Opel Movano Infotainment System
Inhoud
Inleiding ......................................... 4 Radio ........................................... 23 Cd-speler ..................................... 31 AUX-ingang ................................. 36 USB-poort .................................... 38 Streaming audio via Bluetooth ..... 40 Navigatie ...................................... 43 Stemherkenning ........................... 61 Telefoon ....................................... 63 Trefwoordenlijst ........................... 76
4
Inleiding
Inleiding Algemene aanwijzingen ................. 4 Overzicht bedieningselementen .... 6 Antidiefstalfunctie ......................... 16 Gebruik ........................................ 17 Geluidsinstellingen ...................... 19 Volume-instellingen ..................... 22
Algemene aanwijzingen Het infotainmentsysteem levert stateof-the-art informatie en vermaak in de auto. De radio is uitgerust met kanaalvoor‐ keuren die kunnen worden toegewe‐ zen voor FM-, middengolf- en lange‐ golf-frequentiebereik. De audiospeler (niet met R10) speelt audio-cd's, mp3-cd's en ook wmacd's (alleen CD30-BT). Externe gegevensopslagapparaten, bijv. iPod, mp3-speler of USB-stick (alleen CD30 BT) of een draagbare speler kunnen op het infotainment‐ systeem worden aangesloten. Ex‐ terne geluidsbronnen kunnen ook via Bluetooth alleen (CD30 BT) worden aangesloten. De digitale soundprocessor biedt di‐ verse instellingen, waarmee u het ge‐ luid kunt optimaliseren. De dynamische routeplanning van het navigatiesysteem (alleen CD30 BT) brengt u op be‐
trouwbare wijze naar uw bestemming en kan u helpen files en andere an‐ dere knelpunten te vermijden. Het infotainmentsysteem kan ook zijn uitgerust met bedieningstoetsen op de stuurkolom (behalve R10) en een handsfree-telefoonsysteem (alleen CD30 BT). Door het goeddoordachte design van de bedieningselementen en de dui‐ delijke displays kunt u het systeem gemakkelijk en intuïtief bedienen.
Belangrijke informatie over de bediening en de verkeersveiligheid 9 Waarschuwing Rijd altijd veilig wanneer u het in‐ fotainment-systeem gebruikt. Stop bij twijfel de auto voordat u het infotainment-systeem bedient.
Gebruik van deze handleiding
■ Deze handleiding beschrijft de be‐ schikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde
Inleiding
■
■ ■ ■ ■
bedieningselementen en omschrijvingen, waaronder symbolen, displays en menufuncties, niet op uw auto van toepassing wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende landenspecificaties of speciale uitrusting of accessoires. De inhoudsopgave aan het begin van de handleiding en in de afzon‐ derlijke paragrafen geeft aan waar u de informatie die u zoekt kunt vin‐ den. Met behulp van het trefwoordenre‐ gister kunt u specifieke informatie zoeken. De displays van het voertuig onder‐ steunen mogelijkerwijs uw taal niet. Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt. De bediening die in deze handlei‐ ding wordt gegeven, verwijst naar de bedieningselementen van het infotainmentsysteem. Voor gelijke bedieningselementen op de stuur‐ kolom kunt u het overzicht van de bedieningselementen raadplegen 3 6.
Waarschuwing en Voorzichtig
9 Waarschuwing Teksten met de vermelding 9 Waarschuwing wijzen op een mogelijk gevaar voor ongelukken of verwondingen. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot ver‐ wondingen leiden.
Voorzichtig Teksten met de vermelding Voorzichtig wijzen erop dat de auto mogelijk beschadigd kan ra‐ ken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging van de auto leiden. Symbolen Verwijzingen naar andere pagina's worden aangeduid met 3. 3 betekent "zie pagina".
5
6
Inleiding
Overzicht bedieningselementen Instrumentenpaneel CD30 BT
Inleiding 1
2
3 4
5
m - Draaien: Volume aanpassen ........................... 17
7
Indrukken: In-/uitschakelen . . 17 A - Radiotekstinformatie weergeven ........................... 28
Audio/mp3/wma-cd: Nummers vooruit/ achteruit overslaan .............. 32 8 Cd uitwerpen ........................ 32 9 0 - Instellingenmenu ........... 17 10 Zendertoetsen 1...6 .............. 26
Cd-tekstinformatie weergeven ........................... 32 RADIO/CD - Audiobron wijzigen ................................ 23 ⊲ / ⊳ - Binnen de displaytekst aar links/ rechts bewegen, over het displayscherm bewegen ...... 24 Draaiknop in het midden ...... 17 Indrukken: Een handeling bevestigen ............................ 17 Draaien: Radiozender of frequentiebereik zoeken ...... 23
6
Draaien: Cd-nummer wijzigen ................................ 32 TEL - Telefoonmenu ............ 63
2 / 3 - Radiofrequentie: Achteruit/vooruit zoeken ...... 24
Kort indrukken: Zender selecteren ............................ 26 Lang indrukken: Zender opslaan ................................ 26 11 MEM - De opgeslagen lijst met radiozenders oproepen .............................. 24 12 j - Extra cdtekstinformatie weergeven ... 32
7
8
Inleiding
Instrumentenpaneel CD20
Inleiding 1 2 3 4 5 6
Cd uitwerpen ........................ 32 m - In-/uitschakelen .............. 17 RADIO/CD - Audiobron, frequentiebereik wijzigen ..... 23 H - Verkeers- en nieuwsinformatie .................. 28 _ / 6 - Binnen de displaytekst naar links/ rechts bewegen ................... 24 1 / 4 - Radio/ frequentiebereik: Achteruit/vooruit zoeken ...... 24 Systeeminstellingen selecteren ............................ 23 Kort indrukken: Cd/mp3nummer wijzigen .................. 32
7 8
Lang indrukken: Cdnummer(s) vooruit/ achteruit overslaan .............. 32 t - Instellingenmenu ............ 22 j/OK - Een handeling bevestigen ............................ 24 Extra cd-tekstinformatie weergeven ........................... 32
9 < - Volume verhogen ........... 17 10 ] - Volume verlagen ............ 17 11 Zendertoetsen 1...6 .............. 26 Kort indrukken: Een radiozender oproepen .......... 24 Lang indrukken: Een radiozender opslaan ............ 24 12 MEM - De opgeslagen lijst met radiozenders oproepen .............................. 24
9
10
Inleiding
Instrumentenpaneel CD10
Inleiding 1
2 3
m - Draaien: Volume aanpassen ........................... 17
_ / 6 - Vooruit/achteruit zoeken ................................. 32
Kort indrukken: Inschakelen, stilte/stilte opheffen ............................... 17
Kort indrukken: Audio/ mp3-cd - Nummers vooruit/achteruit overslaan ... 32
Lang indrukken: Uitschakelen ........................ 17 Cd uitwerpen ........................ 32 Zendertoetsen 1...6 Kort indrukken: Zender selecteren ............................ 26
Lang indrukken: Menuopties oproepen, audio/ mp3-cd - Nummer selecteren ............................ 32 BND ..................................... 23
5 6
Lang indrukken: Zender opslaan ................................ 26 MIX - Audio/mp3-cdnummers: Willekeurig afspelen activeren ................ 32 AUX - Extra ingang .............. 36 MENU - AF-RDS-menu ........ 28
7
Instellingenmenu voor mp3-cd-display ..................... 32 AUD - Tooninstellingen ........ 19
4
8
9
Kort indrukken: Activeren radio of wijzigen golfband .... 23 Lang indrukken: Automatische zenderopslag ....................... 23 10 ALBUM+ - Mp3-cd: Volgende album selecteren ............................ 32 11 SRC - Audiobron wijzigen .... 23 12 ALBUM- - Mp3-cd: Volgende album selecteren ............................ 32
11
12
Inleiding
Instrumentenpaneel R10
Inleiding 1
m - Draaien: Volume aanpassen ........................... 17 Kort indrukken: Inschakelen, stilte/stilte opheffen ............................... 17
2
3 4 5 6 7
Lang indrukken: Uitschakelen ........................ 17 Zendertoetsen 1...6 Kort indrukken: Zender selecteren ............................ 26 Lang indrukken: Zender opslaan ................................ 26 AUX - Extra ingang .............. 36 MENU - AF-RDS-menu ........ 28 AUD - Tooninstellingen ........ 19 _ / 6 - Vooruit/achteruit zoeken, menu-opties oproepen .............................. 32 BND ..................................... 23 Kort indrukken: Activeren radio of wijzigen golfband .... 23 Lang indrukken: Automatische zenderopslag ....................... 23
8
SRC - Audiobron wijzigen .... 23
Bedieningselementen op stuurkolom - Type A
13
14 1 2 3 4 5 6 7 8
9
Inleiding AUDIO/SOURCE Audiobron wijzigen ............... 17 6TEL - Telefoonmenu ......... 63 NAVI - Navigatiemenu ......... 46 ! - Volume verhogen ........... 17 @ - Stilte/Stilte opheffen ....... 17 78 - Telefoongesprek aannemen/beëindigen ......... 69 # - Volume verlagen ............ 17 5 - Stemherkenning ............. 61 OK - Handelingen bevestigen ............................ 23 Draaien: Omhoog/omlaag bewegen in displaymenu's, volgende/ vorige radiovoorkeuren selecteren / radiofrequentie / audionummer ....................... 24 _ / 6 - Binnen de displaytekst naar links/ rechts bewegen, over het displayscherm bewegen ...... 32
Bedieningselementen op stuurkolom - Type B
1 2 3 4 5
6
RADIO/CD - Audiobron wijzigen ................................ 23 ! - Volume verhogen ........... 17 @ - Stilte/Stilte opheffen ....... 17 # - Volume verlagen ............ 17 Kort indrukken: Radiobron/ frequentiebereik wijzigen ..... 23 Lang indrukken: Automatische zenderopslag ....................... 26 Draaien: Radiofrequentie wijzigen ................................ 24 Kort indrukken: Audionummer selecteren (cd-spelermodus) ................. 32 Lang indrukken: Een audionummer snel vooruit/ achteruit (cd-spelermodus) . . 32
Inleiding Bedieningselementen op stuurkolom - Type C
1 2
3 4 5 6
7
SOURCE/AUDIO Audiobron wijzigen ............... 17 7 8 ...................................... 63 Telefoongesprek aannemen/beëindigen ......... 69 5 - Stemherkenning activeren .............................. 61 ! - Volume verhogen, stilte/stilte opheffen .............. 17 # - Volume verlagen, stilte/stilte opheffen .............. 17 MODE/OK - Handelingen bevestigen, audiomodus wijzigen ................................ 23 Telefoongesprek aannemen/beëindigen ......... 69 Draaien: Displaymenuopties oproepen, volgende/vorige radiovoorkeur / radiofrequentie / audionummer ....................... 23
Bedieningselementen op stuurkolom - Type D
15
16 1 2 3 4
Inleiding v - Audiobron wijzigen ................................ 23 ! - Volume verhogen, stilte/stilte opheffen .............. 17 # - Volume verlagen, stilte/stilte opheffen .............. 17 w ..................................... 23 Kort indrukken: Radiobron/ frequentiebereik wijzigen ..... 23
5
Lang indrukken: Automatische zenderopslag ....................... 26 Draaien: Radiofrequentie wijzigen ................................ 24
Antidiefstalfunctie Een elektronisch beveiligingssys‐ teem is inbegrepen om diefstal te ont‐ moedigen. Het infotainmentsysteem werkt alleen in uw auto en is daarom voor een dief waardeloos. De beveiligingscode (apart geleverd) moet worden ingevoerd bij het eerste gebruik van het systeem en na lange onderbrekingen van de voeding.
Beveiligingscode invoeren
Wanneer het infotainmentsysteem voor het eerst wordt ingeschakeld, verschijnt het bericht Radiocode en dan 0000 in het display. Om het eerste cijfer van de beveili‐ gingscode in te voeren, drukt u her‐ haalde malen op de cijfertoets 1 op de eenheid totdat het gewenste nummer wordt weergegeven. Voer op de‐ zelfde manier het tweede, derde en vierde cijfer in met de toetsen 2, 3 en 4. Wanneer de volledige code wordt weergegeven, houdt u de toets 6 in‐ gedrukt tot er een akoestisch signaal
klinkt. Het systeem is ontgrendeld wanneer de correcte code is inge‐ voerd. Verkeerde code ingevoerd Wanneer een verkeerde code is in‐ gevoerd, wordt Codefout en dan Wacht 100 weergegeven. Wacht totdat het aftellen is afgelopen en voer dan de juiste code in. Elke keer dat de code verkeerd wordt in‐ gevoerd, wordt de afteltijd verdub‐ beld.
Geografisch gebied veranderen Wanneer de beveiligingscode wordt ingevoerd, kan u gevraagd worden om een geografisch gebied te kiezen, bijv.: ■ Europa ■ Azië ■ Arabië ■ Amerika Schakel het infotainmentsysteem uit en druk tegelijk op de toets 1 en 5 en de draaiknop m. Druk vervolgens op
Inleiding de toets _ of 6 totdat het gewenste gebied op het display wordt gemar‐ keerd en stel het in met toets 6.
Gebruik Bedieningselementen van infotainment
Het infotainmentsysteem wordt via toetsen, draaiknoppen en displayme‐ nu's bediend. Invoer kan plaatsvinden via: ■ de centrale bedieningseenheid in het instrumentenpaneel of ■ de bedieningselementen op de stuurkolom (met uitzondering van R10)
Het Infotainmentsysteem in- of uitschakelen
Druk de toets X in. Nadat het systeem is ingeschakeld, is de voorheen gebruikte audiobron ac‐ tief.
Automatisch uitschakelen Bij uitgeschakeld contact wordt het in‐ fotainmentsysteem automatisch korte tijd na de invoer van de laatste gebruiker uitgeschakeld, als het info‐ tainmentsysteem met de toets X in‐ geschakeld wordt. Afhankelijk van het aanwezige type kan dit na onegveer 5 minuten gebeuren.
Volume instellen
Draai de toets X of druk op de toets < of ]. Of druk op de toets ! of # van de bedieningselementen op de stuurko‐ lom. Wanneer het infotainmentsysteem wordt uigeschakeld, wordt het huidige volume opgeslagen. CD20, CD30 BT: Als het volume meer dan 15 is wanneer het uitgeschakeld werd, wordt het automatisch verlaagd tot 15 wanneer het weer ingescha‐ keld wordt.
17
Snelheidsafhankelijk volume Wanneer snelheidsafhankelijk vo‐ lume (3 22) wordt geactiveerd (niet met R10 / CD10), wordt het volume automatisch aangepast om weg- en windlawaai te compenseren. Stilte / Stilte opheffen Voor stilte van de huidige audiobron (met de beidenigsnelmenten op de stuurkolom): Druk op de toets @ of druk tegelijk op ! en #. Met R10 / CD10: Druk even op de toets X. Stilte opheffen: Druk weer op @ of druk weer tegelijk op ! en #. Met R10 / CD10: Druk even op (of draai) X weer.
Bediening van displayscherm R10 / CD10 Raadpleeg de gedetailleerde be‐ schrijving voor de beschikbare bedie‐ ningsmodi (radio, audiospelers).
18
Inleiding
CD20 ■ In het display omhoog/omlaag be‐ wegen: Druk op de toets 1 of 4. ■ In het display naar links/rechts be‐ wegen: Druk op de toets _ of 6. ■ Handelingen bevestigen: Druk op de toets j/OK CD30 BT ■ In het display omhoog/omlaag be‐ wegen: Draai aan de draaiknop. ■ In het display naar links/rechts be‐ wegen: Druk op de toets ⊲ of ⊳. ■ Handelingen bevestigen (en alleen naar rechts bewegen in het dis‐ play): Druk op de draaiknop.
Systeeminstellingen CD30 BT Druk op de toets 0 en selecteer het Systeeminstellingen-menu. Wanneer systeeminstellingen zijn veranderd, drukt u op 0 om het menu af te sluiten en de veranderingen op te slaan. Na een vertraging slaat het systeem ook automatisch op en sluit af.
Klok instellen Om de tijd in te stellen, opent u het Klok-menu. Druk op de toets ⊲ of ⊳ om de menu-items van de tijd te se‐ lecteren en draai vervolgens aan de draaiknop om de tijd in te stellen. Druk op de toets ⊲ of ⊳ om de minuten te selecteren en draai de draaiknop ver‐ volgens om de tijd bij te stellen. Systeemtaal wijzigen Wijzig de taal van de tekst en de stemherkenning door het Taal-menu te openen. Selecteer een taal uit de lijst. De functies van stemherkenning en telefoon zijn niet beschikbaar wan‐ neer de taal wordt gewijzigd. Standaard systeeminstellingen herstellen Om de standaardwaarden van de systeeminstellingen te herstellen, se‐ lecteert u Fabrieksinstellingen door de draaiknop te draaien en in te druk‐ ken. Bevestig de wijziging met de dis‐ playoptie wanneer daarom wordt ge‐ vraagd.
Bedieningsstanden Radio Audiobron in radio veranderen: Druk op de toets RADIO/CD of AUDIO/ SOURCE. Met R10 / CD10: Druk op de toets SRC. Gedetailleerde beschrijving van de radiofuncties 3 23. Audiospelers Audiobron in CD, USB of AUX veran‐ deren: Druk op de toets RADIO/CD of AUDIO/SOURCE. Met R10 / CD10: Druk op de toets SRC. R10 Gedetailleerde beschrijving van: ■ AUX-ingangsfuncties 3 36 CD10 Gedetailleerde beschrijving van: ■ CD-spelerfuncties 3 32 ■ AUX-ingangsfuncties 3 36
Inleiding CD20 Gedetailleerde beschrijving van: ■ CD-spelerfuncties 3 32 ■ AUX-ingangsfuncties 3 36 CD30 BT Gedetailleerde beschrijving van: ■ CD-spelerfuncties 3 32 ■ AUX-ingangsfuncties 3 36 ■ USB-poortfuncties 3 38 Navigatiesysteem CD30 BT Gedetailleerde beschrijving van het navigatie-systeem 3 43. Telefoon CD30 BT Menu Telefoon opvragen: Druk op de toets 6 of TEL. Telefooninstellingenmenu openen: Druk op de toets 0 en selecteer Te‐ lefooninstellingen. Gebruik de displayopties in deze me‐ nu's om mobiele telefoons te verbin‐ den, telefoongesprekken te voeren, contactlijsten aan te maken en di‐ verse instellingen in te stellen.
Gedetailleerde beschrijving van de functies van het handsfree-telefoon‐ systeemfuncties 3 63.
Geluidsinstellingen R10 / CD10
In het audio-instellingenmenu kunnen de toonkarakteristieken worden inge‐ steld. Druk op de AUD-toets om het Audioinstellingen-menu op te roepen. Druk herhaalde malen op AUD tot de gewenste instelling is geselecteerd in; ■ BASS (lage tonen) ■ TREBLE (hoge tonen) ■ BALANCE (balans links/rechts) ■ FADER (balans voor/achter) ■ LOUDNESS (geluidsversterking laag volume AAN/UIT) Het display toont het type instelling aan, gevolgd door de instellings‐ waarde. Stel de gewenste waarde in door op de toets _ of 6 te drukken.
19
Om het audio-instellingenmenu af te sluiten, drukt u op de toets AUD of MENU. Als er geen activiteit is, sluit het sys‐ teem het audio-instellingenmenu au‐ tomatisch af. Lage en hoge tonen instellen Selecteer Bass of Treble. Stel de gewenste waarde in door _ of 6 te drukken. Waarden reiken van -7 tot +7. Volumeverdeling rechts - links instellen Selecteer Balans. Stel de gewenste waarde in door _ of 6 te drukken. Waarden reiken van L9 tot R9. Volumeverdeling voor - achter instellen Selecteer Fader. Stel de gewenste waarde in door _ of 6 te drukken. Waarden reiken van R9 tot F9.
20
Inleiding
Loudness instellen Selecteer Loudness. Selecteer AAN/UIT door op _ of 6 te drukken.
CD20
In het audio-instellingenmenu kunnen de toonkarakteristieken worden inge‐ steld. Druk op de t-toets om het Audioinstellingen-menu op te roepen. Druk herhaalde malen op de toets 1 of 4 tot de gewenste instelling is ge‐ selecteerd in: ■ BASS (lage tonen) ■ TREBLE (hoge tonen) ■ BALANCE (balans links/rechts) ■ FADER (balans voor/achter) ■ LOUDNESS (geluidsversterking laag volume AAN/UIT) Het display toont het type instelling aan, gevolgd door de instellings‐ waarde. Stel de gewenste waarde in door op de toets _ of 6 te drukken.
Om het audio-instellingenmenu af te sluiten, drukt u op t. Als er geen activiteit is, sluit het sys‐ teem het audio-instellingenmenu au‐ tomatisch af. Lage en hoge tonen instellen Selecteer Bass of Treble. Stel de gewenste waarde in door _ of 6 te drukken. Volumeverdeling rechts - links instellen Selecteer Balans. Stel de gewenste waarde in door _ of 6 te drukken. Volumeverdeling voor - achter instellen Selecteer Fader. Stel de gewenste waarde in door _ of 6 te drukken. Loudness instellen Selecteer Loudness. Selecteer AAN/UIT door op _ of 6 te drukken
CD30 BT
In het audio-instellingenmenu kunnen de toonkarakteristieken worden inge‐ steld. Om in het menu te bewegen en de di‐ verse titels te selecteren, draait u de draaiknop om omhoog/omlaag te be‐ wegen en drukt u op de toets ⊲ of ⊳ om naar links/rechts te bewegen. Of druk op de draaiknop om alleen naar rechts te bewegen. Druk op de 0-toets om het instellin‐ genmenu op te roepen. Selecteer Audio-instellingen en ge‐ bruik ⊲ of ⊳ en/of de draaiknop tot de gewenste instelling is geselecteerd. Het display toont het type instelling aan, gevolgd door de instellings‐ waarde. Een waarde van 0 betekent dat de functie gedeactiveerd is. Om het instellingenmenu af te sluiten, drukt u op 0. Als er geen activiteit is, sluit het sys‐ teem de instellingenmodus automa‐ tisch af.
Inleiding Het geluid voor een muziekstijl optimaliseren Selecteer het Klankinstellingenmenu. Draai de draaiknop om een keuze te maken uit: ■ Spraak ■ Klassiek ■ Jazz ■ Neutraal ■ Pop ■ Rock De getoonde opties bieden voor de desbetreffende muziekstijl geoptima‐ liseerde instellingen voor de lage, midden en hoge tonen. Stel de muziekstijl in door de draai‐ knop te draaien. Lage en hoge tonen instellen Selecteer het Klankinstellingenmenu. Draai de draaiknop om Bass/treble te selecteren. Druk op ⊲ of ⊳ om Bass of Treble te openen.
Stel de gewenste waarde in voor de geselecteerde optie door de draai‐ knop te draaien. Geluidsverdeling optimaliseren Selecteer het Klankoptimalisatiemenu. Om de geluidsverdeling te optimali‐ seren voor de gehele auto of alleen de bestuurder, draait u de draaiknop om te selecteren uit: Auto of Bestuurder. Instellen door op de draaiknop te drukken. Volumeverdeling rechts - links instellen Selecteer het Klankoptimalisatie- of Balans/fader-menu. Draai de draaiknop om Balans te se‐ lecteren. Druk op de draaiknop of de toets ⊲ of ⊳ om de huidige displayinstellin‐ gen weer te geven en draai de draai‐ knop voor bijstelling. Druk de draaiknop in om de gewenste waarde in te stellen en de Fader-in‐ stelling weer te geven.
21
Volumeverdeling voor - achter instellen De Fader-instelling wordt weergege‐ ven nadat Balans is ingesteld. Draai de draaiknop om de fader tus‐ sen voor/achter af te stellen. Middelhoog volume voorin Het volume achterin onderdrukken en alleen het volume voorin de auto ma‐ tigen: Selecteer het Klankoptimalisatiemenu. Draai de draaiknop om Achter UIT te selecteren en druk op de draaiknop om in te stellen. Loudness instellen Selecteer het Andere audioinstellingen-menu. Selecteer Loudness door op de draai‐ knop te drukken.
22
Inleiding
Volume-instellingen Snelheidsafhankelijk volume
Wanneer deze functie wordt geacti‐ veerd. wordt het volume automatisch aangepast om het weg- en windla‐ waai tijdens het rijden te compense‐ ren. CD20 Wanneer deze functie wordt geacti‐ veerd. wordt het volume automatisch aangepast om het weg- en windla‐ waai tijdens het rijden te compense‐ ren. Druk op de t-toets om het Audioinstellingen-menu op te roepen. Druk op de toets 4 of 1 om Aanpassing vol. km/u te selecteren. Druk op de toets _ of 6 om de mate van volumeaanpassing in te stellen. De waarde varieert van snelheid 0 tot 5. Een waarde van 0 betekent dat de functie gedeactiveerd is.
CD30 BT Wanneer deze functie wordt geacti‐ veerd. wordt het volume automatisch aangepast om het weg- en windla‐ waai tijdens het rijden te compense‐ ren. Druk op de 0-toets om het Audioinstellingen-menu op te roepen. Selecteer Andere audio-instellingen en dan Aanpassing vol. km/u. Draai de draaiknop om de mate van volumeaanpassing in te stellen. Een waarde van 0 betekent dat de functie gedeactiveerd is.
Radio
Radio
Gebruik Radio-ontvangst
Gebruik ........................................ 23 Zender zoeken ............................. 24 Autostore-lijsten ........................... 26 Radio Data System (RDS) ........... 28
Tijdens de radio-ontvangst kan gesis, geruis, signaalvervorming of signaal‐ uitval optreden door: ■ wijzigingen in de afstand tot de zen‐ der, ■ ontvangst van meerdere signalen tegelijk door reflecties, ■ obstakels.
Bedieningstoetsen R10 / CD10
De belangrijkste toetsen voor het be‐ dienen van de radio zijn: ■ SRC: radio inschakelen ■ _ 6: zender zoeken ■ BND: Frequentiebereik wijzigen / Zender automatisch opslaan ■ Zendertoetsen 1...6: Voorkeurzen‐ dertoetsen ■ MENU: AF-RDS 3 28
23
Radio activeren
Druk op de toets SRC om de audio‐ bron naar radio te schakelen. De voorheen geselecteerde zender wordt nu ontvangen.
Frequentiebereik selecteren
Druk herhaalde malen op de toets BND om het gewenste frequentiebe‐ reik te selecteren. De voorheen geselecteerde zender in dat frequentiebereik wordt ontvan‐ gen.
Bedieningstoetsen - CD20
De belangrijkste toetsen voor het be‐ dienen van de radio zijn: ■ RADIO/CD: Radio activeren, fre‐ quentiebereik wijzigen ■ _ 6: Zoekmodus wijzigen (frequen‐ tie, zendernaam, opgeslagen zen‐ dernummer) ■ 1 4: zender zoeken ■ MEM: De opgeslagen lijst met radi‐ ozenders oproepen
24
Radio
■ Zendertoetsen 1...6: Voorkeurzen‐ dertoetsen ■ t: Systeeminstellingen
Radio activeren
Druk op de toets RADIO/CD om de audiobron naar radio te schakelen. De voorheen geselecteerde zender wordt nu ontvangen.
Frequentiebereik selecteren
Druk herhaalde malen op de toets RADIO/CD om het gewenste fre‐ quentiebereik te selecteren. De voorheen geselecteerde zender in dat frequentiebereik wordt ontvan‐ gen.
Bedieningstoetsen - CD30 BT
De belangrijkste toetsen voor het be‐ dienen van de radio zijn: ■ RADIO/CD: radio inschakelen ■ Central rotary knob: Frequentiebe‐ reik en frequentie wijzigen ■ ⊲ ⊳: Zoekmodus wijzigen (frequen‐ tie, zendernaam, opgeslagen zen‐ dernummer)
■ 2 3: zender zoeken ■ MEM: De opgeslagen lijst met radi‐ ozenders oproepen ■ Zendertoetsen 1...6: Voorkeurzen‐ dertoetsen ■ 0: Systeeminstellingen
Radio activeren
Druk op de toets RADIO/CD om de audiobron naar radio te schakelen. De voorheen geselecteerde zender wordt nu ontvangen.
Frequentiebereik selecteren
Druk op de toets ⊲ of ⊳ om het fre‐ quentiebereik in het displaymenu te marekren en draai de draaiknop ver‐ volgens om het gewenste frequentie‐ bereik te selecteren. De voorheen geselecteerde zender in dat frequentiebereik wordt ontvan‐ gen.
Zender zoeken Automatisch zender zoeken R10 / CD10 Druk even op de de toets _ of 6 om naar de volgende te ontvangen zen‐ der in het huidige frequentiebereik te zoeken. Als geen zender wordt gevonden, gaat het automatisch zoeken door tot _ of 6 nogmaals wordt ingedrukt. CD20 Markeer de frequentie in het display met de toets _ of 6. Houd de toets 1 of 4 ingedrukt om naar de volgende te onvangen zen‐ der in het huidige frequentiebereik te zoeken. CD30 BT Markeer de frequentie in het display met de toets ⊲ of ⊳. Druk op de toets 2 of 3 om naar de volgende te ontvangen zender in het huidige frequentiebereik te zoe‐ ken.
Radio Handmatig zender zoeken R10 / CD10 Selecteer het gewenste frequentiebe‐ reik en houd vervolgens de toets _ of 6 ingedrukt om het geselec‐ teerde frequentiebereik te scannen. Laat de toets los wanneer u vlakbij de gewenste frequentie bent. Er wordt dan automatisch gezocht naar de vol‐ gende te ontvangen zender en deze wordt automatisch afgespeeld. Opgeslagen zender zoeken Hiermee kunt u radiozenders oproe‐ pen die u voorheen hebt opgeslagen. Om een zender op te slaan, selec‐ teert u het gewenste frequentiebereik en de gewenste zender en drukt u vervolgens op toets 1...6 van de zen‐ der totdat een akoestisch signaal klinkt, wat bevestigt dat de zender in de juiste zendertoets is opgeslagen. Er kunnen 6 zenders per frequentie‐ bereik worden opgeslagen.
Om een zender op te roepen, selec‐ teert u het gewenste frequentiebereik en drukt u even op toets1...6 van de zender. CD20 Selecteer het gewenste frequentiebe‐ reik en markeer vervolgens de fre‐ quentie in het displaymenu met de toets _ of 6. Druk herhaalde malen op de toets 1 of 4 om handmatig maar de gewen‐ ste frequentie in het huidige frequen‐ tiebereik te zoeken. Houd de toets in‐ egdrukt om de frequenties snel te scannen. Laat de toets los wanneer de gewen‐ ste frequentie is bereikt. De zender wordt automatisch afgespeeld. Opgeslagen zender zoeken Hiermee kunt u radiozenders oproe‐ pen die u voorheen hebt opgeslagen. Om een zender op te slaan, selec‐ teert u het gewenste frequentiebereik en de gewenste zender en drukt u vervolgens op de toets MEM (om de lijst met opgeslagen radiozenders op te roepen) en selecteert u een cijfer
25
door op de toets 1 of 4 te drukken. Bevestig de selectie door op de toets j/OK te drukken. Op deze manier kunt u 12 FM, 6 langegolf- of 6 middengolf-zenders opslaan. Of houd de toets 1...6 van de zender ingedrukt tot een akoestisch signaal klinkt, wat bevestigt dat de zender in de juiste zendertoets is opgeslagen. Op deze manier kunnen 6 zenders per frequentiebereik worden opgesla‐ gen. Om een zender op te roepen, selec‐ teert u het gewenste frequentiebereik en drukt u even op toets1...6 van de zender. Of selecteer het gewenste frequen‐ tiebereik en markeer dan het veld met het nummer van de opgeslagen zen‐ der in het display met de toets _ of 6. Druk herhaalde malen op de toets 1 of 4 om handmatig in de lijst met opgeslagen zenders te zoeken.
26
Radio
Naar radiozendernaam (alleen FM) zoeken Selecteer het FM-frequentiebereik en markeer dan de zendernaam in het display met de toets _ of 6. Druk herhaalde malen op de toets 1 of 4 om handmatig naar de gewen‐ ste zendernaam te zoeken. De fre‐ quentie kan worden weergegeven als de zendernaam niet beschikbaar is. De alfabetische lijst bevat maximaal 60 FM radio zenders met de beste ontvangst. De lijst kan op elk gewenst moment worden bijgewerk 3 26. CD30 BT Selecteer het gewenste frequentiebe‐ reik en markeer vervolgens de fre‐ quentie in het display met de toets ⊲ of ⊳. Draai de draaiknop of houd de toets 2 of 3 ingedrukt om de frequenties in het huidige frequentiebereik te scannen. Laat de toets los wanneer de gewen‐ ste frequentie is bereikt. De zender wordt automatisch afgespeeld.
Opgeslagen zender zoeken Hiermee kunt u radiozenders oproe‐ pen die u voorheen hebt opgeslagen. Om een zender op te slaan, selec‐ teert u het gewenste frequentiebereik en de gewenste zender en drukt u vervolgens op de toets MEM (om de lijst met opgeslagen radiozenders op te roepen) en selecteert u een cijfer door de draaiknop te draaien en in te drukken. Op die manier kunt u 12 zenders op‐ slaan. Of houd de toets 1...6 van de zender ingedrukt tot een akoestisch signaal klinkt, wat bevestigt dat de zender in de juiste zendertoets is opgeslagen. Op deze manier kunnen 6 zenders per frequentiebereik worden opgesla‐ gen. Om een zender op te roepen, selec‐ teert u het gewenste frequentiebereik en drukt u even op toets1...6 van de zender. Of selecteer het gewenste frequen‐ tiebereik en markeer dan het num‐ merveld van de opegslagen zender in
het display met de toets ⊲ of ⊳. Draai de draaiknop om handmatig in de lijst met opgeslagen zenders te zoeken. Naar radiozendernaam (alleen FM) zoeken Selecteer het FM-frequentiebereik en markeer dan de zendernaam in het display met de toets ⊲ of ⊳. Draai de draaiknop om handmatig naar de naam van de gewenste zen‐ der te zoeken. De alfabetische lijst bevat maximaal 50 FM radio zenders met de beste ontvangst. De lijst kan op elk gewenst moment worden bijgewerk 3 26.
Autostore-lijsten De zenders met de beste ontvangst in een frequentiebereik kunnen met de autostore-functie automatisch wor‐ den opgezocht en opgeslagen.
Radio Automatische zenderopslag
Zender oproepen
R10 / CD10 Het FM-frequentiebereik heeft een automatische autostore-lijst (FMT), waar 6 zenders kunnen worden op‐ geslagen. Houd de toets BND ingedrukt: De 6 zenders met de beste ontvangst worden automatisch opgeslagen in FMT. Vanwege de signaalsterkte is het mo‐ gelijk dat minder dan 6 zenders wor‐ den opgeslagen. Om de autostore-procedure te annu‐ leren, drukt u op de toets _ of 6 of drukt u nogmaals op de toets BND.
R10 / CD10 Selecteer het gewenste frequentiebe‐ reik en druk dan even op de toets 1...6 om een opgeslagen zender op te roepen.
CD20 Afhankelijk van de auto worden maxi‐ maal 60 radiozenders continu bijge‐ werkt en automatisch opgeslagen door het systeem. CD30 BT Afhankelijk van de auto worden maxi‐ maal 50 radiozenders continu bijge‐ werkt en automatisch opgeslagen door het systeem.
CD20 Selecteer het gewenste frequentiebe‐ reik en druk dan even op de toets 1...6 om een opgeslagen zender op te roepen. Of selecteer het gewenste frequen‐ tiebereik en markeer dan het num‐ merveld van de opgeslagen zender in het displaymenu met de toets _ of 6. Druk herhaalde malen op de toets 1 of 4 om handmatig in de lijst met opgeslagen zenders te zoeken. CD30 BT Selecteer het gewenste frequentiebe‐ reik en druk dan even op de toets 1...6 om een opgeslagen zender op te roepen. Of selecteer het gewenste frequen‐ tiebereik en markeer dan het num‐ merveld van de opegslagen zender in
27
het display met de toets ⊲ of ⊳. Draai de draaiknop om handmatig in de lijst met opgeslagen zenders te zoeken.
Zenders handmatig bijwerken
Zenders kunnen ook handmatig in de autostore-lijst worden opgeslagen (niet met R10 / CD10). Om de lijst met zenders bij te werken en de meest recente te verkrijgen, ac‐ tiveert u het bijwerken van het sys‐ teem handmatig. Het geluid wordt tij‐ dens handmatig bijwerken stil. CD20 Druk op de toets H om het Radiofuncties-menu te openen. Druk op de toets 1 of 4 om FM-lijst bijwerken te selecteren en druk op j/OK om het bijwerken te bevesti‐ gen. CD30 BT Druk op de toets 0 om het Radiofuncties-menu te openen. Draai de draaiknop om FM-lijst bijwerken te selecteren en druk erop om het bijwerken te bevestigen.
28
Radio
Radio Data System (RDS) RDS is een FM-zender die u de ge‐ wenste zender helpt vinden en sto‐ ringsvrije ontvangst ervan verzekert.
Voordelen van RDS
■ De programmanaam van de geko‐ zen zender verschijnt op het dis‐ play in plaats van de frequentie er‐ van. ■ Tijdens het automatisch zoeken naar een zender stemt het infotain‐ mentsysteem uitsluitend af op RDS-zenders. ■ Het infotainmentsysteem stelt met behulp van AF (Alternative Fre‐ quency) altijd automatisch af op de zendfrequentie met de beste ont‐ vangst van de gekozen zender.
R10 / CD10 RDS configureren Druk herhaalde malen op de toets MENU totdat AF-RDS verschijnt.
RDS in-/uitschakelen Stel RDS in op On of Off door op de toets _ of 6 te drukken.
CD20 RDS configureren Druk op de toets H om het Radiofuncties-menu te openen. Druk op de toets 4 of 1 totdat AFRDS verschijnt. RDS in-/uitschakelen Stel RDS in op On of Off met de toets _ of 6. I Verkeersinformatie (verkeersberichten) Verkeersinformatiezenders zijn FM RDS-zenders die verkeersinformatie uitzenden. I Verkeersinformatie in- of uitschake‐ len Het in- en uitschakelen van de ver‐ keersberichten: Druk op de H-toets om het Radiofuncties-menu op te roepen.
Druk op de toets 4 of 1 totdat i Verkeer verschijnt. Schakel i Verkeer in/uit met de toets _ of 6. ■ Als verkeersinformatie is ingescha‐ keld, verschijnt i Verkeer in het ra‐ diohoofdmenu. ■ Er worden alleen verkeersinforma‐ tiezenders weergegeven. ■ Als verkeersinformatie is ingescha‐ keld, wordt het afspelen van de CD-/MP3/AUX voor de duur van het verkeersbericht onderbroken. ■ Verkeersberichten worden niet au‐ tomatisch uitgezonden wanneer het langegolf- of middengolf-fre‐ quentiebereik is geselecteerd. Ver‐ ander de audiobron of het frequen‐ tiebereik in FM om te verzekeren dat verkeersberichten automatisch worden uitgezonden. Verkeersberichten blokkeren Een verkeersbericht bijv. tijdens het afspelen van cd/mp3 blokkeren: Druk op de toets RADIO/CD of H.
Radio Het huidige verkeersbericht wordt on‐ derbroken, maar de verkeersinforma‐ tie blijft ingeschakeld.
tiebereik in FM om te verzekeren dat verkeersberichten automatisch worden uitgezonden.
I Nieuwsberichten Nieuwszenders zijn FM RDS-zenders die nieuwsberichten uitzenden. I Nieuwsberichten in- en uitschakelen Ga als volgt te werk om I News be‐ richten in- en uit te schakelen: Druk op de H-toets om het Radiofuncties-menu op te roepen. Druk op de toets 4 of 1 totdat I News verschijnt. Schakel I News in/uit met de toets _ of 6. ■ Er worden alleen nieuwszenders weergegeven. ■ Als nieuwsberichten zijn ingescha‐ keld, wordt het afspelen van de cd/ mp3/aux voor de duur van het nieuwsbericht onderbroken. ■ Verkeersberichten worden niet au‐ tomatisch uitgezonden wanneer het langegolf- of middengolf-fre‐ quentiebereik is geselecteerd. Ver‐ ander de audiobron of het frequen‐
I News berichten blokkeren Een nieuwsbericht bijv. tijdens het af‐ spelen van cd/mp3/aux blokkeren: Druk op de toets RADIO/CD of H. Het nieuwsbericht wordt onderbro‐ ken, maar I News-berichten blijven in‐ geschakeld.
CD30 BT RDS configureren Met de radio aan drukt u op de toets RADIO/CD om het Radiofunctiesmenu te openen. RDS in-/uitschakelen Schakel RDS-AF in/uit en druk op de draaiknop om te bevestigen. RDSAF verschijnt op het displayscherm wanneer dit ingeschakeld wordt. I Verkeersinformatie (verkeersberichten) Verkeersinformatiezenders zijn FM RDS-zenders die verkeersinformatie uitzenden.
29
I Verkeersinformatie in- of uitschake‐ len Het in- en uitschakelen van de ver‐ keersberichten: Met de radio aan drukt u op de toets RADIO/CD om het Radiofunctiesmenu te openen. Schakel i Verkeer in/uit en druk op de draaiknop om te bevestigen. ■ Als verkeersinformatie is ingescha‐ keld, verschijnt i Verkeer in het ra‐ diohoofdmenu. ■ Er worden alleen verkeersinforma‐ tiezenders weergegeven. ■ Als verkeersinformatie is ingescha‐ keld, wordt het afspelen van de cd-/ mp3 voor de duur van het verkeers‐ bericht onderbroken. ■ Verkeersberichten worden niet au‐ tomatisch uitgezonden wanneer het langegolf- of middengolf-fre‐ quentiebereik is geselecteerd. Ver‐ ander de audiobron of het frequen‐ tiebereik in FM om te verzekeren dat verkeersberichten automatisch worden uitgezonden.
30
Radio
Verkeersberichten blokkeren Een verkeersbericht bijv. tijdens het afspelen van cd/mp3 blokkeren: Druk op de draaiknop. Het verkeersbericht wordt onderbro‐ ken, maar de verkeersinformatie blijft ingeschakeld. Programmatype (PTY) zoeken Druk op de RADIO/CD-toets om het Radiofuncties-menu op te roepen. Druk op ⊲ of ⊳ om het frequentiebe‐ reik te openen. Draai de draaiknop om PTY te selec‐ teren. Druk op de draaiknop of de toets ⊲ of ⊳ om de lijst met programmatypes weer te geven. Selecteer een programma uit de vol‐ gende mogelijkheden: ■ Nieuws ■ Popmuziek ■ Sport ■ Klassieke muziek ■ Varia Selecteer een zender uit de lijst.
Het systeem stelt automatisch een programma voor dat overeenkomt met de eerste selectie. Tekstinformatie (radiotekst) Bepaalde FM-zenders versturen tekstinformatie die betrekking heeft op het uitgezonden programma (bijv. naam van een nummer). Druk even op de toets A om deze in‐ formatie te bekijken. Druk opnieuw op A of verander de bron om terug te keren naar het ori‐ ginele weergavescherm.
Cd-speler
Cd-speler
Algemene informatie CD10 / CD20 / CD30 BT
Algemene informatie .................... 31 Gebruik ........................................ 32
De cd-speler van het infotainment‐ systeem kan audio-cd's, mp3-cd's en ook wma-cd's (alleen CD30 BT) af‐ spelen. Belangrijke informatie over audio- en mp3/wma-cd's
Voorzichtig Plaats in geen geval dvd's, singlecd's met een diameter van 8 cm of speciaal vormgegeven cd's in de audiospeler. Plak nooit stickers op uw cd's. De cd's kunnen in de speler vast blij‐ ven zitten en het afspeelmecha‐ nisme zwaar beschadigen. Een kostbare vervanging van uw toe‐ stel is dan noodzakelijk. ■ Audio-cd's met kopieerbeveiliging die niet voldoen aan de audio-cd-standaard, worden moge‐ lijk niet correct of zelfs helemaal niet afgespeeld.
31
■ Zelf-opgenomen cd-r's en cd-rw's en wma-bestanden met Digital Rights Management (DRM) van on‐ line muziekwinkels spelen wellicht niet goed of helemaal niet. ■ Bij Mixed-Mode-CD's (combinaties van audio en data, bijv. MP3) wor‐ den alleen de audio-nummers her‐ kend en afgespeeld. ■ Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's zijn kwetsbaarder dan voorbespeelde cd's. Ga op een correcte manier met de cd's om. Dit geldt vooral voor zelfgebrande cd-r's en cd-rw's; zie hieronder. ■ Zorg dat er bij het wisselen van cd's geen vingerafdrukken op de cd's komen. ■ Berg cd's onmiddellijk veilig op na het uitnemen uit de cd-speler om ze tegen vuil en beschadiging te be‐ schermen. ■ Vuil en vloeistof op de cd's kunnen de lens van de audiospeler binnen in het apparaat vies maken en sto‐ ringen veroorzaken.
32
Cd-speler
■ Bescherm cd's tegen warmte en di‐ rect zonlicht. ■ De volgende beperkingen gelden voor mp3/wma-cd's: Alleen mp3-bestanden en wma-be‐ standen (alleen CD30 BT) kunnen worden gelezen. Wav-bestanden en gecomprimeerde bestanden kunnen niet worden afgespeeld. Maximale mapstructuurdiepte: 11 niveaus (De maximale mapstructuurdiepte die kan worden herkend met CD10: 7 niveaus) Maximaal aantal mp3- en/of wmabestanden dat kan worden opge‐ slagen: 1000 bestanden (Het maximale aantal mp3-bestan‐ den dat kan worden herkend met CD10: 250 bestanden) Toepasbare afspeellijstextensies: .m3u, .pls De afspeellijstitems moeten als re‐ latieve paden zijn opgemaakt ■ De bediening van de mp3- en wmabestanden is identiek. Wanneer een cd met wma-bestanden wordt
geplaatst (alleen CD30 BT), wor‐ den mp3-gerelateerde menu's weergegeven.
Gebruik CD10 Cd afspelen starten Schakel het infotainmentsysteem in en duw de cd met de bedrukte zijde naar boven in de cd-sleuf totdat deze erin getrokken is: het afspelen van de cd start automatisch. Als er reeds een cd in de speler is, drukt u op de toets SRC: het afspelen van de cd wordt gestart. Let op Afhankelijk van de op de audio- of mp3-cd opgeslagen gegevens wordt verschillende informatie over de cd en de actuele muziektrack op het display weergegeven. Album of nummer selecteren Druk op de toets ALBUM- of ALBUM + om een album of een nummer uit de lijst te selecteren.
Naar de volgende of vorige track gaan Druk de toets _ of 6 één of meerdere malen kort in. Snel vooruit of achteruit Houd de toets _ of 6 ingedrukt voor snel vooruit of achteruit van het hui‐ dige nummer. Willekeurig afspelen Druk even op de toets MIX om in te schakelen. MIX CD wordt even weergegeven in het display. MIX verschijnt op het display wan‐ neer willekeurig afspelen actief is. Druk even op de toets MIX om uit te schakelen. MIX OFF wordt even weergegeven in het display. Willekeurig afspelen kan ook worden uitgeschakeld door het uitwerpen van de cd.
Cd-speler Let op Willekeurig afspelen wordt niet uit‐ geschakeld wanneer het audiosys‐ teem uitgeschakeld wordt of de bron gewijzigd wordt. Pauze Druk even op de draaiknop, @ of te‐ gelijk op ! en # om het afspelen van cd/mp3 cd te onderbreken. MUTE verschijnt op het displayscherm. Druk op de draaiknop of toets _ of 6 om te deactiveren. CD-display Druk op de toets MENU. MENU wordt even weergegeven, gevolgd door de menutitel. Druk herhaalde malen op MENU tot CD DISPLAY wordt weer‐ gegeven (wordt alleen weergegeven wanneer een mp3-cd wordt afge‐ speeld). Druk op _ of 6 om de instellingen voor elke titel te openen.
Display-informatie selecteren Selecteer de gedetailleerde informa‐ tie die u weergegeven wilt zien tijdens het afspelen van elk nummer van een mp3-cd uit het volgende: ■ ALB-TRACK (album en nummer) ■ ALB-TIME (albumnummer en af‐ speelduur) ■ TRCK-TIME (nummer en afspeel‐ duur) Een cd verwijderen Druk op de d-toets: De cd wordt uit de cd-sleuf geworpen. Als de cd na het uitwerpen niet wordt verwijderd, wordt hij na enkele secon‐ den automatisch weer naar binnen getrokken.
CD20 Cd afspelen starten Schakel het infotainmentsysteem in en duw de cd met de bedrukte zijde naar boven in de cd-sleuf totdat deze erin getrokken is: het afspelen van de cd start automatisch.
33
Als er reeds een cd in de speler is, drukt u op de toets RADIO/CD: het afspelen van de cd wordt gestart. Let op Afhankelijk van de op de audio- of mp3-cd opgeslagen gegevens wordt verschillende informatie over de cd en de actuele muziektrack op het display weergegeven. Album of nummer selecteren Druk op de toets k of l om albums of nummers te selecteren. Druk op de toets 4 of 1 om een album of een nummer uit de lijst te selecte‐ ren. Naar de volgende of vorige track gaan Druk de toets 4 of 1 één of meerdere malen kort in. Snel vooruit of achteruit Houd de toets 4 of 1 ingedrukt voor snel vooruit of achteruit van het hui‐ dige nummer.
34
Cd-speler
Willekeurig afspelen Druk op de t-toets om het Audioinstellingen-menu op te roepen. Druk op de toets 4 of 1 en selecteer Random. Druk op de toets k of l om te acti‐ veren. Let op Bij een mp3-cd is de willekeurige af‐ speelfunctie van toepassing op het huidige album en wordt deze functie vervolgens toegepast op het vol‐ gende album. Pauze Druk op de toets @ of tegelijk op de toetsen ! en # om het afspelen van de cd/mp3-cd te onderbreken. Deze functie wordt automatisch uit‐ geschakeld wanneer het volume wordt ingesteld, de bron wordt gewij‐ zigd of automatische informatiebe‐ richten worden weergegeven.
Extra tekstinformatie (cd-text of id3-tag) weergeven Na het selecteren van een nummer of album drukt u op jOK om op de cd beschikbare tekstinformatie op te roe‐ pen (bijv. naam van artiest, album of nummer). De informatie is slechts korte tijd zichtbaar.
Als er reeds een cd in de speler is, drukt u op de toets RADIO/CD: het afspelen van de cd wordt gestart.
Een cd verwijderen Druk op de d-toets: De cd wordt uit de cd-sleuf geworpen. Als de cd na het uitwerpen niet wordt verwijderd, wordt hij na enkele secon‐ den automatisch weer naar binnen getrokken.
Album of nummer selecteren Draai de draaiknop om een album of nummer uit de lijst te selecteren.
CD30 BT
Snel vooruit of achteruit Houd de toets 2 of 3 ingedrukt voor snel vooruit of achteruit van het huidige nummer.
Cd afspelen starten Schakel het infotainmentsysteem in en duw de cd met de bedrukte zijde naar boven in de cd-sleuf totdat deze erin getrokken is: het afspelen van de cd start automatisch.
Let op Afhankelijk van de op de audio- of mp3-cd opgeslagen gegevens wordt verschillende informatie over de cd en de actuele muziektrack op het display weergegeven.
Naar de volgende of vorige track gaan Druk de toets 2 of 3 één of meer‐ dere malen kort in.
Willekeurig afspelen Open het menu Andere audioinstellingen. Selecteer Random en druk op de draaiknop om te activeren.
Cd-speler Let op Bij een cd met mp3/wma-bestanden is de willekeurige afspeelfunctie van toepassing op het huidige album en wordt vervolgens toegepast op het volgende album. Pauze Druk op de toets @ of tegelijk op de toetsen ! en # om het afspelen van de cd/mp3-cd te onderbreken. Deze functie wordt automatisch uit‐ geschakeld wanneer het volume wordt ingesteld, de bron wordt gewij‐ zigd of automatische informatiebe‐ richten worden weergegeven. Nummers selecteren met behulp van het audio-cd- of mp3-menu Tijdens het afspelen van een audiocd Een nummer op de audio-cd selecte‐ ren: Draai de draaiknop om het ge‐ wenste nummer te selecteren. Tijdens het afspelen van mp3 Druk op de toets ⊳ om de submap of het nummer te openen. Druk op de toets ⊲ om terug te keren naar de bovenliggende map.
Houd de toets ⊲ ingedrukt om terug te keren naar de hoofdmap. Houd de toets ⊳ ingedrukt om de naam weer te geven van het nummer dat wordt afgespeeld. Nadat een album geselecteerd is: ■ Druk op de draaiknop om de lijst met nummers weer te geven. ■ Draai de draaiknop om het gewen‐ ste nummer te selecteren. Extra tekstinformatie (cd-text of id3-tag) weergeven Na het selecteren van een nummer of album drukt u op de toets A om op de cd beschikbare tekstinformatie op te roepen (bijv. naam van artiest, album of nummer). Om het bijbehorende display af te sluiten, drukt u weer op A. Druk op de toets j om de volledige naam van het album of nummer dat wordt afgespeeld, weer te geven. Om het display af te sluiten, drukt u weer op j.
35
Een cd verwijderen Druk op de d-toets: De cd wordt uit de cd-sleuf geworpen. Als de cd na het uitwerpen niet wordt verwijderd, wordt hij na enkele secon‐ den automatisch weer naar binnen getrokken.
36
AUX-ingang
AUX-ingang
Algemene aanwijzingen CD20 / CD30 BT
Algemene aanwijzingen ............... 36 Gebruik ........................................ 36
R10 / CD10
In het infotainmenttoestel bevindt zich een AUX-ingang voor het aansluiten van externe audiobronnen. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een draagbare cd-speler op de AUX-in‐ gang aan te sluiten met een 3,5 mm stekkeringang.
Gebruik Er is een AUX-ingang beschikbaar voor de aansluiting van externe audi‐ obronnen. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Het is mogelijk om bijvoorbeeld een draagbare cd-speler met RCA-stek‐ kers of een 3,5mm-stekkeringang aan te sluiten op de AUX-ingang.
R10 / CD10
Druk op de toets SRC om de AUXmodus te activeren en schakel het ex‐ tra apparaat vervolgens in.
Voorzichtig Voordat u een extra apparaat aan‐ sluit of loskoppelt, bijv. een draag‐ bare cd-speler, schakelt u de spe‐ ler en het infotainment-systeem uit
AUX-ingang om problemen met de geluidskwa‐ liteit en mogelijke schade aan de apparatuur te voorkomen.
om problemen met de geluidskwa‐ liteit en mogelijke schade aan de apparatuur te voorkomen.
Een op de AUX-ingang aangesloten audiobron kan alleen via de bedie‐ ningselementen op de audiobron worden bediend, d.w.z. niet via het in‐ fotainmentsysteem. Selecteer alleen een nummer rechtstreeks bij de ge‐ luidsbron wanneer de auto stilstaat. De naam van de artiest of het num‐ mer wordt niet op het display weer‐ gegeven.
Een op de AUX-ingang aangesloten audiobron kan alleen via de bedie‐ ningselementen op de audiobron worden bediend, d.w.z. niet via het in‐ fotainmentsysteem. Selecteer alleen een nummer rechtstreeks bij de ge‐ luidsbron wanneer de auto stilstaat. Na aansluiting via de stekkeringang detecteert het systeem de geluids‐ bron automatisch. Afhankelijk van het opnamevolume kan er een vertraging zijn voordat u de geluidsbron hoort. De naam van de artiest of het num‐ mer wordt niet op het display weer‐ gegeven.
CD20 / CD30 BT
Druk op de toets RADIO/CD om de AUX-modus te activeren en schakel het extra apparaat vervolgens in.
Voorzichtig Voordat u een extra apparaat aan‐ sluit of loskoppelt, bijv. een draag‐ bare cd-speler, schakelt u de spe‐ ler en het infotainment-systeem uit
37
38
USB-poort
USB-poort
Algemene aanwijzingen CD30 BT
Algemene aanwijzingen ............... 38 Opgeslagen audiobestanden afspelen ....................................... 39
Er is een USB-ingang beschikbaar voor de aansluiting van externe audi‐ obronnen. Let op Deze poort moet u altijd schoon- en drooghouden. Een mp3-speler, USB-opslagappa‐ raat of een iPod kunnen op de USBpoort worden aangesloten. Deze apparaten worden bediend via de bedieningselementen en menu's van het infotainmentsysteem.
Opmerkingen Mp3-speler en USB-opslagapparaten ■ De aangesloten mp3-speler en USB-opslagapparaten moeten aan de USB MSC-specificatie voldoen (USB Mass Storage Class). ■ Alleen mp3-spelers en USB-op‐ slagapparaten met een sectorom‐ vang van 512 bytes en een cluster‐ omvang die kleiner dan of gelijk is aan 32 kB in het FAT32-bestands‐ systeem, worden ondersteund. ■ Vaste-schijfstations (HDD) worden niet ondersteund. ■ De volgende beperkingen gelden voor de gegevens die opgeslagen zijn op een mp3-speler of een USBopslagapparaat. Alleen mp3-bestanden, wma- en ogg-bestanden kunnen worden ge‐ lezen. Wav-bestanden en alle an‐ dere gecomprimeerde bestanden kunnen niet worden afgespeeld. Maximale mapstructuurdiepte: 11 niveaus
USB-poort Maximaal aantal bestanden dat op‐ geslagen kan worden: 1000 bestanden Wma-bestanden met Digital Rights Management (DRM) van online muziekwinkels spelen wellicht niet goed of helemaal niet Toepasbare afspeellijstextensies: .m3u, .pls De afspeellijstitems moeten als re‐ latieve paden zijn opgemaakt
Opgeslagen audiobestanden afspelen CD30 BT Mp3-speler/USB-opslagapparaat Het systeem detecteert het extra ap‐ paraat wanneer een USB-apparaat is aangesloten en het AUX-USB-menu wordt automatisch weergegeven. Afhankelijk van het extra apparaat dat is aangesloten, selecteert u een map (mp3-speler, USB-apparaat) of een afspeellijst (draagbare, digitale mu‐ ziekspeler).
Nadat het is aangesloten, is het al‐ leen mogelijk om de bedieningsele‐ menten en menu's van het infotain‐ mentsysteem te gebruiken om het ex‐ tra apparaat te bedienen. De bediening van audiobronnen die aangesloten zijn via USB, is in het al‐ gemeen gelijk aan die voor een audio mp3/wma-cd 3 32. Een nummer selecteren Standaard worden de albums in alfa‐ betische volgorde vermeld. Wanneer een USB-apparaat aange‐ sloten is, bevinden alle mappen zich op hetzelfde niveau in de boomstruc‐ tuur. U kunt een nummer rechtstreeks se‐ lecteren door de draaiknop in het mid‐ den te draaien en in te drukken. Afhankelijk van het extra apparaat dat is aangesloten, kunt u als volgt uw selectie verfijnen tot mappen en be‐ standen of door te zoeken op criteria: ■ Artiesten ■ Albums ■ Genres
39
■ Afspeellijsten ■ Titels
Van USB-ingang loskoppelen
Het afspelen stopt onmiddellijk wan‐ neer het extra apparaat uit de USBingang wordt getrokken.
40
Streaming audio via Bluetooth
Streaming audio via Bluetooth Algemene informatie .................... 40 Bediening ..................................... 40
Algemene informatie Bluetooth-compatibele extra audio‐ bronnen (bijv. mobiele telefoons voor muziek, mp3-spelers enz.) die het Bluetooth-muziekprotocol A2DP on‐ dersteunen, werken draadloos op het infotainmentsysteem.
Opmerkingen
■ Het infotainmentsysteem werkt al‐ leen met Bluetooth-apparaten die A2DP (Advanced Audio Distribu‐ tion Profile) ondersteunen. Met ou‐ dere versies kunnen zich aanslui‐ tingsproblemen voordoen. ■ Het Bluetooth-apparaat moet AVRCP (Audio Video Remote Con‐ trol Profile), versie 1.0 of hoger on‐ dersteunen. Als het apparaat AVRCP niet ondersteunt, werkt al‐ leen de volumeregeling via het in‐ fotainmentsysteem. ■ Maak uzelf voorafgaand aan het aansluiten van het Bluetooth-appa‐ raat op het infotainmentsysteem vertrouwd met de bedieningsin‐ structies voor Bluetooth-functies.
Bediening Voorwaarden
Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan om een Bluetoothcompatibel audio-apparaat via het in‐ fotainmentsysteem te regelen. ■ De Bluetooth-functie van het info‐ tainmentsysteem moet geactiveerd zijn. ■ De Bluetooth-functie van de extra Bluetooth-compatibele audiobron moet geactiveerd zijn (zie de be‐ dieningsinstructies van het audioapparaat). ■ Afhankelijk van de audiobron kan het nodig zijn om dat apparaat op "zichtbaar" in te stellen (zie de be‐ dieningsinstructies van het audioapparaat). ■ De audiobron moet met het info‐ tainmentsysteem gekoppeld en verbonden zijn.
Streaming audio via Bluetooth CD30 BT Bluetooth-verbinding Een verbinding moet tot stand ge‐ bracht zijn tussen het audio-apparaat en het infotainmentsysteem via Blue‐ tooth, d.w.z. het apparaat moet aan de auto gekoppeld zijn voordat het wordt gebruikt. Er kunnen maximaal 5 audio-appara‐ ten gekoppeld en opgeslagen worden in de apparatenlijst, maar er kan er maar één tegelijkertijd verbonden zijn. Als het apparaat zowel audiospelerals telefoonfuncties heeft, worden beide functies gekoppeld. Mobiele te‐ lefoon koppelen 3 66. De telefoonfuncties blijven werken terwijl de audiospeler in gebruik is en audio-afspelen wordt tijdens het ge‐ bruik van de telefoon buiten werking gesteld.
Extra audio-apparaat aan infotainmentsysteem koppelen Om het audio-apparaat te koppelen, drukt u op toets 0 op het infotain‐ mentsysteem en selecteert u Bluetooth-verbinding. Selecteer een lege sleuf door de draaiknop te draaien en druk op de draaiknop of de toets ⊲ of ⊳ om het volgende menu weer te geven. Selecteer Audio-apparaat koppelen door de draaiknop te draaien en in te drukken en zoek vervolgens op het audio-apparaat naar Bluetooth-appa‐ ratuur in de omgeving van het appa‐ raat. Selecteer My Radiosat (bijv. de naam van het systeem) uit de lijst op het au‐ dio-apparaat en voer vervolgens, in‐ dien van toepassing, op het toetsen‐ bord van het audio-apparaat de kop‐ pelingscode in die op het display van het infotainmentsysteem wordt weer‐ gegeven. Als het audio-apparaat geen scherm heeft, voert u de standaard koppe‐ lingscode op het apparaat in en ver‐ volgens op het infotainmentsysteem.
41
Raadpleeg de bedieningsinstructies voor de standaard koppelingscode van dit audio-apparaat, gewoonlijk 0000. Afhankelijk van het apparaat moet de koppelingscode eventueel in omgekeerde volgorde worden inge‐ voerd, bijv. eerst op het infotainment‐ systeem. Wanneer het koppelen mislukt, wordt het bericht Verbinding mislukt. weer‐ gegeven en klinkt er een geluid. Her‐ haal de procedure zo nodig. Wanneer het koppelen voltooid is, wordt een bevestigingsbericht, ge‐ volgd door de naam van het gekop‐ pelde audio-apparaat, op het display van het infotainmentsysteem ge‐ toond. Let op Wanneer een Bluetooth-verbinding actief is, wordt de batterij van het au‐ dio-apparaat sneller ontladen wan‐ neer het audio-apparaat via het in‐ fotainment-systeem wordt bediend.
Audio-apparaat aansluiten
Om een audio-apparaat aan te sluiten nadat het gekoppeld is, of om een an‐ der gekoppeld audio-apparaat aan te
42
Streaming audio via Bluetooth
sluiten dan het huidige, drukt u op de toets 0 op het infotainmentsysteem en selecteert u Bluetooth-verbinding. De apparatenlijst toont de audio-ap‐ paraten die al gekoppeld zijn. Selec‐ teer het gewenste apparaat uit de lijst. Selecteer Apparaat verbinden... en bevestig door op de draaiknop te drukken. Een bericht op het display‐ scherm bevestigt dat het apparaat verbonden is.
Audio-apparaat ontkoppelen
Om een audio-apparaat van het info‐ tainmentsysteem te ontkoppelen, se‐ lecteert u het gewenste apparaat in het Bluetooth-verbinding-menu en selecteert u vervolgens Apparaat loskoppelen door de draaiknop te draaien en in te drukken. Een bericht op het displayscherm bevestigt de ontkoppeling. Als het audio-apparaat of de Blue‐ tooth-functie op het audio-apparaat wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐ raat ook van het infotainmentsysteem ontkoppeld.
Extra audio-apparaat van infotainmentsysteem ontkoppelen
Wanneer de lijst met gekoppelde au‐ dio-apparaten vol is, kan een nieuw apparaat alleen gekoppeld worden wanneer een bestaand apparaat wordt ontkoppeld. Om te ontkoppelen, d.w.z. het verwij‐ deren van een audio-apparaat uit het geheugen van het systeem, drukt u op de toets 0 op het infotainment‐ systeem en selecteert u Bluetoothverbinding. Selecteer het gewenste audio-apparaat uit de lijst, druk op de draaiknop of de toets ⊲ of ⊳ en se‐ lecteer Dit apparaat wissen.
Bediening via infotainmentsysteem
Bij draadloze koppeling en verbinding begint het afspelen van de audio au‐ tomatisch. Het audio-apparaat kan dan via de functietoetsen van het infotainment‐ systeem, draaiknoppen en display‐ menu's worden bediend.
Het bereik aan toegankelijke functies die via het infotainmentsysteem kun‐ nen worden bediend, hangt van het type audiospeler af. De bediening van het audio-apparaat, wanneer dit draadloos is verbonden, is gelijk aan de bediening voor de cdspeler 3 32.
Navigatie
Navigatie
Algemene aanwijzingen 9 Waarschuwing
Algemene aanwijzingen ............... 43 Gebruik ........................................ 46 Invoer van de bestemming .......... 53 Begeleiding .................................. 56 Symbolenoverzicht ...................... 60
Het navigatiesysteem is een hulp‐ middel voor uw navigatievermo‐ gen en komt niet daarvoor in de plaats. Rijd voorzichtig en veilig en let goed op. Wanneer het navigatiesysteem te‐ gen de verkeersregels ingaat, moet u altijd de verkeersregels volgen. Het navigatiesysteem zal u op be‐ trouwbare wijze naar uw gekozen be‐ stemming begeleiden zonder dat u wegenkaarten nodig hebt. Als de Verkeersinfo-dienst in uw land of regio beschikbaar is, wordt de hui‐ dige verkeerssituatie ook in de route‐ berekeningen in acht genomen. Het systeem ontvangt verkeersberichten in het huidige ontvangstgebied. Om de meest actuele realtime ver‐ keersinformatie te ontvangen, neemt u een abonnement op de Live dien‐ sten via de TomTom™-website.
43
Werking van navigatiesysteem
De positie en beweging van de auto worden door het navigatiesysteem met behulp van sensors gedetec‐ teerd. De afgelegde afstand wordt bepaald door het signaal van de snelheidsme‐ ter van de auto en richtingveranderin‐ gen bij bochten worden door een gy‐ rosensor bepaald. De positie wordt bepaald door gps-satellieten (Global Positioning System). Door deze sensorsignalen te vergelij‐ ken met de digitale kaarten op de SDkaart van het navigatiesysteem is het mogelijk om de positie van de auto nauwkeurig te bepalen. Wanneer de auto voor het eerst wordt gebruikt of na een tocht op een veer‐ boot enz., zal het systeem zichzelf kalibreren. Het is daarom normaal dat het niet de exacte locatie aangeeft tot de auto een bepaalde afstand heeft afgelegd.
44
Navigatie
Nadat u de bestemming of nuttige plaats (eerstvolgend tankstation, ho‐ tel enz.) hebt ingevoerd, wordt de route vanaf uw huidige positie naar de gekozen bestemming berekend. Routebegeleiding wordt geleverd via stembegeleiding en het display‐ scherm.
Na aflevering van een nieuwe auto is er een maximum van 60 dagen waarin de digitale kaart gratis kan worden bijgewerkt. Nadat deze pe‐ riode verstreken is, worden er kosten berekend voor kaart-updates.
9 Waarschuwing
Om de digitale kaarten bij te werken en voordeel te halen uit exclusieve downloaddiensten, waaronder real‐ time veiligheids- en verkeerswaar‐ schuwingen, moet een account wor‐ den aangemaakt op de TomTom™website en moet de gratis TomTom HOME™-software worden geïnstalleerd.
Gebieden zoals eenrichtingsstra‐ ten en voetgangerszones zijn niet op de kaart van het navigatiesys‐ teem aangegeven. In dergelijke gebieden kan het systeem een waarschuwing geven die geac‐ cepteerd moet worden. Let daarom in het bijzonder op een‐ richtingsstraten en andere wegen en inritten waar u niet mag inrij‐ den.
SD Card
Bij het navigatiesysteem wordt een SD-kaart geleverd die, onder meer, een digitale kaart van de steden en wegen in uw land bevat.
Software installeren
TomTom HOME™-softwareinstallatie
Account aanmaken Maak uw TomTom™-internetaccount aan via de TomTom™-website. Se‐ lecteer bijv. de optie Account aanmaken op de webpagina en voer de betreffende details in.
Steek de SD-kaart in de kaartlezer van uw computer (of een externe kaartlezer), terwijl u verbonden bent met het internet. De software-instal‐ latie wordt automatisch gestart. Volg de instructies op het scherm om de gratis TomTom HOME™-software te installeren. Uw SD-kaart wordt na de aanvanke‐ lijke installatie automatisch door het systeem herkend.
Navigatie SD-kaart en navigatiesysteem bijwerken
Updates worden regelmatig gegeven, bijv. voor revisies van kaarten en flit‐ slocaties. Deze updates zijn alleen beschikbaar via de TomTom HOME-software die via de SD-kaart kan worden opgeroe‐ pen. Met de TomTom HOME-software is het mogelijk om: ■ Het navigatiesysteem (kaarten, flit‐ slocaties enz.) bij te werken, ■ Een abonnement te nemen op LIVE diensten, ■ De systeemgegevens op uw com‐ puter op te slaan, ■ Gegevens toe te voegen of te ver‐ wijderen, ■ Het systeem aan te passen, ■ Correcties op de kaart te delen met de gemeenschap (Map Share™), ■ De volledige gebruikershandleiding van het TomTom™-navigatiesys‐ teem te downloaden.
De TomTom HOME-softwaremenu's leiden u door deze handelingen. Systeem bijwerken Om het navigatiesysteem optimaal te kunnen benutten, dient u het zo vaak mogelijk bij te werken. Map Share™kaartupdates kunnen bijvoorbeeld worden gedeeld met de gehele ge‐ meenschap van systeemgebruikers.
Hoofdfuncties van TomTom HOME-toepassing
Nieuwe en extra kaarten downloaden Selecteer het pictogram Kaarten toevoegen om het menu te openen waar kaarten gedownload kunnen worden. Stemmen, nuttige plaatsen enz. downloaden Selecteer het pictogram Verkeer, stemmen, flitslocaties toevoegen enz. om: ■ stemmen te downloaden om het systeem aan te passen ■ nuttige plaatsen enz. te downloa‐ den
45
Let op In bepaalde landen is het downloa‐ den en inschakelen van de camera‐ waarschuwingsoptie illegaal en kan dat resulteren in een vervolging. SD-kaart en systeemgegevens op‐ slaan Systeemgegevens kunnen op uw computer opgeslagen en ook zo no‐ dig hersteld worden. U wordt geadviseerd de systeemge‐ gevens regelmatig op te slaan. Door de gegevens op te slaan, kunnen ze worden hersteld, bijvoorbeeld wan‐ neer de SD-kaart wegraakt of be‐ schadigd wordt. Downloadinstructies Het is mogelijk om de volledige ge‐ bruikershandleiding voor het TomTom™-navigatiesysteem op te roepen. Systeem aanpassen Het is ook mogelijk het systeem aan te passen door nieuwe nuttige plaat‐ sen en kunstmatige stemmen te in‐ stalleren en door het kleurenschema aan te passen.
46
Navigatie
Gebruik Afstandsbediening
1. Toets in het midden Bevestigen, het snelmenu openen Op omhoog, omlaag, rechts, links drukken: In het menu of de kaart bewegen Op omhoog/omlaag drukken: De schaal van de kaart bijstellen (in-/ uitzoomen) Rechts drukken: Verkeersinfor‐ matie oproepen 2. Schermtoetsen (⌞ en ⌟)
Uit het menu: Handelingen selec‐ teren en bevestigen Uit de kaart: Linkertoets (⌞) - her‐ haalt een gesproken aanwijzing; rechtertoets (⌟) - toont de route‐ samenvatting 3. MENU: Het hoofdmenu openen 4. MAP 2D/3D Uit het menu: Geeft de kaart weer Uit de kaart: Schakelt de kaart naar 2D/3D-modus 5. BACK: Terug naar het vorige scherm
Met de schermtoetsen ⌞ en ⌟ worden handelingen geselecteerd of beves‐ tigd die onderaan het scherm worden weergegeven. De led op de afstandsbediening knip‐ pert eenmaal wanneer de afstands‐ bediening is verbonden met het navi‐ gatiesysteem. Om hem sneller te ver‐ binden, drukt u op een van de af‐ standsbedieningstoetsen terwijl het systeem start voordat dat de wette‐ lijke opmerkingen verschijnen. Wanneer de led knippert en er een bericht op het scherm verschijnt, moeten de batterijen worden vervan‐ gen.
Navigatie Batterij vervangen
Druk op de vergrendeling aan de ach‐ terzijde van het apparaat en til het toetsenbord eruit. Breng nieuwe batterijen aan (type: AAA / LR03 / UM4 1,5V) waarbij er‐ voor gezorgd moet worden dat ze cor‐ rect aangebracht worden; plaats ver‐ volgens het batterijdeksel terug.
Navigatiesysteem activeren Inschakelen Het navigatiesysteem schakelt auto‐ matisch in wanneer het contact wordt ingeschakeld. In andere gevallen drukt u op de toets X van het info‐ tainmentsysteem. Bij uitgeschakeld contact kan het na‐ vigatiesysteem gedurende ongeveer 20 minuten worden gebruikt. Druk op de toets X om het navigatiesysteem in te schakelen. Het systeem wordt ongeveer 20 minuten na de laatste in‐ voer van de gebruiker automatisch uitgeschakeld. Uitschakelen Bij uitgeschakeld contact wordt het navigatiesysteem automatisch uitge‐ schakeld wanneer het bestuurders‐ portier wordt geopend. Bij ingeschakeld contact drukt u op de toets X op het infotainmentsysteem om het navigatiesysteem uit te scha‐ kelen.
47
Menu's voor wisselen tussen navigatiesysteem en infotainmentsysteem Bij ingeschakeld infotainment- en na‐ vigatiesysteem drukt u op de toets NAVI van de bedieningselementen op de stuurkolom om tussen scher‐ men van het navigatie- en infotain‐ ment te wisselen. Wanneer de bedieningselementen van het infotainmentsysteem worden gebruikt om te wisselen, bijvoorbeeld de audiobron, verschijnt het infotain‐ mentsysteemscherm even over het navigatiesysteemscherm. Het display schakelt na korte tijd terug.
Klok
De klok wordt weergegeven wanneer naar het infotainmentsysteemscherm wordt geschakeld.
SD-kaart aanbrengen
Schakel het navigatiesysteem uit en steek de SD-kaart in sleuf ervan. De SD-kaart is breekbaar; buig hem niet.
48
Navigatie Gebruik alleen een SD-kaart die ge‐ schikt is voor het systeem.
Displayweergave Menuscherm
Snelmenu Het Snelmenu bevat een voorkeurs‐ selectie van enkele vaakgebruikte menu-items (bijv. verberg kaart, an‐ nuleer route, meld flitslocatie enz.). Om het snelmenu te openen, drukt u op de toets in het midden van de af‐ standsbediening. Kaartscherm
Steek de kaart op de juiste wijze erin, zoals getoond in de illustratie.
SD-kaart verwijderen
Selecteer SD-kaart verwijderen in het hoofdmenu en bevestig dan met de rechter schermtoets ⌟. Er wordt een bericht weergegeven wanneer het veilig is om de SD-kaart te verwijde‐ ren. Om de SD-kaart uit zijn sleuf te ver‐ wijderen, drukt u op de kaart en laat hem vervolgens los. De kaart springt iets uit de sleuf, waardoor deze kan worden verwijderd.
Het menuscherm bevat het volgende: 1. Menunaam 2. Selectie van submenu's 3. Schuifbalk menupagina Om het hoofdmenu te openen, drukt u op de toets MENU. Het menu kan meerdere schermpagi‐ na's bevatten. De schuifbalk geeft de huidige positie aan.
Navigatie Het kaartscherm bevat het volgende: 1. Waarschuwing van het volgende risicogebied binnen bereik (vaste of mobiele flitslocatie, school enz.) 2. Maximumsnelheid. Gaat rood branden en knipperen wanneer de snelheidsbeperking wordt overschreden 3. Naam van de volgende belang‐ rijke weg of verkeersbordinforma‐ tie, indien van toepassing 4. Verkeerszijbalk: Weergave van incidenten op de route, ontvangst‐ indicator verkeersinfo 5. Huidige tijd 6. Richting en afstand tot volgende richtingsverandering 7. Buitentemperatuur (afhankelijk van de auto) 8. Reisinformatie, bijv. geschatte aankomsttijd, totaal resterende afstand 9. Huidige locatie 10. Audiosysteeminformatie 11. Kompas
Om het kaartscherm op een willekeu‐ rig moment te openen, drukt u op de toets MAP 2D/3D. Verzeker u ervan dat alle aange‐ brachte veranderingen bevestigd worden met de schermtoetsen (⌞ en ⌟) voordat u naar het kaartscherm schakelt; an‐ ders gaan de veranderingen verloren. Druk in het kaartscherm nogmaals op de toets MAP 2D/3D om tussen 2D/ 3S kaartmodi te wisselen.
Begeleide rondleidingen
Het systeem biedt tutorials om snel vertrouwd te raken met de verschil‐ lende functies. Selecteer Korte rondleidingen in het hoofdmenu en vervolgens de gewen‐ ste rondleiding: ■ Gebruik van de afstandsbediening ■ Rijweergave ■ Menu-opties ■ Bekijk kaart ■ Route-berekening ■ Reisplanner
■ ■ ■ ■
49
Verkeersinfo Waarschuwingen en meldingen Snelmenu TomTom HOME
LIVE diensten
Live diensten omvatten veiligheids‐ waarschuwingen voor wegen, ac‐ tuele verkeersinformatie met HD Traf‐ ficService™, lokale zoekfunctie met Google™ en weersverwachting. Deze functies zijn gratis beschikbaar voor een proefperiode van 3 maanden, waarna een abonnement vereist is. Bezoek de TomTom-web‐ site en raadpleeg het gedeelte Services voor een abonnement op LIVE diensten. Live diensten zijn in sommige landen of regio's niet verkrijgbaar. Om op elk willekeurig moment de sta‐ tus van uw abonnement na te gaan, selecteert u My services in het menu LIVE services. Sommige functies kunnen pas in het hoofdmenu worden geselecteerd wanneer een abonne‐ ment op live diensten is genomen.
50
Navigatie
Voor toegang tot deze functies selec‐ teert u LIVE diensten uit het hoofd‐ menu van het navigatiesysteem. Veiligheidswaarschuwingen Deze dienst omvat mobiele flitsloca‐ ties in realtime, verkeersonveilige lo‐ caties en vaste flitslocaties. De nieuwste updates van vaste flit‐ slocaties kunnen via TomTom HOME™ worden gedown‐ load. Deze dienst kan op elk willekeurig moment via Veiligheidswaarschuwingen in het menu LIVE diensten worden geacti‐ veerd of gedeactiveerd. HD Traffic™ Om alleen actuele, realtime verkeers‐ informatie te ontvangen en de beste route naar uw bestemming te plan‐ nen, selecteert u HD Traffic in het menu LIVE diensten.
Lokale zoekfunctie van Google™ Met deze dienst kunt u een trefwoord gebruiken om een nuttige plaats snel te vinden en deze als een bestem‐ ming in te stellen. Het weer De weersverwachtingsdienst geeft weerberichten voor maximaal 5 dagen voor uw huidige locatie en uw gekozen bestemming.
Afbeeldingsviewer
Het systeem kan worden gebruikt om afbeeldingen te bekijken. Selecteer Viewer voor afbeeldingen in het hoofdmenu; de afbeeldingscollectie wordt geopend en er kan een afbeel‐ ding worden geselecteerd. Om door de afbeeldingen in de dia‐ voorstellingsmodus te schuiven, se‐ lecteert u Diavoorstelling met de rechter schermtoets ⌟ en stelt u de seconden-per-dia in wanneer daarom wordt gevraagd, met de richtingstoet‐ sen. Om de diavoorstelling op de handma‐ tige modus in te stellen, selecteert u Handmatig door helemaal naar rechts
van het display seconden-per-dia te gaan en dan de richtingstoetsen te gebruiken om handmatig door de af‐ beeldingen te schuiven. Start de dia‐ voorstelling door op de rechter schermtoets ⌟ te drukken. Afbeeldingen kunnen worden toege‐ voegd of verwijderd tijdens het bijwer‐ ken van het navigatiesysteem. Compatibele afbeeldingsindelingen zijn: ■ JPG: grijsschaal of RGB ■ BMP: 1-bits, 2 kleuren; 4-bits, 16 kleuren; 8-bits, 256 kleuren en 24-bits, 16,7 miljoen kleuren
Het navigatiesysteem instellen Navigatievolume Om het volume tijdens een gespro‐ ken aanwijzing te veranderen, draait u de knop X of drukt u op < of ] op het infotainmentsysteem. Of druk op de toets ! of # van de bedieningselementen op de stuurko‐ lom om het volume te veranderen.
Navigatie Om de gesproken aanwijzing te her‐ halen, drukt u op de linker schermtoets ⌞.
gen, selecteert u Wissel kaart en se‐ lecteert u vervolgens de noodzake‐ lijke kaart.
Systeemvoorkeuren Het systeem kan aan de persoonlijke wensen worden aangepast. Selec‐ teer Wijzig voorkeuren in het hoofd‐ menu om de aanpasbare voorkeuren te bekijken. Bepaalde menu-items kunnen ook sneller worden gevonden in het snel‐ menu. Druk op de toets in het midden op de afstandbediening om het Snelmenu te openen. Wijzig thuislocatie Om de locatie van uw opgegeven thuislocatie te wijzigen.
Spraak-voorkeuren Een stem selecteren voor het geven van gesproken aanwijzingen en men‐ selijke of kunstmatige stemmen se‐ lecteren. De aanwijzingen met menselijke stem geven alleen vereenvoudigde bege‐ leiding terwijl de aanwijzingen met kunstmatige stem wegaanwijzingen plus aanvullende informatie geven (bijv. verkeersborden en verkeersin‐ formatie enz.).
Beheer favorieten Opgeslagen favoriete bestemmingen wissen. Selecteer de gewenste in‐ voer, gevolgd door OK, met de schermtoets om de invoer te wissen. Wissel kaart Wordt gebruikt wanneer verschil‐ lende kaarten op de SD-kaart worden geïnstalleerd. Om de kaart te wijzi‐
Stem uitschakelen De gesproken aanwijzingen uitscha‐ kelen en alleen het kaartscherm voor begeleiding gebruiken. Zet geluid uit Al het geluid uitschakelen, inclusief gesproken aanwijzingen en waar‐ schuwingen enz.. Om het geluid weer aan te zetten selecteert u Zet geluid aan.
51
Veiligheids-voorkeuren Om geluidswaarschuwingen tijdens het rijden in te schakelen (bijv. bij het overschrijden van een ingestelde snelheid of of bij het naderen van scholen enz.). Deze optie kan ook worden gebruikt om de menu's te ver‐ eenvoudigen. Planningvoorkeuren Er zijn vijf soorten planningsvoorkeu‐ ren waaruit kan worden gekozen. De aanbevolen voorkeur is Snelste route. Na het selecteren van de plannings‐ criteria kunt u via het systeem de functie IQ Routes™ activeren. Na het activeren plant deze functie de beste route met inachtneming van de gel‐ dende maximumsnelheden. Tolwegvoorkeuren: Nadat een be‐ stemming is ingevoerd, vraagt het systeem u of u dit verzoek wilt veran‐ deren. Selecteer een van de 3 types planningsvoorkeuren en sluit vervol‐ gens af met de rechter schermtoets ⌟.
52
Navigatie
Wegtypes: Selecteer voorkeuren m.b.t. specifieke opbouw van de reis, zoals onverharde wegen en veer‐ overtochten. Toon rijbaanbeelden Bij het naderen van een belangrijke afslag kan het systeem omschakelen naar een close-up van de afslag met een richtingspijl en wegwijzers. U kunt deze functie naar keuze uitscha‐ kelen. Zoom automatisch Tijdens begeleiding zoomt het display geleidelijk in voor elke richtingsveran‐ dering. Indien gewenst, kan deze mo‐ dus worden uitgeschakeld. Toon NP op kaart Om de nuttige plaatsen (NP's) te se‐ lecteren die op de kaart worden weer‐ gegeven. Beheer NP's Nuttige plaatsen (NP's) of NP-cate‐ gorieën toevoegen, aanpassen of verwijderen.
Kies eenheden Maateenheden: Selecteer Mijl of Kilometer en selecteer vervolgens OK met behulp van de schermtoets. Klok: selecteer een van de 3 weerga‐ veopties voor de klok en selecteer vervolgens OK met behulp van de tip‐ toets om naar de volgende stap te gaan. Coördinaten: selecteer een van de 3 opties voor lengte en breedte en se‐ lecteer vervolgens OK met behulp van de tiptoets om naar de volgende stap te gaan. Tips weergeven/verbergen Wanneer het navigatiesysteem wordt gebruikt, toont het systeem tips om de functies optimaal te kunnen gebrui‐ ken. Deze kunnen worden uitgescha‐ keld door Verberg tips te selecteren. Om weer in te schakelen, selecteert u Toon tips. Wijzig autosymbool Verandert de stijl van het autosym‐ bool.
2D-kaartinstellingen De standaard kaartinstellingen tus‐ sen 2D en 3D wisselen. Kompas-voorkeuren Wijzigt de oriëntatie van het kompas op het kaartscherm. Statusbalk-voorkeuren Voegt toe aan de lijst met opties die op de statusbalk van de navigatie‐ kaart verschijnen. Voorkeuren naam Voor het weergeven van straatnamen en huisnummers op de kaart. Gebruik dag/nachtkleuren In de standaard automatische modus schakelt het systeem automatisch tussen dag- en nachtmodus. Wanneer de voorkeur wordt gegeven aan de handmatige modus, kan de automatische modus worden uitge‐ schakeld door Daglichtkleuren of Nachtkleuren te selecteren. Automatisch inschakelen kan op‐ nieuw worden geactiveerd met het menu Wijzig helderheid.
Navigatie Wijzig kaartkleuren Er kunnen ook nieuwe kleuren wor‐ den gedownload. Om een gedown‐ loade kleur te selecteren, selecteert u een extra kleurenschema, vervolgens de gewenste kleur. Wijzig helderheid Pas de helderheid van het scherm aan de externe verlichtingsomsta‐ dingheden aan. Stel klok in Wanneer de klokken in de zomer of de winter veranderen, of wanneer u naar het buitenland reist, moet de tijd van het systeem worden aangepast. Selecteer Stel klok in; het systeem biedt drie weergavemodi. Selecteer de gewenste modus en vervolgens OK met de schermtoets. Stel de klok in en selecteer vervolgens OK. Kloksynchronisatie: De synchronisa‐ tieoptie maakt het mogelijk de tijd rechtstreeks in te stellen met behulp van gps-informatie. Selecteer de op‐ tie Synchr. met de linker schermtoets ⌞.
53
Opstart-voorkeuren Wordt gebruikt om de opstartinstellin‐ gen van het systeem en ook de op‐ startpagina te veranderen door deze aan te passen met een gekozen foto.
Na het herstel start het systeem op‐ nieuw op in het Engels.
Toon minder menu-opties Biedt de mogelijkheid om het menu te vereenvoudigen om het gebruik te vergemakkelijken. Om alle opties op‐ nieuw te activeren, selecteert u dit pictogram opnieuw.
Bestemming selecteren
Wijzig taal Om de taal te wijzigen, selecteert u Taal:, de gewenste taal kan vervol‐ gens worden geselecteerd in de lijst. Herstel fabrieks-instellingen Om alle systeemparameters terug te zetten en alle persoonlijke gegevens te verwijderen. Selecteer Herstel fabrieksinstellingen in het hoofdmenu, volg dan de instructies op het scherm met behulp van de schermtoetsen. Gedeeltelijk herstel: hiermee is de verwijdering van alle persoonlijke ge‐ gevens mogelijk (favorieten, recente bestemmingen enz.).
Invoer van de bestemming Selecteer uit het hoofdmenu Navigeer naar... en kies dan uit de volgende opties: Thuis Leidt u naar uw huisadres. Voor het opslaan van het adres van uw thuislocatie raadpleegt u Favoriet toevoegen en opslaan. Favoriet Een opgeslagen lijst met veelbe‐ zochte bestemmingen. ■ Selecteer Favoriet en bevestig. ■ Kies de gewenste bestemming uit de lijst en bevestig. Voor het opslaan van een bestem‐ ming in de favorietenlijst raadpleegt u Favoriet toevoegen en opslaan.
54
Navigatie
Let op Het pictogram Favoriet wordt grijs als geen bestemmingen als een Fa‐ voriet zijn opgeslagen.
Nuttige plaats (NP) Een nuttige plaats (NP) is een dienst, een firma of een toeristisch gebied vlakbij een locatie. NP's zijn onder‐ verdeeld in verschillende categorieën (bijv. restaurants, musea, parkeerter‐ reinen enz.). Selecteer Nuttige plaats en bevestig en zoek dan naar een NP uit de vol‐ gende opties:
Adres Voer het gehele of een deel van het adres (in d.w.z. plaats en straat of stadscentrum, postcode enz.). Let op Alleen adressen die via de digitale kaart aan het systeem bekend zijn, worden geaccepteerd. ■ Wanneer het systeem voor de eer‐ ste keer wordt gebruikt, stelt u het bestemmingsland in. ■ Voer de naam van de gewenste plaats in. Het systeem kan meer‐ dere plaatsen voorstellen (de eer‐ ste regel is altijd in geel gemar‐ keerd). ■ Selecteer de gewenste plaats uit de lijst met suggesties en selecteer OK met de schermtoets. ■ Ga op dezelfde manier te werk voor Straat: en Huisnummer:.
Als de gewenste plaats niet in de korte lijst met suggesties verschijnt, kan een complete lijst ook worden op‐ geroepen via de vervolgpijl (in de rechter bovenhoek van het scherm). Het systeem slaat eerder ingevoerde plaatsen op in zijn geheugen. Deze kunnen dan rechtstreeks uit de volle‐ dige lijst worden geselecteerd via de vervolgpijl. Recente bestemming Selecteer een bestemming uit de lijst met adressen die het laatst gebruikt zijn en die automatisch opgeslagen zijn.
Zoeken op NP-naam Voer de naam van de NP in en het systeem zal automatisch naar de nut‐ tige plaats gaan zoeken. Zoeken op NP-categorie Selecteer het gewenste type catego‐ rie (bijv. musea) en kies dan het ge‐ wenste gebied uit de volgende opties: ■ NP dichtbij, ■ NP in stad ■ NP dicht bij huis Selecteer OK om het zoeken te be‐ ginnen.
Navigatie Locatie op de kaart Een bestemming op de kaart kan wor‐ den gedefinieerd. Plaats de cursor op deze bestemming en bevestig. Het systeem berekent de route. Lengte- en breedtegraad Bepaalt een bestemming op basis van lengtegraad en breedtegraad‐ waarden.
Bevestig de bestemming
Zodra de bestemmingsinformatie in‐ gevoerd is, berekent het systeem de route. Aan het einde van de bereke‐ ning toont het systeem de navigatie‐ samenvatting en stelt twee opties voor: ■ Detail: Geeft de details van de reis in verschillende vormen weer. Raadpleeg Route-informatie in het hoofdstuk Begeleiding. ■ OK: Begeleiding start. Indien niet bevestigd, wordt deze pa‐ gina na enkele seconden gesloten en start de begeleiding automatisch. De functie IQ routes™ kan de reistijd met statische gegevens optimalise‐ ren. Voor het activeren en deactive‐
ren van deze functie kunt u Routeberekening in het hoofdstuk Gebruik raadplegen.
Voeg favoriet toe en sla hem op
Selecteer Voeg favoriet toe uit het hoofdmenu. De locatie voor uw favoriet kan wor‐ den geselecteerd uit de volgende op‐ ties: Thuis Sla uw thuisadres op als een favoriet. Favoriet Niet gebruikt. Adres Wanneer een adres wordt ingevoerd, kiest u uit de volgende opties: ■ Stadscentrum, ■ Straat en huisnummer, ■ Postcode, ■ Kruising of splitsing. Recente bestemming Selecteer een favoriete locatie uit de lijst van degene die onlangs zijn inge‐ voerd als bestemming.
55
Nuttige plaats Wanneer u een nuttige plaats (NP) aan uw favorieten toevoegt, kiest u uit de volgende opties: ■ NP dichtbij: Zoekresultaat uit een lijst met NP's vlakbij uw huidige po‐ sitie. ■ NP in stad: Kies een NP in een be‐ paalde plaats of stad. De plaats/ stad moet worden opgegeven. ■ NP dicht bij huis: Zoekresultaat uit een lijst met NP's vlakbij uw thuis‐ locatie. Wanneer naar een bestemming wordt genavigeerd, kan er ook een selectie uit een lijst met NP's worden ge‐ maakt: ■ NP op de route, ■ NP nabij bestemming. Mijn locatie Wanneer men onderweg bij een inte‐ ressante locatie is gestopt, kan dit als een favoriet worden opgeslagen. Het systeem zal altijd een naam voorstel‐ len, gewoonlijk een adres, maar een
56
Navigatie
naam kan worden gekozen. Om de naam in te voeren, begint u gewoon te typen. Locatie op de kaart Selecteer de locatie van de favoriet met behulp van de cursor, selecteer vervolgens OK met behulp van de schermtoets. Lengte- en breedtegraad Maakt een favoriet op basis van de ingevoerde lengtegraad- en breedte‐ graadwaarden.
Favoriet wissen of hernoemen
Selecteer Wijzig voorkeuren, selec‐ teer vervolgens Beheer favorieten: selecteer de favoriet en dan Verwijder item of Hernoem item met behulp van de schermtoets.
Bereid de route vooraf voor
Reizen kunnen vooraf worden ge‐ pland, bijv. om erachter te komen hoe lang een reis naar verwachting zal du‐ ren of om de route te controleren. Selecteer Bereid route voor uit het hoofdmenu. Kies een beginpunt op dezelfde manier waarop u de bestem‐
ming hebt gekozen en selecteer ver‐ volgens een bestemming. Kies het type route en bevestig. Het systeem plant de route en maakt de weergave van details mogelijk.
Toon als afbeeldingen Toont wijzigingen in richtingen als af‐ beeldingen.
Begeleiding
Toon routedemo Toont een demonstratie van de route. De snelheid van de demonstratie kan worden geselecteerd.
Route-informatie
Om de route te bekijken voordat de begeleiding begint, selecteert u Toon route nadat een bestemming is inge‐ voerd: Selecteer de details van de route uit de volgende opties: Toon als tekst Toont de routeplanning. Verschil‐ lende details van de route worden weergegeven: ■ pijlen die richtingsveranderingen aangeven, ■ wegtypes, ■ straatnamen, ■ afstand voor een splitsing.
Toon routekaart Toont de kaart van de route.
Toon samenvatting Toont details van de reistijd, de af‐ stand en het type route. Om deze pa‐ gina rechtstreeks vanuit de navigatie‐ kaart te openen, drukt u op de rechter schermtoets. Verkeer op route tonen Geeft een overzicht van verkeersinci‐ denten die de reis vertragen.
Wijzig reisplan
Om de route aan te passen, selec‐ teert u Zoek alternatief in het hoofd‐ menu. U hebt de volgende opties:
Navigatie Bereken alternatief Berekent een alternatief voor de reeds geplande route. Het systeem gaat op zoek naar een andere route vanaf uw huidige locatie naar de be‐ stemming. Vermijd obstructie Selecteer dit wanneer er een wegver‐ sperring of een verkeersopstopping die niet werd aangegeven door de verkeersinformatiedienst. Er kan wor‐ den gekozen hoeveel van de route moet worden gemeden: Vermijd 100 m, 500 m, 2000 m of 5000 m. Het systeem berekent de route op‐ nieuw, waarbij het gedeelte van de route over de geselecteerde afstand wordt gemeden. Herbereken origineel Keert terug naar de originele route. Vermijd deel van route Mijdt een specifiek deel van de route, zoals een weg of een splitsing. Kies de weg die moet worden gemeden uit de lijst met wegen op de route.
Beperk vertragingen Selecteer dit menu om de route te plannen op basis van de nieuwste verkeersinformatie. Reis via... Selecteer dit om de route te wijzigen, zodat het langs een bepaalde locatie loopt, bijv. om iemand op te pikken. De locatie wordt op dezelfde manier gekozen als de bestemming wordt gekozen, dus alle zelfde opties kun‐ nen worden geselecteerd: Adres, Favoriet, Nuttige plaats en Locatie op de kaart. Het systeem zal een nieuwe route be‐ rekenen naar de bestemming die langs de gekozen locatie loopt.
Begeleiding uitschakelen
Om de begeleiding tijdens het uitvoe‐ ren te stoppen, selecteert u Wis route (of Route annuleren) in het hoofdmenu en bevestigt u. Om de be‐ geleiding te hervatten, selecteert u Navigeer naar... en vervolgens Recente bestemming.
57
Bekijk kaart
Selecteer Bekijk kaart in het hoofd‐ menu of gebruik een van de richtings‐ toetsen op de bediening. Met de rech‐ ter schermtoets zoemt u in met de omhoog- en omlaagtoetsen. Om de opties te openen, drukt u op de OKknop, vervolgens op de rechter schermtoets. Opties Open de optie in de kaartweergave. Met dit menu kan informatie worden geselecteerd die in de kaartweergave wordt getoond. Om de weergave‐ voorkeuren voor nuttige plaatsen (NP) te wijzigen, drukt u op de linker schermtoets. Om de selectie te be‐ vestigen, drukt u op de rechter schermtoets. Zoek De kaart kan op een specifieke locatie worden gecentreerd; druk op de lin‐ ker schermtoets en met dit menu kunt u de volgende items centreren: ■ uw thuisadres, ■ een favoriet, ■ een adres,
58
Navigatie
■ een recente bestemming, ■ een nuttige plaats, ■ uw huidige locatie. Cursorpositie: Om de Cursorpositie: vanuit de kaart‐ weergave te openen, drukt u op de OK-knop. Gebruik dit menu om: ■ de kaart op de voertuiglocatie te centreren, ■ naar een punt op de kaart te navi‐ geren, ■ naar een punt op de kaart te zoe‐ ken, ■ een punt op de kaart toe te voegen aan de favorieten, ■ een punt op de kaart toe te voegen aan de NP, ■ de locatie van de auto te corrigeren.
Help mij!
Help mij! gebruiken om een hulp te vinden en daarmee contact op te ne‐ men. De volgende opties kunnen worden geselecteerd:
Alarm- en hulpnummers Het menu Alarm- en hulpnummers biedt verschillende dienstencentra: ■ Dichtstbijzijnd politiebureau, ■ Dichtstbijzijnde dokter, ■ Dichtstbijzijnd ziekenhuis, ■ Dichtstbijzijnd openbaar vervoer, ■ Dichtstbijzijnde garage, ■ Dichtstbijzijnde tandarts, ■ Dichtstbijzijnde apotheek, ■ Dichtstbijzijnde dierenarts. Bij het selecteren van een diensten‐ centrum verschijnen de locatie en het telefoonnummer. Selecteer het dien‐ stencentrum als een bestemming door op de schermtoets te drukken. Rijd naar hulp Gebruik het systeem voor navigatie via het wegenstelsel naar: ■ Dichtstbijzijnde garage, ■ Dichtstbijzijnd ziekenhuis, ■ Dichtstbijzijnde dokter, ■ Dichtstbijzijnd politiebureau,
■ Dichtstbijzijnde apotheek, ■ Dichtstbijzijnde tandarts. Waar ben ik? Het systeem toont uw huidige locatie (adres) en geeft de gps-coördinaten (lengte-/breedtegraad).
TomTom Flitslocaties
Het systeem kan veiligheidswaar‐ schuwingen of waarschuwingen voor flitslocaties snelheid op de route weergeven. Voor opties selecteert u TomTom Flitslocaties in het hoofd‐ menu: Meld flitslocatie Wanneer het systeem een camera niet aangeeft die zich op de route be‐ vindt, kunnen de details ervan hand‐ matig worden ingevoerd door Meld flitslocatie te selecteren. Het type camera moet worden inge‐ voerd (vast of mobiel). Het systeem opent een kaartpagina en met behulp van de richtingstoetsen plaatst u de rode markering op de locatie van de camera en bevestigt u deze met de schermtoetsen.
Navigatie Bevestig het type camera en wanneer Flitslocatie snelheid wordt gekozen, moet ook de snelheidsbeperking wor‐ den ingevoerd en bevestigd. Om het systeem camera's te laten in‐ tegreren die handmatig door andere gebruikers zijn ingevoerd moet u ge‐ abonneerd zijn op de camera-upda‐ tes in TomTom HOME. De camera‐ waarschuwing wordt alleen actief na‐ dat de locatie is bevestigd door de technische afdeling van TomTom. Het snelmenu kan ook worden ge‐ bruikt om een camera te melden. Se‐ lecteer Meld flitslocatie. Voor het sys‐ teem moet het type camera worden ingevoerd en vervolgens aan welke zijde van de weg de camera zich be‐ vindt. Bevestig met de rechter schermtoets. Wijzig waarschuwings-voorkeuren Gebruiken om de waarschuwingstijd voor de camera en het geluid van de waarschuwing te wissen of aan te passen.
Om camerawaarschuwingen (mo‐ biele camera, tolwegcamera enz.) toe te voegen, vinkt u de noodzakelijke cameratypes aan. Selecteer het type camera dat moet worden aangepast, en gebruik vervolgens de zachte toet‐ sen om met ja of nee te bevestigen of de waarschuwing moet worden ver‐ wijderd. Wanneer Nee wordt geko‐ zen, voert u de waarschuwingstijd voor de camera en OK in en met be‐ hulp van de zachte toets. Selecteer het gewenste geluid om te waarschuwen bij een naderende ca‐ mera. Test het geluid met behulp van de linkse schermtoets en bevestig dit met de rechter schermtoets. Alarmmeldingen uit De camerawaarschuwingen kunnen worden in/uitgeschakeld. Selecteer Alarmmeldingen uit in het hoofdmenu wanneer de waarschuwingen inge‐ schakeld zijn of Alarmmeldingen aan wanneer de waarschuwingen uitge‐ schakeld zijn.
59
Let op In bepaalde landen is het downloa‐ den en inschakelen van de camera‐ waarschuwingsoptie illegaal en kan dat resulteren in een vervolging.
Verkeersinfo
Hiermee kan actuele verkeersinfor‐ matie worden ontvangen van lokale bronnen. Verkeersinformatie kan het volgende omvatten: ■ ongevallen en ongelukken, ■ verkeersdrukte, ■ wegwerkzaamheden, ■ weersomstandigheden, ■ afgesloten rijstroken. De Verkeersinfo-service is niet be‐ schikbaar in alle landen en regio's. Verkeersongevallen worden aange‐ geven met gesproken meldingen en met symbolen op de kaart - zie het gedeelte Symbolenoverzicht. Om de status van de Verkeersinfoservice te tonen, worden de onder‐ staande pictogrammen weergegeven in het verkeerszijbalk:
60
Navigatie
A = Het apparaat is op zoek naar een FM-zender die verkeersin‐ formatie uitzendt.
toetsen op het betreffende scherm om meer gedetaileerde informatie over elk ongeval te bekijken.
$ = Verkeersinformatie is actueel of wordt bijgewerkt.
Bekijk kaart Met dit menu kan de kaart worden doorzocht en worden bijgewerkt met de verkeersinformatie in het gebied. De kaart toont de laatste, getoonde locatie. Voor informatie met betrekking tot de ongevallen die op de kaart worden getoond, selecteert u het ongeval met behulp van de rechter- en linkertoet‐ sen en bevestigt u vervolgens. Om een gebied dat u zoekt sneller te kunnen openen, voegt u het toe aan uw favorieten.
% = Informatie is minimaal 9 minu‐ ten niet bijgewerkt. ^ = Informatie is minimaal 14 mi‐ nuten niet bijgewerkt. & = Informatie is minimaal 19 mi‐ nuten niet bijgewerkt. * = Informatie is minimaal 24 mi‐ nuten niet bijgewerkt. Om de Verkeersinfo-dienst te behe‐ ren selecteert u Verkeersinfo (of H Traffic) uit het hoofdmenu en kiest u uit de volgende opties: Beperk vertragingen Selecteer dit menu om de route te plannen op basis van de nieuwste verkeersinformatie. Toon verkeersinfo op route Selecteer dit menu om een overzicht te bekijken van alle verkeersongeval‐ len op de route. Gebruik de scherm‐
Voorkeuren voor Verkeersinfo Het volgende kan worden gewijzigd: ■ Automatisch vertragingen na elke verkeersupdate minimaliseren. ■ Pieptoon om aan te geven wanneer de verkeerssituatie op de route ver‐ andert.
Lees verkeersinfo voor Selecteer dit menu om verkeerson‐ gevallen langs de route hardop voor te lezen.
Symbolenoverzicht L = Ongeluk M = File G = Een of meer rijstroken gesloten F = Weg afgesloten N = Verkeersongeluk E = Wegwerkzaamheden J = Zware regenval C = Sneeuw B = Krachtige wind, storm K = Mist I = IJs
Stemherkenning
Stemherkenning Algemene aanwijzingen ............... 61 Telefoonregeling .......................... 61
Algemene aanwijzingen De stemherkenningsfunctie van het handsfree-telefoonsysteem biedt u de mogelijkheid om bepaalde functies van de mobiele telefoon via gespro‐ ken instructies te bedienen. Spraaklabels kunnen voor de contac‐ ten in het autotelefoonboek worden gemaakt, waardoor u een contact kunt bellen zonder de naam van de beller of het nummer handmatig te selecteren. Om te verzekeren dat conversaties in de auto geen gesprekken naar een opgeslagen contact starten, moet de stemherkenningsfunctie eerst via de bedieningselementen op de stuurko‐ lom worden geactiveerd. Wanneer de functie niet goed werkt, zal de stemherkenningsfunctie u vra‐ gen de gewenste opdracht te herha‐ len, of speelt deze de beschikbare op‐ ties af.
61
Telefoonregeling Spraaklabels maken
Naast namen en nummers kunnen spraaklabels worden gemaakt wan‐ neer nieuwe contacten aan het auto‐ telefoonboek worden toegevoegd. Raadpleeg Bediening in het gedeelte Telefoon 3 69. Spraaklabels kunnen ook naderhand worden toegevoegd of gewijzigd door de volgende menu's en opties te se‐ lecteren: ■ Telefoonboekbeheer, ■ Telefoonboek auto, ■ Contact wijzigen. Selecteer het te wijzigen contact uit de lijst met contacten en selecteer vervolgens de volgende menuopties door de draaiknop te draaien en in te drukken. ■ (Gesproken vermelding), ■ Opnemen vermelding starten, Wanneer u gevraagd wordt een spraaklabel op te nemen, spreekt u in na de toon. Een melding vraagt het
62
Stemherkenning
spraaklabel te herhalen. Wanneer het systeem het herhaalde spraaklabel niet herkent, zal het systeem vragen het te herhalen. Een bericht bevestigt dat het spraaklabel is opgenomen. Na voltooiing zorgt u ervoor dat het spraaklabel wordt opgeslagen samen met de andere contactgegevens door Opslaan te selecteren.
Stemherkenning inschakelen
De stemherkenningsfunctie active‐ ren: ■ Druk op de toets 5 of w (op de be‐ dieningselementen van de stuurko‐ lom). Na de toon herhaalt u het spraaklabel dat voorheen is opgenomen voor het gewenste contact om het kiesproces te starten. Spreek het spraaklabel meteen uit, d.w.z. zeg niet eerst "Bel" voordat u het spraaklabel noemt. Wanneer het systeem het spraakla‐ bel niet herkent, wordt u gevraagd het te herhalen. Wanneer het spraaklabel nog niet wordt herkend, wordt de lijst met opgenomen spraaklabels terug‐
gespeeld. Herhaal het gewenste spraaklabel wanneer het wordt weer‐ gegeven, om het kiesproces te star‐ ten. Mocht het systeem het spraaklabel nog steeds niet herkennen, wordt de stemherkenningsfunctie automatisch uitgeschakeld.
Telefoon
Telefoon Algemene aanwijzingen ............... 63 Verbinding .................................... 65 Bluetooth-verbinding .................... 66 Noodoproep ................................. 68 Bediening ..................................... 69 Mobiele telefoons en CB-zendapparatuur .................... 75
Algemene aanwijzingen Het handsfree-telefoonsysteem biedt u de mogelijkheid om via de micro‐ foon en luidsprekers van de auto mo‐ biele telefoongesprekken te voeren en met het infotainmentsysteem de belangrijkste functies van de mobiele telefoon te bedienen. Om het handsfree-telefoonsysteem te kunnen gebruiken, moet de mo‐ biele telefoon via Bluetooth aangeslo‐ ten zijn. Niet alle functies van het handsfreetelefoonsysteem worden door elke mobiele telefoon ondersteund. Welke telefoonfuncties mogelijk zijn, hangt af van de desbetreffende mobiele te‐ lefoon en van de netwerkprovider. Raadpleeg de bedieningsinstructies voor uw mobiele telefoon of uw net‐ werkprovider.
63
Belangrijke informatie voor de bediening en de verkeersveiligheid 9 Waarschuwing Het gebruik van het handsfree-te‐ lefoonsysteem tijdens het rijden kan gevaarlijk zijn omdat uw con‐ centratie afneemt tijdens het tele‐ foneren. Parkeer de auto voordat u het handsfree-telefoonsysteem gebruikt. Volg de voorschriften van het land op waarin u rijdt. Volg ook de speciale voorschriften die in sommige gebieden gelden op en zet uw mobiele telefoon al‐ tijd uit als mobiel telefoneren ver‐ boden is, als de mobiele telefoon storing veroorzaakt of als zich ge‐ vaarlijke situaties kunnen voor‐ doen.
64
Telefoon 9 Waarschuwing
Voldoet aan EU R & TTE
Hierbij verklaren wij dat de Bluetoothsysteemontvanger voldoet aan de es‐ sentiële vereisten en andere rele‐ vante voorwaarden van Richtlijn 1999/5/EG.
Bedieningslementen op het infotain‐ mentsysteem of de stuurkolom: ■ De toets 6 of TEL: Opent het Telefoon-menu. Bedieningselementen alleen op de stuurkolom: ■ 7, 8: Gesprek aannemen, gesprek beëindigen/weigeren. ■ MODE/OK: Gesprek aannemen, gesprek beëindigen/weigeren, een handeling bevestigen. ■ 5 of w: Stemherkenning inschake‐ len/uitschakelen. Sommige kenmerken van het hands‐ free-telefoonsysteem kunnen ook worden bediend via stemherkenning 3 61.
Telefoonbedieningselementen
Bediening van displayscherm
Mobiele telefoons hebben invloed op uw omgeving. Daarom zijn vei‐ ligheidsvoorschriften opgesteld waarvan u zich op de hoogte moet stellen voordat u de telefoon ge‐ bruikt.
Bluetooth
Het handsfree-telefoonsysteem on‐ dersteunt Bluetooth Handsfree Pro‐ file V. 1.5 en is gespecificeerd in over‐ eenstemming met de Bluetooth Spe‐ cial Interest Group (SIG). Meer informatie over de specificatie is verkrijgbaar bij www.bluetooth.org/qualweb.
De belangrijkste telefoonbedienings‐ elementen zijn de volgende:
■ In het display omhoog/omlaag be‐ wegen: Draai aan de draaiknop. ■ In het display naar links/rechts be‐ wegen: Druk op de toets ⊲ of ⊳. ■ Handelingen bevestigen (en alleen naar rechts bewegen in het dis‐ play): Druk op de draaiknop.
Telefoon Toetsenborden in het display bedienen In het display weergegeven, alfabeti‐ sche en numerieke toetsenborden bewegen en tekens invoeren: Draai de draaiknop en druk hem in. Druk op de toets ⊲ of ⊳ om tussen het toetsenbordgebied en het bewerk/be‐ vestiggebied (d.w.z. Opslaan, Afbreken en de keuzeschakelaar voor het type toetsenbord) te bewe‐ gen. De toetsenbordkeuzeschakelaar schakelt tussen toetsenbordtypes, bijv. kleine/grote letters met/zonder klinkers met accent. Invoer kan tijdens het invoeren via een displayoptie of met het toetsen‐ bordteken ← worden gecorrigeerd. Nadat dit klaar is, kunt u invoer op‐ slaan door Opslaan te selecteren of selecteer Afbreken om het toetsen‐ bord niet meer te gebruiken en terug te keren naar het vorige scherm.
Verbinding Een mobiele telefoon moet op het handsfree-telefoonsysteem zijn aan‐ gesloten om de functies ervan te re‐ gelen via het infotainmentsysteem. Er kan geen telefoon op het systeem zijn aangesloten tenzij deze eerst ge‐ koppeld is. Raadpleeg het gedeelte Bluetooth-verbinding (3 66) voor het koppelen van een mobiele tele‐ foon aan het handsfree-telefoonsys‐ teem via Bluetooth. Bij ingeschakeld contact zoekt het handsfree-telefoonsysteem naar ge‐ koppelde telefoons in de omgeving. Bluetooth moet geactiveerd zijn op de mobiele telefoon; anders herkent het handsfree-telefoonsysteem de tele‐ foon niet. Het zoeken gaat door tot een gekoppelde telefoon is gevon‐ den. Een displaybericht geeft aan dat de telefoon is aangesloten. Let op Wanneer een Bluetooth-verbinding actief is, wordt bij gebruik van het handsfree-telefoonsysteem de bat‐ terij van de mobiele telefoon sneller ontladen.
65
Automatische verbinding
Uw telefoon wordt wellicht alleen au‐ tomatisch verbonden terwijl het sys‐ teem ingeschakeld is, als de automa‐ tische Bluetooth-verbindingsfunctie op uw mobiele telefoon geactiveerd is; raadpleeg de bedieningsinstruc‐ ties van de mobiele telefoon. Let op Wanneer een gekoppelde telefoon opnieuw wordt verbonden of wan‐ neer 2 gekoppelde telefoons zich binnen het bereik van het handsfreetelefoonsysteem bevinden, wordt of‐ wel de telefoon met voorrang (indien gedefinieerd) ofwel de laatst verbon‐ den telefoon automatisch verbon‐ den, zelfs als deze telefoon zich bui‐ ten de auto maar nog binnen het be‐ reik van het handsfree-telefoonsys‐ teem bevindt. Tijdens een automatisch verbinding schakelt de conversatie automatisch naar de microfoon en luidsprekers van de auto als een gesprek reeds aan de gang is.
66
Telefoon
Als de verbinding mislukt: ■ Controleer of de telefoon ingescha‐ keld is, ■ Controleer of de batterij van de te‐ lefoon niet leeg is, ■ Controleer of de telefoon reeds ge‐ koppeld is. De Bluetooth-functie van de mobiele telefoon en van het handsfree-tele‐ foonsysteem moet ingeschakeld zijn en de mobiele telefoon moet geconfi‐ gureerd zijn om het verbindingsver‐ zoek van het systeem te accepteren.
Handmatige verbinding
Om de op het handsfree-telefoonsys‐ teem aangesloten telefoon te veran‐ deren, drukt op de toets 0 en selec‐ teert u Bluetooth-verbinding uit het in‐ stellingenmenu. De apparatenlijst toont de telefoons die al gekoppeld zijn. Selecteer de gewenste telefoon uit de apparatenlijst en selecteer vervol‐ gens Apparaat verbinden... en beves‐ tig door de draaiknop in te drukken. Een displaybericht bevestigt de tele‐ foonaansluiting.
Telefoon ontkoppelen
Om een telefoon van het handsfreetelefoonsysteem te ontkoppelen, drukt u op de toets 0 en selecteert u Bluetooth-verbinding uit het instellin‐ genmenu. Selecteer Apparaat loskoppelen en bevestig door op de draaiknop te drukken. Een displaybe‐ richt bevestigt het ontkoppelen van de telefoon. Wanneer de mobiele telefoon uitge‐ schakeld wordt, wordt de telefoon van het handsfree-telefoonsysteem ont‐ koppeld. Als tijdens het ontkoppelen een ge‐ sprek reeds aan de gang is, wordt de conversatie automatisch naar de mo‐ biele telefoon geschakeld.
Telefoon met voorrang definiëren
Indien opgegeven, zal het handsfreetelefoonsysteem eerst naar de tele‐ foon met voorrangskoppeling zoeken nadat het contact is ingeschakeld. Om de telefoon met voorrang te defi‐ niëren, drukt u op de toets 0 en se‐ lecteert u Bluetooth-verbinding uit het
instellingenmenu. De apparatenlijst toont de telefoons die al gekoppeld zijn. Selecteer de gewenste telefoon uit de apparatenlijst en selecteer vervol‐ gens Prioriteit definiëren (N°) en be‐ vestig door de draaiknop in te druk‐ ken.
Bluetooth-verbinding Bluetooth is een radiografische norm voor het draadloos verbinden van bijv. een telefoon met andere appa‐ ratuur. Informatie zoals een contactlijst voor de mobiele telefoon en gesprekken‐ lijsten kunnen worden overgedragen. Welke functies er beschikbaar zijn, hangt af van het model telefoon.
Mobiele telefoon koppelen aan het handsfree-telefoonsysteem
Om uw handsfree-telefoonsysteem te kunnen gebruiken, moet er een ver‐ binding tot stand worden gebracht tussen de mobiele telefoon en het systeem via Bluetooth, d.w.z. de mo‐ biele telefoon moet vóór gebruik aan
Telefoon de auto gekoppeld worden. Daarom moet de mobiele telefoon Bluetooth ondersteunen. Raadpleeg de bedie‐ ningsinstructies van uw mobiele tele‐ foon. Om een Bluetooth-verbinding tot stand te brengen, moet het hands‐ free-telefoonsysteem ingeschakeld en moet Bluetooth op de mobiele te‐ lefoon geactiveerd zijn. Let op Als een andere telefoon tijdens een nieuwe koppelingsprocedure auto‐ matisch wordt aangesloten, wordt deze automatisch losgekoppeld om de nieuwe koppelingsprocedure te laten plaatsvinden. Door het koppelen kan het handsfreetelefoonsysteem een mobiele tele‐ foon herkennen en in de apparaten‐ lijst opslaan. Er kunnen maximaal 5 mobiele telefoons gekoppeld en in de apparatenlijst opgeslagen worden, maar er kan er maar één tegelijkertijd verbonden zijn. Om een telefoon aan het handsfreetelefoonsysteem te koppelen, drukt u op de toets 0 op het infotainment‐
systeem en selecteert u Bluetoothverbinding uit het instellingenmenu. Selecteer een lege sleuf door de draaiknop te draaien en druk op de draaiknop (of de toets ⊲ of ⊳) om het volgende menu weer te geven. Selecteer Nieuwe GSM aansluiten door de draaiknop te draaien en in te drukken en zoek vervolgens op de mobiele telefoon naar Bluetooth-ap‐ paratuur in de omgeving van de tele‐ foon. Selecteer My Radiosat (d.w.z. de naam van het handsfree-telefoonsys‐ teem) uit de lijst op de mobiele tele‐ foon en voer via het toetsenbord van de mobiele telefoon de koppelings‐ code in die op het displayscherm van het infotainmentsysteem staat weer‐ gegeven. Als het koppelen mislukt, klinkt een geluid en wordt het bericht Verbinding mislukt. op het displayscherm van het infotainmentsysteem getoond. Her‐ haal de procedure zo nodig. Wanneer het koppelen voltooid is, wordt een bericht met de naam van de gekoppelde telefoon op het dis‐
67
playscherm van het infotainmentsys‐ teem getoond en wordt de telefoon automatisch met het handsfree-tele‐ foonsysteem verbonden. De mobiele telefoon kan dan via de bedienings‐ elementen van het het infotainment‐ systeem worden bediend. Let op Wanneer een Bluetooth-verbinding actief is, wordt bij gebruik van het handsfree-telefoonsysteem de bat‐ terij van de mobiele telefoon sneller ontladen.
Mobiele telefoon ontkoppelen van het handsfree-telefoonsysteem
Wanneer de lijst met gekoppelde te‐ lefoons vol is, kan een nieuwe tele‐ foon alleen gekoppeld worden wan‐ neer een bestaande telefoon wordt ontkoppeld. Om te ontkoppelen, d.w.z. een tele‐ foon uit het geheugen van het hands‐ free-telefoonsysteem te wissen, drukt u op de toets 0 en selecteert u Bluetooth-verbinding uit het instellin‐ genmenu. Selecteer de gewenste
68
Telefoon
telefoon uit de apparatenlijst, druk op de draaiknop (of de toets ⊲ of ⊳) en selecteer Dit apparaat wissen. Door een telefoon te ontkoppelen, worden alle gedownloade contacten en het belgeheugen ervan uit het te‐ lefoonboek van het handsfree-tele‐ foonsysteem verwijderd.
Noodoproep 9 Waarschuwing Het tot stand brengen van de ver‐ binding kan niet onder alle om‐ standigheden worden gegaran‐ deerd. Vertrouw daarom niet al‐ leen op een mobiele telefoon bij gesprekken van levensbelang (bijv. bij het inroepen van medi‐ sche hulp). Voor sommige netwerken kan het noodzakelijk zijn dat er op de juiste manier een geldige simkaart in de mobiele telefoon is aangebracht.
9 Waarschuwing Denk eraan dat u met uw mobiele telefoon alleen kunt bellen en ont‐ vangen indien u zich in een gebied bevindt met een voldoende sterk signaal. Onder bepaalde omstandigheden kunnen nooddiensten niet op alle mobiele telefoonnetwerken wor‐ den gebeld; mogelijkerwijs kun‐ nen deze oproepen ook niet ge‐ daan worden wanneer bepaalde netwerkdiensten en/of telefoon‐ functies actief zijn. Raadpleeg uw netwerkprovider voor meer infor‐ matie. Het alarmnummer verschilt afhan‐ kelijk van het land of de regio. Wij raden u aan het juiste alarmnum‐ mer voor het relevante land of de relevante regio van tevoren op te vragen.
Alarmnummer instellen
Voor een noodoproep via het hands‐ free-telefoonsysteem moet eerst het juiste alarmnummer worden inge‐ steld. Bepaal het juiste alarmnummer en open dan het Telefoon-menu door op de toets 6 of TEL te drukken. Selecteer Alarm gevolgd door Nummer invoeren/wijzigen. Voer het alarmnummer in (bijv. 112) met het numerieke toestenbord 3 63. Alarmnummers variëren al naarge‐ lang het land of de regio.
Alarmnummer bellen
Open het Telefoon-menu door op de toets 6 of TEL te drukken. Selecteer Alarm gevolgd door Bellen om het alarmnummer te gaan bellen (bijv. 112). Een telefoonaansluiting met het noodoproepcentrum wordt ingesteld. Beantwoord de vragen van het per‐ soneel over de noodoproep.
Telefoon 9 Waarschuwing Beëindig het gesprek pas als de alarmcentrale u daarom vraagt.
Bediening Inleiding
Wanneer een Bluetooth-verbinding tot stand is gebracht tussen uw mo‐ biele telefoon en het handsfree-tele‐ foonsysteem, kunnen bepaalde func‐ ties van uw mobiele telefoon via de bedieningselementen van het info‐ tainmentsysteem worden bediend. Het is bijvoorbeeld mogelijk om de contacten en telefoonnummers die in uw mobiele telefoon zijn opgeslagen, in het handsfree-telefoonsysteem te importeren. Nadat de verbinding tot stand is ge‐ bracht, worden de gegevens van de mobiele telefoon naar het handsfreetelefoonsysteem gezonden. Afhanke‐ lijk van het model telefoon kan dit enige tijd duren. Tijdens deze periode
is het bedienen van de mobiele tele‐ foon via het Infotainmentsysteem slechts beperkt mogelijk. Let op Niet elke mobiele telefoon onder‐ steunt de functies van het hands‐ free-telefoonsysteem. Daarom kan het bereik aan beschreven functies afwijken.
Menu Telefoon
Het Telefoon-menu weergeven: ■ Druk op de toets 6 of TEL.
Volumeregeling
Om het volume voor gesprekken, stemherkenning of de beltoon vooraf in te stellen, drukt u op de toets 0 en selecteert u Telefooninstellingen uit het instellingenmenu, gevolgd door Volume. Selecteer de gewenste optie (bijv. Beltoonvolume) en stel het volume af met de draaiknop m (of de toets ! of #). Druk nogmaals op 0 om de ver‐ anderingen op te slaan en het menu af te sluiten.
69
Tijdens een gesprek draait u m of drukt u op ! of # om het gespreks‐ volume te veranderen.
Een telefoonnummer bellen
Er zijn verschillende opties beschik‐ baar voor het bellen van telefoon‐ nummers, waaronder het bellen van een contact in het telefoonboek van de mobiele telefoon, vanuit het auto‐ telefoonboek of vanuit een oproep‐ lijst. Nummers kunnen natuurlijk ook handmatig worden gekozen. Geef het Telefoon-menu weer door op de toets 6 of TEL te drukken en selecteer de relevante optie uit de lijst.
Handmatig een nummer invoeren
Terwijl het Telefoon-menu wordt weergegeven, selecteert u Nummer kiezen uit de lijst. Voer het gewenste nummer in met het numerieke toetsenbord (3 63) en selecteer Bellen om het kiezen te starten.
70
Telefoon
Telefoonboek mobiele telefoon
Het telefoonboek van de mobiele te‐ lefoon bevat contactlijsten die alleen beschikbaar zijn voor de autogebrui‐ ker op dat moment. Vanwege vertrou‐ welijkheidsredenen kan elke gedown‐ loade contactenlijst alleen worden be‐ keken wanneer de bijbehorende tele‐ foon is aangesloten. Na het tot stand brengen van de ver‐ binding wordt de contactlijst in de mo‐ biele telefoon gedownload naar het handsfree-telefoonsysteem. Steeds wanneer de telefoon wordt aangeslo‐ ten, wordt het telefoonboek van de mobiele telefoon van het systeem au‐ tomatisch bijgewerkt. Het telefoonboek van de mobiele te‐ lefoon kan ook handmatig worden bij‐ gewerkt terwijl de telefoon is aange‐ sloten door het menu Telefoonboekbeheer te selecteren, gevolgd door Bijwerken. Er kunnen maximaal 500 contacten en 4 nummers per contact worden ge‐ download. Wanneer de opslagcapa‐ citeit wordt overschreden, verschijnt er een oproep om overtollige contac‐
ten te verwijderen. Gewiste contacten blijven in de mobiele telefoon opge‐ slagen, maar worden uit het geheu‐ gen van het systeem gewist. Nummer kiezen uit telefoonboek van mobiele telefoon Om een nummer uit het telefoonboek van de mobiele telefoon te kiezen, terwijl het menu Telefoon wordt weer‐ gegeven, selecteert u Telefoonboek GSM en de eerste letter van de ge‐ wenste naam door de draaiknop te draaien. Druk op de draaiknop om de contacten voor die letter, indien van toepassing, weer te geven. Draai de draaiknop om het gewenste contact te selecteren en druk de knop in om de bijbehorende gegevens weer te geven. Selecteer Bellen om het kiesproces te starten. Contacten toevoegen aan telefoonboek van mobiele telefoon Contacten kunnen aan het telefoon‐ boek van de mobiele telefoon worden toegevoegd door de volgende me‐ nuopties te selecteren:
■ Telefoonboekbeheer ■ Telefoonboek GSM ■ Contact toevoegen Gebruik de alfabetische en nume‐ rieke toetsenborden (3 63) om een naam en maximaal 4 nummers in te voeren voor het nieuwe contact. Nadat u hiermee klaar bent, hebt u de volgende menuopties: ■ Opslaan: om de details van het nieuwe contact op te slaan, ■ Afbreken: om de invoer te annule‐ ren, ■ Wissen: om de invoer te verwijde‐ ren. Verkeerde namen en nummers die via de toetsenborden zijn ingevoerd, kunnen ook tijdens het aanmaken van het contact worden verwijderd. Contacten uit telefoonboek van mobiele telefoon verwijderen Individuele contacten of de gehele lijst kunnen uit de lijst met contacten in het telefoonboek van de mobiele telefoon worden verwijderd door de volgende menuopties te selecteren:
Telefoon ■ Telefoonboekbeheer ■ Telefoonboek GSM ■ Contacten wissen of Telefoonboek wissen Draai en druk de draaiknop om te se‐ lecteren en te verwijderen. Bevestig het verwijderen wanneer daarom wordt gevraagd.
Autotelefoonboek
Het autotelefoonboek is een contact‐ lijst die door alle gebruikers van de auto wordt gedeeld. Er kunnen maxi‐ maal 40 contacten aan de lijst worden toegevoegd. Naast namen en num‐ mers kunnen er ook spraaklabels aan elk contact in het autotelefoonboek worden toegewezen. Nummer kiezen uit autotelefoonboek Om een nummer uit het autotelefoon‐ boek te kiezen, terwijl het Telefoonmenu wordt weergegeven, selecteert u Telefoonboek auto en het gewenste contact uit de alfabetische lijst door de draaiknop te draaien. Druk op de
draaiknop om de bijbehorende details weer te geven en selecteer Bellen om het kiesproces te starten. Contacten toevoegen aan autotelefoonboek Contacten kunnen aan het autotele‐ foonboek worden toegevoegd door de volgende menuopties te selecte‐ ren: ■ Telefoonboekbeheer ■ Telefoonboek auto ■ Nieuw contact aanmaken Selecteer (Naam) gevolgd door Naam invoeren/wijzigen om de con‐ tactnaam te maken of aan te passen. Selecteer (Nummer) gevolgd door Nummer invoeren/wijzigen om de contactnummer te maken of aan te passen. Gebruik de alfabetische en numerieke toetsenborden (3 63) om namen en nummers in te voeren voor het nieuwe contact. Afhankelijk van de auto kan er ook een spraaklabel worden ingevoerd voor elk contact dat aan het autotele‐ foonboek wordt toegevoegd. Selec‐ teer (Gesproken vermelding), ge‐
71
volgd door Opnemen vermelding starten, door de draaiknop te draaien en in te drukken. Wanneer u gevraagd wordt een spraaklabel op te nemen, spreekt u in na de toon. Een melding vraagt het spraaklabel te herhalen. Wanneer het systeem het herhaalde spraaklabel niet herkent, zal het vragen dit te her‐ halen. Een bericht bevestigt dat het spraaklabel is opgenomen. Nadat u hiermee klaar bent, hebt u de volgende menuopties: ■ Opslaan: om de details van het nieuwe contact op te slaan, ■ Afbreken: om de invoer te annule‐ ren, ■ Wissen: om de invoer te verwijde‐ ren. Verkeerde namen en nummers die via de toetsenborden zijn ingevoerd, kunnen ook tijdens het aanmaken van het contact worden verwijderd.
72
Telefoon
Contacten in autotelefoonboek wijzigen Contactdetails, inclusief het spraak‐ label, kunnen naderhand op dezelfde manier worden gewijzigd door de vol‐ gende menuopties te selecteren: ■ Telefoonboekbeheer ■ Telefoonboek auto ■ Contact wijzigen Selecteer het te wijzigen contact uit de lijst met contacten in het autotele‐ foonboek. Het is mogelijk om vanuit dit menu het bestaande spraaklabel te wijzigen, te verwijderen of af te spe‐ len.
■ Contact importeren ■ Telefoonboek GSM of Gekozen nummers enz. Selecteer het te importeren nummer uit de gekozen lijst en selecteer Opslaan om het contact in het auto‐ telefoonboek op te slaan. Bevestig het wijzigen wanneer daarom wordt gevraagd. Als alternatief kunnen contacten in het autotelefoonboek worden opge‐ slagen vanuit het telefoonboek van de mobiele telefoon of de belgeheu‐ genlijsten terwijl deze menu's actief zijn.
Contacten in autotelefoonboek importeren Contacten kunnen ook worden geïm‐ porteerd in het autotelefoonboek van‐ uit het telefoonboek van de mobiele telefoon of de belgeheugenlijsten (bijv. gekozen nummers, ontvangen gesprekken, gemiste gesprekken) door de volgende menuopties te se‐ lecteren: ■ Telefoonboekbeheer ■ Telefoonboek auto
Contacten uit autotelefoonboek verwijderen Individuele contacten of de gehele lijst kunnen uit de lijst met contacten in het autotelefoonboek worden ver‐ wijderd door de volgende menuopties te selecteren: ■ Telefoonboekbeheer ■ Telefoonboek auto ■ Contact wissen of Telefoonboek wissen
Draai en druk de draaiknop om te se‐ lecteren en te verwijderen. Bevestig het verwijderen wanneer daarom wordt gevraagd.
Gesprekkenlijsten
Om een nummer uit de belgeheugen‐ lijsten (bijv. gekozen nummers, ont‐ vangen gesprekken, gemiste ge‐ sprekken) te kiezen, selecteert u de relevante optie, bijv. Gekozen nummers uit het Belgeheugenlijstmenu: Selecteer het gewenste con‐ tact, gevolgd door Contact bellen om het kiesproces te starten. De belgeheugenlijsten worden auto‐ matisch bijgewerkt. Ze kunnen ook handmatig worden bijgewerkt door Belgeheugenlijst en dan Bijwerken uit het menu te selecteren.
Voicemailbox
Om via het infotainmentsysteem naar voicemailberichten van de mobiele telefoon te luisteren, moet eerst uw voicemailboxnummer in het hands‐ free-telefoonsysteem worden inge‐ voerd.
Telefoon Om het nummer in te voeren, terwijl het Telefoon-menu wordt weergege‐ ven, selecteert u Voicemailbox uit de lijst, gevolgd door Nummer invoeren/ wijzigen. Voer het nummer van de voicemailbox van uw telefoon in met het numerieke toetsenbord (3 63). Om naar de voicemail te luisteren, terwijl het Telefoon-menu wordt weer‐ gegeven, selecteert u Voicemailbox uit de lijst, gevolgd door Bellen, om het kiesproces te starten. Het nummer van de voicemailbox kan variëren, afhankelijk van de telefonie‐ provider.
Gesprekken ontvangen
Bij het ontvangen van een gesprek zijn diverse functies beschikbaar, waaronder: ■ Opnemen ■ Pauze ■ Weigeren Wanneer een gesprek wordt ontvan‐ gen, kan het nummer van de beller worden weergegeven op het display van het infotainmentsysteem. Wan‐
neer het nummer is opgeslagen in het systeemgeheugen, wordt in dat geval de naam weergegeven. Wanneer het nummer niet kan worden weergege‐ ven, wordt het bericht Privénummer getoond. De beltoon van het handsfree-tele‐ foonsysteem is afhankelijk van het te‐ lefoonmodel en de modus (stil, trillen enz.). Automatisch gesprek in de wacht Om veiligheidsredenen wordt de functie Automatisch gesprek in de wacht standaard ingesteld. Het is raadzaam deze functie ingeschakeld te laten. Wanneer een gesprek binnenkomt, wordt de beller via een bericht geïn‐ formeerd dat u rijdt. Het gesprek start automatisch en de duur van het ge‐ sprek wordt op het display van het in‐ fotainmentsysteem weergegeven. Neem de telefoon alleen op als het veilig is om dat te doen.
73
Om Automatisch gesprek in de wacht uit te schakelen, raadpleegt u Automatisch gesprek in de wacht in-/ uitschakelen in het gedeelte Telefooninstellingen. Wanneer automatisch gesprek in de wacht uitgeschakeld is, kan een ge‐ sprek worden geweigerd door Weigeren te selecteren of door de toets 8 of MODE/OK ingedrukt te houden. Om de beller in de wacht te plaatsen, selecteert u Pauze; de bel‐ ler wordt via een automatisch bericht geïnformeerd dat hij in de wacht staat. De functie Automatisch gesprek in de wacht kan tijdelijk worden uitgescha‐ keld door Opnemen te selecteren of de toets 7 of MODE/OK in te drukken om het gesprek aan te nemen.
Functies tijdens een telefoongesprek
Naast volumeregeling zijn diverse functies beschikbaar tijdens een ge‐ sprek, waaronder: ■ Pauze / Opnemen ■ Handset
74
Telefoon
■ Toetsen ■ Ophangen Om de beller in de wacht te plaatsen, selecteert u Pauze; de beller wordt via een automatisch bericht geïnfor‐ meerd dat hij in de wacht staat. Se‐ lecteer Opnemen om het gesprek weer te hervatten. Schakel het gesprek van het hands‐ free-telefoonsysteem over naar de mobiele telefoon door Handset te se‐ lecteren. Sommige mobiele telefoons kunnen ontkoppeld raken van het handsfree-telefoonsysteem tijdens het overschakelen naar deze modus. Een nummer kan ook op het nume‐ rieke toetsenbord worden ingevoerd (3 63) bijv. om een gespreksserver, zoals de voicemailbox, te bedienen. Selecteer het Toetsen-menu-item om het numerieke toetsenbord op te roe‐ pen. Raadpleeg Voicemailbox voor meer informatie.
Het gesprek beëindigen, afhankelijk van de configuratie van de auto: ■ Druk op de 8-toets ■ Selecteer Ophangen en druk dan op de toets MODE/OK
Telefooninstellingen
Druk op de toets 0 en selecteer het Telefooninstellingen-menu. Wanneer telefooninstellingen zijn veranderd, drukt u op 0 om het menu af te sluiten en de veranderingen op te slaan. Na een vertraging slaat het systeem ook automatisch op en sluit af. Automatisch gesprek in de wacht in-/ uitschakelen Om Automatisch gesprek in de wacht in of uit te schakelen, opent u het In wacht-menu en selecteert u Automatisch (de standaardinstelling) of Handmatig.
Beltonen wijzigen De autobeltoon of de telefoonbeltoon kan worden gewijzigd voor binnenko‐ mende gesprekken. Open het Ringtone-menu en selecteer vervol‐ gens Auto of Telefoon. Let op Afhankelijk van het telefoonmodel is de beltoonoverdrachtfunctie wellicht niet beschikbaar. Standaard telefooninstellingen herstellen Om de standaardwaarden van de te‐ lefooninstellingen te herstellen, se‐ lecteert u Fabrieksinstellingen door de draaiknop te draaien en in te druk‐ ken. Bevestig de wijziging met de dis‐ playoptie wanneer daarom wordt ge‐ vraagd. Softwareversie weergeven Om de softwareversie weer te geven, selecteert u Softwareversie weergeven door de draaiknop te draaien en in te drukken.
Telefoon
Mobiele telefoons en CB-zendapparatuur Installatie-instructies en bedieningsrichtlijnen
De installatie-instructies die eigen zijn aan de auto en de bedieningsrichtlij‐ nen van de mobiele telefoon- en handsfreefabrikant moeten in acht worden genomen wanneer u een mo‐ biele telefoon installeert en bedient. Anders kunt u de voertuigtypegoed‐ keuring ongeldig maken (EU-richtlijn 95/54/EC). Aanbevelingen voor probleemloze werking: ■ Professioneel geïnstalleerde bui‐ tenantenne om het grootst moge‐ lijke bereik te verkrijgen, ■ Maximaal zendvermogen 10 watt, ■ Installatie van de telefoon op een daartoe geschikte plek, neem de relevante opmerking in de Gebrui‐ kershandleiding, hoofdstuk Airbagsysteem, in aanmerking.
Laat u informeren over de voorziene montageposities voor de buitenan‐ tenne of de toestelhouder en de mo‐ gelijkheden tot gebruik van toestellen met een zendvermogen van meer dan 10 watt. Het gebruik van een handsfree-carkit zonder buitenantenne voor mobiele telefoons type GSM 900/1800/1900 en UMTS is alleen toegestaan, wan‐ neer het maximale zendvermogen van de mobiele telefoon niet groter is dan 2 watt bij GSM 900 en niet groter is dan 1 watt bij de andere types. Voor veiligheidsredenen mag u geen telefoon gebruiken terwijl u rijdt. Zelfs het gebruik van een handsfree-tele‐ foon vormt een afleiding tijdens het rijden.
9 Waarschuwing Gebruik van zendapparatuur en mobiele telefoons die niet aan de bovenstaande normen voor mo‐ biele telefoons voldoen en radio's is alleen toegestaan met een bui‐ tenantenne op de auto.
75
Voorzichtig Mobiele telefoons en zendappara‐ tuur kunnen als de voornoemde aanwijzingen niet in acht worden genomen bij gebruik in het interi‐ eur zonder buitenantenne aanlei‐ ding geven tot functiestoringen in de autoelektronica.
76
Trefwoordenlijst
A
Afstandsbediening........................ 46 Algemene aanwijzingen ........... ...................... 4, 36, 38, 43, 61, 63 Algemene informatie ............. 31, 40 Antidiefstalfunctie ........................ 16 Audio-apparaat aansluiten........... 40 Audio-apparaat koppelen............. 40 Audio-cd's..................................... 31 Audio-instellingen......................... 19 Automatische zenderopslag......... 26 Automatisch gesprek in de wacht. 69 Automatisch uitschakelen............. 17 Automatisch zender zoeken......... 24 Autostore-lijsten ........................... 26 Autotelefoonboek......................... 69 AUX-ingang.................................. 36
B
Batterij vervangen......................... 46 Bediening .............................. 40, 69 Bedieningselementen instrumentenpaneel.................... 6 Bedieningselementen stuurkolom. . 6 Bedieningsrichtlijnen voor telefoon..................................... 75 Bediening van displayscherm....... 17 Begeleide rondleidingen............... 46 Begeleiding .................................. 56
Beveiligingscode........................... 16 Bluetooth...................................... 63 Bluetooth-muziek.......................... 40 Bluetooth-verbinding.............. 40, 66
C
CD-speler..................................... 31
D
Draagbare cd-spelers................... 36
E
Een mobiele telefoon koppelen.... 66 Een telefoonnummer bellen......... 69 Een zender oproepen................... 26
F
Frequentiebereik selecteren......... 23
G
Gebruik ................ 17, 23, 32, 36, 46 Gebruik van deze handleiding........ 4 Geluidsinstellingen ...................... 19 Gesprekkenlijsten......................... 69 Gesprekken ontvangen................ 69 Gps (Global Positioning System).. 43
H
Handmatige zenderopslag........... 26 Handmatig zender zoeken........... 24 Handsfree-telefoonsysteem......... 69
77 I
I Nieuwsberichten......................... 28 Instructies voor telefooninstallatie 75 Invoer van de bestemming .......... 53 I Verkeersinformatie..................... 28
K
Kaarten......................................... 43 Kaartscherm................................. 46 Klok......................................... 17, 46
L
Live diensten................................ 46
M
Mailbox......................................... 69 Mobiele telefoons en CB-zendapparatuur................... 75 Mp3-cd's....................................... 31 Mp3-spelers.................................. 38 Mute.............................................. 17
N
Navigatiesysteem......................... 43 Noodoproep ................................. 68
O
Opgeslagen audiobestanden afspelen .................................... 39 Opgeslagen zenders.................... 24 Overzicht bedieningselementen .... 6
P
Programmatype (PTY) zoeken..... 28
R
TomTom HOME™........................ 43 TOMTOM HOME™ account aanmaken................................. 43
Radio............................................ 23 Radio Data System (RDS) ........... 28 Radio-ontvangst........................... 23
U
S
V
SD Card.................................. 43, 46 Selectie van frequentiebereik....... 23 Snelheidsafhankelijk volume........ 22 Snelmenu..................................... 46 Spraaklabels................................. 61 Standaardinstellingen herstellen. . 17 Stekkeringang............................... 36 Stemherkenning........................... 61 Symbolenoverzicht ...................... 60 Systeeminstellingen...................... 17
T
Taal............................................... 17 Tekstinformatie (radiotekst).......... 28 Telefoon........................................ 63 Telefoonaansluiting...................... 65 Telefoonboek mobiele telefoon.... 69 Telefooninstellingen..................... 69 Telefoon met voorrang definiëren 65 Telefoonregeling .......................... 61
USB-opslagapparaten.................. 38 USB-poort..................................... 38 Verbinding ................................... 65 Verkeersberichten........................ 28 Verkeersinformatie....................... 43 Verkeersveiligheid.................... 4, 63 Voicemailbox................................ 69 Volume................................... 17, 61 Volume-instellingen ..................... 22 Volume voor verkeersberichten.... 22
W
Wma-cd's...................................... 31
Z
Zender zoeken ............................. 24
78
Copyright by ADAM OPEL AG, Rüsselsheim, Germany. De gegevens in deze publicatie waren correct op de onderstaande uitgiftedatum. Wijzigingen in de techniek, uitrusting of vorm van de auto's ten opzichte van de gegevens in deze publicatie, alsmede wijzigingen van deze publicatie zelf blijven Adam Opel AG voorbehouden. Uitgave: mei 2011, ADAM OPEL AG, Rüsselsheim. Gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.
2701/2-en
*2701/2-EN*
09 960 072
mei 2011