OPEL CORSA Infotainment System
Inhoud
Touch & Connect ........................... 5 CD 40 USB .................................. 93 CD 30 / CD 30 MP3 ................... 133 Mobiele telefoonportaal ............. 163
Touch & Connect
Inleiding ......................................... 6 Radio ........................................... 22 Cd-speler ..................................... 27 AUX-ingang ................................. 32 USB-poort .................................... 33 Streaming audio via Bluetooth ..... 36 Navigatie ...................................... 38 Telefoon ....................................... 77 Trefwoordenlijst ........................... 90
6
Inleiding
Inleiding Algemene aanwijzingen ................. 6 Antidiefstalfunctie ........................... 7 Overzicht bedieningselementen .... 9 Bediening ..................................... 12
Algemene aanwijzingen Het infotainmentsysteem biedt u eer‐ steklas infotainment voor in uw auto. De radio heeft zes zendergeheugens voor het golfbereik AM en twaalf zen‐ dergeheugens voor het golfbereik FM. De geïntegreerde cd-speler onder‐ houdt u met audio- en MP3/WMACD’s. U kunt externe gegevensopslagappa‐ raten als andere audiobronnen op het infotainmentsysteem aansluiten, bijv. iPod, mp3-speler, USB-stick of een draagbare cd-speler; via een ka‐ bel of via Bluetooth. Het navigatiesysteem met dynami‐ sche routeplanning brengt u veilig naar uw bestemming en kan, desge‐ wenst, files of andere knelpunten om‐ zeilen. Ook is het infotainmentsysteem uit‐ gevoerd met een telefoonportaal waarmee u uw mobiele telefoon com‐ fortabel in de auto kunt gebruiken.
Eventueel kunt u het Infotainmentsys‐ teem met de knoppen op het stuur‐ wiel bedienen. Door het goed doordachte design van de bedieningselementen, het aan‐ raakscherm en de heldere displays kunt u het systeem gemakkelijk en in‐ tuïtief bedienen.
Belangrijke informatie over de bediening en de verkeersveiligheid 9 Waarschuwing Het infotainment-systeem moet worden gebruikt zodat er te allen tijde veilig met de auto kan worden gereden. Zet bij twijfel uw auto aan de kant en bedien het infotain‐ ment-systeem terwijl u stilstaat.
Inleiding 9 Waarschuwing Het gebruik van het navigatiesys‐ teem vrijwaart de bestuurder niet van zijn verantwoordelijkheid cor‐ rect en oplettend aan het verkeer deel te nemen. De overeenkom‐ stige verkeersregels moeten zon‐ der uitzondering in acht worden genomen. Voer alleen iets in (bijv. een adres) terwijl de auto stilstaat. Wanneer de routebegeleiding te‐ gen de verkeersregels ingaat, moet u altijd de verkeersregels volgen.
9 Waarschuwing In sommige gebieden zijn eenrich‐ tingsstraten en andere wegen en inritten (bijv. voetgangerszones) waar u niet mag inrijden niet op de kaart aangegeven. In dergelijke gebieden geeft het infotainmentsysteem een waarschuwing die geaccepteerd moet worden. Hier
moet u in het bijzonder letten op eenrichtingsstraten, wegen en in‐ ritten waar u niet mag inrijden.
Radio-ontvangst
Tijdens de radio-ontvangst kunnen gesis, geruis, signaalvervorming of signaaluitval optreden door: ■ wijzigingen in de afstand tot de zen‐ der, ■ ontvangst van meerdere signalen tegelijk door reflecties, ■ obstakels.
Antidiefstalfunctie Het infotainmentsysteem is gewoon‐ lijk ontgrendeld en toegankelijk. Bij een poging om het infotainmentsys‐ teem met geweld uit te bouwen treedt de antidiefstalfunctie in werking en vergrendelt deze het systeem. In dat geval moet u het infotainmentsys‐ teem via een viercijferige pincode ontgrendelen.
7
Let op De viercijferige pincode staat ver‐ meld op de Car Pass die bij de boorddocumentatie meegeleverd is.
Infotainmentsysteem ontgrendelen
Bij het onderbreken van de voeding van het infotainmentsysteem, bijv. losgekoppelde voertuigaccu, wordt het systeem vergrendeld. Bij het herstellen van de voeding en het inschakelen van het infotainment‐ systeem verschijnt er op het display een melding dat het systeem vergren‐ deld is.
8
Inleiding
Voer uw viercijferige pincode in om het infotainmentsysteem te ontgren‐ delen: Let op Gedetailleerde beschrijving van me‐ nubediening via aanraakscherm of multifunctionele knop 3 12. 1. Selecteer de knop OK op het scherm. Er verschijnt een toetsenblok voor het invoeren van de pincode.
2. Voer de cijfers van uw pincode in.
Eventueel kunt u reeds inge‐ voerde cijfers met de knop Wissen op het scherm wissen. 3. Na het invoeren van alle cijfers selecteert u de knop OK op het scherm om de ingevoerde gege‐ vens te bevestigen. Gedurende enkele seconden ver‐ schijnt er een melding met be‐ langrijke informatie over het vei‐ lige gebruik van het infotainment‐ systeem. Het infotainmentsysteem wordt ontgrendeld en is weer gereed voor gebruik. Let op Als de ingevoerde pincode onjuist is, verschijnt de desbetreffende mel‐ ding. Het infotainmentsysteem blijft vergrendeld. U hebt nog twee pogin‐ gen om de juiste pincode in te voe‐ ren. Als u drie keer een onjuiste pincode invoert, wordt het infotainmentsys‐ teem gedurende een uur vergren‐ deld. U moet een uur wachten, voor‐
dat u alsnog de juiste code kunt in‐ voeren. Laat het infotainmentsys‐ teem hierbij ingeschakeld.
Inleiding
Overzicht bedieningselementen Touch & Connect
9
10 1
Inleiding l ......................................... 23 Radio: omlaag scrollen in zendergeheugen ................... 23
2
Cd/mp3: kort indrukken: track achteruit overslaan; lang indrukken: snel terugspoelen ......................... 28 W ......................................... 12 Modus Dag / Nacht / Auto: indrukken: omschakelen tussen modi ........................... 12
3
Helderheid: indrukken: instelling activeren; aan combiknop draaien: bijstellen ................................ 12 m ......................................... 23 Radio: omhoog scrollen in zendergeheugen ................... 23
4
Cd/mp3: kort indrukken: track vooruit overslaan; lang indrukken: snel vooruitspoelen ...................... 28 Cd-sleuf ................................. 28
5
MAP ...................................... 39
11 / .......................................... 12
6
Kaart weergeven ................... 39 R .......................................... 28
Menu: een niveau terug ........ 12 12 Radiozendertoetsen 1...6 ..... 23
7
Cd uitwerpen ......................... 28 NAV ....................................... 39
Lang drukken: station opslaan ................................. 23
8
Navigatiemenu ...................... 39 TRAF ..................................... 67
9
Menu Verkeersinformatie ...... 67 SETUP .................................. 12
Kort drukken: station selecteren ............................. 23 13 I .......................................... 81
Menu Instellingen .................. 12 10 Multifunctionele toets ............ 12 Draaien: schermtoetsen of menuopties markeren; numerieke waarden instellen ................................ 12 Drukken: de gemarkeerde schermtoets of menuoptie selecteren/activeren; de ingestelde waarde bevestigen; naar een andere optie van de instellingen gaan ................... 12
Menu Telefoon ...................... 81 14 m-knop .................................. 12 Indrukken: infotainment‐ systeem in-/uitschakelen ....... 12 Draaien: volume aanpassen ............................ 12 15 MEDIA ................................... 12 Andere audiobron (radio, cd, aux, enz.) ........................ 12 16 FM-AM .................................. 22 Radio inschakelen of van frequentiebereik wisselen ..... 22
Inleiding Audiobedieningsknoppen aan stuurwiel
1 2
Draaischijf: tijd handmatig instellen (zie handleiding Instructieboekje) ...................... 9 q-toets ................................. 12 Andere audiobron (radio, cd, aux, enz.) ........................ 12
3
p-toets ................................ 81 Telefoon aangesloten, geen gesprek actief: 1 keer indrukken: menu Telefoon opvragen; nogmaals indrukken: opnieuw kiezen (indien nummer voor opnieuw kiezen beschikbaar) .............. 81
4
Kort indrukken: inkomende afroep aannemen; lang indrukken: inkomende oproep afwijzen ..................... 81 d-toets ................................... 23 Radio: omhoog scrollen in zendergeheugen ................... 23
5
Cd/mp3: track vooruit overslaan .............................. 28 c-toets ................................... 23 Radio: omlaag scrollen in zendergeheugen ................... 23 Cd/mp3: track achteruit overslaan .............................. 28
6
11
o Draaischijf .................... 12 Draaien: volume aanpassen ............................ 12
12
Inleiding
Bediening Bedieningselementen
Het Infotainmentsysteem wordt be‐ diend met behulp van functietoetsen, multifunctieknoppen, een aanraak‐ scherm en op het display weergege‐ ven menu's. Invoer kan naar keuze plaatsvinden via: ■ de centrale bedieningseenheid op het instrumentenpaneel 3 9 ■ bedieningsknoppen op het stuur 39
Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen
Druk de X-knop kort in. Na het in‐ schakelen is de laatst geselecteerde infotainmentbron actief. Automatisch uitschakelen Wanneer u het infotainmentsysteem, terwijl het contact uitstaat, met behulp van de X-knop hebt ingeschakeld, dan wordt het 1 uur na de laatste in‐ voer automatisch weer uitgescha‐ keld.
Volume instellen
Draai aan de X-knop. De actuele in‐ stelling verschijnt op het display. Wanneer het infotainmentsysteem in‐ geschakeld is, wordt het laatst gese‐ lecteerde volume ingesteld. Na het geheel uitschakelen van het volume (op nul gezet) verschijnt het symbool \ op de bovenste regel van alle hoofdmenu's. Voor snelheid gecompenseerd volume Na het activeren van het voor snel‐ heid gecompenseerd volume, zie "Volume-instellingen" onderstaand, wordt het volume automatisch zoda‐ nig aangepast dat u geen geluid van het wegdek of van de rijwind hoort. Volume van verkeersberichten (TA) aanpassen Tijdens een bericht kunt u met de knop X het volume van verkeersbe‐ richten aanpassen. Na het afronden of annuleren van het bericht gaat het volume weer automatisch terug naar de oorspronkelijke stand.
Nadere details over de TA-functie 3 22 en 3 25. Volume van gesproken opdrachten (navigatie) aanpassen U kunt het volume van gesproken op‐ drachten tijdens een opdracht met de knop X of via het menu navigatie-in‐ stellingen aanpassen, zie "Volumeinstellingen" onderstaand. Het aangepaste niveau wordt opge‐ slagen door het infotainmentsysteem en wordt automatisch gebruikt voor alle verdere gesproken opdrachten totdat de instelling weer wordt gewij‐ zigd. Volume van aux-ingangsbronnen aanpassen Het relatieve volumeniveau van ex‐ terne audiobronnen, bijv. een draag‐ bare cd-speler, kan worden aange‐ past via het menu audio-instellingen, zie "Volume-instellingen" onder‐ staand.
Inleiding Volume van telefoonaudio aanpassen Tijdens een telefoongesprek bericht kunt u met de knop X het volume van telefoonaudio aanpassen. Het aangepaste niveau wordt opge‐ slagen door het infotainmentsysteem en wordt automatisch gebruikt voor alle verdere telefoongesprekken tot‐ dat de instelling weer wordt gewijzigd. Let op Bij het aanpassen van het volume van telefoonaudio wordt meteen het volume van de beltoon aangepast.
Bedieningsstanden Radio Druk op de FM-AM-toets om het menu AM, FM1 of FM2 op te vragen of om tussen deze menu's over te schakelen. Gedetailleerde beschrijving van de radiofuncties 3 22.
Audiospelers Druk op de MEDIA-toets om het menu CD, CD MP3, iPod, USB, AUX of BLUETOOTH-AUDIO (waar beschikbaar) op te vragen of om tus‐ sen deze menu's over te schakelen. Gedetailleerde beschrijving van: ■ CD-spelerfuncties 3 28 ■ AUX-ingangsfuncties 3 32 ■ USB-poortfuncties 3 33 ■ Bluetooth-muziekfuncties 3 36 Navigatie Druk op de NAV-toets om het NAVIGATIE-menu op te roepen. Druk op de MAP-toets voor een we‐ genkaart met de huidige positie van de auto. Gedetailleerde beschrijving van de navigatiefuncties 3 38. Telefoon Druk op de I-toets om het TELEFOON-menu op te roepen. Gedetailleerde beschrijving van de functies van het telefoonportaal 3 77.
13
Bedieningsorganen voor de menu's Aanraakscherm Het display van het infotainmentsys‐ teem heeft een aanraakgevoelig op‐ pervlak voor rechtstreekse interactie met de getoonde menubedieningsor‐ ganen. Zo kunt u een knop op het scherm ac‐ tiveren door met een vinger erop te tikken of een schuifelement op het scherm met een vinger verschuiven.
Voorzichtig Gebruik geen puntige of harde voorwerpen zoals balpens, potlo‐ den of iets soortgelijks voor het aanraakscherm. Multifunctionele toets Als het aanraakscherm niet wordt ge‐ bruikt voor menunavigatie is de mul‐ tifunctionele knop het centrale bedie‐ ningselement voor de menu's.
14
Inleiding
Draaien: ■ knop op het scherm of menuoptie selecteren ■ instelwaarde wijzigen Indrukken: ■ geselecteerde knop op het scherm of menuoptie activeren ■ gewijzigde instelwaarde bevesti‐ gen ■ naar een andere insteloptie over‐ schakelen / (terug)-toets Druk op de /-toets om vanuit een submenu weer naar het naasthogere menuniveau te gaan. Als er momenteel een hoofdmenu ac‐ tief is, bijv. het menu FM1 of CD, kunt u met de /-toets de kaart met de huidige positie van de auto opvragen.
Voorbeelden van de menubediening Knop op het scherm of menuoptie selecteren
Met aanraakscherm: Tik op een knop op het scherm of menuoptie. De betreffende systeemfunctie wordt geactiveerd of er verschijnt een mel‐ ding of een submenu met verdere op‐ ties. Met multifunctionele knop: 1. Draai de multifunctionele knop rechts- of linksom om een knop op
het scherm of een menuoptie te selecteren. De momenteel geselecteerde knop op het scherm of menuoptie wordt gemarkeerd. 2. Druk op de multifunctionele knop om de geselecteerde knop op het scherm of menuoptie te activeren. De betreffende systeemfunctie wordt geactiveerd of er verschijnt een melding of een submenu met verdere opties. Let op In de hoofdmenu's voor audio en te‐ lefoon, zie onderstaand voorbeeld, kunnen de schermknoppen onder‐ aan de menu's alleen worden gese‐ lecteerd/geactiveerd via het aan‐ raakscherm, niet via de multifuncti‐ onele knop.
Inleiding Meldingen
Voorbeeld FM-radiomenu: knoppen TA, FM-lijst en Handm. kunnen alleen via het aanraakscherm worden gese‐ lecteerd/geactiveerd. Let op In de volgende hoofdstukken wor‐ den de stappen voor het selecteren en activeren van een knop op het scherm of een menuoptie via aan‐ raakscherm of multifunctionele knop simpelweg beschreven als "...selec‐ teer de...knop op het scherm" of "...selecteer de...menuoptie...".
Voorafgaand aan het uitvoeren van een systeemfunctie wordt u vaak via een melding gevraagd of de systeem‐ functie daadwerkelijk moet worden uitgevoerd of hoe die systeemfunctie moet worden uitgevoerd. Selecteren en activeren van een knop in een melding op het scherm werkt precies zoals beschreven voor knop‐ pen in een menu op het scherm. Druk op de /-toets als u zo'n mel‐ ding wilt onderdrukken zonder een systeemfunctie te activeren.
15
Door een lange lijst met menuopties bladeren
Als er meer menuopties zijn dan het scherm kan bevatten, verschijnt er een schuifbalk. Met aanraakscherm: ■ Tik op het scherm op de knop ∧ of ∨ van de schuifbalk, of ■ verplaats de schuif van de schuif‐ balk met uw vinger omhoog of om‐ laag om door de lijst met menuopties te bladeren.
16
Inleiding
Met multifunctionele knop: Draai de multifunctionele knop rechts- of linksom om door de lijst met menuopties te bladeren. Een instelling aanpassen De verschillende typen instellingen in de diverse instellingenmenu's wor‐ den onderstaand getoond en be‐ schreven. Voorbeeld: Audio-instellingen
Met aanraakscherm: Tik op één van de knoppen op het scherm, bijv. - of + naast een instelling om deze aan te passen.
Met multifunctionele knop: 1. Draai de multifunctionele knop rechts- of linksom om een menu‐ optie te selecteren. 2. Druk op de multifunctionele knop om de geselecteerde menuoptie te activeren. Het label van de menuoptie wordt rood gemarkeerd. 3. Draai de multifunctionele knop rechts- of linksom om de instelling aan te passen. 4. Druk op de multifunctionele knop om de aangepaste instelling te bevestigen. Het label van de menuoptie is niet meer rood gemarkeerd. Let op In de volgende hoofdstukken wor‐ den de stappen voor het instellen via aanraakscherm of multifunctionele knop simpelweg beschreven als "...zet...op...".
Voorbeeld: Instellingen Weg vermij‐ den
Met aanraakscherm: Tik op de knop op het scherm - of + naast een instelling om deze aan te passen. Met multifunctionele knop: Werkwijze identiek aan zoals be‐ schreven in "Voorbeeld: audio-instel‐ lingen".
Inleiding Voorbeeld: Display-instellingen
Met aanraakscherm: Tik op een menuoptie om naar een andere instellingsoptie over te scha‐ kelen. Let op De punten onder een instelling ge‐ ven aan hoeveel opties er voor die instelling beschikbaar zijn.
Met multifunctionele knop: 1. Draai de multifunctionele knop rechts- of linksom om een menu‐ optie te selecteren. 2. Druk op de multifunctionele knop om naar een andere instellings‐ optie over te schakelen. Let op In de volgende hoofdstukken wor‐ den de stappen voor het instellen van een andere optie via aanraak‐ scherm of multifunctionele knop sim‐ pelweg beschreven als "...zet...op...naam van optie...". Voorbeeld: Systeeminstellingen
17
Met aanraakscherm: Tik op een menuoptie, bijv.Klik bij aanraken, om de instelling op Aan of Uit te zetten. Met multifunctionele knop: 1. Draai de multifunctionele knop rechts- of linksom om een menu‐ optie te selecteren. 2. Druk op de multifunctionele knop om de instelling op Aan of Uit te zetten. Let op In de volgende hoofdstukken wor‐ den de stappen voor het instellen van Aan of Uit via aanraakscherm of multifunctionele knop simpelweg be‐ schreven als "...zet...op...Aan..." of "...zet...op...Uit...".
18
Inleiding
Geluidsinstellingen
Let op De knop Audio op het scherm in het menu INSTELLINGEN is niet selec‐ teerbaar als u het volume geheel uit‐ schakelt.
Volume-instellingen Snelheidsgecompenseerd volume aanpassen
Laag Met deze instelling kunt u de lage fre‐ quenties van de audiobronnen ver‐ sterken of dempen.
Menu AUDIO-INSTELLINGEN op‐ vragen: ■ Druk op de toets SETUP en selec‐ teer vervolgens de knop Audio op het scherm, of ■ als er momenteel een audiohoofd‐ menu actief is, bijv. het menu FM1 of CD, drukt u op de multifunctio‐ nele knop.
Hoog Met deze instelling kunt u de hoge frequenties van de audiobronnen ver‐ sterken of dempen. Balans Met deze instelling kunt u de geluids‐ verdeling verdelen tussen de linker en de rechter luidsprekers in de auto. Fade Met deze instelling kunt u de geluids‐ verdeling verdelen tussen de voorste en de achterste luidsprekers in de auto.
Menu AUDIO-INSTELLINGEN op‐ vragen: ■ Druk op de toets SETUP en selec‐ teer vervolgens de knop Audio op het scherm, of ■ als er momenteel een audiohoofd‐ menu actief is, bijv. het menu FM1 of CD, drukt u op de multifunctio‐ nele knop.
Inleiding Let op De knop Audio op het scherm in het menu INSTELLINGEN is niet selec‐ teerbaar als u het volume geheel uit‐ schakelt.
Volume van gesproken opdrachten (navigatie) aanpassen
19
Systeeminstellingen
Mate van volumeregeling aanpassen: zet Snelh.-vol. op een waarde tussen 0 en 5. 0: geen harder volume bij een toene‐ mende snelheid. 5: maximaal hard volume bij een toe‐ nemende snelheid. Volume van aux-ingangsbronnen aanpassen (zie de afbeelding van het AUDIOINSTELLINGEN-menu bovenstaand) Aanpassen van het relatieve volume‐ niveau van externe audiobronnen, bijv. een cd-speler: zet AUX Niveau op Zacht, Midden of Hard .
Menu NAVIGATIE-INSTELLINGEN opvragen: druk op de toets SETUP en selecteer vervolgens de knop Navigatie op het scherm. Als Spraakherkenning op Uit staat, zet u deze op Aan. Zet Volume op het gewenste volume‐ niveau. Elke wijziging wordt verge‐ zeld door een pieptoon.
Diverse instellingen en aanpassingen voor het infotainmentsysteem kunnen in het SYSTEEMINSTELLINGENmenu worden geconfigureerd. Dit menu opvragen: druk op de toets SETUP en selecteer vervolgens de knop Systeem op het scherm. Display aanpassen Het menu BEELDSCHERMINSTEL‐ LINGEN opvragen: selecteer de menuoptie Beeldscherm.
20
Inleiding Schuifrichting Schuifrichting voor selectie van me‐ nuopties via de multifunctionele knop aanpassen: zet Scroll-richting op [ of ].
Helderheid Helderheid van het display wijzigen: zet Helderheid op Zeer helder, Helder, Midden, Donker of Zeer donker. Displaymodus Display aanpassen aan het huidige omgevingslicht: zet Beeldschermmo‐ dus op Dag, Nacht of Automatisch. Bij de optie Automatisch wordt de dis‐ playmodus automatisch aangepast aan het externe omgevingslicht.
De taal aanpassen De menuteksten op het display van het infotainmentsysteem zijn beschik‐ baar in diverse talen. Bij het wijzigen van de taal van de menuteksten verandert de taal van de gesproken opdrachten mee. Het menu TAAL opvragen: selecteer de menuoptie Taal (Language).
Selecteer de gewenste taal voor de menuteksten. Touchklikken activeren of deactiveren Als de menuoptie Klik bij aanraken in het menu SYSTEEMINSTELLIN‐ GEN op Aan staat, wordt elke tik op een knop op het scherm of menuoptie vergezeld van een klikkend geluid. Systeemgeluiden activeren of deactiveren Als de menuoptie Functietonen in het menu SYSTEEMINSTELLINGEN op Aan staat, worden de volgende han‐ delingen van de gebruiker of het sys‐ teem vergezeld van een pieptoon: ■ Radio: een zender opslaan via een van de zenderknoppen 1...6. ■ Cd-speler: snel vooruit of achteruit spoelen activeren. ■ Navigatie: spraakbegeleiding via de knop Info op het kaartscherm activeren of deactiveren.
Inleiding Terugzetten op fabrieksinstellingen Alle systeeminstellingen en geheu‐ gen terugzetten op de fabrieksinstel‐ lingen: selecteer de menuoptie Fa‐ brieksinstellingen in het menu SYS‐ TEEMINSTELLINGEN en bevestig de melding die verschijnt.
21
22
Radio
Radio Gebruik ........................................ 22 Zender zoeken ............................. 23 Radio Data System (RDS) ........... 25
Gebruik Let op In de menu's van de radio kunt u het aanraakscherm alleen gebruiken voor het selecteren/activeren van de schermknoppen onderaan de me‐ nu's.
Radio activeren
Druk op de FM-AM-toets om het ra‐ diohoofdmenu te openen.
De laatst ten gehore gebrachte zen‐ der wordt weergegeven.
Als de momenteel beluisterde zender een RDS-zender is 3 25, worden de naam van de zender en programmas‐ pecifieke informatie weergegeven.
Frequentiebereik selecteren
Druk een of meerdere malen op de FM-AM-toets om het gewenste fre‐ quentiebereik te selecteren. De laatst ten gehore gebrachte zen‐ der van dat frequentiebereik wordt weergegeven. Bij het wisselen van golfbereik van FM1 naar FM2 of andersom blijft de momenteel ontvangen zender actief. Als de momenteel ontvangen zender is opgeslagen onder een van de zen‐ derknoppen 1...6, staat het nummer van de betreffende knop, bijv. P3, naast de aanduiding van het golfbe‐ reik op de bovenste regel van het menu. Let op Er zijn twee FM-golfbereikmenu's waarmee u 12 FM-zenders onder de zenderknoppen 1...6 kunt opslaan.
Radio
Handmatig zenders afstemmen
Verkeersberichten (TA) activeren of deactiveren
Met de multifunctionele knop Als er een radiohoofdmenu actief is: draai de multifunctionele knop rechtsof linksom om de ontvangstfrequentie te wijzigen.
(TA-functie niet beschikbaar voor golfbereik AM) Selecteer de knop TA op het scherm om de ontvangst van verkeersberich‐ ten te activeren of te deactiveren. Nadere details over de TA-functie 3 25.
Zender zoeken Automatisch zender zoeken
Druk kort op de toets l of m. De volgende ontvangbare zender wordt opgezocht en automatisch afge‐ speeld. Als er geen andere ontvangbare zen‐ der wordt gevonden, wordt de laast beluisterde zender weer ontvangen. Het frequentiedisplay gebruiken Selecteer de knop Handm. op het scherm. Er verschijnt een frequentie‐ schaal.
23
Druk op de toets l of m (op het in‐ strumentenpaneel) en houd deze in‐ gedrukt. Laat de toets los zodra de gewenste frequentie op de getoonde schaal bijna is bereikt. De volgende ontvangbare zender wordt opgezocht en automatisch af‐ gespeeld. Als er geen andere ontvangbare zen‐ der wordt gevonden, wordt de laast beluisterde zender weer ontvangen.
Het frequentiedisplay gebruiken Selecteer de knop Handm. op het scherm. Er verschijnt een frequentie‐ schaal. Beschikbare opties voor het aanpas‐ sen van de vereiste frequentie: ■ Tik op de frequentieschaal. ■ Druk kort op de toets k of l. ■ Houd de knop k of l op het scherm ingedrukt. ■ Draai de multifunctionele knop rechts- of linksom.
Lijst FM-zenders
In de lijst FM-zenders ziet u alle ont‐ vangbare FM-radiozenders in het hui‐ dige ontvangstgebied die u kunt se‐ lecteren.
24
Radio
Druk op de knop FM-lijst op het scherm om de lijst weer te geven.
De lijstvermelding van de momenteel afgespeelde FM-zender is rood ge‐ markeerd. Als een zender is opgeslagen onder een van de zenderknoppen 1...6, ver‐ schijnen de aanduiding van het be‐ treffende golfbereik en het nummer van de knop in de lijst, bijv. FM1-P3. Selecteer de lijstvermelding van de te beluisteren FM-zender.
Let op De dualtuner van het Infotainment‐ systeem werkt de FM-zenderlijst op de achtergrond continu bij. Dat zorgt ervoor dat bijv.de zender‐ lijst tijdens een langere snelwegrit altijd de ontvangbare FM-zenders in het actuele ontvangstgebied bevat. Omdat de automatische update een bepaalde tijd nodig heeft, staan bij een snelle verandering van het ont‐ vangstgebied eventueel niet meteen alle ontvangbare zenders op de zen‐ derlijst ter beschikking.
Zendertoetsen 1...6
In elk golfbereik (AM, FM1 en FM2) kunnen zes radiozenders worden op‐ geslagen onder de zenderknoppen 1...6.
Een zender opslaan 1. Selecteer het gewenste frequen‐ tiebereik. 2. Stem af op de gewenste zender of selecteer deze uit de lijst FM-zen‐ ders. 3. Houd een van de zenderknoppen ingedrukt totdat u een pieptoon hoort. Het bijbehorende knopnummer, bijv.P3, verschijnt naast de aan‐ duiding van het golfbereik op de bovenste regel van het menu. De momenteel ontvangen radiozen‐ der is opgeslagen en kan voortaan via de zenderknop worden opgevraagd. Let op Als er bij het opslaan van een zender geen pieptoon klinkt, zijn de sys‐ teemgeluiden gedeactiveerd. Sys‐ teemgeluiden activeren 3 12. Een zender oproepen Selecteer het gewenste golfbereik en druk vervolgens kort op een zender‐ knop om de betreffende radiozender op te vragen.
Radio
Radio Data System (RDS) RDS is een systeem waarbij geco‐ deerde digitale informatie bij de regu‐ liere FM-radioprogramma's wordt meegezonden. RDS levert extra in‐ formatie, zoals de naam van de zen‐ der, verkeersberichten en radiotekst.
RDS regionaal-modus activeren of deactiveren Druk op de toets SETUP en selecteer vervolgens de knop Radioinstellingen op het scherm. Het RADIO-INSTELLINGEN-menu verschijnt.
RDS regionaal-modus
Soms zenden RDS-zenders op ver‐ schillende frequenties programma's uit die regionaal van elkaar verschil‐ len. Het infotainmentsysteem stemt altijd af op de best ontvangbare frequentie van de momenteel beluisterde RDSzender. Als de RDS regionaal-modus geacti‐ veerd is, zoekt het systeem alleen naar frequenties van de momenteel ontvangen RDS-zender met het‐ zelfde regionale programma. Als de RDS regionaal-modus ge‐ deactiveerd is, zoekt het systeem ook naar frequenties van de momenteel ontvangen RDS-zender met andere regionale programma's.
Zet RDS regionaal op Aan of Uit.
Verkeersberichten (TA)
De TA-functie is beschikbaar in elke bedrijfsmodus (bijv. FM-radio-, cd- of navigatiemodus) behalve in de AMradiomodus.
25
Als de TA-functie geactiveerd is en het infotainmentsysteem een ver‐ keersbericht van een RDS-zender ontvangt, wordt de momenteel ac‐ tieve audiobron onderbroken. Er verschijnt een melding en er wordt een gesproken mededeling verzon‐ den. Tijdens de gesproken mededeling kunt u het volume wijzigen door aan de m-knop te draaien. U kunt het verkeersbericht afbreken met de knop Annuleren op het scherm. Na het afronden of annuleren van het verkeersbericht gaat het volume weer automatisch terug naar de oorspron‐ kelijke stand.
26
Radio
Let op Als er een andere gebruiksmodus dan de radiomodus geselecteerd is (bijv. cd- of navigatiemodus), blijft de radio op de achtergrond actief. Als de laatst geselecteerde radio‐ zender geen verkeersberichten uit‐ zendt, stemt het infotainmentsys‐ teem automatisch af op een radio‐ zender die verkeersberichten uit‐ zendt (zelfs als AM al als golfbereik geselecteerd was). Zo kunt u altijd belangrijke regiospe‐ cifieke verkeersberichten ontvan‐ gen, ongeacht de geselecteerde be‐ drijfsmodus. Verkeersberichten activeren of deactiveren Selecteer de knop TA op het scherm om de ontvangst van verkeersberich‐ ten te activeren of te deactiveren. Na het activeren van de ontvangst van verkeersberichten staat TA in de bovenste regel van alle hoofdmenu's. Als er geen verkeersberichten kun‐ nen worden ontvangen, is TA door‐ gekruist.
Let op De knop TA op het scherm is be‐ schikbaar in alle audiohoofdmenu's (bijv. menu FM1 of CD) en in het menu VERKEERSBERICHTEN. In het menu VERKEERSBERICH‐ TEN is de knop TA op het scherm niet selecteerbaar als u het volume geheel uitschakelt. Alleen naar verkeersberichten luisteren Activeer verkeersberichten en scha‐ kel het volume van het infotainment‐ systeem geheel uit.
Cd-speler
Cd-speler Algemene aanwijzingen ............... 27 Gebruik ........................................ 28
Algemene aanwijzingen De cd-speler van het infotainment‐ systeem kan audio-cd's en mp3/ wma-cd's afspelen.
Voorzichtig Plaats in geen geval dvd's, singlecd's met een diameter van 8 cm of speciaal vormgegeven cd's in de audiospeler. Plak nooit stickers op uw cd's. De cd's kunnen in de speler vast blij‐ ven zitten en het afspeelmecha‐ nisme zwaar beschadigen. Een kostbare vervanging van uw toe‐ stel is dan noodzakelijk.
Belangrijke informatie over audio- en mp3/wma-cd's
■ De volgende CD-formaten kunnen worden gebruikt: Cd, cd-r en cd-rw. ■ De volgende bestandsformaten kunnen worden gebruikt: ISO9660 niveau 1, niveau 2 (Ro‐ meo, Joliet).
■
■
■ ■
■
27
Het is mogelijk dat MP3- en WMAbestanden die in een ander formaat zijn geschreven dan hierboven ver‐ meld niet correct worden afge‐ speeld en dat hun bestands- en mapnamen niet correct worden weergegeven. Audio-cd's met kopieerbeveiliging die niet voldoen aan de audio-cd-standaard, worden moge‐ lijk niet correct of zelfs helemaal niet afgespeeld. Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's zijn kwetsbaarder dan voorbespeelde cd's. Ga op een correcte manier met de cd's om. Dit geldt vooral voor zelfgebrande cd-r's en cd-rw's; zie hieronder. Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's wor‐ den mogelijk niet correct of zelfs helemaal niet afgespeeld. Bij Mixed-Mode-CD's (combinaties van audio en data, bijv. MP3) wor‐ den alleen de audio-nummers her‐ kend en afgespeeld. Zorg dat er bij het wisselen van cd's geen vingerafdrukken op de cd's komen.
28
Cd-speler
■ Berg cd's onmiddellijk na het uitne‐ men uit de audiospeler veilig op om ze tegen beschadiging en vuil te beschermen. ■ Vuil en vloeistof op de cd's kunnen de lens van de audiospeler binnen in het apparaat vies maken en sto‐ ringen veroorzaken. ■ Bescherm cd's tegen warmte en di‐ rect zonlicht. ■ De volgende beperkingen zijn van toepassing op gegevens die op een mp3/wma-cd zijn opgeslagen: Maximaal aantal mappen/afspeel‐ lijsten: 200. Maximaal aantal bestanden/songs: 800. Ten minste 8 mappen in dieptehië‐ rarchie worden ondersteund. Wma-bestanden met Digital Rights Management (DRM) van onlinemuziekwinkels kunnen niet worden afgespeeld. Wma-bestanden kunnen alleen veilig worden afgespeeld als deze met Windows Media Player, mini‐ maal versie 9, zijn aangemaakt.
Toepasbare afspeellijstexten‐ sies: .m3u, .pls, .wpl. De afspeellijstitems moeten als re‐ latieve paden zijn opgemaakt. ■ In dit hoofdstuk wordt alleen het af‐ spelen van mp3-bestanden behan‐ deld, omdat de werking voor mp3en wma-bestanden hetzelfde is. Wanneer een cd met wma-bestan‐ den wordt geplaatst, worden mp3gerelateerde menu's weergege‐ ven.
Het afspelen van de CD start auto‐ matisch en het CD of CD MP3-menu wordt weergegeven. Als de geplaatste cd al eerder in de cd-speler afgespeeld is, klinkt de cd vanaf de laatst afgespeelde track.
Gebruik Let op In de menu's van de cd-speler kunt u het aanraakscherm alleen gebrui‐ ken voor het selecteren/activeren van de schermknoppen onderaan de menu's.
Afspelen van een cd starten
Duw een audio- of mp3-cd met de be‐ schreven kant naar boven zo ver in de cd-sleuf dat deze naar binnen wordt getrokken.
Zit er al een cd in het apparaat, maar is het vereiste cd-menu niet actief: Druk één of meerdere keren op de toets MEDIA voor het audiomenu CD of CD MP3 en speel de cd af. De cd klinkt vanaf de laatst afge‐ speelde track.
Cd-speler Afhankelijk van de data die op de au‐ dio- of mp3-cd is opgeslagen, ver‐ schijnt er op het display dienovereen‐ komstig informatie over de cd en de actuele track. Als de reguliere cd-afspeelmodus ac‐ tief is (geen shuffle- of herhaalmodus actief, zie onderstaand), klinkt na het afspelen van alle tracks op de cd de eerste track op de cd weer.
Een nummer selecteren Tijdens het afspelen van een audio-cd Selecteer de knop Zoeken op het scherm voor een lijst met alle tracks op de cd.
Let op De cd-speler gaat identiek te werk bij mappen en afspeellijsten op een mp3 cd. De onderstaande beschrijvingen m.b.t. mappen op een mp3 cd gel‐ den ook voor afspeellijsten.
Afspeelpauze cd
Pauze bij afspelen van geplaatste cd: volume geheel uitschakelen. Cd afspelen hervatten: volume weer inschakelen.
29
De lijstvermelding van de momenteel afgespeelde track is rood gemar‐ keerd. Selecteer de gewenste titel. Tijdens het afspelen van een mp3-cd Selecteer de knop Zoeken op het scherm voor een lijst met alle tracks in de momenteel geselecteerde map.
De lijstvermelding van de momenteel afgespeelde track is rood gemar‐ keerd. Andere map selecteren (indien be‐ schikbaar): selecteer de lijstvermel‐ ding Directory omhoog (eerste ver‐ melding in lijst) of selecteer de knop /. Er verschijnt een lijst met alle mappen op de cd. Kies de ge‐ wenste map. Selecteer de gewenste track in de map.
30
Cd-speler
Naar de volgende of vorige track gaan
Shufflemodus
Druk de l - of m-toets één of meer‐ dere malen kort in.
Snel vooruit of achteruit
Druk op de toets l of m en houd de toets ingedrukt om het huidige nummer snel vooruit of achteruit te spoelen. Let op Het activeren van het snel vooruit of achteruit spoelen wordt aangeduid met een pieptoon, als de systeem‐ geluiden geactiveerd zijn 3 12.
Tijdens het afspelen van een audio-cd Na het activeren van de shufflemodus klinken alle tracks op de audio-cd's in willekeurige volgorde. Selecteer de knop Mix op het scherm om de shufflemodus te activeren of te deactiveren. Na het activeren van de shufflemodus verschijnt Mix op het display.
Tijdens het afspelen van een mp3-cd Na het plaatsen van een mp3-cd kun‐ nen alle tracks in de momenteel ge‐ selecteerde map of alle tracks op de cd in willekeurige volgorde klinken. Selecteer de knop Mix op het scherm één of meerdere keren om de modus Mix lijst of Mix alles te activeren of om de shufflemodus te deactiveren. Afhankelijk van de geactiveerde mo‐ dus verschijnt Mix lijst of Mix alles op het display.
Herhaalmodus
Cd-speler Tijdens het afspelen van een audio-cd Na het activeren van de herhaalmo‐ dus wordt de huidige track steeds weer afgespeeld totdat de herhaal‐ modus weer wordt gedeactiveerd. Selecteer de knop Herhaal op het scherm om de herhaalmodus te acti‐ veren of te deactiveren. Na het activeren van de herhaalmo‐ dus verschijnt Herhaal track op het display. Tijdens het afspelen van een mp3-cd Na het plaatsen van een mp3-cd klinkt/-en de huidige track of alle tracks in de momenteel geselec‐ teerde map steeds weer totdat de herhaalmodus weer wordt gedeacti‐ veerd. Selecteer de knop Herhaal op het scherm één of meerdere keren om de modus Herhaal track of Herhaal lijst te activeren of om de herhaalmodus te deactiveren. Afhankelijk van de geactiveerde mo‐ dus verschijnt Herhaal track of Herhaal lijst op het display.
Verkeersberichten (TA) activeren of deactiveren
Selecteer de knop TA op het scherm om de ontvangst van verkeersberich‐ ten te activeren of te deactiveren. Nadere details over de TA-functie 3 25.
Een cd verwijderen
Druk op de R-toets. De cd wordt uit de cd-sleuf geworpen. Als de cd na het uitwerpen niet wordt verwijderd, wordt hij na enkele secon‐ den automatisch weer naar binnen getrokken.
31
32
AUX-ingang
AUX-ingang
Algemene aanwijzingen
Gebruik
In de middenconsole vóór de keuze‐ hendel bevindt zich een aux-aanslui‐ ting voor het aansluiten van externe audiobronnen.
Druk een of meerdere malen op de MEDIA-toets om de AUX-modus in te schakelen. Het audiosignaal van een aangeslo‐ ten audiobron klinkt nu via de luid‐ sprekers van het infotainmentsys‐ teem. U kunt het volume aanpassen via de knop m en via de draaischijf o op het stuurwiel. Volume aanpassen aan de vereisten van de aangesloten audiobron: 3 12.
Algemene aanwijzingen ............... 32 Gebruik ........................................ 32
Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Het is mogelijk om bijvoorbeeld een draagbare cd-speler met een 3,5 mmstekker aan te sluiten op de AUX-in‐ gang.
USB-poort
USB-poort
Algemene aanwijzingen
Algemene aanwijzingen ............... 33 Opgeslagen audiobestanden afspelen ....................................... 34
33
Na het aansluiten op de USB-poort kunnen diverse functies van de bo‐ venstaande apparaten worden be‐ diend via de bedieningsorganen en menu's van het infotainmentsysteem. Let op Niet alle modellen mp3-spelers, USB-drives, SD Cards of iPods wor‐ den ondersteund door het infotain‐ mentsysteem.
Opmerkingen In de middenconsole vóór de keuze‐ hendel bevindt zich een USB-aanslui‐ ting voor het aansluiten van externe audiogegevensbronnen. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Op de USB-poort kunt u een mp3speler, USB-drive, SD Card (via USBaansluiting/adapter) of iPod aanslui‐ ten.
■ De op de USB-poort aangesloten externe apparaten moeten voldoen aan de USB Mass Storage Classspecificatie (USB MSC). ■ Via USB aangesloten apparaten worden ondersteund volgens USBspecificatie V 2.0. Maximale onder‐ steunde snelheid: 12 Mbit/s. ■ Alleen apparaten met een FAT16/ FAT32-bestandssysteem worden ondersteund. ■ Vaste-schijfstations (HDD) worden niet ondersteund. ■ USB-hubs worden niet onder‐ steund.
34
USB-poort
■ De volgende bestandsformaten kunnen worden gebruikt: ISO9660 niveau 1, niveau 2 (Ro‐ meo, Joliet). Het is mogelijk dat MP3- en WMAbestanden die in een ander formaat zijn geschreven dan hierboven ver‐ meld niet correct worden afge‐ speeld en dat hun bestands- en mapnamen niet correct worden weergegeven. ■ Voor de gegevens op externe ap‐ paraten die zijn aangesloten op de USB-poort gelden de volgende be‐ perkingen: Maximaal aantal mappen/afspeel‐ lijsten: 5000. Maximaal aantal bestanden/songs: 15000. Maximaal aantal bestanden/songs per map/afspeellijst: 6000. Ten minste 8 mappen in dieptehië‐ rarchie worden ondersteund. Wma-bestanden met Digital Rights Management (DRM) van onlinemuziekwinkels kunnen niet worden afgespeeld.
Wma-bestanden kunnen alleen veilig worden afgespeeld als deze met Windows Media Player, mini‐ maal versie 9, zijn aangemaakt. Toepasbare afspeellijstexten‐ sies: .m3u, .pls, .wpl. De afspeellijstitems moeten als re‐ latieve paden zijn opgemaakt. Het systeemkenmerk voor map‐ pen/bestanden dat audiogegevens bevat, mag niet ingesteld zijn.
Opgeslagen audiobestanden afspelen Mp3-speler, USB-drive, SD Card
Druk een of meerdere malen op de MEDIA-toets om de audio-USB-mo‐ dus in te schakelen. Het afspelen van audiogegevens die op het USB-opslagapparaat zijn op‐ geslagen, is gestart. De bediening van de via USB aange‐ sloten audiogegevensbronnen is het‐ zelfde als beschreven bij een audio mp3/wma cd 3 28.
USB-poort iPod
Muziekzoekprogramma
Druk een of meerdere malen op de MEDIA-toets om de iPod-modus te activeren. Het afspelen van audiogegevens die op het iPod-opslagapparaat zijn op‐ geslagen, is gestart. De bediening van de via USB aange‐ sloten iPod is grotendeels hetzelfde als beschreven bij een audio mp3/ wma cd 3 28. Hieronder staan alleen de bedie‐ ningsaspecten beschreven die afwij‐ kend/extra zijn.
Afhankelijk van het/de model/versie van de aangesloten iPod en de opge‐ slagen gegevens zijn er diverse op‐ ties voor het selecteren en afspelen van tracks. Selecteer de knop Zoeken op het scherm voor een menu met de be‐ schikbare opties voor het zoeken naar muziek. Selecteer de gewenste optie voor het zoeken naar muziek.
35
De volgende werkwijze is grotendeels identiek aan die zoals beschreven voor het selecteren van tracks in mappen op een mp3/wma cd 3 28.
36
Streaming audio via Bluetooth
Streaming audio via Bluetooth Algemene informatie .................... 36 Bediening ..................................... 36
Algemene informatie Bluetooth-compatibele audiobronnen (bijv. mobiele telefoons voor muziek, mp3-spelers met Bluetooth enz.) die het Bluetooth-muziekprotocol A2DP ondersteunen, werken draadloos op het infotainmentsysteem.
Opmerkingen
■ Het infotainmentsysteem werkt al‐ leen met Bluetooth-apparaten die A2DP (Advanced Audio Distribu‐ tion Profile), versie 1.2 of hoger, on‐ dersteunen. ■ Het Bluetooth-apparaat moet AVRCP (Audio Video Remote Con‐ trol Profile), versie 1.0 of hoger on‐ dersteunen. Als het apparaat AVRCP niet ondersteunt, werkt al‐ leen de volumeregeling via het in‐ fotainmentsysteem. ■ Maak uzelf voorafgaand aan het aansluiten van het Bluetooth-appa‐ raat op het infotainmentsysteem vertrouwd met de gebruiksaanwij‐ zing voor Bluetooth-functies.
Bediening Voorwaarden
Voor de Bluetooth-muziekmodus van het infotainmentsysteem moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: ■ De Bluetooth-functie van het info‐ tainmentsysteem moet geactiveerd zijn 3 78. ■ De Bluetooth-functie van de ex‐ terne Bluetooth-audiobron moet geactiveerd zijn (zie gebruiksaan‐ wijzing van het apparaat). ■ Afhankelijk van de externe Blue‐ tooth-audiobron moet dit apparaat wellicht op "zichtbaar" staan (zie gebruiksaanwijzing van het appa‐ raat). ■ De externe Bluetooth-audiobron moet met het infotainmentsysteem gekoppeld en verbonden zijn 3 78.
Streaming audio via Bluetooth Bluetooth-muziekmodus activeren
Naar volgende of vorige track gaan Druk de t - of v-toets (op het in‐ strumentenpaneel) kort in. Pauze/stop afspelen Selecteer de knop z op het scherm. Afspelen hervatten: selecteer de knop l op het scherm nogmaals.
Druk een of meerdere malen op de MEDIA-toets om de Bluetooth-mu‐ ziekmodus te activeren. De belangrijkste functies van de ex‐ terne audiobron werken nu via het in‐ fotainmentsysteem.
Bediening via infotainmentsysteem Tracks afspelen starten Selecteer de knop l op het scherm.
37
38
Navigatie
Navigatie Algemene aanwijzingen ............... 38 Gebruik ........................................ 39 Invoer van de bestemming .......... 50 Begeleiding .................................. 67 Dynamische routebegeleiding ..... 73 Kaarten ........................................ 74 Symbolenoverzicht ...................... 76
Algemene aanwijzingen Het navigatiesysteem leidt u op be‐ trouwbare wijze naar uw bestemming zonder dat u kaarten nodig hebt, zelfs al bent u nog nooit op deze plaats ge‐ weest. Bij de routeberekening wordt reke‐ ning gehouden met de huidige ver‐ keerssituatie als de dynamische rou‐ tebegeleiding wordt gebruikt. Daartoe ontvangt het Infotainmentsysteem via RDS-TMC de verkeersberichten in het desbetreffende ontvangstgebied. Het navigatiesysteem houdt echter geen rekening met de actuele ver‐ keerssituatie, recentelijk veranderde verkeersregels en plotseling optre‐ dende gevaren of knelpunten (bijv. wegwerkzaamheden).
Voorzichtig Het gebruik van het navigatiesys‐ teem vrijwaart de bestuurder niet van zijn verantwoordelijkheid cor‐ rect en oplettend aan het verkeer deel te nemen. De relevante ver‐
keersregels moeten zonder uit‐ zondering in acht worden geno‐ men. Wanneer de routebegelei‐ ding tegen de verkeersregels in‐ gaat, moet u altijd de verkeersre‐ gels volgen.
Werking van het navigatiesysteem
De positie en beweging van de auto worden door het navigatiesysteem met behulp van sensors gedetec‐ teerd. De afgelegde afstand wordt be‐ paald door het signaal van de snel‐ heidsmeter van de auto, de draaibe‐ wegingen in de bochten door een gy‐ rosensor. De positie wordt bepaald door de GPS-satellieten (global posi‐ tioning system). Door vergelijking van de sensorsig‐ nalen met de digitale kaarten op de kaart op de SD Card is het mogelijk om de positie met een nauwkeurig‐ heid van ca. 10 meter te bepalen. Het systeem werkt ook bij slechte GPS-ontvangst, maar de nauwkeu‐ righeid van de bepaling zal verminde‐ ren.
Navigatie Na de invoer van het bestemmings‐ adres of een nuttige plaats (dichtstbij‐ zijnde tankstation, hotel, enz.) wordt de route berekend vanaf de huidige locatie tot de geselecteerde bestem‐ ming. De routebegeleiding wordt voorzien door gesproken opdrachten en een richtingspijl en met behulp van een meerkleurige kaartdisplay.
TMCverkeersinformatiesysteem en dynamische routebegeleiding
Het TMC-verkeersinformatiesysteem ontvangt van de TMC-radiozenders alle actuele verkeersinformatie. Bij een actieve dynamische routebege‐ leiding wordt deze informatie gebruikt om de hele route te berekenen. Daar‐ bij wordt de route zo gepland dat ver‐ keersknelpunten volgens de vooraf ingestelde criteria worden omzeild. Is er een actueel knelpunt aanwezig tijdens een actieve routebegeleiding, dan vraagt het systeem - afhankelijk van de vooraf gemaakte instellingen of de route veranderd moet worden.
De TMC-verkeersinformatie wordt op het kaartscherm met symbolen weer‐ gegeven of verschijnt in het menu VERKEERSINFO als een gedetail‐ leerde tekst. Een voorwaarde voor het gebruik van TMC-verkeersinformatie is de ont‐ vangst van TMC-zenders in de rele‐ vante regio. De dynamische routebegeleiding werkt alleen bij ontvangst van ver‐ keersinformatie, afkomstig van het TMC-verkeersinformatiesysteem. U kunt de dynamische routebegelei‐ ding deactiveren, zie hoofdstuk "Be‐ geleiding" 3 67.
Kaartgegevens
Alle vereiste kaartgegevens zijn op‐ geslagen op een SD Card bij het in‐ fotainmentsysteem. Nadere beschrijving van het omgaan met en vervangen van de kaart op de SD Card, zie hoofsstuk "Kaarten" 3 74.
39
Gebruik Bedieningselementen en menu's
De belangrijkste bedieningselemen‐ ten en menu's voor het navigatiesys‐ teem zijn de volgende: MAP-toets en kaartscherm Druk op de MAP-toets om de kaart van de huidige locatie en de te volgen route weer te geven (als routebege‐ leiding actief is).
40
Navigatie
Gedetailleerde beschrijving van de in‐ formatie op het kaartscherm, zie "In‐ formatie op het kaartscherm" onder‐ staand. NAV-toets en NAVIGATIE-menu Druk op de NAV-toets om het NAVIGATIE-menu op te roepen.
Het NAVIGATIE-menu biedt toegang tot alle systeemfuncties voor het in‐ voeren van de bestemming 3 50 en routebegeleiding 3 67.
TRAF-toets en VERKEERSINFOmenu Druk op de TRAF-toets om het VERKEERSINFO-menu op te roe‐ pen.
Het VERKEERSINFO-menu toont alle verkeersvoorvallen op de huidige route (als routebegeleiding actief is) en/of alle verkeersvoorvallen in de omgeving van de huidige positie van de auto, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
SETUP-toets en NAVIGATIE-INSTELLINGEN-menu Druk op de SETUP-toets om het INSTELLINGEN-menu op te roepen. In dit menu selecteert u de menuoptie Navigatie om het menu NAVIGATIEINSTELLINGEN op te vragen.
Het NAVIGATIE-INSTELLINGENmenu bevat diverse instellingen voor het aanpassen van het navigatiesys‐ teem. Gedetailleerde beschrijving van alle beschikbare instellingen, zie "Instellingen van het navigatiesys‐ teem" onderstaand.
Navigatie Informatie op de kaartweergave Kaart van de huidige locatie weerge‐ ven: druk op de MAP-toets. Routebegeleiding niet actief ■ ■ ■
■ Als routebegeleiding niet actief is, verschijnt de volgende informatie: ■ Op de bovenste regel: informatie over de momenteel actieve audio‐ bron en de huidige tijd. ■ Kaartdisplay van het gebied rond de huidige positie. De kaart kan op verschillende ma‐ nieren worden getoond: tik op de knop Menu op het scherm en se‐
■
lecteer de menuoptie Kaartinstellin‐ gen om het menu KAARTINSTEL‐ LINGEN op te vragen, zie "Instel‐ lingen van het kaartscherm" onder‐ staand. Huidige positie aangegeven met een rode driehoek. Straatnaam van huidige positie. Speciale bestemmingen (POI), bijv. tankstations, parkeerterreinen of restaurants, aangegeven met bij‐ behorende symbolen. U kunt de weergave van POI's in-/ uitschakelen, zie "Instellingen van het kaartscherm" onderstaand. Een kompas dat het noorden aan‐ duidt. De schaal van de momenteel ge‐ selecteerde kaart (schaal wijzigen: draai aan de multifunctionele knop).
41
Routebegeleiding actief
Als routebegeleiding actief is, ver‐ schijnt de volgende informatie: ■ Op de bovenste regel: informatie over de momenteel actieve audio‐ bron en de huidige tijd. ■ Knop Info op het scherm: tik op deze knop om de laatste gesproken opdracht te herhalen. Raak de knop Info op het scherm gedurende enkele seconden aan om gesproken begeleiding te acti‐ veren of te deactiveren.
42
Navigatie
Na het activeren van gesproken be‐ geleiding verschijnt het knoplabel in wit, anders in zwart. Let op Het activeren/deactiveren van ge‐ sproken begeleiding wordt aange‐ duid met een pieptoon, als de sys‐ teemgeluiden geactiveerd zijn 3 12. ■ Kaartdisplay van het gebied rond de huidige positie. De kaart kan op verschillende ma‐ nieren worden getoond: tik op de knop Menu op het scherm en se‐ lecteer de menuoptie Kaartinstellin‐ gen om het menu KAARTINSTEL‐ LINGEN op te vragen, zie "Instel‐ lingen van het kaartscherm" onder‐ staand. ■ Huidige positie aangegeven met een rode driehoek. ■ Route aangegeven met een blauwe lijn. ■ Eindbestemming aangegeven met een zwarte geblokte vlag. ■ Viapunt (tussenbestemming) aan‐ gegeven met een rode geblokte vlag.
■ Speciale bestemmingen (POI), bijv. tankstations, parkeerterreinen of restaurants, aangegeven met bij‐ behorende symbolen, zie hoofd‐ stuk "Symbolenoverzicht" 3 76. U kunt de weergave van POI's in-/ uitschakelen, zie "Instellingen van het kaartscherm" onderstaand. ■ Verkeersincidenten, bijv. files, aan‐ gegeven met bijbehorende symbo‐ len, zie hoofdstuk "Symbolenover‐ zicht" 3 76. Verkeersincidenten verschijnen al‐ leen op het kaartscherm als dyna‐ mische routebegeleiding geacti‐ veerd is, zie hoofdstuk "Begelei‐ ding" 3 67. ■ Onderaan de kaart: straatnaam van de huidige positie. ■ Bovenaan de kaart: naam van de straat die na de volgende kruising moet worden gevolgd. ■ Richtingspijl en afstand tot de vol‐ gende manoeuvre. Afstandsmaat wijzigen, zie "Instel‐ lingen van het navigatiesysteem" onderstaand.
■ Geschatte aankomsttijd of reste‐ rende reistijd. Schakelen tussen de aankomsttijd en de resterende reistijd: tik op de getoonde tijd. ■ Afstand tot de eindbestemming. Afstandsmaat wijzigen, zie "Instel‐ lingen van het navigatiesysteem" onderstaand. ■ Een kompassymbool dat het noor‐ den aanduidt. Als het tweedimensionale kaart‐ scherm actief is (zie "Instellingen van het kaartscherm" onder‐ staand): tik op het kompassymbool om de weergave van het kaart‐ scherm tussen "noorden boven" en "rijrichting boven" te schakelen. ■ De schaal van de momenteel ge‐ selecteerde kaart (schaal wijzigen: draai aan de multifunctionele knop). Als de automatische zoommodus actief is (zie "Instellingen van het kaartscherm" onderstaand): de schaal van de kaart wordt door het navigatiesysteem automatisch
Navigatie zodanig aangepast (in-/uitzoomen) dat de routebegeleiding betrouw‐ baar is. Zichtbaar kaartgedeelte verschuiven U kunt het zichtbare kaartgedeelte op het kaartscherm willekeurig in alle richtingen verschuiven. Verschuifmodus activeren Tik op de kaart. Het KAART VERSCHUIVEN-menu verschijnt.
gen van het navigatiesysteem" on‐ derstaand), als die modus al niet ac‐ tief is. Menu-elementen die bij de verschuif‐ modus niet nodig zijn, worden tijdelijk verborgen.
43
Kaartopties
Menu KAARTOPTIES opvragen: druk op de toets MAP en tik vervol‐ gens op de knop Menu op het scherm.
Let op Bij het activeren van de verschuif‐ modus kunt u de GPS-coördinaten voor nieuwe bestemmingen instel‐ len door op de kaart te tikken. Ge‐ detailleerde beschrijving 3 50. Zichtbaar kaartgedeelte verschuiven Schuif uw vinger op het scherm in de gewenste richting. Terug naar oorspronkelijke kaart‐ weergave Kaart van de huidige locatie weer weergeven en oorspronkelijke modus voor kaartweergave weer activeren (zo nodig): druk op de MAP-toets of de /-toets.
Het kaartscherm schakelt automa‐ tisch over naar de modus tweedimen‐ sionaal/noorden boven (zie "Instellin‐
U hebt de volgende opties: ■ Huidige positie opslaan: u kunt het adres/de GPS-coördinaten van de huidige positie onder een willekeu‐ rige naam in het adresboek op‐ slaan. Selecteer de menuoptie voor een menu met toetsenblok voor invoe‐ ren van de naam.
44
Navigatie
Voer de gewenste naam voor de huidige positie in. Toetsenblok voor het invoeren van cijfers en speciale tekens opvra‐ gen: selecteer de knop Meer op het scherm. Al ingevoerde tekens wissen: se‐ lecteer de knop Wissen op het scherm. Selecteer de knop OK op het scherm om het adres/de GPS-co‐ ordinaten van de huidige positie met de ingevoerde naam op te slaan.
De ingevoerde naam verschijnt nu als een vermelding in het adres‐ boek 3 50. ■ Positie-info weergeven: toont het adres/de GPS-coördinaten van de huidige positie. Getoond adres/GPS-coördinaten opslaan in het adresboek: selecteer de knop Opslaan op het scherm. ■ Bestemmingsinfo weergeven: toont het adres/de GPS-coördina‐ ten van het volgende viapunt (tus‐ senbestemming, indien beschik‐ baar) op de route en/of het adres/ de GPS-coördinaten van de eind‐ bestemming. Als het adres/de GPS-coördinaten van het volgende viapunt verschij‐ nen: selecteer de knop Bestem. op het scherm om het adres/de GPScoördinaten van de eindbestem‐ ming weer te geven. Als het adres/de GPS-coördinaten van de eindbestemming verschij‐ nen: selecteer de knop Tus.stop op het scherm om het adres/de GPScoördinaten van het volgende via‐
punt (indien beschikbaar) weer te geven. Getoond adres/GPS-coördinaten opslaan in het adresboek: selecteer de knop Opslaan op het scherm. ■ Kaartinstellingen: toont het KAARTINSTELLINGEN-menu, zie onderstaand. Instellingen van het kaartscherm Menu KAARTINSTELLINGEN opvra‐ gen: druk op de knop MAP, tik op de knop Menu op het scherm en selec‐ teer vervolgens de menuoptie Kaart‐ instellingen.
Navigatie U kunt kiezen uit de volgende instel‐ lingen/opties: ■ Kaartweergave: schakelen tussen het tweedimensionale "platte" (2D) kaartscherm en het driedimensio‐ nale "perspectief" (3D) kaart‐ scherm. In het kaartscherm 2D kunt u scha‐ kelen tussen de modi "noorden bo‐ ven" en "rijrichting boven", zie Kaartoriëntatie onderstaand. In het kaartscherm 3D is alleen de modus "rijrichting boven" beschik‐ baar. ■ Kaartoriëntatie: schakelt het kaart‐ scherm 2D tussen de stand "noor‐ den boven" (Noord boven) en de stand "rijrichting boven" (Koers bo‐ ven). In de stand Koers boven draait de map mee met de rijrichting van de auto. ■ Automatische zoom: in de stand Aan wordt de schaal van de kaart door het navigatiesysteem automa‐
tisch zodanig aangepast (in-/uit‐ zoomen) dat de routebegeleiding betrouwbaar is. ■ Speciale best. op kaart: in de stand Aan worden speciale bestemmin‐ gen, bijv. tankstations, parkeerter‐ reinen of restaurants door bijbeho‐ rende symbolen op de kaart aan‐ gegeven. ■ Kaartdata-informatie: toont de naam en de versie van de kaartge‐ gevens op de geplaatste SD Card.
Het navigatiesysteem instellen
Menu NAVIGATIE-INSTELLINGEN opvragen: druk op de toets SETUP en selecteer vervolgens de menuoptie Navigatie.
45
U kunt kiezen uit de volgende instel‐ lingen/opties: ■ Kaartinstellingen: toont het menu KAARTINSTELLINGEN, zie "In‐ stellingen van het kaartscherm" bo‐ venstaand. ■ Spraakherkenning: in de stand Aan klinken er gesproken opdrach‐ ten (bijv. afstand tot de volgende afslag, afslagrichting) bij de route‐ begeleiding. ■ Volume: bij een geactiveerde ge‐ sproken begeleiding (zie boven‐ staand), met deze instelling past u
46
Navigatie
het volume van gesproken op‐ drachten aan. Elke wijziging wordt vergezeld door een pieptoon. ■ Positie-informatie: toont het adres/ de GPS-coördinaten van de hui‐ dige positie. Getoond adres/GPS-coördinaten opslaan in het adresboek: selecteer de knop Opslaan op het scherm.
U kunt kiezen uit de volgende nadere instellingen/opties: ■ Tijdweergave: schakelen tussen weergave van de geschatte aan‐ komsttijd en de geschatte reste‐ rende reistijd, zie "Informatie op het kaartscherm" bovenstaand. ■ Afstandseenheden: schakeloptie voor weergeven van de afstand op het scherm in miles of kilometers. ■ Waarsch. speciale best.: werkt al‐ leen als er gebruikerspecifieke spe‐ ciale bestemmingen (POI) met bij‐ behorende waarschuwingsmeldin‐ gen op het infotainmentsysteem zijn gedownload, zie "Gebruikers‐ pecifieke speciale bestemmingen" onderstaand. Als deze optie op Aan staat: als de auto een gebruikerspecifieke POI nadert, verschijnt de bijbehorende waarschuwingsmelding. ■ Afstandswaarsch. speciale best.: werkt alleen als er gebruikerspeci‐ fieke speciale bestemmingen (POI) en bijbehorende waarschuwings‐ meldingen op het infotainmentsys‐ teem zijn gedownload, zie "Gebrui‐
kerspecifieke speciale bestemmin‐ gen" onderstaand. Via deze menuoptie kunt u bepalen op welk punt voorafgaand aan het bereiken van een gebruikerspeci‐ fieke POI de bijbehorende waar‐ schuwingsmelding moet verschij‐ nen. Selecteer de menuoptie voor een lijst met de selecteerbare waar‐ schuwingsafstanden voor POI's. Selecteer de gewenste waarschu‐ wingsafstand voor POI's.
Navigatie U kunt kiezen uit de volgende nadere instellingen/opties: ■ Mijn spec. bestemmingen nu laden: alleen beschikbaar als er een USB-drive met gebruikerspeci‐ fieke speciale bestemmingen (POI) erop, zie "Gebruikerspecifieke spe‐ ciale bestemmingen" onderstaand, op de USB-poort aangesloten is 3 33. Gebruikerspecifieke POI-gege‐ vens van de USB-drive downloa‐ den, zie "Gebruikerspecifieke spe‐ ciale bestemmingen" onderstaand. ■ Verwijder speciale best. uit syst.: werkt alleen als er gebruikerspeci‐ fieke speciale bestemmingen (POI) op het infotainmentsysteem zijn ge‐ download, zie "Gebruikerspecifieke speciale bestemmingen" onder‐ staand. Selecteer de menuoptie om alle ge‐ bruikerspecifieke POI-gegevens van het infotainmentsysteem te wissen. ■ Demomodus: in de demomodus kunt u uw reis plannen en ziet u een overzicht van de route.
De demomodus vraagt om een startpositie, wellicht een andere dan uw huidige positie, en een be‐ stemming. Startpositie instellen: zie Startpositie voor demo onder‐ staand. Bestemming instellen: gebruik een van de gebruikelijke opties voor in‐ voeren van de bestemming 3 50. Demomodus activeren: zet de menuoptie op Aan. Routebegelei‐ ding wordt nu gesimuleerd. NB: in de demomodus is de ge‐ toonde aankomsttijd of de reste‐ rende reistijd, zie "Informatie op het kaartscherm" bovenstaand, niet re‐ alistisch. In de demomodus is de gesimuleerde rijsnelheid onrealis‐ tisch hoog, voor een korte uitvoe‐ ring van een gesimuleerde reis. Terug naar normale routebegelei‐ ding: zet de menuoptie op Uit. ■ Startpositie voor demo: toont een menu voor het handmatig invoeren van een startpositie.
47
Voer het adres van de gewenste startpositie in 3 50. De weergave van TMC-berichten (verkeer) in- of uitschakelen U kunt de weergave van TMC-berich‐ ten inschakelen, ook als er geen rou‐ tebegeleiding actief is. Let op Zie voor een gedetailleerde beschrij‐ ving van TMC het hoofdstuk "Dyna‐ mische routebegeleiding" 3 73. Druk op de toets SETUP en selecteer vervolgens de menuoptie Verkeersberichten.
48
Navigatie
De weergave van TMC-berichten in‐ schakelen Zet Dynamische navig. op Controle. Bij een file of andere verkeersinciden‐ ten wordt er een TMC-bericht op het display weergeven. De weergave van TMC-berichten uit‐ schakelen Zet Dynamische navig. op Uit of Automatisch. Er worden geen TMCberichten op het display weergege‐ ven. Let op Functies van de instellingen voor Dynamische navig. als de routebe‐ geleiding actief is, zie "Instellingen voor kalibratie en begeleiding van de route" in het hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Gebruikerspecifieke speciale bestemmingen
Naast de vooraf gedefinieerde speci‐ ale bestemmingen (POI) op de SD Card van de kaart kunt u naar eigen keuze gebruikerspecifieke POI's aan‐
maken. U kunt deze gebruikerspeci‐ fieke POI's na het aanmaken down‐ loaden op het infotainmentsysteem. U kunt twee verschillende typen ge‐ bruikerspecifieke POI's aanmaken: (1) Bestemmings-POI's: POI's die u als bestemmingen voor routebegelei‐ ding kunt gebruiken. U moet voor elke POI de GPS-coör‐ dinaten (de lengte- en breedtegraad) van de locatie van de POI's en een beschrijvende naam definiëren. Na het downloaden van de POI-ge‐ gevens op het infotainmentsysteem vindt u de naam van de POI (bijv. "Huis van Michael") in het menu voor gebruikerspecifieke POI's 3 50. U kunt de betreffende menuoptie als bestemming voor routebegeleiding selecteren. (2) POI-waarschuwingen: POI's waarvoor u waarschuwingen wenst (bijv. zeer scherpe bochten in de weg), voordat u de betreffende locatie bereikt.
U moet voor elke POI de GPS-coör‐ dinaten (de lengte- en breedtegraad) van de locatie van de POI's en een beschrijvende waarschuwingsmel‐ ding definiëren. Na het downloaden van de POI-ge‐ gevens op het infotainmentsysteem, en als routebegeleiding actief is: Als de auto de POI-locatie zoals ge‐ definieerd door de GPS-coördinaten nadert, verschijnt de bijbehorende waarschuwingsmelding (bijv. "Zeer scherpe bocht"). Via de menuoptie Afstandswaarsch. speciale best. in het menu NAVIGATIE-INSTELLINGEN, zie bo‐ venstaand, kunt u bepalen op welk punt voorafgaand aan het bereiken van een gebruikerspecifieke POI de bijbehorende waarschuwingsmelding moet verschijnen. Gebruikerspecifieke POI's aanmaken Voor elk type POI moet u een apart tekstbestand aanmaken, bijv. via eenvoudige teksteditorsoftware.
Navigatie Bestemmings-POI's 3.
4.
1. Maak een tekstbestand met een willekeurige naam en de be‐ standsextensie .asc, bijv. "Toms‐ DestinationPOIs.asc" aan. 2. Voer de POI-gegevens in de vol‐ gende indeling in het tekstbe‐ stand in: Lengtegraad, Breedtegraad, "Naam van POI [ eventueel commentaar ]" Voorbeeld: 9.9800000, 52.0150000, "Huis van Michael [ Fleet Street ]"
5.
6.
7.
NB: de bovenstaande tekst mag niet meer dan één regel omvatten, zie bovenstaande afbeelding. Vraag de vereiste GPS-coördina‐ ten op, bijv. van een topografische kaart. Voer de GPS-coördinaten in met alle decimalen, zie het boven‐ staande voorbeeld. Voer de lengte- en breedtegraad in het tekstbestand in, gescheiden door een komma en een spatie. Voer een willekeurige naam voor de POI in en, indien gewenst, een optioneel commentaar tussen vierkante haken. De naam en het commentaar moeten tussen aanhalingstekens staan en door een komma en een spatie worden gescheiden van de GPS-coördinaten. Voer verdere POI-gegevens in het tekstbestand in. Gebruik daar‐ bij voor elke POI een aparte regel, zie bovenstaand. Sla het tekstbestand op, bijv. op uw lokale vaste schijf.
49
POI-waarschuwingen
Maak een apart tekstbestand met een willekeurige naam en de bestandsex‐ tensie .asc, bijv. "TomsPOIWar‐ nings.asc" aan. Voor het aanmaken van een tekstbe‐ stand gaat u vervolgens te werk zoals beschreven bij bestemmings-POI's, zie bovenstaand. Het enige verschil is: in plaats van het aanmaken van een naam (bijv. "Huis van Michael") moet u een waarschu‐ wingsmelding (bijv. "Zeer scherpe bocht") aanmaken.
50
Navigatie
De tekstbestanden op een USB-drive opslaan 1. In de hoofddirectory van een USB-drive: maak een map aan met de naam "myPOIs", bijv. "F:\myPOIs", waarbij "F:\" de hoofddirectory van de USB-drive is. 2. In de map "myPOIs": sla het tekst‐ bestand met bestemming-POI's op, bijv. "F:\myPOIs\TomsDesti‐ nationPOIs.asc". 3. In de map "myPOIs": maak een submap aan met de naam "myPOIWarnings". 4. Sla in deze submap het tekstbe‐ stand met POI-waarschuwingen op, bijv. "F:\myPOIs\myPOIWarnings \TomsPOIWarnings.asc" Gebruikerspecifieke POI's downloaden Sluit de USB-drive met uw gebrui‐ kerspecifieke POI-gegevens aan op de USB-poort 3 33 van het infotain‐ mentsysteem.
Download starten: druk op de toets SETUP, selecteer de knop Navigatie op het scherm, selecteer de menu‐ optie Mijn spec. bestemmingen nu laden en bevestig de melding die ver‐ schijnt. De POI-gegevens worden op het in‐ fotainmentsysteem gedownload.
Invoer van de bestemming Er zijn diverse methoden voor route‐ begeleiding naar uw bestemming. Druk op de NAV-toets om het NAVIGATIE-menu op te roepen.
Het NAVIGATIE menu biedt drie mo‐ gelijk opties voor invoer van de be‐ stemming: ■ Bestemming: opent het BESTEMMING INVOEREN-menu. Let op Als routebegeleiding actief is, ver‐ schijnt er een melding voordat het menu BESTEMMING INVOEREN verschijnt. U moet eerst beslissen of u een via‐ punt (een tussenbestemming) aan de momenteel ingestelde bestem‐ ming wilt toevoegen of dat u de mo‐ menteel ingestelde bestemming wilt vervangen door een nieuwe bestem‐ ming. Gedetailleerde beschrijving van het toevoegen van een viapunt aan een bestemming, zie hoofdstuk "Bege‐ leiding" 3 67.
Navigatie
Het BESTEMMING INVOERENmenu is het belangrijkste toegangs‐ punt voor het invoeren en/of selec‐ teren van bestemmingen, zie "Di‐ recte adresinvoer" en de volgende paragrafen. ■ Laatste bestemmingen: toont een lijst met bestemmingen die eerder werden gebruikt voor routebegelei‐ ding. U kunt een vermelding uit de lijst als uw nieuwe bestemming selecteren,
zie "Eerdere bestemming selecte‐ ren" onderstaand. ■ Huisadres: toont een menu waar‐ mee u een adres als uw huisadres kunt opslaan en/of uw reeds opge‐ slagen huisadres als nieuwe be‐ stemming kunt selecteren, zie "Huisadres invoeren en selecteren" onderstaand. De menuopties Opties, Route en Stop routegeleiding worden beschre‐ ven in het hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Menu's met toetsenblokken gebruiken voor adresinvoer
Bij de diverse opties voor adresinvoer moet u adresgegevens vaak met me‐ nu's met toetsenblokken invoeren. De toetsenblokken gebruiken een in‐ telligente spellingsfunctie, met uitslui‐ ting van niet-bestaande letter- of cij‐ fercombinaties. Het gebruik van menu's met toetsen‐ blokken wordt onderstaand via het voorbeeld van een plaatsnaam be‐ schreven:
51
Selecteer achter elkaar de letters voor de gewenste plaatsnaam. Tij‐ dens het proces blokkeert het sys‐ teem automatisch letters die daarna niet in de plaatsnaam kunnen voor‐ komen. Als u een letter of een speciaal teken wilt invoeren dat niet voorkomt op het momenteel getoonde toetsenblok, drukt u een of meerdere keren op de Meer-knop op het scherm totdat er een toetsenblok met de/het gewenste letter of speciale teken verschijnt.
52
Navigatie
Het aantal beschikbare toetsenblok‐ ken en de daarop aanwezige letters of speciale tekens verschilt per situ‐ atie. Voor het wissen van reeds inge‐ voerde letters drukt u een of meer‐ dere keren op de Wissen-knop op het scherm. Als het systeem in het adressenge‐ heugen een plaatsnaam aantreft die overeenkomt met de ingevoerde let‐ ters, verschijnt die naam (in grijze let‐ ters), zie bovenstaande afbeelding.
Als u inderdaad de getoonde plaats‐ naam zoekt, kunt u die plaatsnaam met de OK-knop op het scherm direct aan uw adres van bestemming toe‐ voegen. Aan het cijfer rechtsboven in het me‐ nuscherm ziet u hoeveel plaatsna‐ men met de ingevoerde beginletters in het adressengeheugen van het systeem voorkomen. Als dat er meer dan 999 zijn, verschijnt "> 999", zie de bovenstaande afbeelding. Naarmate u meer letters invoert, neemt het resterende aantal moge‐ lijke plaatsnamen af. Zodra het aantal overeenkomende plaatsnamen gelijk aan of minder dan 5 is, verschijnt er automatisch een lijst met de overeenkomende plaatsna‐ men.
Eventueel kunt u het systeem met de Lijst-knop op het scherm te allen tijde een lijst met alle plaatsnamen met overeenkomende beginletters laten weergeven. In beide gevallen kunt u dan de be‐ treffende vermelde plaatsnaam se‐ lecteren en aan uw adres van be‐ stemming toevoegen. Let op Als het systeem in het adresgeheu‐ gen maar één plaatsnaam vindt met dezelfde beginletters, verschijnt er geen lijst, maar wordt de betreffende plaatsnaam meteen toegevoegd aan het adres van bestemming.
Navigatie Een adres rechtstreeks invoeren
Eventueel kunt u ook deze invoer‐ volgorde gebruiken: 1.) naam van het land, 2.) straatnaam, 3.) huis‐ nummer, 4.) plaatsnaam/postcode.
Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Bestemming om het menu BESTEMMING INVOEREN op te roepen.
Selecteer het Adresinvoer-menu‐ punt. Het ADRES INVOEREN-menu ver‐ schijnt.
53
Let op Gedetailleerde beschrijving van het invoeren van adresgegevens via menu's met toetsenblokken, zie "Menu's met toetsenblokken voor adresinvoer gebruiken" boven‐ staand.
Adresgegevens invoeren 1. Naam van land invoeren: Voor het invoeren of wijzigen van het land van bestemming: selec‐ teer de menuoptie Land bestemming. Er verschijnt een menu met toets‐ enblok om de naam van het land in te voeren.
Let op Onderstand volgt een beschrijving van het invoeren van het adres met de invoervolgorde: 1.) naam van het land, 2.) plaatsnaam/postcode, 3.) straatnaam, 4.) huisnummer. Voor de naam van het gewenste land in.
54
Navigatie
Na het invoeren van de naam van het land verschijnt het menu ADRES INVOEREN weer. 2. Plaatsnaam of postcode invoeren: Selecteer de menuoptie Stad om de naam of postcode om uw plaats van bestemming in te voe‐ ren. Er verschijnt een menu met toets‐ enblok om de plaatsnaam of de postcode in te voeren.
het menu ADRES INVOEREN weer. 3. Straatnaam invoeren: Selecteer de menuoptie Straat om de straatnaam van bestem‐ ming in te voeren. Er verschijnt een menu met toets‐ enblok om de straatnaam in te voeren.
Na het invoeren van de straat‐ naam verschijnt er automatisch een menu met toetsenblok voor het invoeren van het huisnummer, zie de onderstaande afbeelding. Let op Als het systeem geen huisnummer nodig heeft om de bestemming on‐ dubbelzinnig te kunnen bepalen, verschijnt er geen menu voor het in‐ voeren van het huisnummer, maar het menu BESTEMMING BEVESTIGEN. Ga door met stap 5.
Voer de naam van de gewenste straat in. Voer de naam of postcode van de gewenste plaats in. Na het invoeren van de plaats‐ naam of de postcode verschijnt
scherm te selecteren. Daarna wordt de bestemming op het stadscenturm gezet en verschijnt het menu BESTEMMING BEVESTIGEN. Ga door met stap 5.
Let op Zo lang als er geen letter voor de straatnaam ingevoerd is, kunt u het invoeren van de straatnaam over‐ slaan door de knop Centrum op het
Navigatie 4. Huisnummer invoeren:
Voer het gewenste huisnummer in of, als u het huisnummer niet weet, selecteer de knop Geen nr. op het scherm. Als u de knop Geen nr. op het scherm selecteert, wordt het mid‐ den van de straat geselecteerd als bestemming en verschijnt het menu BESTEMMING BEVESTIGEN. Ga door met stap 5. Als u een huisnummer invoert en dat huisnummer niet bestaat, ver‐ schijnt er een melding met de vol‐ gende opties:
Geen nummer: er wordt niet op huisnummer gezocht. Nummer van lijst kiezen: er ver‐ schijnt een lijst met beschikbare huisnummers. Selecteer de gewenste optie (knop op scherm). Bij de optie Geen nummer ver‐ schijnt het menu BESTEMMING BEVESTIGEN. Ga door met stap 5. Bij de optie Nummer van lijst kiezen verschijnt een lijst beschik‐ bare huisnummers en/of nummer‐ bereiken.
55
Selecteer de lijstvermelding met het gewenste huisnummer of nummerbereik. Het BESTEMMING BEVESTIGEN-menu verschijnt. 5. Nieuwe bestemming bevestigen:
Het menu BESTEMMING BEVESTIGEN toont een kaart‐ scherm van het gebied rond het eerder ingevoerde adres. De nieuwe bestemming wordt aange‐ duid met een geblokte vlag. Als u de routebegeleiding naar het ingevoerde adres van bestem‐ ming meteen wilt starten, gaat u door met stap 6.
56
Navigatie Als u (1) de nieuwe bestemming naar een andere locatie wilt ver‐ schuiven of (2) het adres van de nieuwe bestemming in het adres‐ boek wilt opslaan: selecteer de knop Menu op het scherm. Er verschijnt een melding met de bovenstaand beschreven opties (1) Verschuiven en (2) Opslaan. Selecteer de gewenste optie (knop op scherm). Bestemming naar een nieuwe locatie verschuiven: Als u in de melding de knop Verschuiven op het scherm selec‐ teert, verschijnt het menu KAART VERSCHUIVEN.
Indien gewenst kunt u het zicht‐ bare kaartgedeelte met uw vinger op het scherm in een willekeurige richting verschuiven en kunt u de kaartschaal met de combiknop wijzigen. Tik op de kaart om de bestem‐ ming naar een nieuwe locatie te verschuiven. De bestemmingsvlag verschijnt nu op de nieuwe locatie. Selecteer de knop OK op het scherm om de nieuwe locatie van de bestemming te bevestigen. Het menu BESTEMMING BEVESTIGEN verschijnt weer.
Als u de routebegeleiding naar de nieuwe bestemming meteen wilt starten, gaat u door met stap 6. Nieuwe bestemming in adresboek opslaan: Als u het adres van de nieuwe be‐ stemming in het adresboek wilt opslaan: selecteer de knop Menu op het scherm en vervolgens de knop Opslaan op het scherm in de getoonde melding. Er verschijnt een menu met toets‐ enblok om de naam in te voeren.
Voer de gewenste naam voor de eerder ingestelde bestemming in.
Navigatie Selecteer knop OK op het scherm om het adres van de nieuwe be‐ stemming onder de eerder inge‐ voerde naam in het adresboek op te slaan. Na het opslaan van de adresge‐ gevens in het adresboek ver‐ schijnt het menu BESTEMMING BEVESTIGEN weer. 6. Routebegeleiding starten: In het menu BESTEMMING BEVESTIGEN: selecteer de knop Start op het scherm om de route‐ begeleiding naar het eerder inge‐ stelde adres te starten. De route wordt berekend door het navigatiesysteem en de route wordt gestart. Beschrijving van routebegelei‐ ding, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Het adresboek gebruiken
Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Bestemming om het menu BESTEMMING INVOEREN op te roepen.
57
Met het adresboek kunt u de adres‐ sen van uw favoriete bestemmingen comfortabel opslaan en deze adres‐ sen later als bestemmingen voor rou‐ tebegeleiding selecteren.
Selecteer het Adresboek-menupunt. Er verschijnt een lijst met alle adres‐ sen (bestemmingen) die in het adres‐ boek zijn opgeslagen.
Nieuwe adressen (bestemmingen) toevoegen Het adresboek heeft een capaciteit van maximaal 50 adressen. Bij het bereiken van het maximale aantal adressen moet u een adres wissen voordat u een nieuw kunt toevoegen. Selecteer de lijstvermelding Nieuwe bestemming toevoegen (eerste ver‐ melding in lijst). Er verschijnt een menu met diverse opties voor het toevoegen van nieuwe adressen.
58
Navigatie
U hebt de volgende opties: ■ Nieuw adres: toont het menu voor directe adresinvoer. De gewenste nieuwe adresgege‐ vens invoeren, zie "Een adres di‐ rect invoeren" (stappen 1 t/m 4) bo‐ venstaand. Na het invoeren van alle adresge‐ gevens verschijnt het menu BESTEMMING BEVESTIGEN.
Het eerder ingevoerde adres wordt aangeduid met een geblokte vlag. Ga als volgt te werk om het eerder ingevoerde adres met de kaart te wijzigen: Selecteer de knop Verschuiven op het scherm om het menu KAART VERSCHUIVEN op te roepen.
Indien gewenst kunt u het zichtbare kaartgedeelte met uw vinger op het scherm in een willekeurige richting verschuiven en kunt u de kaart‐ schaal met de combiknop wijzigen. Tik op de kaart om de betreffende locatie in te stellen als een nieuw adres. De geblokte vlag verschijnt nu op dat/die nieuwe adres/locatie. Selecteer de knop OK op het scherm om de nieuwe locatie van de bestemming te bevestigen. Het menu BESTEMMING BEVESTIGEN verschijnt weer.
Navigatie Ga als volgt te werk om het nieuwe adres in het adresboek op te slaan: Selecteer de knop Opslaan op het scherm. Er verschijnt een menu met toets‐ enblok om de naam in te voeren.
59
Adresgegevens opslaan: zie de bo‐ venstaande beschrijvingen. ■ Huidige positie: slaat de huidige be‐ stemming op in het adresboek. Adresgegevens opslaan: zie de bo‐ venstaande beschrijvingen. Adressen (bestemmingen) voor routebegeleiding selecteren, adressen hernoemen of wissen
Voer de gewenste naam voor de nieuwe adresboekvermelding in en selecteer de knop OK op het scherm om de nieuwe adresgege‐ vens in het adresboek op te slaan. ■ Uit vorige bestemmingen: toont een lijst met bestemmingen die eer‐ der werden gebruikt voor routebe‐ geleiding.
Selecteer een eerdere bestemming die u in het adresboek wilt opslaan. Er verschijnt een menu met toets‐ enblok om de naam in te voeren. Voer de gewenste naam van de nieuwe adresboekvermelding in en selecteer de knop OK op het scherm om de nieuwe adresgege‐ vens in het adresboek op te slaan. ■ Actuele bestemming: slaat de hui‐ dige bestemming op in het adres‐ boek (alleen beschikbaar als de routebegeleiding actief is).
Selecteer de gewenste adresboek‐ invoer. Er verschijnt een menu met de adres‐ informatie van de geselecteerde adresboekvermelding.
60
Navigatie
U hebt de volgende menuopties: ■ Naam: toont een menu met toets‐ enblok om de naam in te voeren.
Voer een nieuwe naam voor de adresboekvermelding in en selec‐ teer de knop OK op het scherm om de nieuwe naam te bevestigen. ■ Alle vw.: wist alle adresboekver‐ meldingen. ■ Wissen: wist de geselecteerde adresboekvermelding. ■ OK: stelt het getoonde adres of de GPS-coördinaten in als de nieuwe bestemming en start de routebege‐ leiding naar die bestemming. Beschrijving van routebegeleiding, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
De gegevens op de SD Card van de kaart bevatten een groot aantal vooraf gedefinieerde POI's. Deze worden aangeduid via bijbehorende symbolen op het kaartscherm. U kunt deze POI's als bestemmingen voor routebegeleiding selecteren. Ga als volgt te werk om een speciale bestemming te selecteren: Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Bestemming om het menu BESTEMMING INVOEREN op te roepen.
Speciale bestemming selecteren
Een speciale bestemming (POI) is een specifieke locatie die belangrijk kan zijn, bijv. een tankstation, par‐ keerplaats of restaurant. In het Infotainmentsysteem wordt een POI gedefinieerd via GPS-coördina‐ ten (lengte- en breedtegraad) en een naam. Selecteer het Speciale bestemmingen-menupunt.
Navigatie
61
Het SPECIALE BESTEMMINGENmenu verschijnt.
U hebt de volgende menuopties: ■ Restaurants in de buurt: toont een lijst met restaurants in de buurt van de huidige locatie.
Elke lijstvermelding toont de he‐ melsbrede afstand en ongeveer de richting naar het betreffende res‐ taurant. Selecteer een lijstvermelding voor een menu met gedetailleerde infor‐ matie over het betreffende restau‐ rant.
Terug naar de lijst met restaurants: selecteer de knop Lijst op het scherm. Routebegeleiding naar het gese‐ lecteerde restaurant starten: selec‐ teer de knop Start op het scherm. Beschrijving van routebegeleiding, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67. ■ Parkeerplaatsen in de buurt: toont een lijst met parkeerterreinen in de buurt van de huidige locatie. Routebegeleiding naar een speci‐ fiek parkeerterrein starten, zie in‐ structies m.b.t. Restaurants in de buurt bovenstaand.
62
Navigatie
■ Tankstations in de buurt: toont een lijst met tankstations in de buurt van de huidige locatie. Routebegeleiding naar een speci‐ fiek tankstation starten, zie instruc‐ ties m.b.t. Restaurants in de buurt bovenstaand. ■ Zoek in omgeving: geeft toegang tot alle POI's in de buurt van de hui‐ dige locatie. Na het selecteren van de menu‐ optie verschijnt er een melding. Voor een specifieke POI kunt u zoeken op Categorie of op Naam:. Selecteer de gewenste zoekoptie (knop op scherm) in de melding. Op categorie zoeken: Na het selecteren van de knop Categorie in de melding op het scherm verschijnt er een lijst met POI-categorieën. Kies de gewenste categorie. Afhankelijk van de geselecteerde categorie verschijnt er wellicht een lijst met bijbehorende subcatego‐ rieën voor gedetailleerd zoeken naar POI's.
Selecteer in deze gevallen de ge‐ wenste subcategorie. Uiteindelijk verschijnt er een lijst met categoriespecifieke POI's. Routebegeleiding naar een speci‐ fieke POI starten, zie instructies m.b.t. Restaurants in de buurt bo‐ venstaand. Op naam zoeken: Na het selecteren van de knop Naam: in de melding op het scherm verschijnt er een menu met toets‐ enblok voor zoeken naar POI's.
Voer een naam van een POI of een deel daarvan in en selecteer de knop Lijst op het scherm om te zoe‐
ken naar die POI, respectievelijk alle POI's met namen met de inge‐ voerde lettercombinatie. Let op Als u geen letter invoert en naar een POI gaat zoeken, zoekt het systeem naar alle POI's in de buurt van de huidige positie. Tijdens het zoeken verschijnt er een melding hoe ver van de huidige bestemming het systeem momen‐ teel naar POI's zoekt. U kunt de zoekopdracht te allen tijde stoppen met de knop Stop in de melding op het scherm of u kunt wachten totdat er een lijst met alle gevonden POI's verschijnt. Routebegeleiding naar een speci‐ fieke POI starten, zie instructies m.b.t. Restaurants in de buurt bo‐ venstaand. ■ Zoek in omg. bestemming: geeft toegang tot alle POI's in de buurt van de huidige bestemming (alleen beschikbaar als de routebegelei‐ ding actief is).
Navigatie Zoeken naar POI's en routebege‐ leiding naar een specifieke POI starten, zie instructies m.b.t. Zoek in omgeving bovenstaand. ■ Zoek in andere stad: geeft toegang tot alle POI's binnen een geselec‐ teerde plaatsnaam. Plaatsnaam selecteren, zie "Een adres direct invoeren" (stappen 1 t/ m 2) bovenstaand. Na het selecteren van een plaats‐ naam kunt u in die plaats via Categorie of via Naam: naar POI's zoeken, zie instructies m.b.t. Zoek in omgeving bovenstaand.
Als er gebruikerspecifieke POI's zijn gedownload naar het Infotainment‐ systeem, kunt u zo'n POI als bestem‐ ming voor routebegeleiding selecte‐ ren. Ga als volgt te werk om een gebruikerspecifieke speciale bestemming te selecteren: Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Bestemming om het menu BESTEMMING INVOEREN op te roepen.
Gebruikerspecifieke speciale bestemming selecteren
Behalve de vooraf gedefinieerde spe‐ ciale bestemmingen (POI) op de SD Card van de kaart kunt u naar geheel eigen keuze gebruikerspecifieke POI's aanmaken en deze POI's downloaden naar het Infotainment‐ systeem, zie hoofdstuk "Gebruik" 3 39.
63
Er verschijnt een lijst met alle ge‐ downloade gebruikerspecifieke POI's. Kies het gewenste gegeven in de lijst. Er verschijnt een menu met de GPScoördinaten en een beschrijvende toelichting (indien beschikbaar) op de geselecteerde POI. Terug naar de lijst met gebruikerspe‐ cifieke POI's: selecteer de knop Lijst op het scherm. Routebegeleiding naar de geselec‐ teerde gebruikerspecifieke POI star‐ ten: selecteer de knop Start op het scherm. Beschrijving van routebegeleiding, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Een bestemming vanaf de kaart selecteren
Selecteer het Speciale best. gebruiker-menupunt.
Door de bestemming op deze manier in te voeren kunt u naar een nieuwe bestemming zoeken door het zicht‐ bare kaartgedeelte te verschuiven en de gewenste locatie van de nieuwe bestemming instellen door op de kaart te tikken.
64
Navigatie
Ga als volgt te werk om een bestemming van de kaart te selecteren: Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Bestemming om het menu BESTEMMING INVOEREN op te roepen.
Selecteer het Bestemming in kaartmenupunt. Het menu BESTEMMINGEN VAN KAART verschijnt, met een kaart van het gebied rondom de huidige positie.
De kaart wordt tweedimensionaal/ met het noorden bovenaan getoond. U kunt het zichtbare kaartgedeelte met uw vinger op het scherm in een willekeurige richting verschuiven. Indien gewenst wijzigt u de kaart‐ schaal door aan de combiknop te draaien. Verschuif het zichtbare kaartgedeelte totdat u het gebied rondom de door u gezochte locatie ziet. Tik op de kaart om een nieuwe be‐ stemming op de gewenste locatie in te stellen.
Een geblokte vlag geeft nu de nieuwe bestemming aan en onderaan de kaart verschijnt nu de straatnaam (of GPS-coördinaten) van de nieuwe be‐ stemming. Selecteer de knop Start op het scherm. Er verschijnt een melding met de vol‐ gende opties: Opslaan: adresgegevens van de nieuwe bestemming in het adresboek opslaan. Instellen als bestemming: routebege‐ leiding naar de nieuwe bestemming starten.
Navigatie Selecteer de gewenste optie (knop op scherm). Na het selecteren van de knop Opslaan in de melding op het scherm verschijnt er een menu met toetsen‐ blok voor het invoeren van de naam.
Voer de gewenste naam voor de nieuwe bestemming in en selecteer de knop OK op het scherm om de adresgegevens van de nieuwe be‐ stemming in het adresboek op te slaan. Na het selecteren van de knop Instellen als bestemming op het scherm in de melding wordt de route
65
naar de nieuwe bestemming bere‐ kend en wordt de routebegeleiding gestart. Beschrijving van routebegeleiding, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Kruising als bestemming kiezen
Deze methode voor het invoeren van een bestemming werkt bijna identiek aan zoals beschreven bij "Een adres direct invoeren", zie bovenstaand. In plaats van het specificeren van een locatie in een straat via een huisnum‐ mer moet u de locatie via een kruising specificeren. Ga als volgt te werk om een kruising als bestemming te selecteren: Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Bestemming om het menu BESTEMMING INVOEREN op te roepen.
Selecteer het Bestemming kruisingmenupunt. Doorloop de stappen 1 t/m 3 van "Een adres direct invoeren", zie boven‐ staand. Na het invoeren van een straatnaam: Als er slechts één straat de eerder gespecificeerde straat kruist, ver‐ schijnt het menu BESTEMMING BEVESTIGEN. Ga door met stap 5 van "Een adres direct invoeren", zie bovenstaand.
66
Navigatie
Als er maximaal 5 kruisende straten zijn, verschijnt er een lijst met alle kruisende straten. Selecteer de ge‐ wenste kruisende straat en ga door met stap 5 van "Een adres direct in‐ voeren", zie bovenstaand. Als er meer dan 5 kruisende straten zijn, verschijnt er een menu met toets‐ enblok voor het invoeren van de naam.
Voor de naam van een straat in die de eerder gespecificeerde straat kruist of selecteer de knop Lijst op het scherm om meteen een lijst met alle krui‐ sende straten weer te geven.
Selecteer de gewenste kruisende straat en ga door met stap 5 van "Een adres direct invoeren", zie boven‐ staand.
Eerdere bestemming selecteren Druk op de toets NAV en selecteer vervolgens de menuoptie Laatste bestemmingen. Er verschijnt een lijst met bestemmin‐ gen die eerder voor routebegeleiding werden gebruikt.
Maximaal 50 eerdere bestemmingen worden automatisch opgeslagen. Als het aantal eerdere bestemmingen 50
overschrijdt, wordt de oudste uit de lijst gewist en de nieuwste toege‐ voegd. Na het selecteren van een eerdere bestemming in de lijst verschijnt er een menu met gedetailleerde adres‐ informatie (indien beschikbaar), of de GPS-coördinaten van de bestem‐ ming:
U hebt de volgende menuopties: ■ Opslaan: slaat de getoonde be‐ stemmingsgegevens op in het adresboek. Detailinformatie over het adresboek, zie "Het adresboek gebruiken" bovenstaand.
Navigatie ■ Alle vw.: wist de gehele lijst met eerdere bestemmingen. ■ Wissen: wist de getoonde bestem‐ ming uit de lijst met eerdere be‐ stemmingen. ■ OK: stelt het getoonde adres of de GPS-coördinaten in als de nieuwe bestemming en start de routebege‐ leiding naar die bestemming. Beschrijving van routebegeleiding, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Thuisadres invoeren en selecteren
Druk op de toets NAV en selecteer vervolgens de menuoptie Huisadres. Er verschijnt een menu, met het mo‐ menteel ingestelde thuisadres of GPS-coördinaten, zie de onder‐ staande afbeelding. Als er niet eerder een thuisadres in‐ gevoerd is, is het adresvak in het menu leeg. Na het instellen van uw thuisadres kunt u in het menu de routebegelei‐ ding naar uw thuisadres comfortabel starten.
67
Het oude thuisadres (indien be‐ schikbaar) wordt gewist. ■ Start: stelt het getoonde thuisadres of de GPS-coördinaten in als de nieuwe bestemming en start de routebegeleiding naar die bestem‐ ming. Beschrijving van routebegeleiding, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Begeleiding U hebt de volgende menuopties: ■ Positie: wist het oude thuisadres (indien beschikbaar) en slaat de huidige positie als het nieuwe thuis‐ adres op. Daarna verschijnen de adresgege‐ vens of de GPS-coördinaten van de huidige positie. ■ Wijzigen: toont het menu voor di‐ recte adresinvoer. Met dit menu kunt u een nieuw thuisadres invoeren en opslaan, zie "Een adres direct invoeren" boven‐ staand.
Algemene informatie
Het navigatiesysteem begeleidt de route door visuele instructies en ge‐ sproken opdrachten (gesproken be‐ geleiding). Visuele instructies Visuele instructies verschijnen op het kaartscherm, in het menu VER‐ KEERSBERICHTEN, in alle audio‐ hoofdmenu's, bijv. het menu CD en in het menu TELEFOON. Visuele instructies op het kaart‐ scherm:
68
Navigatie Gedetailleerde beschrijvingen op het kaartscherm en de visuele informatie bij de routebegeleiding, zie hoofdstuk "Gebruik" 3 39.
Visuele instructies in menu's, bijv. het radiomenu FM1:
Gesproken opdrachten Gesproken opdrachten geven bij het naderen van een kruising aan welke richting u moet volgen. Gesproken begeleiding activeren of deactiveren: knop Info op het kaart‐ scherm enkele seconden aanraken, zie bovenstaande afbeelding van het kaartscherm. Na het activeren van gesproken begeleiding verschijnt het knoplabel in wit, anders in zwart. Laatste gesproken opdracht herha‐ len: op de knop Info op het scherm tikken. Volume van gesproken opdrachten aanpassen: aan de knop X draaien. Let op Het activeren/deactiveren van ge‐ sproken begeleiding wordt aange‐ duid met een pieptoon, als de sys‐ teemgeluiden geactiveerd zijn 3 12.
Routebegeleiding via het menu NAVIGATIE besturen
Druk op de NAV-toets om het NAVIGATIE-menu op te roepen.
Het NAVIGATIE menu biedt drie mo‐ gelijke opties voor het besturen van de routebegeleiding: ■ Opties: opent het menu ROUTEOPTIES met diverse instel‐ lingen voor het (her)berekenen van de route en routebegeleiding, zie "Instellingen voor routeberekening en -begeleiding" onderstaand.
Navigatie ■ Route: opent het menu ROUTELIJST met alle straten op de huidige route, zie "Routelijst to‐ nen" onderstaand. ■ Stop routegeleiding: annuleert de momenteel actieve routebegelei‐ ding. Als er een extra viapunt (tussenbe‐ stemming) voor de routebegelei‐ ding ingesteld is, vraagt een mel‐ ding u te beslissen: of de routebegeleiding naar zowel het viapunt als de eindbestemming moet worden geannuleerd, of, of de routebegeleiding alleen naar het viapunt moet worden geannu‐ leerd. Als de routebegeleiding alleen naar een viapunt annuleert: het naviga‐ tiesysteem berekent de route auto‐ matisch opnieuw om u naar de eindbestemming te begeleiden.
Instellingen voor routeberekening en -begeleiding Voorafgaand aan de routebegelei‐ ding, maar ook bij een reeds actieve routebegeleiding, kunt u diverse cri‐ teria voor het (her)berekenen van de route en routebegeleiding instellen. Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Opties om het menu ROUTEOPTIES op te roepen.
U hebt de volgende menuopties: ■ Dynamische navig.: selecteren als het navigatiesysteem bij het (her)berekenen van de route reke‐ ning moet houden met TMC-(ver‐
69
keers-)berichten, zie hoofdstuk "Dynamische begeleiding" 3 73. Beschikbare instellingen: Uit: bij het berekenen van de route houdt het systeem geen rekening met TMC-berichten. Automatisch: bij het (her)bereke‐ nen van de route houdt het systeem automatisch rekening met alle TMC-berichten. Controle: bij een file of een ander verkeersincident waarvoor het na‐ vigatiesysteem een TMC-bericht ontvangt, verschijnt er een bericht: of het systeem een alternatieve route naar de bestemming moet berekenen, of, of de eerder berekende route on‐ gewijzigd moet blijven. De berichten worden op het display weergegeven, ook als een audio‐ modus (bijvoorbeeld AM/FM of cd) of de telefoonmodus actief is. ■ Routemodus: selecteer of de snel‐ ste, de zuinigste of de kortste route moet worden berekend voor route‐ begeleiding.
70
Navigatie
■ Snelweg: selecteer of autosnelwe‐ gen voor routebegeleiding moeten worden vermeden of gebruikt. ■ Veer/tolwegen : selecteer of tolwe‐ gen en veerboten bij het berekenen van de route naar de bestemming moeten worden vermeden of ge‐ bruikt of dat ze zo min mogelijk moeten worden gebruikt. Routelijst tonen Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Route om ROUTELIJST op te roepen.
De routelijst toont alle straten op de berekende route, te beginnen vanaf de huidige locatie. Elke lijstvermelding kan de volgende informatie tonen: ■ Straatnaam, autosnelweg of afslag van autosnelweg. ■ Richtingpijl of autosnelwegsym‐ bool.
Tijdsaanduiding wijzigen: druk op de toets MAP en tik links op het kaart‐ scherm op de tijdsaanduiding onder de richtingpijl. Alle beschikbare informatie over een specifieke routelijstvermelding tonen: de lijstvermelding selecteren.
Let op Een extra klein rood driehoekje in een richtingspijl of een autosnelweg‐ symbool duidt op een actueel ver‐ keersvoorval op de betreffende straat of autosnelweg. ■ Afstand tot de volgende straat op de route, of ■ geschatte benodigde tijd naar de volgende straat op de route, of ■ geschatte aankomsttijd bij de vol‐ gende straat op de route. De getoonde tijdsaanduiding hangt af van de vraag of eerder op het kaart‐ scherm werd gekozen voor weergave van de geschatte resterende reistijd of de geschatte aankomsttijd.
Druk op de TRAF-toets om het VERKEERSINFO-menu op te roe‐ pen.
Routebegeleiding via het menu VERKEERSINFO besturen
Navigatie Het menu VERKEERSINFO toont het dichtstbijzijnde verkeersvoorval (in‐ dien aanwezig), bijv. een file, op de huidige route. U hebt de volgende menuopties: ■ Blokk.: met dit menu kunt u straten uit de routebegeleiding uitsluiten, zie "Straten uit routebegeleiding uitsluiten" onderstaand. ■ TA: ontvangst van verkeersberich‐ ten activeren of deactiveren 3 25. ■ Route: toont een lijst met alle ver‐ keersvoorvallen op de huidige route.
Detailinformatie over een specifiek verkeersvoorval tonen: lijstvermel‐ ding selecteren. ■ Alles: toont alle verkeersvoorvallen op de huidige route en daarbij alle verkeersvoorvallen bij de huidige positie van de auto. TMC-(verkeers-)symbolen (zie hoofdstuk "Symbolenoverzicht" 3 76) die verkeersvoorvallen op de huidige route aangeven, zijn rood gemarkeerd. Straten uit routebegeleiding uitsluiten Na het starten van de routebegelei‐ ding kunt u straten uit de eerder be‐ rekende route uitsluiten. Daarna kan het systeem de route her‐ berekenen en worden de eerder uit‐ gesloten straten omzeild. Druk op de TRAF-toets en selecteer de knop Blokk. op het scherm om het menu ROUTEDEEL VERMIJDEN op te roepen.
71
U hebt de volgende menuopties: ■ Weg verderop vermijden: opent het WEG VERDEROP VERMIJDENmenu.
72
Navigatie
Met dit menu kunt u de komende straten uit de huidige route uitslui‐ ten door de lengte van het uit te sluiten gedeelte te definiëren, te beginnen vanaf de huidige positie van de auto. Komende straten uit de route uit‐ sluiten: gewenste waarde van Afst. blokk. instellen en menuoptie Route opnieuw berekenen selecte‐ ren. De route wordt opnieuw berekend en de uitgesloten straten worden aangeduid met een zwarte lijn en een symbool "Niet inrijden"(zie hoofdstuk "Symbolenoverzicht" 3 76) op het kaartscherm. ■ Weg mijden in routelijst: er ver‐ schijnt een menu met de huidige routelijst.
Let op In de routelijst kunt u slechts één straat of één gedeelte tegelijkertijd voor uitsluiting definiëren.
Met dit menu kunt u een of meer‐ dere opeenvolgende straten uitslui‐ ten (uitsluitingsgedeelte) uit de hui‐ dige route. Een enkele straat uitsluiten: ge‐ wenste straat in de lijst selecteren. Het label van de geselecteerde straat wordt nu rood. Enkele opeenvolgende straten uit‐ sluiten: de eerste en de laatste straat van het gewenste uitslui‐ tingsgedeelte selecteren. De labels van alle opeenvolgende straten binnen het gedefinieerde uitslui‐ tingsgedeelte worden nu rood.
Straat uitsluiten: menuoptie Route opnieuw berekenen (eerste ver‐ melding in routelijst) selecteren. De route wordt opnieuw berekend en de uitgesloten straten worden aangeduid met een zwarte lijn en een symbool "Niet inrijden"(zie hoofdstuk "Symbolenoverzicht" 3 76) op het kaartscherm. ■ Blokkering verderop opheffen: an‐ nuleert de eerdere straatuitsluiting via Weg verderop vermijden. ■ Blokkering traject opheffen: annu‐ leert de eerdere straatuitsluiting via Weg mijden in routelijst.
Viapunt (tussenbestemming) aan de route toevoegen
Na activeren van de routebegeleiding kunt u te allen tijde een viapunt aan uw route toevoegen.
Navigatie Druk op de NAV-toets en selecteer de menuoptie Bestemming of de menu‐ optie Laatste bestemmingen. Selecteer in deze melding de knop Tussenstop toevoegen op het scherm. Bestemming voor viapunt invoeren of selecteren, zie hoofdstuk "Invoer van de bestemming" 3 50. Na het toevoegen van het gewenste viapunt berekent het navigatiesys‐ teem de route van de huidige positie naar deze nieuwe tussenbestemming en de route van de tussenbestem‐ ming naar de eindbestemming. Het viapunt wordt op de kaart aange‐ duid met een rode geblokte vlag. Na aankomst op het viapunt vervolgt de routebegeleiding automatisch met de begeleiding naar de eindbestem‐ ming. Let op Voor elke reis kunt u slechts een via‐ punt tegelijkertijd instellen. Als er bij het instellen van een nieuw viapunt
als een viapunt actief is, wordt de routebegeleiding naar het oude via‐ punt geannuleerd.
Gebruikerspecifieke POIwaarschuwingen activeren
U kunt "POI-waarschuwingen" defini‐ eren voor POI's waarvoor u waar‐ schuwingen wenst (bijv. zeer scherpe bochten in de weg), voordat u de be‐ treffende locatie bereikt. Persoonlijke POI-waarschuwingen definiëren en naar het infotainment‐ systeem downloaden, zie hoofdstuk "Gebruik" 3 39. POI-waarschuwingen activeren Druk op de toets SETUP, selecteer de menuoptie Navigatie en zet Waarsch. speciale best. op Aan.
Dynamische routebegeleiding Als de actieve dynamische routebe‐ geleiding actief is, wordt de hele ac‐ tuele verkeerssituatie die het Infotain‐ mentsysteem via de TMC-verkeers‐ informatie ontvangt, bij de routebere‐
73
kening betrokken. De route wordt voorgesteld op basis van alle ver‐ keersproblemen en beperkingen vol‐ gens de vooraf ingestelde criteria (bijv. "kortste route", "autosnelwegen vermijden" enz.). Bij een actueel verkeersknelpunt (bijv. file, afgesloten weg) op de ge‐ volgde route, verschijnen er een dis‐ playtekst en een gesproken medede‐ ling over het soort knelpunt. U kunt dan besluiten of u via de voorgestelde routeverandering het knelpunt om‐ zeilt of dat u door het verkeersknel‐ punt heen rijdt. Ook bij een niet-actieve routebegelei‐ ding worden verkeersknelpunten in de directe omgeving gemeld. Tijdens een actieve routebegeleiding controleert het systeem m.b.v. de ver‐ keersinformatie continu of een herbe‐ rekening of een alternatieve route met inachtneming van de actuele ver‐ keerssituatie zinvol is.
74
Navigatie
Het activeren en deactiveren van dy‐ namische routebegeleiding en criteria voor het berekenen van de route ge‐ beurt in het menu ROUTEOPTIES, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
TMC-zender ontvangt. De daadwer‐ kelijke vertraging kan afwijken van de berekende vertraging.
Kaarten Alle kaartgegevens die nodig zijn voor het navigatiesysteem, zijn opge‐ slagen op een SD Card bij het info‐ tainmentsysteem.
Kaart SD Card
De dynamische routebegeleiding werkt alleen bij ontvangst van ver‐ keersinformatie, afkomstig van het RDS-TMC-verkeersinformatiesys‐ teem. De door het Infotainmentsysteem be‐ rekende eventuele vertraging we‐ gens een verkeersknelpunt is geba‐ seerd op de data die het systeem van de op dat moment ingestelde RDS-
De SD Card-lezer van het infotain‐ mentsysteem kan alleen de speciaal voor het navigatiesysteem van de auto geleverde kaart lezen. De SD Card-lezer kan geen andere SD Cards lezen. Vanwege de productiedatum van de kaartgegevens op de SD Card ont‐ breken wellicht sommige nieuwe we‐ gen of zijn sommige namen en wegen anders dan degene welke ten tijde van publicatie van de kaartgegevens in gebruik waren. Neem voor extra SD Cards of een nieuwe versie van de kaartgegevens contact op met uw Opel Service Part‐ ner.
SD Card voor kaart vervangen, zie onderstaand. Belangrijke informatie over werken met de SD Card
Voorzichtig Probeer nooit een gescheurde, vervormde of met plakband gere‐ pareerde SD Card te gebruiken. Als u dat toch doet, kan de appa‐ ratuur beschadigd raken. ■ Ga voorzichtig met de SD Card om. Raak de metalen contacten nooit aan. ■ Gebruik geen conventioneel reini‐ gingsmiddel, benzine, verdunner of antistatische spray. ■ Reinig de SD Card uitsluitend met een zachte doek. ■ Verbuig de SD Card niet. Gebruik geen verbogen of gescheurde SD Card. ■ Plak geen stickers en schrijf niets op het oppervlak ervan.
Navigatie ■ Bewaar de SD Card niet op plekken met direct zonlicht of hoge tempe‐ raturen of een hoge luchtvochtig‐ heid. ■ Bewaar de SD Card altijd in het op‐ bergdoosje als u deze niet gebruikt.
75
SD-kaart verwijderen
SD-kaart aanbrengen
Ontgrendel de geplaatste SD Card door erop te drukken en trek de SD Card daarna uit de SD Card-sleuf.
Druk de SD Card met de kant met het label omhoog en de uitsparingen rechts (zie bovenstaande afbeelding) voorzichtig in de SD Card-sleuf totdat de kaart vastgrijpt. Plaats daarna weer het klepje op het instrumentenpaneel om de SD Card en de SD Card-sleuf schoon en droog te houden.
SD Card voor kaart vervangen
De sleuf voor de SD Card bevindt zich onder een afneembaar klepje rechts op het instrumentenpaneel.
U kunt het klepje afnemen, bijv. met een kleine paperclip of iets vergelij‐ kbaars.
76
Navigatie
Symbolenoverzicht Routebegeleidings- en POIsymbolen
Nee. Verklaring
Nee.
Verklaring
6
Benzinestation
1
File
7
Restaurant
2
Weg afgesloten
3
Glad wegdek
4
Wegwerkzaamheden
5
IJzel
6
Mist
7
Zijwinden
8
Wegversmalling
9
Ongeluk
10
Gevaar
11
Slecht wegdek
POI (speciale bestemmingen)-sym‐ bolen verschijnen alleen op het kaart‐ scherm als het weergeven van POI's geactiveerd is. Weergeven van POI's activeren: druk op de SETUP-toets, selecteer de menuoptie Navigatie, selecteer de menuoptie Kaartinstellingen en zet Speciale best. op kaart op Aan.
TMC-symbolen Nee. Verklaring 1
Huidige positie
2
Eindbestemming (zwarte vlag)
3
Viapunt/tussenbestemming (rode vlag)
4
Hotel/motel
5
Parkeerterrein
TMC-(verkeers)symbolen verschij‐ nen alleen op het kaartscherm als dy‐ namische routebegeleiding via TMCberichten geactiveerd is. Dynamische routebegeleiding active‐ ren: druk op de NAV-toets, selecteer de menuoptie Opties en zet Dynamische navig. op Automatisch of Controle, zie hoofdstuk "Begelei‐ ding" 3 67.
Telefoon
Telefoon Algemene aanwijzingen ............... 77 Bluetooth-verbinding .................... 78 Noodoproep ................................. 80 Bediening ..................................... 81
Algemene aanwijzingen De telefoonportal biedt u de mogelijk‐ heid om via een microfoon en de luid‐ sprekers van de auto telefoonge‐ sprekken te voeren en met het info‐ tainmentsysteem van de auto de be‐ langrijkste functies van de mobiele te‐ lefoon te bedienen. Om de telefoon‐ portal te kunnen gebruiken, moet de mobiele telefoon via Bluetooth erop aangesloten zijn 3 78. Niet alle functies van de telefoonpor‐ tal worden door elke mobiele telefoon ondersteund. Welke telefoonfuncties mogelijk zijn, hangt af van de desbe‐ treffende mobiele telefoon en van de netwerkprovider. Verdere informatie hierover vindt u in de bedienings‐ handleiding van uw mobiele telefoon. U kunt hierover ook informeren bij uw netwerkprovider.
77
Belangrijke informatie voor de bediening en de verkeersveiligheid 9 Waarschuwing Mobiele telefoons hebben invloed op uw omgeving. Daarom zijn er veiligheidsvoorschriften en richtlij‐ nen opgesteld. Alvorens gebruik te maken van de telefoonfunctie dient u op de hoogte te zijn van de desbetreffende richtlijnen.
9 Waarschuwing Het gebruik van de telefoon in handsfree-modus tijdens het rij‐ den kan gevaarlijk zijn doordat uw concentratie afneemt tijdens het telefoneren. Parkeer uw auto
78
Telefoon
voordat u de telefoon in hands‐ free-modus gebruikt. Volg de be‐ palingen van het land waarin u zich bevindt. Volg de voorschriften die in som‐ mige gebieden gelden op en zet uw mobiele telefoon uit als mobiel telefoneren verboden is, als de mobiele telefoon interferentie ver‐ oorzaakt of als er zich gevaarlijke situaties kunnen voordoen.
Bluetooth
De Bluetooth-profielen HFP 1.1, PBAP, GAP, SDP en SPP worden ge‐ implementeerd conform de Blue‐ tooth-norm 2.0 en de telefoonportal is gecertificeerd door de Bluetooth Spe‐ cial Interest Group (SIG). Meer informatie over de specificatie vindt u op internet op http://www.bluetooth.com.
Voldoet aan EU R & TTE
Via het menu BLUETOOTHINSTELLINGEN worden Bluetoothapparaten met het infotainmentsys‐ teem gekoppeld (uitwisselen van pin‐ code tussen Bluetooth-apparaat en telefoonportaal) en verbonden.
Hierbij verklaren wij dat de Bluetoothsysteemontvanger voldoet aan de es‐ sentiële vereisten en andere rele‐ vante voorwaarden van Richtlijn 1999/5/EC.
Bluetooth-verbinding Bluetooth is een radionorm voor het draadloos aansluiten van, bijvoor‐ beeld, een mobiele telefoon of een mp3-speler op andere apparaten. Voor het instellen van een Bluetoothverbinding met het infotainmentsys‐ teem moet de Bluetooth-functie van het Bluetooth-apparaat geactiveerd zijn en moet het Bluetooth-apparaat op "zichtbaar" staan (detectiemodus). Voor nadere informatie verwijzen wij u naar de gebruiksaanwijzing van het Bluetooth-apparaat.
Menu BLUETOOTHINSTELLINGEN opvragen: druk op de toets SETUP en selecteer vervol‐ gens de menuoptie Bluetooth & telefoon.
Telefoon Een Bluetooth-apparaat koppelen Opmerkingen ■ Aan het systeem kunnen maximaal vier apparaten worden gekoppeld. ■ Er kan slechts één gekoppeld ap‐ paraat tegelijk met het infotain‐ mentsysteem worden verbonden. ■ Koppelen is in de regel slechts één keer noodzakelijk, tenzij het appa‐ raat van de lijst met gekoppelde ap‐ paraten wordt gewist. Koppelen 1. In het menu BLUETOOTHINSTELLINGEN: zet Bluetooth op Aan. 2. Selecteer het Nieuw apparaat verbinden-menupunt. Via een melding wordt u gevraagd om de pincode "1234" op het Bluetooth-apparaat in te voeren. 3. Op het Bluetooth-apparaat: indien niet reeds geactiveerd, activeer de Bluetooth-functie en activeer vervolgens de detectiemodus (zie
gebruiksaanwijzing van Blue‐ tooth-apparaat). Op het Bluetooth-apparaat: als de detectiemodus de Bluetooth-mo‐ dule van het infotainmentsysteem vindt, verschijnt CAR HF UNIT. 4. Op het Bluetooth-apparaat: selec‐ teer CAR HF UNIT en volg de in‐ structies voor het invoeren van de pincode "1234" op. 5. Op het Bluetooth-apparaat: be‐ vestig de ingevoerde pincode. Op het display van het infotain‐ mentsysteem: na enkele secon‐ den verschijnt er een melding die aangeeft of het koppelen wel of niet gelukt is. Na het tot stand komen van de Blue‐ tooth-verbinding: als er een ander Bluetooth-apparaat was aangesloten op het infotainmentsysteem wordt dat apparaat nu losgekoppeld van het systeem.
79
Als de Bluetooth-verbinding niet tot stand komt: herhaal de bovenstaande procedure of raadpleeg de gebruiks‐ aanwijzing van het Bluetooth-appa‐ raat.
Verbinden met een ander gekoppeld apparaat
1. In het menu BLUETOOTHINSTELLINGEN: selecteer menu‐ optie Gekoppeld apparaat kiezen. Er verschijnt een lijst met alle Bluetooth-apparaten die momen‐ teel aan het infotainmentsysteem gekoppeld zijn.
80
Telefoon
De lijstvermelding van het Blue‐ tooth-apparaat die momenteel met het infotainmentsysteem ver‐ bonden is, wordt aangeduid met 9. 2. Kies het gewenste apparaat. 3. Op het Bluetooth-apparaat: indien niet reeds geactiveerd, activeer de Bluetooth-functie (zie ge‐ bruiksaanwijzing van Bluetoothapparaat). Op het display van het infotain‐ mentsysteem: na enkele secon‐ den verschijnt er een melding die aangeeft of de Bluetooth-verbin‐ ding wel of niet tot stand is geko‐ men. Na het tot stand komen van de Blue‐ tooth-verbinding: als er een ander Bluetooth-apparaat was aangesloten op het infotainmentsysteem wordt dat apparaat nu losgekoppeld van het systeem. Als de Bluetooth-verbinding niet tot stand komt, herhaalt u de boven‐ staande procedure of raadpleegt u de gebruiksaanwijzing van het Blue‐ tooth-apparaat.
Een gekoppeld apparaat verwijderen
Kies het gewenste apparaat. Het ap‐ paraat verdwijnt uit de lijst met gekop‐ pelde apparaten.
Noodoproep 9 Waarschuwing
In het menu BLUETOOTHINSTELLINGEN: selecteer menu‐ optie Gekoppeld apparaat wissen. Er verschijnt een lijst met alle Blue‐ tooth-apparaten die momenteel aan het infotainmentsysteem gekoppeld zijn. De lijstvermelding van het Bluetoothapparaat die momenteel met het in‐ fotainmentsysteem verbonden is, wordt aangeduid met 9.
Het tot stand brengen van de ver‐ binding kan niet onder alle om‐ standigheden worden gegaran‐ deerd. Daarom is het belangrijk dat u bij gesprekken van levens‐ belang (bijv. bij het inroepen van medische hulp) niet alleen op een mobiele telefoon vertrouwt. Voor sommige netwerken kan het noodzakelijk zijn dat er op de juiste manier een geldige simkaart in de mobiele telefoon is aangebracht.
9 Waarschuwing Denk eraan dat u met uw mobiele telefoon kunt bellen en ontvangen indien u zich in een gebied bevindt met een voldoende sterk signaal.
Telefoon Onder bepaalde omstandigheden kunnen nooddiensten niet op alle mobiele telefoonnetwerken wor‐ den gebeld; mogelijkerwijs kun‐ nen deze oproepen niet gedaan worden wanneer bepaalde net‐ werkdiensten en/of telefoonfunc‐ ties actief zijn. U kunt hierover uw lokale netwerkexploitant raadple‐ gen. Het alarmnummer kan per land en regio variëren. Wij raden u aan het juiste alarmnummer voor de rele‐ vante regio van tevoren op te vra‐ gen.
Een noodoproep doen
Vorm het noodnummer (bijv. 112). De telefoonverbinding met de alarm‐ centrale wordt tot stand gebracht. Antwoord als het dienstdoende per‐ soneel u vragen stelt over het nood‐ geval.
9 Waarschuwing Beëindig het gesprek pas als de alarmcentrale u daarom vraagt.
Bediening Zodra er een Bluetooth-verbinding tussen uw mobiele telefoon en het in‐ fotainmentsysteem tot stand is ge‐ bracht, kunt u tal van functies van uw mobiele telefoon via het infotainment‐ systeem bedienen. Let op In de handsfree-modus blijft bedie‐ ning van de mobiele telefoon moge‐ lijk, bv. een gesprek beantwoorden of het volume regelen. Na het tot stand brengen van een ver‐ binding tussen de mobiele telefoon en het Infotainmentsysteem worden er gegevens van de mobiele telefoon naar het Infotainmentsysteem ver‐ stuurd. Afhankelijk van de mobiele te‐ lefoon en de hoeveelheid over te dra‐ gen gegevens kan dit enige tijd in be‐ slag nemen. Tijdens deze periode is
81
het bedienen van de mobiele telefoon via het Infotainmentsysteem slechts beperkt mogelijk. Let op Niet elke mobiele telefoon onder‐ steunt alle functies van de telefoon‐ portal. Zodoende is het mogelijk dat de functionaliteit die bij deze speci‐ fieke mobiele telefoons staat be‐ schreven, afwijkt.
Bedieningselementen voor de telefoon De belangrijkste telefoonspecifieke bedieningselementen zijn de vol‐ gende:
Op instrumentenpaneel m-knop: draaien om volume aan te passen. I-knop: indrukken om telefoonmenu op te vragen.
82
Telefoon
Op het stuurwiel p-toets: ■ Indien telefoonportaal actief: in‐ drukken: telefoonmenu tonen; nog‐ maals indrukken: opnieuw kiezen (indien telefoon aangesloten en nummer opgeslagen in lijst voor op‐ nieuw kiezen). ■ Indien telefoonportaal actief: kort indrukken: inkomende oproep aan‐ nemen of actieve oproep beëindi‐ gen; lang indrukken; inkomende oproep afwijzen. o-draaischijf: draaien om volume aan te passen.
■ De mobiele telefoon moet op "zicht‐ baar" staan (zie gebruiksaanwij‐ zing van het apparaat). ■ De mobiele telefoon moet aan het infotainmentsysteem gekoppeld zijn 3 78.
Handsfreemodus activeren
Druk op de I-toets. Op het display verschijnt het menu TELEFOON.
Voorwaarden
Voor de handsfreemodus van het in‐ fotainmentsysteem moet aan de vol‐ gende voorwaarden zijn voldaan: ■ De Bluetooth-functie van het info‐ tainmentsysteem moet geactiveerd zijn 3 78. ■ De Bluetooth-functie van de mo‐ biele telefoon moet geactiveerd zijn (zie gebruiksaanwijzing van het ap‐ paraat).
Als er zich een mobiele telefoon bin‐ nen bereik van het infotainmentsys‐ teem bevindt met een geactiveerde Bluetooth-functie en aan het infotain‐
mentsysteem gekoppeld is 3 78, ver‐ schijnt na een paar seconden het on‐ derstaande menuscherm. Let op Als het menuscherm Geen telefoon aangesloten niet verdwijnt, contro‐ leert u of de Bluetooth-functie van uw mobiele telefoon geactiveerd is en of deze aan het infotainmentsys‐ teem gekoppeld is 3 78. Menu BLUETOOTH-INSTELLINGEN op‐ vragen: selecteer de knop Verbind. op het scherm.
Telefoon De mobiele telefoon is nu via Blue‐ tooth verbonden met het infotain‐ mentsysteem en de handsfreemodus is geactiveerd. Veel functies van de mobiele telefoon werken nu via het menu TELEFOON (en bijbehorende submenu's) en via de telefoonspecifieke knoppen op het stuurwiel, zie "Bedieningselementen voor de telefoon" bovenstaand en 3 9. Het kan enige tijd duren totdat de knoppen Tel.boek en Bellijstn. op het scherm selecteerbaar zijn, omdat te‐ lefoonboek- en bellijstgegevens van de mobiele telefoon worden overge‐ dragen naar het infotainmentsys‐ teem. Nadere informatie hierover, zie "Te‐ lefoonboek instellen" onderstaand.
Details over downloaden van het te‐ lefoonboek en verdere telefoonboek‐ specifieke informatie, zie "Telefoon‐ boek instellen" onderstaand. In het menu TELEFOON: selecteer de knop Tel.boek op het scherm om het menu TELEFOONBOEK op te vragen.
Telefoongesprek initiëren
Als het telefoonboek veel vermeldin‐ gen bevat: zie "Naar telefoonnummer zoeken" onderstaand. Blader door de lijst met telefoonboek‐ vermeldingen en selecteer het ge‐ wenste contact. Er verschijnt een
Het telefoonboek gebruiken In het telefoonboek worden contacten met naam het telefoonnummer opge‐ slagen.
83
menu met alle telefoonnummers die voor het geselecteerde contact zijn opgeslagen.
Telefoongesprek initiëren: selecteer het gewenste telefoonnummer. Het systeem kiest het geselecteerde tele‐ foonnummer. Naar telefoonnummer zoeken Als het telefoonboek veel vermeldin‐ gen bevat, kunt u via het menu Zoeken comfortabel naar het gewen‐ ste contact zoeken. In het menu TELEFOONBOEK: se‐ lecteer de lijstvermelding Zoeken (eerste vermelding in lijst).
84
Telefoon
Het Zoeken-menu verschijnt.
Ga als volgt te werk om telefoonboekvermeldingen met een bepaalde letter op te vragen: Voer deze letter in (met de knop Wissen op het scherm wist u een in‐ gevoerde letter) en selecteer de knop Lijst op het scherm. Het menu TELEFOONBOEK ver‐ schijnt weer, met de telefoonboekver‐ meldingen met de ingevoerde begin‐ letter in de naam van het contact. Één telefoonboekvermelding weergeven:
Voer de eerste letters van de naam van het door u gezochte contact in (gebruik de knop Wissen op het scherm één of meerdere keren om reeds ingevoerde letters te wissen). Zodra het systeem een naam van een contact met overeenkomende begin‐ letters vindt, verschijnt de gehele naam van de betreffende telefoon‐ boekvermelding (zie bovenstaande afbeelding). Selecteer de knop OK op het scherm voor een menu met alle telefoonnum‐ mers voor het geselecteerde contact. Let op Als u naar een telefoonboekvermel‐ ding zoekt die alleen maar via het telefoonnummer is opgeslagen, of die speciale tekens bevat, selecteert u de knop 123ÄÖ op het scherm om het type toetsenblok te wijzigen. Bellijsten gebruiken Alle inkomende, uitgaande of gemiste oproepen worden geregistreerd in bij‐ behorende bellijsten.
In het menu TELEFOON: selecteer de knop Bellijstn. op het scherm om het menu BELLIJSTEN op te vragen.
Selecteer de gewenste bellijsten, bijv. Gemiste gesprekken. Er verschijnt een menu met de betref‐ fende bellijst.
Telefoon
Telefoongesprek initiëren: selecteer de gewenste lijstvermelding. Het sys‐ teem kiest het betreffende telefoon‐ nummer.
Telefoongesprek initiëren: selecteer de knop { op het scherm. Het sys‐ teem kiest het getoonde telefoon‐ nummer.
Telefoonnummer opnieuw kiezen Het systeem kan het laatst gekozen telefoonnummer opnieuw kiezen. In het menu TELEFOON: selecteer de knop Herhalen op het scherm. Het menu HERHALEN verschijnt, met het telefoonnummer en andere contactgegevens (indien beschik‐ baar) van het laatst gekozen telefoon‐ nummer.
Telefoonnummer handmatig invoeren In het menu TELEFOON: selecteer de knop { op het scherm om het menu voor handmatig invoeren van het nummer op te vragen.
85
Telefoongesprek initiëren: voer het gewenste telefoonnummer in (ge‐ bruik de knop Wissen op het scherm om reeds ingevoerde nummers te wissen) en selecteer daarna de knop OK op het scherm. Het systeem kiest het ingevoerde telefoonnummer. Toegang tot voicemailbox Voer het telefoonnummer van de ver‐ bonden mobiele telefoon handmatig in, zie "Telefoonnummer handmatig invoeren" bovenstaand.
86
Telefoon
Of (indien beschikbaar in het menu TELEFOONBOEK): selecteer de voi‐ cemailmelding met het telefoonnum‐ mer van de verbonden mobiele tele‐ foon (de naam van die melding ver‐ schilt per mobiele telefoon), zie "Het telefoonboek gebruiken" boven‐ staand. Let op Afhankelijk van de netwerkbeheer‐ der moet u voor het beluisteren van uw voicemail op de mobiele telefoon wellicht een voicemailtoegangscode invoeren.
Inkomend telefoongesprek
Als er bij een inkomende oproep een audiomodus, bijv. de radio- of cd-mo‐ dus, actief is, wordt het geluid van de betreffende audiomodus onderdrukt en blijft dit zo totdat het gesprek wordt beëindigd. Er verschijnt een melding met het te‐ lefoonnummer of de naam van de bel‐ ler (indien beschikbaar). Oproep aannemen: selecteer de groene knop { op het scherm.
Oproep afwijzen: selecteer de rode knop } op het scherm. Tweede inkomende oproep Bij een tweede oproep tijdens een ge‐ sprek verschijnt er een melding met het telefoonnummer of de naam van de beller (indien beschikbaar). Let op Indien geleverd door de netwerkbe‐ heerder, klinken er de tweede inko‐ mende oproep ook pieptonen. Tweede oproep aannemen en huidig gesprek beëindigen: selecteer de groene knop { op het scherm. Tweede oproep afwijzen en huidig gesprek vervolgen: selecteer de rode knop } op het scherm.
Functies tijdens een telefoongesprek
Tijdens een telefoongesprek ver‐ schijnt het onderstaande menu TELEFOON.
Handsfreemodus tijdelijk deactiveren (privacymodus) Selecteer de knop Privé op het scherm. U kunt het gesprek alleen via de mobiele telefoon voortzetten. Terug naar handsfreemodus: selec‐ teer de knop Privé op het scherm nog‐ maals. Let op Als de handsfreemodus van de tele‐ foonportal tijdelijk gedeactiveerd is, wordt het label van de knop Privé op het scherm oranje gemarkeerd.
Telefoon Microfoon tijdelijk deactiveren Selecteer de knop Micr. uit op het scherm. De beller hoort u niet meer. Microfoon opnieuw activeren: selec‐ teer de knop Micr. uit op het scherm nogmaals. Let op Als de microfoon van de telefoon‐ portal gedeactiveerd is, wordt het la‐ bel van de knop Micr. uit op het scherm oranje gemarkeerd. Let op Als het contact tijdens een telefoon‐ gesprek wordt uitgeschakeld, blijft de verbinding actief totdat het tele‐ foongesprek wordt beëindigd. Telefoongesprek beëindigen Selecteer de knop } op het scherm. Het hoofdmenu van de telefoon ver‐ schijnt weer.
Telefoonboek instellen
Na het koppelen en verbinden van een mobiele telefoon met het infotain‐ mentsysteem, wordt het telefoonboek van de mobiele telefoon met num‐
mers en namen (indien beschikbaar) automatisch naar het infotainment‐ systeem gedownload. Let op Afhankelijk van het aantal telefoon‐ boekvermeldingen en de verbonden mobiele telefoon kan de gegevens‐ download enkele minuten in beslag nemen. Zo lang als de mobiele telefoon aan het infotainmentsysteem gekoppeld is, blijft het telefoonboek permanent opgeslagen op het infotainmentsys‐ teem. Bij eventuele nieuwe telefoonboek‐ vermeldingen op uw mobiele telefoon kunt u deze via het menu TELEFOON INSTELLINGEN downloaden naar het infotainmentsysteem, zie "Tele‐ foonboek downloaden" onderstaand. Elke telefoonboekvermelding (con‐ tact) kan een voornaam, een achter‐ naam en maximaal vijf telefoonnum‐ mers met verschillende categorieën hebben (bijv. "Mobiel", "Werk", enz.). Het mobiele telefoonboek bevat
87
eventueel meer informatie-elemen‐ ten die niet naar het infotainmentsys‐ teem worden gedownload. Maximaal aantal telefoonboekver‐ meldingen op het infotainmentsys‐ teem: 2500 vermeldingen met 5 num‐ mers per vermelding. Telefoonboek downloaden
Menu TELEFOON INSTELLINGEN opvragen: druk op de knop SETUP, selecteer de menuoptie Bluetooth & telefoon en vervolgens de menuoptie Telefooninstellingen.
88
Telefoon
Selecteer het Telefoonboek downloaden-menupunt. De gege‐ vensdownload van de verbonden mo‐ biele telefoon start. Let op Afhankelijk van het aantal telefoon‐ boekvermeldingen en de verbonden mobiele telefoon kan de gegevens‐ download enkele minuten in beslag nemen. Sorteervolgorde aanpassen Zet Tel.-boek sorteren op Voornaam of Achternaam om de sor‐ teervolgorde voor de telefoonboek‐ vermeldingen navenant aan te pas‐ sen. Weergavemodus aanpassen Meestal hebben mobiele telefoons twee verschillende telefoonboeken: het telefoonboek op de simcard van de mobiele telefoon en het telefoon‐ boek op de mobiele telefoon zelf, zie de gebruiksaanwijzing van de mo‐ biele telefoon. Beide telefoonboeken worden indien mogelijk gedownload naar het info‐ tainmentsysteem.
U kunt instellen of u alleen de vermel‐ dingen van een van de gedownloade telefoonboeken wilt zien of dat u de vermeldingen van beide telefoonboe‐ ken (indien beschikbaar) wilt zien: Zet Telefoonboek op Telefoon, SIM of Beide. Let op Als u een telefoonboek selecteert dat niet was gedownload van de ver‐ bonden telefoon, is de knop Tel.boek op het scherm in het menu TELEFOON niet selecteerbaar.
Telefoon
89
90
Trefwoordenlijst
A
Aanraakscherm............................ 12 Adresboek.................................... 50 Adresinvoer.................................. 50 Afspelen van een cd starten......... 28 Algemene aanwijzingen............ ...................... 6, 27, 32, 33, 38, 77 Algemene informatie..................... 36 Antidiefstalfunctie .......................... 7 AUX-ingang contactdoos............................... 32 gebruik...................................... 32
B
Bediening ........................ 12, 36, 81 Begeleiding .................................. 67 Bluetooth...................................... 77 Bluetooth-muziekapparaat bedienen................................... 36 Bluetooth-verbinding.................... 78
C
CD-speler activeren.................................... 28 belangrijke informatie................ 27 gebruik...................................... 28 CD-speler activeren...................... 28 CD-speler gebruiken..................... 28
D
De AUX-ingang gebruiken............ 32 De radio gebruiken....................... 22 De radio inschakelen.................... 22 De USB-poort gebruiken.............. 33 Dynamische routebegeleiding...... 73
E
Een Bluetooth-apparaat aansluiten.................................. 78 Een Bluetooth-apparaat koppelen 78 Eerdere bestemmingen................ 50
F
Frequentiebereik selecteren......... 22
G
Gebruik....................... 22, 28, 32, 39 Gesproken opdrachten................. 67
H
Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen.............................. 12
I
Infotainmentsysteem aanzetten.................................. 12 audiobedieningsknoppen aan stuur............................................ 9 bedieningselementen.................. 9 gebruik...................................... 12
91 instrumentenpaneel.................... 9 snelheidsgecompenseerd volume....................................... 12 tooninstellingen......................... 12 volume instellen........................ 12 volume: instellingen.................. 12 Infotainmentsysteem gebruiken. . . 12 Invoer van de bestemming .......... 50
K
Kaarten ........................................ 74 Kaart SD Card vervangen................................. 74 werken met................................ 74 Kaartvenster................................. 39
M
Multifunctionele toets.................... 12
N
Navigatie adresboek................................. 50 bedieningselementen................ 39 begeleiding................................ 67 directe adresinvoer.................... 50 dynamische begeleiding........... 73 eerdere bestemmingen............. 50 gebruik...................................... 39 gebruikers-POI's aanmaken...... 39 gesproken opdrachten.............. 67
in werking.................................. 38 instellingen................................ 39 kaart SD Card..................... 38, 74 kaartvenster.............................. 39 nuttige plaatsen......................... 50 routebegeleiding....................... 67 routeberekening........................ 67 routelijst..................................... 67 SD Card voor kaart vervangen. 39 speciale bestemmingen gebruiker selecteren................. 50 symbolenoverzicht.................... 76 thuisadres.................................. 50 TMC-(verkeers-)berichten......... 67 verkeersinformatiesysteem (TMC)........................................ 38 viapunten toevoegen................. 67 visuele instructies...................... 67 Navigatie-instellingen................... 39 Navigatiesysteem gebruiken........ 39 Noodoproep.................................. 80 Nuttige plaatsen gebruiker aanmaken en downloaden........ 39 selecteren.................................. 50
O
Opgeslagen audiobestanden afspelen..................................... 34 Overzicht bedieningselementen..... 9
P
POI-symbolen............................... 76
R
Radio Radio Data System (RDS)........ 25 activeren.................................... 22 frequentiebereik selecteren....... 22 gebruik...................................... 22 zender zoeken.......................... 23 Radio activeren............................. 22 Radio Data System (RDS) ........... 25 RDS.............................................. 25 Regionalisatie............................... 25 Routebegeleiding................... 67, 73 Routeberekening.......................... 67 Routelijst....................................... 67
S
SD Card........................................ 74 SD Card voor kaart vervangen..... 39 Symbolenoverzicht ...................... 76
T
Telefoon........................................ 77 bedieningselementen................ 77 belangrijke informatie................ 77 Bluetooth................................... 77 een telefoonnummer vormen.... 81 functies tijdens een gesprek..... 81
92 gesprekkenlijsten...................... 81 noodoproepen........................... 80 privacymodus............................ 81 telefoonboek............................. 81 Thuisadres.................................... 50 TMC.............................................. 38 TMC-meldingen............................ 67 TMC-symbolen............................. 76
U
USB-poort belangrijke informatie................ 33 bewaarde audiobestanden afspelen..................................... 34
V
Verkeersberichten........................ 67 Verkeersinformatiesysteem.......... 38 Verkeerssymbolen........................ 76 Viapunten..................................... 67 Viapunten toevoegen................... 67 Visuele instructies......................... 67 Volume instellen........................... 12 Voor snelheid gecompenseerd volume....................................... 12
Z
Zender zoeken.............................. 23
CD 40 USB
Inleiding ....................................... 94 Radio ......................................... 109 Cd-speler ................................... 121 AUX-ingang ............................... 126 USB-poort .................................. 127 Trefwoordenlijst ......................... 130
94
Inleiding
Inleiding Algemene aanwijzingen ............... 94 Antidiefstalfunctie ......................... 95 Overzicht ...................................... 96 Bediening ..................................... 99 Geluidsinstellingen .................... 106 Volume-instellingen ................... 107
Algemene aanwijzingen Het infotainmentsysteem biedt u eer‐ steklas infotainment voor in uw auto. De radio heeft negen geheugenposi‐ ties voor het automatisch opslaan van zenders voor elk frequentiebereik: FM, AM en DAB (indien beschikbaar). De geïntegreerde audiospeler onder‐ houdt u met audio- en MP3-cd’s. U kunt ook externe gegevensopslag‐ apparaten, zoals een iPod, MP3-spe‐ ler of USB-stick of een draagbare cdspeler als externe audiobron op het Infotainmentsysteem aansluiten. U heeft toegang tot de boordcompu‐ ter via het Infotainmentsysteem. Raadpleeg het Instructieboekje bij uw auto voor nadere details. De digitale soundprocessor biedt u di‐ verse vooraf ingestelde klankinstellin‐ gen, waarmee u het geluid kunt opti‐ maliseren. Eventueel kunt u het Infotainmentsys‐ teem met de knoppen op het stuur‐ wiel bedienen.
Het Infotainmentsysteem kan ook worden uitgerust met een mobiele te‐ lefoonportaal. Door het goeddoordachte design van de bedieningselementen en de hel‐ dere displays kunt u het systeem ge‐ makkelijk en intuïtief bedienen.
Belangrijke informatie over de bediening en de verkeersveiligheid 9 Waarschuwing Het infotainment-systeem moet worden gebruikt zodat er te allen tijde veilig met de auto kan worden gereden. Zet bij twijfel uw auto aan de kant en bedien het infotain‐ ment-systeem terwijl u stilstaat.
Inleiding Radio-ontvangst
Tijdens de radio-ontvangst kunnen gesis, geruis, signaalvervorming of signaaluitval optreden door: ■ wijzigingen in de afstand tot de zen‐ der, ■ ontvangst van meerdere signalen tegelijk door reflecties, ■ obstakels.
Antidiefstalfunctie Het Infotainmentsysteem is voorzien van een elektronisch beveiligingssys‐ teem dat het systeem tegen diefstal beveiligt. De beveiliging houdt in dat het Info‐ tainmentsysteem alleen in uw auto werkt en daarom voor een eventuele dief waardeloos is.
95
96
Inleiding
Overzicht Bedieningselementen
Inleiding 1
2
e-knop ................................. 99
97
6
INFO ..................................... 99
12 Kruistuimelschakelaar ......... 122
Kort drukken: Infotain‐ mentsysteem in-/ uitschakelen .......................... 99
7
Informatiepagina ................... 99 SOUND ............................... 106
Draaien: volume aanpassen ............................ 99 TUNER ................................ 109
8
Programma klankfunctie selecteren ........................... 106 BC ......................................... 96
Radio: mn automatisch zender zoeken, dc handmatig zender zoeken (niet DAB) ........................... 109
Schakelen tussen FM en AM ....................................... 109
9
Boordcomputer ..................... 96 1...9 ..................................... 109
3
Als er een DAB-ontvanger aangesloten is: Schakelen tussen analoge en digitale ontvangst ............................ 109 MEDIA ................................. 122
4
Wisselen tussen audiobronnen (behalve radio) ................................... 122 MAIN ..................................... 99
5
Hoofdmenu ........................... 99 Multifunctionele toets ............ 99 Draaien: functie selecteren ... 99 Indrukken: functie bevestigen ............................. 99
Radio: nummertoetsen, zendertoetsen ..................... 109 10 Audio/MP3-CD-lade ............ 122 11 INSTELLINGEN .................... 99 Contextspecifieke instellingen ............................ 99
Cd, USB, iPod: mn titelselectie/snel vooruit/ snel terugspoelen, dc albumselectie (niet iPod), c nummer herhalen, d cd/ USB scannen (niet iPod) .... 122 13 TP ....................................... 114 Verkeersinformatie .............. 114 14 j Cd uitwerpen ................... 122
98
Inleiding
Audiobedieningsknoppen aan stuurwiel
4
Radio: TA- en PTY31berichten stoppen ............... 109
Berichten TA en PTY31 stoppen .............................. 109
Als er een DAB-ontvanger aangesloten is: omschakelen tussen analoge en digitale ontvangst ............................ 109 d-toets ................................. 109
Cd, USB, iPod: Één nummer achteruit overslaan, zendergeheugen snel achteruit .............................. 122 Draaien: volume aanpassen . 96
Radio: naar boven zoeken, vooruitscrollen in het zendergeheugen ........... 109
1
Berichten TA en PTY31 stoppen .............................. 109
Draaischijf ............................. 99 Draaien: Cursor verplaatsen ........................... 99
2
Indrukken: een keuze bevestigen ............................. 99 q-toets ............................... 109
3
Radio: volgende opgeslagen zender ............. 109 p-toets .............................. 122 Wisselen tussen audiobronnen ...................... 122
5
Cd, USB, iPod: Één nummer vooruit overslaan, snel vooruit ........ 122 c-toets ................................. 109 Radio: naar onder zoeken, terugscrollen in het zendergeheugen ................. 109
6
Inleiding
Bediening Bedieningselementen
Het Infotainmentsysteem wordt be‐ diend met behulp van functietoetsen, multifunctieknoppen en op het display weergegeven menu's. Invoer kan naar keuze plaatsvinden via: ■ de centrale bedieningseenheid op het instrumentenpaneel 3 96 ■ knoppen op het stuur 3 96.
Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen
Druk de toets e in. De laatst ingestelde audiobron wordt afgespeeld. In- en uitschakelen met de contacttoets (inschakelautomaat) Bij een geactiveerde inschakelauto‐ maat kan het Infotainmentsysteem ook met het contact uit- en opnieuw ingeschakeld worden.
Deze verbinding tussen de radio en het contact is vooringesteld in de fa‐ briek, maar kan worden uitgescha‐ keld. ■ Als de automatische schakelaar uit‐ geschakeld is, kan het Infotain‐ mentsysteem alleen ingeschakeld worden met de e-schakelaar en met de j-knop voor uitwerpen van cd en uitgeschakeld met de eknop. ■ Als het Infotainmentsysteem wordt uitgeschakeld wanneer het contact wordt uitgezet, ongeacht de huidige instelling van de automatische in‐ schakeling, kan het alleen inge‐ schakeld worden met de e-knop en met de j-knop voor uitwerpen van cd. ■ De automatische start wordt altijd geactiveerd nadat het infotainment‐ systeem van de bedrijfsspanning werd losgekoppeld en weer aange‐ sloten. Inschakelautomaat in-/uitschakelen Druk op de SETTINGS-knop in het hoofdmenu.
99
Het systeem-Instellingen -menu ver‐ schijnt. Aantikvak inschakelautomaat aan/ uitzetten. Aangezet: aan de rechterkant van het display verschijnt het bericht "Radio aan-/uitzetten via inschakelauto‐ maat". Uitgezet: aan de rechterkant van het display verschijnt het bericht: "Radio alleen aanzetten via AAN/UIT-knop". Automatisch uitschakelen Het Infotainmentsysteem zet zichzelf na één uur automatisch uit als u het aanzet terwijl het contact uitstaat.
Volume instellen
Draai aan de e-knop. ■ Het Infotainmentsysteem speelt met het laatst ingestelde volume, op voorwaarde dat het volume la‐ ger was dan het maximale inscha‐ kelvolume 3 107.
100
Inleiding
■ Verkeersberichten en externe au‐ diobronnen worden ingevoegd aan een vooringesteld minimumvolume 3 107. ■ Als de respectieve bron aanstaat, kunt u het volume van de verkeers‐ berichten, de externe audiobron‐ nen en de radio en CD afzonderlijk aanpassen. Voor snelheid gecompenseerde volumebediening (SDVC) Na inschakeling van SDVC 3 107 wordt het volume automatisch zoda‐ nig aangepast dat u geen geluid van het wegdek of van de rijwind hoort.
Externe bron
Er kan een externe bron (bijv. mobiele telefoon, navigatiesysteem) op het In‐ fotainmentsysteem worden aange‐ sloten. In dit geval verschijnt Extern in in de display. We bevelen aan dat de toestellen door een erkende Opel-partner wor‐ den gemonteerd.
AUX-ingang
Een externe audiobron, bijv. een draagbare CD-speler, kan via de AUX-ingang van uw auto worden aangesloten. Via de luidsprekers van het Infotainmentsysteem hoort u het stereogeluid van deze bron. Plaats van AUX-ingangsconnector 3 126. Zet de externe audiobron voor de best mogelijke audiokwaliteit altijd op het maximale volume. Bij modules met lijnuitgang is het audioniveau van het uitgangssignaal stabiel en kan niet worden gewijzigd. Om overstuur bij de AUX-ingang te voorkomen moet de effectieve uit‐ gangsspanning van de externe audi‐ obron lager zijn dan 1,5 V.
Menuconcept
De menustructuur van het Infotain‐ ment System bestaat uit verschil‐ lende soorten menuschermen: ■ Bladerschermen ■ Standschermen ■ Instelschermen
De diverse schermen hebben ver‐ schillende functionaliteiten: Bladerschermen
Bladerschermen hebben een selec‐ tiemenu met een voorvertoning van elk menu-item in de linkse marge van het scherm. Bladerschermen leiden u naar standschermen of instelscher‐ men. Het Audio -menu is een voorbeeld van een bladerscherm.
Inleiding
101
Standschermen
Instelschermen
Selecteren uit een menu
Standschermen zijn menuschermen waarop u blijft staan, vb. wanneer u naar de radio of een cd luistert. Ook op standschermen zijn er me‐ nuopties die kunnen worden uitge‐ voerd en die naar verdere stand- of instelschermen leiden. Het radiomenu is een voorbeeld van een standscherm.
Instelschermen zijn menuschermen waarop u instellingen kunt maken, bijv. klankinstellingen, enz. Het CD extra's -menu is een voor‐ beeld van een instelscherm.
De items binnen een menu worden geselecteerd met behulp van een cur‐ sor die u met de multifunctionele knop kunt verplaatsen. De cursor heeft de vorm van een kader (balk). De cursor duidt aan welk menu-item geselec‐ teerd is. Draai aan de multifunctionele knop tot het gewenste menu-item gemarkeerd is. Druk op de multifunctionele knop. De bijhorende functie wordt uitge‐ voerd of er verschijnt een ander menu. ■ In de volgende hoofdstukken van de bedieningsinstructies worden de
Menuniveaus De menu's van het Infotainmentsys‐ teem zijn verdeeld in niveaus. Het huidige menu wordt weergegeven met verticale lijnen aan de rand van het scherm (vb. hoofddisplay= geen lijn, standscherm radio= 1 lijn, enz.).
102
Inleiding
hierboven beschreven actie-aan‐ vragen samengevat tot de vol‐ gende actie-aanvraag: Selecteer het menupunt. ■ In sommige menu's worden de in‐ stellingen gemaakt door aan de multifunctionele knop te draaien. ■ Actieve functies worden aangeduid door een tikvak of een geselecteerd optieveld dat voor het menu-item staat. ■ Functies die zijn uitgezet, worden aangeduid door een niet aangetikt vak of een leeg optieveld dat voor het menu-item staat.
Selecteren uit een lijst
Sommige menu's worden als lijsten weergegeven. Verplaats de cursor naar boven of be‐ neden door aan de multifunctionele knop te draaien. Druk op de multifunctionele knop om uw selectie te bevestigen. In de volgende hoofdstukken van de bedieningsinstructies worden de hier‐ boven beschreven actie-aanvragen samengevat tot de volgende actieaanvraag: Kies het gewenste lijstitem. ■ Als u de cursor naar de boven- of onderkant van de display ver‐ plaatst, verschijnen andere lijsti‐ tems. Een scrolbalk aan de rech‐ terkant van de display duidt de hui‐ dige positie in de lijst aan. ■ Het laatst geselecteerde lijstitem wordt in sommige lijsten gemar‐ keerd met een pijl. ■ De naam van het lijstitem en het aantal items dat erin zit, worden bo‐ ven de lijst weergegeven.
Popupmenu's
In bepaalde gevallen verschijnen en op het display extra instructies en in‐ formatie van het Infotainment System of andere componenten van de auto als popup. Hierbij verschijnt de popup bovenop het op dat moment weergegeven menu. Sommige popups moeten door u wor‐ den bevestigd (bijv. verkeersberich‐ ten tijdens een telefoongesprek), an‐ dere verdwijnen na korte tijd weer au‐ tomatisch. Zo verschijnt bij cd-weergave tijdens een verkeersbericht bij ingescha‐ kelde TP de zender met verkeersin‐ formatie.
Inleiding In het hoofdmenu selecteren
103
Draai de multifunctionele knop naar links tot menu-item Terug in de titel‐ balk verschijnt. Druk op de multifunctionele knop.
In het radiomenu selecteren Druk op de TUNER-toets. Het radiomenu verschijnt.
Doe het volgende om in het hoofd‐ menu te gaan: Druk op de MAIN-toets. Het systeemmenu verschijnt. of: Draai de multifunctionele knop naar rechts tot het menu-item Main in de voettekst verschijnt. Druk op de multifunctionele knop. Het systeemmenu verschijnt. of: Herhaal de volgende stappen tot het hoofdmenu verschijnt:
Als geen cd geplaatst is, verschijnt een dienovereenkomstig bericht. De laatst afgespeelde CD-track wordt getoond. U beluistert de laatst afgespeelde CD-track.
Het Audio -menu selecteren De zender waarop het laatste is afge‐ stemd, verschijnt. U beluistert de laatst afgestemde zender.
Het CD -menu selecteren
Druk eenmaal of meerdere malen op de toets MEDIA totdat het menu CD verschijnt.
Wissel in het menu Audio tussen de frequentiebereiken FM, AM, DAB (in‐ dien aanwezig) en CD, USB, AUX om naar het menu Sound te gaan. Doe het volgende om het Audio menu te selecteren: In het menu Radio, Audiobron of Sound:
104
Inleiding
Draai de multifunctionele knop naar links tot menu-item Terug in de titel‐ balk verschijnt. Druk op de multifunctionele knop. Het Audio -menu verschijnt.
Het klankmenu selecteren Druk op de SOUND-toets. Het Sound -menu verschijnt.
Verlaten van een menu
Er zijn twee manieren om het menu te verlaten:
Een menu verlaten met de multifunctionele knop
Draai de multifunctionele knop naar links tot menu-item Terug in de titel‐ balk verschijnt. Druk op de multifunctionele knop. Het volgende hoger gerangschikte menu wordt getoond. Deze mogelijkheid is niet beschikbaar in het hoofdmenu. of: Draai de multifunctionele knop naar rechts tot menu-item Main in de balk onderaan verschijnt. Druk op de multifunctionele knop. Het systeemmenu verschijnt.
Deze mogelijkheid is niet beschikbaar in lijsten, invoermenu's en in het hoofdmenu. De functieknoppen gebruiken om een menu te verlaten U kunt de MEDIA, TUNER, SETTINGS, SOUND of MAIN-func‐ tieknoppen gebruiken om een menu te verlaten. ■ Druk op de MEDIA-toets. Een audiobronmenu verschijnt. ■ Druk op de toets TUNER. Het radiomenu verschijnt. ■ Druk op de toets SETTINGS. Het Instellingen -menu verschijnt. Menu's die u met de SETTINGSknop hebt geopend, kunt u ook met deze knop verlaten. ■ Druk op de SOUND-toets. Het Sound -menu verschijnt. ■ Druk op de MAIN-toets. Het systeemmenu verschijnt.
Inleiding Hoofdmenu
Het hoofdmenu is de display die al‐ leen informatie geeft. U kunt drie ver‐ schillende hoofdmenuweergaven se‐ lecteren: audio, mobiele telefoonpor‐ taal en boordcomputer. Om in het hoofdmenu te gaan, volgt u de hierboven beschreven stappen. De onderstaande informatie kan wor‐ den weergegeven: Boordcomputerinformatie Weergave van boordcomputergege‐ vens die met de BC-knop geselec‐ teerd werden. Raadpleeg de gebrui‐ kershandleiding van uw auto.
Mobiele telefoonportaal-informatie Weergave van de informatie die ge‐ leverd wordt als een mobiele tele‐ foonportaal is aangesloten. Zie de be‐ dieningsinstructies van het mobiele telefoonportaal. Audio-informatie De volgende audio-informatie wordt getoond: ■ Geheugenpositie van huidige zen‐ der. ■ Naam of frequentie van huidige zender, albumnaam, tracknaam en naam van uitvoerder of titelnummer en tracktijd. ■ Als de analoge radio ingeschakeld is, wordt FM, AM of FMDAB ge‐ toond 3 109. ■ Als de digitale radio ingeschakeld is, wordt DABFM of DAB en de naam van het ensemble en de dienst getoond 3 118. ■ Als de regionale functie is inge‐ schakeld, wordt REG getoond 3 114.
105
■ Als het AS-geheugen actief is, wordt AS getoond 3 113. ■ De programmanaam wordt aange‐ duid als de RDS-functie actief is 3 114. ■ Als de verkeersberichten ingescha‐ keld zijn, wordt, [TP] of [ ] getoond 3 114. ■ Bij het plaatsen van een cd ver‐ schijnt CD in. Als er een CD met MP3-muziekbestanden wordt afge‐ speeld, wordt MP3 ook getoond 3 122. ■ Als Random CD, Random USB of Random album is ingeschakeld, wordt g getoond 3 122. ■ Als Repeat track is ingeschakeld, wordt i getoond 3 122. ■ Als Scan CD of Scan USB is inge‐ schakeld, wordt k getoond 3 122. Buitentemperatuur Aanduiding van de huidige buiten‐ temperatuur. Raadpleeg de gebrui‐ kershandleiding van uw auto.
106
Inleiding
Tijd Weergave van de huidige tijd. Raad‐ pleeg de gebruikershandleiding van uw auto. Informatie van de klimaatregelingsautomaat Raadpleeg de gebruikershandleiding van de auto.
Geluidsinstellingen
Het menu Sound, dat u kunt opvragen via de knop SOUND, bevat de vol‐ gende menuopties: ■ Treble en Bass ■ Balans en Fader ■ Sound
Treble en Bass instellen
De instellingen gelden voor de mo‐ menteel geselecteerde audiobron en worden apart opgeslagen voor elk be‐ schikbaar frequentiebereik en elke beschikbare audiobron. 1. Selecteer de menuoptie Treble of Bass. 2. Draai aan de multifunctionele knop tot de gewenste waarde is ingesteld. 3. Druk op de multifunctionele knop. 4. Selecteer indien gewenst Treble of Bass. 5. Ga verder zoals hierboven be‐ schreven. Lage tonen worden automatisch aan‐ gepast aan de rijsnelheid ter compen‐ satie van het geluid van banden en de rijwind. Wijzigen van de instelling is niet mogelijk.
Volumeverdeling rechts - links of voor - achter instellen 1. Selecteer de menuoptie Balans of Fader. 2. Draai aan de multifunctionele knop tot de gewenste waarde is ingesteld. 3. Druk op de multifunctionele knop. 4. Selecteer indien gewenst Balans of Fader. 5. Ga verder zoals hierboven be‐ schreven.
Sound
Als u een vooraf ingestelde klankstijl wenst, kunt u hier uit vijf opties kie‐ zen. Selecteer menu-item Sound. U heeft de volgende opties: Gebruiker (gebruikerspecifieke klankkleur), Jazz, Spraak, Pop, Klassiek en Rock. Activeer de gewenste klankstijl.
Inleiding
Volume-instellingen Het menu Volumes kan worden op‐ geroepen via het radio- of audiobron‐ menu. Druk op de SETTINGS-toets. Selecteer menu-item Volumes. Het Volumes -menu verschijnt.
■ Extern in: volume van een externe bron (bijv. bij aansluiten van een GSM) ■ Aux volume: volume van een ex‐ terne audiobron (bv. bij aansluiten van een cd-speler)
TA-volume
Gebruik deze functie om het volume van de verkeersberichten aan te pas‐ sen. Selecteer menu-item TA-volume. Draai aan de multifunctionele knop tot de gewenste waarde is ingesteld. Druk op de multifunctionele knop.
SDVC De volgende menu-items zijn be‐ schikbaar: ■ TA-volume: volume van verkeers‐ informatie ■ SDVC: Snelheidsafhankelijke volu‐ meverhoging ■ Startvolume: maximaal volume wanneer het infotainmentsysteem aanstaat
Om omgevings- en rijgeluiden te compenseren, wordt het volume van het infotainmentsysteem aangepast aan de snelheid van de auto. U kunt de SDVC-functie gebruiken om het snelheidsafhankelijk volume aan te passen. Selecteer menu-item SDVC. Draai aan de multifunctionele knop tot de gewenste waarde is ingesteld.
107
Druk op de multifunctionele knop.
Startvolume
Selecteer menu-item Startvolume. Draai aan de multifunctionele knop tot de gewenste waarde is ingesteld. Druk op de multifunctionele knop. ■ Wanneer het ingeschakeld wordt, start het infotainmentsysteem met het laatst geselecteerde volume als dat volume lager was dan het maxi‐ maal volume voor inschakelen. ■ Wanneer het ingeschakeld wordt, start het infotainmentsysteem met het maximaal volume als dat vo‐ lume lager was dan het laatst ge‐ selecteerde volume.
Extern in
Gebruik deze functie om het volume van externe bronnen zoals een mo‐ biele telefoon in te stellen. Selecteer menu-item Extern in. Draai aan de multifunctionele knop tot de gewenste waarde is ingesteld. Druk op de multifunctionele knop.
108
Inleiding
Aux volume
Gebruik deze functie om het volume van externe audiobronnen zoals een cd-speler in te stellen. Selecteer menu-item Aux volume. Draai aan de multifunctionele knop tot de gewenste waarde is ingesteld. Druk op de multifunctionele knop.
Radio
Radio
Gebruik Radioweergave
Gebruik ...................................... 109 Zender zoeken ........................... 109 Autostore-lijsten ......................... 113 Radio Data System (RDS) ......... 114 Digital Audio Broadcasting ........ 118
Schakel over van een andere modus naar de radiomodus zoals hieronder aangegeven: Druk op de TUNER-toets.
109
Druk op de multifunctionele knop. Het Audio -menu verschijnt. Selecteer golfbereik FM, AM of DAB (indien beschikbaar). De laatst geselecteerde zender op de frequentie wordt afgespeeld en weer‐ gegeven. Met de toets TUNER kunt u kiezen uit FM/AM (analoge radio) en DAB (digi‐ tale radio, indien beschikbaar).
Zender zoeken Zendermenu U beluistert de zender waarop u het laatst hebt afgestemd.
Golfbereik voor radiomodus selecteren
U beluistert de zender waarop u het laatst hebt afgestemd. Draai in het radiomenu de multifunc‐ tionele knop naar links tot het menuitem Terug in de titelbalk verschijnt.
Ga in het radiomenu als volgt te werk om naar het menu Zender te gaan: Selecteer menu-item Zender.
110
Radio
Het menu Zender bevat de volgende rubrieken: In de bovenste rubriek kunnen opge‐ slagen zenders worden opgevraagd. In de onderste rubriek kunnen alle an‐ dere ontvangbare zenders worden opgevraagd. Met de menuoptie Zenders bijwerken in het middelste gebied wordt opnieuw zoeken naar een zen‐ der gestart. Opgeslagen of ontvangbare zenders met het menu Zender opvragen Breng de cursor in de lijst met geheu‐ genposities (bovenste gebied) of in de lijst met ontvangbare zenders (on‐ derste gebied). De momenteel beluisterde zender is gemarkeerd met een pijl. Kies de gewenste zender. De nieuwe beluisterde zender is ge‐ markeerd met een pijl. U hoort de nieuwe beluisterde zen‐ der.
Zenderlijst bijwerken De lijst met ontvangbare zenders wordt automatisch bijgewerkt. De bij‐ werksnelheid van de zenderlijst vari‐ eert afhankelijk van het ingestelde golfbereik. Selecteer menuoptie Zenders bijwerken (middelste rubriek). Voor analoge radio-ontvangst (FM of AM): Memory... verschijnt. Tijdens het zoeken is het geluid van de radio onderdrukt. Na afloop van het zoeken klinkt het geluid van de eerste zender op de bij‐ gewerkte zenderlijst. Voor digitale radio-ontvangst (DAB): De volledige frequentie wordt ge‐ toond. Na het zoeken verschijnt de zender‐ lijst weer. Het geluid van de eerste zender op de bijgewerkte zenderlijst klinkt. De zender is gemarkeerd met een pijltje.
Behalve de zenderlijst is er voor digi‐ tale radio (DAB) ook een lijst met en‐ sembles 3 118.
Zenders zoeken via doorloop
Druk kort op de kruistuimelschakelaar m of n om de volgende zender in het zendergeheugen af te spelen. of: Selecteer de menuoptie j of k in het radiomenu. Bij digitale radio (DAB) kunt u ook naar ensembles zoeken 3 118. of (alleen FM/AM):
Radio
Houd de kruistuimelschakelaar m of n ingedrukt totdat Seek verschijnt. of (alleen FM/AM): Zet RDS op Uit 3 114. Selecteer de menuoptie j of k in het radiomenu en houd de multifunctio‐ nele knop ingedrukt tot Seek ver‐ schijnt. De radio wordt uitgeschakeld tot een zender gevonden wordt. ■ Als de frequentie van de gewenste zender bekend is, houd dan kruis‐ tuimelschakelaar m of n inge‐ drukt totdat de frequentie bijna be‐ reikt is.
■ Na het loslaten van de kruistuimel‐ schakelaar stemt het systeem au‐ tomatisch af op de volgende ont‐ vangbare zender. ■ Als de radio geen station kan vin‐ den, schakelt deze automatisch naar een gevoeliger zoekniveau. Als er nog steeds geen zender be‐ schikbaar is, wordt de laatst actieve functie ingesteld.
Handmatig zender zoeken
Met handmatig zender zoeken kunt u op zenders met bekende frequenties afstemmen.
111
■ Grove afstemming: Houd de kruistuimelschakelaar c of d ingedrukt totdat de gewenste fre‐ quentie bijna bereikt is. ■ Fijnafstemming: Tip de kruistuimelschakelaar c of d aan totdat de precieze frequentie bereikt is. Zender zoeken met combiknop Zender zoeken met combiknop wordt gestart vanuit het radiomenu.
Zender zoeken met de kruistuimelschakelaar (alleen FM/AM) Houd de kruistuimelschakelaar c of d ingedrukt totdat de gewenste fre‐ quentie bereikt is. Ga bij de golfbereiken FM of AM als volgt te werk: Selecteer menu-item Handmatig. Ga bij het golfbereik DAB als volgt te werk:
112
Radio
Selecteer menuoptie Extra's en daarna menuoptie Handmatig. Het volgende geldt voor alle golfbe‐ reiken: Er verschijnt een schuifknop met het gehele golfbereik. De laatst afgestemde frequentie ver‐ schijnt. Draai aan de multifunctionele knop tot de exacte frequentie is bereikt. U hoort de nieuwe beluisterde zen‐ der. Druk op de multifunctionele knop. Het radiomenu verschijnt. De nieuwe afgestemde zender ver‐ schijnt.
Zendergeheugen
Voor elk golfbereik (FM, AM, DAB) zijn aparte geheugenposities be‐ schikbaar: Voor elk van de volgende golfberei‐ ken zijn 9 geheugenposities beschik‐ baar:
FM, FM-AS (automatisch opgeslagen FM-zenders), AM, AM-AS (automa‐ tisch opgeslagen AM-zenders), DAB en DAB-AS (automatisch opgeslagen digitale zenders). De geheugenposities kunnen via de zendertoetsen of via de zenderlijst rechtstreeks in het betreffende golf‐ bereik worden geselecteerd. Handmatig opslaan Voor het handmatig opslaan van zen‐ ders moet de radio in de normale mo‐ dus (niet in AS-modus) staan. RDS aan of RDS uit worden samen met de zender opgeslagen. Er zijn twee opties voor het handma‐ tig opslaan van zenders: Stem af op de gewenste zender. Houd de zendertoets waarop de af‐ gestemde zender moet worden opge‐ slagen ingedrukt. Het geluid van de radio wordt korte tijd onderdrukt. De eerder op de ge‐ heugenpositie opgeslagen zender verschijnt.
De afgestemde zender klinkt weer en verschijnt op het display. De zender wordt op de gewenste ge‐ heugenpositie opgeslagen. of: Stel in het radiomenu de gewenste zender in. Selecteer menu-item Opslaan. Er verschijnt een lijst met alle opge‐ slagen zenders.
Selecteer de gewenste geheugenpo‐ sitie. Het radiomenu verschijnt. De nieuwe geheugenpositie ver‐ schijnt.
Radio De zender wordt op de gewenste ge‐ heugenpositie opgeslagen.
Autostore-lijsten Automatisch opslaan (AS)
Automatisch opslaan (AS) van elke ontvangbare zender is in alle golfbe‐ reiken mogelijk. Deze zenders wor‐ den in een afzonderlijk AS-geheugen opgeslagen. Voor het automatisch opslaan van zenders moet de radio in de AS-stand staan; zie verder hieronder. In het radiomenu standby voor ver‐ keersberichten indien gewenst acti‐ veren/deactiveren 3 114. Selecteer menu-item Autostore.
De volledige frequentie wordt ge‐ toond. De zender wordt automatisch opge‐ slagen. De 9 best ontvangbare zenders in het geselecteerde golfbereik worden op‐ geslagen op geheugenposities 1 t/m 9. Na het opslaan van de zenders kunt u de gewenste zender met de betref‐ fende zenderknop of in het zender‐ menu selecteren 3 109. Na het activeren van automatisch op‐ slaan wordt RDS automatisch inge‐ schakeld. Eerst worden alle ontvang‐ bare RDS-zenders opgeslagen. Als standby voor verkeersberichten voorafgaand of tijdens automatisch opslaan wordt ingeschakeld, selec‐ teert de radio na het automatisch zen‐ der zoeken een geheugenpositie met een verkeersberichtenzender. Als standby voor verkeersberichten tijdens automatisch opslaan wordt in‐ geschakeld, blijft het automatisch
113
zender zoeken actief totdat er ten minste een keer verkeersinformatie gevonden is.
Schakelen tussen AS en normale stand Schakelen naar AS-stand Ga als volgt te werk als menuoptie Autostore niet in het radiomenu be‐ schikbaar is: Selecteer menu-item Extra's. Het bijbehorende golfbereikspeci‐ fieke menu Extra's verschijnt.
Selecteer menu-item AS-niveau. De radio schakelt naar de AS-stand van het gekozen golfbereik.
114
Radio
Op het display verschijnt het radio‐ menu, met daarin menuoptie Autostore.
Op het display verschijnt het radio‐ menu, met daarin menuoptie Opslaan.
Schakelen naar normale stand Ga als volgt te werk als menuoptie Autostore niet in het radiomenu voor‐ komt: Selecteer menu-item Extra's. Het bijbehorende golfbereikspeci‐ fieke menu Extra's verschijnt.
Nieuwe zenders met behulp van AS opslaan
Als u buiten bereik van een zender raakt, moeten er nieuwe zenders wor‐ den opgeslagen.
Zender opvragen
Het gewenste golfbereik en de ge‐ wenste modus moeten actief zijn 3 109. Zender via zendertoets opvragen U beluistert de zender waarop u het laatst hebt afgestemd. Selecteer de gewenste zender met een zendertoets.
Selecteer menuoptie FM-niveau, AM niveau of DAB-niveau (indien be‐ schikbaar). De radio schakelt naar de normale stand voor het gekozen golfbereik.
Zenders met het menu opvragen Opvragen van zenders via een menu 3 109.
Radio Data System (RDS) RDS is een dienst van FM-zenders die het vinden van de gewenste zen‐ der en een storingsvrije ontvangst aanzienlijk vereenvoudigt. Voordelen van RDS ■ Op het display verschijnt de pro‐ grammanaam van de ingestelde zender in plaats van de frequentie. ■ Bij het zoeken naar zenders stemt het infotainmentsysteem allee af op RDS-zenders. ■ Het infotainmentsysteem stem al‐ tijd af op de zendfrequentie van de ingestelde zender met de beste ontvangst via AF (alternatieve fre‐ quentie). ■ Afhankelijk van de ontvangen zen‐ der geeft het infotainmentsysteem radiotekst op het display die bij‐ voorbeeld informatie over het hui‐ dige programma kan bevatten. RDS is alleen in het frequentiebereik FM mogelijk. Deze functie wordt ingesteld in het ra‐ diomenu.
Radio Druk op de SETTINGS-toets. Het audio-instelmenu verschijnt.
RDS in-/uitschakelen
Bij het inschakelen van RDS worden de RDS-functies geactiveerd en wordt er bij het automatisch zoeken alleen naar RDS-zenders gezocht. Bij het uitschakelen van RDS worden de RDS-functies uitgeschakeld en zoekt het systeem bij automatisch zoeken niet alleen naar RDS-zen‐ ders. Selecteer menu-item RDS. Selecteer het optieveld Aan of Uit. Na het inschakelen van de RDS-func‐ tie verschijnt de programmanaam van een RDS-zender.
Als de RDS-functie niet ingeschakeld is, verschijnt de frequentie van een RDS-zender. RDS automatisch Ga met deze functie na of de RDSfunctie geactiveerd is, zelfs wanneer RDS gedeactiveerd is. Het automa‐ tisch zender zoeken reageert echter ook op zenders zonder RDS. Deze functie werkt alleen als RDS uit‐ geschakeld is. Selecteer menu-item RDS. Zet het vereiste tikvak Automatisch aan/uit.
115
Programmatype selecteren U beluistert de zender waarop u het laatst hebt afgestemd. Selecteer menu-item Extra's. Selecteer menu-item PTY-selectie. Er zijn diverse programmatypen be‐ schikbaar, o.a. bv. Nieuws of Sport.
Programmatype (PTY)
Veel RDS-zenders verzenden een PTY-code die aangeeft welk type pro‐ gramma u thans beluistert (bijv. nieuws). Met de PTY-code kunt u zenders op basis van het program‐ matype selecteren. ■ Programmatype en zenderselectie is alleen mogelijk in het frequentie‐ bereik FM. ■ Deze functie wordt ingesteld in het radiomenu.
Selecteer het gewenste programma‐ type. Op het display verschijnt het radio‐ menu en menuoptie PTY Search. De laatst gevonden zender verschijnt. U hoort de gevonden zender.
116
Radio
Zenderlijst programmatype U kunt uw keuze maken vanuit een lijst met alle ontvangbare zenders met het programmatype. U beluistert de zender waarop u het laatst hebt afgestemd. Selecteer menu-item Extra's. Selecteer menu-item PTY zenders. De PTY-zenderlijst met de ontvang‐ bare zenders en uw geselecteerde programmatypen verschijnt.
Als er geen PTY-zender kan worden ontvangen, verschijnt Geen zender beschikbaar. Selecteer dit bericht om naar het radiomenu te gaan. Kies de gewenste zender.
De nieuwe beluisterde zender is ge‐ markeerd met een pijl. U hoort de gevonden zender.
Regionale programma's
Op bepaalde tijden zenden een aan‐ tal RDS-zenders op diverse frequen‐ ties programma's uit die per regio ver‐ schillen. ■ Regionalisering is alleen beschik‐ baar binnen het FM-golfbereik. ■ De RDS-functie moet ingeschakeld zijn. ■ Deze functie wordt ingesteld in het radiomenu. Druk op de SETTINGS-toets. Selecteer menu-item REG. Er zijn drie optievelden beschikbaar voor regionalisering.
Aan De radio blijft afgestemd op het regio‐ nale programma en zoekt naar de best ontvangbare zenderfrequentie. Uit De radio laat de omschakeling naar een ander regionaal programma toe. Automatisch De radio blijft afgestemd op het regio‐ nale programma en zoekt naar de zendfrequentie met de sterkste ont‐ vangst (AF) voor een radiopro‐ gramma totdat het programma niet meer zonder storing kan worden ont‐ vangen.
Radio Als de ontvangstkwaliteit van het re‐ gionale programma niet meer vol‐ staat voor storingsvrije ontvangst, schakelt de radio over op een ander regionaal programma. Regionalisering in-, uitschakelen, automatisch Selecteer menu-item REG. Selecteer het optieveld Automatisch / Aan / Uit.
Verkeersinformatie (TP)
Verkeersinformatiezenders zijn FM RDS-zenders die verkeersberichten uitzenden. Zenders met verkeersinformatie kunt u herkennen aan het TP -symbool in de display.
■ Als de huidige zender een ver‐ keersinformatiezender is, ver‐ schijnt [TP] op de kopregel van het display. ■ Stel deze functie met de TP-toets in. Activeer/deactiveer standby voor verkeersberichten met de TP-toets. Na het activeren van standby voor verkeersberichten verschijnt [ ]. Na het deactiveren van standby voor verkeersberichten verschijnt [ ] niet. of: Druk op de SETTINGS-toets. Het audio-instelmenu verschijnt.
Verkeersinformatie in-/uitschakelen ■ Na het activeren van standby voor verkeersberichten verschijnt [TP] of [ ] op de kopregel van het display.
Zet het vereiste tikvak TP aan/uit.
117
Na het activeren van standby voor verkeersberichten verschijnt [ ]. Na het deactiveren van standby voor verkeersberichten verschijnt [ ] niet. ■ Als standby voor verkeersberichten ingeschakeld is, wordt het afspelen van een audiobron of DAB-ont‐ vangst tijdens verkeersberichten onderbroken. ■ Verkeersberichten worden op het van tevoren ingestelde verkeersbe‐ richtenvolume 3 107 weergegeven. Verkeersinformatiezender zoeken Deze functie is alleen beschikbaar binnen het FM-golfbereik. Zet het vereiste tikvak TP aan. Houd de kruistuimelschakelaar m of n ingedrukt totdat Seek verschijnt. De radio zoekt nu alleen naar zenders met verkeersinformatie. Alleen naar verkeersinformatie luisteren Activeer standby voor verkeersbe‐ richten.
118
Radio
Zet het volume geheel uit door de knop e linksom te draaien. Verkeersinformatie onderdrukken Ga als volgt te werk om verkeersbe‐ richten uit te schakelen.bv. tijdens het beluisteren van een audiobron: Druk op de TP-toets. De verkeersinformatie wordt gestopt. Standby voor verkeersberichten blijft ingeschakeld. Verkeersbericht terwijl er een externe bron actief is De externe bron (bijv. mobiele tele‐ foon) heeft een hogere prioriteit dan verkeersberichten. Zo nodig kunt u echter verkeersberichten beluisteren. Activeer hiervoor standby voor ver‐ keersberichten. Tijdens het telefoongesprek wordt het geluid van de radio of audiobron on‐ derdrukt. Extern in en [TP] verschijnen op het display. Informatie over verkeersberichten in de DAB-modus 3 118.
Tijdens verkeersberichten ziet u het bericht Er wordt momenteel een verkeersbericht ontvangen. Het telefoongesprek wordt niet onder‐ broken. Selecteer menuoptie Weigeren om het verkeersbericht af te wijzen. Selecteer menuoptie Aannemen om het verkeersbericht te beluisteren.
Digital Audio Broadcasting Digital Audio Broadcasting (DAB) is een innovatief en universeel uitzend‐ systeem. DAB-zenders worden aangeduid met de programmanaam in plaats van de zendfrequentie.
Algemene informatie
■ Met DAB kunnen verschillende pro‐ gramma’s (diensten) op dezelfde frequentie worden uitgezonden (ensemble).
■ Zolang een bepaalde DAB-ontvan‐ ger een signaal van een zender kan opvangen (ook al is het signaal erg zwak), is de geluidsweergave ge‐ waarborgd. ■ Er is geen sprake van fading (zwak‐ ker worden van het geluid), het‐ geen bij AM- en FM-ontvangst re‐ gelmatig voorkomt. Het DAB-sig‐ naal wordt met een constant vo‐ lume weergegeven. ■ Als het DAB-signaal te zwak is om door de radio te worden opgevan‐ gen, wordt de weergave geheel on‐ derbroken. Dit kan worden verme‐ den door in het menu DAB-instel‐ lingen DAB AF en/of DABFM te ac‐ tiveren. ■ Interferentie door zenders op nabu‐ rige frequenties (een verschijnsel dat typisch is voor AM- en FM-ont‐ vangst) doet zich bij DAB niet voor. ■ Als het DAB-signaal door natuur‐ lijke obstakels of door gebouwen wordt weerkaatst, verbetert dit de
Radio ontvangstkwaliteit van DAB, terwijl AM- en FM-ontvangst in die geval‐ len juist aanmerkelijk verslechtert. ■ De ontvangst van DAB+-zenders wordt ook door de DAB-ontvanger ondersteund.
Ensembles
In een frequentie worden steeds ver‐ schillende programma's gecombi‐ neerd in een zogenaamd ensemble. Door ensembles scrollen U kunt door ensembles scrollen die u al één keer hebt ontvangen (de en‐ sembles moeten ontvangen kunnen worden). Druk op de kruistuimelschakelaar c of d. Het vorige of volgende bezette ge‐ heugenniveau verschijnt kort in de display. Daarna worden het opgeslagen en‐ semble in het geheugenniveau en zijn eerst beschikbare programma weer‐ gegeven. Het eerst beschikbare programma van het ensemble wordt afgespeeld.
Een ensemble selecteren U kunt direct ensembles selecteren die u al één keer hebt ontvangen (de ensembles moeten ontvangen kun‐ nen worden). Deze functie wordt ingesteld in het ra‐ diomenu. Selecteer de pijl naast de naam van het ensemble. Selecteer het gewenste ensemble. Het radiomenu verschijnt. Het gewenste ensemble en zijn eerst beschikbare programma worden af‐ gespeeld. Het eerst beschikbare programma van het ensemble wordt afgespeeld. Automatisch ensembles zoeken Houd de kruistuimelschakelaar c of d ingedrukt tot het zoeken naar en‐ sembles start. De radio wordt uitgeschakeld tot een ensemble gevonden wordt. Het eerst beschikbare programma van het ensemble wordt afgespeeld. of:
119
Deze functie wordt ingesteld in het ra‐ diomenu. Selecteer de pijl naast de naam van het ensemble. Selecteer menu-item Beschikb. ensembles zoeken. Het DAB-ensemble -menu verschijnt. De volledige frequentie wordt ge‐ toond. Het automatisch zoeken naar ensem‐ bles begint. Nadat u een frequentie hebt doorlo‐ pen, gaat het systeem terug naar de ensemblelijst. U beluistert het beschikbare pro‐ gramma uit het eerste ensemble. Dit wordt gemarkeerd met een pijl.
DAB-menu
DAB-menufuncties worden in het ra‐ diomenu ingesteld. Druk op de SETTINGS-toets. Het audio-instelmenu verschijnt.
120
Radio Deze functie kan alleen worden uit‐ gevoerd wanneer de zender in het nieuwe ensemble is opgenomen. Selecteer menu-item DAB. Zet het DAB AF -tikvak aan of uit om de instelling te wijzigen.
De volgende menuopties functies zijn beschikbaar in het DAB-menu: DABFM U kunt bepalen dat het systeem over‐ schakelt naar een bijbehorende FMzender (indien beschikbaar) van het actieve DAB-programma wanneer het DAB-signaal te zwak is om door de ontvanger te worden opgevangen. Selecteer menu-item DAB. Zet het DABFM -tikvak aan of uit om de instelling te wijzigen. DAB AF U kunt bepalen dat u dezelfde zender ontvangt als in de vorige ensemble‐ zone wanneer u een andere ensem‐ blezone binnenrijdt.
Radiotekst Sommige DAB-zenders zenden ook informatie (bijv. nieuws) als tekst op het display uit. ■ Radiotekst is alleen beschikbaar op het DAB-golfbereik. ■ Niet alle zenders zenden voortdu‐ rend radiotekst uit.
9 Waarschuwing Gebruik de tekstfunctie voor DABradio alleen als de auto stilstaat, omdat radioteksten u onderweg van het verkeer zouden kunnen afleiden. Selecteer menu-item DAB. Zet het vereiste tikvak Radiotekst aan/uit.
Om de eerste 20 tot 25 tekens van de radiotekst weer te geven drukt u op de toets INFO.
Cd-speler
Cd-speler Algemene aanwijzingen ............. 121 Gebruik ...................................... 122
Algemene aanwijzingen Met deze module kunt u standaard verkrijgbare cd's van 12 cm beluiste‐ ren. Cd's van 8 cm kunnen alleen met een adapter worden beluisterd.
Voorzichtig Plaats in geen geval dvd's, singlecd's met een diameter van 8 cm of speciaal vormgegeven cd's in de audiospeler. Plak nooit stickers op uw cd's. De cd's kunnen in de speler vast blij‐ ven zitten en het afspeelmecha‐ nisme zwaar beschadigen. Een kostbare vervanging van uw toe‐ stel is dan noodzakelijk. ■ Het formaat van de CD moet ISO 9660 niveau 1, niveau 2 of JO‐ LIET zijn. Voor alle anderen forma‐ ten kunnen wij geen optimale af‐ speelbaarheid garanderen.
121
■ Audio-cd's met kopieerbeveiliging die niet voldoen aan de audio-cdstandaard, worden mogelijk niet correct of zelfs helemaal niet afge‐ speeld. ■ Met het Infotainment-systeem kunt u ook CD's met MP3-muziekbe‐ standen en Mixed-Mode-CD's af‐ spelen. ■ Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's zijn kwetsbaarder dan voorbespeelde cd's. Ga op een correcte manier met de cd's om. Dit geldt vooral voor zelfgebrande cd-r's en cd-rw's. Zie hieronder. ■ Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's wor‐ den mogelijk niet correct of zelfs helemaal niet afgespeeld. In derge‐ lijke gevallen is er dus niets mis met de apparatuur. ■ Zorg dat er bij het wisselen van cd's geen vingerafdrukken op de cd's komen. ■ Berg cd's onmiddellijk veilig op na het uitnemen uit de cd-speler om ze tegen beschadiging en vuil te be‐ schermen.
122
Cd-speler
■ Vuil en vloeistof op de cd's kunnen de lens van de cd-speler binnen in het apparaat vies maken en storin‐ gen veroorzaken. ■ Bescherm cd's tegen warmte en di‐ rect zonlicht. ■ De volgende beperkingen zijn van toepassing op gegevens die op een MP3-CD zijn opgeslagen: Wanneer u albums en tracks een naam geeft, mag u geen umlauts of speciale tekens gebruiken. Toepasbare afspeellijstextensies: "m3u" of "pls". Wanneer u de MP3-bestanden vanuit audiobestanden genereert (codeert), moet u een bitrate van max. 256 kbit/s gebruiken. Om MP3-bestanden te gebruiken in het Infotainmentsysteem moeten de MP3-bestanden de bestandsex‐ tensie .mp3 hebben.
■ Op één CD kunnen in totaal 65535 afspeelbare tracks worden opge‐ slagen. Het is niet mogelijk om bij‐ komende tracks af te spelen. ■ Op een MP3-CD kunt u maximaal 253 albums bewaren om met het Infotainmentsysteem te gebruiken. De albums kunnen afzonderlijk worden geselecteerd met het Info‐ tainmentsysteem.
CD-weergave
Schakel als volgt van een andere au‐ diomodus of de radiomodus over naar de CD-modus: Er wordt een cd geplaatst. Druk eenmaal of meerdere malen op de toets MEDIA totdat het menu CD verschijnt.
Gebruik Cd plaatsen
Plaats de cd in de cd-sleuf. De CD wordt automatisch naar bin‐ nen getrokken. Houd de CD niet tegen of help niet wanneer de CD naar binnen getrok‐ ken wordt. Bovenaan het display verschijnt CD in voor audio-cd's. Bij mp3 cd's ver‐ schijnt ook nog MP3 en bij tekst-cd's de naam van de cd.
U luistert nu naar de cd. Afhankelijk van het type cd ziet u ver‐ schillende cd-informatie in het CDmenu. Tekstinformatie verschijnt al‐ leen als Titel tonen in het Extra'smenu wordt ingeschakeld, zie "Cdtekst activeren/deactiveren" onder‐ staand.
Cd-speler Titelselectie
Bij audio-cd's wordt het nummer ge‐ selecteerd binnen de cd, bij mp3- en mixed mode-cd's binnen het geselec‐ teerde album. U hoort een titel. Tip de kruistuimelschakelaar m of n aan totdat het gewenste nummer verschijnt. De vereiste track wordt afgespeeld. of: Draai in het menu CD aan de multi‐ functionele knop totdat de menuoptie j of k wordt gemarkeerd. Druk de combiknop steeds weer in totdat het gewenste nummer ver‐ schijnt. De vereiste track wordt afgespeeld. of: Selecteer in het menu CD menuoptie Track. Er verschijnt een lijst met alle num‐ mers. Het momenteel beluisterde nummer is gemarkeerd met een pijl.
Selecteer het gewenste nummer. Het CD -menu verschijnt. Het nieuw geselecteerde nummer verschijnt en wordt afgespeeld.
Snel zoeken vooruit/achteruit
Zoekt u een bepaald punt op een CD, ga dan als volgt te werk: U hoort een titel. Houd kruistuimelschakelaar m of n ingedrukt tot u het gewenste punt bereikt. De cd-speler speelt de cd af met een verhoogde snelheid en afgenomen volume. Snel zoeken bij mp3-nummers ver‐ loopt onhoorbaar. of: Selecteer in het menu CD menuoptie __ of 66. De CD-wisselaar speelt de CD af met een verhoogde snelheid en afgeno‐ men volume. Snel zoeken bij mp3-nummers ver‐ loopt onhoorbaar.
123
Selecteer bij het bereiken van de ge‐ wenste passage opnieuw menuoptie __ of 66.
Albumselectie voor MP3- of Mixed Mode-cd's
U beluistert een track van een album. Druk de kruistuimelschakelaar c of d in, totdat het album van uw keuze op het display verschijnt. U hoort het eerste nummer van het album of de cd van uw keuze. of: U bevindt zich in het CD -menu. Selecteer menu-item Album. Op het display verschijnt een cd-al‐ bumlijst. Het album dat net afgespeeld is, wordt met een pijl gemarkeerd. Selecteer het gewenste album. Het CD -menu verschijnt. Het eerste nummer van het nieuw ge‐ selecteerde album verschijnt op het display. Het nieuw geselecteerde nummer wordt afgespeeld.
124
Cd-speler
CD extra's
Selecteer in het menu CD menuoptie Extra's. Het CD extra's -menu verschijnt.
In het Extra's -submenu zijn de vol‐ gende optievelden beschikbaar: Normaal Bij deze optie worden de opeenvol‐ gende functies Random CD, Repeat track en Scan CD gedeactiveerd Random CD (willekeurig) Audio-CD: Wanneer willekeurig afspelen voor een audio-CD geselecteerd is, wor‐ den de tracks op een CD in willekeu‐ rige volgorde afgespeeld.
MP3-CD: Bij 5 of minder albums op een mp3-cd worden er 4 nummers per album in willekeurige volgorde afgespeeld. Bij meer dan 5 albums op de mp3-cd wordt er steeds 1 nummer per album afgespeeld. Mixed mode-cd: Op een mixed-mode-cd worden de nummers van het audiogedeelte het eerst in willekeurige volgorde afge‐ speeld. Daarna worden zoals boven‐ staand beschreven de nummers van het mp3-gedeelte afgespeeld. Overschakelen op Random CD Selecteer het optieveld Random CD. Op het display verschijnt het g-sym‐ bool. Repeat track Met de "Repeat"-functie herhaalt de cd-speler het huidige nummer. Overschakelen op Repeat track U hoort een titel. Houd de kruistuimelschakelaar c in‐ gedrukt totdat het symbool i op het display verschijnt.
Op het display verschijnt gedurende enkele seconden Herhalen Aan. U hoort deze titel steeds weer. of: Selecteer het optieveld Repeat track. Op het display verschijnt het i-sym‐ bool. U hoort deze titel steeds weer. Repeat track uitschakelen Houd de kruistuimelschakelaar c in‐ gedrukt totdat het symbool i op het display dooft. Op het display verschijnt gedurende enkele seconden Herhalen Uit. of: Selecteer een nieuw nummer. of: Selecteer het optieveld Normaal. Het symbool i verschijnt niet meer. Scan CD Met de functie "Scan CD" speelt de cd-wisselaar elk nummer gedurende 10 seconden.
Cd-speler Overschakelen op Scan CD U hoort een titel. Houd de kruistuimelschakelaar d in‐ gedrukt totdat het symbool k op het display verschijnt. of: Selecteer het optieveld Scan CD. Op het display verschijnt het k-sym‐ bool. Scan CD uitschakelen Houd de kruistuimelschakelaar d in‐ gedrukt totdat het symbool 6⃒ op het display dooft. of: Selecteer een nieuw nummer. of: Selecteer het optieveld Normaal. Op het display verschijnt het menu CD. Het symbool k verschijnt niet meer.
CD-tekst activeren/deactiveren
Al naargelang het feit of de CD-tekst al dan niet ingeschakeld is, kunnen verschillende informaties worden weergegeven.
Ingeschakeld
= Cd-naam Tracknaam Naam uitvoerder Albumnaam Uitgeschakeld = Titelnummer Albumnaam Afspeeltijd Niet alle cd's bevatten cd-tekst. In deze gevallen worden de titelnum‐ mers en afspeeltijden altijd weerge‐ geven. Aankruisvakje Titel tonen aan-/afvin‐ ken. Verkeersbericht in de CD-modus Terwijl een CD wordt afgespeeld, kunt u verkeersberichten ontvangen. Verkeersinformatie (TP) 3 114. U kunt een verkeersbericht beëindi‐ gen met de TP-knop en de huidige CD blijft verder afgespeeld worden.
Een cd verwijderen
Druk op de j-toets. De cd wordt uit de cd-sleuf geworpen.
125
U hoort de als laatste ingestelde zen‐ der of de als laatste gespeelde audi‐ obron. Wanneer een CD niet wordt wegge‐ nomen, wordt hij automatisch weer ingetrokken en het uitwerpproces on‐ derbroken.
126
AUX-ingang
AUX-ingang
Algemene aanwijzingen
Gebruik
Algemene aanwijzingen ............. 126 Gebruik ...................................... 126
In de middenconsole vóór de keuze‐ hendel bevindt zich een aux-aanslui‐ ting voor het aansluiten van externe audiobronnen. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Het is mogelijk om bijvoorbeeld een draagbare cd-speler met een 3,5 mmstekker aan te sluiten op de AUX-in‐ gang.
Druk een of meerdere malen op de MEDIA-toets om de AUX-modus in te schakelen. Het audiosignaal van een aangeslo‐ ten audiobron klinkt nu via de luid‐ sprekers van het infotainmentsys‐ teem. U kunt het volume aanpassen via de knop m en via de draaischijf o op het stuurwiel. Volume aanpassen aan de vereisten van de aangesloten audiobron: 3 107.
USB-poort
USB-poort
Algemene aanwijzingen
Algemene aanwijzingen ............. 127 Opgeslagen audiobestanden afspelen ..................................... 128
127
Na het aansluiten op de USB-poort kunnen diverse functies van de bo‐ venstaande apparaten worden be‐ diend via de bedieningsorganen en menu's van het infotainmentsysteem. Let op Niet alle modellen mp3-spelers, USB-drives en iPods worden onder‐ steund door het Infotainmentsys‐ teem.
Opmerkingen In de middenconsole vóór de keuze‐ hendel bevindt zich een USB-aanslui‐ ting voor het aansluiten van externe audiogegevensbronnen. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Op de USB-poort kunt u een mp3speler, USB-drive, SD Card (via USBaansluiting/adapter) of iPod aanslui‐ ten.
■ De op de USB-poort aangesloten externe apparaten moeten voldoen aan de USB Mass Storage Classspecificatie (USB MSC). ■ Via USB aangesloten apparaten worden ondersteund volgens USBspecificatie V 2.0. Maximale onder‐ steunde snelheid: 12 Mbit/s. ■ Alleen apparaten met een FAT16/ FAT32-bestandssysteem worden ondersteund. ■ Alleen de eerste partitie op een aangesloten USB-drive wordt door het systeem herkend. De grootte van die partitie mag niet meer zijn dan 250 GB. Grotere
128
USB-poort
grootten (tot 1000 GB) kunnen wor‐ den ondersteund maar dat wordt niet gegarandeerd. ■ De volgende bestandsformaten kunnen worden gebruikt: ISO9660 niveau 1, niveau 2 (Ro‐ meo, Joliet). Het is mogelijk dat MP3- en WMAbestanden die in een ander formaat zijn geschreven dan hierboven ver‐ meld niet correct worden afge‐ speeld en dat hun bestands- en mapnamen niet correct worden weergegeven. ■ Voor de gegevens op externe ap‐ paraten die zijn aangesloten op de USB-poort gelden de volgende be‐ perkingen: Maximaal aantal bestanden/songs: 5000. Ten minste 8 mappen in dieptehië‐ rarchie worden ondersteund. Wma-bestanden met Digital Rights Management (DRM) van onlinemuziekwinkels kunnen niet worden afgespeeld.
Wma-bestanden kunnen alleen veilig worden afgespeeld als deze met Windows Media Player, mini‐ maal versie 9, zijn aangemaakt. Maximale lengte van de directory‐ naam: 28 bytes. Maximale lengte van de bestands‐ naam: 128 bytes. Toepasbare afspeellijstexten‐ sies: .m3u, .pls, .wpl. De afspeellijstitems moeten als re‐ latieve paden zijn opgemaakt. Het systeemkenmerk voor map‐ pen/bestanden dat audiogegevens bevat, mag niet ingesteld zijn.
Opgeslagen audiobestanden afspelen Mp3-speler, USB-drive, SD Card
Druk een of meerdere malen op de MEDIA-toets om de audio-USB-mo‐ dus in te schakelen. Het afspelen van audiogegevens die op het USB-opslagapparaat zijn op‐ geslagen, is gestart. De bediening van de via USB aange‐ sloten audiogegevensbronnen is het‐ zelfde als beschreven voor een au‐ dio-MP3 cd 3 122.
USB-poort iPod
Muziekzoekprogramma
129
De stappen voor titelselectie met de iPod-menuopties of de kruistuimel‐ schakelaarknoppen m en n zijn hetzelfde als beschrijven voor een audio MP3-cd 3 122. Let op De kruistuimelschakelaarknoppen c en d hebben geen functie als een iPod is aangesloten.
Druk een of meerdere malen op de MEDIA-toets om de iPod-modus te activeren. Het afspelen van audiogegevens die op het iPod-opslagapparaat zijn op‐ geslagen, is gestart. De bediening van de via USB aange‐ sloten iPod is hoofdzakelijk hetzelfde als beschreven voor een audio-MP3 cd 3 122. Hieronder staan alleen de bedie‐ ningsaspecten beschreven die afwij‐ kend/extra zijn.
Afhankelijk van het/de model/versie van de aangesloten iPod en de opge‐ slagen gegevens zijn er diverse op‐ ties voor het selecteren en afspelen van tracks. Selecteer Album in het menu iPod om een menu weer te geven met de be‐ schikbare opties voor het zoeken naar muziek. Selecteer de gewenste optie voor het zoeken naar muziek. Afhankelijk van de geselecteerde op‐ tie verschijnt een volgend menu voor zoeken naar muziek of het iPodmenu.
130
Trefwoordenlijst
A
Afspelen van een cd starten....... 122 Algemene aanwijzingen............ .......................... 94, 121, 126, 127 AM.............................................. 109 Antidiefstalfunctie ........................ 95 AS............................................... 113 Autostore-lijsten.......................... 113 AUX-ingang contactdoos............................. 126 gebruik.................................... 126
B
Balance....................................... 106 Bass............................................ 106 Bediening ..................................... 99
C
Cd extra's................................... 122 CD, invoeren............................... 122 CD-speler activeren.................... 122 CD-speler gebruiken................... 122 Cd-tekst...................................... 122 CD, uitwerpen............................. 122
D
DAB.................................... 109, 118 DAB-menu.................................. 118 DAB-radiotekst........................... 118 De AUX-ingang gebruiken.......... 126
De USB-poort gebruiken............ 127 Digital Audio Broadcasting......... 118
E
Ensemble.................................... 118 Extern in..................................... 107
F
Fader.......................................... 106 FM.............................................. 109
G
Gebruik....................... 109, 122, 126 Gebruiker.................................... 106 Geluidsinstellingen..................... 106
H
Handmatig zender zoeken......... 109 Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen.............................. 99 Hoofdscherm................................ 99
I
Infotainmentsysteem gebruiken. . . 99 Inschakelautomaat....................... 99
K
Klankinstellingen........................ 106
131 M
Menubediening............................. 99 Multifunctionele knop.................... 99
T
Nummer herhalen....................... 122
TA-volume.................................. 107 Titel even laten horen................. 122 Titel tonen................................... 122 TP............................................... 114 Treble......................................... 106
O
U
N
Opgeslagen audiobestanden afspelen................................... 128 Opslaan...................................... 109 Overzicht ..................................... 96
P
Pop-up menu................................ 99 Programmatype.......................... 114 PTY............................................. 114
R
Radio Data System (RDS) ......... 114 Radiotekst................................... 118 Random...................................... 122 Random album........................... 122 Regionale programma's............. 114
S
SDVC.......................................... 107 Stand.......................................... 106 Startvolume................................ 107 Subwoofer.................................. 106
Uitschakelautomaat...................... 99 USB-poort belangrijke informatie.............. 127 bewaarde audiobestanden afspelen................................... 128
V
Verkeersberichten...................... 114 Verkeersinformatie..................... 114 Verlaten van een menu................ 99 Volume......................................... 99 Volume instellen........................... 99 Volume-instellingen.................... 107 Voor snelheid gecompenseerde volumebediening (SDVC)....... 107
Z
Zendergeheugen........................ 109 Zenderlijst................................... 109 Zendermenu............................... 109 Zenders bijwerken...................... 109 Zenders opvragen...................... 109
Zenders zoeken via doorloop..... 109 Zender zoeken............................ 109
132
CD 30 / CD 30 MP3
Inleiding ..................................... 134 Radio ......................................... 146 Cd-speler ................................... 154 AUX-ingang ............................... 158 Trefwoordenlijst ......................... 160
134
Inleiding
Inleiding Algemene aanwijzingen ............. 134 Antidiefstalfunctie ...................... 135 Overzicht .................................... 136 Bediening ................................... 139 Geluidsinstellingen .................... 142 Volume-instellingen ................... 143
Algemene aanwijzingen Het infotainmentsysteem biedt u eer‐ steklas infotainment voor in uw auto. De radio heeft negen geheugenposi‐ ties voor het automatisch opslaan van zenders voor elk frequentiebereik: FM, AM en DAB (indien beschikbaar). De digitale soundprocessor biedt u di‐ verse vooraf ingestelde klankinstellin‐ gen, waarmee u het geluid kunt opti‐ maliseren. De geïntegreerde CD-speler onder‐ houdt u zowel met audio-CD's als met MP3-CD's. Ook kan er op het Infotainmentsys‐ teem een externe bron, bijv. een mo‐ biele telefoon, worden aangesloten. Het geluid van een op de AUX-ingang van uw auto aangesloten audiobron, bijv. een draagbare CD-speler of een MP3-speler, kan via de luidsprekers van het Infotainmentsysteem worden weergegeven. Het Infotainmentsysteem kan ook worden uitgerust met een mobiele te‐ lefoonportaal.
Eventueel kunt u het Infotainmentsys‐ teem met de knoppen op het stuur‐ wiel bedienen. Door het goeddoordachte design van de bedieningselementen en de hel‐ dere displays kunt u het systeem ge‐ makkelijk en intuïtief bedienen.
Belangrijke informatie over de bediening en de verkeersveiligheid 9 Waarschuwing Het infotainment-systeem moet worden gebruikt zodat er te allen tijde veilig met de auto kan worden gereden. Zet bij twijfel uw auto aan de kant en bedien het infotain‐ ment-systeem terwijl u stilstaat.
Inleiding Radio-ontvangst
Tijdens de radio-ontvangst kunnen gesis, geruis, signaalvervorming of signaaluitval optreden door: ■ wijzigingen in de afstand tot de zen‐ der, ■ ontvangst van meerdere signalen tegelijk door reflecties, ■ obstakels.
Antidiefstalfunctie Het Infotainmentsysteem is uitgerust met een elektronisch beveiligingssys‐ teem als diefstalalarm. Het Infotainmentsysteem functio‐ neert daarom alleen in uw auto en is waardeloos voor een dief.
135
136
Inleiding
Overzicht Bedieningselementen op het instrumentenpaneel
Inleiding 1
2
RDS .................................... 149
oe-knop ....................... 139
10 1...9 ..................................... 146
Programmanaam of zendfrequentie van de zender weergeven .............. 149
Indrukken: Schakelaar: In‐ fotainmentsysteem in-/ uitschakelen ........................ 139
Zendertoetsen ..................... 146 11 n ....................................... 146
Zenderlijst actualiseren ....... 146 AS ....................................... 148
Draaien: Volume aanpassen .......................... 139 MEDIA ................................. 155
Activeren/deactiveren van het AS-niveau ..................... 148
3
Automatische zenderopslag ...................... 148 TP ....................................... 149
4
Verkeersinformatie .............. 149 REG .................................... 149
5
Regionaal programma in-/ uitschakelen ........................ 149 TUNER ................................ 146
6
Schakelen tussen FM, AM en DAB (indien beschikbaar) ....................... 146 SOUND ............................... 142 Klankinstellingen configureren ........................ 142
7
137
8
CD/MP3-modus .................. 155 Cd/MP3-informatie weergeven .......................... 155 Activeren/deactiveren random ................................ 155
9
AUX-ingang: Audiobron overschakelen naar de externe ingang .................... 146 INSTELLINGEN .................. 143 Audio-instellingen ............... 143 Systeeminstellingen ............ 139 Selectie bevestigen of vooruitbladeren in het instelmenu ........................... 139
Radio: In het zendergeheugen vooruitbladeren, handmatige en automatische zenderzoekfunctie ............... 146 Cd/MP3: volgende nummer, snel vooruit .......... 155 Waarden in het menu wijzigen ............................... 139 12 Audio/MP3-CD-lade ............ 155 13 m ....................................... 142 Radio: In het zendergeheugen terugbladeren, handmatige en automatische zenderzoekfunctie ............... 146
138
Inleiding
Cd/MP3: vorige nummer, snel terugspoelen ............... 155
Audiobedieningsknoppen aan stuurwiel
Draaien: GID (grafische infodisplay): vorige/ volgende invoer van de reiscomputer, handmatig zenders zoeken (in combinatie met een tripcomputer is er geen radiofunctie als u aan de draaischijf draait) ................. 139
Waarden in het menu wijzigen ............................... 139 14 j ......................................... 155 Cd uitwerpen ....................... 155
Druk: TID: zonder functie .... 139
1
Draaischijf ........................... 139
2
Draaien: (drievoudige infodisplay): handmatig zenders zoeken .................. 139
Druk: GID: tripcomputer oproepen/opnieuw instellen, een invoer van de tripcomputer selecteren . 139 q-toets ............................... 146 Radio: Volgende opgeslagen zender ............. 146 CD: de CD-weergave starten ................................. 155
3
MP3: volgende album ......... 155 p-toets .............................. 155 Overschakelen tussen radio/CD/MP3 en AUXmodus ................................. 155
Inleiding 4
5
d-toets ................................. 146 Radio: naar boven zoeken, vooruitscrollen in het zendergeheugen ........... 146
De afstandsbediening op het stuur heeft in combinatie met het mobiele telefoonportaal nog andere functies. Zie het hoofdstuk van het mobiele te‐ lefoonportaal.
CD: kort drukken: Sla voorwaarts één track over . . 155
Bediening
CD: lang drukken: snel vooruit ................................. 155 c-toets ................................. 146
Draaien: volume aanpassen .......................... 139
Het Infotainmentsysteem werkt naar keuze via: ■ de centrale bedieningseenheid op het instrumentenpaneel 3 136 ■ knoppen op het stuur 3 136. De werking van het Infotainmentsys‐ teem kan afhankelijk van het type in‐ formatiedisplay variëren. Er zijn twee verschillende informatiedisplays: Tri‐ ple-Info-Display (TID) en GraphicInfo-Display (GID). Zie "Informatiedis‐ plays" in het Instructieboekje voor na‐ dere informatie.
Vasthouden: het volume continu aanpassen .............. 139
Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen
Radio: naar onder zoeken, terugscrollen in het zendergeheugen ................. 146 CD: kort drukken: Sla achterwaarts één track over 155
6
Bedieningselementen
Cd: lang drukken: snel terugspoelen ....................... 155 o ................................... 139
Druk de toets e in.
139
De laatst ingestelde audiobron wordt afgespeeld. In- en uitschakelen met de contacttoets (inschakelautomaat) Bij een geactiveerde inschakelauto‐ maat kan het Infotainmentsysteem ook met het contact uit- en opnieuw ingeschakeld worden. Deze verbinding tussen de radio en het contact is vooringesteld in de fa‐ briek, maar kan worden uitgescha‐ keld. ■ Als de automatische schakelaar uit‐ geschakeld is, kan het infotain‐ mentsysteem alleen ingeschakeld worden met de e-knop of door een CD in te voeren en uitgeschakeld worden met de met de e-knop.
140
Inleiding
■ Als het infotainmentsysteem wordt uitgeschakeld wanneer het contact uitstaat, onafgezien de huidige in‐ stelling van de automatische in‐ schakeling, kan het alleen inge‐ schakeld worden met de e -knop en door een CD in te voeren. ■ De automatische start wordt altijd geactiveerd nadat het infotainment‐ systeem van de bedrijfsspanning werd losgekoppeld en weer aange‐ sloten. Inschakelautomaat in-/uitschakelen Alleen TID: 1. Druk op de SETTINGS-toets om Audio weer te geven. 2. Druk op de n-toets om System weer te geven. 3. Druk meerdere malen op de toets SETTINGS totdat Ign.Logic ON of OFF (afhankelijk van de huidige instelling) verschijnt. 4. Selecteer de gewenste status met de toetsen m n.
Na enkele seconden verschijnt Audio op het display, gevolgd door de betreffende audiobron. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven. Alleen GID: 1. Druk op de toets SETTINGS om het menu Settings weer te geven. 2. Druk op de toets n om System te selecteren. 3. Druk op de toets SETTINGS en dan meerdere malen op de toets n om Ign. logic te selecteren. 4. Druk op de toets SETTINGS om de huidige instelling te wijzigen. Na het veranderen van de instelling: Druk op de toets n en dan op de toets SETTINGS om het menu Settings te verlaten. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
Automatisch uitschakelen Het Infotainmentsysteem zet zichzelf na één uur automatisch uit als u het aanzet terwijl het contact uitstaat.
Volume instellen
Draai aan de o-knop. ■ Het Infotainmentsysteem speelt met het laatst ingestelde volume, op voorwaarde dat het volume la‐ ger was dan het maximale inscha‐ kelvolume 3 143. ■ Verkeersberichten en externe au‐ diobronnen worden ingevoegd aan een vooringesteld minimumvolume 3 143. ■ Het volume van een via de AUX-in‐ gang aangesloten audiobron kan aan het volume van de andere au‐ diobronnen (bijv. de radio) worden aangepast 3 143. ■ Als de respectieve bron aanstaat, kunt u het volume van de verkeers‐ berichten, de externe audiobron‐ nen en de radio en CD afzonderlijk aanpassen.
Inleiding Voor snelheid gecompenseerde volumebediening (SDVC) Na inschakeling van SDVC 3 143 wordt het volume automatisch zoda‐ nig aangepast dat u geen geluid van het wegdek of van de rijwind hoort.
Externe bron
Er kan een externe bron (bijv. mobiele telefoon, navigatiesysteem) op het In‐ fotainmentsysteem worden aange‐ sloten. De externe bron wordt automatisch overgedragen via een regelsignaal van het verbonden apparaat, zelfs wanneer het Infotainmentsysteem uit staat. In dat geval verschijnt External In. We bevelen aan dat de toestellen door een erkende Opel-partner wor‐ den gemonteerd.
AUX-ingang
Een externe audiobron, bijv. een draagbare CD-speler, kan via de AUX-ingang van uw auto worden
aangesloten. Via de luidsprekers van het Infotainmentsysteem hoort u het stereogeluid van deze bron. De aansluiting bevindt zich bij de mid‐ delste console. Zorg ervoor dat de AUX-ingang altijd schoon en droog is. Zet de externe audiobron voor de best mogelijke audiokwaliteit altijd op het maximale volume. Bij modules met lijnuitgang is het audioniveau van het uitgangssignaal stabiel en kan niet worden gewijzigd. Om overstuur bij de AUX-ingang te voorkomen moet de effectieve uit‐ gangsspanning van de externe audi‐ obron lager zijn dan 1,5 V.
Hoofdscherm
Het hoofdmenu is de displayweer‐ gave die na het inschakelen van het Infotainmentsysteem weergegeven wordt. Afhankelijk van de uitvoering van de auto is de weergave verschillend. De onderstaande informatie kan wor‐ den weergegeven:
141
Boordcomputergegevens Weergave van boordcomputerinfor‐ matie, zie de gebruikershandleiding van uw auto. Mobiele telefoonportaal-informatie Weergave van de informatie die ge‐ leverd wordt als een mobiele tele‐ foonportaal is aangesloten. Zie de be‐ dieningsinstructies van het mobiele telefoonportaal. Audio-informatie De volgende audioinformatie wordt getoond: ■ Huidig golfbereik of AUX/cd. ■ Huidige zendernaam of zenderfre‐ quentie c.q. CD-titelnr. of CD-titel‐ naam. ■ Als de regionale functie is inge‐ schakeld, wordt REG getoond 3 149. ■ Als het AS-niveau actief is, wordt AS getoond 3 148. ■ Als de RDS-functie is ingescha‐ keld, wordt RDS getoond 3 149.
142
Inleiding
■ Als de verkeersberichten zijn inge‐ schakeld, wordt, [TP] of [ ] getoond 3 149. ■ Bij het plaatsen van een CD ver‐ schijnt CD of CD in. Als er een CD met MP3-muziekbestanden wordt afgespeeld, wordt MP3 eveneens getoond 3 155. ■ Na het activeren van Random cd verschijnt RDM of g 3 155.
Buitentemperatuur Aanduiding van de huidige buiten‐ temperatuur. Raadpleeg de gebrui‐ kershandleiding van uw auto. Tijd Weergave van de huidige tijd. Raad‐ pleeg de gebruikershandleiding van uw auto.
Informatie van de klimaatregelingsautomaat Raadpleeg de gebruikershandleiding van de auto.
Geluidsinstellingen Druk op de SOUND-toets voor de vol‐ gende instellingen: ■ Fader ■ Balance ■ Bass ■ Treble ■ Sound
Volumeverdeling voor - achter instellen 1. Druk op de SOUND-toets. Fader verschijnt in de display. 2. Pas de waarde aan met m of n. Na enkele seconden verschijnt de laatste actieve aanduiding op‐ nieuw op het display. of:
Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
Volumeverdeling rechts - links instellen 1. Druk meerdere malen op de toets SOUND tot Balance op het dis‐ play verschijnt. 2. Pas de waarde aan met m of n. Na enkele seconden verschijnt de laatste actieve aanduiding op‐ nieuw op het display. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
Bass en Treble instellen
Bedenk dat eventueel uitgevoerde klankoptimalisaties (zie "Klank" on‐ derstaand) gedeactiveerd worden.
Inleiding 1. Druk meerdere malen op de toets SOUND tot Bass of Treble op het display verschijnt. 2. Pas de waarde aan met m of n. Na enkele seconden verschijnt de laatste actieve aanduiding op‐ nieuw op het display. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
Sound 1. Druk meerdere malen op de toets SOUND tot Sound en de momen‐ teel ingestelde toonkleur of Off op het display verschijnen. 2. Selecteer een toonkleur, bv. Rock of Classic of Off met m of n. Na enkele seconden verschijnt de laatste actieve aanduiding op‐ nieuw op het display. of:
Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
Tooninstellingen in het menu Settings
Eventueel kunt u de instellingen voor Fader, Balance en Sound in het menu Settings aanpassen: 1. Druk op de toets SETTINGS om het menu Settings weer te geven. 2. Druk meerdere malen op de toets SETTINGS totdat de betreffende functie verschijnt. 3. Pas de waarde aan of selecteer een klankkleur (zie bovenstaand) met m of n. Na enkele seconden verschijnt het menu Settings weer. 4. Druk op de toets m en dan op de toets SETTINGS om naar de laat‐ ste actieve aanduiding op het dis‐ play terug te keren. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
143
Volume-instellingen Druk op de SETTINGS-toets. De volgende menu-items zijn be‐ schikbaar: ■ AUX Vol. AUX-ingangsvolume, vb. een draagbare CD-speler ■ TA Volume: volume van verkeers‐ informatie ■ SDVC: snelheidsafhankelijke volu‐ meverhoging ■ On Volume: maximaal volume wan‐ neer het infotainmentsysteem aan‐ staat ■ Ext. In Vol.: volume van een ex‐ terne bron (vb. bij aansluiten van een GSM)
AUX Vol.
Gebruik deze functie om het niveau van de AUX-ingang aan te passen in verhouding tot een andere audiobron (vb. radio). Deze functie is alleen be‐ schikbaar wanneer de AUX-audio‐ bron ingeschakeld is.
144
Inleiding
1. Zet de externe audiobron op het maximaal volume. 2. Druk op de toets SETTINGS om het menu Settings weer te geven. 3. Druk meerdere malen op de toets SETTINGS totdat de betreffende functie verschijnt. 4. Pas de waarde aan met m of n. Na enkele seconden verschijnt het menu Settings weer. 5. Druk op de toets m en dan op de toets SETTINGS om naar de laat‐ ste actieve aanduiding op het dis‐ play terug te keren. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
TA Volume
Als de TP-functie aanstaat, verhoogt het systeem standaard het volume voor verkeersberichten. Met deze functie kunt u een minimumvolume instellen voor verkeersberichten.
1. Druk op de toets SETTINGS om het menu Settings weer te geven. 2. Druk meerdere malen op de toets SETTINGS totdat de betreffende functie verschijnt. 3. Pas de waarde aan met m of n. Na enkele seconden verschijnt het menu Settings weer. 4. Druk op de toets m en dan op de toets SETTINGS om naar de laat‐ ste actieve aanduiding op het dis‐ play terug te keren. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven. Een minimumvolume voor verkeers‐ berichten wordt alleen ingesteld als het op dat moment ingestelde volume lager is dan het gekozen minimale be‐ richtenvolume.
SDVC
Om omgevings- en rijgeluiden te compenseren, wordt het volume van het infotainmentsysteem aangepast aan de snelheid van de auto. U kunt
de SDVC-functie gebruiken om het snelheidsafhankelijk volume aan te passen. 1. Druk op de toets SETTINGS om het menu Settings weer te geven. 2. Druk meerdere malen op de toets SETTINGS totdat de betreffende functie verschijnt. 3. Pas de waarde aan met m of n. Na enkele seconden verschijnt het menu Settings weer. 4. Druk op de toets m en dan op de toets SETTINGS om naar de laat‐ ste actieve aanduiding op het dis‐ play terug te keren. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
On Volume 1. Druk op de toets SETTINGS om het menu Settings weer te geven. 2. Druk meerdere malen op de toets SETTINGS totdat de betreffende functie verschijnt.
Inleiding 3. Pas de waarde aan met m of n. Na enkele seconden verschijnt het menu Settings weer. 4. Druk op de toets m en dan op de toets SETTINGS om naar de laat‐ ste actieve aanduiding op het dis‐ play terug te keren. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven. Het gekozen maximale inschakelvo‐ lume wordt alleen gebruikt als het vo‐ lume bij het uitschakelen hoger was dan het gekozen maximale inscha‐ kelvolume en het Infotainmentsys‐ teem minstens 5 minuten uitgescha‐ keld was met het contact uit.
Ext. In Vol.
Gebruik deze functie om een mini‐ mumvolume van externe audiobron‐ nen zoals een mobiele telefoon in te stellen.
1. Druk op de toets SETTINGS om het menu Settings weer te geven. 2. Druk meerdere malen op de toets SETTINGS totdat de betreffende functie verschijnt. 3. Pas de waarde aan met m of n. Na enkele seconden verschijnt het menu Settings weer. 4. Druk op de toets m en dan op de toets SETTINGS om naar de laat‐ ste actieve aanduiding op het dis‐ play terug te keren. of: Druk op een van de functietoetsen TUNER of MEDIA om de betreffende functie weer te geven.
145
146
Radio
Radio Gebruik ...................................... 146 Zender zoeken ........................... 146 Autostore-lijsten ......................... 148 Radio Data System (RDS) ......... 149 Digital Audio Broadcasting ........ 151
Gebruik
Zender zoeken
Radioweergave
Zender kiezen, zenders zoeken via doorloop
Schakel over van CD naar AUX-mo‐ dus zoals hieronder aangegeven: Druk op de TUNER-toets. U beluistert de zender waarop u het laatst hebt afgestemd.
Een frequentie selecteren
Het Infotainmentsysteem verschaft de volgende frequentiebereiken: FM, AM of DAB (indien beschikbaar). Bo‐ vendien heeft elk van de frequentie‐ bereiken een geheugenlocatie voor Autostore (AS) waar zenders auto‐ matisch kunnen worden opgeslagen 3 148. De radio is ingeschakeld. Druk kort op de TUNER-knop. De radio wisselt tussen FM, FM-AS, AM. AM-AS, DAB en DAB-AS. De laatst geselecteerde zender op de frequentie wordt afgespeeld en weer‐ gegeven.
FM-frequentiebereik is geselecteerd en RDS 3 149 ingeschakeld. of: DAB-frequentiebereik is geselec‐ teerd (indien beschikbaar) en AS 3 148 ingeschakeld. Druk kort op de m of n om de vol‐ gende zender in het zendergeheugen af te spelen. Als geen zender in het zendergeheu‐ gen kan worden gevonden, wordt Seek weergegeven en wordt automa‐ tisch zoeken naar radiozenders ge‐ start.
De radio wordt uitgeschakeld tot een zender gevonden wordt.
Radio Als de radio geen station kan vinden, schakelt deze automatisch naar een gevoeliger zoekniveau (niet DAB). Als nog steeds geen zender kan wor‐ den gevonden, wordt de laatste ac‐ tieve frequentie (FM) of ensemble (DAB) ingesteld.
Handmatig zender zoeken
Het handmatig zoeken naar een zen‐ der wordt gebruikt om af te stemmen op zenders met bekende frequentie (AM, FM) of ensembles (DAB). Houd m of n ingedrukt totdat MAN verschijnt.
■ Grove afstemming: Houd m of n ingedrukt tot de ge‐ wenste frequentie (AM, FM) of en‐ semble (DAB) bijna bereikt is. ■ Fijnafstemming: Tip m of n aan totdat de/het exacte frequentie/ensemble bereikt is. Als in het FM-frequentiebereik RDS 3 149 gedeactiveerd is of als het AMfrequentiebereik actief is, dan wordt bij het aantippen van m of n één frequentiestap uitgevoerd.
Zendergeheugen
Voor elk golfbereik (FM, AM) zijn aparte geheugenposities beschik‐ baar: Voor elk van de volgende golfberei‐ ken zijn 9 geheugenposities beschik‐ baar: FM, FM-AS (automatisch opgeslagen FM-zenders), AM, AM-AS (automa‐ tisch opgeslagen AM-zenders), DAB en DAB-AS (automatisch opgeslagen DAB-zenders).
147
De geheugenposities kunnen via de zendertoetsen rechtstreeks in het be‐ treffende golfbereik worden geselec‐ teerd. Handmatig opslaan Stem af op de gewenste zender. Houd de zendertoets waarop de af‐ gestemde zender moet worden opge‐ slagen ingedrukt. Het geluid van de radio wordt korte tijd onderdrukt. De eerder op de ge‐ heugenpositie opgeslagen zender verschijnt. De afgestemde zender klinkt weer en verschijnt op het display. De zender wordt op de gewenste ge‐ heugenpositie opgeslagen. RDS on of RDS off 3 149 worden sa‐ men met de zender opgeslagen.
Lijst FM-zenders
Het Infotainmentsysteem slaat alle ontvangbare FM-zenders op de ach‐ tergrond op.
148
Radio
De lijst met ontvangbare zenders wordt automatisch bijgewerkt wan‐ neer de radio naar een TP-zender 3 149 zoekt of wanneer het systeem met de autostorefunctie (AS) 3 148 automatisch zenders opslaat. RDS-zenders 3 149 worden in de zenderlijst op omroep gesorteerd (Radio 1, Radio 2...)
Autostore-lijsten Activeren/deactiveren van het AS-niveau
Tip de toets AS aan. Als het AS-niveau geactiveerd is, wordt AS weergegeven. U kunt het AS-niveau ook met de knop FM/AM activeren en deactive‐ ren 3 146.
Automatisch opslaan (AS)
Automatisch opslaan (AS) van elke ontvangbare zender is in alle golfbe‐ reiken mogelijk. Deze zenders wor‐ den in een afzonderlijk AS-geheugen opgeslagen.
Ga als volgt te werk om zenders au‐ tomatisch op te slaan: 1. Selecteer de gewenste frequen‐ tie. 2. Standby voor verkeersberichten indien gewenst activeren/deacti‐ veren 3 149. 3. Houd de toets AS ingedrukt totdat u de bevestigingstoon hoort. De radio wisselt evt. naar het AS-ni‐ veau van het gekozen golfbereik (FMAS of AM-AS). De zender wordt automatisch opge‐ slagen. De 9 best ontvangbare zenders in het geselecteerde golfbereik worden op‐ geslagen op geheugenposities 1 t/ m 9. Na het opslaan van de zenders kunt u de gewenste zender met de betref‐ fende zenderknop selecteren. Na het activeren van automatisch op‐ slaan wordt RDS automatisch inge‐ schakeld. Eerst worden alle ontvang‐ bare RDS-zenders opgeslagen.
Als standby voor verkeersberichten voorafgaand of tijdens automatisch opslaan wordt ingeschakeld, selec‐ teert de radio na het automatisch zen‐ der zoeken een geheugenpositie met een verkeersberichtenzender. Als standby voor verkeersberichten tijdens automatisch opslaan wordt in‐ geschakeld, blijft het automatisch zender zoeken actief totdat er ten minste een keer verkeersinformatie gevonden is.
Nieuwe zenders met behulp van AS opslaan
Als u buiten bereik van een zender raakt, moeten er nieuwe zenders wor‐ den opgeslagen.
Zender opvragen
Het gewenste golfbereik en de ge‐ wenste modus moeten actief zijn 3 146. Druk op de AS-toets om het AS-ni‐ veau in te schakelen. Selecteer de opslaglocatie met de op‐ slagknoppen.
Radio
Radio Data System (RDS) RDS is een dienst van FM-zenders die het vinden van de gewenste zen‐ der en een storingsvrije ontvangst aanzienlijk vereenvoudigt. Voordelen van RDS ■ Op het display verschijnt de pro‐ grammanaam van de ingestelde zender in plaats van de frequentie. ■ Bij het zoeken naar zenders stemt het infotainmentsysteem allee af op RDS-zenders. ■ Het infotainmentsysteem stem al‐ tijd af op de zendfrequentie van de ingestelde zender met de beste ontvangst via AF (alternatieve fre‐ quentie). ■ Afhankelijk van de ontvangen zen‐ der geeft het infotainmentsysteem radiotekst op het display die bij‐ voorbeeld informatie over het hui‐ dige programma kan bevatten. RDS is alleen in het frequentiebereik FM mogelijk.
RDS in-/uitschakelen
Bij het inschakelen van RDS worden de RDS-functies geactiveerd en wordt er bij het automatisch zoeken alleen naar RDS-zenders gezocht. Bij het uitschakelen van RDS worden de RDS-functies uitgeschakeld en zoekt het systeem bij automatisch zoeken niet alleen naar RDS-zen‐ ders. Druk op de RDS-toets om RDS te ac‐ tiveren. Na het inschakelen van de RDS-func‐ tie verschijnen RDS en de program‐ manaam van een RDS-zender.
Als de momenteel ingestelde zender geen RDS-zender is, dan zoekt de ra‐ dio automatisch naar de volgende ontvangbare RDS-zender. Druk opnieuw op de RDS-toets om RDS te deactiveren.
149
Als de RDS-functie niet ingeschakeld is, verschijnt de frequentie van een RDS-zender, RDS verschijnt niet.
RDS automatisch Schakel automatische RDS in RDS Auto On om te verzekeren dat de RDS-functie geactiveerd is, zelfs wanneer RDS gedeactiveerd is. Het automatisch zender zoeken reageert echter ook op zenders zonder RDS. Deze functie werkt alleen als RDS uit‐ geschakeld is. Automatische RDS in-/uitschakelen: Druk op de toets RDS totdat RDS Auto On of Off verschijnt, wat de hui‐ dige toestand van automatische RDS aangeeft. Laat de toets RDS los om de huidige toestand te veranderen.
150
Radio
Programmatype (PTY)
Veel RDS-zenders verzenden een PTY-code die aangeeft welk type pro‐ gramma u thans beluistert (bijv.nieuws). Met de PTY-code kunt u zenders op basis van het program‐ matype selecteren. Programmatype selecteren 1. Druk op de SETTINGS-toets om het Settings-menu weer te geven. 2. Druk meerdere malen op de toets SETTINGS totdat de betreffende functie verschijnt. 3. Selecteer een van de 29 program‐ matypes, bijv. News of Entertainment met m of n. 4. Houd m of n ingedrukt tot de zender begint te zoeken. Na het begin van het zender zoeken verschijnt het radiodisplay. Vindt de radio geen passende zen‐ der, dan hoort u de laatst ingestelde zender.
Regionale programma's
Op bepaalde tijden zenden een aan‐ tal RDS-zenders op diverse frequen‐ ties programma's uit die per regio ver‐ schillen. Regionalisering in-/uitschakelen De RDS-functie moet ingeschakeld zijn. Druk even op de toets REG om re‐ gionalisering in of uit te schakelen. Als regionalisering ingeschakeld wordt, wordt REG op het display ge‐ toond. De radio blijft afgestemd op het regio‐ nale programma en zoekt naar de best ontvangbare zenderfrequentie. Als regionalisering uitgeschakeld wordt (geen REG op het display), maakt de radio overschakelen naar een ander regionaal programma mo‐ gelijk. Regionalisering automatiseren Als regionalisering automatiseren in‐ geschakeld is (REG Auto On), blijft de radio afgestemd op het regionale pro‐ gramma en zoekt naar de zendfre‐
quentie met de sterkste ontvangst (AF) voor een radioprogramma totdat het programma niet meer zonder sto‐ ring kan worden ontvangen. Als de ontvangstkwaliteit van het re‐ gionale programma niet meer vol‐ staat voor storingsvrije ontvangst, schakelt de radio over op een ander regionaal programma. Regionalisering automatiseren in-/ uitschakelen: Druk op de toets REG totdat REG Auto On of Off verschijnt, wat de hui‐ dige toestand van regionalisering au‐ tomatiseren aangeeft. Laat de toets REG los om de huidige toestand te veranderen.
Verkeersinformatie (TP)
Verkeersinformatiezenders zijn FM RDS-zenders die verkeersberichten uitzenden. Zenders met verkeersinformatie kunt u herkennen aan het TP-symbool in de display.
Radio Verkeersinformatie in-/uitschakelen ■ Na het activeren van radiover‐ keersberichten verschijnt [TP] of [ ]. ■ Als de huidige zender een ver‐ keersinformatiezender is, ver‐ schijnt [TP] op het display. ■ Is de huidige zender geen ver‐ keersinformatiezender, dan zoekt de radio automatisch de verkeers‐ informatiezender met de sterkste ontvangst. [ ] verschijnt niet op het display. Druk tweemaal op de TP-knop om TP in te schakelen. [ ] verschijnt op het display. ■ Bij het automatisch zoeken van een zender worden uitsluitend ver‐ keersinformatiezenders gezocht. ■ Tijdens het automatisch zoeken of als de ontvangst van een verkeers‐ informatiezender niet mogelijk is, verschijnt [ ] op het display.
■ Als standby voor verkeersberichten ingeschakeld is, wordt het afspelen van een cd of DAB-ontvangst tij‐ dens verkeersberichten onderbro‐ ken. ■ Verkeersberichten worden op het van tevoren ingestelde verkeersbe‐ richtenvolume 3 143 weergegeven. Druk opnieuw op de toets TP om de verkeersinformatie uit te schakelen. [ ] verdwijnt van het display. Verkeersinformatiezender zoeken Deze functie is alleen beschikbaar binnen het FM-golfbereik. Houd m of n gedurende ongeveer 1 seconde ingedrukt. De radio zoekt nu alleen naar zenders met verkeersinformatie. Alleen naar verkeersinformatie luisteren Activeer standby voor verkeersbe‐ richten. Zet het volume geheel uit door de knop o linksom te draaien.
151
Verkeersberichten worden afge‐ speeld op het speciaal daarvoor in‐ gestelde volume 3 143. Verkeersinformatie onderdrukken Ga als volgt te werk om verkeersbe‐ richten uit te schakelen.bijv. tijdens het beluisteren van een CD: Druk op de TP-toets. De verkeersinformatie wordt gestopt. U hoort het laatste gespeelde cd-/ mp3-nummer. Standby voor verkeersberichten blijft ingeschakeld. Verkeersbericht terwijl er een externe bron actief is De externe bron (bijv.mobiele tele‐ foon) heeft een hogere prioriteit dan verkeersberichten. Tijdens het telefoongesprek hoort of ziet u geen verkeersberichten.
Digital Audio Broadcasting Digital Audio Broadcasting (DAB) is een innovatief en universeel uitzend‐ systeem.
152
Radio
DAB-zenders worden aangeduid met de programmanaam in plaats van de zendfrequentie. Algemene informatie ■ Met DAB kunnen verschillende pro‐ gramma’s (diensten) op dezelfde frequentie worden uitgezonden (ensemble). ■ Zolang een bepaalde DAB-ontvan‐ ger een signaal van een zender kan opvangen (ook al is het signaal erg zwak), is de geluidsweergave ge‐ waarborgd. ■ Er is geen sprake van fading (zwak‐ ker worden van het geluid), het‐ geen bij AM- en FM-ontvangst re‐ gelmatig voorkomt. Het DAB-sig‐ naal wordt met een constant vo‐ lume weergegeven. ■ Als het DAB-signaal te zwak is om door de radio te worden opgevan‐ gen, wordt de weergave geheel on‐ derbroken. Dit kan worden verme‐ den door in het menu Audio-instel‐ lingen DAB AF en/of DAB FM te ac‐ tiveren.
■ Interferentie door zenders op nabu‐ rige frequenties (een verschijnsel dat typisch is voor AM- en FM-ont‐ vangst) doet zich bij DAB niet voor. ■ Als het DAB-signaal door natuur‐ lijke obstakels of door gebouwen wordt weerkaatst, verbetert dit de ontvangstkwaliteit van DAB, terwijl AM- en FM-ontvangst in die geval‐ len juist aanmerkelijk verslechtert. ■ De ontvangst van DAB+-zenders wordt ook door de DAB-ontvanger ondersteund.
Ensemble
In een frequentie worden steeds ver‐ schillende programma's gecombi‐ neerd in een zogenaamd ensemble. Door ensembles scrollen U kunt door ensembles scrollen die u al één keer hebt ontvangen (de en‐ sembles moeten ontvangen kunnen worden). Het DAB-frequentiebereik moet wor‐ den geselecteerd. Houd de kruistuimelschakelaar m of n ingedrukt.
Het eerst beschikbare programma van het ensemble wordt afgespeeld. DAB AF Door DAB AF op On in te stellen kunt u bepalen dat u dezelfde zender ont‐ vangt als in de vorige ensemblezone wanneer u een andere ensemble‐ zone binnenrijdt. Deze functie kan alleen worden uit‐ gevoerd wanneer de zender in het nieuwe ensemble is opgenomen. Het DAB-frequentiebereik moet wor‐ den geselecteerd. Druk op de SETTINGS-toets om het Settings-menu weer te geven. Druk nogmaals op de toets SETTINGS om DAB AF On of Off weer te geven, wat de huidige toe‐ stand van de instelling aangeeft. Druk op de kruistuimelschakelaar m of n om de instelling te veran‐ deren. Druk op de toets TUNER om terug te keren naar het radiomenu.
Radio DAB FM Door DAB FM in te stellen op On kunt u bepalen dat het systeem overscha‐ kelt naar een bijbehorende FM-zen‐ der (indien beschikbaar) van het ac‐ tieve DAB-programma wanneer het DAB-signaal te zwak is om door de ontvanger te worden opgevangen. Het DAB-frequentiebereik moet wor‐ den geselecteerd. Druk op de SETTINGS-toets om het Settings-menu weer te geven. Druk tweemaal op de toets SETTINGS om DAB FM On of Off weer te geven, wat de huidige toe‐ stand van de instelling aangeeft. Druk op de kruistuimelschakelaar m of n om de instelling te veran‐ deren. Druk op de toets TUNER om terug te keren naar het radiomenu.
153
154
Cd-speler
Cd-speler Algemene aanwijzingen ............. 154 Gebruik ...................................... 155
Algemene aanwijzingen Met de CD-speler kunt u standaard in de handel verkrijgbare CD's met een diameter van 12 cm afspelen.
Voorzichtig Plaats in geen geval dvd's, singlecd's met een diameter van 8 cm of speciaal vormgegeven cd's in de audiospeler. Plak nooit stickers op uw cd's. De cd's kunnen in de speler vast blij‐ ven zitten en het afspeelmecha‐ nisme zwaar beschadigen. Een kostbare vervanging van uw toe‐ stel is dan noodzakelijk. ■ Het formaat van de CD moet ISO 9660 niveau 1, niveau 2 of JO‐ LIET zijn. Voor alle anderen forma‐ ten kunnen wij geen optimale af‐ speelbaarheid garanderen. ■ Audio-cd's met kopieerbeveiliging die niet voldoen aan de audio-cd-standaard, worden moge‐ lijk niet correct of zelfs helemaal niet afgespeeld.
■ Met het Infotainment-systeem kunt u ook CD's met MP3-muziekbe‐ standen en Mixed-Mode-CD's af‐ spelen. ■ Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's zijn kwetsbaarder dan voorbespeelde cd's. Ga op een correcte manier met de cd's om. Dit geldt vooral voor zelfgebrande cd-r's en cd-rw's. Zie hieronder. ■ Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's wor‐ den mogelijk niet correct of zelfs helemaal niet afgespeeld. In derge‐ lijke gevallen is er dus niets mis met de apparatuur. ■ Zorg dat er bij het wisselen van cd's geen vingerafdrukken op de cd's komen. ■ Berg cd's onmiddellijk veilig op na het uitnemen uit de cd-speler om ze tegen beschadiging en vuil te be‐ schermen. ■ Vuil en vloeistof op de cd's kunnen de lens van de cd-speler binnen in het apparaat vies maken en storin‐ gen veroorzaken.
Cd-speler ■ Bescherm cd's tegen warmte en di‐ rect zonlicht. ■ De volgende beperkingen zijn van toepassing op gegevens die op een MP3-CD zijn opgeslagen: Wanneer u albums en tracks een naam geeft, mag u geen umlauts of speciale tekens gebruiken. Toepasbare afspeellijstextensies: "m3u" of "pls". Wanneer u de MP3-bestanden vanuit audiobestanden genereert (codeert), moet u een bitrate van max. 256 kbit/s gebruiken. Om MP3-bestanden te gebruiken in het Infotainmentsysteem moeten de MP3-bestanden de bestandsex‐ tensie .mp3 hebben. ■ Op één CD kunnen in totaal 367 af‐ speelbare tracks worden opgesla‐ gen. Het is niet mogelijk om bijko‐ mende tracks af te spelen. ■ Op een MP3-CD kunt u maximaal 99 albums bewaren om met het In‐ fotainmentsysteem te gebruiken.
De albums kunnen afzonderlijk worden geselecteerd met het Info‐ tainmentsysteem.
Gebruik Cd plaatsen
Plaats de CD met de bedrukte zijde naar boven in de CD-lade. De CD wordt automatisch naar bin‐ nen getrokken. Houd de CD niet tegen of help niet wanneer de CD naar binnen getrok‐ ken wordt. Read CD en CD in verschijnen op het display. Daarna wordt het aantal cdtracks weergegeven.
155
Zodra de eerste track begint te spe‐ len, verschijnt Track 1 en de afspeel‐ tijd of informatie over de track (titel, artiest) in de display. Bij MP3-CD verschijnt MP3 op het display en verschijnt de eerste album‐ naam. Informatie over de track (titelnaam, naam uitvoerder...) wordt weergege‐ ven zodra de eerste track afgespeeld wordt.
CD-weergave
U wisselt als volgt van radio- naar CDmodus: Druk op de MEDIA-toets. De laatst afgespeelde CD-track wordt getoond en begint te spelen.
Titelselectie
Om een track te selecteren terwijl een CD wordt afgespeeld, moet u her‐ haaldelijk op m of n drukken tot de gewenste track wordt weergegeven. De track wordt afgespeeld.
156
Cd-speler
Snel zoeken vooruit/achteruit
Random
Albums selecteren voor MP3CD's
Random CD (willekeurig) Wanneer willekeurig afspelen gese‐ lecteerd is, worden de tracks op een CD in willekeurige volgorde afge‐ speeld. Druk drie keer op de MEDIA-knop. De huidige instelling van de randomfunctie verschijnt. Druk op m of n om een instelling te selecteren. Audio-CD: ■ Random on: activeert de randommodus ■ Random off: zet de random-modus uit MP3-CD: ■ Random album: willekeurige weer‐ gave van de tracks van een album ■ Random CD: willekeurige weer‐ gave van de tracks op een CD ■ Random off: zet de random-modus uit Als de random-functie aanstaat, ver‐ schijnt RDM of g in de display.
Zoekt u een bepaald punt op een CD, ga dan als volgt te werk: U hoort een titel. Houd m of n ingedrukt tot u het gewenste punt bereikt. De CD wordt met een verhoogde snelheid en afgenomen volume afge‐ speeld. MP3: bij snel achteruit zoeken, stopt het zoeken aan het begin van de hui‐ dige track.
U beluistert een track van een album. Druk op de MEDIA-toets. De laatste gespeelde cd-titel ver‐ schijnt op het display. Druk herhaaldelijk op m of n tot het gewenste album verschijnt. De eerste titel op het album verschijnt op het display en wordt afgespeeld. Alle albums die geen MP3-bestanden bevatten, worden automatisch over‐ geslagen.
Displayweergave wijzigen
Er kan verschillende informatie wor‐ den afgespeeld. Druk twee keer op de CD/MP3-knop. CD info verschijnt in de display. Druk op m of n om een displaytype te selecteren. Afhankelijk van het soort CD (audioCD met of zonder CD-tekst, MP3-CD met of zonder tracknaam (ID3-tags)) zijn de hierna vermelde weergaven mogelijk: Audio-CD zonder CD-tekst: Titelnummer en speelduur Audio-CD met CD-tekst: ■ Tracknaam ■ Naam uitvoerder ■ Cd-naam ■ Titelnummer en speelduur MP3-CD zonder ID3-tags ■ Bestandsnaam ■ Titelnummer en speelduur ■ Albumnaam
Cd-speler MP3-CD met ID3-tags ■ Tracknaam ■ Naam uitvoerder ■ Albumnaam ■ Titelnummer en speelduur Verkeersbericht in de CD-modus Terwijl een CD wordt afgespeeld, kunt u verkeersberichten ontvangen. Verkeersinformatie (TP) 3 149. U kunt een verkeersbericht beëindi‐ gen met de TP-knop en de huidige CD blijft verder afgespeeld worden.
Een cd verwijderen
Druk op de j-toets. Eject CD verschijnt in de display. Als er een CD wordt uitgeworpen, wordt de laatst gebruikte radiozender automatisch afgespeeld. U kunt zelfs een CD uitwerpen als het toestel uitstaat. Het toestel wordt uit‐ geschakeld nadat de CD verwijderd is. Wanneer de CD niet wordt weggeno‐ men, wordt hij na enige tijd automa‐ tisch weer ingetrokken.
157
158
AUX-ingang
AUX-ingang Algemene aanwijzingen ............. 158 Gebruik ...................................... 158
Algemene aanwijzingen In de middenconsole vóór de keuze‐ hendel bevindt zich een aux-aanslui‐ ting voor het aansluiten van externe audiobronnen. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Het is mogelijk om bijvoorbeeld een draagbare cd-speler met een 3,5 mmstekker aan te sluiten op de AUX-in‐ gang.
Gebruik Om een op de AUX-ingang van de auto aangesloten audiobron, bijv. een draagbare cd-speler, via de luidspre‐ kers van het Infotainmentsysteem weer te geven, moet de audiobron ge‐ activeerd worden: Wanneer de radio is ingeschakeld. Sluit de audiobron op de AUX-ingang van de auto aan. Druk op de MEDIA-knop tot Aux in de display verschijnt.
De externe audiobron wordt naar het Infotainment-systeem doorgescha‐ keld. Schakel de externe audiobron in en zet het volume in de hoogste stand. Stel het AUX-ingangsniveau zo nodig bij in verhouding tot de aangesloten externe bron 3 143. Het signaal van de audiobron wordt via de luidsprekers van het Infotain‐ ment-systeem weergegeven.
AUX-ingang
159
160
Trefwoordenlijst
A
Afspelen van een cd starten....... 155 Algemene aanwijzingen............ ................................ 134, 154, 158 AM.............................................. 146 Antidiefstalfunctie ...................... 135 AS............................................... 148 Autostore-lijsten.......................... 148 Autostore-niveau........................ 148 AUX-ingang........................ 139, 158 contactdoos............................. 158 AUX-volume............................... 143
B
Balance....................................... 142 Bass............................................ 142 Bediening ................................... 139
C
CD, invoeren............................... 155 CD-speler activeren.................... 155 CD-speler gebruiken................... 155 Cd-tekst...................................... 155 CD, uitwerpen............................. 155
D
DAB............................................ 151 Digital Audio Broadcasting......... 151
E
Ensemble.................................... 151 Extern in volume......................... 143
F
Fader.......................................... 142 FM.............................................. 146
G
Gebruik....................... 146, 155, 158 Geluidsinstellingen..................... 142
H
Handmatig afstemmen............... 146 Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen............................ 139 Hoofdscherm.............................. 139
I
Infotainmentsysteem gebruiken. 139 Inschakelautomaat..................... 139
K
Klankinstellingen........................ 142
M
Multifunctionele toets.................. 139
161 O
On Volume.................................. 143 Opslaan...................................... 146 Overzicht ................................... 136
P
Programmatype.......................... 149 PTY............................................. 149
R
Radio Data System (RDS) ......... 149 Random...................................... 155 Regionale programma's............. 149
S
SDVC.......................................... 143
T
TA-volume.................................. 143 TP............................................... 149 Treble......................................... 142
U
Uitschakelautomaat.................... 139
V
Verkeersberichten...................... 149 Verkeersinformatie..................... 149 Volume....................................... 139 Volume instellen......................... 139
Volume-instellingen.................... 143 Voor snelheid gecompenseerde volumebediening (SDVC)....... 143
Z
Zendergeheugen........................ 146 Zenderlijst................................... 146 Zenders bijwerken...................... 146 Zenders zoeken via doorloop..... 146 Zender zoeken............................ 146
162
Mobiele telefoonportaal
Inleiding ..................................... 164 Stemherkenning ......................... 175 Trefwoordenlijst ......................... 180
164
Inleiding
Inleiding Algemene aanwijzingen ............. 164 Bluetooth-verbinding .................. 166 Noodoproep ............................... 169 Bediening ................................... 170 Mobiele telefoons en CB-zendapparatuur .................. 173
Algemene aanwijzingen De Mobiele telefoon portal biedt de mogelijkheid om de telefoongesprek‐ ken van de mobiele telefoon via een microfoon en luidspreker in de auto te voeren en om de belangrijkste func‐ ties van de mobiele telefoon via het Infotainmentsysteem van de auto te bedienen. De Mobiele telefoon portal werkt via de afstandsbediening op het stuur, een spraakherkenningssysteem en een combiknop op de radio. De me‐ nugestuurde functies en status ver‐ schijnen op het infodisplay. De weergave van de belangrijkste in‐ houd van het telefoondisplay op het Info display zorgt voor een overzich‐ telijke en comfortabele bediening. Bij een actieve telefoonverbinding wordt het radiogeluid uitgeschakeld. Na beëindigen van de telefoonverbin‐ ding wordt het radiogeluid weer inge‐ schakeld.
Algemene aanwijzingen ten aanzien van deze Gebruiksaanwijzing
Gedetailleerde functiebeschrijvingen van uw Infotainmentsysteem vindt u in de gebruiksaanwijzing van uw In‐ fotainmentsysteem. Niet alle functies van het mobiele te‐ lefoonportaal worden door elke tele‐ foon ondersteund. De functionaliteit van de telefoon hangt af van de ge‐ bruikte mobiele telefoon en de net‐ werkexploitant. Voor nadere informa‐ tie verwijzen wij u naar de gebruiks‐ aanwijzing van de mobiele telefoon en de netwerkexploitant.
9 Waarschuwing Het infotainment-systeem moet worden gebruikt zodat er te allen tijde veilig met de auto kan worden gereden. Zet bij twijfel uw auto aan de kant en bedien het infotain‐ ment-systeem terwijl u stilstaat.
Inleiding Bediening van de mobiele telefoon
Mobiele telefoons beïnvloeden uw omgeving. Daarom gelden er be‐ paalde veiligheidsregels en regelin‐ gen. Ga voorafgaand aan het gebruik van de telefoonfunctie na welke rege‐ lingen van toepassing zijn.
9 Waarschuwing Het gebruik van de telefoon in handsfree-modus tijdens het rij‐ den kan gevaarlijk zijn doordat uw concentratie afneemt tijdens het telefoneren. Parkeer uw auto voordat u de telefoon in hands‐ free-modus gebruikt. Volg de be‐ palingen van het land waarin u zich bevindt. Volg de voorschriften die in som‐ mige gebieden gelden op en zet uw mobiele telefoon uit als mobiel telefoneren verboden is, als de mobiele telefoon interferentie ver‐ oorzaakt of als er zich gevaarlijke situaties kunnen voordoen.
Bluetooth™
De Mobiele telefoon portal onder‐ steunt Bluetooth™ Handsfree Profile V. 1.5 en is gespecificeerd volgens Bluetooth™ Special Interest Group (SIG). Nadere informatie over de specifica‐ tie vindt u op Internet onder http://qualweb.bluetooth.org. De Bluetooth™ kwalificeringscode van de Mobiele telefoon portal luidt B02237. Om veiligheidsredenen dient bij het combineren van de apparaten een minimaal 4-cijferige en toevallig ge‐ kozen PIN-code te worden gebruikt.
Conformiteitsverklaring
Wij verklaren bij deze dat de Mobiele telefoon protal voldoet aan de basis‐ vereisten en andere geldende bepa‐ lingen van de richtlijn 1999/5/EC.
165
Het spraakherkenningssysteem bedienen Gebruik de spraakherkenningsfunc‐ tie niet in noodgevallen. Uw stem kan in stresssituaties zo anders klinken dat deze niet meer voldoende wordt herkend. De gewenste verbinding kan hierdoor wellicht niet snel genoeg tot stand gebracht worden.
Bedieningselementen
De Mobiele telefoon portal werkt via een afstandsbediening op het stuur, een spraakherkenningssysteem en een combiknop op de radio. Zodra de Mobiele telefoon portal in‐ geschakeld is en de mobiele telefoon aangemeld is, verschijnt de startpa‐ gina op het display.
166
Inleiding
De selectie van de functies in de kop‐ regel en de verdere bediening wordt onderstaand beschreven: Stuurwielafstandsbediening
1 Draaischijf Draaien: menuopties en comman‐ do's selecteren Indrukken: een keuze bevestigen (OK)
Bluetooth-verbinding
3 p-toets Indrukken: Oproep ontvangen of afsluiten of directe toegang tot bellijst
De Bluetooth™-functie van de mo‐ biele telefoon moet geactiveerd zijn. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de mobiele telefoon. Bluetooth™ is een radionorm voor draadloos verbinden van bijv. een mobiele telefoon met andere appara‐ tuur. Hiermee kan informatie, o.a. te‐ lefoonboek, opropenlijst, netwerkex‐ ploitant en veldsterkte worden ver‐ zonden. Afhankelijk van het type ap‐ paratuur kunnen de functies beperkt beschikbaar zijn.
4 o Draaien: volume aanpassen
Verbinding tot stand brengen
2 q-toets Indrukken: Spraakherkennings‐ systeem selecteren/uitschakelen 3 175
Infotainmentsysteem met combiknop bedienen Zie "Bedieningselementen op instru‐ mentenbord" in de handleiding van het betreffende Infotainmentsysteem. Het mobiele telefoonportaal kan daar‐ naast ook met het spraakherkenning‐ systeem worden bediend 3 175.
Selecteer het telefoonsymbool in de kopregel van het hoofdmenu.
Inleiding Selecteer zo nodig de menuoptie Bluetooth om het betreffende menu weer te geven.
Als Bluetooth™ gedeactiveerd is, gaat u als volgt te werk: 1. Selecteer het Bluetooth -menu‐ punt. Bluetooth™ is geactiveerd, de overige menuopties verschijnen op het display.
167
displayweergave worden gezocht.... Na afronding van het zoekproces worden de gevonden Bluetooth™ -apparaten in het menu Gev. app. vermeld.
2. Selecteer het Bluetooth PIN -me‐ nupunt. 3. Voer nu een vrij kiesbare Blue‐ tooth™ PIN-code in en bevestig met OK. Om veiligheidsredenen dient een minimaal 4-cijferige en toevallig gekozen PIN-code te worden ge‐ bruikt. 4. Zorg ervoor dat de Bluetooth™ van demobiele telefoon geacti‐ veerd is en dat de telefoon op "zichtbaar" is ingesteld. 5. Selecteer het Zoeken starten menupunt. Tijdens het zoeken naar Blue‐ tooth™ -apparaten verschijnt de
6. Selecteer de gewenste mobiele telefoon. Bij het tot stand brengen van de verbinding verschijnt het bericht Bezig met verbinden... op het dis‐ play. Op het display van de mobiele te‐ lefoon verschijnt "Voer uw Blue‐ tooth PIN in" of een soortgelijke vraag. 7. Voer nu via het toetsenveld van de mobiele telefoon dezelfde
168
Inleiding
Bluetooth™ PIN-code in als bij het Infotainmentsysteem en bevestig deze met OK. Op het display van de mobiele te‐ lefoon verschijnt de mededeling "Apparaat aan de lijst van bek. ap‐ paraten toevoegen?" of een ver‐ gelijkbaar bericht. 8. Bevestig via het toetsenveld van de mobiele telefoon door op OK te drukken. Na het tot stand komen van een ver‐ binding verschijnt het bericht is toegevoegd aan de verbonden apparaten op het display. De verbinding tussen de mobiele te‐ lefoon en het Infotainmentsysteem is tot stand gebracht. Aan deze lijst kunnen max. vijf appa‐ raten worden toegevoegd.
Verbinding verwijderen 1. Selecteer in het menu Bluetooth™ de optie Bekende app.. Op het display verschijnt het menu Bekende app..
verschijnt weer het menu Bluetooth™. 4. Selecteer Verwijderen. De mededeling Verwijderd! ver‐ schijnt op het scherm, vervolgens verschijnt weer het menu Bluetooth™. 2. Selecteer de gewenste mobiele telefoon. Op het display verschijnt het menu Bluetooth™.
3. Deactiveer Verbinden. De mededeling Verbroken! ver‐ schijnt op het scherm, vervolgens
UHP zichtbaar
Door het activeren van deze functie is de Mobiele telefoon portal zichtbaar voor andere Bluetooth™-apparaten. Zo kunt u bijv. een Bluetooth™-ver‐ binding van de mobiele telefoon naar de Mobiele telefoon portal tot stand brengen. 1. Selecteer in het menu Bluetooth™ de optie UHP zichtb.. De Mobiele telefoon portal is de eerstkomende 3 minuten zicht‐ baar voor andere apparaten. 2. Start de zoekfunctie van de mo‐ biele telefoon naar Bluetooth™ apparaten, zie de gebruiksaanwij‐ zing van de mobiele telefoon.
Inleiding Op het display van de mobiele te‐ lefoon verschijnt "App. ontdekt: UHP". 3. Start de verbindingsfunctie van de mobiele telefoon (raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de mo‐ biele telefoon). 4. Voer Bluetooth PIN in het Infotain‐ mentsysteem in. 5. Voer de "Bluetooth PIN" op de mobiele telefoon in. De Bluetooth™-verbinding tussen de mobiele telefoon en het Infotainment‐ systeem is tot stand gebracht.
Handsfree
Een telefoonverbinding is actief. Draai aan het kartelwieltje. Er wordt een contextmenu geopend. Activeer Handsfree. Het geluid wordt via de luidsprekers van de auto ge‐ leid.
Noodoproep 9 Waarschuwing Het tot stand brengen van de ver‐ binding kan niet onder alle om‐ standigheden worden gegaran‐ deerd. Daarom is het belangrijk dat u bij gesprekken van levens‐ belang (bijv. bij het inroepen van medische hulp) niet alleen op een mobiele telefoon vertrouwt. Voor sommige netwerken kan het noodzakelijk zijn dat er op de juiste manier een geldige simkaart in de mobiele telefoon is aangebracht.
9 Waarschuwing Denk eraan dat u met uw mobiele telefoon kunt bellen en ontvangen indien u zich in een gebied bevindt met een voldoende sterk signaal. Onder bepaalde omstandigheden kunnen nooddiensten niet op alle mobiele telefoonnetwerken wor‐ den gebeld; mogelijkerwijs kun‐
169
nen deze oproepen niet gedaan worden wanneer bepaalde net‐ werkdiensten en/of telefoonfunc‐ ties actief zijn. U kunt hierover uw lokale netwerkexploitant raadple‐ gen. Het alarmnummer kan per land en regio variëren. Wij raden u aan het juiste alarmnummer voor de rele‐ vante regio van tevoren op te vra‐ gen.
Alarmnummer bellen
Vorm het noodnummer (vb. 112). De verbinding met de alarmcentrale wordt tot stand gebracht. Geef het servicepersoneel antwoord op de eventuele vragen.
Beëindiging van het gesprek met het alarmnummer
Selecteer het Ophangen-menupunt. of: Druk de p-knop in.
170
Inleiding 9 Waarschuwing
Beëindig het gesprek pas als de alarmcentrale u daarom vraagt.
Bediening Inleiding
Zodra er tussen de mobiele telefoon en het Infotainmentsysteem via Blue‐ tooth™ een verbinding opgebouwd is, kunt u een groot aantal functies van de mobiele telefoon ook via het Infotainmentsysteem bedienen. U kunt via het Infotainmentsysteem met de in de mobiele telefoon opge‐ slagen telefoonnummers bijv. een verbinding tot stand brengen of de te‐ lefoonnummers wijzigen. In de regel blijft het ook mogelijk om de bediening via de mobiele telefoon te doen, bijv. gesprekken aannemen of het regelen van het volume. Na het tot stand brengen van een ver‐ binding tussen de mobiele telefoon en het Infotainmentsysteem worden er gegevens van de mobiele telefoon
naar het Infotainmentsysteem over‐ gedragen. Dit kan afhankelijk van het merk telefoon enige tijd in beslag ne‐ men. Gedurende deze periode kunt u de mobiele telefoon slechts beperkt via het Infotainmentsysteem gebrui‐ ken. Sommige telefoons ondersteunen niet alle functies van de Mobiele tele‐ foon portal. Dientengevolge werken deze specifieke telefoons wellicht an‐ ders dan zoals beschreven in de func‐ tiebeschrijving in de handleiding. Afgezien van de bediening via de be‐ dieningselementen op het stuur kun‐ nen enkele functies ook met een spraakherkenningssysteem worden bediend 3 175.
Telefoneren
Voor het intoetsen van een telefoon‐ nummer zijn er drie verschillende op‐ ties mogelijk: ■ telefoonnummer handmatig intoet‐ sen ■ het telefoonnummer uit het tele‐ foonboek selecteren ■ telefoonummer uit een gesprek‐ kenlijst kiezen (uitgaande gesprek‐ ken, binnenkomende gesprekken en gemiste oproepen) Kiezen Telefoonnummer handmatig intoet‐ sen
In het telefoonmenu: Selecteer het Kiezen -menupunt.
Inleiding
171
Voer nr. in... verschijnt in de display. Kies in de voetregel van het display opeenvolgend de cijfers van het tele‐ foonnummer en start het kiezen met Kiezen. Telefoonboek Na het tot stand komen van de ver‐ binding wordt het telefoonboek bij ge‐ bruik van dezelfde SIM-kaart of tele‐ foon met het tijdelijke telefoonboek vergeleken. Hierbij verschijnen nieuwe vermeldingen niet. Als sim‐ kaart of telefoon verschillen, wordt het telefoonboek als nieuw geladen. Afhankelijk van het telefoonmodel kan dit proces enkele minuten duren. De nieuwe vermeldingen verschijnen pas na het uitschakelen van het con‐ tact en het lostrekken van de contact‐ sleutel. Telefoonnummers uit het telefoon‐ boek selecteren Selecteer in het telefoonmenu de op‐ tie Telefoonboek. Er verschijnt een lijst van alle tele‐ foonboekvermeldingen op het dis‐ play.
Selecteer de gewenste invoer en start het belproces.
Selecteer het gewenste nummer en start het nummer kiezen.
Vermeldingen met meerdere num‐ mers Afhankelijk van het type telefoon kun‐ nen in het telefoonboek onder één vermelding meerdere nummers zijn opgeslagen. Selecteer onder Telefoonboek de ge‐ wenste optie. Een lijst met alle onder deze vermel‐ ding aanwezige nummers verschijnt op het display.
Filteren Om vermeldingen in het telefoonboek makkelijker te kunnen terugvinden, kunt u een filter activeren. Selecteer het Telefoonboek -menu‐ punt. Er verschijnt een lijst van alle tele‐ foonboekvermeldingen op het dis‐ play.
172
Inleiding Selecteer de gewenste invoer en start het belproces.
Selecteer menu-item Filtering. Door aanvinken van het vakje filtert het systeem actief. De telefoonboek‐ vermeldingen verschijnen alfabetisch (abc, def, …). Kies de gewenste vermelding en start het nummer kiezen. Bellijst Een telefoonnummer uit de gesprek‐ kenlijsten kiezen Selecteer het Bellijst -menupunt. Er verschijnt een lijst met de meest recent gebelde telefoonnummers. De status van het telefoonnummer (ge‐ kozen, ontvangen of gemist) ver‐ schijnt op de voetregel.
Binnenkomend gesprek Bij een binnenkomend telefoontje verschijnt een keuzemenu voor het aannemen of weigeren van het ge‐ sprek. Binnenkomend gesprek beantwoor‐ den Selecteer het Aannemen -menupunt. of: Druk op de p-knop.
Functies tijdens het gesprek Sommige functies zijn alleen tijdens het telefoneren beschikbaar. Een telefoonverbinding is actief. Draai aan het kartelwieltje. Er wordt een contextmenu geopend.
Binnenkomend gesprek weigeren Selecteer het Weigeren -menupunt. Gesprek beëindigen Om het telefoongesprek te beëindi‐ gen, gaat u als volgt te werk: Druk op p. of: Draai aan het kartelwieltje. Er wordt een contextmenu geopend. Selecteer Ophangen.
De volgende functies zijn beschik‐ baar: Ophangen Met deze functie beëindigt u de tele‐ foonverbinding. Micro uit Met deze functie schakelt u de micro‐ foon van uw telefoon uit (mute).
Inleiding DTMF (geluid) Een aantal telefoondiensten (b.v. Voice-Mail of telefonisch bankieren) vereisen het invoeren van zoge‐ naamde signaaltonen. Wanneer er een telefoonverbinding actief is: Selecteer het DTMF-menu-item. Het DTMF -menu verschijnt.
U heeft nu de mogelijkheid om met het kartelwieltje cijfers in te voeren. Selecteer in de voetregel van het dis‐ play de benodigde cijfers. De signaaltonen worden nu verzon‐ den.
Handsfree Bij een met Bluetooth™ verbonden mobiele telefoon kunt u met deze functie de handsfreefunctie uitscha‐ kelen 3 166.
Mobiele telefoons en CB-zendapparatuur Montage- en gebruiksvoorschriften
Bij de montage en het gebruik van een mobiele telefoon moeten de mo‐ delspecifieke montagehandleiding en de gebruiksvoorschriften van de fa‐ brikant van de telefoon en de hands‐ free-carkit in acht genomen worden. Anders kan de typegoedkeuring van de auto vervallen (EU-richtlijn 95/54/EG).
173
Aanbevelingen voor een storingsvrij gebruik: ■ Vakkundig gemonteerde buitenan‐ tenne, waardoor de maximale reik‐ wijdte wordt bereikt, ■ maximaal zendvermogen van 10 Watt, ■ installatie van de telefoon in een geschikte plek, raadpleeg rele‐ vante opmerking in de gebruikers‐ handleiding, hoofdstuk Airbagsysteem. Laat u informeren over de voorziene montageposities voor de buitenan‐ tenne of de toestelhouder en de mo‐ gelijkheden tot gebruik van toestellen met een zendvermogen van meer dan 10 watt. Het gebruik van een handsfree-carkit zonder buitenantenne voor mobiele telefoons type GSM 900/1800/1900 en UMTS is alleen toegestaan, wan‐ neer het maximale zendvermogen van de mobiele telefoon niet groter is dan 2 watt bij GSM 900 en niet groter is dan 1 watt bij de andere types.
174
Inleiding
Uit veiligheidsoverwegingen wordt te‐ lefoneren tijdens het rijden afgera‐ den. Ook bij handsfree telefoneren kan de aandacht op het verkeer ver‐ slappen.
9 Waarschuwing Gebruik van zendapparatuur en mobiele telefoons die niet aan de bovenstaande normen voor mo‐ biele telefoons voldoen en radio's is alleen toegestaan met een bui‐ tenantenne op de auto.
Voorzichtig Mobiele telefoons en zendappara‐ tuur kunnen als de voornoemde aanwijzingen niet in acht worden genomen bij gebruik in het interi‐ eur zonder buitenantenne aanlei‐ ding geven tot functiestoringen in de autoelektronica.
Stemherkenning
Stemherkenning Stemherkenning ........................ 175
Stemherkenning Met het spraakherkenningssysteem kunt u sommige functies van de mo‐ biele telefoon door steminvoer bedie‐ nen. Het herkent commando's en cij‐ ferreeksen, onafhankelijk van de per‐ soon die praat. De commando's en cijferreeksen kunnen uitgesproken worden zonder pauze tussen de af‐ zonderlijke woorden. U kunt telefoonnummers ook onder willekeurige gekozen naam opslaan (spraaklabel). Met deze naam kunt u een telefoonverbinding maken. Als het spraakherkenningssysteem niet goed werkt of het uw stem niet herkent, geeft het u klankberichten en vraagt het u om het gewenste com‐ mando opnieuw uit te spreken. Het spraakherkenningssysteem geeft ook antwoord op belangrijke com‐ mando's en stelt indien nodig vragen. U kunt de stemdialoog altijd beëindi‐ gen door opnieuw op q te drukken.
175
Voordat u het telefoonnummer kiest, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: ■ De mobiele telefoon moet bedrijfs‐ klaar zijn en er moet een Blue‐ tooth™-verbinding zijn. ■ De mobiele telefoon moet verbin‐ ding met het net gemaakt hebben. Om gesprekken die binnen de auto worden gevoerd niet tot een onbe‐ doelde aansturing van de mobiele te‐ lefoon of de audio-installatie te laten leiden, start het spraakherkennings‐ systeem pas nadat u het hebt aange‐ zet.
Het spraakherkenningssysteem aanzetten Druk op q om het spraakherken‐ ningssysteem aan te zetten en het q-symbool verschijnt in de display. De radio wordt op "stil" gezet voor zo‐ lang de dialoog duurt. Inkomende verkeersberichten worden onderbro‐ ken.
176
Stemherkenning
De functies kunnen uitsluitend wor‐ den uitgevoerd, als de mobiele tele‐ foon verbinding heeft gemaakt met het telefoonnet. Onderbreken van de dialoog Er zijn diverse mogelijkheden om het spraakherkenningssysteem te deac‐ tiveren en de dialoog te onderbreken: ■ Door op q te drukken ■ Tijduitschakeling: als gedurende enige tijd niets werd ingevoerd Het spraakherkenningssysteem wordt bovendien onderbroken door een inkomend telefoongesprek.
Bediening
Met het spraakherkenningssysteem kunt u de mobiele telefoon gemakke‐ lijk bedienen met de steminvoerfunc‐ tie. Activeer gewoon het spraakher‐ kenningssysteem en zeg het gewen‐ ste commando. Wanneer het com‐ mando is ingevoerd, wordt u door de dialoog geleid met de overeenkom‐ stige vragen en berichten om de ge‐ wenste actie te bereiken.
Zeg de commando's en cijfers met een normale stem, zonder kunstma‐ tige pauzes tussen de cijfers. De her‐ kenning lukt het best wanneer u min‐ stens een halve seconde pauzeert na elke drie tot vijf nummers. Het Infotainmentsysteem reageert op commando's met gesproken mede‐ delingen in combinatie met medede‐ lingen op het display.
Hoofdcommando's
Na activering van het spraakherken‐ ningssysteem hoort u een korte toon die aangeeft dat het spraakherken‐ ningssysteem op een opdracht wacht. De volgende opdrachten staan ter be‐ schikking: ■ "Opbellen" ■ "Herhalen" ■ "Opslaan" ■ "Wissen" ■ "Telefoonboek" ■ "Help" ■ "Afbreken"
Zie hieronder voor een gedetailleerde beschrijving van deze commando's. "Opbellen" Met deze opdracht kunt u een tele‐ foonnummer invoeren dat onder een naam (voice tag) in het telefoonboek opgeslagen is of waarmee een ver‐ binding tot stand moet worden ge‐ bracht. Na dit commando zijn de vol‐ gende commando's beschikbaar: ■ "Nummer": de verbinding wordt tot stand gebracht met het ingevoerde nummer. ■ "Naam": de verbinding wordt tot stand gebracht met de voice tag. "Nummer" Nadat u dit commando hebt gegeven, wordt u gevraagd om het nummer in te voeren. Het Infotainmentsysteem herhaalt de herkende cijfers. Daarna kunt u meer nummers invoeren of de volgende commando's geven: ■ "Opbellen" of "Overnemen": de in‐ voer is geaccepteerd. ■ "Corrigeren": het laatste cijferblok wordt gewist.
Stemherkenning ■ "Wissen": de volledige invoer wordt gewist. ■ "Help": de dialoog wordt beëindigd en alle in deze context beschikbare opdrachten worden opgesomd. ■ "Plus": bij een buitenlands gesprek wordt begonnen met een pluste‐ ken. ■ "Meer cijfers.": er worden bijko‐ mende cijfers toegevoegd. ■ "Afbreken": einde van het nummer‐ vormproces. Nadat de correctie werd aangevraagd, worden alle eerder ingevoerde cijferblokken herhaald met uitzondering van het laatste blok. Als alle invoeren zijn gewist, wordt u opnieuw gevraagd om een telefoonnummer in te voe‐ ren. Bij een spreekpauze van meer dan één seconde tussen de individuele cijfers gaat het Infotainmentsysteem ervan uit dat de invoer van het cijfer‐ blok afgerond is en herhaalt dan het cijferblok.
Om een buitenslandse oproep te ma‐ ken, kunt u het woord "Plus" (+) zeg‐ gen, voordat u het nummer zegt. Met de plus kunt u een oproep maken vanuit dat land zonder de buiten‐ landse nummercode van het land in kwestie te kennen. Zeg vervolgens het landnummer. Het landnummer komt overeen met het conventionele formaat, d.i. 49 voor Duitsland, 44 voor Groot-Brittan‐ nië, enz. De "0" mag niet in de net‐ werkcode (nummercode) zijn opge‐ nomen, behalve in Italië. Voorbeeld van een dialoog tussen gebruiker en stembesturing voor het kiezen van een Telefoonnummer: Gebruiker: "Opbellen" Stemoutput: "Naam of Nummer ?" Gebruiker: "Nummer" Stemoutput: "Het nummer, alstublieft!" Gebruiker: "Plus Vier Negen " Stemoutput herhaalt: "Plus Vier Negen" Gebruiker: "Zeven Drie Eèn "
177
Stemoutput herhaalt: "Zeven Drie Eèn" Gebruiker: "Eèn Eèn Negen Negen " Stemoutput herhaalt: "Eèn Eèn Negen Negen" Gebruiker: "Corrigeren" Stemoutput herhaalt de eerder inge‐ voerde cijferblokken: "Plus Vier Negen - Zeven Drie Eèn" Gebruiker: "Eèn Eèn Negen Eèn " Stemoutput herhaalt: "Eèn Eèn Negen Eèn" Gebruiker: "Opbellen" Stemoutput: "Het nummer wordt gekozen." "Naam" Met deze opdracht kunt u een tele‐ foonnummer onder een naam (Voice Tag) oproepen. Als het systeem een naam herkent die reeds beschikbaar is, wordt dit in de display getoond. Het voice tagsymbool q verschijnt rechts van de naam. De verbinding wordt tot stand gebracht met de voice tag.
178
Stemherkenning
"Herhalen" Met het "Herhalen"-commando kunt u het meest recent gevormde nummer opnieuw vormen. "Opslaan" Met deze opdracht kunt u een tele‐ foonnummer onder een Voice Tag opslaan. Bovendien kunt u de voice tag die u in het telefoonboek hebt ingevoerd erin opnemen. Voice tags kunnen alleen in het tele‐ foonboek worden opgenomen als ze in het Infotainmentsysteem worden opgeslagen. Er kunnen maximaal 25 voice tags in het telefoonboek worden opgesla‐ gen. Als er al 25 voice tags zijn opge‐ slagen, verschijnt het bericht "Het spraakgeheugen is vol!". Voice Tags zijn sprekerafhankelijk, wat inhoudt dat alleen diegene de Voice Tag kan oproepen, die deze heeft ingesproken. Na drie ongeldige pogingen wordt het spraakherkenningssysteem automa‐ tisch beëindigd.
Het kan gebeuren dat twee inge‐ voerde namen te verschillend zijn voor het spraakherkenningssysteem. In dat geval zal het spraakherken‐ ningssysteem ze weigeren. U kunt dan beslissen of u de namen opnieuw wilt invoeren of het proces wilt beëin‐ digen. ■ "Ja": de invoer van de naam herha‐ len. ■ "Nee"/"Afbreken": de dialoog wordt beëindigd zonder dat er wordt op‐ geslagen. Om bij de opgeslagen naam het weg‐ vallen van een stukje van de naam aan het begin van de opname te voor‐ komen, dient na de uitnodiging tot in‐ spreken een kleine pauze te worden betracht. Om de voice tag onafhankelijk van de locatie, d.w.z. in andere landen, te kunnen gebruiken, moeten alle tele‐ foonnummers met een "Plus" en het desbetreffende landnummer worden ingevoerd. Een voorbeeld voor de opslag van een naam als Voice Tag:
Gebruiker: "Opbellen" Stemoutput: "Naam of Nummer?" Gebruiker: "Naam" Stemoutput: "De naam, alstublieft!" Gebruiker: <Miriam> Stemoutput: "Het nummer, alstublieft!". Gebruiker: "Plus Vier Negen " Stemoutput: "Plus Vier Negen " Gebruiker: "Zeven Drie Eèn" Stemoutput: "Zeven Drie Eèn " Gebruiker: "Eèn Eèn Negen Eèn " Stemoutput: "Eèn Eèn Negen Eèn " Gebruiker: "Opslaan" In plaats van "Opslaan" kan ook het commando "Overnemen" gebruikt worden. "Wissen" Met de opdracht "Wissen" kunt u een tevoren opgeslagen voice tag wissen. "Telefoonboek" Met het com‐ mando "Telefoonboek" kunt u de voice tag vormen die u voordien in uw
Stemherkenning telefoonboek hebt bewaard. U kunt de voice tag ook wissen. Nadat u het commando "Telefoonboek" hebt in‐ gevoerd, wordt u gevraagd om een naam in te voeren. Na weergave van de herkende naam kunt u de volgende opdrachten ge‐ ven: ■ "Opbellen": er wordt een verbinding met het opgeslagen nummer tot stand gebracht. ■ "Wissen": de voice tag wordt ge‐ wist. ■ "Afbreken": de dialoog wordt afge‐ broken. ■ "Help": de dialoog wordt beëindigd en alle in deze context beschikbare opdrachten worden opgesomd. Voorbeeld voor het kiezen van een in het telefoonboek opgeslagen nummer: Gebruiker: "Telefoonboek". Stemoutput:
Stemoutput: <Markus> Stemoutput: <Miriam> Gebruiker: "Opbellen"
In plaats van "Opbellen" kan ook het commando "Overnemen" gebruikt worden. Stemoutput: "Het nummer wordt gekozen." "Help" Met het commando "Help" worden alle commando's weergegeven die in deze context beschikbaar zijn. "Afbreken" Met het commando "Afbreken" kunt u het spraakherkenningssysteem uit‐ zetten.
Taal wijzigen Weergavetaal wijzigen Het Infotainmentsysteem onder‐ steunt de displayweergave van 12 vooraf ingestelde talen. Om een an‐ dere taal dan de op de fabriek inge‐ stelde taal te laten activeren, dient u contact op te nemen met uw Opel Partner.
179
Taal stembesturingsmededelingen wijzigen Het spraakherkenningsysteem on‐ dersteunt de volgende 6 talen: ■ Nederlands ■ (Brits) Engels ■ Frans (EU) ■ Italiaans ■ Spaans (EU) ■ Nederlands Om een andere taal dan de op de fa‐ briek ingestelde taal te laten active‐ ren, dient u contact op te nemen met uw Opel Partner.
180
Trefwoordenlijst
A
Afstandsbediening op het stuur. . 164 Algemene aanwijzingen............. 164
B
M
Micro uit...................................... 170 Mobiele telefoons en CB-zendapparatuur................. 173
N
Bediening.................................... 170 Binnenkomend gesprek beantwoorden......................... 170 Binnenkomend gesprek weigeren.................................. 170 Bluetooth-verbinding.................. 166
Naam.......................................... 175 Noodoproep................................ 169 Nummer...................................... 175 Nummer vormen......................... 170
D
Ophangen................................... 170
De taal wijzigen.......................... 175 DTMF.......................................... 170
E
Een nummer opnieuw vormen. . . 170
F
Filteren........................................ 170 Freespeech................................. 166 Functies tijdens het gesprek....... 170
O P
PIN-code invoeren...................... 170
S
Spraakherkenning...................... 175 Spraakherkenning activeren....... 175 Stemherkenning ........................ 175
T
Gesprek beëindigen................... 170 Gesprekkenlijsten....................... 170
Telefoneren................................ 170 Telefoonboek.............................. 170 Telefoonnummers....................... 170 Telefoonnummers selecteren..... 170
L
V
G
Lijsten......................................... 170
Vermeldingen met meerdere nummers................................. 170
Copyright by ADAM OPEL AG, Rüsselsheim, Germany. De gegevens in deze publicatie waren correct op de onderstaande uitgiftedatum. Wijzigingen in de techniek, uitrusting of vorm van de auto's ten opzichte van de gegevens in deze publicatie, alsmede wijzigingen van deze publicatie zelf blijven Adam Opel AG voorbehouden. Uitgave: , ADAM OPEL AG, Rüsselsheim. Gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.
KTA-2708/5-nl
*KTA-2708/5-NL*
01/2013