een provider gebruikt worden. Door de grote afstand is de synchronisatie van het L2-protocol om technische redenen niet meer mogelijk. Om die reden is over het algemeen het openbare net voor de protocolniveaus L1 en L2 de protocolmaster. Het ene communicatiesysteem is daarmee de L3-master en het andere communicatiesysteem de L3-slave.
A B
E C
telecomsysteem2
telecomsysteem 3
D bundel externe lijn vaste verbinding
Voorbeeld van een netwerk van een communicatiesysteem met bundels In het bovengenoemde voorbeeld zijn voor het communicatiesysteem 1 de volgende bundels geconfigureerd: ■
Twee S0-kabels in point-to-multipointconfiguratie naar de provider, die zijn toegewezen aan een bundel “A”.
■
Twee S0-vaste verbindingen naar communicatiesysteem 2, die toegewezen zijn aan een bundel “C”.
De hieronder beschreven configuratiemogelijkheden kan u in de Webconsole in het menu PBX Configuratie: Lijnen instellen.
■
Een S0-vaste verbinding naar communicatiesysteem 3, die toegewezen is aan een bundel “E”.
Bundel Een bundel is een samenvatting van aansluitingen van dezelfde soort en richting. Een aansluiting kan maar aan een bundel worden toegewezen.
Opmerking: een kabel of een bundel kan niet direct worden toegewezen. De toewijzing geschiedt altijd indirect via een route.
telecomsysteem 1 L1-Slave L2-Slave L3-Master
openbare net L1-Master L2-Master
telecomsysteem 2 L1-Slave L2-Slave L3-Slave
Vaste verbinding via openbaar net
Configuratie
112
telecomsysteem 1
provider
Een netwerk…
Route Een route (bv. “Aanvraag van een externe lijn”) is de samenvatting van bundels die een verbinding in een richting mogelijk maakt. Als de eerste bundel van een route vol belast is, wordt de volgende bundel toege-
Netwerken van communicatiesystemen
wezen (“bundeloverloop”). Een bundel kan ook gebruikt worden voor verschillende routes.
worden opgebouwd, krijgt de deelnemer de bezettoon te horen.
In het hierboven genoemde voorbeeld is voor communicatiesysteem 1 een route ingesteld, die een verbinding met communicatiesysteem 2 mogelijk maakt. Die route is toegewezen aan de bundel “C”, de bundel “E” en de bundel “A”. Als een deelnemer die aan communicatiesysteem 1 is aangesloten een deelnemer van het communicatiesysteem 2 bereiken wil, is de volgorde van de toewijzing als volgt vastgelegd:
Opmerking: als een interne verbinding via een provider wordt geschakeld, wordt de oproep met het externe telefoonnummer van het oproepende communicatiesysteem gemeld.
■
Om te beginnen wordt er een vrij kanaal in bundel “C” gezocht.
■
Als alle kabels van bundel “C” bezet zijn wordt geprobeerd om een verbinding via bundel “E” te maken. Het communicatiesysteem 3 leidt de verbinding door, als dat passend geconfigureerd is (zie Nummering vanaf pagina 113).
■
■
Als de indirecte verbinding niet via het communicatiesysteem 3 opgebouwd wordt, wordt er een verbinding via bundel “A” geprobeerd. Het daarvoor vereiste “netnummer” kan met de route geconfigureerd worden. Pas als ook de indirecte verbinding via de provider niet kan
Netwerken van communicatiesystemen
Voor een route kan u een vrij te kiezen netnummer vastleggen waarmee de route wordt toegewezen. Bovendien kan geconfigureerd worden dat een deelnemer geautoriseerd is om een route te gebruiken of dat het LCR voor een van de bundels wordt gebruikt en onder welk gezichtspunt het evalueren van kostendata moet gebeuren (dienst-/privégesprekken, boekingsnummers). Nummering Een deelnemer kan een bepaalde route toewijzen door het expliciet kiezen van een netnummer. Bij deze “open nummering” moet een deelnemer telkens via dit netnummer en deze aansluiting een telefoonnummer kiezen om een deelnemer op een ander communicatiesysteem te bereiken. Als in uw netwerk van communicatiesystemen geen telefoonnummer dubbel voorkomt, kan u ook de “verborgen nummering” instellen. Daarbij kan elke deelnemer in het netwerk van communicatiesystemen
Een netwerk…
113
met hetzelfde telefoonnummer worden bereikt. De OpenCom 510 bepaalt bij de verborgen nummering aan de hand van het telefoonnummer welke route moet worden toegewezen. De voor deze “routing” benodigde informatie kan u in een tot 100 ingaven omvattende nummeringstabel configureren. In die tabel wijst u aan oproepnummers of het bereik van oproepnummers elk een route toe. Een standaardingave in de nummeringstabel maakt de toewijzing “defaultroute” voor alle overige niet toegewezen nummers mogelijk. Dit vereenvoudigt met name de configuratie van de OpenCom 510 als subsysteem: u wijst als afzonderlijk item het standaardingave de route naar het hoofdsysteem toe. telecomsysteem 100-199 b a
c 4: b S: c
telecomsysteem 400-499
d
telecomsysteem 200-299 h g telecomsysteem 500-599
S: a
e 3: e 5: h S: d
f
telecomsysteem 300-399 k
5: k S: f
i 3: i S: g
S:standaard S:route
Voorbeeld voor nummeringstabellen bij verborgen nummering Het automatisch doorverbinden van verbindingswensen (“routing”) d.m.v. bundeloverloop of standaardnummering kan leiden tot een “cirkelverbinding”.
114
Een netwerk…
Om dit te verhinderen wordt bij elke doorverbinden via Q.SIG-kabels door een teller (“transit-counter”) meegeteld; bij het bereiken van een maximale waarde wordt het doorverbinden gestopt.
Technische tips Voor elke OpenCom 510 in een netwerk van communicatiesystemen moet een verschillend communicatiesysteemnummer worden ingesteld. De instelling vindt u in de Webconsole in het menu PBX Configuratie: Systeem onder het hoofdstuk: Systeem netwerk. Daar kan u ook de maximale waarde voor de transit-teller vaststellen. Die waarde is afhankelijk van de topologie van het netwerk van communicatiesystemen en moet het maximale aantal mogelijke doorverbindingen realiseren. U kan te allen tijde de verbindingsstatus van de aansluitingen via het Configurator-menu Systeeminfo: PBX: Lijnen inzien. Controleer met name na configuratieveranderingen of alle voor het netwerk van de installatie gebruikte aansluitingen bedrijfsklaar zijn. Een aantal van de in Q.SIG mogelijke eigenschappen worden door de OpenCom 510 niet met alle opties ondersteund, bijvoorbeeld het terugbellen indien bezet binnen het Q.SIG-net. De in het Q.SIG gedefini-
Netwerken van communicatiesystemen
eerde oproepcategorieën (call category; bv. alarmnummer, operator, normaal) en het doorgeven van namen in Q.SIG (“deelnemersnamen”) worden volledig ondersteund. De bij de open nummering te gebruiken kengetallen voor toekenning van een route worden niet aan het doelcommunicatiesysteem doorgegeven en kunnen dus door het doelcommunicatiesysteem niet worden geëvalueerd. Voor de terugbeltoewijzing (bijvoorbeeld voor het terugbellen) moet u dus in de bundelconfiguratie een overeenkomstige getallenprefixen instellen voor de route die bij het terugbellen moet worden toegewezen. Tip: u stelt bijvoorbeeld een route in die bezet kan worden met het prefix “5”. U kiest één of meerdere bundels voor deze route. Wijzig voor deze bundel de instelling Prefix voor bronoproepnummers bij inkomend intern op “5” om de bezetting in omgekeerde richting toe te laten.
Netwerken van communicatiesystemen
Een netwerk…
115
Opmerkingen over licentieverlening Voor enkele extra programmapakketten van de OpenCom 510 is een licentie nodig, bv. voor het interne voice-mailsysteem OpenVoice. De volgende opmerkingen zijn bedoeld voor klanten die reeds licenties voor een OpenCom 510 hebben verkregen en deze nu met een extra OpenCom 510 willen cascaderen of verbinden. Onderling verbinden van systemen Als u twee OpenCom 510 onderling wilt verbinden, behoeft u geen nieuwe vrijgaveknoppen te genereren, maar kan u de desbetreffende functies op de aanwezige OpenCom 510 blijven gebruiken. Het “nadeel” van deze variant is dat u dan op elke OpenCom 510 een eigen configuratie moet beheren.
vrijgaveknoppen worden gegenereerd. De licentiebevestiging voor het cascaderen bevat alle informatie over hoe u hierbij te werk moet gaan. Opmerking: u heeft voor het overbrengen van de vrijgaveknoppen de serienummers van beide infocomsystemen nodig. Het serienummer kan u op de webconsole van de OpenCom 510 in het Configuratormenu Systeeminfo: Versies vinden.
Cascaderen van systemen Bij het cascaderen van systemen beheert het master-systeem de totale configuratie. Indien u op een aanwezige OpenCom reeds vrijgaveknoppen geïnstalleerd heeft, moeten deze naar het master-systeem (OpenCom 510) worden overgebracht. In dit geval moeten voor het gebruik van de extra programmapakketten op de DeTeWe-licentieserver (http://lizenz.detewe.de) nieuwe
116
Opmerkingen over licentieverlening
Netwerken van communicatiesyste-
Teamfuncties Inleiding Met teamfuncties kan u de telefooncommunicatie in uw bedrijf taakgericht organiseren. Daartoe worden lijnen met aparte telefoonnummers op de toetsen van verschillende toestellen geprogrammeerd. De gebruikers van de toestellen, de teamleden, kunnen dan elkaars oproepen aannemen en via de ingestelde toetsen met elkaar telefoneren.
voor een verschillend aantal gesprekstoetsen ter beschikking: aantal beschikbare gesprekstoetsen telefoon
aantal toetsen
OpenPhone 61
een toets met display, vijf toetsen zonder display
OpenPhone 63
drie toetsen met display, vijf toetsen zonder display
OpenPhone 65
19 toetsen met display waarvan negen toetsen aan telefoon zelf, tien andere via een aanvullend toetsenbord
Teamfuncties kunnen alleen op systeemtelefoons met snoerverbinding van de familie OpenPhone 6x worden ingesteld, omdat alleen die toestellen zijn voorzien van toetsen.
Verklaring van de toetsen De teamfuncties worden op de gesprekstoetsen van de telefoons OpenPhone 6x geprogrammeerd. Al naar gelang het toestel staat daar-
Opmerking: aan een geprogrammeerde gesprekstoets kunnen geen andere functies of oproepnummers worden toegewezen. De volgende toetsen worden onderscheiden: ■
Teamfuncties
Lijntoets: met deze toets worden oproepen (voor de geprogrammeerde oproepnummers, bv. 11) gemeld en kan u interne en externe verbindingen via dit oproepnummer opbouwen. Via een lijntoets kunt u een vervan-
Inleiding
117
genoot kan deze oproep door indrukken van de bezettoets aannemen, daarbij wordt de lijntoets van zijn eigen telefoon bezet. Een via de bezettoets aangenomen oproep wordt niet in de bellerslijst van de oorspronkelijk opgebelde deelnemer genoteerd. Bovendien is het mogelijk, de desbetreffende teamgenoot via de bezettoets op te bellen als zijn toestel in de ruststatus staat. De verbindingsopbouw naar deze teamgenoot vindt via de eigen lijntoets plaats.
ging door een ander teamgenoot programmeren. Voor u bestemde oproepen worden dan naar het toestel van de vervanger afgeleid. Aan een lijntoets staan bovendien functies voor de bewerking van oproepen ter beschikking. U kan bv. oproepbescherming instellen als u niet gestoord wilt worden, of een omroepafleiding naar een ander telefoon instellen. ■
■
118
Teamtoets: via een teamtoets kunnen net als bij een lijntoets inkomende en uitgaande gesprekken worden gevoerd. Instellingen voor de bewerking van oproepen zijn aan deze toets echter niet mogelijk, zo kan er dus geen omroepafleiding naar een andere telefoon worden ingesteld. Bij uitgaande gesprekken via een teamtoets worden alle toestellen gebeld die hetzelfde oproepnummer op een lijntoets hebben geprogrammeerd. Voorbeeld: de teamtoets met het oproepnummer 11 belt alle lijntoetsen met het oproepnummer 11. Bezettoets: een bezettoets dient ertoe, de bezettoestand van andere deelnemers zichtbaar te maken. Een inkomende oproep voor een bezette deelnemer van het team wordt op de bezettoets van de andere teamgenoot gesignaleerd. De team-
Inleiding
■
Directtoets: via een directtoets zijn alleen uitgaande oproepen mogelijk. Alle toestellen worden gebeld die hetzelfde oproepnummer op een lijntoets hebben geprogrammeerd. Oproepen via de directtoets worden aan het opgebelde toestel ook dan gemeld als daar een vervanging of een oproepbescherming is geprogrammeerd. Als er bij het opgebelde toestel een omroepafleiding is geprogrammeerd, wordt die bij het oproepen via de directtoets niet uitgevoerd.
Welke toets is geschikt voor welk doel? ■
Aan lijntoetsen kan u oproepnummers toewijzen waarmee u centrale communicatietaken organiseert, bv. de klanten-sup-
Teamfuncties
port. Als de oproepnummers van de support aan alle toestellen van die afdeling op lijntoetsen worden toegewezen, kunnen alle support-medewerkers aanvragen aannemen en bewerken en elkaar vervangen. ■
■
Via teamtoetsen kan u bv. een projectgroep binnen een afdeling onderling verbinden. Oproepen van klanten die door deze groep worden afgehandeld, kunnen dan door de teamgenoot worden aangenomen die op dat moment vrij is. De teamdeelnemers kunnen elkaar onderling via de teamtoetsen bellen. Een bezettoets kan worden gebruikt om een centrale in te stellen waar de momentele situatie van de afzonderlijke deelnemers zichtbaar wordt gemaakt. De
centrale ziet de situatie van de deelnemer en kan doorverbinden door simpel de toets in te drukken. ■
Een directtoets kan u bv. op een telefoon in de conferentieruimte instellen om van daaraf o.a. het secretariaat op te bellen.
Teamconfiguratie De samenstelling van teams en het programmeren van gesprekstoetsen met oproepnummers en teamfunctie gebeuren in de Configurator van de OpenCom 510 (menu PBX Configuratie: Groepen en Aansluitingen: Upn). De gesprekstoets 1 is standaard aan elke systeemtelefoon als lijntoets ingesteld. Deze instelling kan door de systeembeheerder worden veranderd.
Toepassingsvoorbeelden De volgende voorbeelden illustreren de veelvuldige inzetmogelijkheden van teams en teamfuncties. De bediening van de afzonderlijke functies en de betekenis van de weergaven in het display kan u vinden in het hoofdstuk “In het team telefoneren” in de handleiding “OpenPhone 61, 63, 65”.
Teamfuncties
Chef-secretaris-team Het chef-secretaris-team in dit voorbeeld bestaat uit twee leden: chef en secretaris. De secretaris beschikt over een systeemtelefoon OpenPhone 63, de chef over twee telefoons, een als toestel in de zithoek (chef-zithoek).
Toepassingsvoorbeelden
119
secretaris
14:22
LT 11: secretariaat LT 10: kantoor chef
11 10
DT 10: kantoor chef
zithoek chef
14:22
LT 10: kantoor chef
Voorbeeld: chef-secretaris-team
Weergave van de toewijzing Is een lijn toegewezen, bv. aan LT 11 secretariaat, dan wordt dit weergegeven op het andere toestel. Privégesprekken van de chef via de LT 12 ziet de secretaris niet omdat op zijn telefoon daarvoor geen lijntoets is ingesteld.
Lijntoewijzing De secretaris is te bereiken onder het oproepnummer 11 (lijntoets LT 11: secretariaat).
Oproepmelding In dit configuratievoorbeeld worden oproepen voor het eigen oproepnummer aan de volgenden telefoons akoestisch gemeld:
LT 11: Sekretariat LT 12: privé
12
zithoek chef
14:22
LT 10: kantoor chef
LT 12: privé
De chef is te bereiken onder oproepnummer 10 (lijntoets LT 10: kantoor van de chef). Hij kan zijn gesprekken ook aannemen aan de zithoek-telefoon. Bovendien is voor de chef aan beide telefoons een privé lijn ingesteld (lijntoets LT 12: privé). De oproepnummers 11 en 10 zijn elk ook als lijntoets ingesteld op het toestel van de andere teamgenoot. Chef en secretaris kunnen daarmee via beide oproepnummers telefoneren (oproepen aannemen en verbindingen opbouwen). Beide kunnen elkaar vervangen. Voor de secretaris is het oproepnummer van de chef ook als directtoets
120
ingesteld (DT 10: kantoor van de chef). Daarmee kan de secretaris de chef ook dan bereiken als die een vervanging heeft ingesteld en hij kan oproepen doorverbinden.
Toepassingsvoorbeelden
■
oproepnummer 11 bij de telefoon secretaris
■
oproepnummers 10 en 12 bij de telefoon chef.
Oproepen voor de oproepnummers van de andere teamgenoot worden op de eigen telefoon optisch gemeld (LED, de lijntoets knippert). Op de telefoon chef-zithoek worden oproepen alleen optisch gemeld. Het is mogelijk om op de telefoon secretaris voor de LT 10 een vertraagde akoestische melding in te stellen. Als de chef bv. een oproep niet binnen 10 seconden aanneemt,
Teamfuncties
gaat de telefoon bij de secretaris over.
Mulder
10
14:22
LT 10: Mulder TT 11: Meijer
Als de chef de vervangingsschakeling naar de secretaris activeert, worden oproepen voor het oproepnummer 10 bij de chef alleen nog optisch, maar bij de secretaris akoestisch gemeld. Ook de secretaris kan een vervangingsschakeling activeren. Oproepen voor het oproepnummer 11 worden dan akoestisch gemeld op de telefoon van de chef en optisch op de telefoon chef-zithoek en op de telefoon van de secretaris.
Team van drie Het hier beschreven team van drie is een voorbeeld van een teamconfiguratie in een projectgroep, bv. verkoop - export. Elke teamgenoot beschikt over een systeemtelefoon OpenPhone 63 waarop alle gesprekstoetsen als lijnen teamtoetsen zijn geprogrammeerd.
TT 12: Schouten
Meijer
11
14:22
LT 11: Meijer TT 10: Mulder TT 12: Schouten
Schouten
12
14:22
LT 12: Schouten TT 10: Mulder TT 11: Meijer
Voorbeeld: team van drie Lijntoewijzing Het oproepnummer van elke teamgenoot, bv. oproepnummer 10 voor Mulder, is op de eigen telefoon als lijntoets geprogrammeerd. Op de andere telefoons van de groep is dit oproepnummer overal op een teamtoets geprogrammeerd, (bv. TT 10 op de telefoons van Meijer en Schouten). Elke teamgenoot ziet dan voor welk oproepnummer een oproep binnenkomt en kan die aannemen door op de betreffende teamtoets te drukken. De teamleden kunnen elkaar via de teamtoetsen bellen. Voorbeeld: Mulder kan door op TT 12 te drukken het oproepnummer 12 kiezen; de oproep wordt via de telefoon van Schouten op LT 12 gemeld.
Teamfuncties
Toepassingsvoorbeelden
121
Weergave van de toewijzing Als een lijn is toegewezen, bv. LT 11 Meijer, wordt dit weergegeven op de teamtoetsen 11 van de telefoons Mulder en Schouten.
Mulder LT 11: Support 2 LT 12: Support 3
10
Oproepmelding In dit voorbeeld worden oproepen aan de lijntoetsen akoestisch gemeld. Op de teamtoetsen worden oproepen optisch gemeld (LED van de teamtoets knippert).
14:22
LT 10: Support 1
Meijer
14:22
LT 10: Support 1
11 12
LT 11: Support 2 LT 12: Support 3
Schouten
14:22
LT 10: Support 1 LT 11: Support 2 LT 12: Support 3
Serieteam
Voorbeeld: serieteam
Het hier beschreven serieteam is een voorbeeld van een teamconfiguratie op een afdeling waar oproepen snel moeten worden bewerkt (hier: support).
Lijntoewijzing De oproepnummers 10, 11 en 12 zijn op alle telefoons van het team op lijntoetsen ingesteld (LT 10 tot LT 12).
Elke teamgenoot beschikt over en systeemtelefoon OpenPhone 63 waarbij alle gesprekstoetsen als lijntoetsen zijn geprogrammeerd.
Alle teamleden kunnen via deze oproepnummers telefoneren (oproepen aannemen en verbindingen opbouwen). Tip: in deze teamconfiguratie is het handig om de functie “wachten” bij elke telefoon op een functietoets te programmeren. Een gesprek, bv. op LT 11, kan dan door het drukken van de functietoets in de wacht worden gezet. Als vervolgens een andere teamgenoot bij zijn telefoon op de lijntoets LT 11 drukt, neemt hij het wachtende gesprek over. Meer informatie over de functietoetsen vindt u in de handleiding “OpenPhone 61, 63, 65”.
122
Toepassingsvoorbeelden
Teamfuncties
Weergave van de toewijzing Is een lijn toegewezen, bv. LT 11 aan Meijer, dan wordt dat op de lijntoetsen van de andere teamtelefoons weergegeven. Oproepmelding In dit voorbeeld worden oproepen aan alle lijntoetsen akoestisch gemeld.
Mulder
14:22 Wo.14.feb.01
10 11 12 13 14 15 16
LT 10: Support 1 LT 11: Support 2 LT 12: Support 3 LT 13: Support 4 LT 14: Support 5 LT 15: Hotline 1 LT 16: Hotline 2 TT 20: Support 6 TT 25: Hotline 3
Meijer
Makelaarteam Het hier beschreven makelaarteam illustreert hoe met behulp van teamfuncties een groot aantal oproepnummers zinvol kan worden beheerd. Elke teamgenoot beschikt over een OpenPhone 65, waarbij alle gesprekstoetsen als lijn- en teamtoetsen zijn geprogrammeerd.
14:22 Wo.14.feb.01
20 21 22 23 24 25 26
LT 20: Support 6 LT 21: Support 7 LT 22: Support 8 LT 23: Support 9 LT 24: Support 10 LT 25: Hotline 3 LT 26: Hotline 4 TT 10: Support 1 TT 15: Hotline 1
Voorbeeld: makelaarteam Lijntoewijzing Aan elke teamgenoot zijn zeven oproepnummers toegewezen die elk als lijntoets zijn geprogrammeerd (LT 10 t/m LT 16 en LT 20 t/m 26). Op deze lijntoetsen zijn voor elk lid zowel support-nummers als ook hotline-nummers geprogrammeerd. Het telkens eerste support-nummer en het eerste hotline-nummer is bij het andere teamlid als teamtoets geprogrammeerd, b.v. LT 10 en LT 15 aan telefoon Mulder als TT 10 en TT 15 op telefoon Meijer. Er wordt van uitgegaan dat bij ieders eerste oproepnummer de meeste oproepen binnenkomen en dat de afzon-
Teamfuncties
Toepassingsvoorbeelden
123
derlijke medewerkers minder worden belast als die oproepen ook door een andere teamgenoot kunnen worden aangenomen. Op elke telefoon kan worden omgeschakeld tussen de oproepen op de afzonderlijke lijnen, b.v. LT 10 en LT 11, door op de betreffende toets te drukken (makelen). Elke verbinding op een lijntoets kan via de R-toets aan een willekeurige deelnemer worden doorverbonden. Meer informatie vindt u in het hoofdstuk “Ruggespraak, makelen, doorschakelen en conferenties” in de handleiding “OpenPhone 61, 63, 65”. Weergave van de toewijzing Als er een lijn is toegewezen, b.v. LT 10 aan de telefoon Mulder, wordt dit op de betreffende teamtoets eveneens weergegeven, hier TT 10 aan de telefoon Meijer. Oproepmelding In dit voorbeeld worden oproepen aan de lijntoetsen akoestisch gemeld. Op de teamtoetsen worden oproepen optisch gemeld (LED van de teamtoets knippert).
124
Toepassingsvoorbeelden
Teamfuncties
Oproep in de wacht Inleiding Een wacht kan voor oproepnummers van willekeurige telefoons, dus voor systeemtelefoons, analoge, ISDN- en DECT-telefoons worden geactiveerd.
Als er verschillende oproepnummers met wacht op de telefoon geconfigureerd zijn, wordt het totale aantal wachtenden weergegeven.
Als een telefoonnummer met wachtfunctie bezet is, worden oproepen in wacht gezet. Een beller die in wacht staat, krijgt de vrijtoon te horen.
Oproepen in wacht worden door de OpenCom 510 met de volgende prioriteit behandeld: directe verbinding, sensoroproepen, herhaalde oproepen, VIP-oproepen, andere interne en externe oproepen. Sensoroproepen krijgen dus bv. tegenover andere oproepen een voorkeursbehandeling. Oproepen met gelijke rang worden in volgorde van binnenkomst doorverbonden.
Oproepen die te lang in wacht staan worden verwijderd. De beller krijgt dan een bezettoon te horen. De tijdsduur tot het verwijderen van externe oproepen is vastgelegd door de provider. In Duitsland is dat over het algemeen 2 minuten, in andere Europese landen over het algemeen 3 minuten. Als er verschillende oproepnummers (bv. lijn- of teamtoetsen) voor een telefoon zijn ingesteld, wordt een aparte wacht voor elk afzonderlijk oproepnummer gebruikt. Op de systeemtelefoon OpenPhone 65 worden inkomende oproepen gemeld door een korte toon in de luidspreker en in het display. Als er oproepen in wacht staan wordt het aantal wachtenden aan het begin van de 2de displayregel van de OpenPhone 65 weergegeven.
Oproep in de wacht
Het aantal oproepen dat in de wacht kan worden opgenomen, legt de systeembeheerder voor elke gebruikersgroep individueel vast, bv. 20 oproepen. Mogelijke waarden zijn “0” t/m “99”. De waarde “0” deactiveert de functie “Oproep in wacht” voor een gebruikersgroep. Is het maximale aantal oproepen in de wacht bereikt, dan krijgen de overige bellers de bezettoon te horen. Er worden alleen oproepen met de dienstcode “taal” in de wacht beheerd.
Inleiding
125
Opmerking: omdat faxtoestellen vaak met de dienstcode “taal” worden gebruikt (bv. op analoge aansluitingen), is aan te bevelen om aansluitingen voor faxapparatuur aan de OpenCom 510 toe te wijzen aan een gebruikersgroep zonder wacht. De wacht kan met de functies “afleiding”, “Pickup” en “Groepsoproep” worden gecombineerd om bv. een oproepplek voor een operator in te stellen.
Activering van de wachtfunctie De wachtfunctie kan worden geactiveerd per gebruikersgroep, de basisinstelling bij aflevering is voor de vooraf ingestelde groepen “Administrators” en “Guests” ingesteld. Bij gebruik van de wachtfunctie is het vaak zinvol om de aanklopbescherming te activeren. Daarvoor moet aan de gebruikersgroep de bevoegdheid “Bescherming 2de oproep” worden toegekend en de bescherming 2de oproep op het toestel worden geactiveerd. Het verdient aanbeveling om een nieuwe gebruikersgroep (bv. “Operatoren”) in te stellen en voor deze groep de bevoegdheden “oproep in wacht”, “bescherming 2de oproep” en evt. de bevoegdheid “afleiding” te activeren. Als een gebruiker lid is van deze groep wordt bij alle aan
126
Inleiding
hem toegewezen oproepnummers automatisch een wachtfunctie geactiveerd.
Oproepafleidingen Oproepafleidingen “onmiddellijk” en “bij bezet” hebben voorrang boven de wacht, bij een dergelijke afleiding wordt de wacht van de afleidende telefoons niet gebruikt. Tijdens het instellen van een dergelijke oproepafleiding worden de wachtende bellers niet overgedragen aan het bestemmingsnummer. Als er bij activering van de afleiding nog oproepen in wacht staan, dan kunnen die alleen op het oorspronkelijke toestel worden aangenomen. Bij oproepafleidingen “na tijd” wordt het gesprek in wacht gezet. Als het gesprek na afloop van de afleidafleidingstijd niet is aangenomen, wordt het afgeleid en kan het op het bestemmingsnummer van de afleiding worden aangenomen.
Pickup De functies “Pickup” (uit Pickupgroep) en “Pickup gericht” kunnen samen met de wacht worden gebruikt. Een gebruiker die een oproep met “Pickup” of “Pickup gericht” aanneemt, krijgt daarbij telkens het volgende gesprek uit de wachtrij.
Oproep in de wacht
Groepsoproep Normaal gesproken worden groepsoproepgroepen van het type “parallel” samen met de wacht gebruikt. Daarbij wordt de wachtrij van de telefoons gesynchroniseerd. Bij bin-
nenkomst van een groepsoproep wordt de oproep in elke parallelle wachtrij opgenomen. Als er een oproep uit de wachtrij wordt aangenomen, wordt die uit elke parallelle wachtrij verwijderd.
Toepassingsvoorbeelden Oproepplek voor een operator met twee systeemtelefoons De operator verbindt alle inkomende gesprekken door en kan naar keuze op de OpenPhone 65 of op het mobiele toestel OpenPhone 25/27 werken.
■
stel onder PBX Configuratie: Aansluitingen: DECT-PP de OpenPhone 25/27 in en wijst de OpenPhone 25/27 een eigen oproepnummer toe. Registreer de OpenPhone 25/27.
■
leid onder PBX Configuratie: Oproepverdeling: Inkomend alle inkomende oproepen op het oproepnummer van de lijntoets van de OpenPhone 65.
■
stel in de Configurator onder Gebruikersmanager: Gebruikersgroepen een nieuwe groep “Operatoren” in. Activeert “Oproep in wacht”, “Bescherming 2de oproep” en “Omroepafleiding” voor deze groep en stelt de optie Oproep: Extern geschikt in.
■
stel onder Gebruikersmanager: Gebruiker de gebruiker “Operator 1” in. Wijst hem aan de gebruikergroep “Operatoren” toe
Het instellen: ■
stel onder PBX Configuratie: Aansluitingen: S0 de aansluiting point-to-multipoint of de point-to-point in.
■
stel onder PBX Configuratie: Aansluitingen: Upn de OpenPhone 65 en de RFP 21/23 in.
■
stel onder PBX Configuratie: Systeemtelefoons een lijntoets voor de OpenPhone 65 in.
Oproep in de wacht
Toepassingsvoorbeelden
127
en wijst aan hem de oproepnummers van de lijntoets van de OpenPhone 65 en de oproepnummer van de mobiele OpenPhone 25/27 toe. ■
activeert op beide toestellen in het menu bescherming de bescherming 2de oproep.
■
stel op de OpenPhone 65 een functiestoets in, die een “Oproepafleiding onmiddellijk” op het oproepnummer van de mobiele OpenPhone 25/27 activeert/deactiveert (menu oproepafleiding: oproepoml. toestel: onmiddellijk).
Gebruik: Inkomende oproepen worden naar de OpenPhone 65 van de operator geleid, die de gesprekken doorverbindt. Er wordt gebruik gemaakt van een wacht, zodat de beller geen bezettoon te horen krijgt. In het display van de OpenPhone 65 wordt weergegeven hoeveel oproepen er in wacht staan. Als de operator zijn werkplek verlaat en de oproepplek mee wil nemen, activeert hij de afleiding naar zijn mobiele OpenPhone 25/27 per functietoets. Oproepen die in de wachtrij van de OpenPhone 65 staan moeten nog op deze telefoon worden aangenomen. Nieuwe oproepen worden op de mobiele OpenPhone 25/27 gemeld of in de wachtrij daarvan opge-
128
Toepassingsvoorbeelden
nomen, zodat dan de OpenPhone 25/27 als mobiele oproepplek wordt gebruikt. Bij terugkeer naar zijn werkplek deactiveert de operator de omroepafleiding per functietoets. Oproepen die al in de wachtrij staan worden nog doorverbonden naar de mobiele OpenPhone 25/27. Nieuwe oproepen worden aan de OpenPhone 65 gemeld of in de wachtrij daarvan opgenomen.
Groep van drie oproepplekken De oproepplekken verbinden alle inkomende gesprekken door. Inkomende gesprekken worden in de wachtrij beheerd. Al naar gelang het aantal bellers zijn 1 tot 3 oproepplekken van deze groep bezet. De oproepplekken zijn elk voorzien van een OpenPhone 65. Het instellen: ■
stel onder PBX Configuratie: Aansluitingen: S0 de aansluiting point-to-multipoint of de point-to-point in
■
stel onder PBX Configuratie: Aansluitingen: Upn de drie OpenPhone 65 in.
■
stel onder PBX Configuratie: Systeemtelefoons elk een lijn-
Oproep in de wacht
toets met eigen oproepnummer voor de OpenPhone 65 in. ■
stel onder PBX Configuratie: Groepen: Groepsoproep een groepsoproep van het type “parallel” in en neem de drie oproepnummers van de lijntoetsen in deze groepsoproep op.
■
leid onder PBX Configuratie: Oproepverdeling: Inkomend alle inkomende oproepen op het oproepnummer van de groepsoproep.
■
stel in de Configurator onder Gebruikersmanager: Gebruikersgroepen een nieuwe groep “Operatoren” in. Activeert “Oproep in wacht” en “Bescherming 2de oproep” voor deze groep.
■
stel in de gebruikersmanager voor ieder van de drie operatoren een gebruiker in en wijst die toe aan de gebruikersgroep “Operatoren”. Wijst aan iedere gebruiker het oproepnummer van de lijntoets van zijn systeemtelefoon toe.
■
activeert op alle drie toestellen in het menu bescherming de bescherming 2de oproep.
■
programmeer op alle drie systeemtelefoons een functietoets met de functie “aan/afmelden groepsoproep” (menu
Oproep in de wacht
oproepen: groepsaansluiting). Gebruik: Inkomende oproepen worden parallel gemeld op alle aangemelde oproepplekken. Bij oproepplekken die in gesprek zijn wordt de oproep in de wachtrij van alle toestellen van de groepsoproep opgenomen. Als een van de oproepplekken een oproep uit de wachtrij aanneemt, wordt die oproep ook uit de wachtrij van de andere oproepplekken verwijderd. Op elke oproepplek (OpenPhone 65) wordt het aantal bellers in de wachtrij weergegeven. Als een medewerker zijn oproepplek verlaat, meldt hij zich per functietoets af bij de groepsoproep. In tegenstelling tot voorbeeld 1 hoeven er na afmelding verder geen oproepen meer te worden afgewerkt omdat die oproepen ook in de wachtrij van de andere aangemelde oproepplekken zijn geregistreerd. Opmerking: de als laatste nog aangemelde oproepplek kan zich niet afmelden van de groepsoproep, zodat inkomende oproepen altijd op tenminste een werkplek kunnen worden gemeld.
Toepassingsvoorbeelden
129
Variant voor meerdere firma’s Een regelmatig voorkomende configuratie van telecommunicatiesystemen bestaat daarin, dat meerdere firma’s een telecommunicatiesysteem willen delen. Deze firma’s willen de aanwezige infrastructuur (bv. de aanwezige lijnen, het telecommunicatiesysteem) gemeenschappelijk gebruiken, maar toch volledig onafhankelijk van elkaar hun communicatie organiseren en afrekenen. Deze zogenaamde “variant voor meerdere firma’s” kan met de OpenCom 510 worden gerealiseerd, bv. in het kader van een gemeenschappelijk kantoor. In de variant voor meerdere firma’s zijn de firma’s principieel geheel onafhankelijk van elkaar. Zo kunnen bv. de firma’s eigen kieslijnen hebben (hetgeen voor de gescheiden kostenafrekening zinvol is). Hard- en software van de OpenCom 510 kunnen echter door alle betrokken firma’s in dezelfde mate worden gebruikt, terwijl door de configuratie van de OpenCom 510 voor elke firma individueel wordt geregeld, in welke omvang de eigenschappen van het systeem mogen worden gebruikt. Kort overzicht van de te programmeren items:
130
■
Maximaal vijf firma’s kunnen parallel worden ingesteld.
■
Elke gebruiker van de OpenCom 510 wordt aan een firma toegewezen.
■
Elke aanwezige bundel wordt eenduidig aan een firma toegewezen, zodat inkomende externe oproepen naar de juiste interne deelnemers worden doorgeschakeld.
■
Elke route kan per firma een eigen kengetal hebben. Daarbij kan bv. de “0” voor verschillende firma's ook verschillende routes activeren. Dit maakt bv. bij uitgaande (externe) oproepen een gescheiden kostenafrekening mogelijk.
■
Voor elke firma kan een eigen centrale (“operator”) worden ingesteld.
■
Elke firma kan de communicatiegegevens van haar handelspartners in een eigen firmatelefoonboek bijhouden.
■
De kosten kunnen per firma individueel worden afgerekend.
Variant voor meerdere firma’s
Variant voor meerdere firma’s configureren De variant voor meerdere firma’s kan door de systeembeheerder van de OpenCom 510 zonder veel moeite in gebruik worden genomen en worden geconfigureerd. In de variant voor meerdere firma’s functioneert het communicatiesysteem net zoals in de variant voor één firma – dit is met name voor gebruikers van belang, die hun systeem willen uitbreiden en gelijktijdig gemeenschappelijk willen gebruiken. Kort overzicht van de te programmeren items: 1. De eigenschap moet worden vrijgegeven (zie Variant voor meerdere firma’s activeren vanaf pagina 131). 2. De gewenste firma’s moeten worden ingesteld (zie Firma’s instellen en beheren vanaf pagina 132). 3. De gebruikers van de OpenCom 510 worden aan de firma’s toegewezen (zie Gebruikers toewijzen vanaf pagina 132). 4. Om ervoor te zorgen, dat de OpenCom 510 inkomende oproepen juist naar de overeenkomstige firma’s (of hun leden) kan doorschakelen, moeten de
aanwezige bundels eenduidig aan de firma’s worden toegewezen (zie Bundels toewijzen vanaf pagina 133). 5. Voor uitgaande (externe) verbindingen moet worden geregeld, via welke lijnen de leden van een firma kunnen telefoneren (zie Routekengetallen geven vanaf pagina 133). 6. Om ervoor te zorgen, dat de OpenCom 510 statussen waarbij een oproep naar de centrale moet worden geleid, juist kan bewerken, moet per firma een centrale worden ingesteld (zie Firmacentrale configureren vanaf pagina 134).
Variant voor meerdere firma’s activeren Om ervoor te zorgen, dat meerdere firma’s in de OpenCom 510 kunnen worden ingesteld, moet het programmapakket “variant voor meerdere firma’s (OpenCompany 45)” eerst worden vrijgegeven. Dit gebeurt in de Configurator op de Webconsole in het menu SYS Configuratie: Uitbreidingen. De licentieverklaring, die u bij het programmapakket heeft gekregen,
Variant voor meerdere firma’s Variant voor meerdere firma’s configureren
131
instellingen kunnen worden verricht.
bevat alle informatie over hoe u daarbij te werk moet gaan. Pas als het pakket werd vrijgegeven, staan in de andere menu’s van de Webconsole (bv. in het menu Gebruikersmanager: Gebruikersgroepen of in het menu PBX Configuratie: Lijnen) de velden ter beschikking, die voor de configuratie van de variant voor meerdere firma’s nodig zijn.
Firma’s instellen en beheren In de OpenCom 510 kunnen maximaal vijf firma’s worden ingesteld. Bij aflevering van de OpenCom 510 is een firma met de naam “Firma 1” vooraf ingesteld. Alle configuratieinstellingen (bv. in de gebruikersgroepen of in de bundelconfiguratie) gelden voor deze vooraf ingestelde standaardfirma, als er geen andere firma wordt gekozen. Firma’s worden in het menu PBX Configuratie: Firma’s ingesteld en beheerd: ■
132
Een nieuwe firma wordt in dit menu met de opdracht Nieuw aangemaakt. Aan elke firma kan een naam met maximaal 20 tekens worden gegeven. Deze naam wordt daarna in alle configuratiedialogen weergegeven waarin voor de firma individuele
■
In dit menu kan een firma ook weer worden gewist (met de opdracht Wissen). Als een firma gewist wordt, die op andere plaatsen nog wordt gebruikt (bv. in de gebruikersgroepen), dan wordt de desbetreffende configuratie in de standaardfirma gewijzigd.
■
De naam van de standaardfirma kan worden gewijzigd, de standaardfirma kan echter niet worden gewist.
Gebruikers toewijzen Voor elke gebruiker moet zijn vastgelegd bij welke firma hij hoort. Deze toewijzing bepaalt bv. tot welk firmatelefoonboek hij toegang heeft en welke voor de firma specifieke configuratiegegevens voor hem gelden. De OpenCom 510 beheert gebruikers in groepen, daarom wordt ook de toewijzing Gebruiker – Firma via de gebruikersgroepen verricht. Voor elke gebruikersgroep moet worden ingesteld bij welke firma deze hoort. Daarbij kan een gebruikersgroep maar bij één firma (dus niet tot meerdere) horen. Omgekeerd kan een firma echter meerdere gebruikersgroepen hebben. Daardoor is het mogelijk om voor elke firma –
Variant voor meerdere firma’s configureren Variant voor meerdere firma’s
analoog met het gehele systeem – bevoegdheden voor het gebruik en de configuratie van eigenschappen getrapt te geven. Tijdens het instellen van een nieuwe gebruikersgroep (in het menu Gebruikersmanager) is de standaardfirma vooraf ingesteld; een andere firma kan worden toegewezen, mits er al andere firma’s werden ingesteld.
Bundels toewijzen In een bundel worden aansluitingen van dezelfde soort en richting (bv. S0-point-to-multipoints) samengevat. Om ervoor te zorgen, dat inkomende oproepen via de lijnen van een bepaalde bundel van de OpenCom 510 juist naar de leden van de ingestelde firma’s (de gebruikers) kunnen worden doorgeschakeld, moet elke aanwezige bundel aan een van de firma’s worden toegewezen. Dit is bv. nodig om inkomende externe oproepen waarbij de opgeroepen interne deelnemer niet kan worden bereikt, naar de juiste firmacentrale door te schakelen (“verbinding naar centrale”). De toewijzing tussen bundels en firma’s vindt in het menu PBX Configuratie: Lijnen: Bundel plaats. Voor uitgaande externe verbindingen, die de gebruikers via de lijnen
van de bundel van hun firma opbouwen, is de toewijzing van de bundel naar de firma niet relevant: de kostentoewijzing vindt plaats volgens het principe dat de veroorzaker betaalt. De kosten worden op de rekening van die firma geboekt waartoe de gebruiker behoort, die de verbinding heeft opgebouwd. Dit herkent de OpenCom 510 aan de hand van de toewijzing tussen gebruikersgroepen en firma’s en aan de hand van het routekengetal waarmee die ene lijn van de bundel werd bezet (zie volgende paragraaf).
Routekengetallen geven Routes dienen voor het automatisch of gericht bezetten van bundels of aansluitingen tijdens de opbouw van (externe) verbindingen. Het is mogelijk, een route door het vooraf kiezen van een kengetal te bezetten. In het menu PBX Configuratie: Lijnen: Route kan voor elke route worden ingesteld, door welke firma deze kan worden bezet. Daarvoor wordt per route voor elke firma een (individueel) kengetal voor het bezetten gegeven. De OpenCom 510 zorgt er tijdens de configuratie voor, dat per firma geen bezettingskengetal dubbel (voor twee verschillende routes) wordt gegeven. Wordt er tijdens de configuratie van een route voor een van de ingestelde firma’s geen ken-
Variant voor meerdere firma’s Variant voor meerdere firma’s configureren
133
getal gegeven, dan kan deze route door de leden (gebruikersgroepen) van deze firma niet worden bezet.
Firmacentrale configureren Voor elke firma moet een intern oproepnummer worden ingesteld, dat de centrale (“de operator”) vertegenwoordigt. Naar dit oproepnummer worden bv. de inkiezingsoproe-
pen naar de centrale geleid en ook alle externe oproepen waarbij de opgeroepen deelnemer (een gebruiker, die bij deze firma hoort) niet kon worden bereikt (bv. bij een timeout). Een firmacentrale wordt in het menu PBX Configuratie: Systeem: Centrale ingesteld. In dit menu kan voor elke firma en voor elke tijdsvariant een intern oproepnummer worden opgegeven, dat dan de centrale voor deze firma vertegenwoordigt.
Met de variant voor meerdere firma’s werken In de variant voor meerdere firma’s staan alle eigenschappen van de OpenCom 510 ter beschikking, die de gebruikers – eventueel – al van de variant voor één firma bekend zijn. Deze eigenschappen kunnen in dezelfde mate worden gebruikt en ongewijzigd worden gehandhaafd. Hieronder staan de eigenschappen beschreven, die in de variant voor meerdere firma’s aanvullend voor de gebruikers ter beschikking staan.
Firmatelefoonboek Voor elke firma kan een eigen firmatelefoonboek worden aangemaakt. Bovendien zijn er nog de telefoon-
134
boektypen “Persoonlijk” en “Centraal”: ■
Een persoonlijk telefoonboek staat uitsluitend ter beschikking van de gebruiker ervan.
■
Het centrale telefoonboek kan – ongeacht de firma – door alle gebruikers van de OpenCom 510 worden gebruikt.
Het firmatelefoonboek is een centraal telefoonboek voor de firma; het staat alleen de gebruikers/gebruikersgroepen ter beschikking, die aan deze firma zijn toegewezen. Voor elke gebruikersgroep kan worden vastgelegd, of de leden ervan het firmatelefoonboek mogen bewerken of niet.
Met de variant voor meerdere firma’s werken Variant voor meerdere firma’s
Het firmatelefoonboek wordt op de systeemtoestellen net zoals de beide andere telefoonboektypen behandeld. Dat betekent, dat op de systeemtoestellen de ingaven van het persoonlijke, het centrale en het firmatelefoonboek gelijktijdig zichtbaar zijn. Een gebruiker kan het telefoonboek van zijn firma ook met de Webtoepassingen OpenCTI 50 en Telefoonboek gebruiken, mits hij de bevoegdheid heeft, deze toepassingen te gebruiken. Bovendien is het mogelijk, een gebruikersgroep de bevoegdheid te geven, ook externe firmatelefoonboeken te bewerken. Deze bevoegdheid is zinvol, als leden van deze groep servicewerkzaamheden aan het gehele systeem verrichten (bv. de gebruikersgroep “Administrators”). Externe firmatelefoonboeken kunnen alleen in de Configurator in het menu Telefoonboek worden bewerkt.
Tussen firma’s telefoneren Alle gebruikers van de OpenCom 510 kunnen intern met elkaar telefoneren, onafhankelijk van bij welke firma ze horen. Verbindingen tussen gebruikers van verschillende firma’s zijn dus onbeperkt mogelijk.
Kosten per firma afrekenen In de Webtoepassing Journaal/Kosten kunnen de totalen van de kosten naar firma’s gesorteerd, worden uitgevoerd. Alle gebruikers, die de bevoegdheid hebben, deze toepassing te gebruiken, kunnen de totalen van de kosten van alle firma’s bekijken.
Het aantal ingaven in een firmatelefoonboek is niet beperkt. De OpenCom 510 kan in totaal maximaal 2.000 ingaven in alle telefoonboeken (in het centrale, in het persoonlijke en in de firmatelefoonboeken) beheren.
Variant voor meerdere firma’s Met de variant voor meerdere firma’s werken
135
PC-software instellen Op een terminal met het OS Windows kunnen door de installatie van drivers en programma’s nog meer toepassingen worden gerealiseerd. De daarvoor nodige installatieprogramma’s vindt u op de Setup-CD, die met de OpenCom 510 wordt meegeleverd. Om extra software te installeren gaat u als volgt te werk: 1. Onder Windows NT of Windows 2000/XP moet u zich aanmelden als administrator.
Als uw PC passend geconfigureerd is start de CD automatisch. Kies anders uit het startmenu het item “Uitvoeren”. Zoek met de knop “Zoeken naar” het programma “cd_start.exe” van de CD. Bevestig met “Openen” en “OK”. 3. Kies uit het startmasker het gewenste keuzepunt. Volg de aanwijzingen van het programma. Voor de verschillende toepassingen vindt u onder de volgende kopjes de handleidingen in kwestie.
2. Plaats de Setup-CD.
TAPI instellen Met een TAPI (Telephony Application Programming Interface) kan u een CTI-toepassing (Computer Telephony Integration) gebruiken. De CTI-toepassing maakt daarbij gebruik van de diensten van de OpenCom 510 met behulp van de op een Windows-PC geïnstalleerde TAPI-drivers. Voorwaarden U heeft een actieve IP-netwerk-verbinding tussen de PC en de telefooninstallatie nodig. Lees s.v.p. het hoofdstuk Configuratie onder Win-
136
TAPI instellen
dows vanaf pagina 76 als u nog geen IP-netwerk-verbinding hebt gelegd. CTI-functies kunnen alleen met systeemtoestellen worden gebruikt. U moet daarom minstens een gebruiker voor een systeemtoestel hebben ingesteld. Bovendien hebt u een TAPI-2.1-compatibele CTI-toepassing nodig; dat kan ook het bij Windows horende programma “Kieshulp” zijn.
PC-software instellen
TAPI-driver installeren 1. Roep het startscherm van de Setup-CD op (zie PC-software instellen op pagina 136). 2. Kies uit het startscherm het punt “Software, TAPI Service provider”. Volg de instructies van het programma. TAPI-verbinding instellen Opmerking: onder Windows NT of Windows 2000/XP moet u zich aanmelden als de gebruiker voor wie de TAPI-verbinding ingesteld gaat worden. 1. Kies in het startmenu het “Instellingen > Configuratiescherm”. Dubbelklik op het symbool “Telefoon” (onder Windows 2000/XP het symbool “Telefoon- en modemopties”). 2. Ga naar het tabblad “Telefoondrivers” (onder Windows 2000/ XP het tabblad “Uitgebreide opties”). 3. Kies uit de lijst van de geïnstalleerde drivers het item “OpenCom 100 Service provider”. Klik op “Configureren”. 4. In de volgende dialoog vindt u een lijst met de geconfigureerde verbindingen voor de op dat moment aangemelde gebruikers. Klik op “Nieuw”.
PC-software instellen
5. In de volgende dialoog voert u informatie voor een nieuwe verbinding in. In het invoerveld “Verbindingsnaam” kan u een beschrijvende naam voor de verbinding invoeren. In het invoerveld “CTI-server” moet u de DNS-naam of het IP-adres van de OpenCom 510 invoeren. Met de knop “…” kan u dit adres in het LAN zoeken. Voer in de invoervelden “Gebruikersnaam” en “Paswoord” de gebruikersinformatie van een op de OpenCom 510 ingestelde gebruiker in. Aan de gebruiker moet een systeemtoestel zijn toegewezen. Bevestig met “OK”. 6. De nieuwe verbinding wordt nu ingesteld. Sluit de al geopende dialogen met “OK” en “Sluiten”. TAPI-Functie testen 1. Kies uit het startmenu de map “Programma’s > Accessoires > Communicatie”. Start het programma “Kieshulp”. Onder Windows XP wordt de “Kieshulp” slechts indirect opgeroepen via de kiesfunctie in het “Adressenboek” (in het startmenu “Programma’s > Accessoires”) aufgerufen. Het programmabestand “Dialer.exe” in “C:\Programma’s\Windows NT” is ook mogelijk.
TAPI instellen
137
2. Kies in het menu “Extra’s” het commando “Verbinden via …”, om het systeemtoestel te kiezen dat gebruik moet gaan maken van de CTI-applicatie. Onder Windows 2000/XP kiest in het menu “Bewerken” het commando “Opties”. In het tabblad “Lijnen” kan u nu het systeemtoestel in de lijst “Telefoonoproepen” kiezen. 3. Voer in het invoerveld “Nummer” een telefoonnummer in. Bevestig met “Kiezen”. Onder Windows 2000/XP klikt u eerst op het symbool “Kiezen”. Acti-
veer in de volgende dialoog de optie “Telefoonoproep”. 4. In het display van het gekozen systeemtoestel wordt het ingegeven nummer weergegeven. Neem de hoorn van de haak om te gaan kiezen. Opmerking: als het programma “Kieshulp” niet geïnstalleerd is, moet u dat alsnog doen. Open daarvoor het symbool “Software” in het configuratiescherm. Activeer in het tabblad “Windows Setup” de component “Verbindingen”.
NET-CAPI instellen Met een CAPI-driver (Common Application Programming Interface) kunnen Windows-programma’s gebruik maken van diensten en functies van een ISDN-kaart. De OpenCom 510 maakt met een op een netwerk gebaseerde CAPI het gebruik van ISDN-functies ook voor de terminals mogelijk waarin geen ISDN-kaart is ingebouwd. Voorwaarden U hebt een actieve IP-netwerk-verbinding tussen de PC en de telefooninstallatie nodig. Lees s.v.p. het hoofdstuk Configuratie onder Windows vanaf pagina 76 als u nog geen IP-netwerk-verbinding hebt gelegd.
138
NET-CAPI instellen
Let op! voordat u de CAPI-driver voor de OpenCom 510 installeert, moet u een eventueel al aanwezige ISDN-kaart uitbouwen alsmede een eventueel al aanwezige CAPI-driver deïnstalleren. NET-CAPI-driver installeren 1. Roep het startscherm van de Setup-CD op (zie PC-software instellen op pagina 136). 2. Kies uit het startscherm het punt “Software, NET-CAPI-driver”. Volg de instructies van het programma.
PC-software instellen
NET-CAPI-driver instellen De NET-CAPI-driver heeft een extra intern nummer nodig om daarmee de “virtuele ISDN-kaart” op de OpenCom 510 aan te spreken: 1. Roep in de Configurator de dialoog NET Configuratie: Verbindingen: CAPI op. Klik op Wijzigen. 2. Activeer het controlevakje Status. Registreer in de invoervelden onder Parameter minstens een nog niet toegewezen intern telefoonnummer. Bevestig met Toepassen. 3. Roep vervolgens in de Configurator het menu Gebruikersmanager: Gebruiker op. Kies een van de weergegeven user accounts. Registreer het zonet toegewezen telefoonnummer in een van de invoervelden Oprn 1...Oprn 10. Bevestig met Toepassen.
balk (“SysTray”) een extra symbool. Klik dit symbool aan met de rechter muistoets. Kies uit het menu het commando Aanmelden. Opmerking: In de volgende dialoog moet u de NET-CAPI met de gebruiker (gebruikersnaam en paswoord) aanmelden waarvoor u in de gebruikersmanager het CAPI-oproepnummer hebt ingesteld (zie stap 3). Dat verkomt ook het “eigenmachtige” kiezen van servicenummers door bepaalde Internet-aanbiedingen. Meer informatie over de functie van de NET-CAPI-drivers en over de CAPI-toepassingsprogramma’s vindt u op de Setup-CD.
4. Als het de bedoeling is dat de “virtuele ISDN-kaart” van extern kan worden gebeld of oproepen naar extern mogelijk zijn, dan moet het telefoonnummer in de oproepverdeling worden opgenomen (Configurator, menu PBX Configuratie: Oproepverdeling). 5. Na de installatie van de NETCAPI-drivers vindt u aan de rechter kant van de Windows-start-
PC-software instellen
NET-CAPI instellen
139
PC-statusindicatie gebruiken U kan een statusindicatie voor de OpenCom 510 instellen, die in de startbalk van een terminal ter beschikking staat. Die statusindicatie (“Systray-Programma”) informeert u continu of er een ISP-, een RAS- of een LAN-LAN-verbinding actief is. Bovendien is het mogelijk om de actuele activeringsgraad van de externe lijnen weer te geven. Voorwaarden Om gebruik te kunnen maken van de statusindicatie moet u om te beginnen de TAPI installeren, zie TAPI instellen vanaf pagina 136. Let op! De functie van de statusindicatie vereist een actuele versie van de TAPI. Als u de TAPI van een vroegere versie van de OpenCom 510 gebruikt moet u eerst de nieuwe versie van de Setup-CD installeren. PC-statusindicatie installeren
beschikbare telefooninstallaties een van de weergegeven items. Voer gebruikersnaam en paswoord in de invoervelden in onder Login. 4. Als u het controlevakje Autostart activeert, staat de statusindicatie u ook na een restart van de terminal ter beschikking. 5. Als u de invoer in de configuratiedialoog met OK bevestigt meldt de statusindicatie zich aan bij de OpenCom 510. 6. Klik met de rechter muistoets op de statusindicatie in de startbalk. Kies het item Configuratie, om de configuratiedialoog op te roepen. Kies Netwerkverbindingen of Externe lijnen om een overeenkomstige statusdialoog weer te geven.
1. Roep het startscherm van de Setup-CD op (zie PC-software instellen op pagina 136). 2. Kies uit het startscherm het punt “Software, Systray installeren”. Volg de instructies van het programma. 3. Als u het gekopieerde programma met “Start > Uitvoeren” start, verschijnt de configuratie-dialoog. Kies onder de
140
PC-statusindicatie gebruiken
PC-software instellen
Browser voor OpenCTI Met een speciaal voor de OpenCom 510 aangepaste Webbrowser kan u het dagelijkse gebruik van de OpenCTI vereenvoudigen. Na elk opstarten van de terminal kan dit browserprogramma automatisch starten en de aanmeldingsprocedure uitvoeren. Daardoor staat de OpenCTI altijd klaar voor gebruik als symbool in het infobereik van de taakbalk ter beschikking. Browser voor OpenCTI installeren 1. Roep het startvenster van de systeem-CD op (zie PC-software instellen op pagina 136). 2. Kies uit het startvenster het punt “Software, Browser voor
OpenCTI installeren”. Volg de instructies van het programma. 3. Volg de instructies van het programma. Na de installatie vindt u een nieuwe menu-ingave in het Windows-startmenu onder Programma’s: OpenCTI Browser. Meer informatie vindt u in de Online-help van het browserprogramma. Klik daarvoor in het programmavenster linksboven op het systeemmenu-symbool of op het symbool in het infobereik van de taakbalk. Kies het commando Readme.
PC-klok synchroniseren Met de netwerkdienst SNTP (Simple Network Time Protocol) kan de interne klok van een terminal met de tijd van de OpenCom 510 gesynchroniseerd worden. Voorwaarden Om de OpenCom 510 de tijdindicatie van de interne klok op de voor SNTP benodigde GMT (Greenwich Mean Time) te kunnen laten terugrekenen moet u de tijdzone aangeven:
PC-software instellen
1. Roep in de Configurator de dialoog SYS Configuratie: Systeem op. Klik op Wijzigen. 2. Geef onder Internettijd (SNTP) aan, voor welke Tijdzone de tijdwaarde van de OpenCom 510 geldt en of er in die tijdzone rekening is gehouden met het Zomeruur. Bevestig met overnemen.
Browser voor OpenCTI
141
SNTP instellen Voor verschillende operating systems kan u gebruik maken van een van de talrijke SNTP-programma’s die op Internet worden aangeboden om te downloaden. Stel voor zulke programma’s de OpenCom 510 als SNTP-server in. SNTP met Windows 2000 Met het OS Windows 2000 richt u de SNTP-server als volgt in: 1. Meldt u zich aan als administrator. Start de “MS-DOS prompt” onder “Start > Programma’s > Accessoires”. 2. Voer de coderegel “Net time / setsntp:192.168.99.254” in. Bevestig met de invoertoets. Met dit commando verandert u de instelling voor het SNTP-serveradres in de systeemregistratie. Sluit de coderegel weer.
3. Open de dialoog “Service” onder “Start > Instellingen > Configuratiescherm > verzet het autostarttype van de dienst “Windows-tijdgever” op “Automatisch”. Start de dienst met “Procedure > Starten”. Bij elke start van de service wordt de PC-klok gesynchroniseerd met de tijd van de OpenCom 510. Let op! in een Windows-domeinennetwerk zou de PDC-server (Primary Domain Controller) automatisch de functie van tijdgever over moeten nemen. SNTP met Windows XP Met het OS Windows XP richt u de SNTP-server in met een dubbelklik op de tijd in de startbalk. Registreer de OpenCom 510 als “Server” in het tabblad “Internettijd”.
Adres opvragen met LDAP De gegevens van het centrale telefoonboek van de OpenCom 510 kunnen met het Internet-directorydienstprotocol LDAP (“Lightweight Directory Access Protocol”) vanaf een terminal in het LAN opgevraagd worden. Geef tijdens het instellen van een LDAP-compatibel programma het IP-adres van de
142
Adres opvragen met LDAP
OpenCom 510 als adres van de LDAP-server op. LDAP met Outlook Express De LDAP-directory-dienst kan u met het e-mail-programma “MicrosoftTM Outlook ExpressTM” als volgt instellen en bedienen:
PC-software instellen
1. Roep in het menu Extra’s hetcommando Conto’s op. De dialoog Internet-conto’s wordt geopend.
Opmerking: er kunnen alleen gebruikers worden gevonden waarvoor een intern oproepnummer is ingesteld.
2. Klik op Toevoegen. Kies uit het contextmenu het commando Directory-dienst. De dialoog Assistent voor de Internet-toegang wordt geopend. 3. Geef onder Directory-dienstserver (LDAP) het adres van de OpenCom 510 in. De aanmelding op de LDAP-server is niet nodig. Klik twee keer op Verder. Klik op Voltooien. 4. Controleer de werking. Roep in het menu Bewerken het commando Zoeken: Personen op. De dialoog Personen zoeken wordt geopend. 5. Kies in de lijst Zoeken in de ingave met het adres van de OpenCom 510 uit. Geef een gebruiker in het invoerveld Naam in, bv. “Administrator”. Klik op Start zoeken. In de lijst met de gevonden ingaven moet nu het adres uit het centrale telefoonboek worden weergegeven.
PC-software instellen
Adres opvragen met LDAP
143
USB DECT Box op de OpenCom 510 Algemeen De USB DECT box stelt voor een PC een ISDN-dataverbinding via draadloze communicatie (DECT) ter beschikking. Deze wordt via de USB-interface op de PC aangesloten en maakt via de RFP 21/23 verbinding met de OpenCom 510 en het bijbehorende netwerk, het telefoonnet en het Internet. Opmerking: actuele informatie over de USB DECT Box vindt u onder http://www.detewe.de/.
Installatie en configuratie 1. Verbind de RFP 21/23 met een vrije Upn-interface van de OpenCom 510. Informatie hierover vindt u onder MS+UPN2-8 vanaf pagina 69. 2. Stel de RFP 21/23 in de Configurator, menu PBX Configuratie: Aansluitingen: Upn in. 3. Installeer de software van de USB DECT box en verbindt vervolgens de USB DECT box met de PC. Meer informatie hierover vindt u in het hoofdstuk “Installatie van de communicatiesoftware” van de handleiding “USB DECT box” (behoort tot de in-
144
USB DECT Box op de OpenCom 510
houd van de levering van de USB DECT Box). 4. Stel in de configurator in het menu PBX Configuratie: Aansluitingen: DECT-PP een nieuw DECT-toestel van het type USB DECT box in en wijs een telefoonnummer toe voor de dataaansluiting. 5. Boek de USB DECT Box in. Meer informatie daarover vindt u in het hoofdstuk “Installatie van de USB DECT Box” van de handleiding “USB DECT Box” en in de Online-help van de OpenCom 510. 6. Wijs in de Configurator, menu Gebruikersmanager: Gebruiker de telefoonnummers van de USB DECT box toe aan een gebruiker. Tip: Wij adviseren om de Internettoegang via het IP-pakket van de OpenCom 510 te realiseren. Als u met de USB Box direct een Internet-provider wilt kiezen volgt u de instructies in het hoofdstuk “Internet-toegang via extern-toegang instellen” van de handleiding “USB DECT Box”. In dat geval hoeft u de volgende stappen niet uit te voeren. Let op! het direct kiezen van een Internet-provider biedt geen enkel
PC-software instellen
veiligheidsmechanisme, terwijl de Internet-toegang via de OpenCom 510 uw net/uw PC d.m.v. filterlijsten beschermt. 7. Wijs in de configurator, menu Gebruikersmanager: Gebruiker de gebruiker van de USB DECT box toe aan een Gebruikersgroep, die gebruik mag maken van de RAS-toegang. 8. Stel in de configurator van de OpenCom 510, menu NET Configuratie: Verbindingen: ISP de Internet-toegang in. In het menu NET Configuratie: Safe Access kan u de bijbehorende filterlijsten voor de Internet-toegang bewerken of maken.
zegd wordt over de Internet-functionaliteit van de OpenPhone 25/27 is ook van toepassing op de USB DECT Box.
Technische gegevens voor gebruik in combinatie met de OpenCom 510 ■
Datatransfer bij RAS-toegang / Internet-toegang via de OpenCom 510: tot 64 kBit/s bruto
■
Datatransfer bij direct kiezen van een provider: tot 128 kBit/s bruto
9. Stel in het menu NET Configuratie: Verbindingen: RAS de RAStoegang in. 10. Stel het externe-toegangsnetwerk in. Ga te werk overeenkomstig het hoofdstuk “Internet-toegang via externe toegang instellen” van de handleiding “USB DECT Box”. Uitzondering: voer de providerdata niet in. Gebruik in plaats daarvan het interne nummer van de RAS-toegang en de gebruikersnaam en het paswoord van de OpenCom 510-gebruiker. Meer informatie vindt u onder Vragen en antwoorden onder het kopje Internet vanaf pagina 160. Wat er ge-
PC-software instellen
USB DECT Box op de OpenCom 510
145
Beknopte handleiding configuratie Deze beknopte handleiding configuratie helpt u aan de hand van diagrammen bij het plannen van de configuratie van de OpenCom 510 en het uitvoeren van de noodzakelijke instellingen. Daarbij ligt het zwaartepunt op de netwerkinstellingen. In de volgende opsomming vindt u een korte beschrijving van de afzonderlijke diagrammen. Opmerking: let op dat de instellingen voor mail, ISP- en RAS-toegang alleen mogelijk zijn als u het IPpakket van de OpenCom 510 heeft vrijgeschakeld. Het pakket wordt op de Webconsole in de Configurator, menu SYS Configuratie: Extensies vrijgeschakeld. ■
146
Overzicht: dit diagram geeft een overzicht van de eerste configuratie van de OpenCom 510.
■
Configuratie van de PBX-Aansluitingen: dit overzicht toont de volgorde van de configuratie van de aansluitingen en de toestellen.
■
Configuratie van Easy Access: dit diagram leidt u door de TCP/ IP-instellingen van de OpenCom 510.
■
Configuratie van de ISP-instellingen: dit diagram helpt u bij het inrichten van de internettoegang.
■
Configuratie van de RAS-instellingen: dit diagram leidt u door de configuratie van de RAS-instellingen.
■
Configuratie van de LAN-LANinstellingen: het diagram voert door de configuratie van de LAN-LAN-instellingen.
■
Configuratie van de e-mailfunctie: dit overzicht toont de noodzakelijke voorwaarden voor de configuratie van de email-access-functie van de OpenCom 510.
■
Configuratie van e-mail-access: dit overzicht toont de configuratie van de E-Mail-Access-server van de OpenCom 510.
Beknopte handleiding configuratie
Overzicht Nee
Is een Ethernetnetwerk (LAN) aanwezig?
Ja
Kruiselings gevlochten netwerk-leiding?
Ja
De configuratie-PC op de LANaansluiting van de OpenCom 510 aansluiten. DHCP inschakelen.
OpenCom 510 en configuratie-PC op het netwerk aansluiten.
Start via uw Webbrowser de configuratieservice van de OpenCom 510.
Nee
De configuratie-PC op de COMaansluiting van de OpenCom 510 aansluiten. Externe-toegangsingave met “occonfig” aanmaken.
Maak de gebruikersgroepen en de gebruikers aan.
Geef het adres van de OpenCom 510 in, bijvoorbeeld “http://192.168.99.254/”.
Stel de systeemgegevens in. Kies de soort aansluiting. Sluit de S0-, de U pn- en de analoge apparaten aan en stel deze in. Stel de oproepverdeling in.
Gebruikersmanager
Stel de Least Cost Routing in: zones, providers en feestdagen.
PBX-configuratie
Least Cost Routing van de OpenCom 510 instellen?
Ja
LCR-cofiguratie
Ja
Geef in het menu "SYS-configuratie: Uitbreidingen" de licentiesleutel voor het vrijschakelen van het IP-pakket in.
Nee Netwerkfuncties van de OpenCom 510 instellen?
Easy Access configuratie
Inbellen (RAS)?
Ja
RAS-cnfiguratie
Ja
LAN-LAN-configuratie
Ja
ISP-configuratie
Ja
E-mail-configuratie
Nee Verbinding (LAN)? Nee Nee Internet? Nee E-mail? Nee
Gegevensbeveiliging
Klaar
Stroomdiagram: overzicht
Beknopte handleiding configuratie
Overzicht
147
PBX-aansluitingen Stel de soort aansluiting in (point-to-multipoint en/of point-to-point).
Soort aansluiting bepalen
Externe S0-interfaces bepalen
Hebt u ISDN-toestellen die u op een S0-interface wilt gebruiken?
Stel de externe S0-interfaces in en vul de door de provider toegewezen oproepnummers in.
S0-toestellen
Stel de interne S0-interfaces in en vul de interne oproepnummers in.
Ja
Interne S0-interfaces bepalen
Ja
Upn-interfaces configureren
Stel de Upn-interfaces in en vul de interne oproepnumers in.
DECT-toestellen
Wilt u DECT-toestellen gebruiken?
Nee
Wilt u systeemtelefoons of DECT-toestellen gebruiken?
Upn-toestellen
Nee
Wilt u analoge toestellen (bv. een faxapparaat) gebruiken?
Analoge toestellen
Nee
Ja
DECT-toestellen instellen
Registreer de analoge interfaces en vul de interne oproepnummers in.
Ja
a/b-interfaces configureren
Stel de analoge interfaces in en vul de interne oproepnummers in.
Ja
Sensor configureren
Vul de interne oproepnummers voor de tijdgroepen van de sensor in.
Ja
COM configureren
Kies de optie "Verbindingsgegevens".
Nee
Wilt u het sensorcontact gebruiken (bv. voor een deuropener)?
Sensor
Nee
Wilt u het programma OpenCount gebruiken?
COM
Nee Klaar
Stroomdiagram: configuratie van de PBX-aansluitingen
148
PBX-aansluitingen
Beknopte handleiding configuratie
Easy Access Hebt u een computernetwerk?
Lokaal netwerk
Nee
Klaar
Ja
Hostnaam
Hebt u een DHCP-server in uw netwerk?
DHCP
Geef aan de OpenCom 510 een naam.
De OpenCom 510 haalt de instellingen van uw DHCP-server.
Ja
Nee Schakel de DHCP-server van de OpenCom 510 in.
Vul de Ethernet-IP-configuratie voor de OpenCom 510 in.
OpenCom 510 DHCP-server
IP-adres netmasker Gateway-adres
Vul het adresbereik van de clientcomputers in uw netwerk in.
DNS
Nee Geef onder "Domeinnaam server" het IP-adres van de OpenCom 510 op. Deze wordt aan de clientcomputers via DHCP als DNS-server doorgegeven.
Vul het adresbereik voor de RAS-toegangen in.
Dit gateway-adres wordt aan de clientcomputers via DHCP gateway meegedeeld.
DHCP-adressen
Domeinnaam
Hebt u een DNS-server in uw netwerk?
Vraag bij uw netwerkadministrator het adresbereik voor de RAStoegangen op. Hiervoor moet uw administrator een IP-adresbereik voor de RAS-toegangen reserveren.
OpenCom 510 als DNS-server
Vul de domeinnaam in. Deze wordt aan de clientcomputers via DHCP als domeinnaam doorgegeven.
Ja
Geef onder "Domeinnaam server" het IP-adres van uw interne DNS-server op. Deze wordt aan de clientcomputers via DHCP als DNS-server doorgegeven.
Interne DNS invullen
PPP-adressen
Klaar
Stroomdiagram: configuratie van Easy Access
Beknopte handleiding configuratie
Easy Access
149
ISP-instellingen Wilt u een nieuwe Internet provider configureren?
Eigen ISP "SYS Configuratie: Systeem: Land" = "Duitsland"?
Geef de inbelgegevens van uw provider op.
Nee
Nee
Ja
T-Online
Kies onder "NETconfiguratie: Verbindingen: ISP" een van de vooraf ingestelde providers uit.
Ja
T-Online: oproepnummer, aansluitidentificatie, T-Onlinenummer, medegebruikernummer en paswoord.
Provider nieuw: providernaam, oproepnummer, gebruikersnaam en paswoord
Geef het IP-adres van de DNSserver in het Internet op.
Stel T-Online onder "NET: Configuratie: Verbindingen: ISP: Provider" in. De toegangsgegevens worden u bij de aanmelding meegedeeld.
Domeinnaamserver Postingangsserver en postuitgangsserver
Geef een standaard-POP-server en een standaard-SMTP-server op.
Provider uit de lijst kiezen
Max. leeglooptijd Stel de maximale tijd bij inactiviteit in, waarna de verbinding met de ISP wordt verbroken. Status activeren en provider kiezen
DSL (PPPoE) Ja
Nee Krijgt u het IP-adres door de provider toegewezen?
PPP
Stel de ISP onder "NET: Configuratie: Verbindingen: ISP" in.
Nee
HDLC
Ja
Dynamisch
Ja
Ja
IP-adres
Gateway
Max. leeglooptijd
Filterlijst IN
Nee
Netmasker
Geef de gateway voor de Internetverbinding op.
Eigen oproepnummer Max. verbindingstijd per maand
LAN
Nee
Ja Geef het IP-adres en het netmasker in, dat u van uw provider hebt gekregen.
Nee
Geef de maximale verbindingstijd voor een maand op.
Stel de maximale tijd bij inactiviteit in, waarna de verbinding met de ISP wordt verbroken. Kies de filterlijsten uit. Filterlijsten maakt u in "NET-configuratie: Safe Access" aan.
Filterlijst OUT ISP kan niet worden ingesteld.
Klaar
Stroomdiagram: configuratie van de ISP-instellingen
150
ISP-instellingen
Beknopte handleiding configuratie
RAS-instellingen Hebt u de netwerkinstellingen van de OpenCom 510 verricht?
Stel de RAS-toegang van de OpenCom 510 in. "NET-configuratie: Verbindingen: RAS"
LAN
Ja
Status
Oproepnummer
Kies tussen PAP, CHAP en CLID.
Hebt u gebruikers met RAStoegangsbevoegdheid aangemaakt?
NET-configuratie: Easy Access
Stel de netwerkinstellingen van de OpenCom 510 in.
Activeer de RAS-toegang. Geef het interne oproepnummer op, waarvoor de RAS-toegang moet worden geconfigureerd.
Bevoegdheid
Aantal verbindingen
Kies de filterlijsten uit. Filterlijsten maakt u in "NETconfiguratie: Safe Access" aan.
Nee
Geef op, hoeveel verbindingen via deze toegang gelijktijdig mogelijk zijn.
Filterlijst IN
Filterlijst OUT
Gebruikers
Ja
Nee
Gebruikersmanager: Gebruikers en gebruikersgroepen
Stel de gebruikers in, die een RAS-bevoegdheid hebben.
Interne oproepnummer in de inkomende oproepverdeling opnemen
Klaar
Stroomdiagram: configuratie van de RAS-instellingen
Beknopte handleiding configuratie
RAS-instellingen
151
LAN-LAN-instellingen Hebt u netwerkinstellingen van de OpenCom 510 verricht?
LAN
Ja Stel de LAN-LAN-verbinding in. "NET-configuratie: Verbindingen: LAN-LAN"
NET-configuratie: Easy Access
Stel de netwerkinstellingen van de OpenCom 510 in.
Protocol
Kies tussen PPP en HDLC transparant.
Oproepnummer local
Geef het interne oproepnummer op.
IP-adres local
Ja
Nee
Geef het lokale IP-adres in.
Netmasker local
Geef het lokale netmasker in.
CLID
Bevoegdheidmethode van het lokale LAN: CLID, PAP of CHAP?
Nee Gebruikersnaam local Paswoord local
Oproepnummer remote IP-adres remote Netmasker remote
Ja
CLID
Geef de gebruikersnaam op, waarmee het LAN op afstand toegang heeft. Geef het paswoord op, waarmee het LAN op afstand toegang heeft.
Geef het oproepnummer van de LAN-toegang op afstand in. Geef het IP-adres van het LAN op afstand op. Geef het netmasker van het LAN op afstand op.
Bevoegdheidmethode van het LAN op afstand: CLID, PAP of CHAP?
Nee Gebruikersnaam remote Paswoord remote
Geef de gebruikersnaam op, waarmee toegang tot het LAN op afstand kan worden gekregen. Geef het paswoord op, waarmee toegang tot het LAN op afstand kan worden gekregen. Kies de verbindingsrichting.
Verbindingsrichting Max. verbindingstijd per maand Max. leeglooptijd
Geef op, hoeveel minuten in de maand de verbinding met het LAN op afstand maximaal mag zijn opgebouwd. Stel de maximale tijd in, waarna bij inactiviteit de verbinding met het LAN op afstand wordt verbroken.
Interne oproepnummer in de inkomende oproepverdeling opnemen
Klaar
Stroomdiagram: configuratie van de LAN-LAN-instellingen
152
LAN-LAN-instellingen
Beknopte handleiding configuratie
E-mailfunctie Hebt u de netwerkinstellingen van de OpenCom 510 verricht?
LAN
Nee
Stel de netwerkinstellingen van de OpenCom 510 in.
NET-configuratie: Easy Access
Ja
Wilt u e-mail uit het Internet gebruiken?
Internet
Ja
Stel uw Internettoegang in. Nee
Is in uw LAN een interne emailserver ingesteld?
LAN
NET-configuratie: Verbinding: ISP
Nee
Geen e-mailgebruik Ja
Wilt u e-mailberichten op uw systeemtelefoons?
Bericht
Nee
Klaar Ja
Hebt u gebruikers aangemaakt, die bericht ontvangen?
Gebruikers
Ja
Stel de opvraagtijden in.
Nee
Maak gebruikers aan en activeer het e-mailbericht. Vul bovendien de emailadressen van de gebruikers in.
Gebruikersmanagers: Gebruikers, gebruikersgroepen en gebruikersaccounts
NET-configuratie: e-mail access
Klaar
Stroomdiagram: configuratie van de e-mailfunctie
Beknopte handleiding configuratie
E-mailfunctie
153
E-mail-access Hebt u toegang tot een emailserver in uw netwerk of in het Internet?
Mailserver
Nee
Stel uw netwerk of uw Internetoegang in.
NET-configuratie: Easy Access of ISP instellen
Ja
Hebt u mail-account-opvragen in de "Gebruikersmanager: Gebruikersaccounts" aangemaakt?
Gebruikersaccounts
Nee
Stel in de gebruikersmanager gebruikersaccounts in.
Gebruikersmanager: Gebruikersaccounts
Ja Instelling van de e-mailaccess-instellingen
Maximaal aantal e-mails per gebruikersaccount Geef op, met welke tussenpozen de OpenCom 510 alle mailaccounts moet opvragen.
Geef op, hoeveel e-mailinformatie per gebruikersaccount de OpenCom 510 maximaal tussentijds moet opslaan.
Opvraaginterval Begin- en eindtijden: Maandag t/m vrijdag 1e begintijd Maandag t/m vrijdag 1e eindtijd Maandag t/m vrijdag 2e begintijd Maandag t/m vrijdag 2e eindtijd Zaterdag 1e begintijd Zaterdag 1e eindtijd Zaterdag 2e begintijd Zaterdag 2e eindtijd
Definieer de tijdvensters waarin de OpenCom 510 met de ingestelde tussenpozen de mail-accounts op nieuwe berichten moet controleren. U kunt steeds twee tijdvensters definiëren voor werkdagen (maandag t/m vrijdag), zaterdagen en zondagen.
Zondag 1e begintijd Zondag 1e eindtijd Zondag 2e begintijd Zondag 2e eindtijd
Klaar
Stroomdiagram: configuratie van e-mail-access
154
E-mail-access
Beknopte handleiding configuratie
Vragen en antwoorden In dit hoofdstuk vindt u tips hoe u zelf functies die problemen opleveren of storingen van uw OpenCom 510 kan verhelpen. Let op! Reparaties aan de OpenCom 510 mogen alleen door vakkundig personeel worden uitgevoerd. Dat de OpenCom 510 bedrijfsklaar is wordt door de volgende LED’s gemeld:
activiteits-LED LAN-LED
+3,3 V LED -42 V LED
MPS+1-AC
MPS+1-AC
Plaats van de LED’s op de OpenCom 510
Algemeen/Hardware Vraag: de OpenCom 510 toont geen functie. overtuig u ervan dat de netstekker correct is aangesloten. Sluit een ander apparaat op de contactdoos aan om vast te stellen of die van spanning wordt voorzien. Vraag: de netstekker is correct aangesloten, er staat spanning op de contactdoos, maar desondanks reageert de OpenCom 510 nog steeds niet.
Vragen en antwoorden
GEVAAR! Gevaarlijke spanningen in het apparaat. Om het systeem stroomloos te maken, moet de netstekker uit het stopcontact worden getrokken!
Licht het controlelampje op (+3,3V/42V LED)? Als dat niet het geval is, meldt u zich bij uw servicecenter of uw speciaalzaak. Het kan zijn dat de voedingseenheid van de OpenCom 510 defect is. Vraag: na de restart van de OpenCom 510 geeft geen enkel aangesloten toestel iets aan op het display.
Algemeen/Hardware
155
De startprocedure van de OpenCom 510 neemt enige tijd in beslag. Controleer vervolgens of het centrale controlelampje (activiteitsLED) groen brandt en in regelmatige intervallen snel knippert. Dit toont aan dat de OpenCom 510 correct is opgestart en opnieuw bedrijfsklaar
is. Meer informatie vindt u in het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54. Als het heropstarten van de OpenCom 510 niet met succes is afgesloten, zet u de OpenCom 510 terug in de standaardinstelling (zie daarvoor het hoofdstuk Systeemgegevens terugzetten vanaf pagina 89).
Telefoneren Vraag: het is niet mogelijk om extern te telefoneren.
PBX Configuratie: Aansluitingen: S0).
Controleer de verbinding tussen de NTBA en de OpenCom 510.
Vraag: één van de telefoons doet het helemaal niet.
Kijk in de Configurator na of de externe S0-aansluitingen correct zijn ingesteld (menu PBX Configuratie: Aansluitingen: S0).
Controleer of de telefoon correct is aangesloten.
Vraag: de OpenCom 510 is op een NTBA in point-to-multipoint-configuratie aangesloten. Hoe komt het dat er nu geen externe verbindingen kunnen opgebouwd worden? In de standaardinstelling is een extra externe S0-aansluiting voor een NTBA in de systeemconfiguratie ingesteld. Daaraan wordt bij het toewijzen van externe lijnen de voorkeur gegeven. Deactiveer de betreffende S0-aansluiting in de Configurator (menu
156
Telefoneren
Kijk bovendien of de gebruikte aansluiting in de Configurator correct is ingesteld (menu PBX Configuratie: Aansluitingen). Vraag: een van de telefoons kan niet extern telefoneren. Controleer of een gebruiker voor de telefoon is ingesteld. Als dat niet het geval is, gelden de instellingen van de gebruikersgroep Guests voor de telefoon in kwestie. Deze gebruikersgroep heeft standaard geen bevoegdheid om extern te bellen. Controleer ook of de voor de telefoon ingestelde gebruiker lid is van
Vragen en antwoorden
een gebruikersgroep met externe bevoegdheid (Configurator, menu Gebruikersmanager: gebruikersgroepen). Kijk ook na of het interne nummer van deze telefoon in de uitgaande oproepverdeling is ingesteld (Configurator, menu PBX Configuratie: Oproepverdeling). Vraag: op een telefoon kan een eigenschap (bv. oproepafleiding instellen) niet worden gebruikt, hoewel die eigenschap in de Configurator van de OpenCom 510 is ingesteld. Controleer of de voor deze telefoon ingestelde gebruiker lid is van een gebruikersgroep met bevoegdheid om deze eigenschap te gebruiken (Configurator, menu Gebruikersmanager: Gebruiker en gebruikersgroepen). Een aantal eigenschappen kan pas gebruikt worden als de systeem-PIN veranderd is. Vraag: een aangesloten ISDN-telefoon geeft niets weer. U heeft de ISDN-telefoon op een externe S0-interface (RJ-45-bus) aangesloten. Deze zijn alleen bedoeld voor de verbinding met een NTBA. Sluit de telefoon op de interne S0-interface (drukklemmen) aan. Vraag: vanaf een ISDN-telefoon kan weliswaar worden gebeld, hij is zelf echter niet bereikbaar.
Vragen en antwoorden
U moet het interne nummer dat u in de Configurator (menu PBX Configuratie: aansluitingen: S0) voor deze ISDN-telefoon heeft ingesteld, op de ISDN-telefoon als MSN programmeren. Tips daarvoor vindt u in de handleiding van de ISDN-telefoon. Vraag: de oproepverdeling: uitgaand kan deze aan de point-tomultipoint niet worden ingesteld. U heeft een point-to-multipoint en een point-to-point parallel ingesteld. In dat geval worden alle verbindingen naar extern opgebouwd via de point-to-point. U kan in de Configurator (menu Oproeperverdeling: Uitgaand) de uitgaande oproepverdeling alleen voor de systeemaansluiting instellen. Voor afzonderlijke verbindingen kan d.m.v. een kengetalprocedure een MSN gericht worden toegewezen. Tips daarvoor vindt u in de handleiding “Standaardtoestellen op het communicatiesysteem OpenCom 100”. Vraag: welke oorzaak kunnen problemen bij het ontvangen resp. zenden van faxen hebben? De oorzaak is zeer vaak een probleem met de ISDN-L1-referentietakt die door de provider wordt geleverd. Bij een onzuivere takt is de jitter-waarde weliswaar onhoorbaar voor het menselijke oor, gegevens-
Telefoneren
157
transmissies via modem of fax kunnen echter gestoord zijn. Controleer of en welke ISDN-lijn de takt levert. Op één van de geïnstalleerde ISDN-
interface-kaarten (MX+S01-8 of MT+S2M1-1) moet de LED 3 permanent groen branden. Details vindt u onder L1 klokpuls vanaf pagina 110.
DECT Vraag: het controlelampje van het RFP 21/23 knippert, maar geen van de DECT-handtoestellen functioneert. Controleer of de toestelinstelling voor de Upn-aansluiting in kwestie is ingesteld op RFP 21/23 (Configurator, menu PBX Configuratie: Aansluitingen: Upn). Vraag: het controlelampje van de RFP 21/23 licht continu op, maar een van de DECT-handtoestellen toont “Geen verbinding”. U heeft nog geen aansluiting voor het handset ingesteld. Maak dit in de Configurator aan en begin met het aanmelden (menu: PBX Configuratie: Aansluitingen: DECT-PP).
Vraag: een DECT-handset van een andere producent functioneert niet. Controleer of het handset de DECTGAP-standaard ondersteunt. Controleer ook of voor het handset in de Configurator de instelling GAP gezet is (menu: PBX Configuratie: Aansluitingen: DECT-PP). Vraag: het duurt zeer lang voor de RFP 21/23 start. Wat kan de oorzaak hiervan zijn? Dit gedrag kan wijzen op een probleem met de referentietakt. Zie ook welke oorzaak kunnen problemen bij het ontvangen resp. zenden van faxen hebben? vanaf pagina 157.
Vraag: is het mogelijk om de tijd voor het aanmelden te verlengen? U moet de IPEI van het handset in de Configurator met de hand ingeven. Dan wordt de tijd voor het aanmelden verlengd tot een uur (menu: PBX Configuratie: Aansluitingen: DECT-PP).
158
DECT
Vragen en antwoorden
LAN Vraag: het is niet mogelijk om een netwerkverbinding met de OpenCom 510 op te bouwen. Controleer of het controlelampje op de hubs op de netwerkkaart van de PC’s een correcte verbinding aangeven. Controleer de LAN-controlelampjes van de OpenCom 510. De groene LAN-LED signaliseert dat de netwerkkabel correct is aangesloten. Om vervolgens te controleren of er een netwerkverbinding met de OpenCom 510 bestaat, voert u in het Windows startmenu onder “Uitvoeren” het commando “Ping IP-adres” (bv. ping 192.168.99.254) in. Vraag: hoe kan ik het IP-adres van de OpenCom 510 te weten komen? Om het IP-adres te weten te komen, voert u aan een aangesloten systeemtelefoon de kentgetalprocedure * 1 8 2 in. Met de procedure * 1 8 3 kan u ook het netmask bekijken. Vraag: de netwerkverbinding functioneert maar in de browser wordt niets weergegeven. Voer het IP-adres van de OpenCom 510 volledig in, inclusief de kenmerken van het protocol, bij-
Vragen en antwoorden
voorbeeld http://192.168.99.254/. Controleer of de browser voor een verbinding via een proxy-server is ingesteld. Als dat het geval is deactiveert u de instelling “verbinding via proxy-server”. Vraag: ik heb de OpenCom 510 net nog via het netwerk geconfigureerd. Hoezo kan er nu geen verbinding via externe toegang worden gebruikt? Netwerkkaarten ent adapters voor de externe toegang kunnen niet met dezelfde routinginstelling worden gebruikt. Deactiveer de netwerkkaart en verbindt dan pas via externe toegang. Vraag: in ons inmiddels gegroeide netwerk zijn meerdere segmenten via een centrale router verbonden. Hoe kunnen PC’s uit alle segmenten verbinding opnemen met de OpenCom 510? Gebruik in de Configurator de instelling LAN onder ISP en registreer als default gateway de centrale router. Deactiveer eventueel voor de ISP geldende filterregels (menu: NET Configuratie: Verbindingen: ISP). Als voor uw netwerk meerdere routers in verschillende segmenten geconfigureerd zijn, kan u extra stati-
LAN
159
sche routes aangeven in het menu NET Configuratie: Easy Access: Routes. Vraag: De IP-adressen worden in ons netwerk door de OpenCom 510 dynamisch toegewezen via DHCP. Kan ik het IP-adres voor onze interne server-PCs (Mail, Web) vast toewijzen?
U heeft een statische adrestoewijzing voor deze PCs nodig. Maak in de Configurator overeenkomstige toewijzingsingaven in het menu NET Configuratie: DHCP. Activeer daar de “Dynamische en statische adrestoewijzing”. Als u deze IPadressen in het menu NET Configuratie: Easy Access: Hosts een naam toewijst, kan u de server-PC’s gewoon met de DNS-naam aanspreken.
Internet Vraag: ik kan onze externe bedrijfshomepage niet oproepen. De Homepage van uw bedrijf is extern onder “www.firma.nl” oproepbaar. U heeft in de Configurator als domein “firma.nl” aangegeven. Daarmee geldt de URL van de homepage van uw firma als interne URL, hij kan alleen door het invoeren van het directe IP-adres worden aangesproken. Verander eventueel de domeininstelling in het menu NET Configuratie: Easy Access. Vraag: hoezo functioneert een aantal Internet-diensten niet, hoewel ze bij het directe inbellen via een modem gebruikt kunnen worden?
vanuit het Internet. Dit wordt door de ingestelde filterregels verhinderd. Bovendien is het door de voorgenomen adresvertaling (NAT) niet mogelijk om inkomende Internetverbindingen direct door te verbinden naar een aangesloten PC. Vraag: het is niet mogelijk om met de OpenPhone 25/27 een toegang tot het Internet op te bouwen. Voorwaarde is dat het handset als handset+data is ingesteld. Bovendien moet het oproepnummer waarmee de OpenPhone 25/27 de Internet-toegang opbouwt, in het gebruikersprofiel in kwestie zijn geregistreerd (Configurator, menu Gebruikersmanager: gebruiker).
Een aantal Internet-diensten vereist een actieve verbindingsopname
160
Internet
Vragen en antwoorden
De Internet-toegang via de OpenPhone 25/27 kan ofwel direct via een externe-toegangsverbinding ofwel indirect via de RAS-toegang van de OpenCom 510 worden opgebouwd. Met de directe toegang kan een willekeurige provider direct worden gekozen. Met de indirecte toegang wordt de routingfunctie van de OpenCom 510 mede gebruikt; zo gelden dan bijvoorbeeld ook de daarbij ingestelde veiligheidseigenschappen. Direct via een externetoegangsverbinding. Als de Internet-toegang direct via een externe-toegangsverbinding gebeurt, controleer dan of ■
op uw PC de externe toegang correct geïnstalleerd is en of u de juiste ISP-toegangsdata heeft ingesteld,
■
het interne nummer waarmee de OpenPhone 25/27 de dataverbinding maakt, in de uitgaande oproepverdeling is ingesteld (Configurator, menu PBX Configuratie: Oproepverdeling: Uitgaand).
■
een intern oproepnummer voor de RAS-toegang is ingesteld (menu Net Configuratie: Verbindingen: RAS),
■
voor uw gebruikersgroep de RAS-bevoegdheid is vrijgeschakeld (menu Gebruikersmanager: Gebruikersgroepen).
Tips voor de software-installatie en configuratie van de Internet-toegang vindt u in de handleiding “OpenPhone 25” of in de handleiding “OpenPhone 27”.
Indirect via RAS-toegang Als de toegang via RAS gebeurt, zou de systeembeheerder in de Configurator moeten controleren, of ■
de Internet-toegang via RAS is toegestaan (menu Net Configuratie: Safe Access),
Vragen en antwoorden
Internet
161
Technische gegevens Neem de technische gegevens van de verschillende modules in acht in het hoofdstuk Modules vanaf pagina 54. Component
Pag.
Frame 1-12 van de OpenCom 510 – Backplane-systeem BPV+1-12:
– Afmetingen:
voedingsspanningen en systeemsignalen voor maximaal 2 netadapters, 1 centrale besturingsmodule en 12 interface-kaarten
29
4,5 HE (1 HE = 44,45 mm)
–
19"-frame volgens DIN 41494 deel 5 voor montage in een 19"-kast – Aantal slots:
12
22
– Kabellengte:
50 cm; 1:1 netwerkkabel tussen master en slave
103
– Aantal kanalen:
236
–
Cascadering van twee 19"-frames
Modules
162
– Voeding MPS+1-AC (met AC/DC-omvormer)
57
– Centrale besturingsmodule MC+1-3
59
– Lijnmodule MT+S2M1-1
62
– Lijn- of deelnemermodule MX+S01-8
65
– Deelnemermodule MS+UPN1-8
67
– Deelnemermodule MS+UPN2-8
69
– Deelnemermodule MS+A1-8
71
Technische gegevens
Hieronder vindt u een overzicht van de uitbreidingsgrenzen van de OpenCom 510. Deze uitbreidingsgrenzen ontstaan uit de combinatie van verschillende interface-kaarten. Uitbreidingsgrenzen OpenCom 510 Maximaal aantal aansluitingen
…met module…
2 (1 x Ethernet, 1 x V.24)
MC+1-3
4 x S2M
MT+S2M1-1
24 x S0 (intern of extern bruikbaar)
MX+S01-8
24 x Upn
MS+UPN1-8
24 x Upn
MS+UPN2-8
24 x a/b
MS+A1-8
Algemene uitbreidingsgrenzen 2
Frame
1
CompactFlash-kaart
Opmerking: in de online-help vindt u het overzicht van de grenswaarden die bij de configuratie van de OpenCom 510 in acht moeten worden genomen.
Technische gegevens
163
Index Numerics
C
19"-frame 15, 21
CAPI 138 Cascaderen van communicatiesystemen 89, 103 COM-aansluiting 46 Communicatiesysteemnummer 114 Configuratie 73 Linux en MacOS 82 Op afstand 86 Opslaan en laden 88 Vooraf 86 Voorbereiden 83 Webconsole oproepen 83 Configuratievoorbeelden 91 Inleiding TCP/IP 92 OpenCom 100 in een LAN met een voor IP geschikte server 96 OpenCom 100 in een LAN zonder server 93
A a/b-aansluitingen 42 a/b-adapter 47 Aanmeldingsprocedure 141 Aansluitingen (zie Interfaces) 34 Aanvullend toetsenbord 117 Accessoires 50 Achterbord 15 Vervangen 29 Actor zie Parlofoon 43 Adapter Audio 48 Kabel (RS-232 - RJ-45) 16 Upn 47
B Basisinstellingen 10, 89 Systeemgegevens terugzetten 89 Beknopte handleiding Configuratie 146 Easy Access 149 E-mail-access 154 E-mailfunctie 153 ISP-instellingen 150 LAN-LAN-instellingen 152 Overzicht 147 PBX-aansluitingen 148 RAS-instellingen 151 Besturingsmodule 5, 15 Functiebeschrijving 59 Installatie 24 Bevoegdheden 10 Bezettoets 118 Bundel 112
164
D DECT 8, 144, 158 Directtoets 118 DNS 94, 96 DSL-aansluiting 45 DSS1 109
E Eigenschappen 5 Internet basisinstellingen 13 Telefonie basisinstellingen 10 E-mail 9, 101 Externe-toegangsverbinding 161
F Frame 1-12 15, 21
Index
G
K
Gesprekstoetsen 117
Keypad 50 Klok 141
H L Hardware 155
I Installatie 15, 17 Besturingsmodule 24 Inhoud van de levering 16 Interfaces 26 Montage in een 19"-rack 21 Montageplaats 20 Netadapter 27 Interface-kaarten 5, 15 Installatie 26 Interfaces a/b 42 LAN 45 MS+A1-8 71 MS+UPN1-8 67 MS+UPN2-8 69 MX+S01-8 65 Overzicht 34 PCM 44, 104 S0 35, 38 S2M 62 Upn 39 V.24 7 Internet 160 Basisinstellingen 13 E-mail 101 Internet-toegang 100 Kosten 100 NAT 101 Toegang 8 Web 100 ISDN-L1-referentietakt 107
Index
LAN-aansluiting 45 LCR 113 LDAP 142 Lijntoets 117 Linux 82
M MacOS 82 Makelaarteam 123 MC+1-3 44, 104 zie Besturingsmodule 59 MPS+1-AC zie Netadapters 57 MS+A1-8 71 MS+S2M1-1 107, 110 MS+UPN1-8 67, 105 MS+UPN2-8 69, 105 MT+S2M1-1 62 MX+S01-8 65
N NAT 101 Netadapter 15 Installatie 27 Netadapters 5 Functiebeschrijving 57 NET-CAPI 138 Netwerk van communicatiesystemen 108 NTBA 156 NTBBA 45 Nummering 113
165
O OpenCTI 141 OpenPhone 25 161 Outlook Express 142
P Parlofoon 43 PC-klok synchroniseren (SNTP) 141 PCM-aansluiting 44 PC-statusindicatie 140 Pin-toewijzing a/b-interface 44 Audio-adapter 48 IAE 37 MT+S2M1-1 63 S0-interface 35 Upn-interface 40, 67 V.24-interface 46 Point-to-multipoint-aansluiting 6, 108 Point-to-point-aansluiting 6
Q Q.SIG 109
R RAS-toegang 95, 161 Route 112
Setup 76 Browser oproepen 81 Eerste configuratie 73 Externe-toegangsnetwerk 78 Interface (V.24) 78 Netwerkkaart 79 Netwerkverbinding opnemen 80 NT4-RAS-dienst 79 Slots 22 SNTP 141 Software-update inlezen 88 Storingen zelf verhelpen 155 Stroomuitval 32 Systeemaansluiting 108 Systeemgegevens terugzetten 89 Systeemvoorwaarden 75
T TAPI 136 TCP/IP 92 Team van drie 121 Teamfuncties Inleiding 117 Verklaring van de toetsen 117 Teamtoets 118 Telefoneren 156 Telefonie basisinstellingen 10 Tijd bij stroomuitval 32 Tijdzone 141 Toestellen Overzicht 34
S U S0-aansluiting 35 extern 38 intern 38 S0-interface 157 S2M 109 Sensor zie Parlofoon 43 Serieteam 122
166
USB DECT Box 144
V Vaste verbindingen 111 Veiligheidstips 17 Voice Mail 42 Vragen en antwoorden 155
Index
W Wachtmuziek 42 Aansluitbare toestellen 42 Eigen wachtmuziekbestanden aanmaken 89
Index
167
Notities
168
Index
DeTeWe AG & Co. Zeughofstraße 1, D-10997 Berlin WWW: http://www.detewe.de/
Wijzingen voorbehouden Stand 06.2004