Dmitri Sjostakovitsj als pianist en pianocomponist
“Opdat u deze muziek beter kunt begrijpen speel ik ze nog een keer!” Olga de Kort-Koulikova
W
einig componisten worden, zoals Dmitri Dmitrijevitsj Sjostakovitsj (19061975), nog tijdens hun leven tot de levende ‘klassieken’ gerekend. Geen enkel werk van Sjostakovitsj bleef onopgemerkt, en alleen al op basis van de recensies en discussies over de stijl, vorm en muziektaal van zijn composities kan men de Sovjet-muziekgeschiedenis bestuderen. De belangstelling voor zijn muziek lijkt in de loop der jaren alleen maar toe te nemen. De symfonische werken staan op het repertoire van alle grote orkesten, kamer- en instrumentale muziek wordt ieder jaar ‘herontdekt’ door steeds nieuwe generaties musici. Dankzij vele opnamen en uitvoeringen rondom de viering van de honderdste verjaardag van de componist in 2006 vinden ook de vocale- en koorwerken en filmmuziek de weg naar de luisteraar. En het blijft niet bij de muziek alleen. Uit de nieuwe publicaties leren we Sjostakovitsj ook steeds beter als mens kennen, die jarenlang zijn ‘kruis’ van een boegbeeld van de Sovjet muziek stoïcijns moest dragen. Zijn muzikale loopbaan begon Sjostakovitsj echter als pianist. De solocarrière duurde slechts acht jaar en viel precies in de jaren van zijn ontwikkeling als componist. In het begin probeerde Sjostakovitsj een concertpraktijk met het componeren te combineren. Maar hij hield steeds minder tijd over om te spelen en zijn eigen muziek had steeds minder raakvlakken met het klassieke en romantische repertoire van zijn concertprogramma’s. Het laatste recital van de pianist Sjostakovitsj vond plaats in 1930. Hij was nog af en toe als kamermusicus te horen, maar vanaf de jaren veertig van de vorige eeuw kwam hij het podium nog uitsluitend op om zijn eigen composities te spelen. In vergelijking met de omvang van zijn orkestmuziek is zijn piano-oeuvre niet groot. Twee pianosonates, twee pianoconcerten, drie pianocycli, twee kindercycli, enkele jeugdwerken, composities voor twee piano’s en bewerkingen van dansen en liederen uit eigen operettes en filmmuziek. Plus de versies voor piano vierhandig van zijn pianoconcerten en symfonieën, die hij voor het ‘voorspelen’ voor het comité voor kunstzaken maakte.
Piano Bulletin 2009/2
De eerste stappen
66
De eerste pianolessen kreeg Sjostakovitsj van zijn moeder, Sofja Vassiljevna, zelf een goede pianiste met een conservatoriumopleiding. Enig muziekonderricht hoorde bij de goede opvoeding in de kringen van de Russische intelligentsia, en zodra haar kinderen negen jaar oud werden, begon Sofja (ongeacht hun protesten) met pianoles. Net als zijn drie jaar oudere zusje Maria stapte de muzikaal begaafde Mitja snel van de lessen bij zijn moeder over naar de muziekschool van Gliasser. Ignati Gliasser was de auteur van het leerboek Trillers als basis van de pianotechniek met eindeloze etudes en oefeningen voor de elasticiteit van de vingers, egale klank en duidelijke articulatie.Van huis uit waren Mitja en Maria gewend aan discipline en zelfstandig werken. Binnen een jaar kende de jongen al het halve Kinderalbum van Tsjaikowski, en nog een jaar later verloor Sjostakovitsj (vol als hij was van de sonates van Haydn, Mozart en fuga’s van
Bach) alle belangstelling voor de muzieklessen bij Gliasser. Het was weer Sjostakovitsj’ moeder, die zorgde dat de jonge Mitja en zijn zus (later pianiste en pianodocente) onder de hoede van haar eigen voormalige docente Aleksandra Rozanova kwamen.
Op zijn dertiende werd Sjostakovitsj pianostudent aan het conservatorium van Petrograd/Leningrad. In die tijd liet het conservatorium zowel kinderen als volwassenen toe, en de verschillende educatieve trajecten werden toegespitst op het niveau en leeftijd van een student. De leeftijdgrens werd pas omstreeks 1930 ingevoerd. Na een jaar lessen bij Rozanova stapte Dmitri over naar de pianoklas van Leonid Nikolajev (1878-1942). In zijn studententijd speelde hij veel in kamermuziekensembles en quatre mains met zijn studiegenoten Vladimir Sofronitski (1901-1961) en Maria Judina (1899-1970). Zijn repertoire op het conservatorium was uitsluitend klassiek: Beethoven (met de Mondscheinsonate en Appassionata als favorieten), Schumann, Chopin en Liszt. Ook op het eindexamenprogramma stonden werken van deze componisten: de sonate nr. 29 (Hammerklavier-sonate) van Beethoven, Preludium en fuga in cis (Das Wohltemperierte Klavier, deel 1) van Bach, Ballade in As van Chopin, Schumanns Humoreske, Mozarts Variaties in C en Venezia e Napoli van Liszt.Voor dit examen kreeg Dmitri het hoogste cijfer, vijf-plus. Zijn pianotechniek was, volgens Glazoenov, ‘voortreffelijk’, en hij kon deze bovendien ‘boeiend en origineel’ in zijn spel toepassen.1 Wel werd er soms over enige ‘stijfheid’ en ‘droogheid’ van de aanslag gesproken, maar niemand twijfelde er toen aan dat Sjostakovitsj een uitstekende concertpianist zou worden. De bewaard gebleven recensies over de eerste uitvoeringen van de net afgestudeerde zeventienjarige concertpianist Sjostakovitsj berichten over een jonge ‘musicus met een diep gevoel en begrip voor de kunst’.2 Zijn repertoire werd intussen uitgebreid met twee pianoconcerten van Chopin, het Pianoconcert in bes van Tsjaikowski, het Eerste Pianoconcert van Prokofjev en eigen pianowerken. Hoewel Sjostakovitsj al meteen na zijn kennismaking met de piano begon te componeren en al in zijn tweede conservatoriumjaar tot de compositieklas van Maximilian Steinberg werd toegelaten, besloot hij pas na zijn vervolgstudie compositie (het tegenwoordige ‘master’) om definitief voor het componeren te kiezen. Hij studeerde in 1926 met zijn Eerste Symfonie af en werd sindsdien steeds vaker ‘componist en pianist’ of ‘componist Sjostakovitsj’ genoemd. In 1977 bracht Melodia vier LP’s uit met als titel: Dmitri Sjostakovitsj – pianist. In het boek Sjostakovitsj beschrijft K. Meyer het spel van Sjostakovitsj op deze platen als ‘typisch dat van een componist – vlak, droog, gehaast, nerveus en zonder de vereiste welluidendheid’. Uit de recensies en herinneringen weten we dat zijn spel nooit sentimenteel, verfijnd of effectvol was. Hij blonk niet uit in virtuositeit, maar viel vooral op door zijn evenwichtigheid, zelfs ascetisme en strengheid. Bijna niemand wist trouwens dat hij altijd last van plankenkoorts had.
Pianist Pianospelen betekende voor Sjostakovitsj niet alleen het podium en de schijnwerpers maar ook een pure broodwinning. In de zware en hongerige jaren na de revolutie moest Sofja Vassiljevna een pianoles geven ‘in ruil voor brood’3, totdat in 1923 de oude piano werd verkocht om het sanatoriumverblijf van de aan tuberculose lijdende Dmitri te betalen. Zelf speelde hij al vanaf zijn zestiende in de bioscoop waar hij voor
Dmitri Sjostakovitsj als pianist en pianocomponist - Olga de Kort-Koulikova
Op weg naar de solocarrière
67
de muzikale ‘illustraties’ bij de bewegende beelden op de witte doek moest zorgen. Hij kon er vrij zijn conservatoriumrepertoire spelen, improviseren of de toen gangbare ‘themaboekjes’ met de ‘muziek van de passie’, ‘watermuziek’, ‘muziek bij de storm’ of ‘angst’ gebruiken. Later herinnerde Sjostakovitsj zich dit zware (en slecht betaalde) werk als ‘weerzinwekkend’ en ‘uitputtend’.4 In 1928 vond hij werk als pianist in het Meyerhold Theater. Tot zijn werkzaamheden behoorde onder andere live pianospelen tijdens de voorstellingen. Het varieerde van zangbegeleiding tot het spelen van werken van Chopin als achtergrondmuziek bij kaarslicht. In 1927 werd Sjostakovitsj gekozen tot één van de vijf Sovjet deelnemers aan het eerste Internationale Chopin Concours in Warschau. Het was de eerste keer dat Sovjet-musici naar het buitenland gingen. De deelnemers werden op het ‘hoogste’ niveau geselecteerd, want hun resultaten op het concours droegen tot de beeldvorming van ‘de staat van de Sovjet pianocultuur’ bij. De deelnemers wisten pas een maand van tevoren wat ze moesten spelen. Slechts weinigen durfden deze verantwoording op zich te nemen. Sjostakovitsj zette zich volledig in, hij liet het componeren voor wat het was en leefde in volkomen afzondering om zich op de voorbereiding te kunnen concentreren. Er deden 32 pianisten uit 9 landen mee, en de jury bestond alleen uit Poolse musici. Het programma van de eerste ronde bestond uit een verplichte Polonaise in fis, opus 44, twee preludes (in fis en b) en een keuze uit een ballade, twee etudes, twee nocturnes en twee mazurka’s. Tijdens de tweede ronde konden 8 finalisten uit twee pianoconcerten kiezen. De eerste prijs ging naar Lev Oborin. Sjostakovitsj kreeg een ereprijs, net als de Nederlandse deelnemer Theo van der Pas. Na een serie concerten in Warschau en Berlijn, heeft Sjostakovitsj opnieuw besloten om het pianospelen ‘op te geven’.5
Piano Bulletin 2009/2
Vroege pianowerken
68
Van de eerste pianocomposities van Sjostakovitsj kennen we alleen de titels, bijvoorbeeld het pianogedicht De soldaat en Hymne aan de Vrijheid (1915-16). In 1925 besloot de negentienjarige componist met een schone lei te beginnen en verbrandde hij bijna zijn gehele muziekarchief. Slechts enkele werken konden zijn kritiek toen doorstaan, waaronder drie korte stukken Menuet, Prelude en Intermezzo, vijf preludes (1919-21) (alle zonder opusnummer), Drie wonderbaarlijke dansen, opus 5 (1920) en een Suite voor twee piano’s, opus 6 (1922). Met uitzondering van Drie dansen worden deze stukken bijna nooit meer uitgevoerd, en alle beschikbare opnamen zijn van de Sovjet pianisten uit de jaren zeventig-tachtig. In Drie dansen treft de zestienjarige componist perfect het ritme en het karakter van een mars, wals en polka. Sjostakovitsj vond deze vrolijke stukken goed genoeg om in het programma van zijn eerste publieke concert als componist (1925) op te nemen. De uitvoering verliep echter dramatisch. Aan het eind van de avond stond de jonge componist ‘met de tranen in zijn ogen achter het podium’, ‘geschokt door de koele ontvangst’. Het publiek vond de dansen ‘onrijp en gekunsteld’.6 Net als trouwens ook de op dezelfde avond samen met Lev Oborin gespeelde Suite voor twee piano’s. Deze aan Sjostakovitsj’ vader opgedragen vierdelige suite (Prelude – Wonderbaarlijke dans – Nocturne – Finale) moest vervolgens 61 jaar wachten op publicatie.
Drie wonderbaarlijke dansen opus 5 (1920) De Drie dansen hebben veel stilistische overeenkomsten, ze worden dan ook meestal als een cyclus uitgevoerd. In alle drie wordt de beweging in volle vaart ineens afgebroken.
Eerste Pianosonate (1926) Pianosonate nr. 1 (1926) en Aforismen, opus 13 (1927) zijn veel meer experimenteel en gewaagd. Niet voor niets werden er meteen vergelijkingen gemaakt met de muziek van Bartók, Stravinsky, Roslavets, Mossolov en Prokofjev. Het begin van de Eerste Sonate lijkt inderdaad op het begin van de Derde Sonate van Prokofjev, vooral in de bewegelijke en chromatische begeleiding van het thema. De eendelige sonate (Allegro, Meno mosso, Adagio, Allegro, Lento, Allegro) verraste vriend en vijand met haar hoge ‘avant-gardistische’ gehalte aan dissonanten, chromatiek, polytonaliteit en atonaliteit. Een droog en dynamisch Allegro shockeerde door de hamerende akkoorden en slagen op de toetsen. Tot de andere verrassingen behoorden een veelvuldig gebruik van de lage registers in Meno mosso en Adagio, snijdende dissonanten, tremolo’s in de bas en gepuncteerde glissandi in het middelste Allegro. Sommige critici hoorden er een jeugdig protest en een radicale breuk met alle tradities uit het verleden in, anderen beschouwden de sonate als een eclectisch en formalistisch experiment vol droge, zware en vermoeiende ‘vingeroefeningen’. Sjostakovitsj was niet ontmoedigd door de koele reacties. Tijdens één van de concerten was Dmitri Kabalevski getuige hoe de componist de sonate twee keer achter elkaar speelde om het publiek met zijn muziek vertrouwd te maken. Sjostakovitsj leidde het zo in: “Opdat u deze muziek beter kunt begrijpen speel ik ze nog een keer”.7
Aforismen opus 13 (1927) De pianocyclus Aforismen bestaat uit tien pianominiaturen met door de metronoom bepaalde tempi. De suggestieve titels (1. Recitatief, 2. Serenade, 3. Nocturne, 4. Elegie,
Dmitri Sjostakovitsj als pianist en pianocomponist - Olga de Kort-Koulikova
De overgang naar de reprise in de eerste dans wordt gemarkeerd door een maat rust (m.20), in de andere twee plaatst Sjostakovitsj een fermate boven de maatstreep. In alle stukken wordt de hoofdtoonsoort pas aan het eind helemaal duidelijk.In Dans nr.1 gebeurt het in de vier maten van het coda, in de andere twee dansen… pas in de laatste maat. Dans nr. 1 is echt ‘wonderbaarlijk’: rusten in plaats van de sterke maatdelen aan het begin van de frasen, sprongen van het ene register naar het andere, gepuncteerd ritme, triolen, kwartolen en gedetailleerde dynamische voorschriften. Bijvoorbeeld bij drie herhalingen van vier 32ste-noten in m.10 schrijft de componist steeds verschillende dynamische tekens voor: f, mf en p. Hij besteedt ook veel aandacht aan de dynamische verschillen in de rechter- en linkerhand. De aangehouden basnoten en akkoorden verlengen de klank terwijl de melodische figuren juist droog en kort overkomen. Dans nr. 2 (wals) vraagt om lange onafgebroken melodische lijnen, precisie in het treffen van de verspreide akkoorden en een lang aangehouden pedaal. Dans nr. 3 is technisch gezien de moeilijkste: de 16de-noten in octaven in de bas, een chromatische toonladder begeleid door de akkoorden in de rechterhand, diverse imitatiepassages die van de ene naar de andere hand ‘overvliegen’, chromatische toonladderpassages in tertsen, gerepeteerde noten en enorme sprongen in de registers. En dit alles in Allegretto, met behoud van een duidelijk en scherp ritme. De uitgeschreven vingerzetting houdt rekening met het karakter en richting van de melodische lijn. Zo stelt de componist voor om de vingers 4, 3, 2, 1 voor de repeterende noten te gebruiken, chromatische tertsen met 5-3, 4-2, 5-1 en 2-1, 3-1, 4-1 vingerzettingen te spelen en de chromatische toonladderpassages met 5,4,3,4. Het genoteerde pedaal is kort (1/8 noot), het wordt alleen gebruikt om de sterke maatdelen te benadrukken. Aan het eind van het stuk houdt de muziek zonder enig teken van ritenuto ineens op.
69
5. Treurmars, 6. Etude, 7. Danse Macabre, 8. Canon, 9. Legende, 10. Berceuse) scheppen de bepaalde verwachtingen, iedereen weet immers hoe een serenade, nocturne, mars of wiegelied moet klinken. Maar niets is hier zoals het ‘hoort’ te zijn. Het Recitatief is veel meer een dialoog, zelfs een compleet gesprek tussen korte uitgewerkte thema’s, en de Treurmars is net zo triest als grotesk. De Legende blijkt een snelle etude te zijn en de nerveuze Serenade is bijna ‘onverstaanbaar’. De polyfone Elegie telt slechts acht maten en de Nocturne overvalt met fff. Niet iedereen kon een dergelijke onorthodoxe behandeling van de traditionele vormen waarderen. Eén van de critici doopte de Aforismen om in Formalismen. Anderen juichten deze geestige vorminterpretaties toe en hoorden er de ‘klanken van de moderne stad’ in. In de Nocturne viel bijvoorbeeld de gelijkenis van sommige klanken met het geluid van water in regenpijpen op. Er werd direct aan het gedicht van Mayakovsky gerefereerd, waar de revolutionaire dichter een beroemde vraag stelde: “En u, zou u het kunnen om een nocturne op de fluit van de regenpijpen te spelen?” 1. Recitatief, opus 13 nr. 1, openingsmaten.
Twee pianoconcerten Het Eerste Pianoconcert in c, opus 35 (Allegro moderato-Lento-Moderato-Allegro con brio) is geschreven in 1933 voor piano, trompet en strijkorkest. De pianopartij is op een voor Sjostakovitsj gebruikelijke manier geschreven met het verbinden van ver van elkaar liggende registers. Het concert eindigt in een stormachtige galop met de trompet die in hoornligging tegen de volle C-groot-akkoorden van de piano en strijkers blaast. Het concert werd met veel enthousiasme ontvangen, het publiek en de critici hadden er plezier in om de ingenieus ingevlochten citaten uit de Pianosonate in D van Haydn of het rondo Die Wut über den verlorenen Groschen van Beethoven te ontdekken. 23 jaar later kreeg het Tweede Pianoconcert in F, opus 102 (1956) veel minder bijval. Dit 18 minuten durende driedelige concert (Allegro-Andante-Allegro) was geschreven op verzoek van zijn negentienjarige zoon Maksim voor diens eindexamen aan het conservatorium in Moskou. Sjostakovitsj wilde het technisch niet te gecompliceerd maken. Als resultaat vond hij later dat dit werk ‘geen enkele artistieke of geestelijke waarde’ had.8
Piano Bulletin 2009/2
Cycli met preludes en fuga’s
70
In zijn eerste cyclus 24 Preludes, opus 34 (1933) kiest Sjostakovitsj voor de kwintencirkel-volgorde (C, a, G, e etc). De keuze voor de tonaliteit wordt echter ruimschoots gecompenseerd door vele modulaties. Hij blijft deze volgorde ook trouw in 24 Preludes en fuga’s, opus 87 (1950-51). Aan deze monumentale cyclus, de eerste in zijn soort in de Russische muziek, kan men op zich al een apart artikel wijden. Sjostakovitsj componeerde het werk na zijn terugkeer uit Leipzig waar hij deelnam aan de herdenkingsconcerten rondom de tweehonderdste sterfdag van Bach. In zijn preludes en fuga’s lijkt de componist meer in de thematische inhoud van de stemmen geïnteresseerd te zijn dan in hun aantal. Ieder stuk is uniek
qua taal en karakter, van de dramatische prelude in b tot gestileerde prelude in cis. De populariteit van deze cyclus heeft veel te danken aan de interpretatie van zijn eerste vertolker Tatjana Nikolajeva (tegenwoordig ook op DVD verkrijgbaar).
Naar verluid was Sjostakovitsj zelden tevreden over de uitvoeringen van zijn werken door andere pianisten. Een bekend voorbeeld is Maria Joedina: terwijl iedereen haar uitvoering van de Tweede Pianosonate, opus 61 als de beste interpretatie beschouwde, was Sjostakovitsj heel ongelukkig over haar spel. Hij vond dat ze ‘slecht speelde’, met ‘verkeerde tempi’ en een ‘te vrije benadering van de partituurtekst’.9 Deze driedelige sonate uit de oorlogsperiode vormt een enorm contrast met zijn dramatische en monumentale symfonieën 7 en 8. Ook in vergelijking met de virtuoze en experimentele Eerste Pianosonate is dit werk veel ingetogener. De sonate, opgedragen aan zijn in 1942 overleden leraar Nikolajev, werd beroemd door zijn twee contrasterende thema’s die vaak als thema’s van ‘licht en donker, vreugde en verdriet, leven en dood’ worden geïnterpreteerd. Het eerste thema ontwikkelt zich in de linkerhand tegen de pulserende achtergrond van onafgebroken vloeiende 16de-noten (imitatie van de Alberti-bas). De loopjes volgen alle buigingen van de melodie om uiteindelijk steeds verder uit elkaar te groeien wat onvermijdelijk tot polytonale spanning leidt. Het tweede thema in Bes/E wordt gevormd door energieke marsachtige akkoorden. Naast contrapuntische verplaatsing van de melodie en begeleiding, en toepassing van canonische stemvoering, is het vooral de polytonaliteit die verder haar stempel op de sonate drukt. Net als Hindemith in zijn polyfone cyclus Ludus tonalis (geschreven in hetzelfde jaar als de Tweede Pianosonate van Sjostakovitsj) zoekt de componist naar de vernieuwing van de traditionele tonale relaties. Maar terwijl Hindemith bij twaalf toonsoorten uitkomt (hij noteert ze niet als C-groot en c-klein maar als C), brengt Sjostakovitsj de gelijknamige toonsoorten slechts dichter bij elkaar, met behoud van de individualiteit van elke toonsoort. Eén van de Amerikaanse recensenten noemde de Tweede Pianosonate ‘serieuze muziek, compromisloos, kristalhelder, zonder overdrijving, melodisch en harmonisch karakteristiek voor een componist die niet in de stemming is voor de muzikale grappen in oorlogstijd’.10
Pianomuziek voor de kinderen Sjostakowitsj’ pianomuziek voor kinderen bestaat uit bewerkingen van dansen uit zijn balletten en filmmuziek, drie variaties op een thema van Glinka (1957), de drie quatre mains-stukken Vrolijke mars, Tarantella en Prelude en twee pianocycli: Notenboek van een kind, opus 69 (1944-45) en Poppendansen (1952). De eerste cyclus was oorspronkelijk bedoeld voor de pianolessen van zijn achtjarige dochter Galina. In 1945 werd zij ook de eerste uitvoerder van deze zeven eenvoudige stukken tijdens het kinderconcert van de Moskouse afdeling van de Sovjet Componistenbond. Er bestaat ook een opname uit 1946 van alle zeven stukken in de uitvoering van de componist zelf. De kinderstukken van Sjostakovitsj zijn nooit te ingewikkeld, maar overzichtelijk en heel toegankelijk geschreven. Voor deze programmatische miniaturen kiest de componist toepasselijke ‘sprekende’ titels. In combinatie met de treffende karakteristieke muzikale details kunnen die bij kinderen meteen concrete en herkenbare beelden oproepen.
Dmitri Sjostakovitsj als pianist en pianocomponist - Olga de Kort-Koulikova
Tweede Pianosonate, opus 61 (1942)
71
2. Opening van De Beer uit Het Notenboek voor kinderen.
Bij de grote intervallen in de Beer denken ze aan de lompe, kromme pas van een beer. De mechanische bewegingen van De opwindpop (de titel wordt vaak verkeerd vertaald als Trekpop) komen voort uit de eentonige melodie, die naarmate de tijd verstrijkt steeds zachter wordt om in de laatste 4 maten een laatste uitbarsting voor een bewegingloze stilte te vormen. In de twee Sprookjes nrs. 4 en 5 maakt de componist gebruik van de mineur voor de snelle en vrolijke sprookje en majeur voor het langzame en trieste sprookje.
Piano Bulletin 2009/2
3. De opwindpop (m.38-45) uit Het Notenboek voor kinderen.
72
Het eerste stuk uit de cyclus, een opgewekte en actieve Mars, blijft nog steeds populair in het piano-onderwijs aan beginners. Het heel persoonlijke Verjaardag (nr. 7, in A) refereert aan de verjaardag van Galina op 30 mei; dit stuk wordt meestal weggelaten. Alle andere stukken worden in de volgende volgorde gepubliceerd: nr. 1 Mars (in marstempo, in C), nr. 2 Wals (in walstempo, in a), nr. 5 De Beer (allegretto, in D), nr. 4 Vrolijk sprookje (allegro, in e), nr. 3 Droevig sprookje (adagio, in G) en nr. 6 De opwindpop (allegretto, in b). De eerste twee stukken zijn geschikt voor trap II, de rest kan op trap III gebruikt worden. Het zou overdreven zijn te zeggen dat de stukken van Sjostakovitsj voor kinderen en jeugd met open armen werden ontvangen door de docenten. De vrees voor de moderne muziektaal met dissonanten en ‘onklassieke’ ritmische en melodische structuren bestaat trouwens nog steeds. Maar in de praktijk blijkt dat de leerlingen minder moeite met het Vrolijke sprookje hebben dan met bijvoorbeeld Bach.
Poppendansen (1952) Op de vraag hoe hij op het idee van zijn tweede kindercyclus kwam, antwoordde de componist altijd dat hij zich op een dag gewoon voorstelde dat de poppen in een heel speciale, eigen poppenwereld leefden. In deze poppenwereld werden natuurlijk poppenfeesten gegeven. En wat is een feest zonder dansen? Zo ontstond een danssuite bestaande uit een Lyrische wals, Gavotte, Romance, Polka, Wals-grap, Draaiorgel en Dans.
De dansen wisselen elkaar af net als op een echt bal. Weer zeven zeer toegankelijke stukken, maar deze keer voor de iets meer gevorderde speler. De begeleiding in de linkerhand is veel gevarieerder, en wordt uitgebreid met akkoorden en zelfstandige melodielijn. In deze cyclus gaat de componist ook de harmonische scherpte niet uit de weg. De Gavotte en Romance zijn duidelijk voor de twintigste-eeuwse poppen gecomponeerd! 4. Gavotte uit Poppendansen (m.16-25).
Voor zijn zoon Maksim componeerde Sjostakovitsj een Concertino voor twee piano’s in a. Een echt concertstuk voor de voorspeelavond: aanstekelijk, impulsief en technisch niet te moeilijk. Hoewel de opening (Adagio) meteen met een reeks gepuncteerde, spitse octaven begint, spelen de handen verder bijna uitsluitend in parallelle bewegingen, en alle snelle loopjes zijn heel compact geschreven. In Allegretto kruisen twee muzikale thema’s elkaar – in a en in C.
In de ban van Sjostakovitsj Er zijn weinig pianisten die echt gespecialiseerd zijn in de pianomuziek van Sjostakovitsj. Niettemin is de discografie van Sjostakovitsj’ muziek lang en indrukwekkend. Uit de periode 1950-1970 van de vorige eeuw dateren de opnamen van Svjatoslav Richter, Emil Gilels, Menahem Pressler, Gina Bachauer, André Previn, Maria Joedina, Heinrich Neuhaus, uit de periode 1970-1980 van Geoffrey Madge, Boris Berman en Jevgeni Kissin. De opname van alle pianowerken van Sjostakovitsj staat op naam van Boris Petroesjanski, de laatste leerling van Heinrich Neuhaus. Hij bestudeerde de archiefmaterialen en manuscripten om zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke bedoeling van de componist te komen. De 5 CD-box met de opnamen uit 1992-2006 kwam in 2006 uit (Stradivarius). In hetzelfde jaar heeft hij een opmerkelijke Sjostakovitsj-pianomuziekmarathon in Bologna georganiseerd. Tussen de recente opnamen bevinden zich CD’s van Vladimir Ashkenasi (Dekka, 2004), Martha Argerich (Eerste Pianoconcert en Concertino voor twee piano’s, EMI Classics), Keith Jarrett (24 Preludes en Fuga’s, ECM New series), Johan Schmidt (Sonate nr. 2, 24 Preludes en fuga’s, Cypres) en Mu~za Rubackyté (24 Preludes en fuga’s, Brilliant Classics). In juni 2009 komt een nieuwe CD van Jascha Nemtsov uit met de preludes en fuga’s.
Dmitri Sjostakovitsj als pianist en pianocomponist - Olga de Kort-Koulikova
Concertino voor twee piano’s in a opus 94 (1953)
73
Noten: 1. Meyer K. Sjostakovitsj, Olympus, 2006, p. 32. 2. Meyer K., p. 46. 3. Meyer K., p. 48. 4. Testimony: the memoirs of Dmitri Shostakovich/ ed. S.Volkov, London, Hamish Hamilton, 1979, p. 6. 5. Meyer K., p. 92. 6. Meyer K., p. 54. 7. Meyer K., p. 99. 8. Meyer K., p. 347. 9. Testimony, p. 39. 10. Aleksejev A.D. Sovetskaja fortepiannaja muzyka 1917-1945, Muzyka, 1974, p.106.
Literatuur: Aleksejev A.D., Sovetskaja fortepianniaja muzyka 1917-1945, Muzyka, 1974. Hulme D.C., Dmitri Shostakovich: a Catalogue, Bibliography and Discography, Oxford, 1991. Meyer K. Sjostakovitsj, Olympus, 2006. Testimony: the Memoirs of Dmitri Shostakovich, ed. S.Volkov, London, Hamish Hamilton, 1979.
Herkomst van de muziekvoorbeelden:
Piano Bulletin 2009/2
1. Sjostakovitsj, D. Twee Aforismen, opus 13: nr.1.Recitatief. In: Pedagogisch repertoire voor de 7de klas van de muziekschool, deel 3. Moskou: Muzyka, 1982, p. 59 2. Sjostakovitsj, D. Het Notenboek voor de kinderen, opus 69: nr. 3. De Beer. In: D. Sjostakovitsj. Selectie uit de kinderstukken voor piano. Moskou: Sovjetski kompozitor, 1979, p. 5-6. 3. Sjostakovitsj, D. Het Notenboek voor de kinderen, opus 69: nr. 6. De opwindpop. In: D. Sjostakovitsj. Selectie uit de kinderstukken voor piano. Moskou: Sovjetski kompozitor, 1979, p. 10-11. 4. Sjostakovitsj, D. Poppendansen: nr. 2 Gavotte. In: D. Sjostakovitsj. Selectie uit de kinderstukken voor piano. Moskou: Sovjetski kompozitor, 1979, p. 21-22.
74