Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen
landen investeren in het opleiden van inheemse politie in onstabiele staten. Ook de Nederlandse krijgsmacht draagt met zogenoemde politiemissies bij aan de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. Medewerkers van de Koninklijke Marechaussee zijn de afgelopen jaren bijvoorbeeld uitgezonden naar Bosnië, Afghanistan en Irak om daar de lokale politie op te leiden. Aanleiding voor deze studie was het bestaande gebrek aan kennis van de bijdrage van defensie aan dergelijke missies en van de opgaven en moeilijkheden waarvoor haar medewerkers zich daarbij gesteld zien. Deze studie geeft een gedetailleerd inzicht hoe de Nederlandse krijgsmacht politieopbouwtaken uitvoert. Aan de hand van een literatuurstudie en door middel van interviews met betrokken militairen wordt beschreven welke strategie de krijgsmacht hanteert en welke bevorderende en belemmerende factoren zich voordoen bij de implementatie van deze strategie. Deze studie biedt tevens een overzicht van alle missies waarbij inheemse politieopbouw plaatsvond. Uit dit onderzoek blijkt hoe lastig het is om politie op te bouwen in landen zoals Bosnië, Afghanistan en Irak, welke inspanningen de Nederlandse
195
Henk Sollie
krijgsmacht zich reeds getroost en welke verbeteringen
Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Vrede en veiligheid zijn noodzakelijke voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. Veel Westerse
Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989 Henk Sollie
Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Henk Sollie
Universiteit Twente Faculteit Management en Bestuur
Enschede, februari 2009
Over de auteur Henk Sollie is als docent en onderzoeker verbonden aan de Faculteit Management en Bestuur van de Univeriteit van Twente.
© 2009 Henk Sollie MSc / Universiteit Twente, Faculteit Management en Bestuur Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reporrecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the Publisher. ISBN: NUR:
978-90-9023914-9 740
www.mb.utwente.nl
______________________________________________________
Voorwoord
Deze studie maakt deel uit van het onderzoeksprogramma ‘Policing by the military’ van de Nederlandse Defensie Academie. Dit programma beoogt inzicht te ontwikkelen in de uitvoering van politietaken door de Nederlandse krijgsmacht en haar zo voor te bereiden op toekomstige opgaven. Deze publicatie, die geschreven is in het kader van mijn afstuderen aan de Universiteit van Twente, bevat de bevindingen van een uitgebreid onderzoek naar de deelname van de Nederlandse krijgsmacht aan inheemse politieopbouw. Sinds het einde van de Koude Oorlog is de focus van de Nederlandse krijgsmacht verschoven van de verdediging van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied naar de bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit. Voor Defensie zijn de opbouw en hervorming van buitenlandse veiligheidsdiensten sindsdien een belangrijke taak. Momenteel zijn tal van Nederlandse militairen in het buitenland actief in de opleiding, training en advisering van lokale politie. Ondanks deze vergrote betrokkenheid van de krijgsmacht bij het opbouwen en hervormen van politiekorpsen in de gehele wereld, is er tot op heden weinig bekend van haar ervaringen bij de uitvoering van die taak. Deze studie beoogt die lacune op te vullen en bovendien – door bevorderende en belemmerende factoren te onderscheiden – bij te dragen aan een effectieve en efficiënte inzet van Nederlandse militairen. De auteur dankt de volgende personen voor hun kritische houding en opbouwende commentaar bij het tot stand komen van deze rapportage: B. Kommeren (Koninklijke Marechaussee), dr. A.J.J. Meershoek (Universiteit Twente), dr. M.J. de Weger (Nederlandse Defensie Academie) en prof. dr. R.A. Wessel (Universiteit Twente).
I
_____________________________________________
Lijst van afkortingen
AMIB
African Mission in Burundi
ANAP
Afghan National Auxiliary Police
AUP
Afghan Uniformed Police
CIVPOL
Civilian Police
CPA
Coalition Provisional Authority
CSTC-A
Combined Security Transition Command Afghanistan
DDR
Disarmament Demobilisation and Reintegration
DRC
Democratische Republiek Congo
ECPA
European Community Police Assistance
EGF
European Gendarmerie Force
EU
Europese Unie
EUFOR
European Force
EUPM
European Union Police Mission
EUPOL
European Union Police
EVDB
Europees Veiligheids en Defensie Beleid
IMF
Internationaal Monetair Fonds
IPM
International Police Monitors
IPTF
International Police Task Force
ISAF
International Security Assistance Force
KFOR
Kosovo Force
KMar
Koninklijke Marechaussee
LSO
Liaison Officer
MAPE
Multinational Advisory Police Element
MN(P)F
Multinational (Protection) Force
NAVO
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
OFA
Ohrid Framework Agreements
OVSE
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
PRT
Provincial Reconstruction Team
SBS
State Border Service
SFIR
Stabilisation Force Iraq
III
SIPA
State Investigation and Protection Agency
SSR
Security Sector Reform
TF Mostar
Task Force Mostar
TFU
Task Force Uruzgan
UN
United Nations
UNAVEM
United Nations Angola Verification Mission
UNMIBH
United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina
UNMIH
United Nations Mission in Haiti
UNMIK
United Nations Mission in Kosovo
UNMIS
United Nations Mission in Sudan
UNPOL
United Nations Police
UNPROFOR
United Nations Protection Force
UNTAC
United Nations Transitional Authority in Cambodia
UNTAG
United Nations Transition Assistance Group
VN
Verenigde Naties
VS
Verenigde Staten
WEU
West-Europese Unie
IV
___________________________________________
Lijst van afbeeldingen
De in deze studie weergegeven afbeeldingen van lokale politiefunctionarissen zijn afkomstig van enkele respondenten.
Voorkant
SFIR
KMar-functionaris geeft uitleg aan agent Iraqi Police
Hoofdstuk 1
SFIR
Schietles Iraqi Police
Hoofdstuk 2
ISAF
Training Afghan National Auxiliary Police
Hoofdstuk 3
EUPM
Grensbewaking door State Border Service
Hoofdstuk 4
SFIR
Training voertuigencontrole Iraqi Police Inzet links: gerenoveerd politiebureau Inzet rechts: politieauto Iraqi Police
Hoofdstuk 5
ISAF
Training Afghan National Auxiliary Police
Hoofdstuk 6
SFIR
KMar-functionaris geeft klassikaal les via tolk aan Iraqi Police Inzet: opleiding Irakese ME
Hoofdstuk 7
SFIR
Irakese ME in opleiding
Bijlage I
ISAF
Training Afghan National Auxiliary Police
Bijlage II
EUPM
Hoofdkwartier EUPM in Sarajevo Inzet: checkpoint State Border Service
Summary
ISAF
Afghan National Auxiliary Police zonder uniform Inzet: training in gebruik wapenstok
Literatuur
SFIR
Training Iraqi Police - gevangenisbewaking
V
__________________________________________________
Voorwoord
Inhoudsopgave I
Lijst van afkortingen
III
Lijst van afbeeldingen
V
Hoofdstuk 1
14
Inleiding
1.1
ACHTERGROND .......................................................................................................................................... 15
1.2
AANLEIDING .............................................................................................................................................. 17
1.3
PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ............................................................................................. 18
1.4
OPERATIONALISATIE SLEUTELBEGRIPPEN .................................................................................................... 20
1.5
AFBAKENING VAN HET ONDERZOEKSTERREIN ................................................................................................ 21
1.6
ONDERZOEKSONTWERP .............................................................................................................................. 23
1.7
RELEVANTIE VAN HET ONDERZOEK .............................................................................................................. 24
1.8
VERDERE INDELING RAPPORTAGE ................................................................................................................ 25
Hoofdstuk 2 2.1
2.2
2.3
2.4
2.1.1
‘Democratic police reform’ ................................................................................................................. 30
2.1.2
Karakteristieken van de politieorganisatie .......................................................................................... 31
DE ‘BEZETTENDE’ INTERVENTIEMACHT .......................................................................................................... 33 2.2.1
Bezetting, beheersingsmiddelen en autochtone elites........................................................................ 33
2.2.2
Constructieve bezettingen ................................................................................................................. 34
COMPONENTEN INHEEMSE POLITIEOPBOUW EN HERVORMING ......................................................................... 36 2.3.1
Voorbereiding missie ......................................................................................................................... 36
2.3.2
Lokale maatschappelijke veiligheid.................................................................................................... 38
2.3.3
Op- en/of inrichting inheems politiekorps ........................................................................................... 40
2.3.4
Langetermijnontwikkelingen............................................................................................................... 44
RESUMÉ: CONSEQUENTIES VAN DE CONTEXT ................................................................................................ 46
Inheemse politieopbouw: de Nederlandse strategie
3.3
3.4
50
VERANDERENDE FOCUS : VREDESMISSIES ..................................................................................................... 51 3.1.1
3.2
28
AANLEIDING INHEEMSE POLITIEOPBOUW EN HERVORMING .............................................................................. 29
Hoofdstuk 3 3.1
Context inheemse politieopbouw
Participatie in internationale samenwerkingsverbanden..................................................................... 52
NEDERLANDSE BELEID AANGAANDE POLITIEOPBOUW EN HERVORMING ............................................................ 54 3.2.1
Een integrale benadering................................................................................................................... 55
3.2.2
Inheemse politieopbouw en -hervorming: de ‘veiligheidssectorvisie’ .................................................. 57
NEDERLANDSE BIJDRAGE AAN INHEEMSE POLITIEOPBOUW EN HERVORMING .................................................... 58 3.3.1
Missies in Europa .............................................................................................................................. 59
3.3.2
Missies in Azië................................................................................................................................... 68
3.3.3
Missies in Afrika................................................................................................................................. 75
3.3.4
Overige missies ................................................................................................................................. 80
RESUMÉ: DE GEHANTEERDE POLITIEOPBOUWSTRATEGIE ................................................................................ 83
VII
Hoofdstuk 4 4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
Inheemse politieopbouw: Nederlandse ervaringen
86
VOORBEREIDING MISSIE .............................................................................................................................. 88 4.1.1
Personeelsselectie ............................................................................................................................ 88
4.1.2
Opleiding ........................................................................................................................................... 89
LOKALE MAATSCHAPPELIJKE VEILIGHEID ...................................................................................................... 90 4.2.1
Veiligheidssituatie.............................................................................................................................. 90
4.2.2
Status lokale politiekorpsen ............................................................................................................... 91
4.2.3
Opinie lokale bevolking...................................................................................................................... 94
OP- EN/OF INRICHTING INHEEMS POLITIEKORPS ............................................................................................. 94 4.3.1
Communicatie.................................................................................................................................... 95
4.3.2
Capaciteitopbouw .............................................................................................................................. 95
4.3.3
Integriteitopbouw ............................................................................................................................... 97
4.3.4
Rekrutering van lokale agenten ......................................................................................................... 98
4.3.5
Training van lokale agenten............................................................................................................... 98
4.3.6
Advisering, mentoring en monitoring.................................................................................................100
LANGETERMIJNONTWIKKELING .................................................................................................................. 102 4.4.1
Samenwerking met lokale politie.......................................................................................................102
4.4.2
Samenwerking met internationale collegae.......................................................................................103
4.4.3
Overdracht verantwoordelijkheden....................................................................................................105
RESUMÉ: NEDERLANDSE POLITIEOPBOUWERVARINGEN ............................................................................... 106
Hoofdstuk 5
Invloedsfactoren
110
5.1
INVLOEDSFACTOREN BETREFFENDE DE COMPONENT ‘VOORBEREIDING MISSIE’ ............................................... 111
5.2
INVLOEDSFACTOREN BETREFFENDE DE COMPONENT ‘LOKALE MAATSCHAPPELIJKE VEILIGHEID’....................... 112
5.3
INVLOEDSFACTOREN BETREFFENDE DE COMPONENT ‘OP- EN/OF INRICHTING INHEEMS POLITIEKORPS’ .............. 113
5.4
INVLOEDSFACTOREN BETREFFENDE DE COMPONENT ‘LANGETERMIJNONTWIKKELINGEN’ ................................. 115
5.5
RESUMÉ: INVLOED HEBBENDE FACTOREN OP HET INHEEMSE POLITIEOPBOUWPROCES .................................... 117
Hoofdstuk 6 6.1
Conclusies & aanbevelingen
120
DE NEDERLANDSE STRATEGIE INZAKE INHEEMSE POLITIEOPBOUW ................................................................ 121 6.1.1
De Nederlandse strategie in theoretisch perspectief .........................................................................122
6.2
INVLOEDSFACTOREN BIJ DE UITVOERING VAN INHEEMSE POLITIEOPBOUWACTIVITEITEN ................................... 124
6.3
AANBEVELINGEN ...................................................................................................................................... 126
Hoofdstuk 7
Slotbeschouwing
132
7.1
BETEKENIS VAN DE BEVINDINGEN .............................................................................................................. 133
7.2
DE BEVINDINGEN IN PERSPECTIEF .............................................................................................................. 134 7.2.1
7.3
Indicatie: overeenkomstige invloedsfactoren.....................................................................................138
MOGELIJKE VERVOLGSTUDIES ................................................................................................................... 138
Bijlage I
Schema uitgevoerde politiemissies
142
Bijlage II
Respondenten aan het woord
152
Summary
168
Literatuur
180 VIII
Inleiding ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
14
Maandag 25 december 2006 bestormden rond de duizend Britse soldaten een Irakees politiebureau in de zuidelijke havenstad Basra.1 De agenten die in dit bureau gestationeerd waren begingen, volgens een Britse woordvoerder, namelijk meer misdaden dan ze oplosten. De bestormingsactie werd uitgevoerd nadat er verdenkingen waren dat in er in dit bureau, waarin de eenheid Zware Misdaad zetelde, criminele activiteiten werden gepleegd; de leiding van deze politie-eenheid werd verdacht van samenwerking met plaatselijke doodseskaders en er zouden gevangenen ernstig worden mishandeld en worden geëxecuteerd. ‘We've removed a very significant and nasty part of the police force which has been scaring people in Basra, and ultimately it's going to make Basra a better place’, aldus Majoor C. Burbridge van het Britse leger.2 Wat dit incident echter opmerkelijk maakt, is dat deze politie-eenheid was opgeleid en bewapend door de voorgangers van de Britse militairen die de bestorming uitvoerden.3
Er wordt door veel, met name Westerse, donorlanden geïnvesteerd in het opleiden van buitenlandse politiekorpsen in met name postconflict situaties. Ook Nederland draagt bij aan zogenoemde politiemissies waarin buitenlandse politiekorpsen worden opgebouwd danwel hervormd. Echter, over hoeveel Nederland daadwerkelijk bijdraagt aan dergelijke missies en hoe haar dat vergaat, is tot op heden niet of nauwelijks iets bekend. 1.1
Achtergrond 4
Falende staten of staten met een anderszins destabiliserend karakter, hebben sinds een aantal jaren de volle (politieke) aandacht. Dit komt doordat dergelijke staten niet alleen een bedreiging vormen op nationaal niveau, dat wil zeggen naar haar eigen burgers toe, maar eveneens een bedreiging zijn voor de internationale samenleving. De algemene opvatting is dat gewelddadige conflicten voorkomen dienen te worden of zo snel mogelijk worden beëindigd, aangezien door globalisering dergelijke situaties internationale consequenties kunnen hebben, zoals regionale instabiliteit, het ineenstorten van economische markten, een grote schare aan vluchtelingen en terrorisme (Ferguson, 2004:2). Dientengevolge werd de noodzaak ingezien om fragiele staten de helpende hand toe te steken, omdat internationaal actieve terroristische netwerken zich gemakkelijk vestigen in landen waarin centraal gezag ontbreekt. Eveneens vinden criminele organisaties, die zich bezighouden met smokkel van drugs, wapens en mensen, een toevluchtsoord in dergelijke landen (Homan, 2005a). Achterliggende gedachte bij interventies en ontwikkelingshulp in staten met een destabiliserend karakter is dat veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (Van de Goor & Callenbach, 2007). In een staat waarin continu geweldsuitbarstingen (kunnen) plaatsvinden is immers geen ruimte voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Dit heeft geleid tot een sterke focus op de veiligheidssector in dergelijke landen welke niet meer weg te denken is. ‘Reform or transformation of the security sector is now seen as an integral part of the transition from one-party to
1
NRC Handelsblad, 27 december 2006, ‘Britten zuiveren politie in Basra’; Volkskrant, 28 december 2006, ‘Politiebureau Basra opgeblazen’. Bron: www.bbc.co.uk, 25 december 2006, UK troops storm Iraqi police HQ. 3 Zie ook De Nooy (2007). 4 Falende staten kunnen omschreven worden als, en daarbij volg ik de Adviesraad Internationale Vraagstukken (2004:11): ‘[een staat] die niet bij machte is (grote delen van) zijn grondgebied te beheersen, noch de veiligheid van zijn burgers te garanderen, aangezien hij zijn monopolie op geweld verloren heeft; niet langer in staat is de interne rechtsorde te handhaven; zijn bevolking geen openbare diensten meer kan leveren noch de voorwaarde daartoe kan scheppen.’ 2
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
15
1
pluralist political systems, from centrally planned to market economies, and from armed conflict to peace, and is a growing focus of international assistance.’ (Hendrickson & Karkoszka, 2002:175). Deze hervorming van de veiligheidssector staat beter bekend als ‘Security Sector Reform’ 5
(SSR). Onder SSR wordt doorgaans het volgende verstaan: ‘a reform of the organisations that have the authority to use, or order the use of force, or the threat of force, as well as those civil structures that are responsible for their management’ (Chanaa, 2002:7). Deze veiligheidshervormingen dienen ertoe te leiden dat er effectieve en professionele veiligheidsstructuren worden opgebouwd die onder democratische en financiële controle staan (Homan, 2005b). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds het opbouwen van capaciteit (capacity building) - de structurele component van hervorming - en anderzijds het creëren van integriteit (integrity building) - de gedragscomponent van hervorming (Kaspersen e.a., 2004:9). Met eerstgenoemde worden zaken bedoeld als het installeren van nieuwe instituties en het hervormen van bestaande organisaties in de veiligheidssector; denk daarbij aan rekrutering en training van personeel en het voorzien in materiele goederen (gebouwen, vervoersmiddelen, telecommunicatie). Laatstgenoemde houdt in dat men waarden en normen van een democratie, en daarmee samenhangend mensenrechten, tracht over te brengen door bijvoorbeeld standaarden te ontwikkelen voor selectie en promotie en het verzorgen van mensenrechtentraining. SSR moet gezien worden als een van de instrumenten ter wederopbouw van een onstabiele staat, oftewel, ‘als een essentieel onderdeel van een groter pakket aan instrumenten dat wordt ingezet om de kans op verzwakking van de staat of het falen hiervan te voorkomen’ (Homan, 2005b:6).
6
Hoewel er veel instituties onder het begrip veiligheidssector vallen (zoals het leger, de politie, justitie, het gevangeniswezen, de douane, de kustwacht en inlichtingendiensten) en er vele instituties zijn die het proces kunnen beïnvloeden (zoals de media en het lokale parlement) (Van de Goor & Callenbach, 2007) zal in het kader van dit onderzoek ingezoomed worden op de opbouw en hervorming van politiekorpsen. Dit betekent echter niet dat andere instituties van minder belang zijn: ‘Reforming police forces alone is of little value unless complemented by efforts to create an impartial, effective, and trustworthy judicial system, where suspected criminal offenders can be brought to trial and justice.’ (Kaspersen e.a., 2004:8). Zowel
het
tijdelijk
interveniëren
van
externe
veiligheidsactoren,
zogenoemde
veiligheidswaarborgers, als het opbouwen en hervormen van lokale politie zijn essentiële onderdelen in de transitie van een militaire naar een civiele samenleving en zijn nodig om te voorkomen dat er een veiligheidsvacuüm ontstaat (Ferguson, 2004; De Nooy, 2007). Dit vacuüm wordt door Dziedzic (1998) aangeduid met de term ‘security gap’. Dit begrip kan onderverdeeld worden in drie categorieën, te weten de ‘deployment gap’ (er kan niet voldoende politiecapaciteit geleverd worden om de benodigde taken uit te voeren), de ‘enforcement gap’ (de orde kan niet gehandhaafd worden door bijvoorbeeld het ontbreken van vaardigheden, maar ook door een beperkt mandaat), en de ‘institution gap’ (de lokale overheid is niet in staat om de wettelijke en publieke orde te handhaven) (Serafino, 2004:8-9). Teneinde dit veiligheidsvacuüm op te doen lossen en een stabiele omgeving te creëren, worden, zo beschrijft Hovens (2005), sinds de 19
de
eeuw politiemissies (police operations) uitgevoerd
die de basis vormen voor de wederopbouwmissies die hedentendage worden uitgevoerd. 5
Er is namelijk geen eenduidige definitie van SSR (Edmunds, 2001). Er dient, om verwarring te voorkomen, opgemerkt te worden dat het begrip DDR (demobilisation, disarmament and reintegration) nauw verwant is, hoewel niet gelijk, aan SSR (Bryden, 2007). Beide programma’s worden veelal in samenhang met elkaar uitgevoerd; het zijn standaardcomponenten van vredesmissies (Call, 2007).
6
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
16
7
Mede door de komst van de United Nations Civilian Police (UNCIVPOL) begin jaren zestig van de vorige eeuw, is de uitvoering van politietaken binnen vredesmissies evenals het adviseren, trainen en monitoren van lokale politiekorpsen (in met name postconflict situaties) de afgelopen decennia enorm toegenomen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen drie verschillende typen politiemissies die sinds 1960 zijn uitgevoerd door militairen en civiele agenten, te weten de traditionele, de transformatieve en de executieve missie (Smith et all, 2006), respectievelijk ook wel eerste, tweede en derde generatie vredesmissies genoemd (Hovens, 2005). De traditionele politiemissie houdt grofweg in dat internationale veiligheidswaarborgers fungeren als scheidsrechter tussen de strijdende partijen, waarbij in de gaten gehouden wordt of beide partijen zich aan de 8
afspraken houden en geen mensenrechten schenden. Na de Koude Oorlog (1989) trad er echter een verandering op in de aard van gewelddadige conflicten, namelijk van inter-statelijk naar intra-statelijk, waardoor interventies een complexer en multidimensionaal karakter kregen (Hovens, 2005:19). Er moeten
niet
alleen
monitortaken
uitgevoerd
worden,
maar
eveneens
dienen
lokale
veiligheidsinstanties opgebouwd en hervormd te worden. Dergelijke missies staan bekend als 9
transformatieve politiemissies en worden gekenmerkt door het SMART principe.
10
Bij het derde type 11
politiemissie worden door internationale militairen of agenten, onder auspiciën van de VN , executieve politietaken uitgevoerd om de orde aldaar te handhaven. Daarbij wordt de lokale civiele politie, indien deze aanwezig is, vervangen. Kenmerkend voor dergelijke missies is dat internationale ordehandhavers mogen arresteren, detineren en ondervragen, dat ze bewapend zijn, en dat naast ordehandhavingstaken eveneens opbouw en hervormingstaken worden uitgevoerd (Dwan, 2002).
12
Er
kan gesteld worden dat politietaken binnen vredesmissies zijn veranderd van passief monitoren tot het 13
actief bijdragen aan hervormingen en zelfs ordehandhaving , en dat dergelijke taken nog steeds aan verandering onderhevig zijn. 1.2
Aanleiding
De Berlijnse Muur nam in haar val de Koude Oorlog met zich mee en luidde daarmee een nieuw tijdperk in. Zo ook voor de Nederlandse krijgsmacht. Waar zij zich voorheen hoofdzakelijk concentreerde op de verdediging van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied, staat hedentendage de uitvoering van de tweede hoofdtaak, de bescherming en bevordering van de
7
In 1960 werd deze civiele politie, welke bestaat uit agenten uit meer dan vijftig landen die aangesloten zijn bij de Verenigde Naties, voor het eerst ingezet in Congo (ONUC) (Call & Barnett, 1999; Hartz, 1999; Hovens, 2005). Inmiddels heeft dit korps aan meer dan vijftien vredesmissies deelgenomen en hedentendage zijn ruim 11.000 agenten ingezet in onder andere Kosovo (UNMIK: 2000 agenten), Haïti (MINUSTAH: 1900 agenten) en Darfur (UNAMID: 1700 agenten) (http://www.un.org/Depts/dpko/dpko/contributors/2008). Sinds 2005 is de naam van dit VN-politiekorps veranderd in UN Police Division (UNPOL). Zie ook: Hills (1998). 8 Voorbeelden van traditionele missies zijn ONUC (Congo 1960-1964) en UNFICYP (Cyprus 1964-heden). 9 Voorbeelden van transformatieve missies zijn UNTAG (Namibië 1989-1990) en UNTAC (Cambodja 1992-1993). 10 Dit acroniem staat voor: Supporting human rights; Monitoring the performance of the local law enforcement agencies, prisons, courts and implementing agreements; Advising the local police on humane effective law enforcement according to international standards laid down in the instruments; Reporting on situations and incidents; Training the local law enforcement in the best practice for policing and human rights (Hartz, 1999:31). 11 Sinds 2000 ook onder auspiciën van de Europese Unie nadat de Europese Raad in Feira (Portugal) besloot dat lidstaten dienen bij te dragen aan internationale politiemissies. Andere internationale organisaties die politiemissies uitvoeren zijn de Noordelijke Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). 12 Voorbeelden van executieve missies zijn UNMIK (Kosovo 1999-heden) en UNTAET (Oost-Timor 1999-heden). 13 De veranderingen in politiemissies zijn nauw verweven met de verschuiving van het accent van vredesmissies, namelijk van peacekeeping en peacebuilding naar peace-enforcing. Tevens zijn huidige vredesmissies meer gericht op ‘managing change’ dan terugkeren naar de ‘status quo ante’ (Holm & Eide, 2000). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
17
internationale rechtsorde en stabiliteit, centraal.
14
De Nederlandse krijgsmacht voert namelijk, veelal in
internationaal verband (VN, NAVO), vredesmissies uit waarin wordt bijgedragen aan een veilige en stabiele omgeving en de wederopbouw van de samenleving aldaar. Oftewel, de krijgsmacht verricht tegenwoordig werkzaamheden waardoor ‘het geweldsmonopolie [wordt] gevestigd of hersteld en (uiteindelijk) overgegeven aan de al dan niet nieuw opgebouwde overheidsorganisaties van het betreffende land’ (De Weger, 2006:2). Met de komst van de notities ‘Aan elkaar verplicht’ (2003), ‘Sterke mensen, zwakke staten’ (2003) en ‘Wederopbouw na gewapend conflict’ (2005), waarin aangegeven wordt dat vrede en veiligheid noodzakelijke voorwaarden zijn voor duurzame ontwikkeling, geeft de Nederlandse overheid te kennen dat de hervorming van de veiligheidssector 15
(SSR) een belangrijke rol dient te spelen in huidige en toekomstige wederopbouwmissies.
Nederlandse militairen hebben sinds 1989, en sinds 1993 ook civiele politieagenten, verscheidene politiemissies uitgevoerd.
16
Functionarissen van de Koninklijke Marechaussee (KMar)
zijn de afgelopen jaren onder andere uitgezonden naar Bosnië, Kosovo, Afghanistan en Irak. In deze missies voerden zij militaire politietaken uit (handhaving tucht en wet- en regelgeving binnen de uitgezonden militaire eenheden), maar ook civiele politietaken, zoals het ondersteunen van lokale autoriteiten, het verzorgen van opleidingen, ‘crowd and riot control’ etc.
17
Politiemissies zijn voor de
Nederlandse krijgsmacht echter niet iets van de afgelopen twee decennia. In de Nederlandse koloniën voerden militairen ook al politietaken uit Albanië (1913) en Saarland (1935).
18
en ook droeg de krijgsmacht bij aan missies in onder andere
19
Hoewel de Nederlandse krijgsmacht sinds het einde van de Koude Oorlog heeft bijgedragen aan de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen, is er nauwelijks iets bekend over wat de precieze bijdrage is geweest en welke ervaringen zijn opgedaan bij de uitvoering van dergelijke taken. Eveneens zijn er weinig documenten waarin wordt beschreven hoe de Nederlandse krijgsmacht het beste om kan gaan met de uitdagingen waarmee men te maken krijgt bij de uitvoering van dergelijke politiemissies (De Weger, 2007). 1.3
Probleemstelling en onderzoeksvragen
Het doel van deze studie is tweeledig, namelijk enerzijds het in kaart brengen van de precieze 20
bijdrage van de Nederlandse krijgsmacht aan inheemse politieopbouw vanaf 1989 , en anderzijds te beschrijven welke factoren van invloed zijn op een dergelijk politieopbouwproces. Dit betekent dat in dit onderzoek allereerst een inventarisatie gemaakt zal worden van de Nederlandse militaire bijdrage aan de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen; daarbij zullen de opgedane ervaringen nadrukkelijk aan bod komen. Vervolgens dienen deze ervaringen te leiden tot een beschrijving van bevorderende en belemmerende factoren die van invloed zijn op de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. 14
De Nederlandse krijgsmacht heeft drie hoofdtaken. De derde hoofdtaak is het ondersteunen van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal (www.mindef.nl). 15 Zo is onder andere een SSR-pool opgericht die de Nederlandse inzet inzake SSR gaat vormgeven (notitie ‘Wederopbouw na conflict’, 2005:37). 16 Notitie ‘Inzet politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politieoperaties’ (2000). 17 Tweede Kamerbrief betreffende inzet Nederlandse politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politieoperaties, TK 2003-2004, 27476 nr. 6, Den Haag, 4 juni 2004. 18 Zie bijvoorbeeld Sponk (1993) en Walles (2003). 19 Zie Hovens (2005) voor een beknopte beschrijving van beide politiemissies. 20 De reden voor de tijdsbepaling na 1989 is dat militaire ‘politieoperaties’ ten tijde van de Koude Oorlog van een andere aard waren en daarom niet relevant zijn voor de huidige en toekomstige politie(opbouw)taken van de Nederlandse krijgsmacht (De Weger, 2007). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
18
Deze tweeledige doelstelling resulteert in de volgende vraagstelling die in dit onderzoek centraal zal staan: Welke strategie hanteert de Nederlandse krijgsmacht bij de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen en welke uitvoeringsmodaliteiten en welke externe factoren beïnvloeden de implementatie? Aan de hand van de volgende vier deelvragen zal deze probleemstelling stapsgewijs beantwoord worden. 1. In welke context vindt inheemse politieopbouw en hervorming plaats en welke consequenties heeft dit voor de uit te voeren opbouw- en hervormingstaken? Veelal vindt opbouw en hervorming plaats in het kader van vredesmissies onder auspiciën van organisaties als de VN, NAVO, EU en OVSE. De context (welke per staat en daarmee per missie verschilt) waarin dergelijke opbouw- en hervormingstaken plaatsvinden is van invloed op de uitvoering van dergelijke taken. Met andere woorden, factoren op macroniveau - zoals de legitimiteit van de nieuw
gevormde
regering,
de
hoeveelheid
gepleegde
criminaliteit,
de
aanwezigheid
van
minderheidsgroeperingen en de publieke opinie over de politie - zullen van invloed zijn op de implementatie van dergelijke taken. Met deze onderzoeksvraag wordt getracht om deze macrofactoren in kaart te brengen evenals de consequenties die deze met zich meebrengen (denk aan zaken als het volledig opnieuw opbouwen van een korps of het bestaande deels in stand houden en het introduceren van ‘democratic policing’). Hierdoor ontstaat een referentiekader waarmee de Nederlandse bijdrage inzake inheemse politieopbouw en hervorming geanalyseerd kan worden. 2. Welke strategie wordt door de Nederlandse krijgsmacht gehanteerd met betrekking tot de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen? Doel van deze onderzoeksvraag is om te achterhalen wat de Nederlandse strategie is betreffende opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen; oftewel, wat het doel van dergelijke activiteiten is en hoe zij daar uitvoering aan geeft. Ter ondersteuning zal per missie, waarin politieopbouw- en/of hervormingstaken zijn uitgevoerd door Nederlandse militairen, een inventarisatie worden gemaakt van onder andere het aantal Nederlandse militairen dat hierbij betrokken is geweest, welke taken zij uitvoerden, wat het doel van de missie was etc. 3. Hoe verloopt de implementatie van deze strategie(ën)? Waar in de voorgaande onderzoeksvraag de beleidsmatige kant van opbouw- en hervormingstaken 21
centraal staat, zal in het kader van deze vraag (aan de hand van drie cases ) onderzocht worden hoe de daadwerkelijke uitvoering geschiedt; hoe dergelijke missies verlopen, wat er goed ging en wat fout. Zodoende wordt getracht zicht te verkrijgen op factoren die van invloed zijn op de implementatie van dergelijke opbouw- en hervormingsstrategieën.
21
De casusselectie vindt aan de hand van onderzoeksvragen één en twee plaats. Door met de context en de uitgevoerde Nederlandse missies rekening te houden, wordt een beredeneerde keuze gemaakt. Zie voor de daadwerkelijke selectie hoofdstuk vier.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
19
4. Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren bij de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen? Met deze vierde en laatste vraag wordt getracht, zonder volledig te willen zijn, te verklaren waarom dergelijke taken goed dan wel minder goed uitgevoerd (kunnen) worden. Hiermee wordt een perspectief gegeven op factoren die de uitvoering van opbouw- en hervormingsactiviteiten ten behoeve van inheemse politiekorpsen al dan niet ten goede komen. 1.4
Operationalisatie sleutelbegrippen
Het operationaliseren, oftewel het definiëren van begrippen is nodig om duidelijkheid te verschaffen over wat er in dit onderzoek onder het betreffende begrip verstaan wordt. Dit heeft namelijk consequenties voor wat er wel en niet onderzocht zal worden. Centrale begrippen in deze studie zijn politieopbouw en politiehervorming. Onder beide begrippen worden de inspanningen verstaan die bijdragen aan het functioneren van het lokale politieapparaat. Enig verschil tussen beide termen is dat bij eerstgenoemde geen politieorganisatie aanwezig is (in de desbetreffende staat) en dat deze vanuit het niets tot stand gebracht dient te worden, terwijl bij laatstgenoemde reeds een politiekorps bestaat en dat haar functioneren veranderd dient te worden. In dit onderzoek wordt daarom onder beide begrippen hetzelfde verstaan. Immers, in de praktijk (van dergelijke missies) levert dit nauwelijks verschillen op in taken die uitgevoerd dienen te worden, evenals de betrokken actoren die dergelijke taken uitvoeren. Werkzaamheden die in het kader van politieopbouw en hervorming worden uitgevoerd, zijn van non-executieve
22
aard zoals het
geven van training, herscholing, begeleiding en advisering. Taken op het gebied van werving en selectie en capaciteitsopbouw worden eveneens onder beide begrippen gevat. Derhalve worden executieve politietaken evenals missies waarin louter het lokale politieoptreden wordt gecontroleerd 23
(‘police observing’) in dit onderzoek niet meegenomen.
Een ander centraal begrip dat nadere definiëring behoeft, is politiekorps. Een politiekorps, althans in Nederland, is een organisatie die grofweg belast is met de opsporing van strafbare feiten en gedragingen, het handhaven van de openbare orde, en noodhulpverlening. Een unieke eigenschap is dat zij voor de uitvoering van deze kerntaken beschikt over het geweldsmonopolie. Zaken als handhaving van wetten en regels (denk aan milieuwetgeving), verkeershandhaving, recherchewerk en hulpverlening behoren tot de basispolitiezorg. Daarnaast kent de politie ook specialistische eenheden zoals de mobiele eenheid (‘crowd and riot control’) en het arrestatieteam. Tevens maken ondersteunende onderdelen als opleidingscentra en forensische laboratoria deel uit van de politieorganisatie. De inrichting evenals de taken van een politiekorps variëren per staat en zijn voortdurend aan verandering onderhevig; politiehervormingen zijn dan ook zo oud als het instituut zelf. Er kan daarom gesteld worden dat de politieorganisatie een complex instituut is met zeer uiteenlopende taken en uitvoeringswijzen. Om enige structuur aan te brengen zal dit onderzoek zich focussen op het politiekorps alszijnde uitvoerder van de basispolitiezorg en (indien van toepassing)
22
Executieve taken bevinden zich op het gebied van handhaving van de openbare orde, arrestatie, detentie, recherchewerk en ‘crowd and riot control’. 23 Nederland heeft in meerdere missies bijgedragen aan het monitoren van lokale politie, zoals in Angola waar de marechaussee de Angolese politie controleerden op hun neutraliteit (UNAVEM II en III, 1991-97) en in Namibië waar marechaussees deel uitmaakten van de civiele politiemissie van de VN (UNTAG, 1989-90) om toe te zien op de lokale politie (door onder andere deel te nemen aan hun patrouilles). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
20
‘crowd and riot control’. Dit betekent onder andere dat gendarmerie-achtige eenheden wel deel uitmaken van het onderzoeksdomein (zijn immers belast met ordehandhavingstaken) en dat derhalve forensische laboratoria niet meegenomen worden in dit onderzoek. Tot slot wordt in deze studie het begrip strategie als volgt geoperationaliseerd: het plan dat ontwikkeld en uitgevoerd wordt met betrekking tot opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. Het betreft dus een beleidsmatige invulling van het begrip strategie, en daarbij volg ik Hoogerwerf (1998), waarin het streven naar het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en bepaalde tijdskeuzen centraal staat. 1.5
Afbakening van het onderzoeksterrein
Het terrein van veiligheid en wederopbouw, waarin politieopbouw en hervormingen plaatsvinden, is zeer divers en (daarmee samenhangend) zeer complex. Om niet te verzanden in de bestaande literatuur omtrent dit onderwerp en om niet, in bedrijfskundige termen gesproken, van de ‘core business’ af te dwalen, dient dit onderzoeksterrein scherp afgebakend te worden. In deze paragraaf zal daarom per thema weergegeven worden wat wel en wat niet wordt meegenomen in deze studie.
Domein taken
In postconflict situaties zijn vele actoren aanwezig die zich bezighouden met een groot scala aan wederopbouwtaken op het gebied van veiligheid, justitie, sociaal en economisch welzijn, en het politiek proces en bestuur (De Nooy, 2007). Hoewel de verschillende werkgebieden elkaar overlappen en met elkaar in wisselwerking staan, zal dit onderzoek zich alleen richten op het werkgebied veiligheid. Binnen dit werkgebied dient echter eveneens een afbakening gemaakt te worden, aangezien, zoals reeds beschreven, er zich allerlei instituties in deze sector bevinden. In dit onderzoek zullen alleen taken met betrekking tot de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen (‘police reform’) centraal staan. Dit betekent dat executieve politietaken, welke een onderdeel kunnen zijn van politiemissies, niet onderzocht zullen worden evenals de opbouw van bijvoorbeeld de lokale krijgsmacht of het justitiële apparaat. Wat onderzoek op het gebied van politieopbouw en hervorming bemoeilijkt, is dat dergelijke taken eveneens uitgevoerd worden binnen (militaire)missies terwijl daar geen mandaat voor is. Dit wordt wel aangeduid met de term ‘mission creep’. In deze studie wordt daarom de feitelijke bijdrage bestudeerd, dus ook ‘informele’ opbouw- en hervormingstaken zullen eventueel onderzocht worden.
Actoren
Vele overheidsinstanties en organisaties zijn actief op het terrein van opbouw en hervorming van politiekorpsen. Deze actoren bevinden zich zowel op supranationaal niveau (denk aan de VN, NAVO, OVSE, EU), als op nationaal niveau (denk aan krijgsmachten, gendarmeriekorpsen en civiele politiekorpsen uit donorlanden), als op het niveau van organisaties (denk aan non-gouvermentele en private organisaties). Voorbeelden van laatstgenoemde zijn de Amerikaanse ‘contractors’ Blackwater en Dyncorp. Hoewel deze studie zich alleen richt op het aandeel van Nederlandse militairen en Koninklijke Marechaussee functionarissen in het bijzonder, kan deze bijdrage veelal niet los worden gezien van de inspanningen van supranationale organisaties. Nederland is immers geen ‘lead nation’. Derhalve kan het zijn dat de Nederlandse bijdrage ‘slechts’ uit enkele militairen bestaat op een totaal ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
21
van honderden of dat deze slechts financieel van aard is. In dit onderzoek zal laatstgenoemde niet mee worden genomen; voor zover de bijdrage van militairen op uitvoerend niveau is, zal getracht worden dit mee te nemen. Dit betekent dat functies bij internationale staven niet onderzocht zullen worden, aangezien dergelijke bijdragen zeer lastig te definiëren en te onderzoeken zijn. Hoewel logischerwijs verondersteld mag worden dat hoofdzakelijk functionarissen van de KMar
dergelijke
opbouw
taken
uitvoeren,
betekent
dit
niet
dat
militairen
van
andere
krijgsmachtonderdelen of burgers (die werkzaam zijn voor defensie) niet betrokken zijn geweest. Daarom wordt binnen dit onderzoek gesproken van (militaire) ambtenaren, waaronder personen worden verstaan die ofwel militair zijn ofwel als burger werkzaam zijn voor defensie en die politieopbouw- en hervormingstaken hebben uitgevoerd. Er dient nog opgemerkt te worden dat in het kader van politiemissies naast militair personeel, ook civiele politiefunctionarissen uitgezonden worden. Echter, deze politieagenten zijn geen onderwerp van onderzoek, er wordt immers alleen naar de bijdrage van de krijgsmacht gekeken, en worden daarom niet meegenomen in dit onderzoek.
Context
Missies die als doel hebben om staten te stabiliseren, zoals wederopbouwmissies, zijn zeer complex van aard en er zijn vele factoren die het wel of niet slagen ervan beïnvloeden. Het opbouwen en hervormen van politiekorpsen, wat bijdraagt aan de veiligheid binnen een land, is daar slechts een onderdeel van. Hoewel de politieke, sociale, economische en culturele context van een land, waarin een wederopbouwmissie plaatsvindt, een sterke invloed heeft op de opbouw en hervorming van 24
politiekorpsen , zal daar in dit onderzoek geringe aandacht aan worden besteed. De onderzoeker is zich er van bewust dat het opbouwen en hervormen van politie niet los gezien kan worden van de hervormingen van andere instituties binnen de veiligheidssector, met name de juridische keten en het gevangeniswezen. In Voorhoeve’s woorden: ‘Police, judicial and prison reforms are a ‘tripod’. If one leg remains weak, the system will not stand up’ (2007:110).
25
Echter,
vanwege de beperkte tijdsduur waarin deze studie afgerond dient te worden, worden dergelijke hervormingsinspanningen niet onderzocht.
Ontwikkelingen
Sinds 1989 doen zich allerlei ontwikkelingen voor op het gebied van politiemissies en daarmee ook op het terrein van politieopbouw en hervorming van lokale politiekorpsen. Zo werd in Cambodja nog op ad hoc basis training gegeven aan lokale politieagenten, werd in El Salvador politiehervorming al een belangrijk onderdeel van de missie, en werden in Haïti en Kosovo volledig nieuwe politie-instituties gecreëerd en opgebouwd (Serafino, 2004). Was het in het begin van de jaren ’90 vooral de VN die dergelijke missies ontplooide, langzamerhand zijn de NAVO, OVSE en de (W)EU evenals ‘coalitions of the willing’ zich bezig gaan houden met de ontwikkeling van inheemse politiekorpsen. Tevens worden zowel militairen als civiele politiefunctionarissen belast met het uitvoeren van opbouw en hervormingstaken. Meest recente ontwikkeling is dat sinds oktober 2007 er formeel een European Gendarmerie Force (EGF) bestaat. Rationale achter de oprichting van dit korps is dat zij dient te voorzien in de behoefte aan politie-eenheden met een militaire status, aangezien deze inzetbaar zijn 24 25
Zie bijvoorbeeld Call (2007) en Kaspersen (2004). Zie voor nadere uitleg tevens Holm & Eide (2000:4).
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
22
in instabiele situaties.
26
Nederland levert hier, in de vorm van de Koninklijke Marechaussee, een
bijdrage aan. Dergelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat het speelveld waarin politieopbouw en hervorming plaatsvinden zeer divers en aan verandering onderhevig is. Dit betekent dat missies waarin dergelijke opbouw en hervormingsactiviteiten werden en worden ontplooid lastig met elkaar te vergelijken zijn. Bijkomend voordeel is wel, dat een eventuele invloed van ‘geleerde lessen’ uit voorgaande missies onderzocht kan worden; oftewel, of er een leercurve waar te nemen is. 1.6
Onderzoeksontwerp
Zoals eerder vermeld, is het doel van deze studie tweeledig. Zo wordt allereerst getracht zicht te verkrijgen op de daadwerkelijke bijdrage en de ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht ten aanzien van politieopbouw en hervorming. Vervolgens dienen deze ervaringen te leiden tot een beschrijving van bevorderende danwel belemmerende factoren die van invloed zijn op de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. Om deze doelstellingen te bereiken, is ervoor gekozen om kwalitatief onderzoek uit te voeren dat zowel beschrijvend als (beperkt) verklarend van aard is. Het onderzoek kan daarmee gekwalificeerd worden als een toegepast onderzoek (Geurts 1999:29). Er worden in dit onderzoek diverse informatiebronnen gebruikt, te weten wetenschappelijke literatuur, parlementaire stukken en gesprekken en interviews met (militaire) ambtenaren. Door het gebruik van meerdere bronnen, wat ook wel triangulatie wordt genoemd, wordt getracht om zo betrouwbaar mogelijke uitkomsten te genereren (Hutjes en Van Buuren, 1992). Aangezien dit onderzoek in een relatief kort tijdsbestek uitgevoerd dient te worden is het niet mogelijk om naar alle (wederopbouw)missies, waarin Nederlandse militairen hebben bijgedragen aan politieopbouw/hervorming, diepgaand onderzoek te doen. Er wordt daarom gebruik gemaakt van een casestudie. De casusselectie geschiedt niet op willekeurige wijze, maar vloeit voort uit de sequentiële beantwoording van de onderzoeksvragen. Door allereerst een beschrijving te geven van alle missies waarin Nederlandse militairen hebben bijgedragen aan politie(weder)opbouw taken, kan vervolgens een beredeneerde selectie worden gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende contexten waarin de missies plaatsvonden.
27
Andere criteria bij het selectieproces zijn de tijd waarin
de missie is uitgevoerd en de daadwerkelijke bijdrage die is geleverd bij de opbouw van inheemse politiekorpsen. Door deze selectiewijze wordt de kans op uitsluiting van mogelijke factoren, die van invloed kunnen zijn op het opbouw/hervormingsproces, zoveel mogelijk beperkt. In onderstaande paragrafen zal per onderzoeksvraag worden beschreven welke onderzoeksstrategie gehanteerd wordt om tot beantwoording van de betreffende vraag te komen. In welke context vindt inheemse politieopbouw en hervorming plaats en welke consequenties heeft
dit voor de uit te voeren opbouw- en hervormingstaken?
Synchroon met de uitvoering van politiemissies, houden auteurs uit vele, met name Westerse landen zich bezig met het vraagstuk op welke wijze inheemse politiekorpsen opgebouwd danwel hervormd 26
De EGF is opgericht aangezien ‘tijdens recente crisisbeheersingsoperaties is gebleken dat er bijzondere behoefte bestaat aan militaire politie-eenheden die inzetbaar zijn in instabiele situaties. Reguliere militairen zijn niet optimaal toegerust voor politietaken, terwijl het civiele politiefunctionarissen veelal ontbreekt aan executieve bevoegdheden’ (Tweede Kamer, 20032004, 27 476, nr. 6, Den Haag, 4 juni 2004). Dit korps bestaat uit gendarmerie(achtige)-eenheden uit Spanje, Portugal, Frankrijk, Italië en Nederland. Eén van de taken van dit korps is om training te geven aan lokale politieagenten (zie: http://www.eurogendfor.eu/). 27 Zie Patton (1990) voor nadere uitleg over beredeneerde casusselectie. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
23
dienen te worden. Daarbij mag de context waarin dergelijke activiteiten worden uitgevoerd niet uit het oog verloren worden, omdat deze in sterke mate bepaalt hoe het hervormingsproces er uit komt te zien. Dat wil zeggen welke taken op welke wijze uitgevoerd dienen te worden. Aan de hand van literatuuronderzoek
zullen
verschillende
contexten
beschreven
worden
evenals
de daaruit
voortvloeiende uit te voeren taken. Aangezien deze studie zich alleen richt op de uitvoering van politieopbouwtaken welke van non-executieve aard zijn, worden in dit literatuuronderzoek geen bronnen meegenomen die de uitvoering van executieve politietaken beschrijven. Welke strategie wordt door de Nederlandse krijgsmacht gehanteerd met betrekking tot de opbouw
en hervorming van inheemse politiekorpsen?
Aan de hand van literatuur (waaronder beleidsdocumenten), parlementaire stukken en gesprekken met betrokken (militaire) ambtenaren, zal beschreven worden welke strategie de Nederlandse krijgsmacht hanteert met betrekking tot de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. Eveneens zal – gebruikmakend van dezelfde bronnen – per missie waarin politieopbouw- en/of hervormingstaken zijn uitgevoerd door Nederlandse militairen, geanalyseerd worden wat de betreffende strategie was. Hoe verloopt de implementatie van deze strategie(ën)?
Op basis van de in de voorgaande vraag gemaakte inventarisatie zullen drie missies geselecteerd worden waarvan onderzocht zal worden hoe de implementatie verliep. Daartoe zal gebruik worden gemaakt van kwalitatieve interviews
28
met betrokken (militaire) ambtenaren welke een goed overzicht
hebben van de aldaar uitgevoerde taken. Daarin volg ik Bayley (die grondig onderzoek heeft verricht naar politieopbouw- en hervormingsmissies uitgevoerd door de Amerikaanse krijgsmacht) die stelt dat ‘insights and observations can be collected [best] through interviews designed to encourage participants to reflect on what they did, what went right and wrong, and why. These interviews should be structured but open-ended. And they should be conducted orally; written surveys will not be responsive enough to situational variations’ (2001:76-7). Zodoende kan een zo nauwkeurig mogelijk beeld worden verkregen van de ervaringen die opgedaan zijn tijdens het uitvoeren van politieopbouwen hervormingstaken. Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren bij de opbouw en hervorming van inheemse
politiekorpsen?
Op basis van het materiaal dat is verkregen bij de beantwoording van bovenstaande onderzoeksvragen kan een, tot op zekere hoogte, compleet overzicht worden gedestilleerd van verschillende bevorderende danwel belemmerende factoren waarmee rekening dient te worden gehouden bij het opbouwen en hervormen van inheemse politiekorpsen. 1.7
Relevantie van het onderzoek
Tot slot wordt stilgestaan bij de relevantie van dit onderzoek, aangezien dit consequenties zal hebben voor de precieze invulling ervan. Er kunnen drie type relevanties worden onderscheiden, te weten 28
Het kwalitatieve interview, ook wel open interview genoemd, kenmerkt zich door geen of een beperkte structuur aangaande de inhoud, formulering en volgorde van de vragen evenals de antwoordkeuze. De vragen worden binnen een referentiekader gesteld en tijdens het interview veelal bijgesteld waardoor de interviewer vrij is om (eventueel) door te vragen en andere relevante vragen te stellen zodat een zo nauwkeurig mogelijk beeld verkregen wordt van het betreffende onderwerp. Zie voor een uitvoerige beschrijving onder andere Babbie (2004) en Boeije (2005).
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
24
maatschappelijke, wetenschappelijke en persoonlijke relevantie (Geurts, 1999:133). Maatschappelijke relevantie houdt in dat de resultaten van het onderzoek nuttig zijn voor de opdrachtgever en eventueel voor de maatschappij in zijn algemeenheid. Onder wetenschappelijke relevantie wordt verstaan dat de resultaten van het onderzoek nuttig zijn voor de wetenschap. En met persoonlijke relevantie wordt het persoonlijke nut voor de onderzoeker bedoeld. Maatschappelijke relevantie Hoewel er enige discussie bestaat over de rol en de precieze invulling van de taken van de politie in (democratische) samenlevingen, is men het er over eens dat een dergelijke instantie onontbeerlijk is. Er is behoefte aan een organisatie die ‘in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels [zorgt] voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.’
29
Het behoeft dan ook geen uitleg
dat het opbouwen en hervormen van buitenlandse politiekorpsen, met als doel het creëren van een veiliger samenleving aldaar, maatschappelijke relevantie heeft. Dit onderzoek tracht hier, doormiddel van inzicht te geven in de uitvoering van dergelijke taken, een bijdrage aan te leveren. Wetenschappelijke relevantie Reeds bestaat er veel literatuur over uitdagingen (en oplossingen daarvoor) waarmee men te maken krijgt tijdens politie opbouw- en hervormingstaken. Echter, voor wat betreft de bijdrage aan deze taken en de ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht hiermee, bestaat niet of nauwelijks enige literatuur (De Weger, 2007). Door dit onderzoek kan deze lacune voor een groot deel opgevuld worden. Tevens sluit dit onderzoek aan bij het onderzoeksprogramma ‘Policing by the military’ dat in 2006 is gestart 30
aan de Nederlandse Defensie Academie. Persoonlijke relevantie
Mijn onderzoeksinteresse, evenals mijn persoonlijke interesse, gaat uit naar zowel politie als defensie. Aangezien de uitvoering van politieopbouw- en hervormingstaken zich op het snijvlak bevinden van het werkterrein van politie en defensie, geeft dit onderzoek mij de unieke mogelijkheid om beide organisaties en haar taken nader te onderzoeken en er beter bekend mee te raken. 1.8
Verdere indeling rapportage
De opbouw van deze rapportage volgt in grote lijnen de vier onderzoeksvragen en ziet er als volgt uit. In hoofdstuk twee zal, aan de hand van uiteenlopende, (inter)nationale literatuur, een beschrijving worden weergegeven van de context en de reeds bestaande ervaringen met politieopbouw en hervormingen. Dit hoofdstuk dient daarmee als een referentiekader waarmee de bijdrage van de Nederlandse krijgsmacht aan inheemse politieopbouw en hervorming geanalyseerd kan worden. De strategie van de Nederlandse krijgsmacht met betrekking tot de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen zal in hoofdstuk drie worden beschreven. Tevens zal een inventarisatie gemaakt worden van de missies waarin Nederlandse militairen dergelijke taken hebben uitgevoerd. Deze beschrijving is namelijk nodig om tot een beredeneerde keuze te komen welke missies aan een nadere analyse onderworpen zullen worden. 29 30
Bron: Politiewet 1993, artikel 2. Zie De Weger (2007).
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
25
In hoofdstuk vier zullen de resultaten worden weergegeven van het onderzoek naar de ervaringen die zijn opgedaan door KMar-functionarissen die politieopbouwactiviteiten hebben uitgevoerd in de geselecteerde missies EUPM (Bosnië), SFIR (Irak) en ISAF (Afghanistan). De beschrijving van deze ervaringen zullen vervolgens geanalyseerd worden om zodoende factoren te onderscheiden die de uitvoering van dergelijke activiteiten bevorderen danwel belemmeren. De resultaten van deze analyse zullen in hoofdstuk vijf worden beschreven. In hoofdstuk zes zal de beantwoording van de centrale onderzoeksvraag plaatsvinden, namelijk welke inheemse politieopbouwstrategie door de Nederlandse krijgsmacht wordt gehanteerd en welke factoren invloed hebben op de implementatie ervan. Daarnaast zullen een aantal aanbevelingen worden gedaan ten aanzien van de inzet van de Nederlandse krijgsmacht op het gebied van inheemse politieopbouw. Tot slot zullen in hoofdstuk zeven de resultaten van deze studie worden besproken evenals suggesties voor vervolgonderzoek.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
26
Context inheemse politieopbouw ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
28
‘[D]uring the 1990s, international assistance to police development and reform according to democratic principles became a major component of foreign policy and a substantial industry for the international community collectively as well as for many, primarily first world, countries’ - Bayley, 2006:9
In samenlevingen die zich in een overgangsfase, ontwikkelingsfase, of in een postconflictfase bevinden, is het van belang dat er een zekere mate van veiligheid wordt gegenereerd en dat tevens voorkomen wordt dat lokaal geweld en lokale conflicten aanleiding vormen voor een regionaal conflict. Dit gegeven heeft ervoor gezorgd dat vele internationale actoren zich hebben toegelegd op het bijstaan van staten en samenlevingen om effectieve en integere veiligheidsorganisaties te ontwikkelen (Marenin, 2005). Inheemse politieopbouw en hervorming is dan ook een belangrijke pijler gaan vormen in internationaal veiligheidsbeleid. De intentie is veelal dat dergelijke activiteiten dienen te leiden tot een effectieve, op democratische en mensenrechtelijke basis geschoeide ordehandhaving en daarmee eveneens tot een veilige samenleving waarin politieke, economische en maatschappelijke vooruitgang kan worden geboekt. In dit hoofdstuk zal de context waarin inheemse politieopbouw en hervorming plaatsvinden worden beschreven evenals de consequenties die deze met zich mee brengen betreffende het opbouw- en hervormingsproces. Daartoe zal allereerst de ontstaansgeschiedenis van democratische politieopbouwmissies beschreven worden evenals enkele kenmerkende eigenschappen van de politieorganisatie ‘an sich’. Vervolgens zal stil worden gestaan bij het feit dat donorlanden veelal als interventiemacht optreden en daarmee als bezetter aan te merken zijn. Deze en andere factoren op macroniveau
hebben
namelijk
invloed
op
het
opbouw-
danwel
hervormingsproces.
Dit
veranderingsproces zal aan het eind van dit hoofdstuk beschreven worden aan de hand van verschillende aspecten die binnen het kader van politieopbouw en hervorming aandacht behoeven. 2.1
Aanleiding inheemse politieopbouw en hervorming
Sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw zijn door de internationale gemeenschap (zowel bilateraal als multilateraal) politieopbouw danwel politiehervorming activiteiten ontplooid in Bosnië-Herzegovina, Cambodja, Oost Timor, El Salvador, Guatemala, Haïti, Kosovo, Mozambique, Namibië, Nicaragua, Panama, Sierra Leone, Somalië en Zuid-Afrika (Bayley, 2006). Dat deze lijst niet uitputtend is bewijzen de ‘recente’ politiemissies in onder andere Afghanistan, Irak, Burundi, Soedan en de Democratische Republiek Congo. Bayley (2006) onderscheidt vier factoren die ten grondslag liggen aan de opkomst van politiemissies. Zo startte na de beëindiging van de Koude Oorlog een nieuwe zoektocht naar (internationale) veiligheid. Men ging zich richten op staten die als onstabiel aan te merken waren; dat wil zeggen, staten waarin burgeroorlogen, dictatoriale onderdrukking en humanitaire rampen zich afspeelden. Dit resulteerde in vele vredesmissies onder auspiciën van met name de VN. Ten tweede had het communisme, mede door het ineenstorten van de Sovjet Unie, als staatsvorm in de ogen van velen afgedaan. De democratie werd en wordt (grofweg) gezien als de staatsinrichting die het meest bijdraagt aan economische welvaart, maatschappelijke stabiliteit en daarmee ook aan de internationale veiligheid. De internationale gemeenschap ging zich dan ook meer en meer toeleggen op het creëren van democratische regeringen. Een derde factor, welke met de voorgaande ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
29
2
samenhangt, die er voor zorgde dat opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen meer aandacht kreeg, was het besef dat democratische regeringen niet kunnen opereren zonder een goed functionerend veiligheidsinstituut als de politie. De rol van de politie veranderde daarmee van een noodzakelijk kwaad in een belangrijke voorwaarde (‘co-producers’) voor het bereiken van maatschappelijke stabiliteit en economische vooruitgang. Een vierde en laatste factor die Bayley (2006) onderscheidt, is het gegeven dat onstabiele staten veelal een thuishaven zijn voor terroristen en criminele organisaties (die zich bezighouden met onder andere drugssmokkel, het witwassen van geld en mensensmokkel). Door het creëren van een effectieve democratische regering die de mensenrechten steunt, dient deze problematiek aangepakt te worden. Daarbij wordt, zoals bij voorgaande factor is vermeld, de opbouw van een democratisch politiekorps als onontbeerlijk beschouwd. Interventies met als doel om een democratische politie te installeren in staten met een onstabiel karakter (zoals falende staten en postconflict staten) volgen veelal een zelfde patroon. Indien er een conflict heerst, wordt dit allereerst met militaire middelen beëindigd. In deze ‘firefighting’ fase, ligt het accent op het creëren van onmiddellijke veiligheid en het stoppen van gewelddadigheden (Marenin, 2005). Vervolgens wordt overgegaan tot het creëren van een interim politiemacht (welke veelal bestaat uit (militaire) agenten van de interveniërende landen) die de orde dient te handhaven, waardoor de lokale situatie enigszins wordt gestabiliseerd. Hierdoor is het mogelijk om over te gaan tot het opbouwen danwel hervormen van de lokale politie waarbij het verkrijgen van legitimiteit (van het lokale korps) een belangrijk onderdeel is. Daarbij dient men in het oog te houden dat de ‘initial external push and support for reform [eventually have to be replaced] with internal factors and forces which support reforms, within the security sector itself and within societal contexts’ (Marenin, 2005:43). Het uiteindelijke doel is om een politiekorps te creëren dat capabel is om haar taken op een humane wijze uit te voeren, oftewel, er dient een democratisch politie-instituut te ontstaan (Bayley, 2006; Dobbins e.a., 2007; Marenin, 2005; Mobekk, 2005; Neild, 2001; OECD, 2007; O’Neill, 2005). 2.1.1
‘Democratic police reform’
Democratische politieopbouw en hervorming, wat in de Angelsaksische literatuur aangeduid wordt met ‘democratic police reform’, werd voor het eerst gedefinieerd door UNCIVPOL tijdens de missie in Bosnië-Herzegovina in 1996 (Blair & Dziedzic, 1997; Bayley, 2006).
31
Sindsdien zijn er vele
documenten verschenen waarin democratisch politieoptreden nader gedefinieerd wordt. Gevolg hiervan was en is dat er geen eenduidige definitie en, daarmee samenhangend, aanpak is van democratisch politietreden (Neild, 2001; Harris, 2005); ‘the lack of a standardized conceptual foundation to guide these police-related activities, resul[ted] in a number of different approaches towards implementing police training as well as police reform programmes’ (OSCE, 2006:7). Desondanks kan wel een ‘gemene deler’ onderscheiden worden. Zo wordt democratische politie doorgaans gekarakteriseerd door een oriëntatie op de samenleving in plaats van op de staat, 31
In het document ‘The commissioner’s guidance for democratic policing in the federation of Bosnia-Herzegovina’ (Sarajevo: United Nations Mission in Bosnia-Herzegovina, 1996) worden zeven principes beschreven waaraan politieopbouw en hervorming dient te voldoen, te weten: (1) de politie moet georiënteerd zijn op en opereren volgens democratische principes; (2) politie zijn professionals die volgens professionele gedragsbepalingen opereren; (3) de hoogste prioriteit moet de bescherming van het leven zijn; (4) de politie moet haar gemeenschap dienen en tevens aan haar verantwoording afleggen; (5) de bescherming van leven en eigendommen is de hoofdfunctie van politieoptreden; (6) politieactiviteiten moeten respect hebben voor menswaardigheid en mensenrechten; (7) de politie dient haar taken op een niet-discriminerende wijze uit te voeren.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
30
oftewel, door responsiviteit naar haar burgers toe; door in overeenstemming met de (inter)nationale wetgeving te opereren (‘rule of law’); door de internationale mensenrechten te beschermen (in het bijzonder de rechten die benodigd zijn voor een goed functionerende democratie, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht); door integer en professioneel te handelen; door transparant te zijn en verantwoordelijkheid af te leggen aan haar burgers, haar vertegenwoordigers en de overheid. Tevens dient een democratische politieorganisatie onder supervisie van onafhankelijke instanties te staan; dient het personeelsbestand een afspiegeling te zijn van de samenleving; en dient de organisatie op een zodanige wijze ingericht te worden dat zij instaat is om effectief en efficiënt op te treden volgens bovengenoemde principes
32
(Marenin, 2005; Bayley 2006; OECD, 2007; OVSE,
2006). Kortom, een democratische politie dient te opereren volgens (inter)nationale wetgeving, bepalingen en universele mensenrechten en haar taken op een (tot op zekere hoogte) responsieve wijze uit te voeren, waarbij transparantie en het afleggen van verantwoordelijkheid belangrijke voorwaarden zijn. 2.1.2
Karakteristieken van de politieorganisatie
Dat er zoveel aandacht besteed wordt aan de eigenschappen van democratische politie, komt doordat de politie een organisatie is met unieke taken en kenmerken welke, indien zij niet op een juiste wijze worden aangewend en uitgevoerd, behoorlijke gevolgen kunnen hebben voor een samenleving. Immers, politieactiviteiten en dan met name het recht om fysiek geweld te gebruiken evenals het recht om personen te arresteren en te detineren (oftewel, de bevoegdheid om mensen te beroven van hun vrijheid), hebben een fundamenteel effect op de levens van burgers. Bovendien heeft politieoptreden, of het nalaten ervan, invloed op zowel het oordeel van de burgers over haar regering als op het goed functioneren van democratische processen zoals verkiezingen, openbaar spreken, publiceren en vergaderen. Immers, ‘police actions shape democratic political life by maintaining the boundary conditions in which it takes place’ (Bayley, 2006:18). Marenin (2005) onderscheidt vier algemene, universele kenmerken van de politie die in het licht van opbouw en hervormingsactiviteiten aandacht verdienen en waar rekening mee moet worden gehouden bij het uitvoeren ervan. Deze kenmerken zullen nu beknopt beschreven worden. Allereerst is de politie een organisatie die taken uitvoert welke, zowel op wettige als ideologische gronden, door de politiek gedefinieerd zijn; de politiek bepaalt welke taken zij dient uit te voeren, tot een bepaalde hoogte hoe zij dit moet doen (maar meer nog, wat zij niet mag doen), en welke capaciteiten zij daarvoor tot haar beschikking krijgt. Om de navolging hiervan te controleren dient de politie transparant te zijn en verantwoording af te leggen over haar functioneren. Deze vormen van controle en sturing zijn voorwaarden voor een legitieme politiemacht en voorkomen dat het mandaat (namens de samenleving aan de politie) om controlerend en sanctionerend op te treden, een vrijbrief vormt om ongelimiteerd te kunnen handelen (Stol e.a., 2004). Met andere woorden, ‘the police have an authority granted to them by others and are responsible for the proper execution of the powers given to them’ (Marenin, 2005:38). Een tweede kenmerk is dat de politie in de uitvoering van haar taken over een behoorlijke mate van handelingsvrijheid en autonomie beschikt; ‘the police […] make far more discretionary 32
Denk aan zaken als: de hiërarchische structuur, de rechten van politiepersoneel, adequate training en materiaal/uitrusting, het houden van intern toezicht, scheiding tussen politie en het leger etc.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
31
determinations in individual cases than any other class of administrators’, aldus Davis (1969:222). De politieorganisatie wordt daarom wel getypeerd als een ‘frontline organisation’; dat is een organisatie die formeel wordt gekenmerkt door een strakke hiërarchie, maar waarin de medewerkers die het feitelijke werk doen (de frontlinie) een belangrijke mate van vrijheid hebben bij het nemen van besluiten over de manier waarop ze hun werk doen (Fijnaut e.a., 1999:208). daarom ook wel aangeduid als ‘streetcorner politicians’.
34
33
Politieagenten worden
De politiecultuur, welke per land, per korps
en zelfs per district kan verschillen, speelt een belangrijke rol in het gedrag van politieagenten en daarmee ook in de uitvoering van politiewerk: ‘at the core of police behaviour […] lies the police culture’ (Marenin, 2005:39). Immers, agenten hanteren een dergelijke cultuur om onder andere gebeurtenissen te interpreteren en te bepalen welke taken uit te voeren evenals de wijze waarop ze die uitvoeren; het vormt een bril waarmee zij de werkelijkheid bezien. politiewerk kunnen dan ook verschillende politiestijlen ontwaard worden.
35
Binnen de uitvoering van
36
Ten derde is de politie een politieke organisatie. Dat wil zeggen dat de uitvoering van haar taken onvermijdelijk politieke consequenties met zich mee brengt aangezien ‘social order never neutral [is] in its impacts on the life chances of individuals and groups’ (Marenin, 2005:39). Bij handelingen in maatschappelijke conflicten en onenigheden is het bewaren van onpartijdigheid zeer lastig. Tevens is de politie een krachtig instrument in handen van overheden, waarbij, met name in postconflict situaties, gevaren als onderdrukking van bepaalde bevolkingsgroepen en oneigenlijk gebruik van geweld op de loer liggen (Holm & Eide, 2000). Het opbouwen danwel hervormen van politiekorpsen mag dan ook niet beschouwd worden als een louter technische exercitie. Een vierde, en tevens laatste kenmerk die in het kader van dit onderzoek nadere toelichting verdient, is dat politieoptreden in specifieke contexten plaatsvindt waarbij enerzijds de omgeving het optreden beïnvloedt en anderzijds de omgeving door het politieoptreden beïnvloed wordt. De geschiedenis van een politiekorps, evenals de economische, politieke en culturele context in een staat zijn van invloed op het opbouw en hervormingsproces. Het ‘overzetten’ van politiemodellen van de ene in de andere staat wordt daardoor bemoeilijkt en is in sommige gevallen niet mogelijk; ‘the aid offered may not fit the contexts into which they are introduced […] or may not work in the same way as they did in the contexts from which the lessons were extracted’ (Marenin, 2005:40). Ter illustratie: met 37
betrekking tot het in het Westen alom bekende politiemodel community policing , stelt Neild (2002:32) dat ‘enthusiasm for translating developed country models of ‘community policing’ must be tempered by a realistic consideration of the ongoing weakness of local accountability mechanisms, even as these models may offer some interesting strategies for making the police more locally accountable, responsive and effective.’
33
Dit type organisatie komt overeen met wat Hasenfeld aanduidt met de term ‘Human Service Organization’; kenmerk van een dergelijke organisatie is dat de ‘principal function is to protect, maintain, or enhance the personal well-being of individuals by defining, shaping, or altering their personal attributes’ (1983:1). 34 Zie bijvoorbeeld Muir Jr. (1979). 35 Zie verder, met betrekking tot de politiecultuur, onder andere Skolnick (1994), Reuss-Ianni & Ianni (1983) en Chan (1996). Laatstgenoemde stelt dat de politiecultuur wordt gezien als ‘one of the main obstacles in the way of police reform’ (Chan, 1996:110). 36 Zie voor verschillende politiestijlen onder andere Van der Torre (1999). 37 Zie Skogan & Hartnett (1997) voor een uitgebreid onderzoek naar community policing in Chicago. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
32
2.2
De ‘bezettende’ interventiemacht
In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming zal nu bij een specifieke context nader stil worden gestaan. Het betreft namelijk het gegeven dat, in het geval inheemse politieopbouw en hervorming deel uitmaakt van een militaire (vredes)missie, een buitenlandse staat (het donorland) intervenieert in een andere staat en daarmee een inbreuk pleegt op de soevereiniteit van de betreffende staat, ook al geeft deze staat daar toestemming voor. In dergelijke missies, welke in principe tijdelijk van aard zijn, voeren interventiemachten veelal bestuurlijke taken uit en zijn zij leidend in de opbouw danwel hervormingen van nationale instituties. Daarmee kunnen interventiemachten, hoe goed hun intenties ook mogen zijn, op de keper beschouwd worden als een bezettingsmacht, als ‘vredemakende bezetters’ (Lammers, 2005). ‘Het optreden van buitenlandse troepen op vreemd grondgebied riekt immers naar bezetting, naar het koloniale verleden (en daarmee naar westerse overheersing), of op zijn minst naar een of andere vorm van schending van de soevereiniteit van een land, wat de internationale rechtvaardiging daarvoor ook moge zijn’ (Ten Cate, 2006:256). Volledig militair bestuur en/of militaire ondersteuning van het lokale, civiele bestuur vindt sinds de jaren ’90 vooral plaats bij internationale crisisbeheersingsoperaties, na bemiddeling en/of ingrijpen van internationale organisaties, door bondgenootschappen (‘coalitions of the willing’) of door grote mogendheden ‘in landen die de mondiaal aanvaarde normen van effectieve en fatsoenlijke statelijke gezagsuitoefening niet kunnen of niet willen naleven’ (Ten Cate, 2006:257). Aan de hand van Lammers (2005) zal nu een (zeer beknopt, toegespitst op de hedentendage uitgevoerde (internationale) missies) organisatorisch-sociologisch perspectief aangaande bezettingen beschreven worden, aangezien ‘een vreemde overheerser zijn wil aan een onderworpen volk gemeenlijk tracht op te leggen via de autochtone organisatorische infrastructuur van de samenleving en/of via een eigen beheersingsapparaat waar onder andere veiligheidsinstituties zoals de politie deel van uitmaken’ (2005:31, cursief HS). Dit perspectief dient als kader waarmee huidige wederopbouwmissies en andersoortige interventies bezien kunnen worden en dient daarmee tevens als context waarin politieopbouw en hervormingstaken worden uitgevoerd. 2.2.1
Bezetting, beheersingsmiddelen en autochtone elites
Met het begrip bezetting wordt in dit onderzoek bedoeld, in navolging van Lammers, ‘een vreemde overheersing, die totstandkomt en/of instandgehouden wordt door dreigen met en/of toepassen van geweld’ (2005:14).
38
Met andere woorden, een bezetting in de trant van een vreemde overheersing als
gevolg van een verovering (a), of een vreemde overheersing die gaandeweg door de bevolking wordt ervaren als een bezetting (b).
39
Een voorbeeld van een type ‘a’ bezetting is de interventie van de
Verenigde Staten, en in haar kielzog het Verenigd Koninkrijk, in Irak in 2003. De situatie in 40
Afghanistan, hoewel dit enigszins discutabel is , is in de ogen van velen een type ‘b’ bezetting. Immers, hoewel het doel van de missie de ondersteuning van de lokale regering bij de wederopbouw 38
Daarbij merkt Lammers op dat, zoals zovele definities in de sociale wetenschappen, dit geen ‘ondubbelzinnige maatstaf’ is waarmee je altijd kunt bepalen er sprake is van een bezetting (2005:15). De definitie van het begrip bezetting dient in dit onderzoek om het onderscheid aan te geven tussen heersers die aangeduid kunnen worden als autochtoon (‘een van ons’) danwel allochtoon (‘vreemden’) respectievelijk donorland en ontvangende land. 39 Dit is een bezetting waarbij autochtone leidinggevenden (zoals de regering) niet vervangen worden door vreemde overheersers, maar hun functies voort kunnen zetten mits dit conform de bepalingen van de overheerser gebeurt. In dit geval bestuurt de overheerser als het ware het land op afstand; dit wordt ook wel indirect bestuur genoemd. 40 Nogmaals, dit theoretische perspectief dient niet om elke missie te categoriseren in een type bezetting, maar om verschillende consequenties die dergelijke bezettingen met zich meebrengen in kaart te brengen. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
33
van het betreffende land is, vinden er steeds meer gewelddadigheden plaats tegen de internationale troepen. De termen ‘vechtmissie’ en ‘opposed militant forces’ zijn dan ook termen die steeds meer, sinds de aanvang van de ISAF-missie in 2001, in één adem met Afghanistan worden uitgesproken; ‘We wisten niet dat we zó vaak en zó veel zouden moeten knokken’, aldus toenmalig commandant der Nederlandse strijdkrachten generaal Berlijn.
41
Voor een bezetting heeft een bezettende mogendheid drie soorten beheersingsmiddelen tot haar beschikking, te weten dwangmiddelen, gezag en lokmiddelen. Onder eerstgenoemde dient verstaan te worden het toepassen van geweld danwel het dreigen met geweld. Tussen beide mogelijkheden dient een juiste balans gevonden te worden, want als er enerzijds te weinig geweld wordt gehanteerd is het dreigen ermee niet serieus te nemen, en anderzijds betekent teveel geweldpleging afbrokkeling van het gezag. Dit gezag, het tweede beheersingsmiddel, houdt namelijk een ‘aanvaarding [in] door de onderworpen bevolking van directieven van de veroveraar op grond van een zeker normbesef, een gehoorzaamheidsplicht’
42
(Lammers, 2005:17). Overheersers proberen
veelal hun verkregen machtspositie te legitimeren bij de bevolking, zij willen immers als wettige autoriteit, als gezagdrager erkend worden. Het derde en laatste beheersingsmiddel, welke Lammers (2005) onderscheidt, zijn lokmiddelen. Een bezetter kan middels het terugbrengen van stabiliteit in de samenleving een zekere mate van welwillendheid onder de bevolking teweegbrengen. Immers, het einde van een conflict genereert vaak opluchting indien men het ‘normale’ leven weer kan hervatten. Een bezetter kan tevens gezag genereren door een ‘meevallende verslechtering’: het beleid van de nieuwe heersers is in werkelijkheid minder erg dan men aanvankelijk had gedacht (idem). Ook het investeren in lokale instituties (zoals de politie), economieën en dergelijke zijn lokmiddelen. Het toepassen van lokmiddelen dient nog een ander doel, namelijk het betrekken van leidinggevenden, industriëlen, wetenschappers en andere vooraanstaanden uit het onderworpen volk bij het bezetten van het land. Lammers (2005) beschrijft twee soorten elites, te weten de ‘inheemse elite’ en de ‘loyale elite’. Onder eerstgenoemde wordt een groep van vooraanstaanden verstaan die haar legitimiteit van haar volgelingen verkrijgt (‘van onderop’) en met ‘loyale elites’ worden hulpkrachten bedoeld die haar legitimiteit aan haar lastgevers ontlenen (‘van bovenaf’). Medewerking van dergelijke autochtone elites, welke veelal aanzien, gezag en steun genieten van hun achterban, dient verkregen te worden om het land op een effectieve en efficiënte wijze te besturen en, gelet op beperkte mankracht van de overheerser, überhaupt te kunnen besturen. Immers, inheemse leiders weten hoe zij hun volk dienen te besturen en zullen waarschijnlijk eerder steun van de inwoners verkrijgen dan een vreemde overheerser. 2.2.2
Constructieve bezettingen
Sinds de jaren ’90 worden militaire interventies veelal geïnitieerd om de internationale rechtsorde te herstellen, te handhaven of te bevorderen. Er zijn vele typen internationale vredes- en gevechtsmissies, waarbij het onderscheid tussen beide vaak moeilijk te maken is. Om toch enige categorisering aan te brengen, wordt veelal de volgende driedeling gehanteerd, te weten
41
In: NRC Handelsblad, 12 april 2008, ‘Defensie verrast door vele gevechten Uruzgan’. Zie ook: Trouw, 12 april 2008, ’Vechten voor verzoening’. Er kunnen vier soorten gezag onderscheiden worden, te weten traditioneel, rationeel-legaal, charismatisch (Weber (1947) in: Lammers, 2005) en rationeel-pragmatisch gezag (Lammers, 2005). Laatstgenoemde type gezag houdt in dat bevelen van hogerhand worden gehoorzaamd omdat men inziet dat deze nuttig zijn om bepaalde doeleinden te bereiken.
42
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
34
waarnemings-, vredeshandhaving- en vredesafdwingingmissies (Klep & Van Gils, 2005).
43
Dergelijke
interventies, waarbij het voorkomen of beslechten van conflicten centraal staat, worden ook wel aangeduid met de term ‘heilzame bezettingen’ (Lammers, 2005). Daarbij is lotsverbetering van de inwoners van de betreffende staat veelal een belangrijk bezettingsdoeleinde. In het geval lokale instituties worden opgebouwd danwel worden hervormd spreekt men van ‘constructieve bezettingen’. Constructieve bezettingen worden gekenmerkt door een ‘eendrachtig inspannen voor de (weder)opbouw van het land in kwestie, een proces dat uitloopt op een ordelijke machtsoverdracht en een verdere uitbouw van het politieke en sociale bestel van het bezette – en langzamerhand steeds meer bevrijde – land’ (Lammers, 2005:296).
44
Er wordt zodoende getracht om onstabiele staten te
transformeren in een goed functionerende democratie. Bij dergelijke bezettingen is het van belang, met het oog op opbouw danwel hervormingsactiviteiten, dat er enerzijds doordachte strategieën en methoden gehanteerd worden, en dat er anderzijds samenwerking tot stand komt met inheemse elites; dat zij het belang van de bezettingsdoeleinden inzien en hun medewerking eraan verlenen. Echter, voor autochtone elites is samenwerking met (een) vreemde overheerser(s) een risicovolle onderneming; hun geloofwaardigheid ten opzichte van de lokale bevolking staat namelijk op het spel. Dergelijke elites bevinden zich door deze coöperatie immers op een hellend vlak waardoor zij op den duur kunnen degenereren, in de ogen van hun achterban, tot een ‘bedenkelijke loyale elite, terwijl zij er zelf vaak nog heilig van overtuigd zijn de vaderlandse zaak te dienen door in onmogelijke omstandigheden toch nog al het mogelijke te doen in het belang van het volk’ (Lammers, 2005:19). Om autochtone elites bij het democratische opbouw en/of hervormingsproces te betrekken is het van belang dat de bezettende macht (lees: donorlanden) rekening houdt met de volgende vijf aspecten (Lammers, 2005). Ten eerste dient er respect te zijn voor de identiteit en integriteit van de lokale bevolking alswel hun instituties, wat zich onder andere vertaalt in het voorzien van medebeslissingsbevoegdheden. Een tweede aspect is het te kennen geven (op een geloofwaardige wijze) dat de bezetting voor een bepaalde termijn is en dat de macht geleidelijk aan overgedragen zal worden. Dit staat ook wel bekend als het creëren van ‘local ownership’, lokaal eigendomsrecht. Ten derde dienen dergelijke elites van voldoende middelen (van materiële, personele en financiële aard) voorzien te worden om behoorlijk te kunnen functioneren. Daaronder valt overigens ook de bescherming tegen interne alswel externe bedreigingen. Een vierde belangrijke conditie is dat de bevolking het onderling met elkaar eens is over de te volgen koers. Met andere woorden, in welk staatsverband zij willen opereren en op welke wijze (met name in etnisch verdeelde staten, zoals Irak, maar ook Kosovo, blijkt dit erg lastig te zijn). Het vijfde en laatste aspect aangaande het betrekken van inheemse elites bij het hervormingsproces, is dat de elites eveneens democratisch gezind zijn en dat zij bekend zijn met de procedures die bij een dergelijke staatsinrichting behoren. Kortom,
een
belangrijke
voorwaarde
voor
constructieve
bezettingen,
oftewel
voor
(politie)opbouw en hervormingsactiviteiten, is dat er bij de autochtone elites draagvlak dient te zijn (en in stand gehouden wordt) voor de plannen van de bezetter, de interventiemacht. Daarbij dient overigens opgemerkt te worden dat dergelijke toenaderingen tussen overheerser en overheersten, hoe rationeel en verstandig dit eventueel ook moge wezen, geblokkeerd kunnen worden door tradities, 43
In hoofdstuk drie zal hier uitgebreid op terug worden gekomen. Voorbeelden van dergelijke bezettingen zijn de geallieerde bezettingen van Duitsland en Japan aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, de VN-missie in Oost-Timor, en in intentie ook de wederopbouwmissies in Kosovo, Irak en Afghanistan.
44
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
35
culturele waarden en normen, collectieve sentimenten en strategische overwegingen; oftewel, kunnen verstoord worden door handelen dat gestoeld is op affectieve, traditionele en waarderationele gronden (Lammers, 2005). 2.3
Componenten inheemse politieopbouw en hervorming
In bovenstaande paragrafen is aandacht besteed aan de context waarin politieopbouw en hervorming plaatsvindt.
Daartoe
is
respectievelijk
besproken
op
welke
ideologie
opbouw-
en
hervormingsactiviteiten zijn gebaseerd, wat kenmerkende eigenschappen van de politieorganisatie zijn waar rekening mee dient te worden gehouden bij opbouw danwel hervormingsactiviteiten, en wat de rol van het donorland (de interventiemacht) en het ontvangende land (autochtone bevolking) in het veranderingsproces is. Daarbij werd aangegeven dat zowel deugdelijke strategieën als het creëren van draagvlak onder de bevolking, en dan met name de autochtone elites, twee voorwaarden zijn die de kans op het doen welslagen van opbouw- en hervormingsactiviteiten aanzienlijk vergroten. In deze paragraaf zal nader in worden gegaan op de taken die deel uit (kunnen) maken van een dergelijke politieopbouw/hervormingsstrategie. Daartoe
onderscheid ik
vier componenten, namelijk
de
voorbereiding op de missie, de lokale maatschappelijke veiligheid, de op/inrichting van het inheemse politiekorps, en ontwikkelingen op de lange termijn. 2.3.1
Voorbereiding missie
Missies met als doel om een inheems politiekorps op te bouwen danwel te hervormen dienen goed voorbereid te worden, aangezien dergelijke ondernemingen van een zeer complexe aard zijn (Bayley, 2006). Door van tevoren aan te vangen met het plannen van de uit te voeren activiteiten, richtlijnen en einddoelen, kan gelijk vanaf de eerste dag begonnen worden met de uitvoering.
45
Een snelle,
effectieve inzet is namelijk veelal cruciaal en dan met name in postconflict staten. Daarbij moet echter wel in het oog gehouden worden dat er een juiste balans ontstaat tussen gemaakte plannen en flexibiliteit in de uitvoering ervan. Immers, de context waarin de missie uitgevoerd wordt is aan verandering onderhevig (Mobekk, 2005). Bij het plannen van dergelijke missies is het van belang dat het mandaat van de uitgezonden militairen, welke belast zijn met de opbouw en hervormingstaken, duidelijk is; dat wil zeggen in hoeverre zij executieve bevoegdheden hebben en of zij een wapen mogen dragen (Dobbins e.a., 2007). Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat de missieduur vele jaren bedraagt; oftewel, ‘prepare for the long haul’ (Bayley, 2006:90). Immers, ‘the most important conclusion to be drawn from the experience of capacity building efforts in transition states in recent decades, is that there are no easy or quick ‘fixes’ in a police reform process’ (Harris, 2005:10). Daarom verdient het aanbeveling om analyses te maken betreffende de kosten van een dergelijke missie evenals het uit te zenden personeel en materieel. Eveneens dient er nagedacht te worden hoe lang men wil blijven. Immers, er bestaat namelijk het gevaar dat de lokale bevolking, naarmate de missie langer duurt, de buitenlandse
hulp
als
een
bezetting
gaat
ervaren
en
de
opbouwwerkzaamheden
een
contraproductieve uitwerking krijgen (Lammers, 2005). Dit kan echter op gespannen voet staan met de ontwikkelingen van het inheemse politiekorps, met name in het geval zij nog niet onafhankelijk kan opereren. Dit dilemma vergt dan ook een zorgvuldige afweging op lokaal niveau met betrekking tot 45
Zie Harris (2005) voor een systematische benadering inzake de planning van politiehervorming.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
36
aspecten als ‘future political dynamics, resistance to the new order, likely public order problems, and public acceptance of the new police’ (Bayley, 2006:92). Een derde aspect waar rekening mee gehouden dient te worden bij het plannen van opbouw en hervormingsactiviteiten zijn de lokale omstandigheden. De geschiedenis en tradities van een staat evenals economische en politieke factoren zijn van invloed op het veranderingsproces (Marenin, 2005). Zo dient nagegaan te worden wat de lokale gebruiken in politieoptreden zijn, evenals de kwaliteit van het politiepersoneel en de bestaande infrastructuur. Immers, het ‘overzetten’ van politiemodellen van de ene in de andere staat is veelal niet mogelijk. In postconflict staten is het van belang dat onderzocht wordt wat de rol van de politie in het conflict was, want ‘in most, if not all, wartorn societies (from intra-state conflicts) the police were, prior to and/or during the conflict period, politically biased, militarised, corrupt, ethnically (or group) divide, disrespectful of human rights and inefficient at ensuring the security of all citizens’ (Celador, 2005:364). Ook al is een conflict afgelopen, dergelijke activiteiten van een politiekorps blijven in de hoofden van de bevolking voortbestaan en kunnen het hervormingsproces blokkeren. Een mogelijke consequentie kan zijn om in een dusdanige situatie er voor te kiezen om een geheel nieuw korps op te richten. Een andere lokale omstandigheid die van belang is, is de mening van het ontvangende land betreffende de internationale hulp. Opbouw en hervormingsactiviteiten kunnen immers niet ontplooid worden zonder goedkeuring van lokale politici, lokale bevolking en in het geval van politieopbouw van lokale politiefunctionarissen (Bayley, 2006; Marenin, 2005; Mobekk, 2005; Neild, 2001). Oftewel, er dient samenwerking verkregen te worden met inheemse elites. ‘Without this ‘pull’ from within, no amount of ‘push’ from outside will produce reform’ (Bayley, 2006:96). Daartoe moeten hervormingsplannen in overleg met afgevaardigden van de lokale bevolking plaatsvinden. Echter, hierin schuilt een dilemma aangezien uit de praktijk blijkt dat wat nodig is (in de ogen van de internationale gemeenschap) veelal niet nodig wordt bevonden door lokale ambtenaren. Immers, opbouw/hervorming van de politie is een politiek proces aangezien het zowel het leven van mensen binnen als buiten de politieorganisatie beïnvloedt. Omdat de instemming van de lokale gemeenschap benodigd zo niet cruciaal is, zal dit veelal betekenen dat donors ‘be forced to reduce the scope of substantive change to what is locally acceptable‘ (Bayley, 2006:98). Ten vierde dienen donoractiviteiten op elkaar afgestemd te worden. Immers, er zijn vele overheidsinstanties en organisaties actief op het terrein van inheemse politieopbouw en hervorming. Dergelijke actoren bevinden zich zowel op supranationaal niveau (VN, NAVO, OVSE, (W)EU) als op nationaal niveau als op het niveau van private organisaties, denk aan non-gouvermentele organisaties en private organisaties. Het is met name van belang dat dezelfde strategieën en doctrines worden geïmplementeerd en niet, zoals vaak gebeurd, politieadviseurs hun eigen kennis (zoals ze politieoptreden gewend zijn in hun thuisland) overbrengen en er zodoende ‘foreign feudalism’ ontstaat (Bayley, 2006:101). Indien het niet mogelijk is dat het ontvangende land de coördinatie op zich neemt, kunnen concepten als ‘lead nation’ of ‘stuurgroep’ gehanteerd worden (Mobekk, 2005). Een laatste aspect welke in dit onderzoek wordt onderscheiden in het kader van de voorbereiding op de missie, is dat de juiste mensen geselecteerd dienen te worden voor de uitvoering van de opbouw en hervormingstaken (Bayley, 2006; Marenin, 2005). Uitgezonden personeel bekleedt immers een voorbeeldfunctie waardoor kwaliteit veelal belangrijker is dan kwantiteit (Stodiek, 2004). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
37
Zo dienen zij onder andere kennis te hebben van democratisch politieoptreden, de lokale cultuur en de taal en indien mogelijk dienen zij eveneens ervaring te hebben met het land en/of politiehervormingen. Dat niet altijd dergelijke functionarissen uitgezonden worden en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn, laat onderstaande casus in Cambodja zien. Casus Cambodja – Brocades Zaalberg, 2006:105 ‘The problematic recruitment of international police personnel by the UN was one of the causes for its partial malfunctioning. During the hasty process, the UN had not exactly been choosy. What Cambodia required, according to UNTAC special prosecutor Marc Plunkett, was trained investigators ‘who understood the apprehension of offenders, the collection of evidence and the preparation of prosecutions, and personnel who were experienced in community policing.’ Many of the CivPol were not police at all but border guards, security guards, anti-terrorist forces, paramilitary police and even civilian clerical staff redesignated as police, many of whom were not at all suited to the task and set very bad examples for the Khmers. A large number of police personnel were hardly able to drive a car while others did not speak an international language, which seriously limited interaction in the field, especially radio communications.’
Omdat de hervormingsprocessen complex van aard zijn dienen niet alleen mensen uitgezonden te worden die operationele politiekennis hebben, maar eveneens personen met kennis op het gebied van het recht, politicologie, antropologie, bestuurskunde etc; daarmee dient een ‘knowledge gap’ voorkomen te worden.
46
Immers, [o]perational knowledge and experience are essential for transferring
policing techniques but on their own are not sufficient to achieve reform’, aldus Murray (2007:119). Tevens dient rekening gehouden te worden met een voldoende lange termijn waarin politieadviseurs hun werkzaamheden uit kunnen voeren en met wie hen opvolgen (Mobekk, 2005; Peake, 2004). Daarbij dient in het achterhoofd gehouden te worden dat een hoge roulatiefrequentie veelal een afname veroorzaakt van de betrokkenheid bij de missie, van zowel de uitgezondenen als van de lokale bevolking, wat derhalve negatieve gevolgen kan hebben voor de effectiviteit van de geïnitieerde activiteiten. 2.3.2
47
Lokale maatschappelijke veiligheid
In onstabiele landen kan er zowel interne als externe dreiging bestaan. Hierdoor staat het opbouwen danwel hervormen van inheemse politie vaak op gespannen voet met het zorgen voor bescherming van en veiligheid voor de lokale bevolking, oftewel met ordehandhaving. Ook kan het zo zijn dat buitenlandse hulp er toe bijdraagt dat opbouw en hervorming een ondergeschoven kindje wordt, doordat donorlanden alleen gefocused zijn op het bestrijden van terrorisme, mensenhandel en drugs gerelateerde
criminaliteit.
Echter,
Bayley
betoogt
dat
beide
aspecten,
veiligheid
en
politieopbouw/hervorming, niet los van elkaar gezien mogen worden; ‘Democratic reform cannot occur 46
‘Much of the discussion of SSR seems to have been unaware of the large and exiting body of knowledge on the structure and nature and the practices and cultures of policing, the processes of reform, or the comparative effectiveness of accountability mechanisms […] The lack of knowledge about how policing is done leads to treating the police as a black box’ (Marenin, 2005:19). 47 In het Brahimi-rapport van de VN wordt gesteld dat personeel minimaal een jaar uitgezonden dient te worden om enige continuïteit te creëren (UN General Assembly, Security Council, A/55/305 – S/2000/809, 21 August 2000, para. 122). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
38
without an essential minimum of security. Conversely, however, democratic reform can make the achievement of security more likely’ (2006:73). Door het creëren van veiligheid kunnen overheden legitimiteit genereren bij de bevolking. Zoals eerder gesteld (zie paragraaf 2.1) is een belangrijke voorwaarde voor het opbouwen danwel hervormen van inheemse politiekorpsen, dat de betreffende staat waarin dergelijke activiteiten plaatsvinden enigszins stabiel is. Er dient voorkomen te worden dat er een ‘security gap’ ontstaat, aangezien een dergelijke situatie, zoals onderstaande casus in El Salvador laat zien, behoorlijke gevolgen kan hebben. Casus El Salvador - Stanley, 1999:118-119 ‘With the implementation of the peace accords, two of the three police forces were demobilized or reabsorbed into the regular army, leaving only the National Police to patrol the entire country with roughly 6,000 agents. […] This security vacuum coincided with circumstances that increased criminality. Tens of thousands of former combatants were demobilized from both sides. Many had spent over a decade fighting, had no civilian skills and faced unemployment. Little treatment was available for the post-traumatic stress disorders and addiction to violence experienced by many former combatants. Military weaponry was readily available at low prices, making it very easy for ex-combatants to turn to crime. The crime wave also included a highly organized component: among the criminal organisations were death squad structures left over from the war that had converted themselves into profit-oriented criminal ventures. […] a serious problem had developed and public perceptions of insecurity were well founded.’
Dergelijke ‘postconflict crime waves’ dienen door de donorlanden vroegtijdig in de kiem gesmoord te worden en ‘security arrangements must be made that can handle basic public order and law enforcement tasks during the transition from wartime policing to democratic policing’ (Neild, 2001:418). Dit vergt met betrekking tot de politie veelal een gelijktijdige uitvoering van executieve en transformatieve politietaken (Smith et all, 2006). Het inwinnen van inlichtingen is daarbij een belangrijk aspect evenals voldoende recherchecapaciteit. Immers, criminaliteit dient op een correcte en adequate wijze aangepakt te worden. Daarbij is in etnisch verdeelde staten kennis van de geschiedenis van het land en het conflict noodzakelijk om de rollen van de verschillende facties te kennen zodat tegen hen effectief opgetreden kan worden (Dobbins e.a., 2007). Bij het inwinnen van inlichtingen dient in het achterhoofd gehouden te worden dat de politie voornamelijk misdaden oplost door tips van de lokale bevolking (Bayley, 1994). In dit opzicht draagt de opbouw danwel het hervormen van inheemse politie, welke geschoeid is op democratische principes, effectief bij aan creëren van veiligheid. Immers, indien de bevolking ervaart dat de politie een organisatie is ten dienste van de samenleving, zal zij eerder geneigd zijn om met haar samen te werken. Deze samenwerking met de samenleving is van belang, aangezien ‘the police are but one part of the formal and informal mechanisms in place to reduce crime, disorder, and fear of crime, and there is no definitive evidence of the relative size of the role they play’ (Skogan & Frydl, 2004:218). Voor het creëren van stabiliteit in een postconflict situatie heeft de internationale gemeenschap meerdere opties. Zo kan zij er voor kiezen om militairen, civiele agenten (denk aan ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
39
CIVPOL) of een eventueel bestaand inheems politiekorps in te zetten. In het geval er in de betreffende staat een bestaand politiekorps is, dient eerst onderzocht te worden wat haar rol in het conflict was voordat bepaald wordt of zij ingeschakeld wordt bij de ordehandhaving. Immers, de politie kan zich tijdens het conflict bezig hebben gehouden met ‘regime policing’ en niet met het zorg dragen voor de openbare orde (Marenin, 2005; Neild, 2001). Kenmerkend aan dergelijk politieoptreden is dat het tot doel heeft om de machthebbers (het regime) te steunen, dat het niet onafhankelijk opereert maar onder militair, etnisch dan wel partizaans politiek gezag, dat het geen publieke legitimiteit behoeft om effectief op te kunnen treden (het wantrouwen is doorgaans dan ook groot) en het verzamelen van inlichtingen is gericht op het opsporen van tegenstanders van het bewind in plaats van criminelen. Tevens ontbreekt het in dergelijke politiekorpsen grotendeels aan interne dan wel externe verantwoordingsmechanismen en is er weinig kennis omtrent criminaliteitspreventie en strategieën om criminaliteit te bestrijden (zie ter illustratie de Centraal Amerika casus).
Casus Centraal Amerika - Neild, 2002:1 ‘Central America’s police reforms emerged following brutal civil wars during which military and police forces killed over 300,000 civilians. […] Together with the military, police participated directly in conflicts through political spying, illegal detention, torture, death squads, and ethnic cleansing. Police were also key guarantors of impunity, failing to investigate and hold military and paramilitary forces accountable for egregious human rights violations.’
2.3.3
Op- en/of inrichting inheems politiekorps
Hervorming van een inheems politiekorps doet zich voor in staten waar reeds een politieorganisatie bestaat. Tot hervorming wordt onder andere overgegaan wanneer de bestaande structuur van de organisatie niet afdoende is of malversatie in de hand werkt; denk bijvoorbeeld aan corruptie, racisme, maar ook aan een stijging van de criminaliteit. Door internationale actoren wordt getracht om deze politiekorpsen dusdanig te hervormen, oftewel in te richten, dat ze volgens democratische beginselen kunnen optreden. Echter, het komt ook voor dat er in de betreffende staat geen politiekorps aanwezig is of dat deze dusdanig wanpresteerde dat deze volledig ontbonden dient te worden om vervolgens opnieuw te worden opgebouwd, oftewel opgericht te worden. Dit vindt of heeft plaats(gevonden) in onder andere Oost-Timor, Haïti, Sierra Leone, Cambodja, Afghanistan en Irak. Tot slot kan er ook voor worden gekozen om, met het oog op het voorkomen van een ‘security gap’, het bestaande inheemse politiekorps te laten bestaan totdat er een nieuw korps is opgebouwd (Bayley, 2006; Dobbins e.a., 2007; Stanley, 1999). Bij de oprichting of inrichting van een politiekorps wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds het opbouwen van capaciteit en anderzijds het creëren van integriteit (Kaspersen e.a., 2004). Zo dient er bij capaciteitsopbouw gedacht te worden aan het bouwen van politiebureaus, wachtposten en forensische laboratoria, en het voorzien in voldoende vervoersmiddelen, uniformen, wapens, handboeien, communicatiemiddelen, kantoorartikelen en dergelijke. Ook het rekruteren en trainen van politieagenten en daarmee samenhangend het bouwen van politiescholen en academies behoort tot capaciteitsopbouw. Kortom, onder capaciteitsopbouw wordt het voorzien in alle infrastructuur verstaan ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
40
die benodigd is om de politie effectief op te kunnen laten treden. Met betrekking tot het creëren van integriteit dient gedacht te worden aan het voorzien in een wettelijke bevoegdheid op grond waarvan de politie kan opereren (zoals de politiewet in Nederland), het verzorgen van mensenrechtentraining, het creëren van standaarden, procedures en intern toezicht, en het in het leven roepen van externe, onafhankelijke toezichtinstanties. Thans zullen enkele aandachtspunten beschreven worden aangaande het rekruterings- en trainingsproces.
Het rekruteringsproces
Bij de rekrutering van inheemse politieagenten dient zich, in het geval er een bestaand politiekorps is, het ‘demobilisation dilemma’ aan (Neild, 2001). Politieagenten die in het voormalige politiekorps hebben gefunctioneerd, hebben veelal niet volgens democratische principes geopereerd en worden gewantrouwd door de bevolking. Door dergelijke agenten in het nieuwe korps te voegen, kan de legitimiteit ervan verloren gaan en bestaat er een grotere kans op wanprestaties. Het niet opnemen van voormalige politieagenten daarentegen, brengt ook enkele nadelen met zich mee. Immers, met de oprichting van een volledig nieuw korps gaan veel investeringen gemoeid en men kan niet bogen op ervaren agenten.
48
Tevens kan het niet opnemen van voormalige agenten leiden tot criminaliteit als
gevolg van onder andere werkloosheid (zie casus El Salvador). Hoe hier mee om te gaan is context afhankelijk; er bestaat geen universele oplossing voor. ‘The decision of whether to risk the problems associated with inexperienced [agents] or those of bad experience will depend on the political and financial constraints of each context.’ (Neild, 2001:419). Een belangrijke les die daarbij is opgedaan, is dat elke (kandidaat)agent op individuele basis gerekruteerd dient te worden; er moet voorkomen worden dat voormalige eenheden in zijn geheel worden geïntegreerd in het nieuwe korps gelet op risico’s als afscheiding van nieuw personeel en het niet opvolgen van orders van ‘nieuwe’ commandanten (Bayley, 2006; Neild, 2001; Stanley, 1999). Het rekruteringsproces evenals de gebruikte standaarden dienen eerlijk en transparant te zijn. Het verdient aanbeveling om voldoende publiciteit te geven aan het rekruteringsproces, zodat een kandidatengroep van voldoende omvang verkregen wordt. Daarbij is een belangrijke voorwaarde dat de salarissen adequaat zijn om enerzijds genoeg gekwalificeerd personeel aan te trekken en anderzijds een normale levenstandaard mogelijk te maken waardoor de kans op corruptie verkleind wordt (Neild, 2001). Om het juiste personeel te rekruteren, dat wil zeggen mensen die onder andere geen crimineel verleden hebben alswel mensenrechten hebben geschonden, dient een grondig antecedentenonderzoek (‘vetting’) uitgevoerd te worden onder leiding van een internationaal orgaan om zodoende de neutraliteit te waarborgen (o.a. Dobbins e.a., 2007). Dat dit een tijdrovende en geen gemakkelijke taak is hebben onder andere de missies in Bosnië-Herzegovina, Kosovo, El Salvador, Haïti en Guatemala bewezen (Bayley, 2006). Een laatste aspect binnen het rekruteringsproces dat nog aandacht verdient, is dat er op gelet dient te worden dat het personeelsbestand representatief ten opzichte van de betreffende samenleving is. Dat wil zeggen dat er agenten van verschillende klassen, rassen, geslacht en religie 48
Bayley vermeld daarover het volgende: ‘The paradox is that because the selective discharge of personnel – ‘vetting’ – falls most heavily on senior and therefore more experienced officers, the police may lose the capacity to undertake their own reform. For example, Poland dismissed all high-ranking officers after the collapse of Communism. Because experienced junior officers were then promoted too quickly, six Chief Commanders had to be removed within five years, badly tarnishing the reputation of the new police. In one case, an officer who had been a captain in rural area in charge of twenty-two police officers rose within a few months to become a Chief Commander in charge of 100,000’ (2006:54-55).
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
41
vertegenwoordigd dienen te zijn in het politiekorps. Deze representativiteitseis dient twee doelen (Marenin, 2005). Enerzijds verkleint het de kans op klachten, hoewel de wet door de betreffende agent correct werd toegepast, als machtsmisbruik, mishandeling en andersoortige verkeerde bejegeningen; met andere woorden, het voorkomt klachten gebaseerd op verschil in identiteit. Anderzijds wordt de kans op verschillende behandelingen en tekort aan dienstverlening voor groepen die niet in het politiekorps vertegenwoordigd zijn verkleind. Bovendien kan, in sommige gevallen, de dienstverlening beter verzorgd worden; denk bijvoorbeeld aan zaken als verkrachting en kindmishandeling waarbij de (meestal vrouwelijke) slachtoffers meer op hun gemak zijn bij vrouwelijke politieagenten. ‘[I]f you show that you have a mixed composition there’s a very significant chance that you will increase the receptivity, the respect that that community will have for the police’ (UN Police Magazine, 2007:14). Echter, verschillende etniciteiten in één politiekorps kunnen spanningen met zich mee brengen waardoor de politieorganisatie niet goed functioneert. Een voorbeeld hiervan is het politiekorps in Kosovo waar, als protest tegen de Albanese onafhankelijkheidsverklaring (op 17 februari 2008), honderden etnisch-Servische agenten hun wapens en badges inleverden met de mededeling dat zij de bevelen van hun etnisch-Albanese superieuren niet meer opvolgden.
49
Eveneens is het voor
minderheden vaak moeilijk om in een politiekorps te integreren welke gedomineerd wordt door een meerderheid (zie ter illustratie de Bosnië-Herzegovina casus). Deugdelijke assimilatie strategieën zijn dan ook van belang om een goed geïntegreerd politiekorps te ontwikkelen (Peake, 2004). Casus Bosnië-Herzegovina - Celador, 2005:369 ‘In BiH there have been a high number of cases where minority police officers have faced antagonism and discrimination in their contacts with work colleagues from the majority group. Such hostility is partly due to the loss of jobs by police officers from the majority group in order to fulfil the minority quotas. For example, in the Republika Srpska (RS) about 1,500 - 2,000 Serb police officers would have to be dismissed in order to reach the 20 per cent quota of minority officers which the UN determined to be the minimum level for the RS. In many instances, vacancies remain unfilled because no officers of the right ethnicity can be found.’
Het trainingsproces
Bij de vorming van politiekorpsen dient er zowel basistraining als gespecialiseerde training verzorgd te worden. Bij dergelijke activiteiten dient het opereren volgens de wet en volgens mensenrechten prioriteit te krijgen. Immers, inheemse politiekorpsen dienen de orde te handhaven niet alleen op een adequate, maar eveneens op een onpartijdige, correcte wijze. Daartoe is een coherent trainingsprogramma nodig waarin onder andere de volgende zaken aan bod dienen te komen (Dobbins e.a., 2007): basisprocedures (surveilleren, afzetten van een plaatsdelict), zelfbescherming evenals
geweldsinstructies,
het
schrijven
van
bekeuringen,
openbare
ordehandhaving
bij
ongeregeldheden, les in mensenrechten en democratische principes, en verkeershandhaving. Tevens dienen specialistische eenheden getraind te worden zoals recherche-eenheden, bijstandeenheden (zoals ‘crowd and riot’ eenheden (vergelijkbaar met de Mobiele Eenheid in Nederland) en 49
Algemeen Dagblad, 1 maart 2008, ‘Servische agenten weg bij politie’; Trouw, 3 maart 2008, ‘Servische politiemensen stappen uit Kosovo-korps’. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
42
arrestatieteams), drugs- en terrorismebestrijding eenheden, en forensische experts. Daarbij dient niet vergeten te worden om lokale agenten vertrouwt te maken met het Westerse, technologische materiaal. Op den duur dienen eveneens lokale instructeurs opgeleid te worden, zodat het korps zelf zorg kan dragen voor het trainen van haar rekruten; met andere woorden, ‘training the trainers’. Het trainen van politieagenten dient, zo betoogt Marenin (2004), realistisch van aard te zijn en moet op een geïntegreerde en op de context toegespitste wijze gegeven worden.
50
De politietaak is
immers complex: ‘The police must balance – continuously, every day, in every decision – legitimate yet conflicting values and rights: demands for effectiveness while still protecting individual rights, the maintenance of public order without unduly restricting liberty, the need to threaten or use force without deviating into abuse, being guided by law and professional expertise simultaneously’ (Marenin, 2004:108). Daarbovenop komt het gegeven dat agenten een ruime mate aan beslissingsvrijheid bezitten in de uitvoering van hun taken (‘street corner politician’); zij kunnen daardoor niet aangestuurd worden als radertjes in een machine. Agenten dienen dan ook een gedegen opleiding te krijgen, gedurende hun hele ambtstermijn (‘career-long teaching’), zodat hun waarden en vaardigheden worden aangeleerd en ze een ‘good cop’ worden en blijven (Bayley & Bittner, 1984). Een dilemma dat zich bij nieuw op te richten korpsen voordoet is de inzetbaarheid van nieuw gerekruteerde en getrainde agenten. Doorgaans doorlopen rekruten een trainingsprogramma waarin eerst cursussen aan de lokale politieacademie worden gevolgd om vervolgens een aantal weken veldtraining te krijgen (zie ter illustratie de Kosovo casus). Laatstgenoemde houdt in dat zij onder begeleiding van (internationale) trainers de geleerde lessen in de praktijk gaan uitvoeren. Aan het eind van dit trainingsproces dienen de agenten operationeel inzetbaar te zijn. Echter, veelal wordt er grote druk uitgeoefend, gezien de veiligheidssituatie, om de rekruten zo snel mogelijk in te zetten. Consequentie daarvan is dat het trainingsproces ingekort dient te worden, wat gevolgen heeft voor de kwaliteit van de opgeleide agenten (Dobbins e.a., 2007; Neild, 2001; Peake, 2004). Gevolg van onvoldoende geschoolde agenten kan zijn dat de agenten de taken niet aankunnen (met name in gevaarlijke situaties) waardoor de kans bestaat dat zij of deserteren of de bevolking onjuist behandelen waardoor het politiekorps in diskrediet raakt. Er dient dan ook voor gezorgd te worden dat het trainingsprogramma op niveau blijft. Casus Kosovo - Peake, 2004:18 ‘Two major institutional actors share responsibility for creating a police force for Kosovo, the OSCE and UNMIK. The OSCE has initial responsibility for training the new recruits at the Kosovo Police Service School. As the cadets graduate from this initial stage of training and arrive at police stations for field training, UNMIK police then assume primary responsibility for their development. Initially (1999-2000), eight weeks were spent in the classroom, though for subsequent classes of cadets this was extended to nine, and then to twelve weeks of training. Seventeen weeks are to be spent in the field under the supervision of
50
In het kader van dit onderzoek zal slechts in zeer beperkte mate worden ingegaan op het opleiden van agenten. Er is hedentendage veel literatuur beschikbaar aangaande dit onderwerp. Zie onder andere (Bayley & Bittner, 1984), Marenin (2004) en OVSE (2006) betreffende het opleiden van agenten.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
43
international officers.51 Following that period, new officers are deemed sufficiently prepared to undertake independent assignments.’
2.3.4
Langetermijnontwikkelingen
Er zijn meerdere manieren om een inheems politiekorps in te richten waarbij de organisatie effectief politieoptreden volgens democratische principes ondersteunt; dit verklaart ook waarom er meerdere politieorganisatiestructuren in de wereld te onderscheiden zijn. Waar donorlanden dan ook voor dienen te zorgen is dat zij een politieorganisatie ontwikkelen die op een adequate en correcte wijze de lokale orde handhaaft; ‘it is better to define solutions responsive to local needs and expectations than to try to replicate the intervening power’s domestic arrangement’ (Dobbins e.a., 2007:61). Nadat een politieorganisatie is opgebouwd danwel hervormd en het inheemse korps operationeel
is,
kan
worden
aangevangen
met
het
langzaamaan
overdragen
van
de
verantwoordelijkheden van internationale actoren aan lokale ambtenaren. Immers, het inheemse politiekorps dient op de lange termijn zelfstandig te functioneren en het korps in stand te houden (‘sustainability’). Internationale actoren dienen daartoe eendrachtig samen te werken met de inheemse gezagsdragers, politieagenten en de bevolking, waarbij de einddoelen (van het overdraagproces) duidelijk moeten zijn. Een belangrijk einddoel is onder andere dat er een duidelijke organisatiestructuur bestaat waarin verantwoordelijkheden en beslissingsbevoegdheden (‘chain of command’) duidelijk geformuleerd zijn (zie, waarom dat van belang is, ter illustratie de Afghaanse casus). Casus Afghanistan - Murray, 2007:109-110 ‘Provincial and local police commanders owed allegiances to local military commanders, and central control was virtually non-existent. Moreover, there was no clear chain of command to the Minister of Interior […] it was unclear who was responsible for the direction of the police, since at least five senior ranking officials appeared to claim overall leadership responsibility. […] many regional commanders with their own militias […] became a powerful counterweight to centralized government and remained a source of continuing instability.’
Het is van cruciaal belang dat de lokale betrokkenen het belang van de hervormingen inzien en dat zij het proces beheersen (Mobekk, 2005) en dat zij niet bezig zijn met ‘translating, cleaning and driving while the internationals do the grand imperial planning’ (Ignatieff, 2002, in: Bayley, 2006:100). Daartoe is het van belang dat leidinggevenden, zowel op het top, midden
52
als het laagste niveau, binnen de
politieorganisatie gecommitteerd zijn aan het nieuwe korps. Leidinggevenden dienen dan ook goed opgeleid en gemonitord te worden. Desalniettemin dient de rest van de organisatie ook gecommitteerd te zijn en te blijven aan het korps. De nieuwe invulling dient ingebed te raken in de hoofden van de agenten waarbij responsiviteit en verantwoordelijkheid kernwaarden zijn; ‘reform in policing must be 51
Ter vergelijking: in Nederland duurt de opleiding tot politiemedewerker (niveau 3; laagste niveau waarbij agent in het bezit is van een vuurwapen) 3 à 4 jaar. Deze termijn bestaat uit een aantal blokken van 24 weken (12 weken studie / 12 weken plaatsing in regiokorps) waarin een afgebakend onderwerp wordt behandeld en afgesloten dient te worden met een proeve van bekwaamheid (www.politieacademie.nl). 52 Bayley (2006), Marenin (2005) en Neild (2001) benadrukken dat het trainen van het middelmanagement zeer belangrijk is, aangezien zij het scharnierpunt zijn tussen de enerzijds de leiding en anderzijds de uitvoerenden; zij dienen strategische beslissingen om te zetten in operationele taken en bovendien dienen zij de uitvoering ervan in de gaten te houden. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
44
managed, not structured, into existence (Bayley, 2001:21). Immers, uit een politieorganisatiestructuur valt niet af te leiden of een politiekorps democratisch of autoritair van aard is; dergelijk verschil kan alleen opgemaakt worden uit de informele structuur (Marenin, 2005). Er dient dan ook in het achterhoofd gehouden te worden dat een dergelijke cultuuromslag binnen een organisatie niet eenvoudig is en veel tijd vergt (O’Neill, 2005). Een
belangrijk
onderdeel
van
53
het
opbouw
danwel
hervormingsproces
is
dat
er
toezichtinstanties worden gecreëerd welke belast zijn met het monitoren van het politieoptreden en dit zo nodig nader onderzoeken, corrigeren danwel bestraffen (‘policing the police’) (Bayley, 2006; Dobbins e.a., 2007; Marenin, 2005, Mobekk, 2005; Neild, 2001). Er dient zowel intern als extern toezicht te zijn op de politieorganisatie om zodoende corruptie en ander foutief optreden tegen te gaan. Dergelijke onafhankelijke instanties dienen toe te zien op de naleving van de wet en mensenrechten. Daartoe verdient het aanbeveling om een soort van Ombudsman aan te stellen die klachten van burgers over de politie nader onderzoekt (Bayley, 2006). Zodoende dient zorg gedragen te worden voor het behoud van het publieke vertrouwen in de politie alswel dat de politie niet terugvalt in ‘oude gewoonten’. Lokale steun verwerven is namelijk belangrijk binnen het hervormingsproces. Door bijvoorbeeld educatieprogramma’s op te zetten dient de bevolking op de hoogte gesteld te worden van wat zij van de politie kan en mag verwachten en wat voor activiteiten er inmiddels zijn en nog zullen worden ontplooid om dat te bereiken (Neild, 2001). Het overdragen van een politiekorps kan niet plaatsvinden voordat er enerzijds voldoende capaciteit ontwikkeld is om aan de eisen van correct en adequaat politieoptreden te voldoen en anderzijds voordat het inheemse politiekorps deze capaciteit daadwerkelijk heeft ingezet en de bevolking haar optreden legitiem vindt. Om dergelijk functioneren van het politiekorps te monitoren, dienen evaluaties ontwikkeld en afgenomen te worden. Dit is echter geen gemakkelijke taak aangezien de politie een gevoelige en complexe taakstelling heeft en zij van andere instanties afhankelijk is voor het creëren van veiligheid (zoals het leger, justitie en het gevangeniswezen) (Bajraktari e.a., 2006). Met betrekking tot het evalueren van politieoptreden stelt Marenin dat: ‘one important aspect of democratic police organisations is that they are capable of frequent, critical and informed self-reflection, the analysis and evaluation of adopted practices, and the capacity to adapt to changing circumstances. […] That capacity has to be instilled as part of the reform process, as well as the awareness that collecting data and information is the lifeblood of any organisation’ (2005:52). Dergelijk evaluatieonderzoek kan zich overigens richten op de activiteiten en de productiviteit van de politie; denk aan aantallen arrestaties, inbeslagnemingen, en het oplossingspercentage van misdrijven. Bovendien kunnen criminaliteitcijfers worden gegenereerd waarmee de effectiviteit van de politie wordt afgemeten en is de tevredenheid van de lokale burgers over het politieoptreden eveneens een indicator.
54
Echter, onderstaande test kan eveneens zeer indicatief zijn inzake het
correct functioneren van een (inheems) politiekorps:
53
Zie Bayley (2001; 2006), Harris (2005) en O’Neill (2005) voor allerlei pragmatische lessen inzake het creëren van organisatieveranderingen binnen de politieorganisatie (al dan niet toegespitst op inheemse politiekorpsen). In het kader van opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen in postconflict situaties is het PRIME evaluatiesysteem een interessant hulpmiddel; dit acroniem staat voor Police Reform Indicators and Measurement Evaluation. Op basis van zestien indicatoren verdeeld over vier thema’s, te weten (a) performance effectiveness (b) management and oversight (c) community relations (d) sustainability, kan het functioneren van de politieorganisatie systematisch onderzocht worden (zie Bajraktari, 2006). Andere relevante documenten in dit opzicht zijn die van het Vera Institute of Justice (2003), Harris (2005) en van Brzoska (2006).
54
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
45
‘I suggest a simple test whether a police force is democratic. It is this: do parents teach their children that when the children are away from home and need help, they should seek out the police?’ - Bayley, 2006:23
2.4
Resumé: consequenties van de context
In dit hoofdstuk stond de vraag centraal wat de context is waarin inheemse politieopbouw en politiehervorming plaatsvinden, en welke consequenties daaruit voortvloeien. Echter, voordat deze vraag wordt beantwoord, zal eerst de inhoud van dit hoofdstuk samengevat weergegeven worden, aangezien de beantwoording daar logischerwijs uit volgt. Sinds de jaren ’90 is er door de internationale gemeenschap steeds meer geïnvesteerd in het opbouwen danwel hervormen van inheemse politiekorpsen in onstabiele staten. Mede door de val van het communisme, is democratisch politieoptreden daarbij leidinggevend. Kenmerken van dergelijk optreden is dat de politie opereert volgens (inter)nationale wetgeving, bepalingen en universele mensenrechten en dat zij haar taken op een responsieve wijze dient uit te voeren, waarbij transparantie en het afleggen van verantwoordelijkheid belangrijke voorwaarden zijn. Om dergelijke korpsen te creëren dient rekening te worden gehouden met tal van factoren. Zo is de politie een organisatie met unieke taken en kenmerken. Allereerst is de politie een organisatie die taken uitvoert welke, zowel op wettige als ideologische gronden, door de politiek gedefinieerd zijn. Een tweede kenmerk is dat de politie in de uitvoering van haar taken over een behoorlijke mate van handelingsvrijheid en autonomie beschikt. Ten derde brengt de uitvoering van politietaken onvermijdelijk politieke consequenties met zich mee en een laatste kenmerk is dat politieoptreden in specifieke contexten plaatsvindt waarbij enerzijds de omgeving het optreden beïnvloedt en anderzijds de omgeving door het politieoptreden beïnvloedt wordt. In het kader van inheemse politieopbouw kan een specifieke context onderscheiden worden. Immers, donorlanden kunnen bezien worden als een interventiemacht en daarmee als een al dan niet ‘heilzame’ bezetter. Een belangrijke factor daarbij is, zo is beschreven, dat er medewerking verkregen dient te worden met autochtone elites. Daartoe dient met een vijftal aspecten rekening gehouden te worden, te weten het geven van medebeslissingsbevoegdheden, het geleidelijk overdragen van de macht (verantwoordelijkheid), het voorzien in middelen (randvoorwaarden), een gemeenschappelijk perspectief op de toekomst, en een democratische gezindheid onder de lokale bevolking. Deze
macrofactoren
zijn
van
invloed
op
de
te
ontwikkelen
opbouw-
danwel
hervormingsstrategie. In dit hoofdstuk is beschreven dat een dergelijke strategie uit vier componenten dient te bestaan, namelijk de voorbereiding op de missie, de lokale maatschappelijke veiligheid, de op- en/of inrichting van het inheemse politiekorps en langetermijnontwikkelingen (zie figuur 1).
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
46
Voorbereiding missie Planning activiteiten Donor afstemming Missieduur Lokale context Lokale actoren Mandaat Personeelselectie
Lokale maatschappelijke veiligheid Externe / interne dreiging Creëren stabiliteit Ordehandhaving: Militair / CIVPOL / Lokale politie Verkrijgen van inlichtingen en recherche capaciteit
Op- en/of inrichting inheems politiekorps
Transparantie
Keuze: opbouwen / hervormen Capaciteitsopbouw Integriteitsopbouw Recrutering / Training / Advisering / Mentoring / Monitoring
Verantwoordelijkheid Responsiviteit Representativiteit Opereren i.o.m. wet & mensenrechten
Langetermijnontwikkeling Organisatiestructuur aanpassen aan lokale context Samenwerking met lokale actoren Toezichtinstanties Verwerving legitimiteit en draagvlak Systematische evaluaties Overdragen verantwoordelijkheden
Figuur 1: Democratische opbouw / hervorming inheems politiekorps
Uit de beschrijving van enerzijds de context waarin het politieopbouw en -hervormingsproces plaatsvinden en anderzijds de taken die daarin uitgevoerd dienen te worden, kunnen een viertal consequenties worden afgeleid. Een eerste consequentie die onderscheiden kan worden, betreft het gegeven dat de hulp die geboden wordt bij het opbouwen danwel hervormen van de lokale politie legitiem moet worden bevonden door de lokale bevolking. Immers, voor een goede overdracht van kennis en kunde dienen de internationale functionarissen geaccepteerd te worden door de lokale regering, politie en andere betrokken partijen. Dit mag niet logischerwijs verwacht worden aangezien, zo is beschreven in dit hoofdstuk, de militairen die dergelijke hulp verlenen op de keper beschouwd kunnen worden als leden van een bezettende interventiemacht. Dit betekent dat wil men duurzame hervormingen genereren, men ervoor zorg dient te dragen dat het ontvangende land achter de voorgenomen opbouw- en/of hervormingsplannen staat. Een tweede consequentie die voortvloeit uit de context waarin inheemse politiekorpsen worden opgebouwd danwel hervormd, is dat er rekening wordt gehouden met de lokale context waarin het politiekorps gaat opereren en de invloed die het korps daarop heeft. De politieorganisatie, zo is beschreven, is namelijk een unieke organisatie met karakteristieke eigenschappen. Er dient goed beseft te worden dat het bijdragen aan de opbouw van de lokale politie, politieke consequenties heeft; ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
47
het is niet alleen een technische exercitie. Daarnaast is het ook een organisatie waarvan het optreden beïnvloed wordt door de omgeving en vice versa. Dit betekent dat een succesvol politiemodel in het ene land niet hoeft te werken in een ander land en dat daardoor een politiemodel niet zomaar, dat wil zeggen zonder aanpassingen, ‘overgezet’ kan worden. Een derde consequentie die onderscheiden kan worden, is dat er coördinatie op zowel internationaal, nationaal als regionaal niveau benodigd is tussen de vele betrokken actoren. Immers, de opbouw en/of hervorming van een inheems politiekorps vindt veelal op multilaterale wijze plaats. Dit betekent dat, wil het proces effectief en efficiënt uitgevoerd worden, er tussen de donoren onderling alswel met het ontvangende land duidelijk gecommuniceerd dient te worden over de verschillende bijdragen die men gaat leveren danwel levert. Aangezien de ontwikkeling van een politieorganisatie veelal in een omvangrijk wederopbouwproces plaatsvindt, dient er tevens coördinatie plaats te vinden tussen de verschillende wederopbouwactiviteiten. Met betrekking tot de politie zijn dit met name de activiteiten die in de justitiële en penitentiaire sector uitgevoerd worden, aangezien de politie van deze instituties afhankelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Een laatste consequentie die voortvloeit uit de context waarin politieopbouwactiviteiten worden uitgevoerd, is dat er voor zorg gedragen dient te worden dat er een veilige en stabiele omgeving wordt gecreëerd. Immers, de veiligheid van het eigen en lokale personeel dient gewaarborgd te zijn tijdens het opbouw/hervormingsproces om zodoende de geplande activiteiten optimaal te kunnen uitvoeren. Met name in postconflict situaties dient hier op gelet te worden, aangezien in dergelijke situaties een verhoogde kans bestaat op gewelddadigheden.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
48
Inheemse politieopbouw:
de Nederlandse strategie ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
50
‘Sinds in internationaal verband veiligheid en stabiliteit worden erkend als noodzakelijke voorwaarden voor ontwikkeling, neemt de roep om een betere onderlinge afstemming van ontwikkelings- en veiligheidsbeleid toe. Dit is niet ongemerkt aan Nederland voorbijgegaan.’ - Van de Goor & Callenbach, 2007:96
Nederland draagt actief bij aan de bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit. Zij heeft daartoe verschillende middelen tot haar beschikking welke van diplomatieke, economische, humanitaire, financiële en militaire aard zijn. Laatstgenoemd middel, de Nederlandse krijgsmacht, is dan ook veelvuldig ingezet in het kader van crisisbeheersingsoperaties en vredesmissies. Door het groeiende besef dat veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, is de hervorming van de veiligheidssector een belangrijk onderdeel gaan vormen van Nederlandse hulp aan onstabiele staten. Niet alleen het lokale leger dient hersteld te worden, maar eveneens instituties als de politie en justitie. Immers, zo wordt gesteld in de notitie ‘Wederopbouw na gewapend conflict’ (2005), het opbouwen van een functionerend politieapparaat is essentieel voor de handhaving van de rechtsorde. Door de Nederlandse regering zijn en worden dientengevolge (militaire) ambtenaren uitgezonden om dergelijke inheemse politieapparaten op te bouwen danwel te hervormen. In dit hoofdstuk zal de Nederlandse strategie inzake politieopbouw en hervorming centraal staan. Aangezien dergelijke activiteiten in toenemende mate zijn ontplooid sinds het einde van de Koude Oorlog, zal allereerst beschreven worden hoe Nederland zich hierop is gaan toeleggen. Daartoe worden verschillende soorten militaire missies en internationale organisaties behandeld, aangezien deze de context vormen waarin Nederlandse militairen politieopbouwtaken uitvoeren. Daarna zal het huidige Nederlandse beleid aangaande dergelijke missies beschreven worden, om de reden dat er geen apart politieopbouw/hervormingsstrategie bestaat; het maakt namelijk deel uit van een brede benadering die gericht is op de gehele veiligheidssector in een doelland. Tot slot zal, ter illustratie van de Nederlandse benadering, van alle missies waarin Nederlandse militairen inheemse politieopbouw- en/of hervormingactiviteiten hebben uitgevoerd een korte beschrijving worden gegeven. 3.1
Veranderende focus: vredesmissies
Het einde van de Koude Oorlog luidde een nieuw tijdperk in voor de Nederlandse krijgsmacht. De focus verschoof sindsdien steeds meer van de eerste hoofdtaak - de verdediging van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied - naar haar tweede hoofdtaak - de bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit. Dit heeft ertoe geleid dat sinds het begin van de jaren negentig de Nederlandse krijgsmacht zeer uiteenlopende vredesmissies heeft uitgevoerd. Rationale voor dergelijke missies is dat Nederland belang heeft bij een stabiele en vreedzame internationale omgeving. Zij voert daartoe een actief veiligheidsbeleid uit, zowel binnen als buiten Europa, wat zich vertaalt in een bereidheid om vroegtijdig in te grijpen in crisissituaties elders in de wereld in internationaal verband.
55
Er kunnen grofweg drie typen vredesmissies onderscheiden worden waaraan Nederlandse militairen 55
deelnemen
en
hebben
deelgenomen
sinds
1989,
te
weten
vredeshandhaving
Bron: Nederlandse Defensie Doctrine, 2005, Defensiestaf Afdeling Toekomstverkenningen, Den Haag, p. 36.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
51
3
(peacekeeping), vredesafdwinging (peace-enforcing) en postconflict vredesopbouwende missies (peacebuilding). Dit onderscheid is niet ‘hard’; dat wil zeggen dat er een zekere overlap is tussen de drie soorten missies. Deze indeling is dan ook slechts bedoeld als praktisch handvat om de ontwikkelingen in internationale vredesoperaties beter te plaatsen en niet om missies te categoriseren. Vredeshandhavingmissies vinden plaats nadat er instemming is verkregen van de strijdende partijen. Andere kenmerken van dergelijke missies zijn de neutrale positie van de interveniërende macht(en) en het afzien van het gebruik van geweldsmiddelen (tenzij voor zelfbescherming). Dergelijke missies werden en worden veelal uitgevoerd onder de vlag van de VN als een middel tot vreedzame geschillenbeslechting (Leurdijk, 2006). Het wordt ook wel gezien als een ‘hoofdstuk zesen-half’ missie, aangezien enerzijds hoofdstuk zes van het VN-Handvest politieke en diplomatieke middelen vermeldt en anderzijds hoofdstuk zeven van hetzelfde Handvest dwangmiddelen beschrijft om conflicten te voorkomen of op te lossen. Dergelijke missies vergen transparantie en diplomatieke vaardigheden, maar zonodig ook gebruik van geweld. Vandaar het bekende adagium aangaande vredeshandhavende missies: ‘It is not a soldiers job, but only soldiers can do it’ (Klep & Van Gils, 2005:27). Het tweede type vredesmissie, vredesafdwinging, behoeft geen instemming van de strijdende partijen. In het kader van dergelijke missies worden militaire middelen ingezet in een conflictgebied om daar stabiliteit te genereren. Deze operaties kunnen zowel inter- als intrastatelijk van karakter zijn en gaan veelal gepaard met een relatief hoge geweldsintensiteit of dreiging daarmee. Nederland voert vredesafdwingende missies alleen in multinationaal verband uit; oftewel, in het kader van multinationale strijdkrachten (‘multinational forces’ (MNF)). Vredesafdwingende missies kunnen plaatsvinden in opdracht van de VN (Veiligheidsraad), maar ook op basis van een ‘ad-hoc coalitie’ (‘coalitions of the able and the willing’). Postconflict vredesopbouwende missies tenslotte, hebben tot doelstelling om de lokale maatschappelijke structuren op te bouwen danwel te herstellen om zodoende de vrede op lange termijn te waarborgen. Er dient immers voorkomen te worden dat zodra de interveniërende machten vertrekken, het conflict opnieuw aanvangt. Activiteiten die in dergelijke missies ontplooid worden zijn gericht op het staatsbestuur, de economie, de veiligheidssector en de infrastructuur. Tevens worden taken uitgevoerd met betrekking tot het ‘demobiliseren van strijdende partijen, het herstellen van de rechtsorde, de repatriëring van vluchtelingen, advisering en opleiding voor bewakingspersoneel, optreden als waarnemers bij verkiezingen, bevorderen van inspanningen ter bescherming van de mensenrechten en het reorganiseren en versterken van overheidsinstellingen (ook op lokaal en provinciaal niveau)’.
56
Dergelijke activiteiten dienen ter bevordering van het welzijn en het vertrouwen
van de lokale bevolking. 3.1.1
Participatie in internationale samenwerkingsverbanden
De Nederlandse krijgsmacht treedt in het kader van vredesmissies louter in internationaal verband op.
57
Het aandeel van Nederlandse militairen in het creëren van veiligheid en stabiliteit kan dan ook
niet los worden gezien van de inspanningen van internationale organisaties en ad hoc
56
Bron: Nederlandse Defensie Doctrine, 2005, Defensiestaf Afdeling Toekomstverkenningen, Den Haag,, p. 77. Zie voor het Nederlandse beleid aangaande vredesmissies: Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29521, nr. 1, 8 april 2004.
57
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
52
samenwerkingsverbanden. De voor Nederland voornaamste institutionele kaders voor militaire samenwerking zijn de NAVO en de EU.
58
Ook worden Nederlandse militairen uitgezonden in het kader
van VN en OVSE missies en komt het voor dat zij bijdragen in ‘coalitions of the able and the willing’. Overigens, hoewel Nederland deel uit maakt van dergelijke internationale samenwerkingsverbanden, is zij niet verplicht om (op enigerlei wijze) bij te dragen aan dergelijke missies. Zo kan per operatie door de nationale politiek besloten worden om wel of geen Nederlandse militairen deel te laten nemen.
59
Desalniettemin heeft Nederland, in het kader van Nederlandse militaire deelname aan
internationale missies, ‘steeds de behoefte gehad méér te zijn dan ‘slechts’ een klein land, met een zendingsdrang die zich onder meer openbaarde in een sterke nadruk op het belang van een stabiele internationale rechtsorde en van internationale organisaties als de VN, NAVO en EU’ (Klep & Van Gils, 2005:14).
60
Met betrekking tot politieopbouw en hervorming zal per institutioneel kader
aangegeven worden op welke wijze zij bijdraagt aan dergelijke activiteiten. Een supranationale organisatie die zich sinds de jaren zestig bezighoudt met de uitvoering van politiemissies is de Verenigde Naties. Zij heeft daartoe een apart organisatieonderdeel opgericht, namelijk de ‘Police Division’, die zich alleen richt op internationale politieactiviteiten: ‘Every day, more than 9,000 police officers from 92 countries go on patrol, provide training, advise national policing services, help ensure compliance with human rights standards and assist in a wide range of other fields.’
61
De VN voert zowel executieve (ordehandhaving), transformatieve (hervorming) als
traditionele (monitoring) taken uit. Deze taken worden onder de vlag van de VN door militairen en civiele agenten van verschillende nationaliteiten, die deel uitmaken van de politiecomponent van een vredesmissie, uitgevoerd.
62
Dit heeft onder andere plaatsgevonden in Haïti, Sierra Leone, Kosovo,
Bosnië, Liberia, Ivoorkust, DR Congo en Burundi. De Europese Unie is zich sinds 2003, toen het Europees Veiligheids en Defensie Beleid 63
(EVDB) volledig geoperationaliseerd was , gaan toeleggen op crisisbeheersingsoperaties welke ‘de politieke wil van de Europese Unie om de vrede en stabiliteit in de wereld actief te bevorderen [illustreert].’
64
Het EVDB beleid richt zich, in het kader van de zogenoemde ‘Petersbergtaken’, op vier
civiele aandachtsgebieden, te weten de politie, ‘rule of law’, openbaar bestuur en civiele bescherming. Om uitvoering aan deze civiele taken te geven, initieert de EU politiemissies waaraan haar lidstaten zowel militaire als civiele agenten dienen te leveren.
65
In deze politiemissies kunnen zeer
uiteenlopende taken worden uitgevoerd, zoals het ondersteunen van de lokale autoriteiten, advisering en mentoring, en ‘crowd and riot control’. De EU heeft onder andere politiemissies ontplooid in Bosnië, Kosovo, Macedonië, DR Congo en Afghanistan. 58
Bron: Nederlandse Defensie Doctrine, 2005, Defensiestaf Afdeling Toekomstverkenningen, Den Haag, p. 37. Belangrijke instrumenten daarbij zijn de risico- en dreigingsanalyse van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), het toetsingskader 2001, en het planningsproces Commandant der Stijdkrachten (CDS) voor operaties (Nederlandse Defensie doctrine, 2005:42). 60 In dit onderzoek vormt het besluitvormingsproces betreffende deelname aan een politiemissie geen onderwerp van onderzoek en zal daarom niet behandeld worden in dit rapport; zie daarvoor onder andere het CCSS-rapport ‘Evaluatie effectiviteit politievredesmissies’ (2006). 61 Bron: website UN Police: http://www.un.org/Depts/dpko/police/. 62 Nederlandse militairen (waaronder KMar functionarissen) worden in VN verband uitgezonden in het kader van het ‘UN Standby Forces Agreement System’ (UNFAS). 63 Zie voor de ontstaansgeschiedenis evenals de doelstellingen van het EVDB: Het Europees veiligheids- en defensiebeleid, fact sheet, Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Veiligheidsbeleid, april 2006. Zie ook website EVDB: http://www.consilium.europa.eu/. 64 Bron: Het Europees veiligheids en defensie beleid, 2004, Ministerie van Defensie Taakgroep EU i.s.m. Directie Voorlichting, Den Haag. 65 Nederland levert vanaf 2006 per jaar maximaal 153 Koninklijke Marechaussee en 40 civiele politie functionarissen aan EU politiemissies (TK, 2003-2004, 27476 nr. 6, Den Haag, 4 juni 2004). 59
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
53
De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) is van oudsher een organisatie die diende als tegengewicht voor het Warschaupact. Echter, sinds het einde van de Koude Oorlog is de NAVO zich gaan aanpassen aan nieuwe veiligheidsdreigingen. Na de terroristische aanslagen in 2001 in de Verenigde Staten zijn onstabiele staten hoog op de veiligheidsagenda gekomen en dat heeft er toe geleid dat de NAVO zich is gaan richten op het bevorderen van stabiliteit en democratie in zowel gebieden binnen als buiten (‘out of area’) haar verdragsgrenzen. Zo voert zij hedentendage vredes- en stabilisatieoperaties uit op de Balkan en in Afghanistan, waarin opbouw/hervorming van de veiligheidssector, en daarmee de politie, een belangrijk onderdeel is.
66
Rationale achter dit beleid is
dat ‘in een steeds kleinere en in toenemende mate onderling afhankelijke wereld, men veiligheid niet langer [kan] gelijkstellen aan de veiligheid van het eigen grondgebied. Dat is een veel te enge definitie van veiligheid. Er kan alleen enige orde en veiligheid in de wereld van vandaag bestaan, als de transatlantische gemeenschap de verantwoordelijkheid neemt om op te treden waar dit nodig is’, aldus de secretaris-generaal van de NAVO De Hoop Scheffer.
67
Een vierde institutioneel kader waarin Nederland participeert, is de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE).
68
Deze veiligheidsorganisatie richt zich op drie terreinen, te
weten politiek-militaire zaken, economie en milieu, en mensenrechten. Dit betekent, op het gebied van het politiek-militaire terrein, dat zij onder andere ontwapeningsprogramma’s opzet en uitvoert en zich bezig houdt met terrorismebestrijding, conflictpreventie en de hervorming van lokale krijgsmachten en politiekorpsen. In het kader van ‘policing’ initieert de OVSE verschillende soorten missies waarin politieadviseurs lokale politiekorpsen bijstaan op zowel het strategische, tactische als operationele niveau om daarmee politiekorpsen te ontwikkelen die volgens de wet en democratische principes opereren waarbij verantwoordelijkheid (‘accountability’) en responsiviteit belangrijke waarden zijn. Om dergelijke activiteiten te kunnen ontplooien, heeft de OVSE een speciaal organisatieonderdeel opgericht, te weten de ‘strategic police matters unit’. Doel van dit politiebeleid is ‘to improve the protection of participating States from risks and challenges posed by transnational and organized crime, by trafficking in drugs, arms and human beings, failure to uphold the rule of law and by human rights violations.’
69
Landen waar de OVSE missies uitvoert danwel heeft uitgevoerd, zijn onder andere
Kroatië, Kosovo, Servië en Georgië. 3.2
70
Nederlandse beleid aangaande politieopbouw en hervorming
In bovenstaande paragrafen is beschreven hoe de Nederlandse krijgsmacht zich, sinds eind jaren ’80, in toenemende mate is gaan toeleggen op het uitvoeren van vredesmissies alsmede de institutionele kaders waarin dit plaatsvindt. De reden voor deze beschrijving is dat vredesmissies en de internationale samenwerkingsverbanden, uitzonderingen daargelaten, de context vormen waarin inheemse politieopbouwactiviteiten uitgevoerd worden. In deze paragraaf zal beschreven worden welke strategie door de Nederlandse krijgsmacht gehanteerd wordt met betrekking tot inheemse 66
Zo is Nederland in NAVO-verband een ‘lead nation’ in de Afghaanse provincie Uruzgan, waar het ‘provincial reconstruction team’ bijdraagt aan de opbouw van het Afghaanse politiekorps (zie: http://www.nato.int/ issues/isaf/index.html). 67 In: NAVO kroniek, no. winter 2006 (http://www.nato.int/docu/review/2006/issue4/dutch/contents.html). 68 Deze organisatie is in 1995 ontstaan als opvolger van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) welke is opgericht in 1975. De OVSE bestaat uit 56 lidstaten uit Europa, Centraal Azië en Noord-Amerika en is daarmee de grootste regionale veiligheidsorganisatie in de wereld (www.osce.org). 69 Bron: website OVSE: http://www.osce.org/activities/13046.html. 70 De Nederlandse bijdrage aan de OVSE bedraagt, zowel financieel als personeel, tussen de 3,5 en 4,5 procent van het totaal (Decision no. 704, The scales of contributions for 2005-2007, november 2005). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
54
politieopbouw en hervorming. Daarbij dienen twee opmerkingen gemaakt te worden. Ten eerste hebben gedurende de jaren ’90 politieopbouwactiviteiten steeds meer aandacht kregen – deze activiteiten zijn uit de ‘attention gap’ gekomen (Marenin, 2005) – en dit heeft invloed gehad en heeft nog steeds invloed op de ontwikkeling van het Nederlandse beleid. Daarom zal, gelet op de relevantie, het meest recente beleid beschreven worden. Ten tweede dient opgemerkt te worden dat indien dergelijke activiteiten multilateraal plaatsvinden (in de zojuist beschreven institutionele kaders), het ‘Nederlandse beleid’ niet hoeft te gelden. Immers, als Nederlandse militairen in bijvoorbeeld VNverband ingezet worden, bestaan er doorgaans al plannen met betrekking tot de opbouw van de lokale politieorganisaties en geven zij louter uitvoering aan deze plannen; of, indien er nog geen plannen zijn, worden deze in gezamenlijkheid gemaakt met de deelnemende landen, waardoor er geen sprake is van Nederlands beleid. 3.2.1
71
Een integrale benadering
Het bijdragen aan het opzetten of transformeren van een lokale politieorganisatie vindt veelal plaats om het staatsgezag te herstellen of te steunen. Oftewel, om een legitiem en effectief bestuur te creëren. Het doel van dergelijke steun is ‘het creëren van een stabiele situatie opdat lokale en centrale autoriteiten het heft weer in handen kunnen nemen zonder internationale hulp’.
72
Door de
Nederlandse defensie worden in dit steunverleningproces vier aspecten van groot belang geacht, namelijk het bewerkstelligen van stabiliteit en veiligheid, het vestigen van een rechtsorde (‘rule of law’), het creëren en/of herstellen van het geweldsmonopolie middels een krijgsmacht en politie, en het op gang brengen of gaande houden van sociaal-economische ontwikkelingen. Daarbij wordt opgemerkt dat de krijgsmacht deze vier aspecten niet bewerkstelligd krijgt zonder samenwerking met andere actoren. Deze wederopbouwwerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden in een integrale, veelomvattende aanpak, de zogenoemde ‘3-D’s benadering’, waarbij naast het ministerie van Defensie, tevens de ministeries van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking nauw betrokken zijn.
73
Diplomacy, Defence, Development; de 3D-benadering74 ‘De krijgsmacht opereert steeds meer in het kader van een geïntegreerde aanpak waarbij veel en uiteenlopende partners betrokken zijn. Deze trend is de afgelopen jaren duidelijk waarneembaar, in het bijzonder in Irak en Afghanistan. Deze werkwijze is vooral ingegeven door het besef dat de duurzame verbetering van de veiligheidssituatie in een gebied niet alleen de inzet van militaire middelen vereist. Het is evenzeer noodzakelijk tegelijkertijd het bestuur te versterken en de economische en sociale ontwikkeling impulsen te geven. In de 3D-benadering worden de beschikbare middelen (politieke, diplomatieke, militaire en economische) in samenhang ingezet. Dit vereist een geïntegreerde aanpak waarbij departementen,
internationale
organisaties,
non-gouvernementele
organisaties
het
bedrijfsleven en militairen een rol spelen.’ 71
In dit onderzoek vormt de rechtsbasis van uitgezonden Nederlandse militairen geen onderwerp van onderzoek en zal daarom niet behandeld worden in dit rapport; zie daarvoor onder andere Ducheine (2008). 72 Bron: Notitie ‘Wereldwijd dienstbaar’ (2007:10). 73 Andere ministeries die ook bij deze interdepartementale samenwerking betrokken zijn, zijn de ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Justitie, Financiën en Onderwijs. Nederland is overigens een van de weinige landen met een dergelijk integraal beleid en is een voorloper op dat terrein (Law, 2006). 74 Bron: Notitie ‘Wereldwijd dienstbaar’ (2007:10). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
55
De veiligheidssector speelt een belangrijke rol in het wederopbouwproces van fragiele staten. Immers, zo stellen de beleidsnotities ‘Aan elkaar verplicht’ (2003), ‘Sterke mensen, zwakke staten’ (2003) en ‘Wederopbouw na gewapend conflict’ (2005), vrede, veiligheid en stabiliteit zijn noodzakelijke voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. Door de veiligheidsinstituties in een dergelijke staat te professionaliseren
en
daarmee
een
stabiele
ontwikkelingswerkzaamheden een betere kans van slagen.
omgeving 75
te
creëren,
hebben
In het licht van deze ontwikkelingen is de
inzet van de Nederlandse krijgsmacht verbreed. Zo worden militairen, naast hun bijdrage in militaire operaties, steeds meer ingezet in het kader van de opbouw danwel hervorming van lokale 76
veiligheidssectoren (al dan niet) onder de noemer ‘Security Sector Reform’. Security Sector Reform (SSR)77
‘Onder Security Sector Reform wordt verstaan de ontwikkeling van democratische, professionele en effectieve veiligheidsstructuren opdat burgers hun leven in veiligheid en vrijheid kunnen doorbrengen en interne conflicten op geweldloze manier binnen het staatsbestel worden opgelost. Het gaat om het tot stand brengen van een goed functionerende veiligheidssector onder politieke controle. De hervorming van de veiligheidssector moet worden bezien in samenhang met de hervorming van andere sectoren in een maatschappij. Hierbij kan worden gedacht aan de hervorming van openbare bestuursorganen, het parlementaire systeem, de rechterlijke macht, maar ook het belastingssysteem en het banksysteem.’
In het kader van inheemse politieopbouw en -hervorming betekent dit dat Nederland het betreffende land voorziet van financiële en materiële middelen en/of dat zij menselijke capaciteit ter beschikking stelt, zoals trainers en deskundigen, voor de begeleiding en uitvoering van opbouw/hervormingstaken. Zodoende nemen Nederlandse militairen deel aan politiemissies, welke van een civiel-militair karakter zijn, om lokale politiekorpsen te adviseren, op te leiden en te trainen middels mentoring en monitoring. Vooral militairen van de Koninklijke Marechaussee worden uitgezonden om dergelijke taken uit te voeren.
78
De reden waarom dit onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht deze taken uitvoert, is
omdat zij een politieorganisatie met een militaire status is, wat inhoudt dat zij binnenlandse politietaken uitvoert en de rechtspositionele mogelijkheid tot uitzending heeft.
79
Om bij te dragen aan
dergelijke politiemissies is onder andere de Brigade Buitenland Missies opgericht welke bestaat uit 302 functionarissen van de Koninklijke Marechaussee, en maakt Nederland deel uit van de European Gendarmerie Force (EGF) – dit samenwerkingsverband tussen verschillende Europese landen levert 75
Daarbij wordt overigens opgemerkt dat zonder sociaal-economische ontwikkelingen dergelijke inspanningen vruchteloos zijn. Veiligheid en ontwikkeling worden namelijk als wederzijds beïnvloedende aspecten gezien: ‘wederopbouw [kan] niet effectief plaatsvinden en duurzaam zijn in een situatie van voortdurende onveiligheid. Aan de andere kant kunnen politieke stabiliteit en veiligheid ook niet gerealiseerd worden zonder merkbare vooruitgang in de levensomstandigheden van de plaatselijke bevolking.’ (Wederopbouw na gewapend conflict, 2005:21). 76 Om uitvoering aan SSR-beleid te geven is onder andere een SSR-pool opgericht, welke uit deskundigen op het gebied van de veiligheidssector bestaat. Zie Sonius (2007) voor een uitvoerige beschrijving over zowel het SSR-beleid als de SSR-pool. 77 Bron: Notitie ‘Wereldwijd dienstbaar’ (2007:8). 78 Bron: Notitie ‘Inzet politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politieoperaties’ (2000). 79 De wettelijke taken van de KMar zijn vastgelegd in artikel 6 van de Politiewet, namelijk a) het waken voor de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis, b) de uitvoering van de politietaak ten behoeve van Nederlandse en andere strijdkrachten, c) de uitvoering van de politietaak op luchthaven Schiphol en andere luchthavens en de beveiliging van de burgerluchtvaart, d) de verlening van bijstand en samenwerking met de politie, e) de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van de Minister van Defensie, alsmede de beveiliging van de ambtswoning van de Minister-President, f) uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken (Mobiel Toezicht Vreemdelingen), g) de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en indentiteitsdocumenten, h) het verrichten van veiligheidswerkzaamheden ten behoeve van de Nederlandse Bank N.V. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
56
civiele politiecapaciteit (zowel executieve als non-executieve) en wordt zelfstandig of in het kader van de EU, NAVO of VN ingezet voor crisisbeheersing. Tevens staat Nederland ook civiele agenten af aan internationale politiemissies, aangezien zij over specialistische kennis en vaardigheden beschikken. Echter, vanwege het feit dat dergelijke functionarissen geen militaire status hebben, alleen op vrijwillige basis uitgezonden kunnen worden, geen executieve taken mogen uitvoeren, en hun veiligheid gegarandeerd moet zijn, wordt veelal de voorkeur gegeven aan het uitzenden van KMarfunctionarissen; oftewel, aan politie met een militaire status. 3.2.2
80
Inheemse politieopbouw en -hervorming: de ‘veiligheidssectorvisie’
81
Er is door de Nederlandse defensie geen algemene strategie beschreven met betrekking tot inheemse politieopbouw en -hervorming. Met andere woorden, er is geen specifiek beleidsstuk aangaande politiemissies waarin uiteen wordt gezet welke taken uitgevoerd moeten worden en op welke wijze dit dient te geschieden. Echter, er is wel een visie ontwikkeld hoe de veiligheidssector in het betreffende land opgebouwd danwel hervormd dient te worden.
82
Vanwege het feit dat de politieorganisatie deel
uitmaakt van de veiligheidssector, kan deze visie gezien worden als de ‘Nederlandse aanpak’ inzake inheemse politieopbouw en hervorming. Een functionerend politieapparaat wordt essentieel bevonden voor het bewaren van de stabiliteit in een land. Zij dient er namelijk zorg voor te dragen dat de orde gehandhaafd blijft en is daarmee een belangrijk instrument voor politieke controle. Het assisteren bij de opbouw danwel hervorming van deze sector wordt door Nederland dan ook als politiek zeer gevoelig gezien. Voordat de Nederlandse regering besluit tot een bijdrage aan inheemse politieopbouw, dienen er grondige analyses gemaakt te worden omtrent de invloed die deze bijdrage zal hebben op de lokale machts- en middelenverdeling. Tevens dienen er in een zo vroeg mogelijk stadium onderhandelingen plaats te vinden met de betrokken lokale partijen. Nederland opereert daarbij overigens (bij voorkeur) in multilateraal verband. Dit komt vanwege het feit dat SSR een lange termijn inzet vraagt en Nederland zodoende afgelost kan worden waardoor de continuïteit gewaarborgd blijft. In het geval van multilaterale inspanningen wordt het van wezenlijk belang geacht dat er donorcoördinatie plaatsvindt omtrent doelstellingen, capaciteiten en werkwijzen. Dit in het kader van geïntegreerd beleid, ‘waarbij de door verschillende internationale en nationale spelers te leveren expertise zo goed mogelijk op elkaar en op de lokale behoeften wordt afgestemd’ (Wederopbouw na gewapend conflict, 2005:28). De Nederlandse ‘veiligheidssectorvisie’ heeft tot doel om enerzijds lokale veiligheidsinstituties (waaronder de politie) zodoende te ontwikkelen dat zij hun wettelijk gemandateerde taken op een effectieve en professionele wijze kunnen uitvoeren, en anderzijds om deze instituties aan politieke democratische controle onderhevig te maken. Bij de realisering van deze doelen wordt het van belang geacht dat er rekening wordt gehouden met de lokale context waarin de opbouwactiviteiten plaatsvinden. Immers, door de jaren heen is het besef gegroeid dat Westerse politiemodellen niet één op één overgezet kunnen worden in andere maatschappijen, samenlevingen en culturen. Door 80
Zie het CCSS-rapport ‘Evaluatie effectiviteit politievredesmissies’ (2006) voor een uitvoerige beschrijving van de inzet van Nederlandse civiele politiefunctionarissen. De inhoud van deze subparagraaf is gebaseerd op gesprekken met betrokken beleidsmedewerkers evenals op interne (nietopenbare) stukken. 82 Dat er in dit verband eveneens geen algemene strategie beschreven is, komt (volgens de Nederlandse zienswijze) vanwege het feit dat SSR een breed terrein bestrijkt en er per land een op maat gemaakte aanpak ontwikkeld dient te worden; ‘er bestaat geen blauwdruk voor de wijze waarop wederopbouw gestalte dient te krijgen’ aangezien iedere wederopbouwcontext uniek is en elk wederopbouwproces daarom een specifieke benadering vergt (Wederopbouw na gewapend conflict, 2005:17). 81
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
57
Nederland wordt dan ook veel waarde gehecht aan het ontwikkelen van een nationaal veiligheidsplan; het liefst door ambtenaren van het betreffende land zelf, maar indien nodig met de hulp van Nederlandse ambtenaren. In een dergelijk plan dient de visie op de veiligheidssector beschreven te worden evenals de uit te voeren activiteiten om aan deze visie gestalte te geven. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de onderlinge afhankelijkheid van de veiligheidsinstituties; voor de politie zijn dit voornamelijk justitie en het gevangeniswezen. Dit veiligheidsplan dient vervolgens als coördinatie-instrument om er voor te zorgen dat er samenhang is in de vele opbouw- en/of hervormingsactiviteiten, al dan niet uitgevoerd of ondersteund door Nederlandse (militaire) ambtenaren, in de verschillende regio’s van het ontvangende land. Het laten opstellen van een nationaal veiligheidsplan door de lokale overheid komt voort uit de Nederlandse zienswijze dat ‘local ownership’ een belangrijk element is in het proces van hulpverlening. Voor het slagen van de politieopbouw- en hervormingsactiviteiten onderkent Nederland namelijk dat het van belang is dat er zowel draagvlak bij de lokale regering, het politiemanagement en de bevolking is. Immers, zo is de Nederlandse zienswijze, wat de regering en het politiemanagement betreft, zij zijn degenen aan wie uiteindelijk de verantwoordelijkheid wordt overgedragen. Het wordt daarom noodzakelijk geacht dat het ontvangende land zich actief inzet voor het opbouwen en/of hervormen van haar veiligheidssector; dat zij daarvoor de wil en de betrokkenheid laat zien. Het ontvangende land dient derhalve verantwoordelijk te zijn voor de planning en uitvoering van het veiligheidsplan. Een goede samenwerkings- en vertrouwensrelatie mag dan ook niet ontbreken. 3.3
Nederlandse bijdrage aan inheemse politieopbouw en hervorming
Zojuist is beschreven dat de Nederlandse defensie geen algemene strategie hanteert met betrekking tot de opbouw/hervorming van lokale politiekorpsen. Immers, per land wordt een specifiek veiligheidsplan ontwikkeld welke toegespitst is op de lokale behoeften. Ter illustratie van deze specifieke benadering, zal van alle missies (zie onderstaande tabel) waarin Nederlandse militairen inheemse politieopbouw- en/of hervormingactiviteiten hebben uitgevoerd een korte beschrijving worden gegeven. Deze zal bestaan uit een beschrijving van de achtergrond van het conflict evenals de uitgevoerde internationale interventiemissie(s), waarna vervolgens ingezoomd zal worden op de aldaar ontplooide activiteiten aangaande het lokale politiekorps. Continent
Europa
Azië
Afrika
Land
Missie(s)
Bosnië-Herzegovina
TF Mostar (’94 - ’96) / IPTF (’95 - ’02) / EUPM (’03 - heden)
Albanië
MAPE (’97 - ’01) / ECPA (’01 - ’02)
Macedonië
EUPOL Proxima (’03 - ’05)
Kosovo
EULEX Kosovo (’08 - heden)
Irak
SFIR (’03 - ’05)
Afghanistan
ISAF (’04 - heden) / EUPOL Afghanistan (’07 - heden)
DR Congo
EUPOL Kinshasa (’05 - ’06)
Burundi
SSR (’06 - heden)
Soedan
UNMIS (’06 - heden)
Namibië
Overige missies
Angola Haïti
UNTAG (’89 - ’90) UNAVEM II(I) (’91 - ’97) Uphold Democracy (’94 - ’95) / UNMIH (’94 - ’96)
Tabel 3.1: Nederlandse bijdrage aan inheemse politieopbouw/hervorming ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
58
3.3.1
Missies in Europa
In Europa hebben Nederlandse marechaussees in meerdere landen politieopbouw- danwel politiehervormingstaken uitgevoerd, namelijk in Bosnië-Herzegovina, Albanië, Macedonië en Kosovo. Deze activiteiten zijn ontplooid in zeven missies onder auspiciën van de Verenigde Naties en de (West-) Europese Unie. Daarbij dient opgemerkt te worden dat per land meerdere missies uitgevoerd kunnen zijn waarin dergelijke politiewerkzaamheden zijn verricht. In onderstaande beschrijvingen zal per land allereerst de achtergrond van het conflict beschreven worden om vervolgens de uitgevoerde missie(s) te beschrijven waarin lokale politiekorpsen zijn opgebouwd en/of hervormd door (onder andere) Nederlandse militairen.
Bosnië-Herzegovina
TF Mostar - IPTF - EUPM
Achtergrond Voormalig Joegoslavië bestond uit de deelrepublieken Kroatië, Montenegro, Bosnië-Herzegovina,
Macedonië,
Slovenië
en
Servië.
Laatstgenoemde
deelrepubliek bestond eveneens uit twee autonome provincies, te weten Kosovo en Vojvodina. Er kan daarom gesteld worden dat Voormalig Joegoslavië een lappendeken was van bevolkingsgroepen, met ieder hun eigen religie en cultuur. Terwijl Servië de Joegoslavische eenheidsstaat wilde behouden, streefden Slovenië en Kroatië naar onafhankelijkheid. Dit leidde op 25 juni 1991, toen beide republieken de onafhankelijkheid verklaarden, tot een gewelddadig conflict met het Joegoslavische federale leger (JNA). Hoewel het conflict om Slovenië snel beslecht was door bemiddeling van de Europese Gemeenschap (het akkoord van Brioni), leidde het conflict in Kroatië tot veel gewelddadigheden. Ondanks het feit dat hier eveneens een wapenstilstand tot stand kwam, ontstond er in het Voormalig Joegoslavië toch een burgeroorlog nadat Bosnische Serviërs op 5 januari 1992 een eigen republiek uitriepen (Klep & Van Gils, 2005). De Veiligheidsraad besloot op 21 februari 1992 in dit regionale conflict in te grijpen met een interventiemacht genaamd UNPROFOR. Deze stabilisatiemacht werd allereerst in Kroatië ingezet maar naarmate de conflicten in de aangrenzende republieken intensiveerden, werd haar mandaat uitgebreid en werd zij eveneens actief in Bosnië-Herzegovina, Servië, Macedonië en Montenegro. UNPROFOR’s hoofdtaak was om de lokale bevolking en de humanitaire hulpverlening, zoals 83
voedselkonvooien, te beschermen.
Nadat in 1993 enkele Moslimenclaves aangevallen dreigden te
worden door Bosnische Serviërs, richtte de VN zes zogenoemde ‘safe areas’ in. In
1995,
nadat
onder
andere
de
Srebrenica-enclave
84
gevallen
was
en
er
een
mortierbeschieting was uitgevoerd op een markt in Sarajevo, werd deze ‘peacekeeping’ missie beëindigd doordat de NAVO een twee weken durend grond- en luchtoffensief uitvoerde (‘Deliberate Force’) en daarmee de strijdende partijen dwong om in Dayton (VS) deel te nemen aan vredesonderhandelingen. De akkoorden die dit opleverden vormden de basis tot de oprichting van de internationale vredesmacht Interim Force (IFOR), eind 1995 tot eind 1996, en daarmee eveneens tot haar opvolgers, namelijk de Stabilization Force (SFOR), eind 1996 tot eind 2004, en de European Force (EUFOR ‘Althea’) die sinds eind 2004 in Bosnië-Herzegovina ontplooid is. 83 84
Bron: website VN: http://www.un.org/Depts/dpko/dpko/co_mission/unprofor.htm. De ‘safe areas’ waren Sarajevo, Srebrenica, Tuzla, Goradze, Zepa en Bihac.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
59
Bosnië-Herzegovina
Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, zijn in Bosnië drie politiemissies te onderscheiden. Het betreft de WEU-missie in Mostar (‘Task Force Mostar’), de VN-missie ‘UNIPTF’ en de EU-missie ‘EUPM’. Nu zal een beknopte beschrijving gegeven worden van alledrie de missies.
Task Force Mostar: 23 juli 1994 - 31 oktober 1996
Op 23 juli 1994 besloot de Europese Unie het lokale bestuur van de Bosnische stad Mostar op zich te nemen. Aanleiding voor dit besluit was dat onder druk van de Verenigde Staten de Bosnische Kroaten enerzijds en de Moslims anderzijds bereid waren tot een staakt-het-vuren en de oprichting van de Moslim-Kroatische Federatie (MKF).
85
De overeenkomst die werd gesloten voorzag onder meer in een
demilitarisering van Mostar, ‘waar Moslims en Kroaten stelling tegenover elkaar hadden genomen op de oevers van de rivier de Neretva, die de stad doorsneed’ (Klep en Van Gils, 2005:354). De EU heeft in het kader van het opzetten van een gemengde politiemacht voor deze stad, de WEU gevraagd om deze taak uit te voeren. De WEU, evenals Oostenrijk, Finland en Zweden, gingen in op dit verzoek en zonden een politiecontingent van in totaal 182 agenten uit naar Mostar, welke bekend staat als de ‘Task Force Mostar’.
86
Deze (militaire) agenten waren belast met de oprichting en training van de
Unified Police Force Mostar (UPFM), aangezien de Moslim- en Kroatische agenten niet of nauwelijks ervaring hadden; ‘zij waren in feite militairen in politie-uniform’ (Klep & Van Gils, 2005:355). De internationale agenten konden de UPFM alleen voorzien van advies, om de reden dat zij op lokaal niveau geen executieve bevoegdheden hadden. Naast deze opbouwtaken voerden WEU-agenten eveneens patrouilles uit, bewaakten zij risicovolle gebieden, beschermden zij VIP’s en spoorden zij vermiste personen op. De Nederlandse bijdrage aan dit politiecontingent bedroeg in totaal zestig functionarissen van de Koninklijke Marechaussee waaronder de commandant, de ‘police commissioner’, van de WEUpolitiemacht.
87
Het mandaat van de politiemissie werd met enkele maanden verlengd tot en met
oktober 2006, totdat de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde was overgedragen van de EU aan het lokale bestuur. De UNIPTF heeft de taken van de ‘Task Force Mostar’ vervolgens overgenomen.
88,89
UN International Police Task Force (IPTF): 21 december 1995 - 31 december 2002
Op 21 december 1995 besloot de VN Veiligheidsraad, middels resolutie 1035, tot de oprichting van de United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina (UNMIBH). Het mandaat van deze missies was om bij te dragen aan de oprichting van een rechtsorde in Bosnië-Herzegovina door te assisteren bij de hervorming en herstructurering van de lokale politie, door het functioneren van het bestaande justitiële apparaat door te lichten, en door het monitoren en controleren van het functioneren van de politie en andere instituties die belast zijn met de ordehandhaving.
90
Om deze taken uit te voeren, werd onder
85
De staat Bosnië-Herzegovina bestaat uit twee entiteiten, te weten de Moslim-Kroatische Federatie (welke onderverdeeld is in 10 kantons) en de Servische Republiek Srpska (welke onderverdeeld is in 7 regio’s). Tevens kan het district Brčko onderscheiden worden; dit district geniet zelfbestuur onder de soevereiniteit van de twee genoemde entiteiten. 86 Bron: website WEU: www.weu.int. 87 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24400 hoofdstuk X, nr. 2. 88 Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25000 hoofdstuk X, nr. 2. 89 Zie Bieber (2005) voor een beschrijving van de wederopbouw van de gemeenschap in Mostar. 90
Bron: website VN-missie UNMIBH: http://www.un.org/Depts/dpko/missions/unmibh.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
60
Bosnië-Herzegovina
andere de UN International Police Task Force opgericht. Deze Task Force die uit rond de tweeduizend internationale (militaire) agenten bestond, was in eerste instantie belast met het uitvoeren van onderzoek naar mensenrechtenschendingen en het monitoren van de lokale politie en het justitiële apparaat. De agenten hadden geen executieve bevoegdheden en waren ongewapend. Echter, naarmate de situatie in Bosnië Herzegovina stabiliseerde, veranderde de bijdrage van het internationale politiecontingent waarbij het accent van monitoring naar opleiding en vorming van de lokale politie verschoof. UNIPTF ging zich toeleggen op de oprichting van een multi-etnisch politiekorps die op een professionele, democratische en effectieve wijze kan opereren, waarbij ‘the primary focus of the local police [must change] from the security of the state to the security of the individual’.
91
Een van de belangrijkste taken was om het vertrouwen van de bevolking, wat door de rol
van de politie in het conflict geschaad was, te herstellen. Daartoe werd een conceptueel model ontwikkeld gericht op de individuele politieagent, de ordehandhavinginstituties en de relatie tussen de politie en de bevolking. Het model bestond uit zes componenten, te weten politiehervorming, politieherstructurering, justitie, institutieopbouw en landelijke politiesamenwerking, de publieke opinie, en deelname van lokale agenten aan VN-missies. Zodoende was UNIPTF onder andere betrokken bij de rekrutering, training en inzet van politieagenten uit ondervertegenwoordigde etnische groepen en het bevorderen van vrouwelijke agenten in het politiekorps. Tevens verzorgde zij basis- en mensenrechtentrainingen, leidde zij politieofficieren op, en trainde zij lokale trainers. Bovendien kreeg IPTF het mandaat om specifieke trainingen te geven in het bestrijden van georganiseerde misdaad en drugs, en in het adequaat en professioneel omgaan met (massa)demonstraties en rellen (‘crowd and riot control’). Bovendien ontplooide men activiteiten met als doel om er voor te zorgen dat elk politiekorps voldoende middelen had evenals een efficiënte organisatiestructuur (met zowel interne als externe toezichthouders) en dat het was gevrijwaard van politieke inmenging.
92
De Nederlandse regering besloot op 16 februari 1996 tot het uitzenden van vijftig functionarissen van de Koninklijke Marechaussee.
93
Deze bijdrage werd eind 1997 verhoogd met vijf
KMar functionarissen, waarmee de Nederlandse bijdrage 55 marechaussees bedroeg tot het einde van het mandaat.
94
In totaal zijn 1.048 KMar functionarissen uitgezonden in het kader van de UNIPTF
missie. Op 1 januari 2003 droeg de Task Force haar taken over aan de door de EU geleide politiemissie EUPM.
95,96
European Union Police Mission (EUPM): 1 januari 2003 - heden
Op 18 februari 2002 besloot de Algemene Europese Raad, op uitnodiging van de Bosnische autoriteiten, om per 1 januari 2003 de door de VN geleide IPTF-missie over te nemen.
97
Dit is de
eerste missie waarbij de Europese Unie de leiding geeft aan een internationale politiemissie in het kader van civiele crisisbeheersing. Rationale achter dit besluit is het belang dat de EU heeft in een stabiel en veilig Bosnië-Herzegovina, de deskundigheid die Europese politiefunctionarissen aldaar 91
Bron: website VN-missie UNMIBH: http://www.un.org/Depts/dpko/missions/unmibh. Bron: website VN-missie UNMIBH: http://www.un.org/Depts/dpko/missions/unmibh. 93 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 22181, nr. 145, 16 februari 1996. 94 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 22181, nr. 183, 21 april 1997. 95 Bron: Persbericht Ministerie van Defensie PB/DV063, 13 augustus 2002. 96 Zie onder andere Philipsen (2006) voor een uitvoerige beschrijving van de IPTF-missie met betrekking tot haar mandaat en resultaten. 97 In eerste instantie werd een tijdsduur van drie jaar vastgelegd (tot 1 januari 2006), maar deze missie is inmiddels verlengd tot 1 januari 2010. Bron: website EUPM http://www.consilium.europa.eu/. 92
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
61
Bosnië-Herzegovina
kunnen leveren, de synergie met andere EU-inspanningen in deze regio, en om voor het eerst een politiemissie op te zetten.
98
Doelstelling van deze politiemissie is om de huidige lokale niveaus van
institutionele en personele bekwaamheid te behouden, de operationele capaciteiten en het politiemanagement te versterken, de vakbekwaamheid van de ministeries en het hogere politiekader te vergroten, en toezicht te houden op de politieke controle over de politie.
99
Waar de IPTF zich vooral richtte op de hervorming van de Bosnische politie op het uitvoerende niveau, focust de EUPM zich met name op het hogere politiekader. De EUPM, welke uit 463 (en sinds 2006 uit 170) ongewapende militaire en civiele politiefunctionarissen bestaat, zal daarbij geen executieve taken uitvoeren. Middels monitoren, mentorschap en controle/inspecties dient een duurzame politiestructuur opgericht en in stand gehouden te worden die aan de hoogste Europese en internationale normen voldoet. Daartoe zijn 24 toezichthoudende eenheden ontplooid binnen de verschillende politiestructuren op het niveau van het midden- en hogere kader, ondermeer bij de entiteiten (beide hebben immers een op verschillende wijze georganiseerd politiekorps
100
), openbare
veiligheidscentra, de kantons, de staatsinlichtingendienst (‘State Investigation and Protection 101
Agency’), de staatsgrensbewaking (‘State Border Service’), en in het district Brčko.
Sinds de
verlenging van de missie in 2006 is er versterkte aandacht voor de ondersteuning bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad.
102,103
De Nederlandse bijdrage aan EUPM bestaat uit zowel functionarissen van de Koninklijke Marechaussee als van de reguliere politie. Van eerstgenoemde zijn in de eerste mandaatperiode (tot 1 januari 2006) per rotatie rond de twintig functionarissen uitgezonden. Daarbij leverden zij ook het plaatsvervangend hoofd van de missie, te weten een brigadegeneraal.
104
Deze militairen hebben
diverse trainingen en opleidingen verzorgd bij diverse toezichthoudende diensten van de lokale politie in de verschillende kantons en bij de ‘State Border Service’ en de ‘State Investigation and Protection Agency’, zowel op leidinggevend als uitvoerend gebied. Daarnaast hebben zij ook interne EUPM trainingen gegeven nadat bleek dat internationale politiefunctionarissen verschillende methodieken hanteerden waardoor de Bosnische politie niet eenduidig werd geadviseerd en derhalve geen uniforme wijze van optreden van het betreffende politieapparaat ontstond.
105
De reguliere
politiefunctionarissen zijn ingezet ter ondersteuning en opleiding van het lokale midden- en hogere politiekader. Het betrof rond de acht functionarissen per rotatie. Per 1 januari 2006, de tweede fase van EUPM, stelt Nederland per rotatie tien politiefunctionarissen ter beschikking waarvan vier van de KMar en zes van de reguliere politie.
106
■
98
Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 22181, nr. 363, 12 november 2002. Bron: 2409th Council meeting, 18-19 February 2002, General Affairs, 6247/02 (Presse 30), Brussels. 100 Echter, op 11 april 2008 stemde het Bosnische parlement, nadat vele eerdere voorstellen waren verworpen door de Republiek Serpska, in met een fusie van beide politiekorpsen tot één federale politiemacht (NRC Handelsblad, ‘Bosnië zet stap op weg naar EU’, 11 april 2008). 101 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 22181, nr. 363, 12 november 2002. 102 ‘De omvang van de georganiseerde misdaad vormt een belangrijk probleem, temeer daar er nog altijd sprake is van een grote mate van verwevenheid tussen politiek en georganiseerde misdaad. Deze verwevenheid en de inkomstenderving die het gevolg is van de zwarte handel, ondermijnen de kracht van het centrale gezag.’ Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29521, nr. 26, 24 mei 2006. 103 Zie onder andere Osland (2004) voor een beschrijving van de Europese politiemissie EUPM. 104 Van juni 2004 tot december 2005 leverde Nederland het plaatsvervangend hoofd van de missie, een brigadegeneraal van de KMAR. De missieduur van deze functionaris zou één jaar bedragen, maar werd tijdens de missie verlengd tot het einde van de eerste mandaatperiode. 105 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 22181, nr. 363, 12 november 2002. 99
106
Voor beschrijvingen over politieopbouw en hervorming in Bosnië-Herzegovina, zie onder andere Celador (2005), Cordone (1999), Vetschera & Damian (2006), en Wisler (2005).
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
62
Albanië
MAPE - ECPA
Achtergrond Door een gebrek aan legitimiteit van en draagvlak voor de regering van Albanië en de economische crisis welke een gevolg was van zogenoemde ‘piramide schema’s’, ontstonden er grote onlusten onder de Albanese bevolking. Er werden op grote schaal wapen- en munitieopslagplaatsen geplunderd en er vonden vele vernielingen en diefstallen plaats. Er ontstond een ware volksopstand wat resulteerde in het aftreden van de regering en het uitroepen van de noodtoestand op respectievelijk 1 en 2 maart 1997.
107
De Algemene Raad van de EU besloot op
24 maart 1997 tot het ontplooien van een ‘Adviserende Missie’ naar Albanië met als doel om de Albanese autoriteiten van advies te voorzien aangaande humanitaire, economische, politieke en veiligheidszaken. Bij deze missie waren meerdere internationale organisaties betrokken, waarbij de algehele coördinatie in handen was van de OVSE.
108
Met betrekking tot humanitaire noodhulp had de
EU een leidende rol waarbij samengewerkt werd met het IMF en de Wereldbank. De OVSE en de Raad van Europa waren actief op het gebied van democratisering, mensenrechten en verkiezingen. De Veiligheidsraad gaf zijn instemming aan een Multinational Protection Force (MNPF), waarvan Italië de ‘lead nation’ was, om de ontstane crises te stabiliseren en de internationale gemeenschap die actief was in Albanië te beschermen. Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, zijn in Albanië twee politiemissies te onderscheiden. Het betreft de WEU-missie ‘MAPE’ en de EU-missie ‘ECPA’. Nu zal een beknopte beschrijving gegeven worden van beide missies.
Multinational Advisory Police Element (MAPE): 2 mei 1997 - 31 mei 2001
Doordat in grote delen van Albanië destijds geen effectief politiegezag bestond, besloot de WestEuropese Unie op 2 mei 1997 de Albanese regering te ondersteunen bij het herstellen en hervormen van het Albanese politieapparaat. Daartoe werd de Multinational Advisory Police Element (MAPE) opgericht die belast werd met de advisering van de Albanese politie op vier deelgebieden, te weten de organisatie van het politieapparaat (wettelijke bevoegdheid, organisatiestructuur, werkwijze), het herstel van de openbare orde, de grensbewaking, en de communicatie en logistieke middelen. Eveneens verzorgden internationale politiefunctionarissen basis- en specialistische trainingen voor Albanese agenten en werden lokale trainers opgeleid. Dit vond plaats in de trainingscentra van MAPE te Tirana en Durrës. Dit alles had tot doel om een politiekorps te creëren dat volgens democratische principes en internationale standaarden opereert. aanvang van de missie in 1997 111
zelfbescherming.
109
De internationale politiefunctionarissen, twintig bij
110
, voerden geen executieve taken uit en waren licht bewapend ter
In het begin waren zij in en rondom Tirana, de hoofdstad van Albanië,
gestationeerd. Naarmate de situatie in Albanië veiliger werd, verplaatsten zij hun activiteiten naar 107
Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25267, nr. 1, 10 maart 1997. Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25267, nr. 4, 7 april 1997. 109 Bron: website WEU: http://www.weu.int/. 110 Het aantal politiefunctionarissen steeg gedurende de missie tot rond de 140 in 1999. 111 Nederlandse politiefunctionarissen hebben gedurende de uitvoering van hun taken niet of nauwelijks een wapen gedragen, aangezien de veiligheidssituatie dat toestond. 108
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
63
Albanië
andere steden in onder andere de directoraten van Skodër en Vlorë. Er dient overigens opgemerkt te worden dat MAPE eveneens de Albanese autoriteiten heeft geholpen bij de verwerking van de vluchtelingenstroom uit Kosovo ten tijde van de Kosovo-crisis in 1999. Daarbij moet gedacht worden aan taken als de registratie van vluchtelingen en de ordehandhaving in en rondom de vluchtelingenkampen. De Nederlandse regering besloot op 15 mei 1997 met twee functionarissen van de Koninklijke Marechaussee bij te dragen aan MAPE.
112
Beide functionarissen, waarvan één als hoofd van de
sectie grensbewaking, waren betrokken bij het adviseren van de Albanese regering inzake de grenspolitie. Gedurende de missie bedroeg de maximale bijdrage van Nederland negen KMar functionarissen. Deze Nederlandse marechaussees voerden taken uit met betrekking tot de verkeersdienst, de grensbewaking en de trainingscentra te Tirana en Durrës en gaven op locatie ‘fieldtraining’.
113,114
Op 31 mei 2001 liep het mandaat van de WEU-missie af en werden de
operationele taken overgedragen aan de Europese Unie.
European Community Police Assistance (ECPA): 22 oktober 2001 - 31 augustus 2002
Aangezien de Police Assistance Mission of the European Commision to Albania (PAMECA) nog niet volledig ontwikkeld was ten tijde van de beëindiging van MAPE, en om de continuïteit te waarborgen van de werkzaamheden van deze missie, besloot de Europese Unie tot een overbruggingsproject. Tijdens deze missie, welke bekend staat onder de naam European Community Police Assistance (ECPA), werd de advisering aan de Albanese politie voortgezet. Domeinen waarbinnen activiteiten werden ontplooid, waren strategische ontwikkeling en institutieopbouw, training van het hogere kader, informatiesystemen en infrastructuur, en organisationele ontwikkeling (zoals personeelsbeleid).
115
De missie stond onder leiding van Spanje; Denemarken, Finland, Duitsland, Groot-Brittannië, Zweden en Nederland participeerden eveneens. Voor de uitvoering van ECPA werden dertig internationale politiefunctionarissen gevraagd. Dit geplande aantal deelnemers werd echter niet behaald; er namen uiteindelijk slechts veertien adviseurs deel aan de missie. De Nederlandse bijdrage bedroeg twee functionarissen, te weten een kapitein van de KMar en een reguliere politie-inspecteur. Zij hielden zich bezig op het domein van organisationele en strategische ontwikkelingen.
Macedonië
116,117
■
EUPOL Proxima
Achtergrond Hoewel Macedonië, sinds het uiteenvallen van de Joegoslavische republiek, een overwegend stabiele staat was – er werd gewerkt aan een overgang naar een vrijemarkteconomie en aan een multi-etnische rechtsstaat – mondde spanningen tussen de etnische Macedoniërs en etnische Albanezen (de twee grootste bevolkingsgroepen aldaar) in februari 2001 uit 112
Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25267, nr. 6, 15 mei 1997. Bron: Evaluaties vredesoperaties, 30 juni 2000, Ministerie van Defensie. 114 Zie tevens: Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25267, nr. 8, 16 juni 1997; Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25267, nr. 9, 13 oktober 1997, & nr. 11, 29 april 1998. 115 Bron: Periodieke evaluatie van de Nederlandse militaire bijdrage aan kleinschalige missies in 2001, mei 2001, Den Haag: Ministerie van Defensie. 116 Bron: Periodieke evaluatie 2001, mei 2001; Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28380, nr. 22, 5 juni 2002; Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28880, nr. 22, 31 mei 2003. 117 Zie Schmidt (2004) voor een beschrijving van de Europese bijdrage aan de politiewederopbouw in Albanië. 113
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
64
Macedonië
tot gewelddadigheden. Daarbij waren vooral politiekantoren het doelwit van de UÇK-M, de groepering waar vele etnisch Albanezen zich in verenigden om de onafhankelijkheid af te dwingen. Uiteindelijk werd op 6 juli 2001 een staakt-het-vuren van kracht tussen beide partijen, waarna op 13 augustus het akkoord van Ohrid werd ondertekend. In de Ohrid Framework Agreements (OFA) werden de volgende zaken vastgelegd: geweld wordt verworpen en veroordeeld, de soevereiniteit, integriteit en de multietniciteit van Macedonië worden erkend en behouden, de mensenrechten worden eerbiedigt en het lokale zelfbestuur zal versterkt en ontwikkeld worden.
118
De NAVO heeft, op verzoek van de
Macedonische autoriteiten, de Task Force Harvest opgericht om een bijdrage te leveren aan het vredesproces. Deze troepenmacht heeft onder andere wapens ingezameld tijdens de operatie Essential Harvest (augustus - september 2001). De opvolger van deze troepenmacht was Task Force Fox welke belast was met de bescherming van internationale waarnemers van de OVSE en de Europese Unie Monitoring Missie (EUMM) middels inlichtingen-, medische evacuatie- en extractiecapaciteit tijdens operatie Amber Fox (september 2001 - december 2002).
119
Dit zelfde
takenpakket werd, zij het op kleinere schaal, vervolgens door de NAVO uitgevoerd in operatie Allied Harmony (december 2002 - maart 2003) en door de EU-missie Concordia (maart 2003 - december 2003). Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, is in Albanië één politiemissie te onderscheiden. Het betreft de EU politiemissie ‘Proxima’. Nu zal een beknopte beschrijving gegeven worden van deze missie.
EUPOL Proxima: 15 december 2003 - 15 december 2005
Nadat de veiligheidssituatie in Macedonië zodanig was dat de militaire operatie Concordia beëindigd kon worden, besloot de Europese Unie
120
tot het ontplooien van de politiemissie Proxima op 15
december 2003. Immers, hoewel destijds de implementatie van het OFA redelijk verliep, verliep de uitvoering van de onderdelen gericht op decentralisatie van onder andere het politieapparaat moeizaam. De Macedonische regering ondervond daardoor problemen met het handhaven van de openbare orde en de controle over de voormalige crisisgebieden.
121
De noodzaak werd daarom
ingezien om het ministerie van Binnenlandse Zaken en het politieapparaat op een snelle en duurzame wijze te hervormen volgens de overeengekomen richtlijnen van de OFA en SAO (Stabilisatie en Associatie Overeenkomst). De doelstelling, oftewel het ‘mission statement’, van Proxima was vijfledig, namelijk het handhaven van de openbare orde en het bestrijden van de georganiseerde criminaliteit, de praktische implementatie van de hervorming van het ministerie van Binnenlandse Zaken aangaande politie aangelegenheden, het opzetten van een grenspolitie (welke deel uit maakt van de grootschalige EU inspanning tot geïntegreerde grensbewaking in Europa), het opbouwen van vertrouwen van de lokale bevolking in het politiekorps, en het bevorderen van samenwerking op het gebied van politiezaken met de buurlanden.
122
Door het uitvoeren van deze activiteiten dient een
politiekorps ontwikkeld te worden welke multi-etnisch van aard is en op een rechtvaardige en efficiënte 118
Bron: website Raad van Europa: http://www.coe.int/. Bron: website NAVO aangaande operaties in Macedonië: http://www.nato.int/fyrom/. Council Joint Action 2003/681/CFSP 29 september 2003. 121 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 27476, nr. 5, 22 december 2003. 122 Council Joint Action 2003/681/CFSP 29 september 2003. 119 120
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
65
Macedonië
wijze opereert. Het mandaat van Proxima was in eerste instantie één jaar, maar is tussentijds met één jaar verlengd tot 15 december 2005.
123
Een verlenging van de missie was na dit mandaat niet meer
nodig, aangezien de situatie dusdanig verbeterd was dat de Europese Commissie en andere actoren assistentie konden gaan verlenen.
124
De ongeveer 200 deelnemende politiefunctionarissen, welke overigens ook afkomstig waren uit niet-lidstaten van de EU, voerden monitor, mentoring en adviserende taken uit. Daartoe werden zij geplaatst op nationaal, regionaal en lokaal politieniveau. Dit betekende in de praktijk dat op bijna elk groot politiebureau één of meer internationale functionarissen fungeerde(n) als mentor van de betreffende politiechefs, waarbij zij deze lokale agenten ondersteunden bij het uitvoeren van hun taken. De internationale functionarissen waren onbewapend aangezien Proxima ter ondersteuning van de Macedonische autoriteiten uitgevoerd werd en het derhalve geen executieve missie betrof.
125
De Nederlandse regering besloot op 22 december 2003 tot het bijdragen aan de Europese politiemissie Proxima. Zij stelde daartoe maximaal acht functionarissen van de Koninklijke Marechaussee en maximaal acht civiele politiefunctionarissen ter beschikking.
126
Deze (militaire)
ambtenaren zijn ingezet om het midden en hoger politiekader op te leiden, te begeleiden en te monitoren. Op 23 december 2004 besloot het kabinet om de deelname aan Proxima met één jaar te verlengen en daartoe vier KMar en acht civiele politiefunctionarissen ter beschikking te stellen.
Kosovo
127,128
■
EULEX Kosovo
Achtergrond Hoewel Kosovo in de Joegoslavische grondwet van 1974 een autonome status kreeg binnen de deelrepubliek Servië, ontnam de Servische president Milosevic deze status in 1989. Sindsdien voerde hij een repressief beleid tegen de Albanese Kosovaren wat in de jaren negentig uitmondde in een gewapend conflict tussen Servische veiligheidstroepen en het Kosovaarse bevrijdingsleger UÇK. Doordat de mensenrechtensituatie zienderogen verslechterde besloot de Veilighaadsraad op 24 oktober 1998 tot de oprichting van de Kosovo Verification Mission (KVM) in samenwerking met een NAVO-verificatiemissie. Echter, het werd de waarnemers op de grond vrijwel onmogelijk gemaakt om hun werk uit te voeren waardoor op 20 maart 1999 besloten werd om de waarnemers terug te trekken. Nadat de onderhandelingen in het Franse Rambouillet op een mislukking uitliepen, ging de NAVO op 24 maart 1999 (in eerste instantie zonder toestemming van de Veiligheidsraad) over tot het grootschalige luchtoffensief Operation Allied Force, waarbij
123 Council Joint Action 2004/789/CFSP 22 november 2004. Rationale voor dit besluit was dat ‘ondanks de geboekte successen de Macedonische politie nog steeds een aantal zwakheden [kent] en het nodig blijft om hervormingsprogramma’s verder uit te voeren of op te starten. Het vertrouwen van de lokale bevolking in de politie blijft fragiel. Corruptie is een aanzienlijk probleem. De politieorganisatie is overgecentraliseerd en werkt veelal reactief. De capaciteit voor informatievergaring en -analyse is onvoldoende, hetgeen de strijd tegen de georganiseerde misdaad ernstig hindert. Voortgezette internationale assistentie blijft daarom van belang’ (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 27476, nr. 7, 23 december 2004, p. 2). 124 Bron: Periodieke evaluatie van de Nederlandse militaire bijdrage aan kleinschalige missies 2005, Den Haag: Ministerie van Defensie. 125 Ter beveiliging van de internationale functionarissen werd een kleine Proxima-eenheid ingesteld die wel bewapend was. Nederland heeft daar overigens geen personeel aan geleverd. 126 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 27476, nr. 5, 22 december 2003. 127 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 27476, nr. 7, 23 december 2004; Periodieke evaluatie van de Nederlandse militaire bijdrage aan kleinschalige missies 2004, Den Haag: Ministerie van Defensie. 128 Zie onder andere Peake (2004) voor een uitgebreide beschrijving van de politiehervormingen in Macedonië en Cierco (2006) voor een beschrijving van de stabilisatieactiviteiten, waaronder de hervorming van de politie, van de EU in Macedonië.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
66
Kosovo
doelen in de Federale Republiek Joegoslavië werden aangevallen. Deze operatie dwong de Serven op 9 juni 1999 tot een staakt-het-vuren en op 10 juni besloot de Veiligheidsraad in resolutie 1244 tot de ontplooiing van een militaire en civiele operatie in Kosovo. De NAVO voert (tot op heden) de militaire operatie uit onder de naam KFOR (Kosovo Force), waarin zij zorg draagt voor een veilige en stabiele omgeving en waarin zij onder andere heeft toegezien op de terugtrekking van de Servische militaire- en politie-eenheden. De VN voeren de civiele operatie uit onder de naam United Nations Mission in Kosovo (UNMIK) welke bestaat uit vier pilaren, te weten politie en justitie, interim bestuur, democratisering en institutieopbouw (onder leiding van de OVSE), en wederopbouw en economische ontwikkeling (onder leiding van de EU).
129
De UNMIK politie houdt zich bezig met de handhaving van
de openbare orde en de opbouw van een Kosovaars politiekorps, de Kosovo Police Service (KPS). 131
De OVSE draagt eveneens bij aan de opbouw van dit korps.
130
Op 17 februari 2008 heeft de regering
van Kosovo de onafhankelijkheid uitgeroepen en de staat Kosovo is onder andere door de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Nederland erkend. Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, is in Kosovo één politiemissie te onderscheiden. Het betreft de EU politiemissie ‘EULEX Kosovo’. Nu zal een beknopte beschrijving gegeven worden van deze missie.
EULEX Kosovo: 16 februari 2008 - heden
Op 4 februari 2008 heeft de Europese Raad besloten tot de ontplooiing van EULEX Kosovo om de veiligheid en stabiliteit aldaar te bevorderen.
132
Op 16 februari 2008 startte de missie om vervolgens
na 120 dagen (toen de missie volledig operationeel was) UNMIK op te volgen. Essentieel verschil tussen beide missies is dat EULEX-functionarissen geen executieve taken uitvoeren. Zij zullen alleen taken uitvoeren ter ondersteuning van het lokale bestuur, de politie, justitie en de douane in hun ‘progress towards sustainability and accountability and in further developing and strengthening an independent multi-ethnic justice system and multi-ethnic police and customs service’.
133
De executieve
taken die UNMIK uitvoerde, zoals bestrijding van oorlogs-, georganiseerde, en financiële misdaden evenals rellenbestrijding en getuigenbescherming, zullen overgedragen worden aan de Kosovaarse politie (KPS).
134
Het politiekorps wordt daarmee zelf verantwoordelijk voor de ordehandhaving.
Aspecten waar EULEX de nadruk op zal leggen, zijn de bescherming van minderheden en de bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit. Het totaal aantal functionarissen dat uitgezonden wordt in het kader van EULEX bedraagt rond de 1900. Dit aantal bestaat naast politiefunctionarissen ook uit rechters, advocaten, en officieren van justitie en lokale ambtenaren. Personeel van dit internationale contingent zullen de lokale autoriteiten adviseren, mentoren en monitoren en worden daartoe voor een deel geplaatst bij Kosovaarse instellingen zoals het ministerie van Binnenlandse Zaken en lokale politiebureaus; het andere deel is gestationeerd op het hoofdkwartier van EULEX in Pristina (Kosovo). Naast deze non129
Bron: website UNMIK: www.unmikonline.org. Er is één Nederlandse marechaussee uitgezonden geweest in het kader van UNMIK. Het betrof een kolonel die, in de periode van november 1999 tot en met juli 2000, speciale adviseur van de UNMIK-politiecommissaris was. 131 Zie voor de activiteiten die zij in Kosovo ontplooien hun websitie: www.osce.org/kosovo/. 132 Council Joint Action 2008/124/CFSP 4 februari 2008. Het mandaat loopt vooralsnog tot 16 februari 2010. 133 Bron: European Union Factsheet EULEX KOSOVO, februari 2008 (www.consilium.europa.eu/kosovo). 134 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 27476, nr. 8, 20 maart 2008. 130
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
67
Kosovo
executieve taken, zullen vier politie-eenheden belast zijn met het uitvoeren van executieve politietaken. Overigens, voor de handhaving van de openbare orde zal nauw worden samengewerkt met KFOR. De Nederlandse regering heeft besloten om met veertig tot zestig functionarissen bij te dragen aan EULEX Kosovo. Op het moment van schrijven zijn reeds 23 functionarissen gereed om uitgezonden te worden. Het betreffen twaalf KMar militairen, één burgermedewerker van Defensie, zes civiele politiefunctionarissen en vier justitiële experts.
135
De civiele politiefunctionarissen zullen
alleen non-executieve taken uitvoeren. KMar functionarissen daarentegen, worden enerzijds ingezet voor monitor, mentor en adviseurstaken en anderzijds voor executieve politietaken als grenspolitie, getuigenbescherming en bestrijding van de georganiseerd criminaliteit en zullen derhalve bewapend zijn.
136
Daarnaast overweegt het kabinet om in samenwerking met Frankrijk een geïntegreerde politie-
eenheid van in totaal 120 functionarissen (waarvan zestig KMar) bij te dragen aan EULEX. 3.3.2 In
137,138
■
Missies in Azië
Azië
hebben
Nederlandse
marechaussees
in
twee
landen
politieopbouw-
danwel
politiehervormingstaken uitgevoerd, namelijk in Irak en Afghanistan. Deze activiteiten zijn ontplooid in drie missies onder auspiciën van de VN, de NAVO en de EU. Daarbij dient opgemerkt te worden dat per land meerdere missies uitgevoerd kunnen zijn waarin dergelijke politiewerkzaamheden zijn verricht. In onderstaande beschrijvingen zal per land allereerst de achtergrond van het conflict beschreven worden om vervolgens de uitgevoerde missie(s) te beschrijven waarin lokale politiekorpsen zijn opgebouwd en/of hervormd door (onder andere) Nederlandse militairen.
Irak
SFIR
Achtergrond De ontstaansgeschiedenis van de huidige wederopbouwactiviteiten in Irak, dateert al vanaf begin jaren negentig. Destijds voerde de Verenigde Staten in samenwerking met een internationale coalitie Operation Desert Storm uit om Koeweit te ontzetten van haar Iraakse overheerser. Naar aanleiding van dit conflict vaardigde de Veiligheidsraad op 3 april 1991 resolutie 687 uit, waarin ondermeer werd vastgelegd dat Irak haar massavernietigingswapens en ballistische raketten diende te ontmantelen onder toeziend oog van VN wapeninspecteurs (UNSCOM).
139
Echter, deze inspecteurs werden bij het uitvoeren van hun werkzaamheden dermate
gefrustreerd dat zij zich in december 1998 terugtrokken uit Irak. Nadat Irak medewerking frustreerde aan de opvolger van UNSCOM, te weten de United Nations Monitoring, Verification and Inspection Commission (UNMOVIC), lanceerde de ‘Coalition of the Willing’ (zonder een mandaat van de Veiligheidsraad) onder leiding van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk op 20 maart 2003 135
Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 27476, nr. 8, 20 maart 2008. Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 27476, nr. 8, 20 maart 2008. 137 De Nederlandse bijdrage zal overigens niet meer dan 120 personen bedragen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 27476, nr. 8, 20 maart 2008). 138 Zie onder andere Brand (2003) voor een uitgebreide beschrijving van de activiteiten van UNMIK, Eide & Holm (1999) en Heinemann-Grüder & Grebenschikov (2006) voor een beschrijving van geleerde lessen in Kosovo aangaande het uitvoeren van executieve politietaken en lokale verantwoordelijkheid, en Peake (2004) en Decker (2006) aangaande ervaringen met politieopbouw in Kosovo. 139 Bron: website VN: www.un.org/depts/unscom. 136
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
68
Irak
Operation Iraqi Freedom. Na deze militaire operatie werd door de bezettende mogendheden in april een overgangsregering, de Coalition Provisional Authority (CPA), opgericht. Deze tijdelijke regering was belast met het interim bestuur van Irak en hield zich bezig met de wederopbouw van het land. Zij werd daarin ondersteund door een stabilisatiemacht, te weten de Stabilisation Force Iraq (SFIR) welke op 22 mei door Veiligheidsraadresulotie 1483 ‘ingesteld’
140
werd. Op 28 juni 2004 droeg de CPA haar
verantwoordelijkheden over aan de Irakese interim-regering waardoor Irak een soevereine staat werd. Op 30 januari 2005 werden voor het eerst verkiezingen gehouden, in oktober van dat jaar werd tevens de grondwet aangenomen, en op 22 februari 2006 werd de eerste regering onder leiding van premier Maliki gevormd. Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, is in Irak één missie te onderscheiden. Het betreft de Stabilisation Force Iraq ‘SFIR’. Nu zal een beknopte beschrijving gegeven worden van deze missie.
Stabilisation Force Iraq (SFIR): 1 augustus 2003 - 15 maart 2005 (NL bijdrage)
De door de VN gemandateerde multinationale troepenmacht SFIR was belast met de handhaving van de openbare orde zodat het politieke en economische wederopbouwproces in Irak kon aanvangen. Veiligheid werd immers als een belangrijke voorwaarde voor de wederopbouw van het land gezien. Daarbij opereerde SFIR nadrukkelijk ter ondersteuning van de overgangsregering; deelnemende landen
wilden
namelijk
niet
als
bezettende
mogendheid
aangemerkt
worden.
Na
de
soevereiniteitsoverdracht op 28 juni 2004, werd het mandaat van SFIR gewijzigd. Vanaf die tijd voerde men geen executieve taken uit en ging men zich grotendeels toeleggen op de opbouw van Irakese 141
veiligheidsorganisaties onder de noemer ‘Security Sector Reform’.
De internationale troepenmacht
bestond destijds uit vier multinationale divisies die ontplooid waren in de regio’s ‘North’, ‘Central’, ‘Central South’ en ‘Southeast’. De eerste twee regio’s stonden onder Amerikaans gezag, laatstgenoemde gebieden werden geleid door respectievelijk Polen en het Verenigd Koninkrijk. Op 6 juni 2003 besloot de Nederlandse regering, na eerst de wenselijkheid en mogelijkheden onderzocht te hebben, tot het uitzenden van een bataljon mariniers en de daarbij behorende ondersteunende eenheden om bij te dragen aan de multinationale stabilisatiemacht SFIR.
142
Deze
eenheden zijn vervolgens geplaatst in de provincie Al-Muthanna (regio ‘Southeast’) welke onder Brits gezag stond.
143
Op 1 augustus hebben de Nederlandse militairen het commando overgenomen van
de Amerikaanse voorgangers.
144
Voor de soevereiniteitsoverdracht voerde men zowel overdag als ’s
140 Leurdijk (2003) stelt immers dat het idee ‘zeer aanvechtbaar’ is of deze resolutie het mandaat verschaft voor een internationale troepenmacht. Resolutie 1511, welke op 16 oktober 2003 door de Veiligheidsraad werd uitgevaardigd, gaf SFIR overigens een expliciet mandaat. 141 Hieronder valt de ‘Iraqi Police Services’, ‘Department of Border Enforcement’, ‘Facility Protection Service’, ‘Iraqi Correctional Service’, ‘Iraqi National Guard’ (voorheen ‘Iraqi Civil Defense Corps’), ‘New Iraqi Army’, ‘Iraqi Air Force”, ‘Iraqi Coastal Defence Force’, ‘Criminal Justice System’, en het ‘Permanent Joint Operation’. Zie Muller (2005) voor een beschrijving van deze instituties. 142 De grondslag voor dit besluit is Veiligheidsraadresolutie 1483 waarin de volgende passage staat: ‘to assist the people of Iraq in their efforts to reform their institutions and rebuild their country, and to contribute to conditions of stability and security in Iraq in accordance with this resolution’ (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23432, nr. 16, 6 juni 2003). 143 De regio ‘Southeast’ bestaat uit vier sectoren die de vier zuidelijke provincies beslaan. Twee provincies vallen onder de verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk; van de andere twee provincies wordt één door Italië en één door Nederland geleid. 144 De Nederlandse militairen vestigden zich op drie locaties, namelijk in as-Samawah (bataljonsstaf, compagnie mariniers, KMar detachement, geniecompagnie, en explosievenopruimingsdienst), ar-Rumaythah (mariniers-compagnie), en al-Khidr
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
69
Irak
nachts vele patrouilles uit en vervulde men bewakings- en beveiligingstaken. Nadat de Iraakse interim-regering was geïnstalleerd en de Iraqi Security Forces verantwoordelijk werden voor de ordehandhaving, hielden de Nederlandse militairen zich nog voornamelijk bezig met de ondersteuning en de wederopbouw van de veiligheidsinstituties in Al-Muthanna. De lokale veiligheidsstructuren in Irak waren na de militaire operatie ‘Iraqi Freedom’ formeel opgeheven en dienden volledig heropgebouwd te worden.
145
Met betrekking tot de Iraakse
politieopbouw is onder leiding van de Verenigde Staten begonnen met de opleiding van politieagenten aan verschillende politieacademies. Doelstelling is dat het nieuwe Irakese politiekorps uit 75.000 agenten zal bestaan.
146
Met betrekking tot de zuidelijke provincies coördineert het Verenigd Koninkrijk
de SSR-inspanningen. Toen de Nederlandse missie ontplooid werd, was er reeds een provinciale politiecommandant aangesteld (welke een periode door een kolonel van de KMar begeleid werd) en was een begin gemaakt met het oprichten van een nieuwe politieorganisatie welke uit 1420 politiefunctionarissen bestond en daarmee, in de lokale veiligheidsstructuur, de ‘leading rol’ heeft; oftewel, de andere veiligheidsinstituties hebben een ondersteunende taak ten opzichte van dit politiekorps (Pranger, 2006). Nederlandse marechaussees hebben deze werkzaamheden voortgezet en hebben zich beziggehouden met rekrutering, training (ook van lokale instructeurs), mentoren (i.c. begeleiding), en monitoren (i.c. toezien). Om de transitie naar lokale verantwoordelijkheid (in verband met de soevereiniteitsoverdracht) mogelijk te maken, zijn begin 2004 (tijdens SFIR-2) extra Nederlandse instructeurs naar Irak gezonden. Het betrof 41 instructeurs (van de KMar) ten behoeve van de Irakese politieacademie en voor de opleiding van de ‘Iraqi Police’, de ‘Iraqi Highway Police’, en de ‘Iraqi Border Police’; tevens werden instructeurs (van de landmacht) uitgezonden om de ‘Iraqi National Guard’
147
op te leiden (dit korps heette destijds ‘Iraqi Civil Defense Corps’).
148
De duur van de Nederlandse bijdrage was allereerst vastgesteld op zes maand, maar deze periode is twee keer verlengd tot en met maart 2005; op 15 maart heeft Nederland haar operationele 149,150
■
taken beëindigd, waarna de Britten deze overnamen.
(marinierscompagnie). In Basra werd het ‘National Support Element’ gevestigd en het helikopterdetachement werd geplaatst op de Amerikaanse luchtmachtbasis in Thalil (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23432, nr. 122, 19 augustus 2003). 145 Bron: Eindevaluatie van de Nederlandse deelname aan de Stabilisation Force Iraq 2003-2005, Den Haag: Ministerie van Defensie. 146 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 23432, nr. 131, 22 oktober 2003. 147 De ‘Iraqi National Guard’ is door de Amerikanen opgericht als een soort gendarmerie-achtige eenheid, welke resorteert onder het ministerie van Defensie, en kan ingezet worden ter ondersteuning van de Iraakse politie. Leden van dit korps dienen een militaire training te volgen en worden voorzien van relatief zware wapens. In Al-Muthanna diende dit korps (515 man sterk) door de Nederlanders opgeleid (initiële opleiding, kaderopleiding, officierenopleiding en specialistische opleiding), uitgerust (kleding, wapens, voertuigen en radio’s) en geaccommodeerd (bouwen en inrichten van kazernes) te worden (Pranger, 2006:46). 148 Naast deze instructeurs werden eveneens extra militairen uitgezonden voor de bemanning van het ‘Provincial Joint Coordination Center’; dit instituut is opgericht om de inzet van veiligheidsdiensten te initiëren en te coördineren zodat zij effectief en efficiënt ingezet worden. Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 23432, nr. 146, 23 januari 2004 & nr. 149, 13 februari 2004. 149 In totaal zijn vijf Nederlandse SFIR detachementen uitgezonden naar Irak. 150 Voor uitgebreide beschrijvingen over de Nederlandse SFIR bijdrage en ervaringen zie Kamp (2004), Overdiek (2004), Matthijssen (2005), Muller (2005), Klep & Van Gils (2005), Pranger (2006) en Defensiekrant nr. 7 (19 februari 2004, Den Haag: Uitgave Directie Voorlichting Ministerie van Defensie). Pfaff (2008) beschrijft verschillende factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling en hervorming van de Iraakse politie. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
70
Afghanistan
ISAF - EUPOL
Achtergrond Afghanistan kent vanaf de jaren zeventig een gewelddadige geschiedenis. Nadat de Sovjet-Unie het land in 1989 verliet, werd het communistische regime in 1992 afgezet door mujaheddin-troepen en ontstonden er hevige gevechten in de hoofdstad Kabul. Vanaf eind 1994 werd de fundamentalistische Talibanbeweging actief in Afghanistan. Zij veroverde grote delen van het land en voerden een streng islamitisch bewind; het noordelijke, bergachtige gedeelte bleef echter onder controle van de Noordelijke Alliantie (waarin mujaheddin-groeperingen zich hadden verenigd). Na de terroristische aanslagen van Al Qaida op 9 september 2001, verklaarde de Verenigde Staten de ‘war on terrorism’. Op 7 oktober van datzelfde jaar werd Operation Enduring Freedom gelanceerd door de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië. Deze operatie had tot doel om in samenwerking met de Noordelijke Alliantie het Talibanbewind ten val te brengen, aangezien dit regime onderdak verleende aan terroristen. Nadat de Taliban grotendeels verdreven waren, werd door de internationale gemeenschap, naar aanleiding van de Bonn-overeenkomst, begonnen met de wederopbouw van Afghanistan. Sindsdien zijn in Afghanistan vele internationale actoren actief met de politieke en economische wederopbouw van het land. Tevens worden er grote investeringen in de veiligheidssector gedaan. Zo is onder andere de Afghan National Army opgericht en is men volop bezig met de opbouw van de Afghan National Police.
151
Nadat in januari 2004 door de ‘Loya Jirga’ een grondwet werd aangenomen, vonden op 9 oktober van dat jaar voor het eerst sinds lange tijd weer verkiezingen plaats in Afghanistan, namelijk presidentsverkiezingen. Op 18 september 2005 werd het parlement verkozen. Sindsdien heeft Afghanistan een democratisch verkozen regering onder leiding van president Karzai. Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, zijn in Afghanistan twee missies te onderscheiden. Het betreft de International Security Assistance Force ‘ISAF’ en de European Police Mission Afghanistan ‘EUPOL’. Aangezien er door de international gemeenschap, sinds de Taliban grotendeels verdreven is, vele activiteiten zijn ontplooid met betrekking tot de Afghan National Police, zal eerst een samenvatting van deze inspanningen worden gegeven, alvorens beide missies te beschrijven. Opbouw ‘Afghan National Police’ Naar aanleiding van de Bonn-overeenkomst, werd een hervormingsprogramma opgezet ten behoeve van de Afghaanse veiligheidssector. Dit zogenoemde ‘security sector reform’ (SSR) programma bestaat uit vijf onderdelen waarbij voor elk onderdeel één land als ‘lead nation’ is aangesteld. Zo is de Verenigde Staten belast met de opbouw van het leger, Japan met het ‘Disarmament Demobilisation and Reintegration’ (DDR) programma, het Verenigd Koninkrijk met drugsbestrijding, Italië met het
151 De Afghan National Police, welke uiteindelijk uit 82.000 agenten dient te bestaan, is onderverdeeld in de ‘Uniform Police’ (45.000 agenten; verkeerscontrole, handhaving en opsporing), ‘Border Police’ (17.00 agenten; grensbewaking), en de ‘Civil Order Police’ (5.000 agenten; actief in stedelijke en risicovolle gebieden). Tevens zijn er drie gespecialiseerde onderdelen opgericht, namelijk de ‘Counter Narcotics Police’, ‘Criminal Investigation Police’, en ‘Counter Terrorism Police’. Bron: Factsheet CSTC-A Public Affairs, 20 april 2008.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
71
Afghanistan
hervormen van het justitiële apparaat, en Duitsland met de opbouw van de politie. Met betrekking tot laatstgenoemde taak werd, als middel om de internationale bijdrage te coördineren, door de UNDP in mei 2002 het Law and Order Trust Fund for Afghanistan ingesteld. Uit dit fonds, welke bestaat uit contributiegelden van donorlanden, worden de salarissen van de Afghaanse agenten betaald, evenals hun uitrusting, training en opleiding. Tevens wordt vanuit dit fonds voorzien in de bekostiging van de benodigde faciliteiten en de verdere institutionele opbouw van het politiekorps.
152
Dat Duitsland een leidinggevende rol bij de wederopbouw van de geografisch representatieve en multi-etnische Afghaanse politie heeft, komt vanwege het feit dat zij sinds 1920 (regelmatig) betrokken is (geweest) bij de opleiding van politieofficieren op de politieacademie in Kabul. Vanaf maart 2002 verzorgt Duitsland (opnieuw) de opleiding van politie(onder)officieren in Kabul en de rest van het land. Sinds 2004 zijn de Verenigde Staten (Task Force Phoenix) zich eveneens intensief gaan toeleggen op de opbouw van de Afghaanse politie. Zij richt zich op de basispolitieopleiding middels een trainingscentrum in Kabul en zeven regionale trainingscentra.
153
Vanaf eind 2006 is de Combined
Security Transition Command Afghanistan (CSTC-A) ontplooid welke in het kader van de ‘Focused District Development’ strategie, het politieapparaat per district doorlicht en verbetert.
154
Aangezien
Duitsland, de Verenigde Staten en andere landen (door middel van ISAF) actief betrokken zijn bij de opbouw van de ANP, werd in 2006 besloten tot de oprichting van de International Police Coordination Board (ICPB) om de groei van zelfstandig georganiseerde politieopbouwactiviteiten te coördineren. In 2007 heeft de Europese Unie, in het kader van de politiemissie EUPOL Afghanistan, de rol van Duitsland als politiecoördinator overgenomen.
155
International Security Assistance Force (ISAF)
Op 20 december 2001 besloot de Veiligheidsraad, naar aanleiding van de Bonn-overeenkomst, met resolutie 1386 tot de ontplooiing van de International Security Assistance Force (ISAF). Deze stabilisatiemacht had in eerste instantie tot doel om de Afghaanse interim-regering te ondersteunen bij het creëren van veiligheid in en rondom Kabul. Van december 2001 tot augustus 2003 was ISAF een ‘coalition of willing and able states’ onder leiding van een ‘lead nation’. Vervolgens heeft de NAVO de leiding van deze missie overgenomen. Het taakgebeid van ISAF is in de loop der tijd gefaseerd uitgebreid over geheel Afghanistan nadat de Veiligheidsraad haar daartoe had gelegitimeerd met resolutie 1510.
156
Een belangrijk onderdeel van ISAF is het ondersteunen van de opbouw en
hervorming van de Afghaanse veiligheidssector in het kader van het SSR-programma. Dit vindt grotendeels plaats op lokaal niveau middels Provincial Reconstruction Teams.
152
Bron: website United Nations Development Programme: www.undp.org.af. De opleiding van Afghaanse politieagenten kan grofweg onderverdeeld worden in drie categorieën. De opleiding van politieofficieren aan de politieacademie bedraagt drie jaar; onderofficieren krijgen een negen maanden durend opleidingsprogramma eveneens op de politieacademie; agenten krijgen hun opleiding, welke acht à tien weken duurt, in de regio waar zij gaan werken. 154 De FDD-strategie is een integrale aanpak van de Afghan Uniform Police per district. Tevens worden justitiële en bestuurlijke instellingen betrokken bij de hervormingsactiviteiten met als doel om een goed samenwerkend district op veiligheidsgebied te creëren. Bij CSTC-A zijn naast Amerikaanse en internationale militairen en politiefunctionarissen, eveneens een groot aantal leden van de private organisatie Dyncorp betrokken. Zie de website van CSTC-A voor de beschrijving van de missie: www.cstca.com. 155 Zie voor een uitgebreide beschrijving over de politieopbouw in Afghanistan onder andere Sedra (2003), Murray (2007) en Wilder (2007). Voor een overzicht van de activiteiten aangaande het gehele SSR-programma, zie Sedra (2006). 156 De uitbreiding van ISAF vond plaats in vier fasen: fase I betrof het noorden (begon op 31 december 2003), fase II het westen (begon 31 mei 2006), fase III het zuiden (begon 31 juli 2006), fase IV betrof het oosten en daarmee geheel Afghanistan (5 oktober 2006) (Bron: www.nato.int/isaf/). 153
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
72
Afghanistan
Provincial Reconstruction Team Baghlan: 1 oktober 2004 - 1 oktober 2006 De Nederlandse regering besloot op 28 juni 2004 om haar bijdrage aan ISAF uit te breiden
157
door de
leiding op zich te nemen van een Provincial Reconstruction Team in de Afghaanse provincie Baghlan.
158
Het basiskamp van de Nederlandse militairen was gelegen in de provinciehoofdstad Pol-
e-Khomri. Het aantal militairen dat in het kader van het PRT is uitgezonden betrof in eerste instantie 150, maar is gedurende de missie verhoogd tot 180. In het kader van de integrale drie D’s benadering (Defence, Diplomacy and Development) was het Nederlandse PRT actief op vier terreinen, namelijk stabiliteit en veiligheid, de hervorming van de veiligheidssector, openbaar bestuur en het faciliteren van de wederopbouw.
159
Inzake de politiehervorming was het PRT in Baghlan versterkt met een
instructiegroep van de Koninklijke Marechaussee. Zij verzorgden de basispolitieopleiding voor circa 300
lokale
agenten
160
wat
inhield
dat
deze
politiefunctionarissen
onder
andere
benaderingstechnieken, rechten van verdachten, en verkeer- en opsporingstechnieken aangeleerd werden. Elk blok van de opleiding diende met een examen afgerond te worden. Tevens heeft de KMar lokale politie-instructeurs opgeleid zodat de Afghanen op den duur zelf hun politieagenten kunnen opleiden.
161
Qua capaciteitsopbouw heeft het PRT onder andere een wachthuis gebouwd en enkele
radio’s en steunzenders geïnstalleerd om zodoende de lokale politiecommandanten in staat te stellen 162
om met hun politieposten te communiceren.
Op 1 oktober 2006 zijn de taken van het PRT
overgenomen door Hongarije. Task Force Uruzgan: 31 juli 2006 - heden Op 22 december 2005 gaf de Nederlandse regering te kennen dat zij wederom een bijdrage zou leveren aan ISAF. Ditmaal bestaat de bijdrage uit het leiden van een taakgroep in de zuidelijk gelegen provincie Uruzgan. operationeel
163
Deze zogeheten Task Force Uruzgan
en bestaat
uit ongeveer
1300 militairen.
164
(TFU) werd op 1 augustus 2006 Deze
zijn gestationeerd in de
provinciehoofdstad Tarin Kowt (‘Kamp Holland’) en in Deh Rawod (‘Camp Hadrian’). De kern van deze taakgroep bestaat uit het PRT en haar taken zijn grofweg dezelfde als die van het door Nederland geleide PRT in de noordelijke provincie Baghlan. Met betrekking tot politieopbouw houdt dit in dat zij de lokale politie adviseert en voorziet in praktijkopleidingen. Daarbij werkt zij samen met Duitsland (later EUPOL) en de Verenigde Staten (CSTC-A), aangezien beide landen een leidende rol hebben bij de hervorming en training van de Afghaanse politie. Het mandaat van de TFU is gedurende de missie verlengd met twee jaar tot 1 oktober 2010.
157 Nederland was immers sinds 11 januari 2002, met een compagnie van de Luchtmobiele Brigade, een peloton van het Korps Commandotroepen, en met Apache-helikopters en F16-jachtvliegtuigen, betrokken bij ISAF. Tevens heeft Nederland samen met Duitsland het commando over ISAF gevoerd van februari tot en met augustus 2003. Zie Klep & Van Gils (2005) voor een beschrijving van de Nederlandse bijdrage aan ISAF. 158 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 27925, nr. 133, 28 juni 2004. 159 Het PRT bestond uit verschillende missieteams welke bestonden uit algemeen opgeleide militairen, en werden bij de uitvoering van hun taken ondersteunt door specialisten (CIMIC, geneeskundig, HUMINT, etc.). De teams voerden in de provincie ook verkenning- en liaisonmissies uit en vergaarden zo informatie die de basis vormde voor vervolgopdrachten en rapportages. Bron: Eindevaluatie Provincial Reconstruction Team Baghlan 5 juli 2004 - 30 september 2006, Den Haag: Ministerie van Defensie, 15 mei 2007. 160 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 27925, nr. 237, 20 oktober 2006. 161 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 27925, nr. 213, 18 april 2006. 162 Het PRT heeft eveneens bijgedragen aan de ontwikkeling van het Provincial Coordination Centre. Dit instituut dient ter coördinatie van de activiteiten van de provinciale veiligheidsdiensten. 163 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 27925, nr. 193, 22 december 2005. 164 Op 14 maart 2006 waren reeds militairen naar Uruzgan vertrokken, de zogeheten Deployment Task Force (DTF), om kwartier te maken voor de Task Force.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
73
Afghanistan
Het PRT in Uruzgan heeft zich sinds de aanvang van de missie intensief beziggehouden met de opbouw van de Afghan National Auxiliary Police (ANAP). Dit politieonderdeel is opgericht als tijdelijke noodoplossing van de Afghaanse regering om de veiligheidssituatie in de zuidelijke provincies op korte termijn te verbeteren. Dit korps bestaat uit plaatselijk gerekruteerde agenten, welke een korte opleiding hebben gehad, en dient ter preventie van Taliban-terreuracties. Na verloop van tijd dienen deze hulpagenten omgeschoold te worden en op te gaan in de Afghan Uniformed Police. Een detachement Nederlandse KMar-functionarissen onder leiding van een majoor hebben in samenwerking met CSTC-A ongeveer 1000 ANAP-agenten opgeleid.
165
Met het omscholingstraject
van deze agenten is midden-2007 aangevangen en sindsdien worden AUP agenten opgeleid. Naast het opleiden en omscholen van hulpagenten, voorziet het PRT eveneens in de uitrusting van de agenten en zijn er een aantal politiebureaus en controleposten gebouwd. In 2008 zal tevens een provinciaal politietrainingscentrum worden gebouwd, zodat agenten in de eigen provincie opgeleid kunnen worden en daardoor niet meer naar de naburige provincie Kandahar hoeven. Verder draagt Nederland financieel bij aan de opbouw van de Afghan Counter Narcotics Police in Uruzgan en heeft zij een provinciaal en een districtelijk coördinatiecentrum opgericht (deze centra fungeren als een soort meldkamer voor de veiligheidsdiensten en coördineren hun werkzaamheden).
166
EU Police Mission Afghanistan (EUPOL): 15 juni 2007 - heden
Op 30 mei 2007 besloot de Europese Raad tot de oprichting van de European Union Police Mission Afghanistan (EUPOL).
167
Het doel van deze missie is om de EU-inspanningen inzake politieopbouw in
Afghanistan te vergroten en de bijdragen van de lidstaten te bundelen. Dit betekent dat het Duitse politieproject (‘German Police Project Team’) onderdeel is gaan uitmaken van EUPOL. De missie richt zich op de training, begeleiding en advisering van het hogere kader binnen de Afghaanse politie op nationaal, regionaal en provinciaal niveau.
168
Daartoe zijn ongeveer 190 (politie)functionarissen
uitgezonden naar Afghanistan, waaronder experts op het gebied van mensenrechten, ‘rule of law’ en ‘gender’. Tevens zullen twintig EUPOL-functionarissen zitting hebben in de International Police Coordination Board om bij te dragen aan de strategische beleidsontwikkelingen aangaande politiehervorming. Het overgrote deel van de uitgezonden functionarissen zullen geplaatst worden bij de vijf regionale ANP commando’s en trainingscentra en bij de door EU-lidstaten geleide PRT’s. EUPOL Afghanistan zal haar activiteiten nauw afstemmen met de Afghaanse regering, ISAF en CSTC-A. De Nederlandse regering heeft besloten om met negen functionarissen bij te dragen aan EUPOL. Het betreffen zeven personeelsleden van de Koninklijke Marechaussee waarvan vier in Kandahar en drie in Uruzgan (Tarin Kowt) gestationeerd zijn, en twee civiele experts op het gebied van gender en financiën welke geplaatst worden op het EUPOL-hoofdkwartier in Kabul.
169
De
militairen van de KMar mentoren en adviseren lokale leidinggevenden van de Afghaanse politie. Het mentoren en monitoren van ‘straatagenten’ is namelijk niet mogelijk, aangezien EUPOL
165
Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 27925, nr. 287, 19 december 2007. Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 925, nr. 295, 15 februari 2008. Council Joint Action 2007/369/CFSP 30 mei 2007. 168 Bron: website EUPOL Afghanistan: www.consilium.europa.eu/. 169 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 27925, nr. 272, 24 september 2007. 166 167
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
74
Afghanistan
functionarissen uitsluitend op beveiligde werklocaties mogen werken en in bepantserde voertuigen verplaatst dienen te worden. 3.3.3
170
■
Missies in Afrika
In Afrika hebben Nederlandse militairen in drie landen politieopbouw- danwel politiehervormingstaken uitgevoerd, namelijk in de Democratische Republiek Congo, Burundi en Soedan. Deze activiteiten zijn ontplooid in drie missies onder auspiciën van de VN en de EU en één in bilateraal verband. Daarbij dient opgemerkt te worden dat per land meerdere missies uitgevoerd kunnen zijn waarin dergelijke politiewerkzaamheden zijn verricht. In onderstaande beschrijvingen zal per land allereerst de achtergrond van het conflict beschreven worden om vervolgens de uitgevoerde missie(s) te beschrijven waarin lokale politiekorpsen zijn opgebouwd en/of hervormd door (onder andere) Nederlandse militairen.
Democratische Republiek Congo (DRC)
EUPOL Kinshasa
Achtergrond De genocide in Rwanda zette een kettingreactie van conflicten in gang in de Grote Merenregio
171
in centraal Afrika. Vele Hutu’s uit dit land vluchtten naar omliggende
landen, zoals Congo (het voormalige Zaïre), Burundi en Tanzania, waar zij opgevangen werden in vluchtelingenkampen van de internationale gemeenschap. Vanuit de vluchtelingenkampen in OostCongo (de zogeheten Kivu-provincies) voerden Hutu-extremisten aanvallen uit op Rwandees grondgebied. Eind 1996 begon in Oost-Congo een gewapende opstand tegen het toenmalige Mobuturegime; deze opstand werd gesteund door Rwanda en Oeganda. Samen met het Rwandese leger ontruimde de AFDL
172
onder leiding van Kabila de vluchtelingenkampen in de Kivu-provincies.
Dezelfde Kabila nam vervolgens de macht over van president Mobutu en doopte het land om in de Democratische Republiek Congo. Aangezien Kabila het land niet (volgens afspraak) democratiseerde en de oostgrens van Congo niet beveiligde, steunden Rwanda en Oeganda in 1998 wederom een offensief van rebellen tegen ditmaal het Kabila-regime. Deze opstand werd echter tegengehouden nadat Angola, Namibië en Zimbabwe intervenieerden en president Kabila militaire hulp boden. Medio 1999 werd het Lusaka-akkoord getekend door de in Congo strijdende partijen met als doel om een einde te maken aan de conflicten in dit land.
173
Door de VN werd, ter ondersteuning van de
implementatie van het Lusaka-akkoord, middels resolutie 1279 de United Nations Organization Mission in the Democratic Republic of the Congo (MONUC) opgericht. Het mandaat evenals het aantal manschappen is gedurende de missie meerdere malen gewijzigd. De missie, welke tot op heden nog steeds ontplooid is in de DRC, draagt bij aan de handhaving van het staakt-het-vuren en
170
Zie Biemans (2008) voor een beschrijving van de Nederlandse activiteiten inzake lokale politieopbouw in Uruzgan. De Grote Merenregio bestaat, volgens de Nederlandse regering, uit de landen Burundi, DR Congo, Rwanda en Oeganda (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29237 en 25098, nr. 5, 13 februari 2004). Kenmerk van dit gebied zijn de grensoverschrijdende conflicten welke zich concentreren rondom Oost-Congo. 172 Deze afkorting staat voor ‘Alliance of Democratic Forces for the Liberation of Congo’. 173 In DR Congo worden op vier niveaus verschillende belangen uitgevochten waar meerdere staten, rebellengroeperingen en stammen bij betrokken zijn. Zie voor een beschrijving van deze niveaus en een analyse van het conflict: Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 25098, nr. 17, 12 maart 2001. 171
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
75
DR Congo
de mensenrechten, hervorming van de veiligheidssector, het DDR-programma, herstel van de rechtsstaat en humanitaire hulpverlening.
174,175
DR Congo sloot medio 2002 met Rwanda en Oeganda respectievelijk het Pretoria-akkoord en het Luanda-akkoord, waarin afspraken werden gemaakt over de terugtrekking van troepen uit Congo. Echter, met de terugtrekking van de buitenlandse troepen, verdwenen de conflicten in de DRC niet. Immers, rebellengroeperingen voerden nog steeds een machtsstrijd tegen de Congolese regering en er waren verschillende etnische conflicten in (met name Oost-) Congo. In januari 2008 is het Gomaakkoord getekend door de Congolese regering en de binnenlandse gewapende groeperingen in OostCongo. Mede met de in juli en oktober 2006 gehouden democratische verkiezingen, vormen beide gebeurtenissen een ‘belangrijk moment in het lange proces van vrede en verzoening in de regio’.
176
Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, is in de Democratische Republiek Congo één missie te onderscheiden. Het betreft de European Union Police Mission Kinshasa (EUPOL). Nu zal een beknopte beschrijving gegeven worden van deze missie.
EUPOL Kinshasa: april 2005 – december 2006 (NL bijdrage)
Op 9 december 2004 besloot de Europese Unie tot de oprichting van de European Union Police Mission in Kinshasa.
177
Deze missie dient de bijdrage van de Europese Unie aan de opbouw van de
geïntegreerde politie-eenheid te continueren. Immers, sinds eind 2003 is de EU betrokken bij de oprichting van de zogenoemde Unité de Police Integrée (UPI) welke bestaat uit ongeveer 1.000 agenten die belast zijn met de bescherming van bewindslieden en overheidsgebouwen. Zo heeft de EU sinds 2003 een trainingscentrum opgeknapt en de agenten voorzien van hun basisuitrusting en training. De ongeveer dertig functionarissen van EUPOL Kinshasa werden vanaf januari 2005 belast met de laatste fase van de oprichting van deze politie-eenheid, namelijk het monitoren, mentoren en adviseren van de UPI in de uitvoering van haar taken. Tevens diende EUPOL er voor te zorgen dat de UPI volledig integreerde in de Police Nationale Congolaise (PNC). Het mandaat en de manschappen van EUPOL zijn tijdens de verkiezingen in de DRC tijdelijk uitgebreid om zodoende de ongeveer 10.000 lokale agenten, die de gang naar de stembussen in goede banen dienden te leiden, waar nodig op te leiden en te adviseren. Op 1 juli 2007 werd de missie overgenomen door een andere Europese politiemissie, namelijk EUPOL RD Congo. De Nederlandse bijdrage aan EUPOL Kinshasa bedroeg drie functionarissen van de Koninklijke Marechaussee.
178
Van april tot en met oktober 2005 maakte een majoor deel uit van de
staf van deze missie. Vanaf januari tot en met december 2006 waren een kapitein en een
174 Bron: website VN: www.un.org/Depts/dpko/missions/monuc/. Van februari 2005 tot februari 2007 was een bij de VN gedetacheerde Nederlandse generaal de plaatsvervangend force-commander en tevens divisiecommandant van de oostelijke Monuc-divisie. Deze divisie is verantwoordelijk voor onder meer de provincies Ituri, Noord- en Zuid-Kivu en Katanga. Zie voor een beschrijving van de missie en de opgedane ervaringen Polet (2008). 175 Andere missies die ontplooid zijn/waren in DR Congo zijn de EU-geleide militaire operatie ‘Artemis’ (juni - september 2003), EUFOR RD Congo (juli - november 2006), EUSEC DRC en EUSEC FIN (juni 2005 - heden). 176 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29237, nr. 69, 7 maart 2008. 177 Council Joint Action 2004/847/CFSP 9 december 2004. 178 Bron: Periodieke evaluatie van de Nederlandse militaire bijdrage aan kleinschalige missies in 2005, mei 2006/, Den Haag: Ministerie van Defensie; Tussentijdse evaluatie van de Nederlandse militaire bijdrage aan kleinschalige missies in 2006, Den Haag: Ministerie van Defensie.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
76
DR Congo
opperwachtmeester actief in Kinshasa. monitor en mentor van de UPI.
180
179
Eerstgenoemde als liaisonofficier, laatstgenoemde als
Omdat Nederland zich in de Democratische Republiek Congo
hoofdzakelijk richt op de hervorming van defensie en justitie, heeft zij haar deelname aan EUPOL niet verlengd.
181
■
Burundi
SSR
Achtergrond In Burundi, van oudsher een Belgische kolonie, zijn de etnische tegenstellingen tussen de Tutsi-minderheid en de Hutu-meerderheid een constante bron van spanningen. In oktober 1993 leidde dit tot een grootschalig conflict tussen beide bevolkingsgroepen, nadat de toenmalige Hutu-president Ndadaye vermoord werd door leden van het door Tutsi’s gedomineerde Burundese leger. Er vonden massamoorden plaats op zowel Tutsi’s en Hutu’s en vele Burundezen vluchtten het land uit. Op 28 augustus 2000 werd het Arusha-vredesakkoord getekend door de vele verschillende partijen en groeperingen in Burundi. Echter, twee verzetsgroepen tekende het akkoord niet, te weten de CNDD/FDD (Conseil national pour la défense de la démocratie-Forces pour la défense de la démocratie) en de FNL (Forces Nationales de Liberation). Het Arusha-akkoord vormde desalniettemin de basis voor de staatsinrichting van Burundi en voorzag in een transitieperiode van drie jaar. Vredesonderhandelingen (onder leiding van Oeganda, Tanzania en Zuid-Afrika) tussen de Burundese regering en de CNDD/FDD, leidden eind 2003 alsnog tot een akkoord tussen beide partijen. Sindsdien worden allerlei activiteiten door de internationale gemeenschap geïnitieerd ter wederopbouw van het land. Zo ontplooide de Afrikaanse Unie in 2003 de African Mission in Burundi (AMIB) om toe te zien op het staakt-het-vuren akkoord en om bij te dragen aan economische en politieke stabiliteit.
182
Ook werden DDR-initiatieven ondersteund en had AMIB tot
doelstelling om gunstige condities te creëren voor de ontplooiing van een VN-missie in Burundi. Deze VN-missie, de United Nations Operation in Burundi (ONUB), werd op 24 mei 2004 opgericht (resolutie 1545) en nam de taken van AMIB over. Op 31 december 2006 liep het mandaat van de vredesmacht af en is, gelet op de fragiele veiligheidssituatie, de missie opgevolgd door een tweede VN operatie, te weten de Bureau Intégré des Nations Unies au Burundi (BINUB). Zij ondersteunt de regering onder andere bij de oprichting van een nieuwe politiemacht welke, in overeenstemming met het Arushavredesakkoord, uit voormalige rebellen, agenten, soldaten en oudgedienden uit de gendarmerie dient te bestaan.
183
In juni tot en met september 2005 vonden er sinds lange tijd weer verkiezingen plaats in Burundi. Sindsdien is Nkurunziza president van Burundi en is een beleid ingezet van eenheid en verzoening en bevordering van de terugkeer van Burundese vluchtelingen. In september 2006 werd
179
EUPOL-Kinshasa, 19 oktober 2006, Stichting Marechaussee Contact (www.marechausseecontact.nl). Zie www.vredesmissies.nl voor het logboek van de uitgezonden kapitein. 181 Zie voor een beschrijving van de missie EUPOL Kinshasa Pauwels (2005) en voor de beschrijving van SSR-activiteiten in Congo Dobbins e.a. (2005) en ‘International Crisis Group’ (2006). 182 African Union: Central Organ/MEC/AMB/Comm. (XCI), 2 april 2003, Ethiopia: Addis Ababa. 183 Nederland levert één officier, welke een SSR-functie bekleedt, aan deze missie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 30075, nr. 9, 9 november 2007). 180
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
77
Burundi
een staakt-het-vuren overeenkomst afgesloten tussen de regering en de FNL en vanaf die tijd wordt getracht om een vredesakkoord te bereiken.
184
Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, is in Burundi één missie te onderscheiden. Het betreft de, in het kader van de Nederlandse betrokkenheid bij Burundi, bilaterale SSR-missie. Nu zal een beknopte beschrijving gegeven worden van deze missie.
Security Sector Reform Burundi (SSR): oktober 2006 - heden
Nederland heeft in Burundi een leidende rol. Dit komt doordat zij nauw betrokken was bij de vredesonderhandelingen
met
de
FNL
en
samen
met
Noorwegen
sponsor
is
van
de
wederopbouwconferentie. De Nederlandse inzet is vooralsnog gericht op het verminderen van de fragiliteit en het creëren van randvoorwaarden voor ontwikkeling.
185
Dat Nederland voornamelijk
bilaterale instrumenten inzet, komt enerzijds doordat weinig donoren betrokken zijn bij Burundi en anderzijds doordat Nederland een bijzondere vertrouwensrelatie met het betreffende land heeft opgebouwd. Bij de ontwikkelingshulp aan deze staat wordt overigens samenwerking gezocht met andere Europese landen, zoals België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Sinds 2006 zijn Nederlandse SSR-experts gedetacheerd bij het ministerie van Defensie en de nationale politie met als doel om de veiligheidssector te hervormen en verder op te bouwen zodat de instituties in de betreffende sector legitimiteit en draagvlak onder de bevolking verkrijgen. Met betrekking tot de opbouw van de Police Nationale du Burundi (PNB) is een majoor van de Koninklijke Marechaussee betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van het strategisch plan voor de opbouw en professionalisering van het politiekorps. Dit plan wordt in samenwerking met twee Burundese agenten uitgewerkt. Ook houdt deze KMar-functionaris zich bezig met het ‘sensusproject’ welke tot doel heeft om aspecten aangaande het personeel inzichtelijk te maken (i.c. werving en selectie, opleiding, bevorderingen, salarisbetaling).
186
Daarnaast heeft Nederland tweemaal een
trainingsteam van de KMar naar Burundi gestuurd om afgebakende projecten uit te voeren. Het betrof twee motorrij-instructeurs die acht lokale trainers op hebben geleid
187
en twee zedeninstructrices die
twaalf vrouwelijke politieagenten (waaronder een generaal) hebben opgeleid tot trainer op het gebied van zeden en zelfverdediging.
188
In het kader van capaciteitsopbouw financiert Nederland de bouw
van zes trainingsfaciliteiten en voorziet zij de PNB van voertuigen, communicatiemiddelen en politiebureaus.
189
■
184
Bron: Algemeen ambtsbericht Burundi, november 2006, Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29237, nr. 69, 7 maart 2008. 186 Bron: Defensiekrant nr. 41, 15 november 2007, Den Haag: Uitgave Directie Voorlichting Ministerie van Defensie. 187 Zie voor een beschrijving van het project: Motorles in Burundi, 21 november 2007, Stichting Marechaussee Contact (www.marechausseecontact.nl). 188 Zie voor een beschrijving van het project: Politievrouwen Burundi opgeleid door KMar, 27 december 2007, Stichting Marechaussee Contact (www.marechausseecontact.nl). 189 Zie Banal & Scherrer (2008), Nindorera & Powell (2006) en Powell (2007) voor uitvoerige beschrijvingen inzake politieopbouw en overige SSR-activiteiten in Burundi. 185
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
78
Soedan
UNMIS
Achtergrond Sinds de onafhankelijkheid van Soedan in 1955 is het land, met uitzondering van 11 jaar (1972-1983), continu in staat van interne (gewelddadige) conflicten geweest. Sinds de jaren ’80 woedde er een burgeroorlog tussen het islamitische noorden en het deels animistische, deels christelijke zuiden, tussen respectievelijk de regering in Khartoem en de door hen gesteunde Janjaweed (bewapende militie van lokale Arabische stammen) en de verzetsbeweging Sudan People’s Liberation Movement/Army (SPLM/A). Het conflict werd overigens gecompliceerd door lokale (tribale) conflicten en de vondst van olie in Zuid-Soedan. Vanaf 1993 ving, onder leiding van de IGAD
190
, een langdurig proces van vredesonderhandelingen tussen beide partijen plaats welke
uiteindelijk leidde tot het sluiten van het Comprehensive Peace Agreement op 9 januari 2005. akkoord, welke uit zes deelakkoorden bestaat
191
In dit
192
, werd vastgelegd dat in 2008 nationale verkiezingen
worden gehouden, dat tijdens de 6,5 jaar durende interim-periode Zuid-Soedan zelfbeschikkingsrecht krijgt waarna in 2011 een referendum wordt gehouden over onafhankelijkheid, dat de Sharia niet van toepassing is op Zuid-Soedan en niet-moslims in het noorden, en dat de opbrengsten van de oliewinning evenredig worden verdeeld tussen Noord- en Zuid-Soedan.
193
Om de conflicten in Soedan
te beteugelen, hebben meerdere internationale interventies plaatsgevonden in dit land. Zo heeft de Afrikaanse Unie in augustus 2004 in Darfur een vredesmacht, de African Union Mission in Sudan (AMIS), ingezet om de Darfur-crisis te beëindigen. Deze missie is per 31 december 2007 geïntegreerd in de United Nations African Union Mission in Darfur (UNAMID). Daarnaast is, ter ondersteuning van de CPA, sinds maart 2005 de United Nations Mission in Sudan ontplooid. Politieopbouwactiviteiten In het kader van inheemse politieopbouw en hervorming waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn geweest, is in Soedan één missie te onderscheiden. Het betreft de United Nations Mission in Sudan ‘UNMIS’. Nu zal een beknopte beschrijving weergegeven worden van deze missie.
UN Mission In Sudan (UNMIS): april 2006 – heden (NL bijdrage)
Op 24 maart besloot de Verenigde Naties middels resolutie 1590 tot het oprichten van de United Nations Mission in Sudan (UNMIS). De hoofdtaak van de stabilisatiemacht, bestaande uit ongeveer 10.000 militairen waaronder rond de 700 civiele politiefunctionarissen, is het toezien op de naleving van het vredesakkoord. Zodoende ziet zij onder andere toe op de staakt-het-vuren overeenkomst en de herpositionering van de Sudanese Armed Forces (SAF) en de SPLM/A. Tevens assisteert deze interventie macht bij het ontwapenen, demobiliseren, en reïntegreren (het DDR-programma) van
190 Deze afkorting staat voor Intergovernmental Authority on Development’. Dit orgaan houdt zich bezig met de ontwikkeling van Oost-Afrika en bestaat uit afgevaardigden uit de landen Djibouti, Ethiopië, Kenia, Somalië, Soedan, Oeganda en Eritrea (zie www.igad.org). 191 Nederland was als lid van Troika-plus (andere landen zijn Italië, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten) nauw betrokken bij de onderhandelingen tussen de regering en SPLM/A en was zodoende mede ondertekenaar van het CPA. Tegenwoordig speelt Nederland een actieve rol in de ‘Assesment and Evaluation Commission’ (AEC) welke toeziet op de implementatie van het akkoord. 192 Voordat dit akkoord werd gesloten, waren vanaf 2002 reeds zes protocollen door beide strijdende partijen ondertekend aangaande onder andere veiligheidszaken en welvaarts- en machtsdeling. 193 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29237, nr. 27, 18 november 2005.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
79
Soedan
voormalige strijders in zogenoemde Joint Integrated Units (JIU) die de kern van het Soedanese eenheidsleger moeten gaan vormen, en is zij, in coördinatie met bilaterale en multilaterale inspanningen, betrokken bij de politiehervormingen in Soedan. Met betrekking tot laatstgenoemde, tracht de politiecomponent van UNMIS een Soedanese politiemacht op te richten welke eerlijk en onpartijdig opereert volgens (inter)nationale wetgeving en de mensenrechten.
194
Daartoe adviseren
CIVPOL-functionarissen de Sudan Police Service (SPS) over modern politieoptreden op alle organisatieniveaus en trainen zij politieagenten in de uitvoering van hun dagelijkse taken. Daarnaast zijn internationale agenten belast met de monitoring van de SPS, en wordt er onderzoek verricht naar de verwachtingen van de lokale bevolking ten aanzien van de politie om deze vervolgens waar nodig en mogelijk in te passen in de inrichting van de politieorganisatie. De Nederlandse regering besloot op 18 november 2005, op verzoek van de VN, tot een eenjarige bijdrage van dertig militairen en enkele stafofficieren aan UNMIS; op 13 april 2007 is deze bijdrage met een jaar verlengd.
195
Rationale voor deze beslissing is dat Nederland een speciale relatie
onderhoudt met Soedan door de betrokkenheid bij de vredesprocessen en de vooraanstaande rol binnen het wederopbouwproces.
196
De Nederlandse militairen, het betreffen vijftien militaire
waarnemers en vijftien functionarissen van de Koninklijke Marechaussee, zijn ingedeeld in verschillende teams verspreid over zes (met name zuidelijke) regio’s in Soedan en zijn ongewapend. Sinds januari 2007 zijn eveneens vier civiele politiefunctionarissen actief in Soedan (ter vervanging van vier KMar-functionarissen). De Nederlandse (militaire) politiefunctionarissen (UN Police) opereren gescheiden van de militaire waarnemers (UN Military Observers)
197
en ondersteunen de lokale politie
middels mentoring, monitoring en advisering. Zodoende tracht men de lokale agenten de basisbeginselen bij te brengen, zoals het schrijven van een proces verbaal, de opsporing van verdachten en de behandeling van gevangenen. 3.3.4
198
■
Overige missies
In bovenstaande paragrafen is vermeld dat de Nederlandse krijgsmacht heeft bijgedragen aan vele missies in Europa, Azië en Afrika en dat zij deze bijdragen nog steeds voortzet. Echter, deze beschrijving is niet compleet aangezien in Namibië, Angola en Haïti eveneens taken uitgevoerd zijn om het lokale politieapparaat op een meer professionele wijze te laten functioneren. Het betreffen missies in de eerste helft van de jaren ’90 waarin op ad hoc basis of op eigen initiatief en naar eigen inzicht door de aldaar ontplooide Nederlandse militairen (basis)opleidingen verzorgd werden voor de lokale politieagenten en men het politiekorps van adviezen voorzag; het betreffen, althans in mijn ogen, politieopbouw en hervormingsactiviteiten in de ‘kantlijn van de missie’. Nu zal een beknopte beschrijving van deze missies weergegeven worden.
194
Bron: website UNMIS: www.unmis.org. Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29237, nr. 58, 13 april 2007. 196 Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29237, nr. 27, 18 november 2005. 197 De militaire waarnemers zijn onder andere belast met het in kaart brengen van troepenbewegingen en zien toe op de ontwikkelingen aangaande de SAF en de SPLM/A en hun integratie in de JIU’s. 198 Zie voor een beschrijving over het conflict tussen Noord- en Zuid-Soedan en het vredesproces Van der Lijn (2008). 195
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
80
Namibië - UNTAG: 23 maart 1989 - 11 april 1990
Voor een groot deel van de twintigste eeuw had Zuid-Afrika het mandaat, verleend door de Volkenbond, over Namibië, het voormalige Zuid-West Afrika. Echter, nadat Zuid-Afrika poogde om het land te annexeren, besloten de Verenigde Naties in 1966 om 199
het mandaat van Zuid-Afrika over Namibië in te trekken.
Overigens, sinds begin 1960 was de
verzetsbeweging South West Africa People’s Organisation (SWAPO) al actief voor een onafhankelijk Namibië. Na het eerste initiatief van de VN om in 1978 de United Nations Transition Assistance Group (UNTAG) op te richten, welke mislukte door een oplaaiend gewelddadig conflict tussen Zuid-Afrika en de SWAPO (die trouwens gesteund werden door Cubaanse troepen), werd de missie daadwerkelijk ontplooid in 1989 middels resolutie 629. Dit was mogelijk doordat onder andere het Brazzavilleakkoord gesloten werd tussen Angola, Zuid-Afrika en Cuba, waarin vastgelegd werd dat Zuid-Afrika en Cuba haar troepen uit Namibië en Angola zouden terugtrekken. Het doel van UNTAG was om gedurende twaalf maanden toe te zien op het traject naar vrije verkiezingen en onafhankelijkheid. Daartoe bestond UNTAG uit een militaire en een civiele component (daarmee was deze missie één van de eerste ‘tweede generatie vredesmissies’), waarbij eerstgenoemde component verantwoordelijk werd voor het toezien op het staakt-het-vuren, de kantonnering van SWAPO-militairen en de terugtrekking van het Zuid-Afrikaanse leger, en laatstgenoemde voor de uitvoering van enkele bestuurlijke taken en het begeleiden van de verkiezingen. Binnen deze civiele component werd een politiecontingent (CIVPOL) bestaande uit (op het hoogtepunt) ongeveer 1500 functionarissen ondergebracht die belast werd met het toezien op de South West African Police (SWAPOL); dit betekende dat zij controleerden of dit politiekorps op een professionele, efficiënte en onpartijdige wijze de orde handhaafde. De CIVPOL-agenten hadden geen executieve bevoegdheden en hadden alleen een observerende en adviserende taak; wel konden zij onderzoek verrichten naar het optreden van SWAPOL indien er klachten werden ingediend door de lokale bevolking. Na een officieel verzoek van de Secretaris-Generaal van de VN, besloot de Nederlandse regering op 9 maart 1989 tot het zenden van een contingent politieagenten naar Namibië (Van Klep & Van Gils, 2005). Aangezien op dat moment de Nederlandse politie in een grootschalige reorganisatie betrokken was, werd besloten tot het uitzenden van leden van de Koninklijke Marechaussee. De ongeveer 90 uitgezonden KMar-functionarissen werden in eerste instantie voornamelijk in het (relatief rustiger) noorden gestationeerd en namen dikwijls als waarnemer deel in SWAPOL patrouilles. Gedurende de missie bemande Nederlandse marechaussees ook politiebureaus in het zuiden van Namibië. Op 11 april 1990 vertrokken de laatste KMar-functionarissen uit het Afrikaanse land, waarna ■
op 26 april het detachement werd ontbonden.
199
Bron: missiewebsite VN: http://www.un.org/Depts/dpko/dpko/co_mission/untag.htm.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
81
Angola - UNAVEM II(I): 5 juli 1991 - 5 juli 1997
Op 11 november 1975 werd Angola een onafhankelijke staat nadat de koloniale bezetter Portugal zich terugtrok. Het was aan de bevrijdingsbewegingen MPLA, UNITA en FNLA
200
om een overgangsregering te creëren. Nadat deze pogingen
niet slaagden, resulteerde het ontstane machtsvacuüm in een intern conflict tussen de drie partijen. De MPLA-regering (deze partij bezette destijds de hoofdstad en had, als een gevolg daarvan, van Portugal de macht gekregen) welke militair gesteund werd door Cuba, streed voornamelijk tegen de in het zuiden actieve UNITA die gesteund werd door Zuid-Afrika.
201
Naar aanleiding van het akkoord van
Brazzaville (ook wel de ‘tripartite akkoorden’ genoemd), werd in 1988 de United Nations Angola Verification Mission I (UNAVEM I) ontplooid om toe te zien op de terugtrekking van Cubaanse strijdkrachten uit Angola. Ondertussen duurde de burgeroorlog onverminderd voort totdat op 31 mei 1991 het akkoord van Bicesse werd ondertekend door de twee strijdende partijen. Hierin werd besloten dat in Angola een meerpartijenstelsel evenals een markteconomie ingevoerd zou worden en dat er vanaf dat moment een staakt-het-vuren inging. Tevens werden UNITA- en MPLA-soldaten deels gekantonneerd en ontwapend en deels geïntegreerd in een nieuw nationaal Angolees leger (Forças Armadas de Angolanas). De VN ondersteunde deze activiteiten met een vervolgmissie, namelijk UNAVEM II bestaande uit ongeveer 350 militaire waarnemers en 90 politiewaarnemers, allen ongewapend. De politiewaarnemers hadden als taak om de Angolese waarnemersteams (welke bestonden uit MPLA en UNITA leden) te begeleiden en te controleren bij hun toezien op de neutraliteit van de lokale politie. Na de verkiezingsuitslag (een overwinning voor de MPLA) laaide het conflict weer op toen UNITA hen beschuldigde van verkiezingsfraude. De veiligheidssituatie verslechterde daarmee zo, dat het aantal VN-waarnemers fors teruggebracht werd. Nadat op 20 november 1994 het protocol van Lusaka gesloten werd, en de VN meer bevoegdheden kreeg, werd het aantal internationale functionarissen in Angola weer opgeschroefd in de derde missie, namelijk UNAVEM III. Deze missie werd begin 1995 ontplooid en had nagenoeg hetzelfde takenpakket als haar voorganger. De Nederlandse regering besloot op 31 mei 1991, op verzoek van de VN, deel te nemen aan UNAVEM II (Klep & Van Gils, 2005). De bijdrage bestond in eerste instantie uit vijftien militaire waarnemers en tien politiewaarnemers (dit werden er uiteindelijk dertien). Laatstgenoemden waren Koninklijke
Marechaussee
functionarissen
en
werden
gestationeerd
bij
de
regionale
politiehoofdkwartieren om toe te zien op de lokale gemengde waarnemingsteams. Ook droegen zij bij aan het verkiezingsproces als verkiezingswaarnemer. Ten gevolge van de verslechterde veiligheidssituatie werd vanaf begin 1993 het aantal KMar-functionarissen teruggebracht naar (uiteindelijk) twee vanaf juni 1993 tot en met januari 1995. Toen UNAVEM III ontplooid werd, stuurde Nederland meer waarnemers naar Angola. In juni 1997 werd het mandaat van deze missie overgenomen door de United Nations Observer Mission in Angola (UNOMA) en eindigde de ■
Nederlandse militaire ontplooiing in Angola.
200 Deze afkortingen (welke afgeleid zijn van de Portugese benaming voor de verschillende partijen) staan in het Engels respectievelijk voor ‘Popular Movement for the Liberation of Angola’ (MPLA), ‘National Union for the Total Indepence of Angelo’ (UNITA) en ‘National Liberation Front of Angola’ (FNLA). 201 Enkele belangrijke nederlagen leidden ertoe dat de FNLA aan belang inboette in het conflict en dat de strijd voornamelijk plaatsvond tussen de MPLA en de UNITA.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
82
Haïti - Uphold Democracy: 7 november 1994 - 17 maart 1995
In 1804 werd Haïti onafhankelijk van Frankrijk, maar die ‘twee eeuwen van vrijheid brachten de bevolking niet veel meer dan politieke tirannie, chaos, geweld, onderdrukking en economische rampspoed’ (Schoonoord, 1998:10). Nadat in oktober 1991 president Aristide werd afgezet door het leger onder leiding van Cedras, probeerde de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) Aristide in zijn functie te herstellen middels embargo’s en diplomatieke druk. Dit embargo leidde uiteindelijk, nadat de terugkeer van Aristide op blijvende tegenwerking stuitte, tot de operatie Support Democracy (13 oktober 1993 - 15 september 1994). Aangezien de onderhandelingen tot niets leidden, gaf de Veiligheidsraad toestemming om een multinationale troepenmacht (MNF) op te richten welke de operatie Restore Democracy zouden gaan uitvoeren. Echter, onder de druk van deze dreiging zwichtte het Haïtiaanse regime, waardoor Aristide vreedzaam terug kon keren, en operatie Restore Democracy een vreedzame operatie werd onder de naam Uphold Democracy (15 september 1994 - 17 maart 1995). In het kader van deze operatie hebben vijftien Nederlandse marechaussees deel uitgemaakt van de International Police Monitors (IPM). Deze KMar-functionarissen werkten samen met Belgische politiewaarnemers (voornamelijk MP’s) in operatie Columbus, en werden in de kustplaats Port-de-Paix geplaatst. Deze waarnemers, welke overigens over een persoonlijk wapen beschikten, waren belast met het toezicht houden op de Haïtiaanse politie. Middels het deelnemen aan patrouilles zagen zij er op toe dat deze agenten volgens de wet en de mensenrechten opereerden. Ook voorzagen zij de lokale politie van adviezen en (basis)opleidingen al dan niet op eigen initiatief. De taken van de IPM werden in maart 1995 overgenomen door de United Nations Civilian Police (CIVPOL). UNMIH: 3 december 1994 - 11 april 1996 Middels resolutie 940 besloten de Verenigde Naties om de MNF operatie over te nemen en daarmee toe te zien op de interne veiligheid en stabiliteit van Haïti door onder andere de verkiezingen te ondersteunen en het leger te professionaliseren. De Nederlandse regering besloot met een logistiek zelfstandige marinierscompagnie, bestaande uit 150 manschappen, bij te dragen aan de United Nations Mission in Haiti (UNMIH). Deze mariniers werden geplaatst in sector drie waar zij de formele verantwoordelijkheid voor droegen. De lokale politie in deze sector kreeg door mariniers les in rijvaardigheid en preventief onderhoud. Door twee aldaar gestationeerde KMar-functionarissen werd de motoropleiding verzorgd. 3.4
■
Resumé: de gehanteerde politieopbouwstrategie
In dit hoofdstuk stond de vraag centraal welke strategie door de Nederlandse krijgsmacht gehanteerd wordt met betrekking tot de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. Aangezien de verschillende onderdelen die in dit hoofdstuk behandeld zijn de Nederlandse strategie vormen, zal ter beantwoording van de onderzoeksvraag dit hoofdstuk samengevat weergegeven worden. Het einde van de Koude Oorlog luidde een nieuw tijdperk in voor de Nederlandse krijgsmacht. Aan de bescherming en de bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit werd sindsdien steeds meer aandacht geschonken. Zodoende namen Nederlandse militairen dikwijls deel aan internationale vredesmissies – welke grofweg ingedeeld kunnen worden in de categorieën ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
83
vredeshandhavend, vredesafdwingend en postconflict vredesopbouwend – om in te grijpen in crisissituaties, zowel binnen als buiten Europa. Daarbij trad en treedt Nederland bijna uitsluitend op in internationaal verband waardoor de inspanningen van de Nederlandse krijgsmacht niet los gezien kunnen worden van de inspanningen van internationale organisaties als de VN, NAVO, (W)EU en OVSE (of andersoortige coalitieverbanden). Aangezien de vier genoemde supranationale organisaties zich, de een wat langer dan de ander, onder andere toegelegd hebben op het uitvoeren van lokale politieopbouw- en politiehervormingsactiviteiten, vormen zij (uitzonderingen daargelaten) de context waarin inheemse politieopbouw plaatsvindt door Nederlandse militaire functionarissen. De Nederlandse krijgsmacht draagt bij aan het opzetten of transformeren van lokale politieorganisaties om het staatsgezag te herstellen of te steunen. Vier aspecten aangaande staatssteun worden daarbij van groot belang geacht, namelijk het bewerkstelligen van stabiliteit en veiligheid, het vestigen van een rechtsorde (‘rule of law’), het creëren en/of herstellen van het geweldsmonopolie middels een krijgsmacht en politie, en het op gang brengen of gaande houden van sociaal-economische ontwikkelingen. In het licht van deze benadering, waarin de lokale veiligheidssector een belangrijke rol speelt, wordt de krijgsmacht steeds meer ingezet voor de opbouw danwel hervorming van lokale veiligheidssectoren. In het kader van inheemse politieopbouw en politiehervorming betekent dit dat Nederland het betreffende land voorziet van financiële en materiële middelen en/of dat zij personeel ter beschikking stelt voor de begeleiding en uitvoering van politieopbouw/hervormingstaken. Zodoende nemen Nederlandse militairen, met name functionarissen van de Koninklijke Marechaussee, deel aan politiemissies om lokale politiekorpsen te adviseren, op te leiden en te trainen middels mentoring en monitoring. Tevens participeren Nederlandse civiele politieagenten in internationale politiemissies. Echter, vanwege het feit dat dergelijke functionarissen geen militaire status hebben, alleen op vrijwillige basis uitgezonden kunnen worden, geen executieve taken mogen uitvoeren, en hun veiligheid gegarandeerd moet zijn, wordt veelal de voorkeur gegeven aan het uitzenden van KMar-functionarissen (hoewel hun expertise op het gebied van civiele politietaken minder is dan die van politieagenten); oftewel, aan politie met een militaire status. Hoewel de Nederlandse krijgsmacht doorgaans lokale politieopbouwactiviteiten uitvoert in internationaal verband, en er daardoor geen sprake is van een eigen geformuleerde strategie, heeft de Nederlandse defensie wel een visie ontwikkeld op het gebied van de hervorming van de lokale veiligheidssector en daarmee tevens de lokale politie. De reden dat er geen algemene strategie (een ‘blauwdruk’) is ontwikkeld komt, volgens de Nederlandse zienswijze, vanwege het feit dat elke situatie een specifieke, aan de lokale omstandigheden aangepaste aanpak vergt. Kenmerken van de ‘veiligheidssector-visie’ zijn dat voordat er bijgedragen wordt aan de opbouw danwel hervorming van een lokaal politiekorps, eerst een grondige analyse wordt uitgevoerd over de invloed die deze werkzaamheden hebben op de lokale machts- en middelenverdeling. Immers, het assisteren bij lokale politieopbouw wordt gezien als politiek zeer gevoelig. Indien er voor gekozen wordt om bij te dragen aan de ontwikkeling van een lokaal korps, dienen (als een gevolg van het in multilateraal verband optreden) de verschillende expertises van de donorlanden op elkaar en op de lokale context afgestemd te worden; oftewel, er dient donorcoördinatie plaats te vinden omtrent doelstellingen, capaciteiten en werkwijzen.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
84
Het doel van inheemse politieopbouw is tweeledig, namelijk enerzijds het politiekorps zodoende te ontwikkelen dat zij hun wettelijk gemandateerde taken op een effectieve en professionele wijze kunnen uitvoeren, en anderzijds om de politieorganisatie aan politieke democratische controle onderhevig te maken. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de lokale context. Een instrument om met de lokale context rekening te houden is het nationaal veiligheidsplan. Dit plan, welke al dan niet in samenwerking met Nederlandse (militaire) functionarissen wordt geschreven, bestaat uit de visie op de lokale veiligheidssector en uit de uit te voeren taken om aan deze visie gestalte te geven. Dit veiligheidsplan dient bij de uitvoering van de opbouwactiviteiten tevens als coördinatiemiddel om er voor te zorgen dat er samenhang is in de vele opbouw- en/of hervormingsactiviteiten in de verschillende regio’s van het ontvangende land. Een ander kenmerk van de Nederlandse visie is het begrip ‘local ownership’. Het wordt namelijk van belang geacht dat het ontvangende land zich actief inzet en betrokkenheid toont bij de opbouw van de veiligheidssector. Er dient draagvlak te zijn voor de politieopbouwactiviteiten bij de lokale regering en het politiemanagement, aangezien aan hun (uiteindelijk) de verantwoordelijkheid wordt overgedragen. Zij dienen dan ook zelf, indien zij daartoe in staat zijn, verantwoordelijk te zijn voor de planning en uitvoering van de politieopbouwactiviteiten; Nederlandse (militaire) ambtenaren zijn er ter ondersteuning. Ter illustratie van de gehanteerde Nederlandse strategie inzake politieopbouw en hervorming is in dit hoofdstuk van alle missies waarin Nederlandse militairen politieopbouwactiviteiten hebben uitgevoerd een beschrijving gemaakt. Hieruit blijkt dat de Nederlandse krijgsmacht in zeventien missies, welke ontplooid zijn in twaalf landen, heeft bijgedragen aan lokale politieopbouw danwel politiehervorming. Met uitzondering van Burundi (is namelijk een bilaterale missie), zijn al deze bijdrages geleverd in het kader van supranationale organisaties of overige coalitieverbanden (VN-6; EU-6; WEU-2; NAVO-1; overig coalitieverband-2). Uit de beschrijving van de verschillende missies blijkt tevens dat met uitzondering van de UNMIH-missie in Haïti – waar mariniers rijvaardigheidslessen en lessen preventief onderhoud verzorgden voor lokale politieagenten – in alle andere missies alleen functionarissen
van
de
Koninklijke
Marechaussee
politieopbouw/hervormingstaken
hebben
uitgevoerd. Daarbij bestond het gros van de activiteiten die door hen zijn uitgevoerd, uit a) het bijbrengen van de politiebasisbeginselen (training) aan en het mentoren en monitoren van lokale (straat)agenten, en b) het adviseren van lokale politieleidinggevenden bij de uitvoering van hun taken.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
85
Inheemse politieopbouw:
Nederlandse ervaringen ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
86
‘Als je eenmaal bent ingewerkt en je goede collega’s hebt, dan kon je op jouw kantoor met je gesprekspartner redelijk ver komen. Ik kan niet zeggen dat de politie nadat ik wegging heel anders werkte dan toen ik er kwam; dat is absoluut niet zo, dat zou arrogant zijn om te denken. Bepaalde individuen hebben dingen geleerd en opgestoken en daar moet je het mee doen, daar moet je voldoening uithalen.’ - Respondent 6 EUPM
Sinds 1989 heeft Nederland in zeventien missies bijgedragen aan het opbouwen danwel hervormen van inheemse politiekorpsen. In het voorgaande hoofdstuk zijn beschrijvingen gegeven van al deze missies, waarbij stilgestaan werd bij de achtergrond van het conflict evenals de missie(s) en de politieopbouwactiviteiten die in het betreffende land zijn ontplooid. Tevens werd aangegeven hoeveel Nederlandse militairen daarbij betrokken waren. In dit hoofdstuk zal stil worden gestaan bij de ervaringen die zijn opgedaan door deze Nederlandse militairen tijdens de uitvoering van hun politieopbouwactiviteiten. Echter, gelet op het korte tijdsbestek waarin dit onderzoek uitgevoerd diende te worden, konden niet alle zeventien missies onderzocht worden waardoor een selectie is gemaakt. Bij deze selectie is rekening gehouden met verschillende criteria, namelijk de daadwerkelijke bijdrage die door Nederland is geleverd missie plaatsvond.
204
202
, de tijd waarin de missie is uitgevoerd
203
, en de context waarin de
Zodoende zijn drie missies gekozen, te weten de European Union Police
Mission (EUPM) in Bosnië-Herzegovina, de Stabilisation Force Iraq (SFIR) in Irak, en de International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan. Deze selectie is, naast het feit dat in deze landen de grootste (voor wat de Nederlandse krijgsmacht betreft) militaire personele bijdrages zijn geleverd op het gebied van politieopbouw, als volgt gemotiveerd: EUPM vindt plaats in een land binnen Europa waar de cultuur enigszins op de Westerse lijkt en waar men al decennia lang bekend is met de politie als instituut. Daarnaast onderscheidt Bosnië zich van andere politiemissies vanwege het feit dat de internationale gemeenschap daar al vele jaren bezig is om het lokale politieapparaat op te bouwen; oftewel, er zijn al eerder politiemissies in het land ontplooid. SFIR vond plaats in een cultuur die ver van onze Westerse cultuur afstaat wat van invloed kan zijn op het denken over politie. Een andere reden is dat de Nederlandse politieopbouwactiviteiten plaatsvonden in een begrensd gebied (een provincie van Irak), welke onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse krijgsmacht viel, waardoor dergelijke operationele activiteiten nagenoeg alleen door Nederlandse militairen zijn uitgevoerd en niet, zoals in vele andere missies, in nauwe samenwerking met internationale collegae; men droeg dus zelf de verantwoordelijkheid voor de opbouw van de lokale politie. ISAF, tenslotte, is eveneens een missie die ontplooid is in een land waarvan de cultuur (erg) verschilt van de Westerse en waar de Nederlandse krijgsmacht ook verantwoordelijk was/is voor een bepaald gebied van het land. Een andere belangrijke factor voor het betrekken van ISAF in deze analyse, is dat er in dit land al vele jaren
202 Aangezien de Nederlandse personele bijdrage aan politieopbouwmissie in sommige gevallen zeer gering is (soms slechts één militaire functionaris per rotatie), en deze missies daardoor minder representatief zijn, worden louter missies onderzocht waarbij de personele bijdrage substantieel is. 203 Aangezien politiemissies die in het begin van de jaren ’90 zijn uitgevoerd, nauwelijks te vergelijken zijn met missies die na 2000 zijn uitgevoerd (vanwege de ervaringen die zijn opgedaan en de daardoor veranderde werkwijzen), zullen missies geselecteerd worden die vrij recent zijn uitgevoerd. Overigens, aangezien gebruik wordt gemaakt van kwalitatieve interviews, en er zodoende een beroep wordt gedaan op het geheugen van respondenten, is door recente missies te selecteren de kans op preciezere en betrouwbaardere informatie groter. 204 Met de context wordt bedoeld de lokale cultuur (Oosters/Westers), of er ervaring is met het politieinstituut, en of er nauw werd samengewerkt met internationale collegae in het missiegebied. Deze factoren, zo is in hoofdstuk twee van deze rapportage beschreven, hebben namelijk invloed op een politieopbouwproces.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
87
4
nauwelijks enige ervaring is met het politieapparaat; oftewel, het politiekorps moest vanuit het niets worden opgebouwd toen de ISAF-missie aanving. Dit hoofdstuk is geschreven aan de hand van gegevens die vergaard zijn door het afnemen 205
van in totaal zestien interviews
die opgebouwd waren aan de hand van een aantal thema’s.
206
Hoewel de missies in allerlei opzichten in behoorlijke mate van elkaar verschillen, is er voor gekozen om de ervaringen die zijn opgedaan in één hoofdstuk weer te geven.
207
Dit zal gedaan worden aan de
hand van de vier componenten die in hoofdstuk twee van deze rapportage zijn weergegeven. 4.1
208
Voorbereiding missie
In deze paragraaf zal stil worden gestaan bij de wijze waarop het personeel is geselecteerd en opgeleid voor de betreffende missies. Bij deze analyse moet in het achterhoofd worden gehouden dat louter de grote lijnen beschreven worden (zie bijlage I en II voor de details per missie). 4.1.1
Personeelsselectie
De wijze waarop het personeel, dat op uitzending gaat om politieopbouwtaken uit te voeren, wordt geselecteerd, verschilt tussen de drie missies. Aangezien EUPM een missie is met een uitzendduur van een jaar, kan men alleen KMar-personeel laten deelnemen op basis van vrijwilligheid (alleen missies met een duur van maximaal zes maanden kunnen verplicht gesteld worden). Inzake deze missie diende men daarom zelf een sollicitatieformulier en een CV op te stellen en deze naar het hoofdkwartier in Brussel te sturen. Daar werd, op basis van wat men nodig had (rang, vaardigheden) en de hoeveelheid aan sollicitaties, bepaald of men mocht deelnemen aan deze missie en in welke hoedanigheid; selectiegronden waren ruime ervaring hebben met politiewerk, ervaring hebben op het werkgebied waar je op solliciteerde en het in voldoende mate beheersen van de Engelse taal. De selectieprocedure van personeel dat op uitzending ging naar Irak of Afghanistan verliep als volgt. Als vastgesteld werd hoeveel KMar-functionarissen (met de bijbehorende rangen) moesten deelnemen aan de missie, werd aan de hand van een verdeelsleutel bepaald hoeveel personeel elk KMar-district en de brigades binnen deze districten moesten leveren. Binnen de brigades verschilde de selectiewijze, namelijk of op basis van vrijwilligheid of op basis van een lijst; overigens, het kon voorkomen dat beide selectiemethoden tegelijk werden gehanteerd. Met betrekking tot de lijst werden diegenen uitgezonden die bovenaan stonden; de rang op deze lijst werd bepaald door de leeftijd (hoe ouder, hoe hoger op de lijst) en de uitzendervaring (geen uitzending gehad, dan hoger op de lijst) van de betreffende functionaris. De enige selectiegronden die gesteld werden, waren de benodigde rang en enkele jaren operationele ervaring. Er werd niet gekeken naar welke vaardigheden de betreffende functionaris bezat en of deze ervaring had met het geven van trainingen/opleidingen. In de praktijk bleek dit geen gelukkige manier van selecteren te zijn.
205 Om de anonimiteit van de respondenten te garanderen, zullen de betreffende namen en rangen niet bij de citaten gegeven worden; de onderzoeker kan voor deze gegevens benaderd worden. In totaal zijn 2 Wachtmeesters der eerste klasse, 2 Opperwachtmeesters, 2 Adjudanten-Onderoffier, 4 Eerste-Luitenanten, 4 Kapiteins, 1 Majoor en 1 Luitenant-Kolonel geïnterviewd (dit zijn de rangen die de respondenten in het missiegebied bezaten). 206 Verdeling van de zestien interviews: EUPM zes interviews; SFIR vijf interviews; ISAF vijf interviews (twee Baghlan / drie Uruzgan). 207 Zie bijlage I (schema uitgevoerde missies) en II (respondenten aan het woord) voor de afzonderlijke ervaringen. 208 Zie figuur 1: Democratische opbouw/hervorming inheems politiekorps.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
88
Respondent 5 - SFIR ‘De enige selectiegrond was twee jaar operationele ervaring. Er werd niet gekeken of je iets met opleidingen had gedaan. In ons detachement zaten daarom mensen van allerlei pluimage; er waren hele jonge jongens bij, zelfs eentje zonder rijbewijs, (die kon eigenlijk niks, want hij had geen ervaring met politiewerk en hij kon geen voertuig besturen) en er waren ook oudere mensen die jaren op Schiphol hadden gezeten en alleen administratieve taken hadden uitgevoerd. Het was een kromme vulling, het was meer kwantiteit in plaats van kwaliteit. Tegenwoordig is dat wel verbeterd.209’
4.1.2
Opleiding
Voor de drie missies gold dat het personeel in een aantal maanden (enkele uitzonderingen daargelaten) opgeleid werd om naar het betreffende land op uitzending te gaan. De onderdelen die in een dergelijk ‘opwerktraject’ aan bod kwamen, waren enerzijds gericht op de lokale situatie (de geschiedenis, de cultuur en religieuze aspecten van het betreffende land) en anderzijds op de militaire vaardigheden (uitrusting, procedures, oefeningen). Naast deze ‘formele’ opleiding, verdiepten de meeste mensen zich ook uit zichzelf in het betreffende land middels verschillende media of via contacten met collegae die al in het betreffende land waren geweest. Over het algemeen verliepen de voorbereidingstrajecten naar behoren; dit gold echter niet voor de SFIR rotaties één tot en met vier. Respondent 2 - SFIR ‘De opleiding was zeer beperkt. We moesten naar een eindoefening van de landmacht in Duitsland [het krijgsmachtonderdeel waarmee men op uitzending ging], terwijl we zelf nog niet opgeleid waren en we daardoor niet mee konden doen. We zijn daarna alsnog opgeleid, maar die opleiding was geschreven voor Bosnië, waar je onder hele andere omstandigheden je werk uitvoert. Het was dus totaal niet gericht op de situatie van toen in Irak. We hebben heel veel zelf moeten regelen qua opleiding en hebben bepaalde facetten zelf verzorgd met ondersteuning van een paar instructeurs, omdat wij vonden dat die in de opleiding voor moesten komen, zoals het beoefenen van pandenprocedures. Dit deden we niet met het doel om in Irak allemaal panden binnen te gaan, maar meer hoe je met elkaar samenwerkt, hoe je veilig werkt, vuurlijnen legt etc.’
De opleiding die men volgde in het voorbereidingstraject was van algemene aard; dat wil zeggen dat men niet specifiek werd opgeleid voor de taken die men in het missiegebied ging uitvoeren. Dit had mede te maken met het feit dat men niet wist wat de precieze taken waren die men aldaar ging uitvoeren; ten tijde van het voorbereidingstraject was alleen bekend dat men lokale agenten moest trainen, mentoren en/of monitoren, maar niet hoe en met welke middelen. Deze informatie en kennis verkreeg men in het missiegebied veelal van hun voorgangers of via het principe ‘aldoende leert men’;
209 Met deze verbetering doelt de respondent op het in oktober 2006 opgerichte basiscontingent van de KMar. Dit contingent bestaat uit ongeveer 200 marechaussees bestaande uit 20% officieren en 80% onderofficieren. Men wordt voor 2,5 jaar bij dit onderdeel geplaatst en zal gedurende deze periode aan twee uitzendingen deelnemen. Dit onderdeel van de KMar verzorgt haar eigen voorbereidingen op de missie, en monitort en evalueert deze missie ook zelf. ‘Een belangrijke reden voor het opzetten van het basiscontingent is het feit dat de KMar op deze manier invulling geeft aan de goede voorbereiding van het personeel op missies. Nieuw geplaatst personeel bij het basiscontingent krijgt een ca. 14 weken durende opleiding met daarin de militaire basisvaardigheden, missiegerichte opleidingen en, indien nodig, een integratietraject bij een betreffend krijgsmachtonderdeel’ (Sonius, 2007).
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
89
dit kwam de effectiviteit van het uitgezonden personeel en de efficiëntie van de uitgevoerde taken niet ten goede. Respondent 4 - ISAF ‘Het is jammer dat we naar Afghanistan werden gestuurd zonder voldoende voorlichting aangaande het geven van opleidingen. Nu was het van ‘wat gaan we nu doen, en hoe’. Er gingen mensen op uitzending die nog nooit een instructeurfunctie hadden uitgeoefend; lesgeven is een vak apart en al helemaal als je dat ook nog moet doen met tolken en Afghanen. Als je weet dat je met mensen moet werken die analfabeet zijn en een zeer laag niveau hebben, dan kun je je daar op instellen en daar mee oefenen. De trainingssite in Uruzgan bestond uit acht tenten en een paar tafeltjes; je kunt niks met computers, je hebt eigenlijk niks. Dit zou je dan kunnen beoefenen in Nederland. Als je daar al over nagedacht hebt, is het daar allemaal wat duidelijker.’
4.2
Lokale maatschappelijke veiligheid
In deze paragraaf zal worden ingegaan op de lokale veiligheidssituatie en de status van de lokale politiekorpsen, meer specifiek, op de organisatiestructuur en het optreden van de politie. Tevens zal beschreven worden wat de opinie, voor zover deze te achterhalen is, van de lokale bevolking was over zowel haar eigen politie als de internationale interventiemacht. Bij deze analyse moet in het achterhoofd worden gehouden dat louter de grote lijnen beschreven worden (zie bijlage II en III voor de details per missie). 4.2.1
Veiligheidssituatie
De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan politieopbouwtaken is sterk afhankelijk van de lokale veiligheidssituatie. Grofweg kan gesteld worden dat meer dreiging, meer beperking betekent. Zo laten de verschillende cases zien dat bij een hoger dreigingniveau, meer bescherming voor het eigen personeel nodig is en dat deze bescherming vervolgens de uitvoering van de opbouwtaken begrensd (bijvoorbeeld door niet meer mee te lopen met voetpatrouilles van lokale agenten) of zelfs doet staken. Respondent 2 - SFIR ‘In de eerste twee weken was er niet zo heel veel aan de hand, maar toen de tweede man van Al Sadr (een geestelijke die met name onder de arme, Sjiitische bevolking steun had) opgepakt werd en er een verbod op zijn krant kwam, veranderde dat. Vanaf dat moment gingen zijn volgelingen zich verzetten tegen de regering en de buitenlandse militairen in het gebied en toen werd het onrustig; er werden mortieraanvallen uitgevoerd op het Nederlandse kamp, bermbommen geplaatst, patrouilles beschoten en er is op een brug een dodelijke aanslag gepleegd op een Nederlandse militair. Deze gebeurtenissen hadden invloed op de uit te voeren taken, want toen de veiligheidssituatie afnam, wilde de battlegroup ons als KMar niet meer gebruiken om de politie op te leiden, maar meer om te controleren wat de politie deed en of zij bepaalde informatie had. Verder wilden zij dat wij samen met de politie op de checkpoints gingen staan om te kijken wat er de stad binnenkwam. Dus in plaats van bezig te zijn met de opbouw van de politie, waren we meer bezig met onze eigen veiligheid.’ ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
90
In Zuid-Afghanistan was de veiligheidssituatie van een dermate niveau dat de trainingen op het ISAFkamp werden gegeven, en niet op het terrein van de lokale politie zelf, en dat men niet zonder bescherming van pantserwagens politieposten kon bezoeken; gevolg was dat er een drempel bestond voor lokale agenten om deel te nemen aan de opleidingen en dat er nauwelijks sprake was van mentoren/monitoren van de straatagent. Respondent 4 - ISAF ‘We hadden meer willen monitoren, maar dat is niet gelukt omdat het monitoren niet goed kon plaatsvinden omdat je maar een uur op zo’n post kon zijn, want dan moest de battlegroup weer verder. Normaal gesproken volg je met monitoren iemand voor lange duur en ga je kijken wat diegene doet en bespreek je punten die voor verbetering vatbaar zijn. Nu bleef het bij het opschrijven van de naam, het controleren van de identiteitskaart en de wapenvergunning, en vragen wat men aan het doen was.’
In Bosnië daarentegen, stond de veiligheidssituatie het toe dat KMar-functionarissen tussen de lokale bevolking woonden en zich vrijelijk door het gehele land konden begeven; men liep daar zelfs ongewapend rond, iets wat niet mogelijk was in de andere twee cases. De veiligheidszorgen van de KMar-functionaris in Bosnië waren dan ook van een ander niveau dan die van zijn collega’s in Irak en Afghanistan. Respondent 2 - EUPM ‘Ik heb me in alle plaatsen, zowel in de Federatie als in de Republiek, veilig gevoeld. Ik heb wel de veiligheidsrapportages van de EUPM in de gaten gehouden in verband met het conflict in Kosovo en de Wilders film. Als EUPM’er sta je wel in de picture, want je verdient geld, hebt vaak een mooie computer, auto, fotocamera en kleding in vergelijking met de lokale bevolking. Er zijn dan ook wel inbraken geweest bij collega’s, maar dat is begrijpelijk.‘
4.2.2
Status lokale politiekorpsen
In de onderzochte cases bestonden er bij aanvang van de missie (in meerdere of mindere mate) lokale politiekorpsen die operationeel waren; dat wil zeggen, zij droegen bij aan de ordehandhaving. Echter, het begrip politie dient zeer ruim opgevat te worden, want de politie in Bosnië heeft niet of nauwelijks overeenkomsten met de politie in Irak, laat staan met de politie in Afghanistan. Het enige dat de
politiekorpsen
met elkaar gemeen
hebben
is
de sterke hiërarchische
structuur
(leidinggevenden nemen vrijwel alle beslissingen, van eigen initiatief is nauwelijks sprake). Daarom zal per missie de organisatiestructuur van de lokale politie beknopt beschreven worden evenals de wijze waarop zij uitvoering gaven aan hun werkzaamheden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het beschrevene betrekking heeft op de politiekorpsen waar de KMar in het betreffende land mee van doen had. Qua organisatiestructuur lijken de Bosnische politiediensten vrijwel hetzelfde als andere Westerse politiekorpsen, zij het dat het land in twee entiteiten is verdeeld en er daardoor geen sprake is van een landelijke politiedienst. Naar aanleiding van het Dayton akkoord zijn er wel twee aparte ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
91
landelijke politiediensten opgericht, namelijk de ‘State Border Service’ (SBS; grenspolitie) en de ‘State Investigation and Protection Agency’ (SIPA; nationale recherche), waarin Moslims, Kroaten en Serven met elkaar samenwerken. Hoewel er al vele reducties zijn aangebracht in het aantal agenten, is hun aantal nog steeds erg groot in vergelijking met het aantal in Westerse politiekorpsen; het reduceren van agenten is een heikel punt omdat de drie etniciteiten elkaar nog steeds wantrouwen. De werkzaamheden die door de Bosnische politie uitgevoerd worden, vertonen eveneens grote gelijkenissen met de werkzaamheden van Westerse politiekorpsen, zij het dat het niveau een stuk lager ligt. Dit komt mede door het feit dat geen enkele politiedienst datasystemen (archivering, dossiervorming) gebruikt en het gebrek aan zelfinitiatief bij de agenten; men voert nagenoeg alleen de opgedragen taken uit. Respondent 6 - EUPM ‘Er is daar een overschot aan politiemensen op straat; je ziet daar op iedere straathoek wel een agent. De houding van de agenten is van ‘we doen wat ons opgedragen wordt en in principe niet meer’. Dat troffen we in 2004 nog steeds aan. De omslag om hen actief mee te laten denken van ‘wat doe ik hier en wat ga ik doen’, is heel moeilijk te bereiken. Van hoog naar laag heb je een cultuur van als je meer doet dan je verteld wordt en het gaat fout dan ben je de klos. Dat is natuurlijk dodelijk voor de uitvoering van een politieorganisatie en daar boks je het hele jaar [is duur van uitzending] tegenop. Je geeft iedere morgen advies aan de politiechef en dan probeer je zelfinitiatief bij te brengen. Ze gaan daar in mee, maar een dag later moet hij daar op terugkomen omdat hij teruggefloten wordt door het hogere niveau. Het gebrek aan initiatief is schrijnend, maar heel goed verklaarbaar.’
In Irak bestaat de politie uit meerdere organisatieonderdelen, namelijk de ‘Iraqi Police Service’ (uniformdienst), de ‘Highway Police’ (verantwoordelijk voor de veiligheid op de wegen buiten de steden), de ‘Border Police’ (grenspolitie) en de ‘Correctional Service’ (agenten die optreden als gevangenisbewakers). De provincie al-Muthanna was opgedeeld in drie districten die gevormd waren rond de drie steden; per district was er een leidinggevende aangesteld die op zijn beurt onder leiding stond van de ‘provincial chief of police’. De wijze waarop de politietaken werden uitgevoerd was sterk reactief; men verbleef op het politiebureau en wachtte daar op eventuele meldingen van burgers. In feite werd alles bepaald door de leidinggevende op een bureau; agenten op straat vertoonden geen zelfinitiatief. Daarnaast waren vele agenten analfabeet; datasystemen, bevragingssystemen en andere middelen waarbij men moet kunnen lezen en schrijven, werden (indien ze al aanwezig waren) dan ook niet of nauwelijks gebruikt. Respondent 5 - SFIR ‘De agenten pakken een stoel en gaan voor het politiebureau zitten en wachten tot er iets komt, that’s it, dat is hun politiewerk. Er werden geen processen-verbaal opgesteld, want veel agenten konden geen eens schrijven; op de één of andere manier werd het dan geregeld. En de Highway Police was er voor verkeersongevallen; zij reden maar wat rond zonder echt een opdracht. [..] De houding van agenten was afwachtend; of ze wel of niet ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
92
iets gingen doen was afhankelijk van het oordeel van de commandant. [..] Ze woonden allemaal in de buurt van het bureau. Ze werkten in diensten, maar dat ging niet zoals bij ons; als de baas zegt dat je er moet zijn dan ben je er gewoon, zo werkte dat daar. Er zat geen structuur in.’
In Afghanistan bestond de politie, zowel in de provincie Baghlan als in de provincie Uruzgan, uit de ‘Afghan National Police’ (uniformdienst) en de ‘Highway Police’ (ordehandhaving buiten de steden/dorpen); tegenwoordig vallen beide onderdelen onder de ‘Afghan Uniform Police’. In Uruzgan bevindt zich naast deze twee onderdelen nog een derde politieonderdeel, namelijk de ‘Afghan National Auxiliary Police’; deze eenheid is van tijdelijke aard en dient als noodoplossing om de lokale veiligheid in de zuidelijke provincies te verbeteren. Overigens, agenten van laatstgenoemd politieonderdeel worden geleidelijk aan opgeleid tot ‘Afghan Uniform Police’. In beide provincies is de politie gevormd uit voormalige milities van lokale krijgsheren. De politie aldaar kent niet of nauwelijks enige
gelijkenis
met
Westerse
politiekorpsen;
het
is
eigenlijk
meer
een
‘veredelde
beveiligingseenheid’. Eigenlijk waren de enige werkzaamheden die agenten daar uitvoerden het bezetten van checkpoints in de betreffende districten; van enige ordehandhaving was geen sprake. Het optreden van de agenten is statisch en sterk reactief van aard. Dit komt mede door de strakke hiërarchie die binnen de politie heerst; de commandanten bepalen alles, agenten voeren alleen bevelen uit. Met uitzondering van een enkele agent, was vrijwel iedereen binnen de politiekorpsen analfabeet. Aangezien in Uruzgan, in tegenstelling tot Baghlan, er een hoge mate van talibandreiging was, wilden agenten enkel in hun eigen woongebied werken en hadden zij veelal geen uniform aan (in verband met herkenning door de Taliban). Respondent 3 - ISAF – Baghlan ‘Er was een politie-eenheid aanwezig met een redelijke structuur, maar het kennisniveau was heel erg laag. Het waren echt mannen die uit de militie kwamen van de krijgsheren en die op een bepaald moment een politiepak hadden aangekregen. Dat kun je niet gaan vergelijken met onze Westerse politie; het is eigenlijk ook geen politie, het is meer een geüniformeerde militie die wat overheidstaken hebben zoals bewaking doormiddel van onder andere checkpointcontroles.’ Respondent 1 - ISAF - Uruzgan ‘Uruzgan is opgebouwd vanuit een stammencultuur. Vanuit het tribale systeem zie je dat ze in hun eigen omgeving zorgen voor ‘home guard’, dat overigens vrij strak is geregistreerd. De politieagenten die wij opleidden kwamen uit een bepaalde streek, of stam, en gingen ervoor om de eigen streek maximaal veilig te houden. Het ging dan ook knellen als je mensen ging verplaatsen van locatie A naar B, want stammenraakvlakken zouden dan minder kunnen zijn. Het was dus handhaving in de zin van de vijand, de Taliban, van je afhouden, maar niet in de zin van (zoals wij de politie kennen) op het gebied van verkeershandhaving, van verdovende middelen bestrijden, en woninginbraken oplossen. Het is eigenlijk een heel duur woord dat op de opleiding werd geplakt. Op den duur zal het een politieopleiding moeten worden, maar het is nu meer een semimilitaire infanterie opleiding, een soort militie.’ ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
93
4.2.3
Opinie lokale bevolking
Het is erg lastig om objectief vast te stellen hoe de lokale bevolking denkt over haar eigen politie. Zo zijn er tal van factoren, welke veelal subjectief van aard zijn, van invloed op het oordeel. Echter, uit gesprekken die respondenten hadden met de lokale bevolking kan toch een soort van indicatie weergegeven worden hoe men tegen haar ‘eigen’ politie aankijkt. Over het algemeen was de lokale bevolking in zowel Bosnië, Irak als Afghanistan niet positief over de politie. Dit kwam enerzijds (met betrekking tot Bosnië en Irak) door de rol die het politiekorps in de recente geschiedenis gespeeld had (er bestond nog een zekere mate van angst voor geüniformeerde mensen), en anderzijds werden agenten in alle drie de landen vaak in één adem met corruptie en afpersing genoemd. Door de lokale politie werd, in samenwerking met de internationale gemeenschap, getracht middels beschikbare media (denk aan tv, radio, kranten, pamfletten) hun imago op te vijzelen; in Bosnië werden zelfs opendagen georganiseerd en ging men bij scholen langs om daar voorlichting te geven over wat de politie is en welke taken zij uitvoeren. Respondent 4 - EUPM ‘De populariteit van de politie was niet bijzonder hoog. Daarom zijn we ook gestart met het project wijkagent, zodat de bevolking meer acceptatie had voor de politie; dat ze goedendag tegen hen konden zeggen, want dat was nog niet zo makkelijk voor de lokale bevolking. De mensen hadden namelijk angst voor de politie; ze hebben geen vertrouwen in hen. Daarom moest de politie de mensen laten inzien dat agenten gewoon mensen in een uniform zijn; het imago moest veranderen. De bekendheid van de politie vergroten, door bij scholen langs te gaan en opendagen te organiseren, om zodoende begrip te verkrijgen. Dat deden zij zelf, wij [EUPM] organiseerden wel mee, maar zij deden het.’
Waar de opinie van de lokale bevolking over hun eigen politie lastig vast te stellen is, zo is hun opinie over de internationale donorlanden zeer moeilijk vast te stellen. Immers, de internationale gemeenschap is in hun ogen veelal een soort ‘suikeroom’ en men handelt daardoor zeer opportunistisch; dat wil concreet zeggen, dat men (erg) laat blijken positief te zijn over de hulp, in de hoop zo (meer) financiële en/of materiële middelen te verkrijgen. Verder wordt door respondenten (die in Irak en Afghanistan waren geweest) aangegeven dat de lokale bevolking voor de sterkste partij op dat moment kiest. Met betrekking tot Zuid-Afghanistan betekende dit dat men in de gebieden dicht bij ISAF-bases positief was over de interventiemacht, en men, naarmate men verder van het kamp woonde, voorzichtiger werd in het uitspreken van steun voor één van beide partijen (i.e. ISAF of Taliban). 4.3
Op- en/of inrichting inheems politiekorps
In deze paragraaf zal worden ingegaan op de daadwerkelijke politieopbouwtaken die zijn uitgevoerd in de betreffende missies. Daarbij zal respectievelijk aandacht worden besteed aan de capaciteit- en integriteitopbouw en rekrutering, training, en advisering van lokaal politiepersoneel. Alvorens deze onderwerpen uit te werken, zal eerst beschreven worden hoe de communicatie verliep. Bij deze analyse moet in het achterhoofd worden gehouden dat louter de grote lijnen beschreven worden (zie bijlage I en II voor de details per missie). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
94
4.3.1
Communicatie
Voor het overbrengen van kennis is een goede communicatie cruciaal. Echter, zo leert de opgedane ervaring, bij het opbouwen van inheemse politiekorpsen ontbreekt deze veelal. Immers, men spreekt niet of nauwelijks Engels en het percentage analfabetisme onder agenten, met uitzondering van de agenten in Bosnië, is zeer hoog. Vrijwel alle communicatie verliep daardoor in zowel Bosnië, Irak als Afghanistan via een tolk en vanwege het analfabetisme in laatstgenoemde landen altijd mondeling of via gebaren. In Afghanistan moest men er trouwens voor zorgen dat de tolk de juiste taal sprak, aangezien daar (hoofdzakelijk) twee verschillende talen worden gesproken; men deelde daardoor de klassen met rekruten zoveel mogelijk naar taal in. Bovendien werd een tolk niet alleen gebruikt voor het vertalen van gesprekken en documenten, hij of zij werd ook gebruikt als adviseur op het gebied van lokale omgangsvormen en gebruiken. Overigens, in de praktijk bleek dat de etniciteit en de leeftijd van de tolk het contact positief danwel negatief konden beïnvloeden. Kortom, de tolk speelde een belangrijke rol in het onderlinge contact tussen de, in dit geval, KMar-functionaris en de lokale politieagent. Respondent 3 - SFIR ‘De communicatie verliep zo goed als je tolk was. […] Als ik hoorde van mijn tolk dat iets gevoelig lag, deed ik voorzichtig aan. De tolk is de eerste persoon waar je advies aan vraagt; dat is de persoon die de cultuur en in veel gevallen de mensen kent. Hij was daar namelijk ook al tijdens eerdere rotaties. Dus naast de communicatie is hij ook een vraagbaak.’
4.3.2
Capaciteitopbouw
Door de internationale gemeenschap, en daarmee ook door Nederland, is veel geïnvesteerd in de infrastructuur van de lokale politiekorpsen. Zo zijn in Bosnië, Irak en Afghanistan politiebureaus, checkpoints en gevangenissen opgeknapt/gebouwd en (voor zover mogelijk) van benodigde middelen voorzien. Daarnaast werden voer- en vaartuigen, communicatiemiddelen, en allerlei kantoorartikelen gedoneerd en werden agenten van uniformen en uitrusting voorzien. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de gedoneerde capaciteit verschilde per missie; oftewel, deze was context afhankelijk. Bijvoorbeeld: in Bosnië werden politiebureaus voorzien van moderne apparatuur (zoals computers) en kregen agenten uniformen met stropdas verstrekt, terwijl in Afghanistan de gebouwde checkpoints bestonden uit een bewerkte zeecontainer en agenten kledij verstrekt kregen die grote gelijkenis vertoonde met een militair uniform. De capaciteitsopbouw verliep in de betreffende missies niet vlekkeloos. Een eerste probleem dat ondervonden is, had te maken met de afstemming van de gedoneerde middelen op de lokale behoeften en capaciteit. Zo werden er door donorlanden middelen verstrekt die qua techniek (veel) te vooruitstrevend waren, waardoor de lokale agenten niet wisten hoe ze het moesten gebruiken en/of ze konden het niet repareren in het geval iets kapot ging of versleten was. Respondent 1 - SFIR ‘Het is leuk dat je elke keer twintig pick-ups kunt overhandigen aan de lokale politie, maar die auto’s zijn allemaal voorzien van katalysatoren die niet bestand zijn tegen hun ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
95
vervuilde diesel. Daarnaast hebben de auto’s een dusdanig vermogen waar de Irakezen niet mee overweg kunnen. Dus toen wij weggingen hadden de auto’s allemaal schade of ze waren stuk, over de kop geslagen of uitgebrand. Dit was dus een verkeerde vorm van hulp, want de lokale agenten kregen geen instructies hoe met deze voertuigen te rijden en zo’n ding heeft ook onderhoud nodig en dat hebben ze daar niet. De techniek was namelijk veel te vooruitstrevend ten opzichte van het autobedrijfje dat je daar hebt. Je kunt beter een paar oude Mercedes diesels geven dan benzine voertuigen.’
Een tweede soort probleem dat men tegenkwam op het gebied van capaciteitopbouw, was de beperkte coördinatie tussen de verschillende donorlanden. Zo bestonden er veelal geen plannen (of andere coördinatiemethoden) die duidelijk maakten welke en hoeveel middelen de lokale politie nodig had voor de uitvoering van haar taken en wie deze ging doneren. Daardoor vonden schenkingen op ad hoc basis plaats en niet vraag- maar aanbodgestuurd; met andere woorden, de algemene tendens is dat men kijkt naar wat men kan leveren in plaats van wat de lokale politie nodig heeft. Gevolg hiervan was dat sommige middelen niet gebruikt werden. Respondent 4 - EUPM ‘Er wordt bijvoorbeeld tijdens de borrel beslist dat de lokale politie nieuwe auto’s nodig heeft. Twee weken daarna staat er een grote oplegger met zes nieuwe 4-wheel drives met houten stuur en alles erop en eraan. Men [lokale agenten] rijden vervolgens de tank leeg en daar staan ze dan… Of er werden een keer 100 motoren gebracht door BMW, die gaan de kelder in totdat iemand denkt van ‘hé, de SBS kan motoren gebruiken’; die zoekt ze vervolgens op, alleen blijkt dan dat ze al aan het roesten zijn. Er worden er enkele opgekalefaterd, er worden wat rij-instructeurs ingevlogen en we hebben een paar motorrijders. De missie is bodemloos qua geld als er maar bij vermeld wordt wie die schenking heeft gedaan en met een foto in de krant staat.’
Een derde, met het voorgaande samenhangend, probleem had te maken met de wijze waarop de goederen gedistribueerd werden en hoe men er vervolgens mee omging. In de praktijk blijkt namelijk dat als men de goederen aan de lokale politiecommandant geeft, hij deze middelen veelal zelf gebruikt en/of deze op basis van ‘vriendjespolitiek’ verdeeld binnen de organisatie, wat tot gevolg heeft dat (in ieder geval) een deel van de geschonken goederen niet op de juiste plaats terechtkomt. Ook diende men er voor te waken dat lokale agenten de gedachte opvatten dat de verstrekte goederen persoonlijk bezit waren in plaats van politie-eigendom. Daarnaast werden vooral binnen de politiekorpsen in Irak en Afghanistan de verstrekte middelen, hoewel men er dankbaar voor was, niet altijd op een juiste wijze gebruikt; met name verbruiksgoederen gebruikte men doorgaans niet voor het beoogde doel. Respondent 4 - ISAF ‘Wat ze op dat moment niet gebruiken verkopen ze, dus ieder jaar moest er weer voor winterkleding gezorgd worden. […] Bij het begin van de opleiding moesten ze een formulier invullen en dan kregen ze een wapen uitgereikt. Die moesten ze aan het eind ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
96
van de opleiding inleveren. Vervolgens kwam de Afghaanse logistieke man en die deelde ze weer aan hen uit. Doe je dat niet dan denken ze dat wij die gegeven hebben en dat ze die wapens mogen houden. Dit betekent ook dat als een agent zijn wapen kwijt was, deze zich bij de politiecommandant moest verantwoorden en niet bij ons, en dat bij ontslag het wapen weer ingeleverd moest worden bij de politie.’
4.3.3
Integriteitopbouw
Het aan lokale agenten duidelijk maken dat zij in overeenstemming met de wet dienen te handelen en uitleggen dat het doel van hun functioneren het dienen van de samenleving is met de daaruit voortvloeiende consequenties bij de uitvoering van de dagelijkse politietaken – oftewel het creëren van integriteit binnen de lokale politiekorpsen – was, in de ogen van de respondenten, één van de lastigste taken. Men ondervond dat waarden en normen nauw vervlochten zijn met de lokale, heersende cultuur en dat het veel tijd kost om, indien het al lukt, deze te veranderen naar de Westerse, op democratische leest geschoeide waarden en normen. Zo zijn corruptie binnen en het hanteren van ongepast geweld door de lokale politie twee heikele punten waar men veelvuldig mee te maken kreeg. Door KMar-functionarissen werd tijdens trainingen, opleidingen en in gesprekken met agenten benadrukt dat men als agent niet naar eigen inzicht geweld mag hanteren, maar dat dit alleen in overeenstemming met de wet mag plaatsvinden. Daarbij werd ook aangegeven dat verdachten en gevangenen bepaalde rechten hebben en dat men die dient te eerbiedigen. Eveneens werd benadrukt dat corruptie ongeoorloofd is en dat een agent zich hier verre van moest houden. Echter, het probleem dat zich in alle drie de missies voordeed, en eigenlijk exemplarisch is voor het uitvoeren van opbouwtaken, is dat de lokale agent ‘ja’ zei, maar veelal ‘nee’ deed. In de praktijk bleek het bestrijden van corruptie en ongepast geweld moeilijk te zijn; immers, op basis van geruchten kan men geen agent ontslaan. Daarnaast definieert men corruptie en ongepast geweld op een andere manier; zo zouden bepaalde zaken/handelingen die in het betreffende land normaal bevonden worden, in het Westen als onacceptabel bestempeld worden. Dit creëerde voor de KMar-functionarissen een zeker spanningsveld tussen enerzijds het respecteren van de lokale cultuur en anderzijds het niet kunnen toestaan van incorrect politioneel handelen. Respondent 2 - EUPM ‘Integriteit is een heel moeilijk verhaal daar [in Bosnië]. Je praat over een andere cultuur met betrekking tot drankgebruik onder diensttijd, het aannemen van geld door agenten, het gedrag van agenten op straat tegenover de bevolking en het gedrag tegenover verdachten en getuigen. Die cultuur is heel anders dan bij ons en daar moet je wel oog voor hebben. Integriteit komt wel ter sprake bij de lokale commandant en die ziet dan wel in dat dat niet goed is, maar die cultuur verander je niet zomaar.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
97
4.3.4
Rekrutering van lokale agenten
In Bosnië en Irak waren de politiekorpsen reeds voorzien van personeel en waren de korpsen zelf verantwoordelijk voor de rekrutering van agenten toen de betreffende missies aanvingen.
210
In
Afghanistan daarentegen, moest de ANAP nog gerekruteerd worden. ISAF delegeerde de verantwoordelijkheid daarvoor aan de Afghaanse politie; zij moesten zelf personeel selecteren voor de opleidingen die door ISAF werden gegeven. De selectie-eisen die gesteld werden door ISAF waren dat rekruten Afghaans staatsburger dienden te zijn, minimaal 18 jaar en maximaal 35 jaar waren, en geen taliban/criminele activiteiten hadden uitgevoerd. Daarnaast werden door ISAF af en toe ad hoc eisen gesteld, welke betrekking hadden op de stam en de woonplaats van de rekruten, om er zodoende voor te zorgen dat het politiekorps enigszins een afspiegeling was van de lokale bevolking en dat agenten uit de gehele provincie, en niet alleen een bepaald gebied, opgeleid werden. Er werden geen vrouwen in Uruzgan gerekruteerd, aangezien zij als agent niet geaccepteerd worden in de lokale samenleving en het daarom geen nut had om hen op te leiden. Overigens, de rekruten die geworven werden, voerden doorgaans al bewakingstaken (dat wil zeggen dat zij checkpoints bemanden) uit. Respondent 4 - ISAF ‘In de praktijk komen er mensen binnen die niet de juiste leeftijd hebben; diegenen die te jong waren stuurden we weg, de ouderen lieten we vaak gewoon meedoen, want als je ze wegstuurt gaan ze toch terug naar hun post om het werk te doen dat ze al jaren doen en dan kun je ze beter maar wat leren. [..] Als de rekruten naar de opleiding kwamen dan moesten ze de volgende gegevens verstrekken: hun naam, woonplaats, vaders naam, leeftijd, welke taal men sprak, of ze al eerder in opleiding waren geweest, en waar diegene werkzaam was en wie zijn checkpoint commandant was.’
Tijdens de opleiding van de ANAP werd gekeken welke rekruten in aanmerking kwamen om checkpointcommandant te worden; of zoals een respondent het verwoordde: ‘tijdens de opleiding pikten we de krenten uit de pap’. Deze methode werd overigens ook gehanteerd bij de rekrutering van personeel voor de vervolgopleiding tot AUP agent. 4.3.5
Training van lokale agenten
In Bosnië vindt de rekrutering en opleiding van agenten op vrijwel dezelfde wijze plaats als in WestEuropese landen. Dat wil zeggen dat agenten kunnen solliciteren op een bepaalde functie en zij het sollicitatieproces ingaan, om (indien zij aangenomen worden) vervolgens functiespecifiek opgeleid te worden in één van de opleidingscentra van de uniform politie of de grenspolitie. In dergelijke opleidingscentra worden cursussen verzorgd door hoofdzakelijk lokale docenten, waarbij EUPM controleert of deze lessen op niveau zijn en blijven. KMar-functionarissen voerden daarom in het trainingsproces van lokale agenten doorgaans een ondersteunende rol uit (i.e. zij adviseerden de lokale politie bij het verzorgen van de opleidingen). In Irak en Afghanistan daarentegen, verzorgde
210 Voor het verloop daarvan zie bijlage I. Overigens, een respondent had eveneens deelgenomen aan de IPTF-missie in Bosnië en had tijdens die uitzending assesments afgenomen onder politiepersoneel om onder andere te controleren of zij de benodigde vaardigheden bezaten; zie voor zijn ervaringen bijlage II onder ‘Enkele ervaringen uit eerdere missies in Bosnië’.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
98
hoofdzakelijk de KMar de trainingen aan lokale agenten. Per tourbeurt kwamen lokale agenten naar het Nederlandse kamp om een tweeweekse opleiding te volgen waarbij aandacht werd besteed aan aanhouding en zelfverdediging, voertuigcontrole, wapen- en schietles, basis EHBO, wetgeving en ethiek; ook werd er in beide missies lokale ME opgeleid. In Afghanistan werden, hoewel ISAF dat wel wilde, geen lokale trainers opgeleid. Redenen hiervoor zijn dat lokale agenten enerzijds het benodigde niveau niet bezaten en anderzijds niet op het ISAF-kamp wilden werken in verband met de veiligheid voor zichzelf en hun familie (omdat men in die functie niet in de eigen omgeving werkt kunnen ze die niet beschermen, en men loopt een grotere kans om door de Taliban herkend te worden als ‘ISAF minded’). Tijdens de voorbereidingen en het daadwerkelijk geven van de trainingen werd een behoorlijk aanpassings- en inlevingsvermogen van de KMar-functionarissen gevraagd. Dit kwam door het lage – in Afghanistan zeer lage – kennisniveau (i.e. de beperkte algemene ontwikkeling) van lokale agenten. Vanwege dit lage niveau moest de opleiding namelijk op een basaal niveau gegeven worden en, mede vanwege de hoge mate van analfabetisme, sterk praktijkgericht zijn. Bepaalde zaken konden daardoor niet of nauwelijks bijgebracht worden en het geleerde werd vrij snel vergeten. Respondent 5 - ISAF: ‘De lessen waren praktisch van aard, dat wil zeggen niet teveel theorie maar de handelingen voor doen. Een lesuur van 60 minuten bestond slechts uit 10 minuten theorie, waarbij een instructeur wat vertelde (wat dan vertaald moest worden door de tolk). Je kon zien dat sommige leerlingen dat oppakten omdat zij vragen begonnen te stellen, ze waren leergierig. Na de theorie snel omschakelen naar het voordoen van het vertelde, om daarna henzelf te laten oefenen met het slaan met een wapenstok, het boeien, en een verkeerscontrole uitvoeren.’ Respondent 2 - ISAF: ‘Voor de ANAP bestond geen functieomschrijving; tijdens de opleiding pikten we de krenten uit de pap, de charismatische leiders waarvan wij dachten dat is een goede checkpointcommandant en dat is iemand die ANP’er kan worden, want die heeft het in de vingers, voor zover je dat kunt bepalen. Het gebeurde op eigen inzicht, wie goed in de basisopleiding naar voren kwam, kreeg een kruisje achter zijn naam wat betekende dat hij geschikt was voor een vervolgopleiding.’ Respondent 5 - SFIR: ‘Ik heb een oefening van de lokale ME gezien, deze werd geleid door Nederlandse collega’s, die eindigde in een grote matpartij. In Nederland hebben we demonstranten om agenten te irriteren tijdens een oefening, dat werd daar ook gedaan alleen die mensen die handelden vanuit hun emotie en het werd een knokpartij. Dit geeft aan hoe moeilijk het is en hoe je moet opletten in een land waar de cultuur zover afstaat van die van ons. […] Het was al met al een aparte ervaring dat ME peloton, maar aan het einde van de opleiding ziet het er wel uit, doen ze dezelfde dingen zoals wij hier in Nederland; binnen dit peloton zag je veel progressie.’ Respondent 1 - SFIR: ‘Tijdens SFIR één tot en met drie is er politieopbouwwerk verricht, tijdens SFIR vier is daarin een gat gevallen wat te maken had met de aanslag in arRumaythah. [..] Daarom was onze [SFIR vijf] primaire taak het winnen van de
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
99
samenwerking en het vertrouwen van de lokale politie. Dat was in het begin eigenlijk de grootste doelstelling en dat wilden we oppakken door te vragen waar zij behoefte aan hadden er vanuit gaande dat ze de basisopleiding gehad hadden van SFIR één tot en met drie. Maar we zijn eigenlijk tot de conclusie gekomen dat dit aardig verwaterd was en dat ze in hun oude stramien van de pikorde binnen de stam weer aan het werk waren, dus we hebben een maand geïnvesteerd in het opnieuw doorlopen van alle basisvaardigheden die je als politieagent moet kennen. Dat begon al met een correct tenue wat voor ons normaal is, maar sommige agenten gingen in burgerkleding in een politieauto zitten en op pad; dat komt niet over als je gezag uit wilt stralen.’
4.3.6
Advisering, mentoring en monitoring
In elk van de drie missies geschiedde het uitbrengen van adviezen aan lokale agenten op een andere wijze en op een ander niveau. Zo hadden KMar-functionarissen in Bosnië ieder (een) lokale agent(en) op leidinggevend (zowel operationeel als strategisch) niveau – hun ‘counterpart(s)’ – die zij begeleiden in de uitvoering van hun dagelijkse politiewerkzaamheden. De adviezen die uitgebracht werden waren niet bindend; de KMar was er alleen ter ondersteuning. Door KMar-functionarissen werd ondervonden dat het werken op projectbasis bevorderend werkt, aangezien beide partijen (i.e. KMar en counterpart) weten wat de doelstellingen zijn en wat er uiteindelijk gerealiseerd moet worden; zodoende ontstond er meer structuur in de werkzaamheden en kon er gerichter advies uitgebracht worden. De marechaussees waren overigens werkzaam op dezelfde locatie als hun counterpart en hadden bijna dagelijks contact met hen. In Irak werden ook leidinggevenden van advies voorzien; zo was een kolonel van de KMar aangesteld als mentor van de Irakese ‘chief of police’ van de provincie al-Muthanna. Daarnaast was het KMar-contingent verdeeld in een aantal groepen dat elk een vast aantal politiebureaus onder hun hoede hadden. Zo’n groep KMar-functionarissen bezocht de aan hun toegewezen politiebureaus om te kijken hoe de werkzaamheden daar verliepen en om adviezen te geven naar gelang daar behoefte aan was (of dat dit nodig bleek te zijn). Een derde methode die gehanteerd werd om de lokale politie aldaar ‘op een hoger niveau’ te krijgen, was het uitvoeren van calamiteitenoefeningen waarbij de verschillende veiligheidsdiensten die aanwezig waren in de provincie moesten samenwerken. KMarfunctionarissen zagen in deze oefeningen toe op de uitvoering van de lokale agenten en gaven naar aanleiding daarvan advies. In Afghanistan vond, vanwege de veiligheidssituatie en de slechte infrastructuur, weinig mentoring plaats. Immers, indien men zich buiten het ISAF-kamp wilde begeven was bescherming nodig van de battlegroup waardoor men politieposten beperkt kon bezoeken, en (met name in de winter) kon men bepaalde checkpoints/politiebureaus niet bereiken vanwege de onbegaanbaarheid van de wegen. Bij één onderdeel van de politie kon de KMar haar mentoringstaken goed uitvoeren, namelijk bij het ‘Provincial Coordination Centre’ (de meldingskamer) dat op het ISAF-kamp gelegen was; hier was elke dag een marechaussee aanwezig om de lokale veiligheidsfunctionarissen te begeleiden bij hun werkzaamheden. Daarnaast werd de ‘chief of police’ in wekelijkse vergaderingen van adviezen voorzien met betrekking tot bijvoorbeeld de rekrutering van personeel, de financiën, infrastructuur etc.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 100 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Ondanks
de
verschillende
werkwijzen
en
het
(werk-
(operationeel/strategisch)
en
kennis)niveau van de lokale agenten, was het uitbrengen van adviezen in alle drie de missies sterk afhankelijk van de persoonlijke/vertrouwensband die men had met diegene aan wie het advies werd uitgebracht. Immers, in welke mate en met betrekking tot welke onderwerpen je advies kunt geven wordt hoofdzakelijk bepaald door de welwillendheid van de ‘counterpart’ en zijn organisatie. In Bosnië liep men namelijk veel tegen laatstgenoemde aan; met andere woorden, de counterpart wilde de adviezen opvolgen, maar moest daar vervolgens op terugkomen vanwege zijn leidinggevende (zie ook paragraaf 4.4.1). Respondent 1 - EUPM ‘Proberen iedere keer zijn gedachten aan te horen en dan tips te geven. Niet zeggen van ‘ik verwacht nu dit van je’, helemaal niet, maar dat hoefde bij hem ook niet. Ik heb daar wel andere voorbeelden van gezien van andere collega’s die wel botsingen hadden met hun counterpart. Ik had een goede menselijke relatie met hem, ook in het werk. Er waren best wel momenten van ‘wat gaat hij nu doen’ en er waren dan wrijvingen, maar die konden we later wel uitspreken. […] Elke maandagmorgen werd met de teamleiders besproken wat de stand van zaken was en dan werd er duidelijk aangegeven wat de plannen voor die week waren. De lokale commandant besliste dat, maar ik werd wel constant aangekeken voor mijn zegen en hij gaf me ook de ruimte om mijn mening te geven. Er is dus vrij veel afhankelijk van hoe je relatie is met de lokale persoon.’ Respondent 1 - SFIR ‘We hebben er voor gekozen om de lokale politie te gaan monitoren door zoveel mogelijk mee te gaan op de werkvloer en ze langzaamaan voor te bereiden op crisisachtige omstandigheden. Daar waren ze heel erg blij mee, niet omdat we zeiden van ‘jullie doen nu dit en nu dat’, maar van ‘wat ga je nu doen’, en dan kwamen ze zelf met initiatieven. Vervolgens vroegen we hen hoe ze dat dan gingen aanpakken en of ze aan bepaalde zaken hadden gedacht. Dus iedere keer zelf het initiatief laten nemen en ze complementeren als het goed was, nooit zeggen dat het fout was, maar meer van ‘heb je daar en daar aan gedacht’, zodat ze zelf het antwoord konden geven want dat speelt erg bij die cultuur.’ Respondent 2 - ISAF ‘Het eerste waar ik mee bezig ging, was het vertrouwen winnen van de lokale agenten. Je bent immers voor hen een ‘vreemde eend in de bijt’. [..] Je moet weten of je elkaar kunt vertrouwen want dan kun je je werkzaamheden uitvoeren en krijg je informatie. Dit vertrouwen win je door veel te praten over allerlei dingen; ook nam ik bijvoorbeeld eten mee en schoolspullen voor hun kinderen. Bij de ene lukte dat (ik had het idee dat het op persoonlijk vlak goed zat; ik zeg expres idee, want zeker weten doe je het nooit) en bij de ander niet.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 101 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
4.4
Langetermijnontwikkeling
In deze paragraaf zal allereerst stil worden gestaan bij de wijze waarop de samenwerking verliep met enerzijds de lokale politie en anderzijds de internationale collegae. Vervolgens zal het laatste deel van een uitzending beschreven worden, namelijk de beëindiging van de missie en de daarbij behorende overdracht van verantwoordelijkheden. Bij deze analyse moet in het achterhoofd worden gehouden dat louter de grote lijnen beschreven worden (zie bijlage I en II voor de details per missie). 4.4.1
Samenwerking met lokale politie
De uitvoering van de opbouwwerkzaamheden geschiedde niet op directieve wijze. Met andere woorden, de besluitvorming over welke trainingen, welke projecten etc. uitgevoerd werden, vond in samenwerking met leidinggevenden van de lokale politiekorpsen plaats. Immers, in alle drie de missies dienden de werkzaamheden van de KMar-functionarissen ter ondersteuning van de lokale politie. In Bosnië hadden de marechaussees elk hun ‘eigen’ counterpart(s) waar zij hun adviezen aan konden geven; zij ondersteunden hen bij de uitvoering van hun dagelijkse politiewerkzaamheden. Daarnaast vond er, voordat de EUPM projecten ging uitvoeren, eerst overleg met de lokale politie plaats. In Irak gaf men de basis politietraining aan de hand van voorgeschreven syllabi (die men overigens aanpaste aan de lokale cultuur) die op landelijk niveau waren vastgesteld. Daarnaast overlegde SFIR met de politie waar zij behoefte aan hadden (infrastructuur / training) en dan werd besloten in hoeverre SFIR hier aan kon voldoen. Daarnaast werd met de politiecommandant wekelijks gesproken over het functioneren van zijn politiekorps en werd overlegd hoe dit te verbeteren. Dit soort overleg vond eveneens in Afghanistan plaats. Tevens werden daar bij de opleiding van agenten lokale actoren betrokken, zoals de lokale politieofficier die belast was met personeelszaken (hij zorgde ervoor dat er voldoende agenten voor de opleiding geworven werden), de lokale officier van Justitie (deze man verzorgde lessen in de (grond)wet en ethiek), en het hoofd van de politie en een mullah (zij woonden de afstudeerceremonies bij). Echter, en dit geldt eveneens voor de politie in Irak, in de praktijk bleek dat de lokale agenten elke vorm van training en hulp goedkeurden, waarmee de KMar eigenlijk een vrijbrief kreeg met betrekking tot de uitvoering van politieopbouwtaken; in de woorden van een ISAF-respondent: ‘We polsten waar zij behoefte aan hadden, maar men [lokale agenten] zei dan van ‘alles wat jullie ons aanreiken is al meer dan wij weten; als jullie iets ontwikkelen en doen, dan is het al goed’.’ De samenwerking met lokale agenten verliep niet altijd even soepel. Zo werd ondervonden dat het handelen van lokale agenten vrij opportunistisch van aard is; met andere woorden, zolang het voor hen interessant was, werkten zij mee aan de plannen die de internationale gemeenschap voor hen ontwikkelde. Veelal vertoonden lokale agenten gewenst gedrag om zodoende extra middelen (voornamelijk wapens, munitie, en geld zijn gewilde middelen) te verwerven. Echter, men had sterk het idee (en dit werd soms ook bevestigd) dat als men niet in de buurt was, men zijn eigen gang ging. Respondent 4 - SFIR ‘De agenten vinden de opbouwwerkzaamheden van ons helemaal geweldig, want zij krijgen steeds mooiere spullen. Het is echt de onderste trede van de piramide van Maslow die daar acteerde. Wat op een gegeven moment wel veranderde in de attitude is dat, toen Nederland wegging en het geld werd afgebouwd en er minder geïnvesteerd werd, ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 102 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
we minder interessant voor hen werden. Je zag de aandacht verlegd worden op de Britten die ons opvolgden en fris en vrijwillig naar binnen kwamen met een zak met geld.’
Daarnaast is, zoals eerder is beschreven, de onderlinge verstandhouding tussen de KMarfunctionaris en zijn counterpart erg belangrijk voor de uitvoering van politieopbouwtaken. Er dient namelijk een zekere mate van vertrouwen in elkaar te zijn en de lokale agent moet ontvankelijk zijn voor de aangedragen adviezen. Met betrekking tot laatstgenoemde ervoer men in Bosnië dat de oudere garde, in tegenstelling tot de jongere agenten, veelal niet voor adviezen openstond en dat hierdoor gewenste veranderingen niet doorgevoerd konden worden. Aangaande eerstgenoemde, vertrouwen, kan gesteld worden dat dit een lastig punt was voor de KMar-functionarissen die politieopbouwactiviteiten uitvoerden. Voor een goede samenwerking moet men er op kunnen vertrouwen dat gemaakte afspraken nagekomen worden. Echter, in de praktijk kwam het er regelmatig op neer dat de lokale agent ‘ja’ zei en ‘nee’ deed (al dan niet met gegronde redenen). Het behoeft geen uitleg dat dit de uitvoering van de politieopbouwtaken belemmerde en voor irritaties zorgde bij het KMar-personeel. Respondent 6 - EUPM ‘Soms was de samenwerking pijnlijk. Voordat je een les gaf, sprak je deze door met de lokale inspecteur die er bij zou zijn. Dan gaf je de les en dan werd je gewoon compleet onderuit gezaagd door dezelfde inspecteur, terwijl je vooraf volledig op één lijn zat. En dan besprak je dat met hem en dan werd daar hard om gelachen. Dat is best wel moeilijk, maar ja, de volgende les probeer je het gewoon weer. [..] Het waren vriendelijke lui, ze willen ook alles voor je doen, maar vaak worden ze teruggefloten van hogerhand. Ik had het idee dat ze ons zagen als noodzakelijk kwaad, omdat de EUPM vrij machtig is (zij kunnen mensen aannemen en ontslaan), en het een zaak was van de langste adem. Dat ze dachten van ‘zij gaan vroeg of laat weg uit het land en dan gaan we verder op onze eigen manier.’ Dat proefde je heel vaak, hoofdzakelijk bij de oudere verantwoordelijken. De jongere garde was veel meer welwillend dan de mensen die voor de oorlog ook al agent waren.’
4.4.2
Samenwerking met internationale collegae
In alle missies vond in meer of mindere mate samenwerking plaats met internationale collega’s; immers, het personeel binnen EUPM, SFIR en ISAF is afkomstig uit allerlei landen. Er zijn verschillende ervaringen opgedaan op het gebied van internationale samenwerking. Op microniveau, dat wil zeggen op het persoonlijke niveau, verliep de samenwerking over het algemeen goed, zij het dat de onderlinge communicatie af en toe lastig was (niet elke international was namelijk in voldoende mate onderlegd in een wereldtaal). Er moet echter wel opgemerkt worden dat tijdens EUPM ervaren werd dat het lastig samenwerken is met collegae uit (Oost-Europese) landen waar het werkniveau lager ligt dan in Nederland.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 103 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Respondent 2 - EUPM ‘Samenwerking is soms een moeilijk punt. Het aannemen van geld, corruptie dus, is een hot item in Bosnië. Je moet je ogen niet sluiten voor andere landen in Europa waar dat ook gebeurt. Als er vanuit die landen politiemensen naar dergelijke missies worden gestuurd, vinden zij het aannemen van geld niet raar want dat gebeurt in eigen landen ook. Met Franse, Engelse en Duitse collega’s heb je een bepaalde verbondenheid; zij zijn namelijk goed opgeleid, professioneel, deskundig, serieus, en integer (natuurlijk niet altijd, maar dat geldt ook voor personeel van de KMar). Er zijn andere landen in dergelijke missies die dat niveau niet halen en dan is het lastig om daar mee samen te werken, want die kijken heel anders tegen bepaalde zaken aan. Voor mij is het bijvoorbeeld uit den boze om tijdens diensttijden te drinken, voor andere mensen niet. Er waren namelijk bureaus die hoefde je na twaalf uur ’s middags niet meer te bellen, want die [EUPM’ers] zaten samen met de lokale SBS te drinken.’
Op macroniveau verliep de samenwerking op het gebied van politieopbouw veelal minder positief. In Irak en Afghanistan heeft ieder land zijn eigen ‘area of responsibility’; dat wil zeggen, dat ieder land verantwoordelijk is voor de opbouw van politie in een bepaald gebied (bijvoorbeeld een provincie). Echter, doordat er niet of nauwelijks enige coördinatie/sturing plaatsvindt van bovenaf (i.e. op nationaal niveau) opereert men vanuit zijn eigen referentiekader en naar eigen goeddunken, waardoor de verschillende lokale politiekorpsen van elkaar gaan afwijken in haar optreden en structuur. Daarnaast wordt doorgaans door elke actor (die zich met politieopbouw bezighoudt) spreekwoordelijk het wiel zelf uitgevonden, aangezien ervaringen niet met elkaar uitgewisseld worden. Kortom, er zou effectiever en efficiënter samengewerkt kunnen worden indien er (meer) coördinatie zou plaatsvinden. Respondent 1 - ISAF ‘We hadden met de Amerikanen en het Australische PRT contact voor de infrastructurele kant; zij bouwden namelijk een groot deel van de checkpoints en policesubstations. De samenwerking met hen verliep goed. Toen de Australiërs verkennend intrede deden in Uruzgan heb ik op hun verzoek een paar gesprekken met hen gevoerd om toe te lichten wat de lokale politiesituatie is. Ik heb hun gevraagd wat hun doelstelling was en zij wilden de politie gaan trainen, mentoren en monitoren. Ik heb toen tegen hen gezegd: ‘Wees welkom in deze wereld, maar oriënteer je heel goed wat er al op de markt is.’ Dat is het frappante van wat ik heb gezien, namelijk dat heel veel partijen proberen hetzelfde te bereiken, zonder dat het integraal gebeurt en van samenwerking sprake is. Daarom zijn we drie keer in de week een vergadering van een half uur gaan beleggen, waarbij de VS met al haar disciplines (Police Mentoring Team, Dyncorp, special forces), de KMar opleidingscoördinator, en mensen van het Nederlandse PRT, zitting in hadden om met elkaar af te stemmen van ‘waar loop jij tegen aan, wat ga jij doen, waar zit overlap’ om zodoende te bundelen en tot eenduidigheid te komen bij het opereren met de provinciale politie. Daarbij heb ik het nog niet over EUPOL die in januari is gekomen; dus op dit moment zijn de VS, de EU, Australië en Nederland in allerlei variëteiten bezig op het gebied van de politie in Uruzgan.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 104 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
4.4.3
Overdracht verantwoordelijkheden
Ten behoeve van de personele aflossing werd binnen de missies EUPM, SFIR en ISAF een rotatiesysteem gehanteerd. Dat wil zeggen dat KMar-functionarissen respectievelijk twaalf maand/vierenhalve maand/zes maand, hun politieopbouwtaken uitvoerden en deze taken vervolgens overdroegen aan collegae die deze taken voor eenzelfde periode gingen uitvoeren. Het overdragen van de betreffende taken duurde over het algemeen een aantal dagen, waarin de opvolger ingewerkt werd door zijn voorganger. Deze overdracht hield in dat de opvolger voorgesteld werd aan internationale collega’s en aan de lokale agenten waar diegene zaken mee moest gaan doen. Tevens werd men bijgepraat over de huidige stand van zaken aangaande de lokale situatie, de uitgevoerde werkzaamheden, lopende projecten etc. Daarnaast zijn binnen de SFIR en ISAF missie enkele detachementcommandanten op voorverkenning geweest. Dit hield in dat zij in hun opleidingstraject een aantal dagen in het missiegebied zijn geweest om zodoende een beeld te verkrijgen van de lokale situatie en zich daardoor konden voorbereiden op de uit te voeren taken onder de betreffende specifieke omstandigheden. Het inwerken van opvolgers is een belangrijke taak, omdat men in Nederland doorgaans geen idee heeft van wat men te wachten staat; met andere woorden, hoe de lokale omstandigheden zullen zijn, op welke wijze zij de politieopbouwtaken moeten gaan uitvoeren, welke doelstellingen gehaald moeten worden, wie de counterparts zijn waarmee zij moeten gaan werken etc. Door dit aldaar uitgelegd te krijgen, hoeft men dit niet zelf uit te zoeken (‘niemand plonst in het diepe’, aldus een ISAF-respondent) waardoor kostbare tijd verloren zou gaan en wordt voorkomen dat elke rotatie op zijn
eigen
manier
de
taken
uitvoert.
De
overdrachtsfase
is
daarmee
een
belangrijk
coördinatiemechanisme waarmee structuur kan worden aangebracht in de uitvoering van politieopbouwtaken. Immers, met het oog op de lokale politie is het van belang dat men op dezelfde voet verder werkt en dat doelstellingen en werkwijzen niet steeds aan verandering onderhevig zijn. Respondent 4 - SFIR ‘Wat we hebben proberen te doen was de lijn vast te houden. Dat was wel cruciaal, dat je niet elke vier maanden nieuwe focuspoints hebt, maar dat je focuspoints zet en dat je daar naar toe gaat werken.’
De EUPM en de ISAF missie zijn op het moment van schrijven nog niet beëindigd; dit geldt wel voor SFIR. De taken van de KMar in de Irakese provincie al-Muthanna zijn overgenomen door Engelse civiele agenten. Deze functionarissen zijn door de KMar opgevangen en hebben een aantal dagen met hen meegelopen om te zien hoe de taken uitgevoerd werden. Deze Engelse agenten gaven aan op dezelfde voet verder te gaan en daarbij zich meer te zullen gaan concentreren op het tactische niveau, aangezien de Irakese agenten op basisniveau reeds door de KMar waren opgeleid. Voor alle KMar-functionarissen die deelgenomen hebben aan één van de drie missies, geldt dat bij terugkomst in Nederland hun detachement ontbonden werd en dat zij doorgaans hun werkzaamheden vervolgden die voor de missie uitgevoerd werden. Door een enkeling zijn overigens presentaties gegeven over de betreffende missie aan personeel dat nog op uitzending moest. Onderstaand citaat, welke afkomstig is van een respondent die in de provincie Baghlan in Afghanistan
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 105 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
politieopbouwtaken heeft uitgevoerd, geeft treffend weer hoe de KMar-functionaris terugkijkt op de uitvoering van zijn of haar taken in Bosnië, Irak of Afghanistan. Respondent 5 - ISAF ‘De vraag blijft, helemaal nu we weg zijn als Nederlands PRT [lees: KMar], wat de man op straat doet met de dingen die wij hem hebben aangereikt…’
4.5
Resumé: Nederlandse politieopbouwervaringen
In dit hoofdstuk stond de vraag centraal hoe de daadwerkelijke uitvoering van politieopbouw- en hervormingstaken geschiedt; oftewel, welke ervaringen opgedaan zijn door Nederlandse militaire functionarissen bij het opbouwen van inheemse politiekorpsen. In bovenstaande paragrafen zijn de betreffende ervaringen van Nederlandse KMar-functionarissen die politieopbouwactiviteiten in Bosnië, Irak of Afghanistan hebben uitgevoerd, systematisch weergegeven. Derhalve zal voor de beantwoording van de onderzoeksvraag, dit hoofdstuk samengevat weergegeven worden. De selectie van KMar-functionarissen die op uitzending moesten, geschiedde op basis van vrijwilligheid of men werd aangewezen aan de hand van een lijst. Veelal waren de enige selectiegronden de benodigde rang en enkele jaren operationele ervaring met politiewerk. In de praktijk bleek dat, doordat er geen selectiegronden op het gebied van politieopbouw werden gesteld, personeel uitgezonden werd dat zich eerst de benodigde vaardigheden eigen moesten maken, voordat het kennis kon overdragen op de lokale politie. De opleiding, oftewel het ‘opwerktraject’, voor de missie bestond enerzijds uit militaire vaardigheden en anderzijds uit culturele aspecten. Hoewel deze voorbereidingstrajecten over het algemeen naar behoren verliepen, kan dit niet gezegd worden over de rotaties één tot en met vier van de SFIR-missie; in deze opleidingstrajecten ontbrak namelijk het aanleren van militaire vaardigheden, werd er niet of nauwelijks geoefend met het leidende krijgsmachtonderdeel, en was de opleiding niet toegespitst op de lokale situatie in Irak. Voor alle voorbereidingstrajecten gold dat deze van algemene aard waren en niet taakspecifiek. Dat wil zeggen dat er geen aandacht geschonken werd aan de wijze waarop en met welke middelen men de lokale politie moest opleiden. Eveneens waren doelstellingen en andere richtlijnen niet bekend tijdens het volgen van de opleidingen; deze informatie verkreeg men van hun voorgangers in het missiegebied of via het principe ‘aldoende leert men’ wat de effectiviteit en de efficiëntie van het uitgezonden personeel en hun werkzaamheden negatief beïnvloedde. De lokale veiligheidssituatie speelt een belangrijke rol bij de uitvoering van de politieopbouwtaken. Dit aspect bepaalt namelijk welke en op welke wijze dergelijke activiteiten uitgevoerd kunnen worden; zo waren in Afghanistan bijvoorbeeld geen voetpatrouilles met lokale agenten mogelijk. Zelfs, zo is in Irak gebleken, kan een onveilige situatie er voor zorgen dat werkzaamheden gericht op het verbeteren van de lokale politie worden gestaakt. In de drie cases droeg de politie bij aan de ordehandhaving. Echter, het begrip politie dient zeer ruim opgevat te worden aangezien de politie in Bosnië niet of nauwelijks enige gelijkenis vertoont met de politie in Irak en Afghanistan; zelfs tussen laatgenoemde landen verschilt de politie nog behoorlijk van elkaar. Gemene deler bij alle drie de politiekorpsen is het gebrek aan zelfinitiatief bij de agenten; leidinggevenden bepalen vrijwel alles. Het blijkt lastig te zijn om vast te stellen hoe de lokale bevolking
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 106 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
over hun eigen politie denkt; over het algemeen was men in geen van de landen positief over de politie. Dit had veelal te maken met de rol die de politie in het betreffende conflict had gespeeld, de corruptie die in de verschillende korpsen welig tierde, en het feit dan men afgeperst kon worden door lokale agenten. De opinie van de lokale bevolking over de internationale interventiemacht is eveneens lastig vast te stellen; over het algemeen kiest men voor de sterkste partij op dat moment in het betreffende gebied. In de onderlinge communicatie tussen de KMar-functionaris en de lokale agent, speelde de tolk een belangrijke rol. Zo vertaalde hij gesproken en/of geschreven woorden en was hij voor de Nederlandse functionarissen een vraagbaak op het gebied van culturele aspecten. Door de internationale
gemeenschap
zijn veel infrastructurele middelen gedoneerd aan de lokale
politiekorpsen. Echter, op het gebied van capaciteitsopbouw werden verschillende soorten problemen ervaren. Zo deden zich problemen voor die te maken hadden met a) een slechte afstemming van de geschonken middelen op de lokale situatie, b) een beperkte coördinatie tussen de verschillende donorlanden, en c) de wijze van distribueren en de wijze waarop lokale agenten omsprongen met de geschonken goederen. Eén van de lastigste taken die de Nederlandse functionarissen ervoeren tijdens hun uitzendingen, was het overbrengen van integriteit op de lokale agenten. Waarden en normen van agenten zijn nauw vervlochten met de lokale, heersende cultuur en zijn zeer moeilijk te veranderen. Corruptie en het hanteren van ongepast geweld zijn twee zaken waar KMarfunctionarissen veelvuldig mee te maken krijgen bij de uitvoering van politieopbouwactiviteiten. Gelet op het feit dat de lokale agenten beide aspecten veelal anders definiëren dan agenten in Nederland, ontstaat er voor de Nederlandse functionarissen een spanningsveld tussen enerzijds het respecteren van de lokale cultuur en anderzijds het niet kunnen toestaan van incorrect politioneel handelen. Alleen tijdens de ISAF-missie in Uruzgan heeft men zich met de rekrutering van agenten beziggehouden. De Afghaanse politie was zelf verantwoordelijk voor de levering van personeel; om er voor te zorgen dat het korps een afspiegeling van de lokale bevolking was, werd door KMarfunctionarissen aangegeven van welke stam en uit welke woonplaatsen men agenten wilde opleiden. Vrouwelijke agenten werden in Uruzgan niet gerekruteerd aangezien vrouwen in een dergelijke functie daar niet geaccepteerd worden. In Bosnië werden politieagenten veelal opgeleid door lokale instructeurs; KMar-functionarissen voerden daarom een ondersteunende rol uit in het trainingsproces. In Irak en Afghanistan daarentegen, werden lokale agenten door KMar-functionarissen opgeleid. Tijdens een tweeweekse opleiding werden de basis politievaardigheden aangeleerd. Bij het geven van trainingen werd een behoorlijk aanpassings- en inlevingsvermogen van de KMar-functionarissen gevraagd, aangezien de lokale agenten een (zeer) laag kennisniveau bezaten en de meeste analfabeet waren. In de praktijk bleek dat het geleerde doorgaans snel vergeten was door de lokale agenten. Het geven van adviezen geschiedde in de drie missies op een andere wijze en op een ander niveau. Echter, ondanks deze verschillen was het uitbrengen van adviezen sterk afhankelijk van de persoonlijke/vertrouwensband met de counterpart, aangezien de welwillendheid van de lokale agent en zijn organisatie (hoofdzakelijk) bepaalt in welke mate en over welke onderwerpen advies gegeven mag worden. De werkzaamheden van de KMar-functionarissen waren ter ondersteuning van de lokale politiekorpsen; de politieopbouwactiviteiten werden daarom in overleg met lokale leidinggevenden ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 107 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
uitgevoerd. In Irak en Afghanistan bleek echter dat de lokale politie elke vorm van training en hulp goedkeurde, waarmee de KMar een vrijbrief kreeg om naar eigen inzicht de politieopbouwtaken uit te voeren. Met betrekking tot de samenwerking met lokale agenten werden (in meerdere of mindere mate) twee type knelpunten ervaren, namelijk a) het opportunistische handelen van agenten, en b) het niet open staan voor adviezen en gemaakte afspraken niet nakomen. Beide aspecten belemmeren de opbouwactiviteiten en zorgen voor irritaties bij het KMar-personeel. Met betrekking tot de samenwerking met internationale collegae zijn verschillende ervaringen opgedaan. Op microniveau verloopt deze doorgaans goed, zij het dat de communicatie soms een struikelblok vormt en dat de samenwerking met internationals uit landen met een lager werkniveau dan in Nederland lastig is. Op macroniveau doen zich veelal problemen voor in de coördinatie van de politieopbouwwerkzaamheden wat ten koste gaat van de effectiviteit en de efficiëntie van de geleverde inspanningen. Binnen de drie missies werd een rotatiesysteem gehanteerd; personeel werd voor een aantal maanden uitgezonden, waarna zij afgelost werden door hun opvolgers. Tijdens deze aflossing, welke een aantal dagen duurde, werden de opvolgers ingewerkt door hun voorgangers. Deze overdrachtsfase is een belangrijk coördinatiemechanisme waarmee structuur kan worden aangebracht in de uit te voeren taken; het is namelijk van belang dat doelstellingen en werkwijzen niet wijzigen met elke rotatie. Bij terugkomst in Nederland werd elk KMar-detachement ontbonden en vervolgden de functionarissen hun betreffende functie die zij voor de uitzending bekleedden; door een enkeling werden overigens presentaties gegeven aan detachementen die nog op uitzending gingen.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 108 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Invloedsfactoren ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 110 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
‘The most important conclusion to be drawn from the experience of capacity building efforts in transition states in recent decades, is that there are no easy or quick ‘fixes’ in a police reform process’ - Harris, 2005:10
In de voorgaande hoofdstukken is respectievelijk beschreven uit welke componenten democratische politieopbouw
bestaat,
in
welke
missies
de
Nederlandse
krijgsmacht
(tot
op
heden)
politieopbouwtaken heeft uitgevoerd, en hoe de uitvoering van de uitgevoerde taken verliep. In dit hoofdstuk zal deze kennis gecombineerd worden om zodoende tot een beschrijving te komen welke factoren van invloed zijn op het opbouw- en hervormingsproces van inheemse politiekorpsen. Bij de beschrijving van invloedsfactoren dient niet uit het oog verloren te worden dat er allerlei soorten factoren zijn – zowel op strategisch- als operationeel niveau, en op macro- danwel microniveau – die dergelijke politieopbouwactiviteiten kunnen bevorderen of belemmeren. Om toch enige structuur aan te brengen in de analyse, is er voor gekozen om de verschillende factoren zoveel mogelijk te bespreken aan de hand van de vier componenten die in hoofdstuk twee van deze rapportage zijn weergegeven.
211
Een tweede aspect waar eveneens rekening mee moet worden
gehouden bij de weergegeven analyse is dat als er gesproken wordt over inheemse politieopbouw, er in feite gesproken wordt over het overbrengen van ‘democratic policing’ principes; oftewel, het doel van de politieopbouwactiviteiten is om een inheems politiekorps te creëren dat volgens (inter)nationale wetgeving, bepalingen en universele mensenrechten opereert en dat zijn taken op een responsieve wijze uitvoert, waarbij transparantie en het afleggen van verantwoordelijkheid belangrijke voorwaarden zijn. Dit betekent dat de factoren die beschreven worden invloed hebben op de realisatie van een dergelijk politiekorps. 5.1
Invloedsfactoren betreffende de component ‘voorbereiding missie’
Aan de uitvoering van politieopbouwactiviteiten, waarbij het niet uitmaakt van welke aard zij zijn en op welk niveau zij uitgevoerd worden, dient een (lange termijn) strategie ten grondslag te liggen. Met andere woorden, voordat men politiemissies uitvoert dient duidelijk te zijn wat de doelstellingen met betrekking tot het politiekorps zijn (hoe het korps dient te functioneren over een x aantal maanden, jaren, decennia), op welke niveaus (landelijk, regionaal, lokaal) welke taken uitgevoerd moeten worden, en welke actoren daar grotendeels bij betrokken zullen zijn. In de praktijk blijkt namelijk dat als een dergelijk plan niet uitgewerkt of bekend is bij de betrokken actoren, de vele uitgevoerde werkzaamheden niet effectief bijdragen aan de realisatie van het beoogde politiekorps; men werkt dan immers vanuit zijn eigen referentiekader en naar eigen inzicht, waardoor een inheems politiekorps gecreëerd wordt welke per regio verschilt in zowel de organisatiestructuur als in het optreden. Kortom, het creëren van een gedegen coördinatiemechanisme waarmee de verschillende betrokken actoren en de uitvoering van hun werkzaamheden gestructureerd worden, is een belangrijke bevorderende factor bij de uitvoering van politieopbouwwerkzaamheden. Voordat politiemissies worden uitgevoerd, dient positief vastgesteld te worden dat het ontvangende land achter de hervormingsplannen staat. Immers, in de praktijk blijkt dat de welwillendheid van de politieorganisatie bepaalt in hoeverre politieopbouwactiviteiten uitgevoerd kunnen worden en de resultaten ervan bestendigd blijven. Daarbij moet niet uit het oog worden 211
Zie figuur 1: Democratische opbouw/hervorming inheems politiekorps.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 111 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
5
verloren dat men niet mag verwachten dat de aangeboden hulp als hulp wordt ervaren door de lokale bevolking. De internationale interventiemacht is namelijk een (soort) bezettingsmacht (een al dan niet ‘heilzame bezetter’). Het is daarom van belang dat loyale, autochtone elites bij het proces betrokken worden en hun steun uitspreken over de politieopbouw. Er zal daarom in samenspraak (onder andere) vastgesteld moeten worden wie welke beslissingsbevoegdheden heeft (bijvoorbeeld in hoeverre de lokale autoriteiten zelf invloed hebben op het opbouwproces) en hoe de politie dient te functioneren; oftewel, de grenzen van ‘local ownership’ dienen vastgesteld te worden. Daarbij moet in gedachten worden gehouden dat zonder de welwillendheid van de lokale bevolking, er niet of nauwelijks politieopbouw mogelijk is; onwil, zo is ervaren, is een zeer belemmerende factor in het opbouwproces. De selectie en opleiding van personeel is een derde factor die van invloed is op de uitvoering van politieopbouwactiviteiten. Het behoeft geen uitleg dat het bevorderend werkt indien personeel weet hoe zij haar opgedragen taken moet uitvoeren en dit ook kan. Daarom dient bij de personeelsselectie allereerst nagegaan te worden aan welk soort personeel behoefte is in het betreffende uitzendgebied. Daarbij is het van belang dat onder andere gekeken wordt naar welke taken in het missiegebied uitgevoerd dienen te worden (opleiding/training van agenten, advisering, mentoring of monitoring), op welk(e) organisatieniveau(s) dit plaatsvindt (gaat het om het opleiden van straatagenten of om officieren), en wat het werkniveau van de lokale politie is (of zij al opleidingen hebben gevolgd; of er reeds ervaring is met het uitvoeren van politiewerk). Aan de hand van deze aspecten kan vervolgens bepaald worden welk type functionaris nodig is, zodat er iemand uitgezonden wordt met de passende werkervaring en het passende werkniveau waardoor deze kennis kan overbrengen op de lokale politieagenten. Daarnaast is het van belang dat personeel goed voorbereid wordt op de uitvoering van hun taken; dat men weet welke taken, met welke middelen en onder welke omstandigheden, uitgevoerd moeten gaan worden. Kortom, door het juiste personeel te selecteren en deze taakspecifiek op te leiden, wordt de effectiviteit en de efficiëntie van het uitgezonden personeel aanzienlijk vergroot. Een laatste factor die binnen deze component aandacht verdiend, is de uitzendduur van personeel dat politieopbouwactiviteiten uitvoert. In de praktijk blijkt namelijk dat het tijd kost om aan een bepaalde cultuur (met name een cultuur die ver van de Nederlandse afstaat) te wennen, evenals aan de lokale agenten, de zogenoemde ‘counterparts’, waar men mee samen dient te werken. Met name bij functionarissen die als adviseur of mentor optreden – zij dienen namelijk een zekere vertrouwensband op te bouwen met hun counterpart – is het van belang dat de uitzendduur zo lang mogelijk is (zes maanden wordt doorgaans als te kort bevonden), zodat lokale agenten niet steeds met andere adviseurs te maken krijgen; dit scheelt inwerktijd, uiteenlopende visies die eventueel ontstaan etc. Voor een functionaris die opbouwtaken van korte duur uitvoert (bijvoorbeeld tweeweekse trainingen), is een persoonlijke band met de lokale agent minder relevant, waardoor zijn uitzendtermijn al kan volstaan met enkele weken. Kortom, een langere uitzendduur, mits dit resulteert in een beter begrip van de lokale cultuur en een goede vertrouwensband met de counterpart, is een bevorderende factor. 5.2
Invloedsfactoren betreffende de component ‘lokale maatschappelijke veiligheid’
In de praktijk blijkt dat de veiligheidssituatie een zeer belangrijke rol speelt in het politieopbouwproces. Er kan gesteld worden dat deze situatie voorwaardenscheppend is voor de uitvoering van ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 112 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
politieopbouwtaken; met andere woorden, welke en op welke wijze opbouwactiviteiten uitgevoerd worden, wordt allereerst bepaald door de veiligheidssituatie. Immers, indien men zich niet vrijelijk kan bewegen in het missiegebied (vanwege bijvoorbeeld kans op aanslagen), is het meelopen met patrouilles – wat een wezenlijk onderdeel vormt van de opleiding van straatagenten – en de controle op hoe de agenten hun werkzaamheden uitvoeren, slechts beperkt mogelijk wat negatieve consequenties heeft voor de kwaliteit van de lokale politie. Het is zelfs gebleken dat vanwege onveiligheid voor het Nederlandse personeel, politieopbouwtaken tijdelijk werden gestaakt. Het streven naar een veilige en stabiele omgeving is daarom zeer belangrijk; een dergelijke situatie is namelijk onontbeerlijk bij de uitvoering van politieopbouwtaken. Daarnaast is een slechte veiligheidssituatie, dat wil zeggen een hoog geweldsniveau, in het missiegebied niet alleen een belemmerende factor voor de taakuitvoering van internationals, het belemmert eveneens het politieoptreden van de lokale agenten – en daarmee overigens indirect de uitvoering van politieopbouwtaken. Immers, optreden tegen zwaarbewapende criminele/terroristische groeperingen staat in groot contrast met het bestrijden van bijvoorbeeld woninginbraken en verkeersmisdrijven. Agenten dienen, voor het opereren op een dergelijk geweldsniveau, op een andere wijze opgeleid en van andere uitrusting voorzien te worden. Men kan zich daarom afvragen of de politie, zoals die in de westerse wereld functioneert, wel het juiste middel is om in dergelijke situaties de openbare orde te handhaven; oftewel, men kan zich afvragen of democratische politieopbouw wel past in een conflictgebied. Immers, een onveilige situatie in het missiegebied is een zeer belemmerende factor bij het opbouwen van inheemse politiekorpsen. 5.3
Invloedsfactoren betreffende de component ‘op- en/of inrichting inheems politiekorps’
Bij de oprichting danwel inrichting van een politiekorps dient rekening te worden gehouden met enerzijds de lokale context en anderzijds de specifieke eigenschappen van een politieorganisatie. Zo spelen onder andere de aanwezige criminaliteit, de taken van de aanwezige veiligheidsinstituties (denk aan het leger, maar bijvoorbeeld ook aan (stammen)milities), en de perceptie van de lokale bevolking over hoe een politie-instituut haar taken dient uit te voeren, een belangrijke rol in de ontwikkeling van een politieorganisatie. Daarnaast heeft de politieorganisatie ook invloed op de lokale context – aangezien agenten in behoorlijke mate kunnen ingrijpen in het maatschappelijke leven – waardoor zij een krachtig instrument is in de handen van overheden (i.e. haar machthebbers). Het opbouwen van politiekorpsen is daarom niet alleen een technische, maar ook een politieke exercitie. Deze culturele en politieke aspecten maken dat politieopbouwtaken niet eenvoudig uit te voeren zijn; politiemodellen die in de ene staat gehanteerd worden, kunnen immers niet zomaar overgezet worden in een andere staat. Er dient daarom geanalyseerd te worden wat men wil en wat mogelijk is. Kortom, bij inheemse politieopbouw is het zeer belangrijk dat een politiemodel geïmplementeerd wordt dat ten dele aan de lokale situatie is aangepast: dat er een politiekorps op/ingericht wordt die ‘past’ in de betreffende politieke en culturele context met inachtneming van democratische principes (wet en mensenrechten, transparantie, afleggen verantwoordelijkheid etc.) – hiermee staat of valt de uitvoering van alle politieopbouwtaken. In onderstaande paragrafen zal per specifieke opbouwtaak beschreven worden, welke factoren een bevorderende danwel belemmerende uitwerking hebben op de uitvoering ervan.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 113 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Tijdens het opbouwproces van inheemse politiekorpsen wordt door donorlanden veel geïnvesteerd in de lokale politie-infrastructuur (i.e. middelen die benodigd zijn om de politie effectief op te kunnen laten treden). In de praktijk worden op dit gebied verschillende problemen ervaren. Een groot deel van deze problemen (die in dit onderzoek naar voren kwamen) kunnen herleid worden tot een gebrek aan afstemming tussen enerzijds donorlanden onderling en anderzijds tussen donorland(en) en ontvangend land. Immers, problemen ontstaan a) door een verkeerde afstemming op de lokale behoeften en capaciteit (denk aan de verstrekking van technisch hoogstaande goederen of middelen die niet functioneel zijn in het betreffende gebied), b) doordat de verstrekking van middelen aanbodgestuurd verloopt en niet afgestemd wordt op de vraag (aangezien er geen plannen gemaakt worden wie welke middelen doneert, verstrekken donoren wat zij kunnen leveren), en c) doordat de distributie niet gecoördineerd plaatsvindt (waardoor spullen op de verkeerde plaats terechtkomen en niet voor de beoogde doeleinden gebruikt worden). Kortom, een goede afstemming tussen dat wat nodig is en dat wat geleverd kan worden, is een bevorderende factor bij de capaciteitsopbouw. Het aan lokale agenten bijbrengen dat zij in overeenstemming met de wet dienen te handelen en uitleggen dat het doel van hun functioneren het dienen van de samenleving is – met de daaruit voortvloeiende consequenties voor de uitvoering van de dagelijkse politietaken – is een zeer moeilijke taak binnen het politieopbouwproces; met name in staten waar weinig ervaring is met de beginselen van een rechtsstaat. Corruptie en het hanteren van ongepast geweld zijn aspecten die de integriteitopbouw binnen politiekorpsen behoorlijk belemmeren. Dit komt mede doordat beide aspecten moeilijk zijn te bestrijden door internationals vanwege (onder andere) het feit dat hun mandaat dit niet toestaat, men op basis van geruchten geen agenten kan berispen, en dat lokale agenten dergelijke misdragingen veelal niet als zodanig definiëren. Het veranderen van heersende normen en waarden in een samenleving is moeilijk, laat staan in een cultuur die ver van de westerse verwijderd is. Bij het rekruteren van agenten is het van belang dat men zorg draagt voor een representatief politiekorps; dat wil zeggen dat het personeelsbestand een afspiegeling is van de lokale bevolking (op kenmerken als geslacht en etniciteit). Daarnaast is het van belang dat mensen geworven worden met de benodigde kwaliteiten en zonder crimineel verleden. Echter, in de praktijk blijken deze eisen niet altijd haalbaar. Dit komt doordat men enerzijds tegen praktische problemen aanloopt – zoals het ontbreken van een soort gemeentelijke basis administratie of andersoortige administratiesystemen waarmee nagegaan kan worden wie de betreffende persoon en zijn verleden is – en anderzijds doordat de lokale situatie dit niet toestaat (denk aan het niet accepteren van vrouwelijke agenten in Irak en Zuid-Afghanistan) of moeilijk maakt (denk aan functies die in Bosnië vacant blijven, omdat moslims niet in Servisch gebied willen wonen en werken en vice versa). Het kennisniveau en de vaardigheden van de lokale agenten zijn de voornaamste factoren die bepalen hoe de uitvoering van de trainingswerkzaamheden geschiedt. Met andere woorden, deze aspecten bepalen welke lessen, op welk niveau en op welke wijze, gegeven dienen te worden. Bijvoorbeeld: analfabetisme onder agenten betekent dat men louter via gesproken woorden en het voordoen van handelingen, kennis kan overbrengen; en indien agenten opleidingen hebben gevolgd in bijvoorbeeld het buitenland of op politieacademies, dient men hun andere zaken bij te brengen dan ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 114 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
wanneer men geen ervaring heeft met politiewerk. Bij de uitvoering van trainingstaken wordt daarom een groot beroep gedaan op het aanpassings- en inlevingsvermogen van de internationals; het is daarom verstandig om, zoals eerder is beschreven, functionarissen uit te zenden die gedegen voorbereid zijn op de lokale omstandigheden zodat zij weten wat hun te wachten staat. Kortom, het kennisniveau en de vaardigheden die lokale agenten bezitten bij aanvang van de training, bepalen voor een groot deel hoe het trainingsproces er uit komt te zien. De persoonlijke/vertrouwensband met de counterpart (degene aan wie het advies wordt uitgebracht) heeft een grote invloed op de uitvoering van adviseringswerkzaamheden. Immers, in welke mate en met betrekking tot welke onderwerpen je advies kunt geven, wordt hoofdzakelijk bepaald door de welwillendheid van de ‘counterpart’, en niet door wat de internationale gemeenschap voor ogen heeft. In de praktijk is namelijk gebleken dat hoe goed de aangedragen adviezen ook mogen zijn, als men niet wil, gebeurt er de facto niets mee; oftewel, men zegt dan ‘ja’, maar doet ‘nee’. Kortom, de welwillendheid van lokale agenten, die positief beïnvloedt kan worden door de international, bepaalt welke adviezen uitgebracht kunnen worden en in hoeverre deze opgevolgd worden. Een laatste aspect die in het kader van de op-/inrichting van inheemse politiekorpsen aandacht behoeft is communicatie. De communicatie tussen de internationals en de lokale agenten is van invloed op de uitvoering van alle bovengenoemde taken. Immers, voor het overbrengen van kennis is goede communicatie cruciaal: men moet begrijpen wat de ander bedoelt. In de praktijk blijkt een goede communicatie veelal moeilijk te creëren zijn. Dit komt doordat het praten via tolken evenals een (hoge mate van) analfabetisme onder de doelgroep niet bevorderlijk werkt; leerstof kan alleen mondeling overgebracht worden, en het vertalen kost tijd waardoor de aandacht van rekruten tijdens het lesgeven vermindert. Overigens, de tolk kan (vanwege zijn etniciteit en leeftijd) een bevorderende danwel belemmerende invloed hebben op het onderlinge contact tussen de internationals en de lokale agenten. Daarnaast is ervaren dat zijn kennis over de lokale cultuur (met betrekking tot gewoontes, omgangsvormen) veelal goed van pas komt. Echter, de communicatie is, hoewel dit door allerlei aspecten zoveel mogelijk kan worden verminderd, een belemmerende factor bij het uitvoeren van politieopbouwwerkzaamheden. 5.4
Invloedsfactoren betreffende de component ‘langetermijnontwikkelingen’
Het uiteindelijke doel van inheemse politieopbouw is dat het lokale politiekorps zelfstandig op voldoende niveau kan opereren en dat zij in staat is om de lokale orde te handhaven. De tijd die voor dit ‘verzelfstandigingsproces’ nodig is, zal per korps verschillen; echter, vaststaat dat dergelijke processen geen ‘quick fixes’ zijn. Voor zover na te gaan was met het verworven onderzoeksmateriaal, zullen enkele factoren besproken worden die van invloed zijn op de ontwikkeling van een inheems politiekorps. Zoals bij de component ‘voorbereiding op de missie’ reeds is aangegeven, is het noodzakelijk dat voordat er begonnen wordt met het opbouwen van politiekorpsen, nagegaan wordt – met inachtneming van de lokale context – hoe dit op te richten korps er uit moet komen te zien (qua organisatiestructuur, materieel etc.), hoe het moet gaan functioneren in de lokale samenleving (qua takenpakket en de wijze waarop deze taken uitgevoerd moeten gaan worden), welke tijdslijn daarbij gehanteerd wordt (wanneer wat gerealiseerd dient te zijn) en welke actoren in dit proces betrokken ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 115 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
gaan worden (zowel lokale als internationale actoren). In de praktijk blijkt namelijk dat dergelijke documenten niet geschreven (of niet goed gecommuniceerd) worden waardoor de onderlinge coördinatie ver te zoeken is en de betrokken actoren naar eigen inzicht handelen; deze les werd zowel in Bosnië, Irak als in Afghanistan geleerd. Overigens, dergelijke plannen dienen niet alleen geschreven te worden op macroniveau met de internationale en lokale betrokken actoren, maar ook op microniveau; dat wil zeggen, voor de Nederlandse uitgezonden functionarissen. Aangezien gewerkt wordt met rotatiesystemen, dient voorkomen te worden dat de plannen voor het lokale politiekorps met elke rotatie veranderen. Daarnaast versnellen dergelijke plannen het ‘inwerkproces’ van een uitgezonden functionaris; immers, men hoeft bij aankomst in het missiegebied niet zelf te onderzoeken wat hij/zij daar kan gaan doen (wat in de praktijk echter doorgaans wel het geval is). Overigens, in dit proces kan de kennis/ervaring van de reeds uitgezonden functionarissen gebruikt worden. Immers, zij kunnen bij terugkomst in Nederland middels het geven van presentaties de nog uit te zenden functionarissen inlichten en voorbereiden op wat komen gaat. Aangezien de lokale agenten uiteindelijk zelfstandig dienen te functioneren, is het van belang dat zij tijdens het ‘verzelfstandigingtraject’ betrokken worden bij de uit te voeren opbouwtaken en dat zij langzamerhand steeds meer verantwoordelijkheden krijgen; oftewel, dat zij het initiatief nemen. Echter, bij het betrekken van lokale actoren in het opbouwproces dient met twee aspecten rekening te worden gehouden die veelal te maken hebben met het nastreven van eigenbelangen. Zo blijkt namelijk dat het handelen van lokale agenten doorgaans opportunistisch van aard is; internationale functionarissen worden gezien als ‘suikeroom’ en de lokale agent wil eigenlijk altijd ‘beter en mooier’ en handelt daar na. Het andere aspect betreft de onderlinge verstandhouding tussen de internationale actoren en de lokale politie. Voor het opbouwproces is het namelijk noodzakelijk dat er enige mate van vertrouwen tussen beide partijen is; dat men van elkaar weet dat gemaakte afspraken worden nagekomen. Echter, deze vertrouwensband is moeilijk te creëren en doorgaans niet aanwezig. Indien men materiële zaken belangrijker vindt dan democratische werkwijzen en men gemaakte afspraken niet nakomt, is het moeilijk om de lokale politie als volwaardige partner in het verzelfstandigingsproces te betrekken. Hierdoor wordt de voortgang van de opbouwtaken belemmerd en vertraagd. Voordat functionarissen politieopbouwtaken uit gaan voeren, is het van belang dat bij beide aspecten stilgestaan wordt, zodat men hierop ingesteld is en een juist verwachtingspatroon heeft. Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat de opinie van de lokale bevolking over ‘haar’ politie een belangrijk element is in de ontwikkeling van politiekorpsen. De politie behoort hun immers ten dienste te staan. Hoewel internationale en lokale actoren dit doel nastreven, is dit veelal niet duidelijk voor de lokale populatie. De mensen zijn veelal beducht voor de politie wat komt door de rol die zij heeft gespeeld in de recente geschiedenis (i.e. in het conflict, door corruptie etc.). Echter, de bevolking speelt een belangrijke rol bij de bestrijding van criminaliteit (een groot deel van de misdaden wordt namelijk opgelost door tips van de bevolking) en de politie heeft haar medewerking nodig. Het is daarom van belang dat er geïnvesteerd wordt in het imago van de politie middels (naar gelang mogelijk is) het gebruik van media, opendagen, scholenbezoeken, evaluaties onder de bevolking etc. Hoewel de resultaten van dergelijke inspanning veelal moeilijk te meten zijn, zullen deze zich uitbetalen op de lange termijn.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 116 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
5.5
Resumé: invloed hebbende factoren op het inheemse politieopbouwproces
In dit hoofdstuk stond de vraag centraal wat bevorderende danwel belemmerende factoren zijn bij de uitvoering van inheemse politieopbouwactiviteiten. Ter beantwoording van de onderzoeksvraag zal, aangezien deze factoren in bovenstaande paragrafen uitvoerig zijn beschreven, dit hoofdstuk samengevat weergegeven worden. Binnen de component ‘voorbereiding op de missie’ werden een viertal invloedsfactoren onderscheiden. Een eerste factor is het al dan niet aanwezig zijn van een coördinatiemechanisme. Het hanteren van een strategie waarin staat beschreven wat de doelstellingen met betrekking tot het inheemse politiekorps zijn (hoe het korps dient te functioneren over een x aantal maanden, jaren, decennia), op welke niveaus (landelijk, regionaal, lokaal) welke taken uitgevoerd moeten worden, en welke actoren daar grotendeels bij betrokken zullen zijn, komt de effectiviteit en de efficiëntie van de missie ten goede. In de praktijk blijkt namelijk dat betrokken actoren zonder een dergelijk coördinatiemechanisme naar eigen inzicht handelen en er daardoor verschillen ontstaan in het functioneren van de inheemse politie. Een tweede factor in het opbouwproces is de welwillendheid van de betrokken lokale actoren. Deze welwillendheid bepaalt namelijk welke en in hoeverre politieopbouwactiviteiten uitgevoerd kunnen worden; het betrekken van lokale actoren in het besluitvormingsproces is dan ook noodzakelijk. Overigens, er mag niet zomaar aangenomen worden dat de aangeboden hulp als zodanig wordt ervaren, aangezien de interventiemacht als een bezettingsmacht aangemerkt kan worden. De derde factor die is onderscheiden, heeft betrekking op de kwaliteit van het uitgezonden personeel. Het behoeft geen uitleg dat het bevorderend werkt indien personeel weet hoe zij haar opgedragen taken moet uitvoeren en dit ook kan. De personeelsselectie en de opleiding speelt hierbij een belangrijke rol: door uit te zenden personeel te selecteren en voor te bereiden met het oog op de uit te voeren taken in het missiegebied, evenals het organisatieniveau waarop de uitvoering plaatsvindt en het werkniveau van de politie aldaar, wordt de effectiviteit en de efficiëntie van het uitgezonden personeel aanzienlijk vergroot. De vierde en laatste factor binnen deze component betreft de uitzendduur van personeel dat politieopbouwactiviteiten uitvoert. In de praktijk blijkt namelijk dat het tijd kost om (aan) een bepaalde cultuur te wennen / te begrijpen, en een band met de ‘counterpart’ (de lokale agent waar mee samengewerkt dient te worden) op te bouwen. Een langere duur van de uitzending bevordert de uitvoering van de taken, aangezien de uitgezonden functionaris beter op de lokale situatie is ingespeeld. Binnen de component ‘lokale maatschappelijke veiligheid’ werd één invloedsfactor onderscheiden
die
van
invloed
is
op
het
inheemse
politieopbouwproces,
namelijk
de
veiligheidssituatie. Deze situatie is namelijk voorwaardenscheppend voor de uitvoering van politieopbouwtaken; oftewel, deze situatie bepaalt in eerste aanleg welke taken door het uitgezonden personeel uitgevoerd kunnen worden. In de praktijk is namelijk gebleken dat de mogelijkheid om mentor en monitor taken uit te voeren sterk afhankelijk is van het lokale geweldsniveau. Bovendien is de veiligheidssituatie niet alleen van invloed op de uitvoering van de werkzaamheden van het uitgezonden personeel, maar eveneens op het politieoptreden van de lokale agenten (en daarmee indirect op de uitvoering van politieopbouwtaken). Een hoog geweldsniveau betekent namelijk dat agenten op een andere wijze opgeleid en uitgerust dienen te worden om hun opgedragen taken uit te
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 117 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
kunnen voeren. Overigens, in dat geval is het de vraag of er dan nog sprake is van politieopbouw. Kortom, een veilige en stabiele omgeving is onontbeerlijk bij de uitvoering van politieopbouwtaken. Bij de component ‘op- en/of inrichting van een inheems politiekorps’ werden per opbouwactiviteit / fase invloedsfactoren onderscheiden. De eerste factor die het politieopbouwproces beïnvloedt, is de aanpassing van het te implementeren politiemodel aan de lokale context. Immers, door culturele (zoals aanwezige criminaliteit en andere veiligheidsinstituties, en de perceptie van de bevolking over de rol van politie in de samenleving) en politieke aspecten kunnen politiemodellen die in de ene staat worden gehanteerd, niet zomaar overgezet worden in een andere staat; deze dienen ten dele, met inachtneming van democratische principes, aan de lokale context aangepast te worden. Het behoeft geen uitleg dat een ‘passend’ politiemodel de uitvoering van het opbouwproces bevordert. Een tweede invloedsfactor die onderscheiden is en betrekking heeft op de capaciteitsopbouw, is de afstemming tussen donorlanden onderling en tussen donorland en ontvangende land. In de praktijk blijkt namelijk dat, a) doordat er geen afstemming plaatsvindt op de lokale behoefte en capaciteit, b) de verstrekking van middelen aanbodgestuurd verloopt, en c) de distributie ongecoördineerd plaatsvindt, gedoneerde middelen niet of op verkeerde wijze worden gebruikt door de lokale politie. De lokale (politie)cultuur is een derde invloedsfactor die binnen deze component is onderscheiden. In de praktijk blijkt het namelijk moeilijk te zijn om heersende normen en waarden te veranderen, vooral met betrekking tot corruptie en het hanteren van ongepast geweld. Hierdoor wordt de uitvoering van integriteitopbouwactiviteiten erg bemoeilijkt. Daarnaast is de lokale cultuur eveneens van invloed op het rekruteringsproces. De heersende cultuur bepaalt namelijk of vrouwen en bepaalde (minderheids)bevolkingsgroepen wel of niet geaccepteerd worden als politieagent. Een vierde invloedsfactor die onderscheiden is en betrekking heeft op de uitvoering van trainingwerkzaamheden, is het kennisniveau en de vaardigheden van lokale agenten. De aanwezige kennis en vaardigheden bij aanvang van de training bepalen namelijk welke lessen, op welk niveau en op welke wijze, gegeven dienen te worden. Daarbij moet opgemerkt worden dat bij een laag kennisniveau, een groot beroep wordt gedaan op het aanpassings- en inlevingsvermogen van het uitgezonden personeel. De persoonlijke/vertrouwensband die een uitgezonden functionaris heeft met zijn counterpart is een vijfde factor die van invloed is op het opbouwproces. Deze band bepaalt namelijk in welke mate en met betrekking tot welke werkzaamheden advies gegeven mag worden en, tot op zekere hoogte, in hoeverre deze wordt opgevolgd. Een zesde en tevens laatste factor die bij deze component is onderscheiden, is de communicatie. In de praktijk blijkt dat de communicatie tussen uitgezonden personeel en lokale agenten, hoewel dit door allerlei aspecten zoveel mogelijk kan worden verminderd, veelal een belemmerende factor is bij het uitvoeren van politieopbouwwerkzaamheden; het vertalen kost tijd, men begrijpt elkaar niet goed, en in het geval van analfabetisme kan kennis alleen mondeling (en via gebaren) overgebracht worden. Met betrekking tot de component ‘langetermijnontwikkeling’ kan gesteld worden dat opbouwactiviteiten uiteindelijk dienen te leiden tot een lokaal politiekorps dat zelfstandig op voldoende niveau
kan
opereren
en
instaat
is
om
de
lokale
orde
te
handhaven.
Hoe
lang
dit
‘verzelfstandigingsproces’ duurt verschilt per korps, echter, vaststaat dat dergelijke processen geen ‘quick fixes’ zijn. Een eerste factor die invloed heeft op dit verzelfstandigingsproces en binnen deze component is onderscheiden, is het al dan niet hanteren van een opbouwstrategie die aangepast ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 118 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
wordt aan het verloop van het opbouwproces. Deze factor heeft invloed op de effectiviteit en de efficiëntie van de uitgevoerde opbouwtaken en daarmee op het ontwikkelingsproces van het inheemse politiekorps. Immers, een strategie vormt een belangrijk coördinatiemiddel bij de uitvoering van politieopbouwtaken waarmee voorkomen kan worden dat, doordat betrokken actoren naar eigen inzicht gaan handelen, de politie per (verantwoordelijkheids)regio anders opgeleid wordt. Aangezien de Nederlandse krijgsmacht binnen politiemissies met rotatiesystemen werkt, is het bevorderlijk dat dergelijke strategieën ook geschreven worden voor de uit te voeren taken van het Nederlandse personeel. In de praktijk blijkt namelijk dat uitgezonden functionarissen bij aankomst in het missiegebied veelal eerst zelf moeten uitzoeken welke taken zij kunnen gaan uitvoeren. Hierdoor gaat tijd verloren en ontstaat een grote kans dat de doelstellingen met betrekking tot de lokale politie wijzigen; beide aspecten komen de efficiëntie van de uitgevoerde taken niet ten goede. Het handelen van de lokale agenten is een tweede invloedsfactor, welke binnen deze component is onderscheiden, en heeft betrekking op hun deelname in het verzelfstandigingsproces. Lokale agenten handelen namelijk veelal vanuit opportunistisch oogpunt en het is doorgaans moeilijk om met hen een vertrouwensband op te bouwen (omdat gemaakte afspraken niet na worden gekomen). Door deze beide aspecten welke veelal te maken hebben met het nastreven van eigenbelangen, kan het opbouwproces behoorlijk belemmerd en vertraagd worden. Immers, door dit handelen van agenten, is het moeilijk om de lokale politie als volwaardige partner in het verzelfstandigingsproces te betrekken. De derde en laatste factor die in dit onderzoek is onderscheiden en die van invloed is op de langetermijnontwikkeling van de politie, is de opinie van de lokale bevolking over ‘haar’ politiekorps. Immers, de bevolking speelt een belangrijke rol bij de bestrijding van criminaliteit, waardoor de politie haar medewerking nodig heeft en deze moet zien te verkrijgen in het opbouwproces. Echter, dit is geen gemakkelijke taak aangezien uit de praktijk blijkt dat de bevolking veelal beducht is voor de politie vanwege de rol die zij gespeeld heeft in de recente geschiedenis.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 119 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Conclusies & aanbevelingen ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 120 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
‘In het algemeen kan gesteld worden dat het ‘succes’ van een bezetting uit het oogpunt van de bezettingsmacht een zekere mate van medewerking vergt van de zijde van inheemse elites, dat wil zeggen leidinggevenden die een zeker aanzien genieten en op enig gezag kunnen bogen bij hun onderhorigen of achterban.’ - Lammers, 2005:19
De Nederlandse krijgsmacht draagt sinds het einde van de Koude Oorlog in toenemende mate bij aan de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. Echter, bij aanvang van dit onderzoek was niet of nauwelijks bekend welke precieze bijdragen door de krijgsmacht zijn geleverd en welke ervaringen daarbij zijn opgedaan. Dit onderzoek is uitgevoerd om enerzijds op deze vragen antwoord te geven, en om anderzijds, gebruikmakend van de beantwoording van deze vragen, factoren te onderscheiden die de uitvoering van politieopbouwactiviteiten beïnvloeden. In
dit
hoofdstuk
worden
de
antwoorden
van
de
verschillende
onderzoeksvragen
bijeengebracht om zodoende de vraagstelling die in dit onderzoek centraal stond te beantwoorden, namelijk ‘Welke strategie hanteert de Nederlandse krijgsmacht bij de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen en welke uitvoeringsmodaliteiten en welke externe factoren beïnvloeden de implementatie’. Vanwege het feit dat deze vraag uit twee subvragen bestaat over enerzijds de strategie en anderzijds de factoren die invloed uitoefenen op de implementatie ervan, zal de beantwoording van de onderzoeksvraag in twee paragrafen plaatsvinden. Daarnaast zullen aan het slot van dit hoofdstuk enkele aanbevelingen worden gedaan ten aanzien van de inzet van de Nederlandse krijgsmacht op het gebied van inheemse politieopbouw. 6.1
De Nederlandse strategie inzake inheemse politieopbouw
Door het groeiende besef dat veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, is de hervorming van inheemse veiligheidssectoren, waar de politie onderdeel van uit maakt, een belangrijk onderdeel gaan vormen van Nederlandse hulp aan onstabiele staten. Deze hulp houdt in dat Nederland betreffende staten voorziet van financiële en materiële middelen en/of dat zij personeel ter beschikking stelt, zoals trainers en deskundigen, voor de begeleiding en uitvoering van opbouw/hervormingstaken. Zodoende is de Nederlandse krijgsmacht veelvuldig ingezet om dergelijke hulp te leveren. Sinds 1989, het jaar waarin de Koude Oorlog ten einde kwam, zijn door defensie zeventien missies uitgevoerd – welke ontplooid waren in twaalf landen op de continenten Europa, Azië, Afrika en Noord-Amerika – waarin militairen bijgedragen hebben aan de opbouw van inheemse politiekorpsen. Al deze missies zijn (op één na) in multilateraal verband uitgevoerd; dat wil zeggen, de Nederlandse bijdrage vond plaats in het kader van een VN, NAVO, danwel EU missie, waardoor de strategie reeds bepaald was danwel in gezamenlijkheid met de betrokken partners geschreven werd. Echter, doordat inheemse politieopbouw sinds de jaren ’90 steeds meer aandacht krijgt en Nederland ook bilateraal is gaan bijdragen aan SSR, heeft defensie gaandeweg een eigen visie ontwikkeld hoe een veiligheidssector, en daarmee lokale politie, opgebouwd dient te worden. Een belangrijk kenmerk van de zogenoemde veiligheidssectorvisie is dat Nederland bij voorkeur in multilateraal verband optreedt. Dit gegeven komt voort uit de zienswijze dat inspanningen in deze sector een lange termijn inzet vragen en, om de continuïteit van deze inspanningen te waarborgen, Nederland afgelost kan worden door andere donorlanden. Dientengevolge wordt donorcoördinatie met betrekking tot doelstellingen, werkwijzen en capaciteit van wezenlijk belang ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 121 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
6
geacht. Een ander belangrijk kenmerk van de Nederlandse visie is dat voordat eventuele toezeggingen tot steun worden gedaan, een grondige analyse wordt gemaakt van de uitwerking van de betreffende hulp. Inspanningen in de veiligheidssector worden namelijk als politiek zeer gevoelig gezien aangezien het invloed heeft op de lokale machts- en middelenverdeling. Een derde kenmerk is dat het doel van politieopbouw het creëren van politiekorpsen dient te zijn die hun wettelijk gemandateerde taken op een effectieve en professionele wijze kunnen uitvoeren waarbij zij onder politieke en democratische controle staan; oftewel, er dient sprake te zijn van democratische politieopbouw. Welke politiestructuur daarvoor geïmplementeerd dient te worden, wordt als context afhankelijk beschouwd mits aan de democratische voorwaarden wordt voldaan; dat wil zeggen, er dient een organisatie gecreëerd te worden die ten dele aangepast is aan de lokale omstandigheden. Een vierde kenmerk is dat in het hervormingsproces van veiligheidssectoren ‘local ownership’ centraal moet staan; Nederlandse functionarissen zijn er louter ter ondersteuning. Dit komt voort uit de zienswijze dat de lokale betrokken actoren uiteindelijk degene zijn aan wie de verantwoordelijkheid wordt overgedragen. Het wordt daarom van groot belang geacht dat zij achter de hervormingsplannen staan (wat onder andere betekent dat zij een stem moeten hebben in het besluitvormingsproces) en dat zij zich actief inzetten voor de realisatie ervan. Een goede samenwerkings- en vertrouwensband wordt daarbij noodzakelijk geacht. Een vijfde kenmerk, welke overigens met de vorige samenhangt, is dat bij aanvang van de hervormingsactiviteiten een nationaal veiligheidsplan wordt ontwikkeld. Dit plan, waarin de visie (i.e. welke instituties opgericht/hervormd worden, welke taken deze moeten gaan uitvoeren) op de veiligheidssector staat beschreven evenals hoe deze visie gestalte moet krijgen (i.e. welke activiteiten uitgevoerd moeten worden), dient door lokale betrokken actoren geschreven te worden – indien nodig met hulp van Nederlandse (militaire) ambtenaren. Dit veiligheidsplan dient vervolgens als mechanisme waarmee de opbouw en/of hervormingsactiviteiten in het betreffende land worden gecoördineerd. Bovenstaande in ogenschouw nemende kan geconcludeerd worden dat er door de Nederlandse krijgsmacht geen eigen strategie wordt gehanteerd inzake de opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen. Het enige beleid dat op dit gebied gevormd is, bestaat uit de zojuist beschreven algemene aspecten betreffende het hervormen van inheemse veiligheidssectoren. Dit betekent dat per missie wordt bepaald welke bijdrage – dat wil zeggen, welke activiteiten, door welke personen
in
welke
tijdspanne
worden
uitgevoerd
–
wordt
geleverd
in
het
inheemse
politieopbouwproces. Op welke wijze deze activiteiten moeten worden gaan uitgevoerd (bijvoorbeeld hoe met belangen van lokale autoriteiten rekening moet worden gehouden, of hoe met lokale autoriteiten om moet worden gegaan indien zij niet willen meewerken) en tot welke concrete resultaten deze dienen te leiden (bijvoorbeeld aan welk niveau van ordehandhaving moet worden voldaan, of in hoeverre corruptie van lokale agenten moet worden getolereerd), wordt doorgaans overgelaten aan de verantwoordelijke commandant en zijn ondergeschikten in de betreffende missie. 6.1.1
De Nederlandse strategie in theoretisch perspectief
Zoals in dit onderzoek is gesteld, worden inheemse politieopbouwtaken veelal in een bijzondere context uitgevoerd.
212
212
Indien politieopbouw namelijk deel uitmaakt van een militaire (vredes)missie, is
Zie paragraaf 2.2 ‘De ‘bezettende’ interventiemacht’ in deze rapportage.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 122 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
er sprake van een bezettingscontext; er wordt immers, al dan niet met toestemming, een inbreuk gepleegd op de soevereiniteit van een staat. Veelal is er sprake van een ‘heilzame’ bezetting van constructieve aard. Bij dergelijke bezettingen, zo is beschreven, is het van belang dat er samenwerking tot stand komt met inheemse elites, oftewel, met betrokken actoren. Om deze samenwerking te creëren dient met vijf aspecten (i.e. respect voor lokale actoren, lokaal eigendomsrecht, voorzien in capaciteit en veiligheid, eensgezindheid over staatsverband, en democratisch gezindheid en bedrevenheid bij inheemse elites) rekening gehouden te worden en heeft de bezetter drie middelen tot haar beschikking (i.e. dwangmiddelen, gezag en lokmiddelen) (Lammers, 2005). Vergelijken we de Nederlandse veiligheidssectorvisie met deze aspecten dan kan geconcludeerd worden dat de eerste drie aspecten veel nadruk krijgen. Nederland acht het namelijk van belang dat inheemse elites inspraak hebben in het hervormingsproces en dat zij hier eveneens de verantwoording voor dragen. De Nederlandse strategie stelt nadrukkelijk dat de aanwezigheid en de uitvoering van opbouwwerkzaamheden in betreffende staten louter ter ondersteuning van de lokale overheden zijn; of deze ook zo door de lokale bevolking worden ervaren is een tweede. Daarnaast zijn het doneren van middelen, zodat de politie haar taken kan uitvoeren, en het creëren van een veilige situatie in het betreffende land, uitgangspunten van de Nederlandse opbouwactiviteiten. Echter, aangaande laatste twee aspecten wordt in de Nederlandse visie geen aandacht besteed, althans, er wordt niet specifiek rekening mee gehouden. Hoewel gesteld wordt dat er democratische politie gecreëerd dient te worden en dat lokale actoren achter de hervormingsplannen dienen te staan, maakt het, zoals de praktijk laat zien in onder andere Irak en Afghanistan, niet uit of betrokken actoren over democratische vaardigheden beschikken en of zij een democratische staatsvorm ambiëren. Daarmee rijst de vraag in hoeverre er sprake is van een vrijwillig samenwerkingsverband met de lokale autoriteiten (zoals in de visie wordt nagestreefd) in dergelijke opbouwmissies. Beide aspecten hebben, zo blijkt uit de praktijkervaringen van uitgezonden militaire functionarissen, daarentegen wel consequenties voor de uitvoering van politieopbouwtaken (zie daarvoor de volgende paragraaf). Kijken we naar de beschikbare bezettingsmiddelen en het gebruik hiervan door de Nederlandse krijgsmacht, dan kan geconcludeerd worden dat voor het merendeel lokmiddelen worden gehanteerd en in zeer geringe mate dwangmiddelen. Met betrekking tot laatstgenoemde is het namelijk zo dat in eerste instantie geen geweld wordt gehanteerd tenzij de veiligheid van het Nederlandse personeel in gevaar is. Echter, indirect vormt de dreiging met geweld wel een pressiemiddel en versterkt het de machtspositie van de Nederlandse militairen in de onderlinge samenwerking met lokale actoren. Eerstgenoemde, lokmiddelen, vormt het grootste bestanddeel van de Nederlandse strategie. Immers, de medewerking van de lokale betrokken actoren wordt voor een aanzienlijk deel gewonnen door hen van middelen te voorzien – zoals infrastructuur, voertuigen, kledij, uitrusting etc. – en door kennis aan hen over te dragen – zoals vaardigheden en denkwijzen met betrekking tot de uitvoering van politiewerkzaamheden. Uit de veiligheidssectorvisie blijkt dat de Nederlandse interventie dient te bogen op rationeel-pragmatisch gezag van de lokale betrokken actoren. Dit type gezag houdt in dat bevelen worden gehoorzaamd niet vanwege de machtspositie die de bezetter heeft, maar omdat het gehoorzamen ervan door de lokale actoren als zinnig/nuttig wordt ervaren aangezien dit leidt tot het bereiken van bepaalde doeleinden. Echter, of de Nederlandse inzet ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 123 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
in de drie onderzochte missies kon bogen op dit type gezag, kon niet worden vastgesteld in dit 213
onderzoek.
Vanuit theoretisch oogpunt kan geconcludeerd worden dat de Nederlandse strategie gericht is op de medewerking van autochtone elites. De militaire aanwezigheid is immers gericht op de ondersteuning
van
lokale
overheden
bij
het
hervormings-
danwel
opbouwproces
van
veiligheidsinstituties (zoals de politie). Hoewel er in enige mate gebruik wordt gemaakt van geweldsmiddelen, en gezag een belangrijk element in de strategie is, berust het creëren van samenwerkingverbanden voor een groot deel op het hanteren van lokmiddelen; het creëren van goodwill vormt een belangrijk onderdeel van de Nederlandse veiligheidssectorvisie en daarmee ook van inheemse politieopbouw. 6.2
Invloedsfactoren bij de uitvoering van inheemse politieopbouwactiviteiten
In bovenstaande paragrafen is de eerste subvraag beantwoord, namelijk welke strategie de Nederlandse krijgsmacht hanteert bij de opbouw van inheemse politiekorpsen. Nu zal de tweede subvraag, namelijk welke factoren van invloed zijn op de implementatie van deze strategie, beantwoord worden. In de zeventien missies waarin Nederlandse militaire functionarissen bijgedragen hebben aan de opbouw van inheemse politiekorpsen, bestonden de uitgevoerde activiteiten veelal uit enerzijds het bijbrengen
van
basis
politievaardigheden
aan
lokale
agenten
middels
training
en
mentoring/monitoring, en anderzijds het adviseren van lokale politieleidinggevenden (op verschillende organisatieniveaus) bij de uitvoering van hun dagelijkse politiewerkzaamheden. Op de uitvoering van deze inheemse politieopbouwtaken zijn, zo bleek in dit onderzoek, verschillende bevorderende danwel belemmerende factoren van invloed. Zo zijn binnen de component ‘voorbereiding op de missie’ vier invloedsfactoren onderscheiden. Het hanteren van een strategie waarin staat beschreven wat de doelstellingen met betrekking tot het inheemse politiekorps zijn, op welke niveaus welke taken uitgevoerd moeten worden, en welke actoren daar grotendeels bij betrokken zullen zijn, is een factor die het opbouwproces bevordert. Immers, het coördineren van dergelijke aspecten – waardoor onder andere wordt voorkomen dat donoren langs elkaar heen werken – komt de effectiviteit en de efficiëntie van het opbouwproces ten goede. Een tweede factor die het opbouwproces beïnvloedt, is de welwillendheid van de betrokken lokale actoren. Deze welwillendheid bepaalt namelijk welke en in hoeverre politieopbouwactiviteiten uitgevoerd kunnen worden. De derde factor die is onderscheiden, heeft betrekking op de kwaliteit van het uitgezonden personeel. Het behoeft geen uitleg dat het bevorderend werkt indien personeel weet hoe zij haar opgedragen taken moet uitvoeren en dit ook kan. De vierde en laatste factor binnen deze component betreft de uitzendduur van personeel dat politieopbouwactiviteiten uitvoert. Een langere duur van de uitzending bevordert namelijk de uitvoering van (adviseurs)taken, aangezien de uitgezonden functionaris beter op de lokale situatie en zijn counterpart is ingespeeld.
213
Aangezien in het kader van dit onderzoek louter Nederlandse (militaire) ambtenaren zijn geïnterviewd, kan de onderzoeker alleen op hun inschatting afgaan. Echter, bijna alle respondenten gaven aan dat zij niet hebben kunnen vaststellen hoe de betrokken actoren tegen de interventiemacht en haar werkzaamheden aankeken. Immers, hoewel lokale actoren doorgaans zeggen blij te zijn met de interventie, vragen respondenten zich af in hoeverre dit gemeend is aangezien men veelal uit is op materieel gewin. Daarnaast werd aangegeven dat de mening per lokale agent verschilt, waardoor een algemene indicatie moeilijk te geven is. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 124 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Binnen de component ‘lokale maatschappelijke veiligheid’ is één factor onderscheiden die van invloed is op het opbouwproces, namelijk de veiligheidssituatie. Het lokale geweldsniveau en de intensiteit van het geweld bepalen namelijk in eerste aanleg welke taken door het uitgezonden personeel uitgevoerd kunnen worden. Tevens heeft de veiligheidssituatie invloed op het lokale politieoptreden en daarmee indirect op de uitvoering van opbouwtaken. Bij de component ‘op- en/of inrichting van een inheems politiekorps’ zijn per opbouwactiviteit invloedsfactoren onderscheiden. De eerste factor die het politieopbouwproces positief beïnvloedt is de aanpassing van het te implementeren politiemodel, met inachtneming van democratische principes, aan de lokale culturele en politieke context. Een tweede invloedsfactor die onderscheiden is en betrekking heeft op de capaciteitsopbouw, is de afstemming tussen donorlanden onderling en tussen donorland en ontvangende land over de te doneren middelen; indien dit niet gebeurt, is de kans groot dat middelen niet of op verkeerde wijze worden gebruikt door de lokale politie. De lokale (politie)cultuur is een derde factor en heeft invloed op de integriteitopbouw. Heersende normen en waarden zijn namelijk moeilijk te veranderen, vooral met betrekking tot corruptie en het hanteren van ongepast geweld. Daarnaast is de lokale cultuur eveneens van invloed op het rekruteringsproces. Een vierde
invloedsfactor
die
onderscheiden
is
en
betrekking
heeft
op
de
uitvoering
van
trainingwerkzaamheden, is het kennisniveau en de vaardigheden van lokale agenten. Beide aspecten bepalen namelijk welke lessen op welk niveau en op welke wijze gegeven dienen te worden. De persoonlijke/vertrouwensband die een uitgezonden functionaris heeft met zijn counterpart is een vijfde factor die van invloed is op het opbouwproces. Deze band bepaalt namelijk in welke mate en met betrekking tot welke werkzaamheden advies gegeven kan worden en, tot op zekere hoogte, in hoeverre deze wordt opgevolgd. Een zesde en tevens laatste factor die bij deze component is onderscheiden, is de onderlinge communicatie tussen uitgezonden personeel en lokale agenten. Hoewel dit door allerlei aspecten zoveel mogelijk kan worden verminderd, kost het vertalen tijd, begrijpt men elkaar minder goed, en in het geval van analfabetisme kan kennis alleen mondeling (en via gebaren) overgebracht worden. Met betrekking tot de component ‘langetermijnontwikkeling’ zijn drie invloedsfactoren onderscheiden. Een eerste factor die positieve invloed heeft op het verzelfstandigingsproces van de lokale politie, is het hanteren van een opbouwstrategie die aangepast wordt aan het verloop van het opbouwproces. Hiermee kan (voor een groot deel) voorkomen worden dat betrokken internationale actoren naar eigen inzicht gaan handelen waardoor de politie per (verantwoordelijkheids)regio anders opgeleid wordt. Ook voorkomen dergelijke strategieën dat per rotatie de uitgevoerde taken wijzigen. Het handelen van de lokale agenten is een tweede invloedsfactor en heeft betrekking op hun deelname in het verzelfstandigingsproces. Indien lokale agenten handelen vanuit eigenbelang wordt het betrekken van de lokale politie als volwaardige partner in het verzelfstandigingsproces bemoeilijkt, wat leidt tot een belemmering en vertraging van het opbouwproces. De derde en laatste factor die in dit onderzoek is onderscheiden en die van invloed is op de langetermijnontwikkeling van de politie, is de opinie van de lokale bevolking over ‘haar’ politiekorps. Aangezien men veelal beducht is voor de politie, vanwege de rol die zij heeft gespeeld in de recente geschiedenis, is het voor de lokale politie veelal moeilijk om legitiem te worden bevonden door de lokale bevolking. Deze legitimiteit is echter wel nodig, want de bevolking speelt een belangrijke rol bij de bestrijding van criminaliteit. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 125 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Met in achtneming van het beperkte aantal cases en interviews kan geconcludeerd worden dat er een behoorlijk
aantal factoren
van invloed
is op de uitvoering
van inheemse
politieopbouwactiviteiten. Hoewel deze factoren verschillend van aard zijn, komen ze mijns inziens voort uit vier kernmerkende elementen van inheemse politieopbouw. Een deel van de onderscheiden invloedsfactoren hebben namelijk te maken met het feit dat dergelijke activiteiten in een ‘vreemd’ land worden uitgevoerd waar een andere cultuur heerst, andere normen en waarden worden gehanteerd, en een andere taal wordt gesproken; oftewel, dat opbouwtaken worden uitgevoerd in een andere context. Een ander deel van de factoren komt voort uit het gegeven dat bij de uitvoering van inheemse politieopbouw doorgaans een behoorlijk aantal actoren betrokken zijn, zowel op internationaal, nationaal en lokaal niveau, waardoor de uitvoering van opbouwwerkzaamheden niet vanuit een centraal punt plaatsvindt. Een derde element waar invloedsfactoren uit voortkomen, is dat politieopbouw veelal in onveilige en onstabiele staten plaatsvindt; dat wil zeggen in gebieden waar conflicten net beëindigd zijn danwel op de achtergrond sluimeren waardoor de veiligheid van de bevolking en uitgezonden personeel niet gegarandeerd is. Een vierde en laatste aspect waar invloedsfactoren aan toegeschreven kunnen worden, is het gegeven dat politieopbouwactiviteiten uitgevoerd worden door mensen en voor een groot deel gericht zijn op (het veranderen van) mensen waardoor de uitvoering van opbouwtaken geen technische, rationele exercitie is. 6.3
Aanbevelingen
Aan het slot van dit hoofdstuk kunnen aan de hand van bovenstaande conclusies een aantal aanbevelingen worden gedaan ten aanzien van de inzet van de Nederlandse krijgsmacht op het gebied van inheemse politieopbouw. Het doel van onderstaande adviezen is dat deze bijdragen aan een effectieve en efficiënte inzet van Nederlandse militairen in het kader van inheemse politieopbouw. I.
Formulering van een concrete, reële inheemse politieopbouwstrategie
Door de Nederlandse krijgsmacht is een visie ontwikkeld hoe een buitenlandse veiligheidssector op te bouwen danwel te hervormen. Echter, in de praktijk blijkt dat een dergelijke visie te summier en van een
dermate
abstract
niveau
politieopbouwwerkzaamheden
op
is
dat
deze
operationeel
geen
sturing
niveau.
geeft
Hierdoor
aan vindt
de
uitvoering
van
de
uitvoering
van
opbouwwerkzaamheden veelal ongecoördineerd plaats waardoor de effectiviteit en de efficiëntie ervan afnemen. Daarom verdient het aanbeveling om een strategie te formuleren waarin concrete doelstellingen ten aanzien van de opbouwwerkzaamheden gehanteerd worden voor zowel de korte als de lange termijn. Zo dient onder andere vastgesteld te worden hoe het op te richten politiekorps er uit moet komen te zien (qua organisatiestructuur, materieel etc.), hoe het moet gaan functioneren in de lokale samenleving (qua takenpakket en de wijze waarop deze taken uitgevoerd moeten gaan worden), welke tijdslijn daarbij gehanteerd wordt (wanneer wat gerealiseerd dient te zijn) en welke actoren in dit proces betrokken gaan worden (zowel lokale als internationale actoren). Kortom, er dient beschreven te worden wat de krijgsmacht wil bereiken met de uitvoering van een politieopbouwmissie in het betreffende land. Bij het formuleren van een reële strategie (dat wil zeggen, een plan dat afgestemd is op wat mogelijk is in de betreffende context) dient rekening te worden gehouden met in ieder geval de volgende aspecten.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 126 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Veiligheidssituatie in het missiegebied │ De veiligheidssituatie is in eerste aanleg voorwaardenscheppend voor de uitvoering van politieopbouwtaken. Het geweldsniveau evenals de geweldsintensiteit bepalen namelijk welke opbouwtaken uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast bepalen deze aspecten voor een groot deel met welke middelen het lokale politiekorps uitgerust dient te zijn en de wijze waarop het dient op te treden om de lokale orde te handhaven. In de praktijk blijkt dat een veilige en stabiele omgeving essentieel is voor het opbouwen van een democratisch politiekorps. Echter, indien beide condities niet aanwezig zijn in het missiegebied, kan er voor gekozen worden om niet een democratische politie op te bouwen, maar een semi-militaire organisatie (een soort gendarmerie). Deze organisatie dient uitgerust en opgeleid te worden om in een onveilige, conflictachtige
omgeving
adequaat
op te kunnen treden.
Vervolgens
kan,
naarmate de
veiligheidssituatie beter wordt – dat wil zeggen als er geen dreiging meer is op grootschalige, in/externe conflicten – begonnen worden met de opbouw van een democratisch politiekorps. Welwillendheid lokale actoren │ De welwillendheid van de politieorganisatie bepaalt voor een groot deel in hoeverre politieopbouwactiviteiten uitgevoerd kunnen worden en in hoeverre de resultaten ervan bestendigd blijven. Het verdient dan ook, zoals in de veiligheidssectorvisie wordt gesteld, aanbeveling om, voordat een politiemissie uitgevoerd wordt, vast te stellen of de lokale autoriteiten achter de opbouw danwel hervormingsplannen staan; dat zowel op nationaal als op lokaal niveau bij de overheid en binnen de politieorganisatie (indien die reeds bestaat bij aanvang van de missie) de intentie aanwezig is om te leren en te veranderen. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat lokale betrokken actoren bepaalde belangen hebben en daar naar handelen. Het verdient daarom aanbeveling om in samenspraak vast te stellen wie welke verantwoordelijkheden en beslissingsbevoegdheden heeft inzake de opbouw van de politie. Tevens verdient het aanbeveling om van te voren beleid te ontwikkelen voor het geval gemaakte afspraken door lokale actoren niet na worden gekomen. De praktijk wijst namelijk uit dat men hier (veel) mee te maken krijgt bij de uitvoering van politieopbouwactiviteiten. Capabiliteit lokale politie │ Het kennis- en vaardighedenniveau van lokale agenten bepaalt welk niveau van politieoptreden ontwikkeld kan worden; oftewel, welke lessen, op welk niveau en op welke wijze gegeven kunnen worden. Daarnaast bepalen beide aspecten in hoeverre de lokale politie betrokken kan worden, als partner, in het opbouwproces. Het spreekt voor zich dat kennis en kunde beter overgedragen kunnen worden naarmate lokale agenten beter ontwikkeld zijn. Het verdient aanbeveling om hier rekening mee te houden bij het formuleren van doelstellingen en bij de selectie van het uit te zenden personeel zodat er een juist verwachtingspatroon wordt gecreëerd en geen onder-/overkwalificatie van personeel plaatsvindt. Inzettermijn Nederlandse krijgsmacht │ Het opbouwen van een inheems democratisch politiekorps is een langdurig proces waarbij van te voren niet of nauwelijks vastgesteld kan worden hoe lang het gaat duren. Het verdient daarom aanbeveling om vroegtijdig vast te stellen tot welke inzet (personeel, materieel) de Nederlandse krijgsmacht maximaal bereid is en in hoeverre andere internationale actoren bereid zijn om te investeren in het betreffende politiekorps (in verband met samenwerking en het (eventueel) overnemen van de missie). Daarnaast dient te worden bepaald wat de rotatieduur is van het uitgezonden personeel; met andere woorden, hoe lang Nederlandse militaire ambtenaren uitgezonden worden. Aangezien het tijd kost om aan een bepaalde cultuur te wennen ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 127 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
evenals aan de lokale actoren waar mee samengewerkt dient te worden, verdient het aanbeveling om militaire functionarissen – met name zij die adviseurstaken uitvoeren – zo lang mogelijk (meer dan zes maand) uit te zenden. Aanbeveling I: Het verdient aanbeveling om een concrete politieopbouwstrategie te formuleren waarin rekening wordt gehouden met wat mogelijk is gegeven de veiligheidssituatie in het missiegebied, de welwillendheid van lokale actoren, de capabiliteit van de lokale politie, en de inzettermijn van de Nederlandse krijgsmacht.
II.
Specifiek selecteren en opleiden van uit te zenden personeel
Voor een effectieve en efficiënte inzet van de Nederlandse krijgsmacht op het gebied van inheemse politieopbouw, is het van belang dat militaire ambtenaren die belast zijn met de uitvoering van inheemse politieopbouwtaken weten hoe dergelijke taken uitgevoerd moeten worden en dit ook kunnen. In de praktijk blijkt dit namelijk niet altijd zo te zijn. Het verdient daarom aanbeveling om personeel uit te zenden aan de hand van welke taken uitgevoerd moeten worden (opleiding/training, advisering etc.) op welk(e) organisatieniveau(s) de uitvoering plaatsvindt (uitvoerend niveau, middenkader, of hoger management) en wat het kennis- en vaardighedenniveau van de lokale politie is. Een dergelijke selectie dient te leiden tot het uitzenden van militaire ambtenaren met de passende werkervaring en het passende werkniveau zodat zij in staat zijn om kennis over te brengen op de lokale politieagenten. Door deze selectiemethode wordt eveneens (voor zover mogelijk) voorkomen dat personeel onder-/overgekwalificeerd is voor de uitvoering van de betreffende taken. Naast een selectiemethode die afgestemd is op de taken die uitgevoerd moeten worden in het missiegebied, verdient het eveneens aanbeveling om uit te zenden personeel specifiek op te leiden; oftewel, voor te bereiden op de daadwerkelijke taken die ze gaan uitvoeren. Zo is het van belang dat in de opleiding stil wordt gestaan bij de werkzaamheden die uitgevoerd moeten gaan worden in/onder de specifieke omstandigheden in het missiegebied. Aspecten die aandacht verdienen zijn de wijze van communicatie, de aldaar beschikbare middelen, hoe kennis over te dragen, het kennis- en vaardighedenniveau evenals de welwillendheid van lokale agenten, en de lokale (politie)cultuur. Zo zou er bijvoorbeeld beoefend kunnen worden hoe men moet communiceren via een tolk, hoe men training moet geven met beperkte middelen en/of aan analfabeten, hoe men advies moet geven aan lokale agenten die niet meewerkend zijn etc. Indien men in een onveilige en onstabiele omgeving wordt ingezet, dienen militaire vaardigheden eveneens getraind te worden. Daarnaast dient het uitgezonden personeel voorgelicht te worden hoe met zaken als corruptie en het hanteren van ongepast geweld door lokale agenten om te gaan. Immers, de kans is groot dat men met beide aspecten wordt geconfronteerd bij de uitvoering van zijn/haar taken. Door uit te zenden personeel specifiek op te leiden en voor te lichten over wat ze in het missiegebied zullen aantreffen en waar ze mee te maken krijgen, kan men zich instellen op de uit te voeren werkzaamheden, waardoor de inwerktijd bij aankomst in het missiegebied vermindert en het aanpassen aan de lokale omstandigheden sneller verloopt. Zodoende wordt eveneens een beter verwachtingspatroon gecreëerd waardoor de kans op teleurstellingen en/of frustraties bij het uitgezonden personeel wordt verkleind. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 128 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Aanbeveling II: Het verdient aanbeveling om uit te zenden personeel te selecteren op basis van a) welke taken
uitgevoerd
moeten
gaan
worden
in
het
missiegebied,
b)
op
welk(e)
organisatieniveau(s) dit plaatsvindt, en c) wat het kennis- en vaardighedenniveau van lokale politieagenten is. Tevens verdient het aanbeveling om de opleiding van uit te zenden personeel af te stemmen op de specifieke opbouwtaken en de lokale omstandigheden waarin/onder de betreffende taken uitgevoerd moeten gaan worden in het missiegebied.
III.
Ervaringen met inheemse politieopbouw institutionaliseren
Inheemse politieopbouw is een relatief nieuw werkterrein voor de Nederlandse krijgsmacht. Immers, vanaf het einde van de Koude Oorlog zijn (in toenemende mate) militaire ambtenaren uitgezonden voor de uitvoering van inheemse politieopbouwtaken. Echter, de ervaringen die bij de uitvoering van deze werkzaamheden zijn opgedaan, zijn niet of nauwelijks bekend; dit gegeven vormde immers de aanleiding voor de uitvoering van dit onderzoek. Deze ervaringen vormen daarentegen een belangrijke bron van kennis. Opgedane ervaringen van uitgezonden personeel dienen daarom systematisch verwerkt te worden (doormiddel van evaluaties direct na de uitzending) en geleerde lessen dienen teruggebracht (bijvoorbeeld door middel van een databank) te worden binnen de krijgsmacht. Deze kennis kan namelijk gebruikt worden bij de besluitvorming over en de voorbereiding vam toekomstige politieopbouwmissies en tijdens de uitvoering van dergelijke missies (denk aan het eventueel bijstellen van werkzaamheden en het specifieker opleiden van uit te zenden personeel). Kortom, het verdient aanbeveling om de opgedane kennis bij de uitvoering van inheemse politieopbouwactiviteiten te institutionaliseren zodat bij toekomstige missies, maar ook tijdens de uitvoering van missies, lering getrokken kan worden uit de reeds opgedane ervaringen. Aanbeveling III Het verdient aanbeveling om opgedane ervaringen van uitgezonden personeel bij de uitvoering van inheemse politieopbouw systematisch te verwerken en deze kennis te gebruiken bij de voorbereiding en uitvoering van politieopbouwmissies.
IV.
Samenwerking met civiele politie uitbreiden en intensiveren
De krijgsmacht is niet de enige actor in Nederland die zich bezighoudt met inheemse politieopbouw. De civiele politie zendt namelijk eveneens functionarissen uit voor de uitvoering van inheemse politieopbouwactiviteiten. Hoewel de KMar en de civiele politie in sommige politiemissies met elkaar samenwerk(t)en (met name tijdens missies in Oost-Europa), zijn er veel mogelijkheden om deze samenwerking uit te breiden. Enerzijds zou de civiele politie, waar de KMar dit zelf niet kan, uit te zenden personeel kunnen opleiden en bij de KMar niet beschikbare medewerkers, desgewenst ook opleiders, met uitzendingen kunnen meesturen. Anderzijds kan de politie profijt hebben van de kennis die binnen de krijgmacht aanwezig is inzake de uitvoering van buitenlandse missies. Bovendien kunnen beide organisaties leren van elkaars ervaringen met betrekking tot de uitvoering van inheemse
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 129 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
politieopbouwactiviteiten. Het verdient daarom aanbeveling om de onderlinge samenwerking uit te breiden en te intensiveren. Aanbeveling IV Het verdient aanbeveling om de onderlinge samenwerking met de Nederlandse civiele politie uit te breiden en te intensiveren op het gebied van inheemse politieopbouw.
V.
Structurele samenwerking met internationale actoren
Bij het opbouw- danwel hervormingsproces van een inheems politiekorps is doorgaans een groot aantal internationale actoren betrokken. Deze actoren bevinden zich op supranationaal niveau (i.e. VN, NAVO, (W)EU, OVSE), op nationaal niveau (bijvoorbeeld krijgsmachten), en op het niveau van non-gouvermentele en private organisaties (bijvoorbeeld het Amerikaanse Dyncorp). De Nederlandse visie op de hervorming van inheemse veiligheidssectoren, ondersteunt een dergelijk multilateraal optreden. Dit is gelet op de omvang van de inspanningen en de investeringen die nodig zijn om veiligheidsstructuren zoals een politieorganisatie op te richten, niet onverstandig. Echter, de betrokkenheid van verschillende actoren op verschillende niveaus, maakt de uitvoering van opbouwactiviteiten complex. In de praktijk blijkt het namelijk moeilijk te zijn om visies te bundelen en om de uit te voeren opbouwwerkzaamheden te coördineren; men handelt doorgaans naar eigen inzicht. Hierdoor ontstaan verschillen in de uitvoering van politieopbouwactiviteiten wat vervolgens kan leiden tot verschillen in het lokale politiekorps. Het verdient daarom aanbeveling om structurele samenwerking te zoeken met voor de Nederlandse krijgsmacht belangrijke internationale partners op dit gebied; dat wil zeggen, met organisaties waar zij relatief vaak dergelijke opbouwtaken mee zal gaan uitvoeren. Daarbij is het van belang dat kennis wordt uitgewisseld, men van elkaars werkwijzen op de hoogte is en dat vaste aanspreekpunten worden gecreëerd. Zodoende is coördinatie van elkaars activiteiten in een betreffend missiegebied eenvoudiger te realiseren wat een positieve invloed zal hebben op de effectiviteit en efficiëntie van de personele en materiële investeringen in het (politie)opbouwproces. Aanbeveling V Het verdient aanbeveling om structurele samenwerkingsverbanden te creëren met voor de Nederlandse krijgsmacht belangrijke partners op het gebied van inheemse politieopbouw.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 130 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Slotbeschouwing ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 132 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
‘[O]wnership may well be the end of the transitional administration, but by definition it is not the means. It does noet follow, however, that meaningful power should not be transferred swiftly to local hands, or that local actors should not be engaged in meaningful consultative mechanisms. Rather, it suggests that such transfers should be seen as the incremental completion of the administration’s mandate.’ - Chesterman, 2004:144
In deze onderzoeksrapportage is een beschrijving gegeven van achtereenvolgens de context waarin inheemse politiemissies worden uitgevoerd, de Nederlandse strategie betreffende politieopbouwactiviteiten, de ervaringen die zijn opgedaan bij de uitvoering van dergelijke activiteiten, en de factoren die van invloed zijn op het opbouwproces van lokale politiekorpsen. Aan de hand van de verkregen kennis, zijn tenslotte enkele aanbevelingen gedaan die dienen bij te dragen aan een effectieve en efficiënte inzet van Nederlandse militairen in het kader van inheemse politieopbouw. Aan het slot van deze onderzoeksrapportage past het om de resultaten van dit onderzoek te bespreken. Dit houdt in dat enerzijds beschreven zal worden in hoeverre de verkregen kennis betrouwbaar, nauwkeurig en volledig is, en dat anderzijds (zij het beperkt) onderzocht zal worden in hoeverre de onderscheiden invloedsfactoren zich voordoen bij andere, enigszins vergelijkbare inheemse opbouwactiviteiten. Daarnaast zullen, aangezien enkele aspecten van inheemse politieopbouw niet zijn onderzocht in dit onderzoek en doordat deze studie nieuwe vragen oproept, in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk enkele suggesties worden gedaan voor vervolgonderzoek. 7.1
Betekenis van de bevindingen
Het doel van dit onderzoek was tweeledig, namelijk enerzijds zicht te verkrijgen op de daadwerkelijke bijdrage en de ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht op het gebied van inheemse politieopbouw en hervorming, en anderzijds een beschrijving te maken van bevorderende danwel belemmerende factoren bij de uitvoering van politieopbouwactiviteiten. Om deze doelstellingen te halen, is er gebruik gemaakt van diverse informatiebronnen, namelijk (inter)nationale wetenschappelijke literatuur, parlementaire stukken, en gesprekken en interviews met (militaire) ambtenaren. Hoewel dit onderzoek in een relatief kort tijdsbestek uitgevoerd diende te worden – waardoor niet alle door de Nederlandse krijgsmacht uitgevoerde politiemissies onderzocht konden worden – was het, door een beredeneerde selectie
214
te maken van de te onderzoeken cases, mogelijk om
diverse (eventuele) invloedsfactoren te onderzoeken. Daarnaast is getracht om de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de bevindingen zo groot mogelijk te laten zijn door gebruik te maken van meerdere bronnen en van thematische interviews (waardoor informatie op een gestructureerde wijze verkregen wordt). Tevens is getracht om de volledigheid van de verkregen informatie zo groot mogelijk te laten zijn, door diepgaande interviews af te nemen van respondenten die leidinggevende functies (op verschillende niveaus) vervulden in het missiegebied en daardoor een goed beeld hadden van de aldaar uitgevoerde politieopbouwwerkzaamheden. De weergegeven bevindingen in voorgaande hoofdstukken zijn, gegeven het beperkte aantal cases en interviews, dan ook in redelijke mate betrouwbaar, nauwkeurig en volledig en geven daardoor een goede indicatie van de ervaringen die de Nederlandse krijgsmacht heeft opgedaan bij de uitvoering van politiemissies. Echter, hoewel 214
Bij de selectie is rekening gehouden met de daadwerkelijke bijdrage die door Nederland is geleverd, de tijd waarin de missie is uitgevoerd, en de context waarin de missie plaatsvond (zie hoofdstuk 4 van deze rapportage). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 133 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
67
getracht is om de bevindingen zo betrouwbaar, nauwkeurig en volledig mogelijk te genereren, dienen er wel enkele kanttekeningen bij de resultaten van dit onderzoek geplaatst te worden. Een eerste beperking van dit onderzoek is dat de ervaringen met politieopbouwactiviteiten gebaseerd zijn op mondelinge interviews en enkele gesprekken met militaire ambtenaren. Hoewel deze onderzoeksmethode (i.e. kwalitatieve interviews) het mogelijk maakte om gedetailleerde informatie te verkrijgen, is het nadeel hiervan dat de verkregen informatie beperkt en subjectief van aard is. Immers, respondenten beschreven de uitgevoerde werkzaamheden zoals zij deze destijds ervoeren. Hierdoor wordt de nauwkeurigheid en volledigheid van dit onderzoek enigszins verminderd. Een tweede beperking van dit onderzoek is dat inheemse politieopbouw eenzijdig is onderzocht; dat wil zeggen, vanuit een Westers perspectief. Er zijn namelijk alleen ervaringen onderzocht van Nederlandse KMar-functionarissen die tijdens hun uitzending politieopbouwtaken hebben uitgevoerd. Er is niet onderzocht wat de lokale politie van de uitgevoerde opbouwtaken vindt; i.e. hoe lokale agenten tegen de geleverde hulp aankijken en hoe zij deze ervaren. Daarnaast is er over het onderwerp lokale politieopbouw veelal alleen literatuur beschikbaar welke afkomstig is uit (Westerse) landen die bijdragen of bijgedragen hebben aan inheemse politieopbouw al dan niet binnen internationale interventiemachten. Er dient daarom rekening gehouden te worden met het gegeven dat door de eenzijdige benadering de onderzoeksresultaten ‘Westers’ gekleurd zijn, en dat dit de volledigheid en de betrouwbaarheid van dit onderzoek enigszins vermindert. 7.2
De bevindingen in perspectief
In dit onderzoek zijn een aantal factoren onderscheiden die de uitvoering van inheemse politieopbouwactiviteiten beïnvloeden. Nu is het interessant om na te gaan of deze factoren zich alleen voor doen bij de uitvoering van inheemse politieopbouwactiviteiten door Nederlandse militaire functionarissen of dat deze zich ook voordoen bij de uitvoering van vergelijkbare inheemse opbouwactiviteiten door andere actoren. Echter, deze vraag is te omvangrijk om in het kader van dit onderzoek te beantwoorden. Niettemin is het wel mogelijk om, aan de hand van beschikbare literatuur over dit onderwerp, een indicatie te geven in hoeverre de onderscheiden factoren zich voordoen bij soortgelijke activiteiten. Tijdens een korte literatuurstudie zijn vijf publicaties gevonden waarin invloedsfactoren worden onderscheiden (of uit afgeleid kunnen worden) bij de uitvoering van inheemse opbouwactiviteiten; deze studies zullen beknopt beschreven worden.
Frinking e.a., 2006: Civiele politie en hun bijdrage aan politievredesmissies
Frinking e.a. hebben in 2006 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de bijdrage van Nederlandse civiele politiefunctionarissen in het kader van politievredesmissies. In dit onderzoek werd onder andere onderzocht hoe de werving, selectie, opleiding, plaatsing, inzet en nazorg van civiele agenten geschiedt; hoe de uitvoering van de opbouwactiviteiten in het missiegebied verliep, is niet onderzocht. Desalniettemin kunnen uit deze evaluatie wel een aantal factoren onderscheiden worden die de inzet van het personeel en de uitvoering van hun taken bij een dergelijke missie beïnvloeden. Een eerste factor die kan worden onderscheiden is het hanteren van een grondige selectieprocedure. Door het hanteren van een dergelijke procedure is de kwaliteit van het uitgezonden personeel van voldoende niveau en worden gemotiveerde agenten uitgezonden. De opleiding van uit te zenden personeel is een tweede factor die ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 134 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
onderscheiden kan worden. In de praktijk blijkt dat deze onvoldoende gericht is op de taken die uitgevoerd moeten worden in het missiegebied en dat er daardoor verkeerde verwachtingspatronen ontstaan bij het uit te zenden personeel. Een derde factor is de plaatsing van het uit te zenden personeel in het missiegebied. Voor een effectieve inzet dienen uitgezonden agenten functies uit te oefenen waarvoor ze opgeleid en gekwalificeerd zijn. Een vierde en laatste factor die onderscheiden kan worden is het leerproces binnen de politieorganisatie. Het erkennen en gebruiken van geleerde lessen draagt namelijk bij aan een beter begrip omtrent de uitvoering van politievredesmissies en daardoor aan een betere inzet van personeel.
Das & Kratcoski, 1999: Internationale politiecoöperatie
Wereldwijd zijn en worden samenwerkingsverbanden (bilateraal danwel regionaal) aangegaan tussen politiekorpsen. Deze samenwerking tussen twee of meerdere politiekorpsen is veelal gericht op het tegengaan van grensoverschrijdende criminaliteit – denk bijvoorbeeld aan drugsbestrijding en (mensen)smokkel – wat bereikt hoopt te worden door de uitwisseling van informatie, door het geven van trainingen en advies, en door het doneren van financiële en materiële middelen. Door Das & Kratcoski (1999) worden een aantal factoren onderscheiden die het aangaan danwel uitvoeren van dergelijke samenwerkingsverbanden bemoeilijken. Zo onderscheiden zij de volgende factoren a) een gebrek aan kennis van elkaars cultuur en gebruiken en daarmee samenhangend communicatie problemen, b) corruptie van (politie)ambtenaren, c) gebrek aan financiële en materiële middelen waardoor het politieoptreden van een van de korpsen beperkt wordt, d) een beperkt werkniveau (kennis en kunde) van politieagenten, d) een gebrek aan vertrouwen bij één of meerdere partijen, en e) samenwerking is in sommige gevallen niet of nauwelijks mogelijk vanwege interne conflicten in een land.
Addicott & Roberts, 2001: Creëren van ‘rule of law’ in krijgsmachten van Latijns Amerika
Addicott en Roberts (2001) stellen dat de VS sinds het einde van de Koude Oorlog zich meer en meer is gaan toeleggen op het creëren van democratische staten. Dit heeft geleid tot onder andere het bijdragen aan de opbouw van buitenlandse krijgsmachten die in overeenstemming met de wet opereren. Om dit doel te bereiken is in 1998 een ‘legal engagement strategy’ onwikkeld met de intentie ‘to promote the concept of professional law-based militaries that operate in accordance with the rule of law, respect internationally recognized human rights, and are subordinate to and controlled by democratically elected civilian governments’ (Addicott & Roberts, 2001:72). Uit het artikel van beide auteurs, welke gebaseerd is op de cases Colombia en Venezuela, kunnen een aantal factoren worden onderscheiden die het creëren van dergelijke krijgsmachten beïnvloeden. Een eerste factor is dat de lokale krijgsmacht zelf het opbouwproces moet uitvoeren; dat wil zeggen dat de krijgsmacht bij elk onderdeel van het proces betrokken is en zelf de (in samenwerking gemaakte) plannen uitvoert. Een tweede factor is dat het ontvangende land, en daarmee de krijgsmacht, bereid moet zijn om een dergelijk hervormingsproces uit te voeren. Zonder de bereidheid van de krijgsmachtleiding kunnen geen duurzame hervormingen bereikt worden; dergelijke processen moeten namelijk van bovenaf opgelegd worden en de uitvoering ervan moet actief worden gecontroleerd. Een derde factor die aan de hand van het artikel van Addicott & Roberts (2001) kan worden onderscheiden, is de lokale context waarin de betreffende krijgsmacht dient te opereren. Elk land heeft namelijk zijn eigen karakteristieke ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 135 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
kenmerken waardoor bepaalde aspecten van het hervormingsproces wel/niet worden geaccepteerd en uitgevoerd; speciale aandacht verdient de regionale context (i.e. de dreiging waar de krijgsmacht mee te maken heeft, en mogelijkheden voor het aangaan van eventuele samenwerkingsverbanden met andere krijgsmachten), en de interne politieke context (alle betrokken partijen dienen namelijk het hervormingsproject te steunen). Een vierde en laatste factor is de duur van de donorbetrokkenheid. Hervormingsprocessen zijn lange termijn projecten, waardoor het noodzakelijk is dat donoren het proces langdurig ondersteunen en monitoren.
Sedra, 2004: Security Sector Reform in Afghanistan
De afgelopen jaren zijn veel (wetenschappelijke) studies en artikelen gepubliceerd aangaande de uitvoering van SSR-activiteiten die sinds het einde van de Koude Oorlog door de internationale gemeenschap
zijn
of
worden
uitgevoerd.
Deze
internationale
publicaties
zijn
veelal
casusbeschrijvingen van hoe dergelijke hervormingsprocessen in een bepaald land verliepen, wat er goed en fout ging en hoe het beter kan. Echter, Sedra (2004) geeft in zijn studie naar het SSR-proces in Afghanistan niet alleen een beschrijving van het verloop van de SSR-activiteiten, maar onderscheidt ook enkele factoren die het hervormingsproces beïnvloeden. Deze factoren zullen in de volgende alinea beknopt beschreven worden. Een eerste factor die Sedra (2004) onderscheidt, is dat het SSR-programma, wil het succesvol en duurzaam zijn, gestuurd dient te worden door de lokale actoren en het programma niet ‘donor driven’ moet zijn. Daarbij is het enerzijds belangrijk dat de betrokken actoren representatief zijn ten opzichte van de aanwezige bevolkingsgroepen en/of politieke stromingen in het betreffende land, en dat er anderzijds consensus bestaat tussen deze actoren over het uit te voeren SSR-programma. Een tweede factor die de uitvoering van SSR beïnvloedt, is coördinatie. Sedra (2004) onderscheidt vier soorten coördinatieniveaus binnen een SSR-programma, namelijk tussen donoren onderling, tussen donor(en) en de lokale overheid, binnen de lokale overheid, en tussen betrokken organisaties. Door het gebrek aan coördinatie op alle vier de niveaus is er onder andere geen samenhang in de uitvoering van de SSR-activiteiten, wordt ‘local ownership’ bemoeilijkt (aangezien er geen overzicht is van welke activiteiten worden ontplooid en hoe deze verlopen), en worden middelen niet daar ingezet waar deze het meest nodig zijn. Een derde factor die SSR belemmert, met name in postconflict gebieden, is het gebrek aan lokale capaciteit, zowel op kennis als op infrastructureel gebied. Het functioneren van lokale overheidsorganisaties is daardoor veelal zeer beperkt. Een vierde factor die het SSR-proces beïnvloedt is de lokale wijze waarop veiligheid en stabiliteit worden gecreëerd. Door hier rekening mee te houden bij het ontwikkelen van veiligheidsinstituties, in plaats van het louter implementeren van westerse organisatiemodellen, is de kans groter dat duurzame resultaten worden behaald. Beschikbare financiële middelen ten behoeve van lokale veiligheidsinstituties is een vijfde factor die Sedra (2004) onderscheidt en die van invloed is op de uitvoering van SSR. Bij het doneren van financiële middelen dient met twee aspecten rekening te worden gehouden, namelijk a) dat de donoren vrijwel het gehele proces dienen te bekostigen, maar dat het doorgaans moeilijk is om voldoende middelen van de internationale gemeenschap te verkrijgen, en b) financiële gelden veelal niet aan lokale overheden overhandigd kunnen worden aangezien zij daar doorgaans niet transparant mee omgaan. Consequentie van laatstgenoemde is dat ‘local ownership’ beperkt wordt (lokale overheden kunnen immers zelf niet beslissen waar het geld in wordt geïnvesteerd) en, doordat ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 136 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
donoren daardoor zelf verantwoordelijk worden voor de besteding van financiële middelen, het coördineren van geldstromen lastig wordt (vanwege de doorgaans vele betrokken donoren). Een zesde en zevende factor die de uitvoering van SSR beïnvloeden zijn de regionale en interne veiligheidssituatie. Immers, voor het uitvoeren van SSR-activiteiten dient het ontvangende land relatief veilig en stabiel te zijn; een dreiging op een intern danwel extern conflict maakt het uitvoeren van dergelijke activiteiten namelijk erg lastig (doordat men bijvoorbeeld niet openstaat voor verandering, er geen vertrouwen is tussen de betrokken partijen etc.).
Van der Lijn, 2006: Succes van VN vredesmissies
In zijn proefschrift analyseert Van der Lijn (2006) vier VN-vredesmissies die ontplooid zijn in Cambodja, Mozambique, Rwanda en El Salvador. Aan de hand van deze studie onderscheidt de auteur negen factoren die invloed hebben op het slagen danwel falen van een missie waarin vredesopbouwactiviteiten worden uitgevoerd. Met andere woorden, de kans op het creëren van ‘durable peace’ wordt vergroot naarmate een vredesmissie rekening houdt met de volgende factoren. Zo dienen de betrokken, lokale partijen oprecht bereid te zijn tot vrede. Door alle partijen moet vrede gezien worden als het enige alternatief, anders is de kans groot dat het conflict (weer) oplaait als de VN het land verlaat. Een tweede factor is dat de missie instaat is om voldoende veiligheid te garanderen voor de betrokken partijen zodat er onder andere ontwapening en demobilisatie kan plaatsvinden. Een derde factor is dat de missie voldoende aandacht heeft voor de oorzaken van het conflict en deze adequaat bestrijdt. Een vierde factor die Van der Lijn (2006) onderscheidt is dat vredesmissies medewerking dienen te krijgen van belangrijke actoren en partijen. Dergelijke partijen zijn buurlanden (voor het creëren van onder andere regionale stabiliteit) en de internationale gemeenschap (voor onder andere diplomatieke druk en financiële en materiële donaties). Een vijfde factor is een tijdige en snelle ontplooiing van vredesoperaties (doorgaans direct na het tekenen van het vredesakkoord) zodat voorkomen wordt dat er een onstabiele situatie in het betreffende land ontstaat. Een zesde factor is dat vredesmissies uitgevoerd worden door enerzijds bekwame leidinggevenden en personeel, en anderzijds beschikken over een duidelijke commandostructuur. Een zevende factor is dat vredesmissies voor de lange termijn worden aangegaan. Immers, nationale verzoening en het opbouwen van vertrouwen kost veel tijd; dit geldt eveneens voor het creëren van een democratie en een gezonde economie. Een achtste factor is dat de inzet van verschillende beleidsinstrumenten
215
zowel intern als extern worden gecoördineerd. Met andere woorden, zowel de
activiteiten die in de missie worden ontplooid als de activiteiten die door andere organisaties (zoals NGO’s) worden uitgevoerd, dienen afgestemd te worden op elkaar. Zodoende dient onder andere voorkomen te worden dat werkzaamheden niet op elkaar aansluiten of elkaar tegenwerken. De negende en laatste factor die door Van der Lijn (2006) wordt onderscheiden is dat de vredesmissie voorziet in ‘ownership’, zowel tijdens als na de missie. Lokale actoren moeten namelijk niet het idee hebben dat ze voor voldongen feiten staan aangezien het zeer waarschijnlijk is dat dit hun betrokkenheid en bereidheid doet afnemen en er daardoor geen duurzame resultaten worden behaald. Overigens, in de praktijk blijkt dat lokale actoren niet in staat zijn om het proces vanaf het begin van de vredesmissie te beheren (anders zou de missie niet ontplooid hoeven te worden), 215
Van der Lijn (2006) stelt dat de VN 25 beleidsinstrumenten tot haar beschikking heeft; hierbij moet gedacht worden aan ontwapening, het monitoren van het staakt-het-vuren, institutieopbouw, diplomatie etc. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 137 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
daarom stelt Van der Lijn (2006) dat de overdracht van verantwoordelijkheden gedurende de missie plaats dient te vinden. 7.2.1
Indicatie: overeenkomstige invloedsfactoren
In de vijf bovenstaande studies is respectievelijk onderzoek gedaan naar a) de inzet van Nederlandse civiele politie bij politievredesmissies, b) internationale politiesamenwerking, c) Amerikaanse ervaringen met het hervormen van krijgsmachten in Latijns Amerika, d) het verloop van het SSRprogramma in Afghanistan, en e) het effect van VN vredesmissies. In deze studies zijn verscheidene factoren onderscheiden die de uitvoering van de betreffende activiteiten beïnvloeden. Vergelijken we deze factoren met de invloedsfactoren die in dit onderzoek zijn onderscheiden, dan blijkt dat deze (op geaggregeerd niveau) in een behoorlijke mate overeenkomen. Zo doen de volgende invloedsfactoren zich voor bij het gros van alle onderscheiden activiteiten: de mate van coördinatie tussen actoren, de kwaliteit van het uitgezonden personeel, de financiële en materiële middelen van de lokale instituties, de kwaliteit van de lokale ambtenaren, de lokale cultuur en gebruiken, de lokale veiligheidssituatie, de bereidheid/betrokkenheid van lokale actoren bij het betreffende proces, en de duur van de donorbetrokkenheid. Aangezien de onderscheiden invloedsfactoren uit de verschillende onderzoeken in behoorlijke mate met elkaar overeenkomen, lijkt het er op dat – gegeven het geringe aantal beschikbare studies en de beperktheid van deze onderzoeken – een groot deel van de onderscheiden invloedsfactoren bij inheemse
politieopbouw
zich
eveneens
voordoen
bij
andere,
enigszins
vergelijkbare
opbouwactiviteiten. Echter, dit betreft een indicatie; om een meer betrouwbaar, nauwkeurig en volledig antwoord te krijgen, zal diepgaander en uitgebreider onderzoek uitgevoerd moeten worden. 7.3
Mogelijke vervolgstudies
De uitvoering van dit onderzoek daagt uit tot vervolgonderzoek aangezien enkele (gerelateerde) aspecten van inheemse politieopbouw niet onderzocht zijn. Mijns inziens komen – naast de in de vorige paragraaf aanbevolen vervolgstudie naar de mate waarin invloedsfactoren zich voordoen bij verschillende, vergelijkbare inheemse opbouwprocessen – onderstaande aspecten in aanmerking voor een vervolgstudie.
Effecten van invloedsfactoren
Er zijn in dit onderzoek een behoorlijk aantal factoren onderscheiden die invloed hebben op het inheemse politieopbouwproces. Hoewel in dit onderzoek is vastgesteld of dergelijke factoren het opbouwproces bevorderen danwel belemmeren, is niet onderzocht hoe groot de betreffende invloed is. Met andere woorden, er is niet onderzocht wat het precieze effect is van een bepaalde invloedsfactor. In een mogelijke vervolgstudie zou het interessant zijn om dit te onderzoeken evenals mogelijkheden om deze invloed te vergroten, in het geval het een bevorderende factor betreft, of te verkleinen indien het om een belemmerende factor gaat. Aangezien een deel van de onderscheiden factoren te maken heeft met lokale actoren (denk bijvoorbeeld aan de welwillendheid van lokale agenten), is het interessant om na te gaan hoe zij tegen de uitgevoerde politieopbouwtaken aankijken en wat hun ervaring is met dergelijke opbouwprocessen.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 138 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Onderzoeksmateriaal vergelijken met interne defensiebronnen
Het onderzoeksmateriaal aangaande de opgedane ervaringen bij de uitvoering van inheemse politieopbouwactiviteiten is gebaseerd op interviews met functionarissen die dergelijke taken hebben uitgevoerd. Daarbij is geen gebruik gemaakt van interne defensiebronnen over de betreffende missies. Het is daarom interessant om te onderzoeken of de informatie die in deze bronnen staat, overeenkomt met de informatie die is verkregen van de respondenten. Door dit te onderzoeken kan eveneens worden nagegaan (met het oog op het institutionaliseren van ervaringen met inheemse politieopbouw) op welke wijze en in hoeverre opgedane ervaringen gedocumenteerd worden door de krijgsmacht.
Effectiviteit van inheemse politieopbouw
Dit onderzoek richtte zich louter op het uitvoeringsproces van inheemse politieopbouwtaken. Er is namelijk onderzocht welke opbouwtaken zijn uitgevoerd en hoe deze uitvoering verliep. Echter, wat het resultaat is van deze uitgevoerde taken, is niet onderzocht. Met andere woorden, de effecten van de politieopbouwtaken ten aanzien van het lokale politiekorps zijn niet gemeten. Het onderzoeken van deze effecten zou een interessant onderzoeksonderwerp kunnen zijn. Immers, het is van belang om te weten of dergelijke bijdragen van de Nederlandse krijgsmacht, en ook van de internationale gemeenschap, leiden tot een veilige(re) en stabiele(re) samenleving in het land waar dergelijke activiteiten worden ontplooid. In afwachting van de resultaten zou het vervolgens interessant zijn om na te gaan of politieorganisaties (gebaseerd op westerse modellen) een juist middel zijn om het doel van een veilige, stabiele samenleving te bereiken, of dat andere veiligheidsinstituties beter geschikt zijn om het veiligheidsvacuüm op te vullen in de betreffende staat.
Ervaringen bij andere politieopbouwmissies
In dit onderzoek zijn drie missies onderzocht waarin inheemse politieopbouwactiviteiten zijn uitgevoerd door Nederlandse militaire functionarissen. Echter, dit betekent dat veertien missies, waarin eveneens Nederlandse militaire ambtenaren dergelijke activiteiten hebben uitgevoerd, niet onderzocht zijn. Het is daarom interessant om een vervolgstudie uit te voeren naar de ervaringen die in deze missies zijn opgedaan en vervolgens te vergelijken of dezelfde invloedsfactoren (die in dit onderzoek zijn onderscheiden) zich voordeden.
Ervaringen bij bilaterale politieopbouw
Bij de drie onderzochte missies EUPM, SFIR en ISAF vond de Nederlandse bijdrage aan inheemse politieopbouw in multilateraal verband plaats. Echter, door de Nederlandse krijgsmacht is (tot op heden) ook één missie uitgevoerd in bilateraal verband, namelijk in Burundi. Daarnaast verleent de Nederlandse civiele politie op bilaterale wijze hulp aan inheemse politiekorpsen, bijvoorbeeld in Hongarije en Polen. Het is daarom interessant om te onderzoeken of de ervaringen die opgedaan zijn bij de uitvoering van opbouwactiviteiten in bilateraal verband, verschillen van de ervaringen die opgedaan zijn bij de uitvoering van opbouwactiviteiten in multilateraal verband.
Hervorming van de veiligheidssector
De uitvoering van politiemissies vindt veelal plaats binnen een bredere context. Het vormt namelijk een onderdeel van de hervorming van de veiligheidssector in een betreffende staat; in de ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 139 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Angelsaksische literatuur staat dit beter bekend als ‘Security Sector Reform’ (SSR). Deze sector bestaat uit allerlei instituties, zoals het leger, de politie, de justitiële sector, inlichtingendiensten etc., die actief zijn op het veiligheidsterrein. Aangezien de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, bijdraagt aan dergelijke hervormingen, maar niet grondig onderzocht is hoe dergelijke inspanningen verlopen danwel behoren te verlopen, is dit een interessant onderwerp voor vervolgonderzoek. Immers, uit dit onderzoek is gebleken dat dergelijke werkzaamheden van complexe aard zijn en dat er nog veel aspecten onbekend, oftewel, niet onderzocht zijn.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 140 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Bijlage I Schema uitgevoerde politiemissies ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 142 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
GEGEVENS MISSIE
Personeelsselectie VOORBEREIDING OP MISSIE
Onderdelen voorbereiding
EUPM - Bosnië
SFIR - Irak
ISAF – Afghanistan (Uruzgan)
1 januari 2003 - mei 2008 Missiegebied: Bosnië-Herzegovina Vestigingsplaatsen: o.a. Sarajevo, Banja Luka, Lukavisa en Visegrad. Tot 1 januari 2006 werden 10 KMar en 10 civiele agenten uitgezonden per rotatie; daarna 4 KMar en 6 civiel. De missie was op vrijwillige basis, uitzendingduur minimaal twaalf maanden.
1 augustus 2003 - 15 maart 2005 Missiegebied: provincie al-Muthanna Vestigingsplaatsen: as-Samawah (hoofdkamp), al-Khidr, ar-Rumaythah. Per rotatie (duur 4,5 maand; 5 in totaal) tussen de 25 en 45 KMar belast met de opbouw van de lokale politie. Het KMar detachement was toegevoegd aan een ander krijgsmachtbataljon.
31 juli 2006 - 1 april 2008; rotatie 1t/m4 Missiegebied: provincie Uruzgan Vestigingsplaatsen: Tarin Kowt (TK) en Deh Rawod (DR). Per rotatie ong 10 KMar voor politieopbouw; 8 in TK en 2 in DR. Rotatie 1 en 2 was vier maand, daarna duur rotaties 6 maand. KMar vormt onderdeel van Task Force Uruzgan.
Selectiewijze: men kon zich vrijwillig aanmeldden; dwz sollicitatieformulier invullen en met cv opsturen naar Brussel. Daar werd de selectie gemaakt adhv wat men nodig had en wat beschikbaar was. Selectiegrond: ruime ervaring hebben met politiewerk, ervaring hebben op het werkgebied waar je op solliciteerde, en beheersing van de Engelse taal in voldoende mate.
Selectiewijze: elk district moet x aantal personeel aan missie leveren; vervolgens per district personeel gevraagd van betreffende brigades a.d.h.v. verdeelsleutel; de brigades gebruikten verschillende methodes voor uitzending zoals op basis van vrijwilligheid of lijst: wie bovenaan staat werd uitgezonden (rang op lijst bepaald door aantal eerdere uitzendingen en leeftijd). Selectiegrond: enige voorwaarde was 2 jaar operationele ervaring (niet specifiek). Er werd gekeken naar rang en niet naar ervaring. Meesten geen ervaring met geven van (politie)training.
Selectiewijze: a.d.h.v. lijst; wie bovenaan staat werd uitgezonden (rang op lijst bepaald door aantal eerdere uitzendingen en leeftijd). Selectiegrond: ervaring met operationeel politiewerk; niet specifiek. Er werd gekeken naar rang en niet naar ervaring. Meesten geen ervaring met geven van (politie)training.
Takenpakket: mentoren en monitoren van de uniform politie, de lokale recherche, de nationale recherche (SIPA), en de grenspolitie (SBS). Voordat men op uitzending ging wist men alleen dat ze gingen mentoren/ monitoren; niet waar en hoe. Opleiding: men kreeg een missiegerichte opleiding in Nederland van een aantal weken. Hierin kwamen algemene zaken over het land, de cultuur, en het conflict aan bod, evenals hoe met mijnen om te gaan, een cursus Engels en militaire vaardigheden (muv schietlessen aangezien het een ongewapende missie betrof). Daarnaast volgde men bij aankomst in Bosnië een opleiding van 3 à 4 dagen op het hoofdkwartier van EUPM in Sarajevo. Hier ging men specifiek in op de missie en wat de stand van zaken was. Echter, in beide opleidingen kreeg men geen taakgerichte opleiding; dit moest men zichzelf eigen maken als men op de werkplek aankwam. Overigens, de civiele agenten (uit Nederland) werden in Duitsland opgeleid, dus niet samen met KMar. Doelstellingen: vanuit Nederland/ Brussel kreeg men geen doelstellingen mee. Men werkte in Bosnië veelal op projectbasis en elk project had zijn eigen doelstellingen. Daarnaast adviseerde men de counterparts bij de dagelijkse uitvoering van hun taken. Mandaat: was bekend. Men was ongewapend.
Takenpakket: opleiden en monitoren van Irakese Politie (IP), ME peloton, en gevangenispersoneel; het mentoren van Chief of Police; en oprichten coördinatiecentrum. Voordat men op uitzending ging wist men alleen dat ze de lokale politie moesten opleiden, niet hoe en met welke middelen. Opleiding: men volgde algemene opleiding bij School voor de Vrede in Amersfoort, waarin de situatie en culturele, religieuze aspecten in het missiegebied aan bod kwamen. Deelnemers aan deze missie zien elkaar voor het eerst op de opleiding. Er werd geen functiegerichte opleiding verzorgd, werden geen militaire vaardigheden aangeleerd en niet gezamenlijk met ander uit te zenden krijgsmachtonderdeel geoefend. Meesten hebben toen zelf extra opleidingen georganiseerd. Het opleidingstraject van rotatie 5 was echter totaal anders; hierin werden wel procedures beoefend en werd een integrale oefening gehouden met ander krijgsmachtonderdeel en hun commandant was op verkenningsmissie geweest. Doelstellingen: werden ter plekke gemaakt en/of overgenomen van voorgangers in het gebied. Tevens is SSRbeleid door de Engelsen verstrekt. Mandaat: rules of engagement waren bekend; men was persoonlijk bewapend met geweer.
Takenpakket: Opleiden 1001 ANAP agenten en omvormen ANAP in AUP, mentoren/ monitoren AUP, mentoren/ monitoren van provincial coordination centre (meldkamer). Men was in NL op de hoogte wie men ging opleiden; echter niet met welke middelen en op welke wijze. Opleiding: men volgde een opleidingstraject, voor een deel samen met leidend krijgsmachtonderdeel, van een aantal maanden waarin men algemeen werd voorbereid op lokale cultuur, lokale situatie. Tevens werden militaire vaardigheden aangeleerd, kon men Engelse taalcursus volgen, en er werden oefeningen gedaan waarbij situatie in Afghanistan werd nagebootst. Echter, men werd niet taakspecifiek opgeleid; het geven van trainingen/opleidingen werd niet behandeld. KMar commandant van (iig) rotatie 4 en 5 was op verkenningsmissie geweest; zodoende goed op de hoogte van wat hem te wachten stond. Doelstellingen: aantal op te leiden agenten was bekend. Ter plekke inventariseren en dan werd bepaald hoe dit te doen, of de lijn van de voorgangers werd voortgezet. Werd in NL niet stilgestaan bij andere donorlanden die daar actief waren en hun beleid evenals beleid Ministry of Interior; die informatie werd tijdens missie vergaard wat veel tijd kostte. Mandaat: geweldsinstructies waren duidelijk; men was bewapend.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 143 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Kenmerken politiekorps
Org.structuur: de Iraqi Police kent een sterk hiërarchische structuur welke grofweg is opgebouwd uit drie lagen van commandanten, namelijk op provinciaalniveau de Chief of Police, op ‘districtniveau’ (drie in totaal welke gevormd zijn rondom de drie steden asS., al-K. en ar-R) een commandant en op elk politiebureau (ong 16 in totaal) een leidinggevende; het korps bestaat uit ong 1.100 agenten. Daarnaast waren er nog 3 aparte politieonderdelen in de provincie vertegenwoordigd, namelijk de Highway Police (ong 50 agenten), de Border Police (ong 130 agenten) en de Correctional Service (gevangenis, kreeg gedurende missie andere status; ong 40 agenten). Tevens maakt de politie deel uit van het PJCC (provincial joint commando center), een gezamenlijke meldkamer voor de veiligheidsdiensten. Politieoptreden: het korps was operationeel zelfstandig en verantwoordelijk voor de ordehandhaving. Agenten hebben afwachtende houding (reactief), optreden sterk afhankelijk van oordeel commandant, en verbleven doorgaans op of rond het bureau. Optreden wordt sterk beïnvloed door stammencultuur. Opereerden in ploegendiensten; weinig structuur in de werkzaamheden; opmaken van processen-verbaal evenals recherche activiteiten gebeurden niet of nauwelijks. Meeste agenten konden ook niet lezen of schrijven. Personeelszaken: bestonden geen functieomschrijvingen en promotieregelingen. Salarissen werden uitbetaald door leidinggevende van het bureau. Er was formeel een interne toezichtinstantie.
Org.structuur: in Uruzgan zijn de ANP en de HP omgevormd tot de AUP. Daarnaast bestaat de ANAP (hulppolitie), een tijdelijke noodoplossing voor de verbetering van de veiligheidssituatie, waarvan de agenten langzamerhand omgeschoold worden tot AUP. Formeel is moeilijk aan te geven uit hoeveel agenten beide korpsen bestonden aangezien er veel verloop in personeel was. De provincie is opgedeeld in 6 districten. De AUP was destijds alleen actief in en rondom TK, de ANAP bezette checkpoints in de dorpen en op belangrijke wegen. Politieoptreden: agenten hebben niet of nauwelijks uniform aan ivm dreiging Taliban. Geen sprake van ordehandhaving; meer bescherming bevolking (lees: eigen stam) tegen Taliban. Werd dan ook niets gedaan op het gebied van verkeershandhaving, procesverbaal etc. ANAP agenten verbleven op checkpoints en waren reactief ingesteld. Men wilde ook alleen in eigen woongebied werken, in eigen stam; zo wilde men ook geen opleiding volgen in andere provincie omdat ze dan aantal weken van huis waren. Bij dodelijk incident werd er geen onderzoek ingesteld, slechts de identiteit vaststellen en stoffelijk overschot aan familie overdragen binnen 24 uur. Politiecommandant had veel macht, korps was sterk hiërarchisch ingesteld. Ong 90-95% van agenten is analfabeet. Personeelszaken: Er werd een ‘rank and pay reform’ in gang gezet; dwz salarissen werden aan rang verbonden. VS betaalde salarissen; eerst overgelaten aan lokale commandanten, maar die roomden af, nu persoonlijke betaling op locatie waarbij men zich moet legitimeren met ID kaart.
Veiligheidssituatie
De veiligheidssituatie was nagenoeg vergelijkbaar met die in West-Europa. Men liep ongewapend rond en woonde in de steden tussen de lokale bevolking. Er bestond een evacuatieplan in geval van nood waarbij men kon terugvallen op de internationale troepenmacht SFOR en later haar opvolger EUFOR. KMar en civiele agenten waren verspreid werkzaam over geheel Bosnië; elke rotatie had een detachementscommandant. Men hield veelal onderling contact; om de zoveel tijd werd er een meeting belegd. Voor lokale bevolking: men had verdeelsleutels ingesteld om binnen de politieorganisaties evenveel Moslims, Kroaten en Serven aan te stellen. Echter, functies bleven daardoor vacant, want een Serviër wilde niet (diep) in Moslim gebied werken en vica versa; het verschil in etniciteit ligt na zoveel jaar nog steeds gevoelig.
Redelijk stabiel in de eerste 2 rotaties. Tijdens rotatie 3 vond omslag plaats en werd provincie onrustig door o.a. Al Sadr opstandelingen; het basiskamp werd sindsdien af en toe beschoten met mortieren, er werden bermbommen geplaatst, patrouilles werden beschoten en er werd een dodelijke aanslag gepleegd op een Nederlandse militair. Gevolgen: soms verbod om kamp te verlaten, informatie vergaren ipv politie opleiden. Tijdens rotatie 4 wederom dodelijke aanslag, ditmaal op KMar. Politieopbouw lag daarna volledig stil; men ging het kamp niet meer af. Rotatie 5 heeft deze activiteiten weer opgepakt. Men ging altijd met 2 witte voertuigen op pad en men droeg kogelvrij vest en helm; ook werd aan voetpatrouilles deelgenomen van de IP. Kmar was lichter bewapend dan de andere Nederlandse aldaar aanwezige militairen.
In de optiek van de respondenten was Uruzgan oorlogsgebied, vanwege gevechtshandelingen, bermbommen, zelfmoordaanslagen. Mentoren/monitoren van politieposten kon alleen onder de bescherming van task force, met een PRT-missieteam; bewegingsvrijheid was daardoor beperkt en een politiepost kon (ivm tijd missieteam) slechts voor een korte tijd bezocht worden, zodat van mentoren/monitoren nauwelijks sprake was. De opleidingen van ANAP en AUP vonden plaats op de twee NL basiskampen in TK en DR. Agenten die naar het kamp kwamen werden altijd gefouilleerd; werd uit het zicht gedaan van lokale mensen ivm trots en aanzien.
UITVOERING MISSIE: LOKALE CONTEXT
Org.structuur: Bosnië bestaat uit 2 deelrepublieken, namelijk de MoslimKroatische Federatie (10 kantons) en de Servische Republiek Srpska (7 regio’s); tevens is er het district Brcko. Iedere republiek heeft zijn eigen politiekorpsen die gestationeerd zijn in de kantons/regio’s en daar onderverdeeld zijn in districten en gemeentes. Daarnaast bestaan sinds een aantal jaar twee landelijke politieorganisaties, namelijk de SIPA (recherche) en SBS (grenspolitie); in deze korpsen zijn alle drie de bevolkingsgroepen vertegenwoordigd. De politieorganisatie bestaat formeel uit dezelfde onderdelen als een Westers politiekorps. Het aantal agenten was fors en diende met een derde teruggebracht worden; dit verliep alleen moeizaam. Politieoptreden: men voerde patrouilles uit te voet en met voertuig. Men draaide opsporingsonderzoeken, verkeershandhaving etc. Er bestond een anoniem misdaadmeldpunt. Eigenlijk voerde men vrijwel dezelfde werkzaamheden uit als in het Westen alleen het niveau lag een stuk lager. Mentaliteit is veelal dat men alleen de opgedragen taken uitvoert; zelfinitiatief komt weinig voor of wordt door leidinggevenden tegengehouden. Oudere garde is veelal conservatief; jonge agenten staan welwillend tegenover modernisering. SIPA en SBS nog in opbouw (bestonden pas een aantal jaar), maar wel operationeel. Dossiervorming, archivering, datasystemen ontbreken grotendeels binnen de gehele politie wat uitvoering bemoeilijkt. Personeelszaken: salaris gebonden aan rang (was laag en werd niet altijd uitbetaald muv SBS); er waren functieen promotieomschrijvingen gerelateerd aan etniciteit. Er was formeel een interne toezichtinstantie.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 144 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Opinie bevolking Capaciteitsopbouw UITGEVOERING MISSIE; UITGEVOERDE TAKEN
Integriteitsopbouw
Over lokale politie: men was doorgaans niet positief over de politie; dit kwam deels door corruptie praktijken, maar ook door angst die er nog was. Middels wijkagentschapprojecten (voorlichting op scholen; opendagen; tv spotjes) tracht men acceptatie te ontwikkelen bij de bevolking; echter, het creëren van goodwill is een langzaam proces. Over interventiemacht: doordat er zoveel actoren actief zijn met de wederopbouw van het land, weet de bevolking niet meer wat er allemaal gebeurt (wat voor hulp) en welke organisatie waar verantwoordelijk voor is.
Over lokale politie: dat wisselde; afhankelijk van welke stam men was. Tevens werd dit sterk beïnvloed door het beeld dat men nog had van de politie onder het dictatoriale regime. Middels lokale media getracht correct beeld van de politie weer te geven. Over interventiemacht: lastig vast te stellen; men kiest immers de kant van de sterkste op dat moment. Bevolking was overwegend vriendelijk tegen Nederlandse militairen en was veelal positief over de taken die men uitvoerde. Kmar reed in witte voertuigen daardoor kon bevolking hen goed onderscheiden van andere militairen.
Over lokale politie: lastig vast te stellen. ANAP agenten voormalige militieleden en handelden daar soms naar; mensen van andere stam werden afgeperst en er was hoge mate van corruptie al dan niet om hun lage salaris aan te vullen. Soms waren ze ook tijden weg om papaver te oogsten. Over interventiemacht: lastig vast te stellen. Mensen kiezen voor eigen veiligheid en daarmee voor de sterkste partij, het kan gevaarlijk zijn om openlijk voor ISAF uit te komen, vooral in omgeving waar weinig ISAF is (ivm dreiging Taliban).
De infrastructuur van de politieorganisaties (zoals gebouwen, computers, voertuigen, vaartuigen, motoren, honden, falsificatieapparatuur etc) is volledig gedoneerd door de internationale gemeenschap; er wordt veel in de organisaties geïnvesteerd. Er zit een stijgende lijn in de infrastructuur van de politieorganisaties, alleen bestaan er bijv nog steeds grensposten zonder elektriciteit/water en benodigde apparatuur, en politiebureaus zijn veelal verouderd en slecht onderhouden. De capaciteitsopbouw wordt veelal niet gecoördineerd; dwz afgestemd op de lokale behoeften en capaciteit. Het komt voor dat spullen daardoor niet worden gebruikt, of snel kapot zijn (kunnen niet gerepareerd worden ivm vooruitstrevende techniek). (Digitale) datasystemen bestaan niet, waardoor de uitvoering van werkzaamheden zeer bemoeilijkt wordt. Politie op straat ziet er verzorgd uit; dragen politie-uniform (met stropdas) en beschikken over complete uitrusting.
De infrastructuur van de IP is nagenoeg volledig gedoneerd door de Westerse gemeenschap of met in beslag genomen geld van het oude regime. Zo zijn basismiddelen zoals uniformen, schoenen, wapens, andere uitrusting, voertuigen, computers en communicatiemiddelen verstrekt. Ook zijn er een behoorlijk aantal politiebureaus gebouwd danwel opgeknapt en drie grensposten gebouwd voor de Border Police. Eveneens is de gevangenis opgeknapt en heeft men facilitaire verbeteringen aangebracht. Deel van het verstrekte materiaal was te vooruitstrevend (pc’s, westerse auto’s), daardoor snel kapot of anderszins onbruikbaar. Kmar deelde het materiaal zelf uit per bureau, anders verdween het (met name verbruiksgoederen).
De infrastructuur was bij aanvang missie zeer slecht en armoedig; politiebureaus hadden geen elektriciteit, geen communicatiemiddelen etc. en checkpoints waren veelal provisorische aangelegenheden. De gevangenis was erbarmelijk; is een nieuwe gebouwd. Gedurende missie zijn aantal checkpoints gebouwd (container met bescherming tegen aanslagen). Het bouwen werd veel door Australië gedaan in samenwerking met genie NL; later idee gevat om geen checkpoints meer te bouwen, maar grotere policesubstations (40-45 agenten) waardoor men zowel statisch als dynamisch gaat opereren in het betreffende gebied. Logistieke middelen werden door Dyncorp verstrekt (uniformen/wapens/ auto’s). Afghanen distribueerden zelf (via logistieke officier) de wapens en andere uitrusting; de uitgifte werd geregistreerd. Tevens is een meldkamer gebouwd en voorzien van benodigde middelen. De bouw van een provinciaal opleidingscentrum was gestart, zodat agenten niet naar naburige provincie hoeven voor opleiding.
Tijdens de opleiding krijgen de rekruten ethiek lessen; daarbij werd oa stilgestaan bij acceptatie van verschillende etniciteiten, en hoe je je als agent dient te gedragen. In de gesprekken met counterparts werd dit ook besproken. Er waren interne toezichtinstanties binnen de politie (hadden vaak personele onderbezetting) welke onder toezicht van EUPM stonden. EUPM kon corruptie bestrijden door klacht in te dienen, waardoor een agent ontslagen kon worden. Corruptie komt veelvuldig voor onder alle rangen, er heerst daar een andere mentaliteit/cultuur; echter, het is moeilijk te bestrijden. Er zijn (voornamelijk jonge) vrouwen actief bij de politie (die door de internationale gemeenschap zijn opgeleid), zij bekleden ook leidinggevende functies en worden geaccepteerd door mannelijke collega’s.
Totaal andere beleving dan in het Westen; vrouwenrechten kent men bijvoorbeeld niet. Agenten werd uitgelegd hoe om te gaan met arrestanten en gevangenen (veelal wordt fysiek geweld gehanteerd), hoe op te treden als agent (onafhankelijk, niet corrupt), hoe meldingen van burgers op correcte wijze af te handelen, en op basis van welke bevoegdheden men mag optreden (juridisch aspect). Echter, hoge mate van corruptie binnen korps; Kmar kan alleen corruptiegevallen rapporteren aan IP en Britten, mocht zelf niet ingrijpen. Mbt gevangenis: administratiesysteem opzetten zodat mensen vrijgelaten worden als hun termijn erop zit; facilitaire middelen verstrekken/ aanbrengen (humanitaire omstandigheden creëren, met name voor vrouwen).
In de opleiding van de ANAP en AUP werd stilgestaan bij mensenrechten; dwz hoe een arrestatie te verrichten, hoe je met gevangene om moet gaan, dat je als politieagent er bent om hulp te verlenen aan burgers. Ook werd door een Afghaan uitleg gegeven over hun grondwet. Cultuur is echter een wereld van verschil; vrouwen hebben geen rechten, er wordt snel geweld gehanteerd, en men is het niet gewend om op basis van wetten te opereren. Zijn ook niet bekend met het begrip democratie. Het aanpakken van corruptie wordt niet (of nauwelijks) intern gedaan; ISAF deed dit wel. Zo is AUP commandant ontslagen ivm corruptie praktijken. Er wordt door veel agenten gehandeld uit eigenbelang. Bepaalde zaken zien Westerse mensen als corrupt, terwijl het daar als normaal wordt beschouwd.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 145 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Rekrutering Training/opleiding
De rekrutering van agenten vindt al plaats sinds de IPTF missie. Destijds heeft screening plaatsgevonden van het politiekorps. Toen SBS opgericht werd zette EUPM selectieprocedures in gang: schriftelijk examen, gesprek met commissie. Belangrijke eisen waren geen crimineel verleden/oorlogsmisdaden, acceptatie andere etniciteiten, en benodigde vaardigheden bezitten. Er is een verdeelsleutel mbt de drie etniciteiten om representativiteit te waarborgen. Tevens worden vrouwen gerekruteerd. Veel mensen meldden zich aan voor SBS vanwege relatief hoge salarissen en professionelere organisatie; ook solliciteerden veel ex-agenten. Tegenwoordig is er een lokaal bureau opgericht die zich met rekrutering bezighoudt (wervingsreclames; sollicitatieprocedures etc).
Voordat de Nederlandse militairen aankwamen in Al-M. was het rekruteringsproces al door de Engelsen uitgevoerd; dit hield grofweg in dat mensen die deel uitmaakten van de Baath partij niet aangenomen werden of uit het korps werden gezet.
De Afghaanse politie was verantwoordelijk voor het regelen van agenten die de opleidingen gingen volgen in TK en DR. Eisen waren min 18/max 35 jaar, geen Talibanactiviteiten, geen crimineel verleden en Afghaans staatsburger. Werden mensen weggestuurd omdat ze te jong waren; bovendien werd aangegeven door NL dat er mensen van beide (hoofd)stammen gestuurd moesten worden. Lastig om de verhoudingen goed te krijgen ivm vriendjespolitiek. Vrouwen werden niet als agent geaccepteerd door Afghanen in Uruzgan en werden daarom niet opgeleid. Als rekruten op kamp kwamen werden zij geregistreerd middels foto, naam, leeftijd; daarna werden ze gekleed (uniform/schoenen).
Agenten worden opgeleid op de politiescholen in Banja Luka en Sarajevo; SBS werd alleen opgeleid in Sarajevo (Duitsland was daarbij lead nation); op deze scholen werden eveneens officieren opgeleid. Er werd door zowel EUPM als door Bosniërs college gegeven. Agenten kregen les in ethiek (normen/waarden, acceptatie etniciteiten), community policing (dat ze er zijn voor de bevolking, met hen communiceren), schietles, sporten, wetgeving en vaardigheden op hun werkgebied. De lessen waren zowel theoretisch en praktisch van aard op verschillende niveaus; men kreeg ook materiaal- en speciale training (besturen van auto/boot; hondentraining etc.). Tevens werden lokale trainers opgeleid; deze mensen namen steeds meer lessen over van EUPM (zij stonden dan onder toezicht van EUPM die hen mentoren). Verder kregen agenten training ‘on the job’ en werden er bijscholingsdagen adhv thema’s georganiseerd; bijv wijkagentschap, recherche, en smokkel. Op zulke dagen werden betrokken agenten bijgepraat over de nieuwste werkmethoden etc. Mbt SBS richtte men zich ook op Integrated Border Management; dwz leren samenwerken met politie, douane, en gemeentes in een bepaald gebied. Een laatste vorm van training is een werkbezoek; dwz Bosnische agenten gingen naar andere EU-landen om te zien hoe daar de betreffende werkzaamheden uitgevoerd worden.
In rotatie 2 zijn de agenten opgeleid; zij waren al in dienst en kwamen per tourbeurt naar het Nederlandse hoofdkamp (waar het opleidingscentrum stond) om hun opleiding te volgen. Er werden 3-daagse basisopleidingen gegeven aan agenten uit het oude regime, en tweeweekse opleidingen aan nieuw personeel. Er werd klassikaal les gegeven in basis politievaardigheden (mensenrechten, zelfverdediging, aanhoudingstechnieken) en men kreeg schietles. Na de opleiding ging men terug naar hun politiebureau. Tijdens de missie is extra Kmar gestuurd met grensbewakingervaring om Border Police op te leiden; echter, was lange grens zonder overgangen (aarden wal met tankgracht), was dus veredelde bewakingseenheid en niet immigratiedienst; bestond in NL verkeerd beeld over. De politieofficieren waren reeds in Basra opgeleid door de Engelsen. Tijdens SFIR zijn ong 15 Irakese politieofficieren 2 weken in Nederland bij de politie op bezoek geweest. Verder zijn hun enkele basis managementvaardigheden aangeleerd. Naast agenten werden ook lokale trainers opgeleid; deze werden tijdens de basisopleidingen geselecteerd. Tevens is er een ME peloton opgeleid en voorzien van alle benodigde materialen, inclusief speciale voertuigen waarvoor rijopleidingen werden gegeven. Er zijn in totaal ong 1.300 agenten opgeleid tijdens SFIR.
In Uruzgan dienden 1001 ANAP agenten opgeleid te worden. Deze opleiding duurde 12 dagen (op vrijdag werd namelijk geen training verzorgd ivm gebedsdag) en bestond uit (op basisniveau) wapen/schietles, ehbo, ethiek/uitleg grondwet, voertuig controle, aanhoudingstechnieken, hanteren wapenstok en handboeien, persoonlijke hygiëne, marcheren, sporten. Het aantal leerlingen varieerde steeds; afhankelijk hoeveel Afghanen zelf ‘leverden’. Deze training werd samen met Dyncorp gegeven. Daarnaast zijn upgrade trainingen gegeven: ANAP agenten kwamen terug naar kamp om 3-weekse cursus te volgen om AUP te worden. de Een 3 type opleiding bestond uit 5 weken waarbij men gelijk afstudeerde als AUP’er. Agenten waren erg enthousiast over opleiding. Als men slaagde vond er ceremonie plaats waarbij hoofd van politie en mullah aanwezig waren. Er zijn geen lokale trainers opgeleid; er konden geen Afghanen gevonden worden die deze taak wilden gaan uitvoeren (aangezien men dan op ISAF kamp moest werken; gevaar voor familie). De landelijke trainingssyllabus van Ministry of Interior was niet afgestemd op lokale context; deze aangepast en vervolgens als leidraad gebruikt. In de avonduren werden er lees/schrijf cursussen gegeven door lokale mensen met ondersteuning van Kmar. Daarnaast was een Kmar functionaris belast met de opleiding van gevangenispersoneel. Politieofficieren volgden opleiding in Kabul. In rotatie 4 is er gestart met het Focused District Development plan (Afghaans/VS initiatief); dwz de politieorganisatie wordt doorgelicht en verbetert (rangenstelsel/salarissen) waarbij de rechterlijke macht ook betrokken wordt.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 146 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Advisering Verloop uitvoering taken
Leidinggevenden op alle niveaus binnen de organisaties werden door EUPM geadviseerd bij de uitvoering van hun dagelijkse taken; ’s ochtends vond veelal een briefing plaats waarbij taken werden doorgesproken en werd er overlegd hoe aan te pakken. Verder werd veel op projectbasis gewerkt door EUPM; dat hield in dat de lokale politie doelstellingen kreeg en dat EUPMfunctionarissen hun adviseerden om te zorgen dat ze die targets haalden. In geen enkel geval voerde men zelf executieve werkzaamheden uit. Doordat organisaties iha sterke hiërarchische structuren hebben, moesten EUPM adviseurs daarnaast eveneens met de leidinggevende(n) van hun counterpart overleggen om bepaalde zaken geregeld te krijgen (bijv meer zelfinitiatief leren aan ondergeschikte).
De Kmar was onderverdeeld in een aantal vaste groepen die elk 4 à 5 politiebureaus onder hun hoede hadden (een groep was daarnaast ook verantwoordelijk voor de gevangenis); zodoende hield men contact met elk bureau om hen van advies te voorzien en van vervolgopleiding; tevens hielden zij in de gaten hoe het ervoor stond qua wapenbeheer, voortgang van onderzoeken, behandeling van verdachten. Aangezien rotatie 4 geen politieopbouw had ontplooid en het niveau van de agenten erg laag was, heeft rotatie 5 opnieuw de basisopleiding verzorgd; dit werd op de verschillende politiebureaus gedaan. Daarnaast hebben zij calamiteitenoefeningen gehouden ter voorbereiding op de verkiezingen en was overste van de Kmar belast met het mentoren van de Chief of Police.
In de eerste rotaties vond weinig mentoring/monitoring plaats aangezien men veel opleidingen verzorgde. Daarnaast was de bewegingsvrijheid en tijd erg beperkt aangezien men enkel onder begeleiding van force protection het kamp kon verlaten. In Chora is men wel een langere tijd aanwezig geweest op politiepost om vervolg/opfris trainingen te geven. Mbt de meldkamer (PCC); hier was constant een Kmar functionaris aanwezig om de lokale veiligheidsfunctionarissen te begeleiden en te helpen bij de uitvoering van hun taken; in het begin vooral voortouw nemen, langzamerhand meer mentoren. Tevens vond mentoring van leidinggevenden plaats; zo werden zij bij allerlei zaken van advies voorzien, bijv bij het kiezen van bouwlocaties voor politiebureaus.
Communicatie: meestal via tolk, een klein percentage kon namelijk Engels spreken en verstaan. Vergaderingen waren in lokale taal, waardoor adviseurs niet konden participeren in vergaderingen (vertalen kostte teveel tijd). Etniciteit van tolk had soms invloed op het contact. Kennisoverdracht: met name jongeren en vrouwen zijn enthousiast over de projecten en adviezen die werden uitgebracht; gaf vaak frictie met hun leidinggevenden op hoger niveau, die accepteerden zelfinitiatief veelal niet. Andere agenten waren niet altijd onwelwillend, maar hadden al vele jaren politiewerk (ook al voor het conflict) uitgevoerd zodat het moeilijk was om hier omslag in aan te brengen. Het kennisniveau was sterk afhankelijk van betreffende counterpart; sommigen hadden behoorlijk kennis van zaken en hadden gedegen opleidingen gevolgd (al dan niet in buitenland). Het kwam dan ook voor dat adviseurs niet goed gekoppeld werden aan counterpart, niveauverschil te groot (bijv. wachtmeester die lokale generaal moet gaan adviseren). Wederzijdse inbreng: EUPM was er ter ondersteuning van de politie; men bracht adviezen uit om werkniveau op te vijzelen, maar dit ging altijd in overleg met de lokale counterpart. Projecten werden ook uitgevoerd met toestemming van lokale politie. Samenwerking intern. collega’s: deze verliep over het algemeen goed, alleen de communicatie was soms een struikelblok. Niveau van collega’s uit West-EU landen goed (hebben hetzelfde gedachtengoed), maar bij collega’s uit Oost-EU is dat veelal minder. Iedereen opereert vanuit eigen referentiekaders en dat levert verschillen op in adviezen etc.
Communicatie: via tolk, men sprak niet of nauwelijks Engels. Tolk speelt een belangrijke rol; fungeert tevens als adviseur mbt culturele aspecten. Schriftelijk niet mogelijk ivm analfabetisme. Kennisoverdracht: Het niveau van agent is laag, leidinggevenden (hoofd van een bureau) had enige kennis, met name diegene die al agent waren tijdens het oude regime. Niet dwingen, maar hen zelf het waarom laten inzien. Goed persoonlijk contact is de voorwaarde om enige kennis over te kunnen brengen. Men accepteerde de kennis en zeiden dat ze het begrepen, alleen werd het vaak niet of niet goed uitgevoerd. Getracht hen in te laten zien dat ze vertrouwen van de bevolking moesten winnen dmv goede klachtenafhandeling, voetpatrouilles en communiceren met bevolking; objectief en niet corrupt handelen. Het handelen van de meeste agenten is opportunistisch. Mbt Chief of Police: verliep moeizaam, hij had weinig inzicht in politiewerkzaamheden (was voormalig legerofficier). Hij vertoonde gewenst gedrag. Wederzijdse inbreng: Kmar ter ondersteuning van IP; werd hen gevraagd wat ze wilden, nodig hadden (op het gebied van training/materiaal); vervolgens bekeken of dit geleverd kon worden. Leidinggevenden dachten mee bij het voorbereiden van oefeningen. Vrouwelijke agenten werden niet geaccepteerd en daarom niet opgeleid. Samenwerking intern. collega’s: Op operationeel niveau is met één Engelsman samengewerkt mbt gevangenis. Op strategisch niveau voor de regio South East vond er overleg plaats in Basra, echter pas na een jaar. Elk land opereerde in zijn missiegebied, in afwezigheid van centrale visie, vanuit eigen referentiekader; weinig sturing van bovenaf. Pas na een jaar eerste bijeenkomst; afstemming werd beter.
Communicatie: is lastig; via twee tolken, 1 Dahri en 1 Pashtun; klassen werden zoveel mogelijk gescheiden. De leeftijd van de tolk is van invloed op het gezag dat hij heeft bij lokale mensen. Schriftelijk niet mogelijk ivm hoge mate van analfabetisme. Kennisoverdracht: mentoring: vertrouwen kweken is erg belangrijk om informatie over te brengen; persoonlijk contact heeft veel invloed. Opleiding van ANAP geschiedde klassikaal, klein beetje theorie, voor de rest kennis overbrengen via het voordoen van handeling. Kennisniveau is zeer laag mbt alle onderwerpen; dingen die in NL gewoon zijn, moesten hen aangeleerd worden. Men handelt opportunistisch. Tevens is men gewend om hard (met geweld) op te treden. Kennis bij commandanten ook erg laag; weinig verschil met gewone agent. Positie binnen org. bepaald door afkomst; mensen met kennis daardoor niet op juiste plek. Wederzijdse inbreng: de Provincial chief of Police werd betrokken bij de planningsfase van de trainingen. Hij zag in dat verdieping nodig was, accepteerde de NL plannen ook, maar had in zijn ogen meer behoefte aan wapens, munitie en geld. Bij trainingsproces werd lokale officier van justitie betrokken om les te geven in grondwet/ ethiek; bij afstudeer ceremonie waren hoofd v/d politie en mullah aanwezig. Samenwerking intern. collega’s: Was niet duidelijk welk land, waar mee bezig was mbt politieopbouw en welke plannen er al ontwikkeld waren; er was weinig coördinatie. Daarom werden vergaderingen met alle partijen (NL, VS, Austr, Afg) ingesteld zodat men op de hoogte was van elkaars activiteiten. Zodoende ook geldstromen beter afgestemd. Visie iha hetzelfde; benadering NL (namelijk meer respect voor lokale cultuur) anders dan VS.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 147 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Overdracht rotaties: elke nieuwe rotatie werd gedurende een aantal dagen ingewerkt door de vorige; men bezocht samen de IP en werd op de hoogte gebracht van de huidige situatie en waar men op dat moment mee bezig was. Veelal werd de ingezette lijn voortgezet. Men trachtte de commandanten goed in te werken zodat zij hun manschappen konden inwerken. Overdracht einde missie: Engelse gepensioneerde politieagenten (ong 20) volgden de NL militairen op; zij wilden op dezelfde voet verder gaan en meer focus leggen op het tactische niveau.
Overdracht rotaties: de commandant van Kmar detachement ging op verkenningsmissie waardoor hij goed op de hoogte was van lokale situatie; kan zijn team daardoor beter voorbereiden. Verder werden mensen ingewerkt door voorgangers; voorstellen, uitleggen taken etc. Als men eenmaal terug is in NL verteld men onderling elkaars ervaringen, ook aan mensen die nog op uitzending moeten; zodoende worden zij al enigszins voorbereid. Overdracht einde missie: n.v.t. aangezien missie tot op heden nog uitgevoerd wordt.
Zaken die goed verliepen
Eerdere uitzendervaring met Bosnië heeft positieve invloed: men weet wat hun te wachten staat en kan daar al rekening mee houden tijdens de voorbereiding en lokale agenten accepteren hen eerder (ook leeftijd en werkervaring zijn hierop van invloed). Op projectbasis werken schept duidelijkheid naar beide partijen; werkt daardoor bevorderend. Infra- en organisatiestructuur politie zijn door de jaren heen sterk verbeterd. Een deel van de agenten staat positief tegenover modernisering; zij zijn welwillend, hebben een goed kennisniveau en daardoor kan er goed met hen samengewerkt worden.
Al-M. was één van de rustigste provincies in Irak, de ontwikkelingen waren verder dan in menig andere provincie. De verkiezingen zijn rustig verlopen; trainingen sloegen aan; de calamiteitenoefeningen liepen steeds beter; kortom de kwaliteit van IP nam toe (zij het met kleine stapjes). Doordat de leidinggevende in de gevangenis erg open stond voor advies, is daar veel gerealiseerd en kijkt men daar zeer tevreden op terug.
Wapens via lokale distributeur overdragen zodat agent beseft dat het materiaal van Afghaanse politie is en het hun verantwoordelijkheid is. Natuurlijke leiders selecteren tijdens opleidingstraject. Er werd gekookt door Afghanen op het kamp en hun slaapverblijven waren daar ook; zodoende zeker dat ze opleiding bleven volgen. Het aanbieden van lees/schrijf lessen. Vergadering met alle betrokken partijen zodat er meer stroomlijning kwam.
Zaken die minder goed verliepen
Het is moeilijk om met de oudere garde samen te werken; vooral door hiërarchische structuur werd vooruitgang erg vertraagd; omslag creëren is lastige taak en wordt veelal als frustrerend ervaren. De afhankelijkheid van de counterpart; de relatie met hem/haar is namelijk alles bepalend. Het ontbrak de politie ondanks vele investeringen en stijgende lijn in infrastructuur, nog steeds aan veel middelen, voertuigen etc om werk naar behoren uit te kunnen voeren. De onrustige politieke situatie (federatie/republiek) heeft zijn weerslag op politieorganisaties; deze complexe situatie schept onduidelijkheid wat het hervormingsproces niet ten goede komt.
De verschillen in de Westerse en Oosterse cultuur/mentaliteit. Het lage kennisniveau van de lokale agenten, en dat bijna alles staat of valt met de bereidwilligheid van de lokale leidinggevende. De verslechterende veiligheidssituatie tijdens rotatie 3 en 4. Afstemming tussen de verschillende donorlanden. Verkeerde afstemming van materiële middelen (te modern) en menselijke capaciteit (werden mensen met specifieke kennis gevraagd, zoals grensbewaking, recherche, maar niet nodig in missiegebied aangezien de IP zich daar niet mee bezighield). Er was geen strategie, een meerjarenvisie, waardoor er steeds weer zaken wijzigden.
Niet duidelijk gecommuniceerd dat het aanvangsniveau van agenten zo laag was; men was zodoende niet goed ingesteld op de situatie aldaar waardoor het aanpassen veel tijd kostte en het niveau van de lessen erg moest aanpassen. Communiceren is heel lastig met mensen die niet zelfde taal spreken en in hele andere cultuur leven; wederzijds begrip is daardoor moeilijk. De afstemming met internationale donoren is er niet of nauwelijks; geldstromen zijn niet inzichtelijk, komt daardoor niet op goede plek; iedereen doet eigenlijk maar wat. Onveiligheid maakt het niet mogelijk om te mentoren/monitoren op wijze zoals het zou moeten.
Het land gaat vooruit, zowel qua infrastructuur als acceptatie van etniciteiten. Het blijft echter een langzaam en moeiaam proces. Op kleine schaal kon men successen behalen en men moest niet te grote verwachtingen hebben van de effecten van de uitgevoerde taken. Er zijn lokale agenten die de internationale hulp niet waarderen en die het proces frustreren; dat wordt niet direct door hen uitgesproken, maar dat blijkt uit hun houding.
Hele andere cultuur, kun je niet gelijk NL politiemodel invoeren, slechts kleine stapjes; je moet er niet teveel van verwachten. Men heeft zelf veelal een goede tijd gehad aldaar en vindt dat daar goede dingen zijn gedaan, maar men vraagt zich af wat er van het korps overblijft en heeft moeite met het feit dat er niks meer aan de IP wordt gedaan om te garanderen dat de ontwikkelingen worden doorgezet.
Men zou veel meer willen doen, maar de ontwikkeling van het korps gaat erg langzaam; het is opbouwen vanaf nul. Tijdens opleiding zijn agenten enthousiast en leergierig, maar een paar weken na hun opleiding, kun je hun alles weer opnieuw aanleren, want ze zijn het vergeten (komt ook omdat opleiding kort is). Het is niet echt politiekorps, meer semiinfanterie.
OPINIE
BEËINDIGING MISSIE
Overdracht
Overdracht rotaties: er bestond binnen EUPM een soort van overlap systeem: op een bureau werkte een aantal EUPM, één ging weg en zijn opvolger werd dan ingewerkt door andere EUPM’ers (voorstellen aan counterpart(s), uitleg stand van zaken, procedures etc). Tijdens de missie is het aantal functionarissen behoorlijk verminderd; sommige functies werden daardoor niet overgenomen, waardoor Bosniërs het zelf moesten gaan doen. Overdracht einde missie: n.v.t. aangezien missie tot op heden nog uitgevoerd wordt.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 148 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
ISAF – Afghanistan (Baghlan)
Onderdelen voorbereiding
Takenpakket: Liaison officier Police; contact onderhouden met lokale politie, PRT commandant adviseren mbt politie, contact onderhouden met andere LSO’s in regio. Men kreeg geen opdracht mee, taken die uitgevoerd zijn: politieorganisatie verkennen, toekomstperspectief maken en het verzorgen van basis politietrainingen door later toegevoegde instructiegroep (vanaf rotatie 3). Opleiding: algemene kennis vergaard over gebied (cultuur, islam) en doel missie; Engelse cursus. Geen taakspecifieke opleiding gehad. Men verdiepte zich ook op eigen initiatief in missie. Niet optimaal. Doelstellingen: men kreeg geen doelstellingen mee; eigen initiatief zodra men op locatie was. Men trachtte wel op zelfde voet verder te gaan als voorgangers.
Mandaat: rules of engagement waren bekend; men was bewapend.
Over lokale politie: niet heel positief vanwege corruptie en statische optreden. Was ook afhankelijk van stam; men probeerde elkaar zwart te maken middels allerlei geruchten. Over interventiemacht: positief, vanwege rust en stabiliteit die er kwam en de projecten die uitgevoerd werden. Op lokale televisie en in kranten werd bevolking ingelicht over de activiteiten die werden uitgevoerd door ISAF.
Integriteitsop bouw
Capaciteits opbouw
Veiligheids situatie
Org.structuur: in Baghlan waren twee soorten politie aanwezig: de Afghan National Police (ong 1000 agenten) en de Highway Police (ong 300 agenten). De AUP was belast met veiligheid binnen steden, de HP met veiligheid op en rondom wegen. De provincie was verdeeld in een aantal districten met ieder zijn eigen bureau en commandant; beide hoofdkwartieren waren gevestigd in Pol-e-Khomri. Beide korpsen waren gevormd rondom twee voormalige milities; op compound HP stonden zelfs nog tanks. Politieoptreden: beide korpsen waren operationeel zelfstandig en verantwoordelijk voor ordehandhaving. Agenten waren aanwezig op checkpoints (soms meerdere dagen achter elkaar in slechte hygiënische omstandigheden); zij hadden zeer afwachtende houding (reactief); loyaal aan commandant. Hoge mate van analfabetisme. Hoofdcommandant bepaalde alles in provincie (zelfs bouwvergunning etc voor burgers), heeft veel macht in gebied; later ondergeschikt aan gouverneur. Politie militaristisch ingesteld (ging bijv in houding staan als commandant aankwam), weinig politiekennis; het is een soort veredelde beveiligingseenheid. Personeelszaken: er waren geen functieomschrijvingen of promotieregelingen; laatstgenoemde werd door commandant beslist. Salarissen werden uitbetaald door Dyncorp. Bestond geen interne toezichtinstantie; beide commandanten ontheven uit functie door ISAF ivm corruptie.
Opinie bevolking
Kenmerken politiekorps
Selectiewijze: a.d.h.v. lijst; wie bovenaan staat werd uitgezonden (rang op lijst bepaald door aantal eerdere uitzendingen en leeftijd) Selectiegrond: op basis van rang. Werd niet of nauwelijks gekeken naar ervaring met uitzendingen of politieopbouw.
Relatief rustige provincie; niet of nauwelijks Taliban dreiging. Zeer verschillend met zuiden van het land; was wel sprake van criminaliteit/stammenstrijd. Na 9 maand vond eerste IED aanslag plaats. Trainingen vonden vanaf toen plaats op PRT ipv op hoofdkwartieren politie; moest namelijk force protection hebben om kamp af te mogen, praktischer om op kamp te blijven.
Rekrutering
UITGEVOERING MISSIE; UITGEVOERDE TAKEN
UITVOERING MISSIE: LOKALE CONTEXT
VOORBEREIDING OP MISSIE
Personeels selectie
GEGEVENS MISSIE
1 oktober 2004 - 1 oktober 2006 Missiegebied: provincie Baghlan in het noorden van Afghanistan Vestigingsplaats: Pol-e-Khomri Rotatie 1 en 2 één Liaison Officer Police belast met de opbouw van de lokale politie. In rotatie 3 t/m 6 werden zij aangevuld met vier KMar trainers.
De infrastructuur was zeer gebrekkig en miniem; politiebureaus waren zeer armoedig, waren geen computers. Nauwelijks communicatiemiddelen; zijn door ISAF enkele radio’s en portofoons verstrekt en een steunzender geplaatst. Verder heeft Duitsland en VS enkele auto’s gesponsord en hebben zij uniformen en vuurwapens verstrekt. Aangezien uniform niet optimaal voor weersomstandigheden was (’s winters vooral) en men dergelijke kledij niet gewend is, droegen agenten (deels) eigen kleding. NL heeft wapenstok, handboeien, verkeersvesten, pylonen verstrekt. Agenten werden op de hoogte gebracht van mensenrechten; geleerd hoe ze die toe moesten passen in de uitvoering van hun werkzaamheden. Hadden ze begrip voor, toepassing is onduidelijk. Cultuur is namelijk totaal verschillend; vrouwen hebben geen rechten, het is sterk hiërarchisch: wat leidinggevende zegt gebeurt, en er wordt snel geweld gehanteerd om iets op te lossen/aan te pakken. Voordat Nederlandse militairen aankwamen was rekruteringsproces al uitgevoerd door (voornamelijk) Duitsland. Agenten kwamen naar eigen hoofdkwartier toe voor opleiding door NL marechaussee. Later naar NL kamp ivm veiligheid.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 149 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Training/opleiding Advisering Verloop uitvoering taken Over dracht Zaken die goed verliepen Zaken die minder goed verliepen OPINIE
BEËINDIGING MISSIE
In rotatie 1 is een ME opleiding van 1 dag verzorgd ivm presidentsverkiezingen voor 80 man door 2 KMar die in NL ME eraring hadden; basis uitleg hoe materiaal te hanteren en hoe groepsgewijs optreden. Vanaf rotatie 3 besloten om agenten op te leiden (daarvoor moesten agenten naar naburig gelegen provincie voor opleiding). Opleiding bestond uit 2-wekelijkse cursussen omtrent basis politievaardigheden zoals het aanhouden van verdachten en zelfverdediging, ethiek, groepsbinding, leiderschapvorming, uitvoeren van verkeerscontroles, en eerste hulp; alles op basaal niveau. Zijn tevens lokale trainers opgeleid en lesplannen vertaald in Dahri en Pashtun. Ook doelgerichte cursussen gegeven mbt recherchevaardigheden: verhoor- en opsporingsmethoden. Per maand werden 50 à 60 agenten opgeleid, ong 300 in totaal. Officieren werden door Duitsland in Kabul opgeleid. Naast politievaardigheden werden er ook taalcursussen georganiseerd; deze werden door lokale mensen gegeven en ondersteund door ISAF. De LSO police voerde gesprekken met het hoofd van de politie; daarin voorzag hij deze van advies over uiteenlopende zaken naar gelang zij daar behoefte aan hadden. Verder zag de LSO ook toe op de gevangenis en de rechterlijke macht; wekelijks vond er veiligheidsoverleg plaats met de commandanten van de ANP en HP, de gouverneur en commandant PRT en LSO police. Communicatie: via tolk; schriftelijk niet mogelijk ivm hoge mate van analfabetisme (ook onder commandanten). Kennisoverdracht: het niveau van de gemiddelde agent is zeer laag, basis politievaardigheden ontbraken; in alles moesten zij onderwezen worden, wat zij overigens ook graag wilden. Echter, de officieren die in Kabul opleiding hadden gevolgd, hadden wel kennis van politiewerk en een enkeling had politie-ervaring vanuit Russische tijd. Politie commandanten waren voormalige krijgsheren en wisten niets af van politiewerk. Wederzijdse inbreng: alles werd overlegd met hoofd van de politie. KMar kreeg vrijheid om zelf te bepalen hoe trainingen vorm te geven; Afghanen vonden alles prima. Samenwerking intern. collega’s: politieopbouwactiviteiten erg versnipperd in Afghanistan. PRT die instructeurs hadden kwamen 1 keer in 3 maand bijeen in Kabul; iedereen gaf presentatie over stand van zaken. Niveauverschil was groot tussen de verschillende PRT’s en van sturing was nauwelijks sprake; men opereerde naar eigen initiatief in zijn regio. Overdracht rotaties: elke nieuwe rotatie werd gedurende aantal dagen ingewerkt door vorige rotatie; men werd geïntroduceerd bij contactpersonen van lokale politie en op de hoogte gebracht van uitgevoerde activiteiten. Overdracht einde missie: Hongaarse militairen hebben de verantwoordelijkheid over Baghlan overgenomen. De opleidingen verliepen goed; goed georganiseerd ondanks dat er geen ervaring was. Meeste lokale agenten waren leergierig en pikten zaken redelijk snel op. Het opleiden van agenten heeft bijgedragen aan professionalisering van de politie; zat vooruitgang in. Het niveau van agenten was zeer laag en analfabetisme maakt het geven van training/advies lastig. Lokale leidinggevenden wisselen veel van positie om corruptie tegen te gaan, daardoor lastig om samenwerking tot stand te brengen; steeds weer opnieuw beginnen. Dit geldt ook voor NL militairen, half jaar is kort; moet nl. eerst de cultuur begrijpen en dat kost tijd. Geen duidelijke doelstelling en plan zodat eerste paar weken van uitzending opgaan aan het maken daarvan; heeft wel als voordeel dat zaken afgestemd worden op lokale situatie. Men geeft aan niet te hoge verwachtingen te hebben als je daar politieopbouwactiviteiten gaat uitvoeren. Hoewel cursisten leergierig waren is het maar de vraag wat ze er mee doen. Elke bijdrage is meegenomen, maar men vraagt zich af of het bestendigd blijft.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 150 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Bijlage II Respondenten aan het woord
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 152 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Respondenten aan het woord: EUPM - Bosnië
Kenmerken lokale politie ‘Het niveau van de politie vond ik niet best. Je moet daarbij in gedachten houden dat na 1995 de oorlog is opgehouden en dat Bosnië daarna altijd aan de hand van de VN en daarna de EU is meegenomen om de politieorganisatie op te bouwen en te verbeteren. Inmiddels zijn wel al bijna 15 jaar verder en dan valt het resultaat tegen qua kwaliteit van de mensen, de manier waarop ze opgeleid zijn, en de kwaliteit van het werk dat afgeleverd wordt. Ze zijn wel erg makkelijk vaak, van ‘ach, zo kan het ook’, het effect van de opleidingen is zo laag. Om een voorbeeld te geven: wij monitoorden de klachtenafhandeling over de politie. Ik had de lokale commandant gevraagd om een klacht in te zien tegen een politieman. Twee dagen later komt zijn secretaresse met een grote stapel papier naar mijn bureau met de klachten van het gehele afgelopen jaar; er was dus geen enkel systeem, geen archivering, dus ik moest de hele stapel papier door worstelen om het betreffende rapport te achterhalen. Nu zijn we al zolang bezig op zowel operationeel als op managementniveau, en nog is dossiervorming, archivering etc. niet doorgedrongen. Het is daar een grote chaos.’ ‘Er is in Bosnië maffia aanwezig en de politie is daar mee verweven; dat was ook aantoonbaar. Er zat een afdeling van de Britse geheime dienst in Banja Luka op het militaire kamp en daar hadden wij contact mee; zij volgden politiechefs waar wij advies aan gaven, en als je de foto’s zag waar zij mee optrokken, dat was de landelijke maffia. […] De politiebaan is een erebaan; de rest verdienen ze bij in het illegale circuit. Er was bijvoorbeeld heel veel illegale houtkap in Bosnië. De lokale politiechef liet vrachtwagens volgeladen met hout de berg uitrijden, daar werd hij voor betaald en daar ging veel geld in om. Wij konden hier verder niks aan doen, we hadden geen uitvoerende bevoegdheden. We gaven het wel aan als iemand corrupt was. Je had daar dan ook een constante stoelendans van chefs, degradaties en promoties. Ik heb meegemaakt dat een chef werd gedegradeerd en een junior chef van de verkeerspolitie toen politiechef werd. Die is vervolgens weer ontslagen en toen werd de vorige chef weer politiechef. Men moest dan ook uitkijken bij de uitvoering van zijn functie, want de man die je ondergeschikte is moet je niet te kort houden, want je had kans dat hij promoveerde en dan was jij aan de beurt. Mensen werden binnen de organisatie tegen elkaar uitgespeeld. Daardoor was het een heel inefficiënt politieapparaat.’ Kenmerken lokale recherche ‘Zij waren operationeel en wij waren er ter ondersteuning. Je adviseert hen en staat hen bij met jouw ervaring. Als je het Bosnische politiekorps op het Europese niveau wilt brengen, komt onze ervaring goed van pas. Ik zat bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE), en bij de algemene recherche. Zij startten onderzoeken op en die voerden zij ook uit, alleen het ging niet zo secuur als hier in Nederland. We hadden vaak gezegd van ‘je moet die mensen nog horen en die zijn nog getuige’; wij zagen altijd nog veel meer mogelijkheden om een zaak op te lossen en dan stond je hen dus bij met tips. […] De documentatie werd niet beveiligd opgeslagen, hoewel er geheime informatie in stond, en bureau ruimtes waren niet goed beveiligd. Er was een database, maar die werkte niet optimaal; het netwerk is daar in opbouw en was nog steeds in opbouw toen ik daar wegging.’ Kenmerken State Border Service ‘De SBS in mijn ‘area of responsibility’ was verantwoordelijk voor een groot gebied, 376 km aan grenzen, zowel blauw als groen. In dat gebied zat het hoofdkwartier in Visegrad en daar was mijn bureau ook. In totaal waren er zes SBS regio’s in het hele land en die werden aangestuurd door de ministeries van ‘Security’ en ‘Internal Affairs’. Binnen de regio had je drie SBS bureaus met ieder zijn eigen grensposten en er was een mobiele surveillance ploeg. Deze had extra, specifieke middelen zoals boten en motoren om bepaalde operaties te draaien ter ondersteuning van de andere drie bureaus. Er zijn dus enerzijds mensen die op vaste grensposten zitten op de weg aan de Servische grens (slagboom, paspoortencontrole etc) en anderzijds is er de mobiele ploeg die daar omheen zwerft als er bepaalde operaties uitgevoerd werden. Het korps bestond binnen deze regio uit ongeveer 350 man (zowel Kroaten, Moslims en Serven): zij waren redelijk verdeeld over de posten en werkten in 12-uurs diensten. De commandant probeerde ze effectief in te plannen zodat er voldoende mensen aanwezig waren. Probleem is wel dat het bewaken van zo’n lange grens met 350 man op een aantal grensposten niet meevalt. Er waren heel veel illigale ‘border crossing points’ wat kwam door het bergachtige terrein met rivieren. Als je het aantal agenten zou verdubbelen heb je nog te kort denk ik om dit tegen te gaan.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 153 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
State Investigation and Protection Agency ‘Ze hadden naast de commandant en zijn plaatsvervanger, zes teamleiders. Zo zou het moeten zijn, maar er waren er eigenlijk maar vier, twee namen de functie waar. Die teams hadden ieder hun eigen specialisme, namelijk mensensmokkel (prostitutie), drugs, wapens, en overvallen. De twee andere niet-officiële teamleiders zaten op computercriminaliteit en algehele beveiliging van de eigen organisatie. In het team aangaande computercriminaliteit hebben wij heel veel energie gestoken; we hebben namelijk een vacature aangemaakt binnen EUPM, om iemand die expert is op computerfraude aan te trekken; dit kwam voort uit ons initiatief, want wij zagen dat daar behoefte aan was. Een Noor heeft deze vacature opgevuld en die heeft veel systemen bij SIPA binnengebracht. […] Ik had wel het idee dat de lokale politie erg op SIPA zat te wachten, een landelijke recherchepoot met als doelstelling om de plaatselijke politie te ondersteunen. Kleine zaken deed de plaatselijke politie zelf, maar georganiseerde criminaliteit en andere zwaardere zaken deed SIPA. Als zaken complex waren, dan was de lokale politie verplicht om dit aan te geven.’ Uitvoering taken ‘De eerste zes weken van mijn uitzending heb ik verloren rondgelopen. Je komt in een gebied midden in november, er is een hoofdkwartier in Sarajevo en dat is chaotisch, want niemand weet wat hij moet doen; je opereert vanuit dat hoofdkwartier met een mapje onder je arm. Uiteindelijk kom je op je locatie terecht waar je dan geplaatst gaat worden. In mijn geval was dat een oude fabriek, wat vervolgens omgetoverd moest worden tot het hoofdkwartier van de SBS [State Border Service] - is nu overigens een hele mooie locatie. Dan ga je zo’n gebouw binnen, dan kom je in een kamer met kale bureaus, het is ijskoud maar er zijn geen kachels, elektriciteit etc. Alles moest aangelegd worden en dat heeft ongeveer acht weken geduurd. Toen moest nog kennis gemaakt worden met mijn counterpart die commandant was van de ‘Central Investigation Office’ binnen de SBS; die eenheid moest nog volledig opgezet worden. Er werd dus een heel proces van opbouw in gang gezet zonder een plan van aanpak, want dat bestond niet. Toen heeft het nog een maand of vijf geduurd totdat containers geschonken werden en dat die door een lokale constructor zijn neergezet. Het was dus allemaal heel primitief en het duurde erg lang voordat je de eerste setting kon maken om structuur aan te brengen in de bedrijfsvoering. [..] Doordat hij [de counterpart] niet goed overweg kon met zijn leidinggevende (was een Kroaat, en hij een Moslim) en om er voor te zorgen dat hij toch de spullen kreeg, voerde ik de druk op bij die leidinggevende waarom het gevraagde nodig was; die onderbouwing liet ik vertalen en dat gaf ik dan aan hem. Die leidinggevende kreeg namelijk het materiaal en het geld, welke hij vervolgens distribueerde via verdeelsleutels naar de regio’s en uiteindelijk de grensposten; daarbij was sprake van vriendjespolitiek, dat was de hele tendens daar. [..] Ik had de leiding binnen EUPM over een Spanjaard (van de gemeentepolitie Madrid), een Fransman (gendarmerie), en een Zweedse (burger, was analiste van civiele politie). Later kwam daar nog een Duitser bij en verder had ik nog drie lokale werknemers die fungeerden als tolken en secretaresses. Ik praatte elke ochtend met mijn counterpart, die man was van een best goed niveau, en ik pushte hem in bepaalde dingen, bijvoorbeeld om Engels te leren. Verder heb ik de hele structuur opgezet van vergaderen, van terugkoppelen, van hoe gaan we de CIO in werking zetten ten aanzien van de posten in het land, die ook eigen recherche eenheden hadden. [..] Toen ik wegging was er best wel wat neergezet en grotendeels door de mensen zelf; ik en mijn team waren hen daar behulpzaam bij geweest. Die lokale man was namelijk niet dom, maar hij was erg afhankelijk van fundings.’ ‘Ze kennen natuurlijk al een heel verleden van internationale hulp; sommige agenten zijn zelfs aangenomen door de VN of EU. Men dacht heel verschillend over die hulp; sommigen waren heel positief, meedenkend en modern, maar anderen waren argwanend en afstandelijk, dat was een mix. Ik heb zelf meegemaakt dat een jonge inspecteur heel stug naar mij toe was, totdat ik onder 4-ogen met hem gesproken had. Hij dacht altijd van ‘jullie komen hier naar toe om ons te vertellen wat wij moeten doen, terwijl jullie geen idee hebben van wat hier gebeurd is. Straks gaan jullie weer weg en wij moeten verder’. Maar toen hij hoorde dat ik al vaker in Bosnië was geweest, was hij ineens heel anders, ‘oh, je weet wel wat hier gebeurd is’. Toen stond hij veel meer open voor discussie en gesprekken. Als ze merken dat het je eerste uitzending is en je er komt om hen te vertellen hoe het zit, bereik je daar niks. Ook maakt het uit hoe de situatie in het land is waar je vandaan komt. Toen ik er zat, had net de moord op Van Gogh plaatsgevonden. Toen het gebeurde moesten zij nog net niet lachen tegen mij en zeiden ze ‘moslims leveren geen probleem op.. en dan moeten jullie ons wat leren…’ ‘De agenten weten perfect hoe ze met internationals moeten omgaan, dat spelletje spelen ze heel slim; ze laten je zover komen als zij willen. Bijvoorbeeld: ik dacht altijd dat ik een goed contact had met mijn counterpart, omdat ik overal welkom was en ik mocht alles zien, lezen en bespreken. Op ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 154 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
een gegeven moment wordt er een oorlogsmisdadiger gearresteerd bij een grenspost, maar daar hoorden wij niks van. Achteraf hoor je dat en toen vroeg ik aan de lokale commandant waarom hij me dat niet verteld heeft, waarop hij antwoordt ‘vergeten’, terwijl ik de afspraak had gemaakt met mijn counterpart dat EUPM bepaalde zaken gemeld krijgt, ook buiten de werkuren om en in de weekenden, waaronder het vinden van oorlogsmisdadigers. Dat blijkt niet te gebeuren, dus hij speelt een spelletje met mij. [..] In dit geval denk ik dat hij geen pottenkijkers wilde, want als EUPM kun je namelijk ook heel lastig voor hen zijn. Als ik rapporteer (wat ik overigens nooit heb hoeven te doen) dat het op een bepaalde grenspost fout gaat, dan kan dat voor de lokale commandant verstrekkende gevolgen hebben, want dat gaat de EUPM lijn in. Hij is er dus bij gebaat dat hij met mij een goede verstandhouding heeft, maar het blijkt dus niet ‘all the way’.’ ‘In Banja Luka stond een kantoor van de EUPM. Hier meldde ik mij iedere morgen en woonde daar een briefing bij over wat er op dat moment allemaal speelde; tevens vertelde ik wat ik die dag ging doen en wat mijn verdere plannen waren. Van daaruit ging ik naar het lokale politiebureau, waar de EUPM twee kantoortjes in had, om daar te werken; je zat dus dicht op de mensen zelf. De EUPM werkte destijds met projecten om de Bosnische politie naar EU model te laten werken. Aan deze projecten zat een tijdlimiet en er waren richtlijnen voor geschreven. Elke maand moest ik dan rapporteren wat de voortgang van zo’n project was. Projecten die bij de CIE zijn uitgevoerd bestaan uit een aantal punten zoals die op EU-niveau worden gehandhaafd; zo moesten er beveiligde ruimtes komen waar documentatie opgeslagen kon worden, en een veilig ICT-netwerk aangelegd worden. Bij de CIE is de infrastructuur erg belangrijk, maar ook de procedurele kant, zoals het gebruik van de juiste formulieren en werkmethodes. Verder adviseerde ik mijn counterpart, dat was een vrouw van 28 jaar en zij was de chef van de CIE-eenheid. Naar mijn mening werd zij geaccepteerd, maar voor allerlei zaken ging ze naar haar baas; die had eigenlijk de touwtjes in handen. Dat gebeurde trouwens ook bij mannelijke collega’s; alles wat zij doen, overleggen ze met hun baas. De structuur is erg hiërarchisch. Daarnaast hield ik in de gaten of zaken worden afgehandeld zoals ze afgehandeld zouden moeten worden; je kon ze niks opleggen ‘van je moet dit of dat’, maar je liet wel merken dat het belangrijk was dat ze bijvoorbeeld bepaalde mensen moesten verhoren. Dan zeiden ze dat ze dat gingen doen, maar dat gebeurde niet altijd; zij hebben een andere manier van werken.’ Capaciteitsopbouw ‘Het wordt niet gecoördineerd hoewel er wel mensen mee bezig waren. Om een voorbeeld te geven: ik was bezig om een docubox van 50.000 euro te regelen voor de grenspolitie. Ik kwam steeds bij de Italianen terecht, want zij gingen over de financiën; uiteindelijk gaven ze toestemming voor de aanschaf. Maar dan ineens blijkt dat achter mijn rug om al zo’n docubox, een nog betere versie, is geregeld door in dit geval Duitsers. De mensen daar hadden soms betere apparatuur dan wij hier op Schiphol en dat wordt allemaal geschonken. Dan denk ik, waar zijn we mee bezig. Ze kregen ook nieuwe boten, alleen die boten hadden een bepaalde diepgang waardoor ze op sommige rivieren niet konden varen; daar was dus niet over nagedacht. Daarnaast werd er ook niet over nagedacht dat je een boot moet brengen die daar gerepareerd kan worden; dan moet je niet iets brengen waarvoor de onderdelen alleen in het Westen te verkrijgen zijn, maar dat gebeurt dus wel. Zo gebeurt het met alles, het is eigenlijk pure geldverspilling. Je kunt beter materiaal uit het eigen land schenken.’ Rekrutering ‘Het sollicitatieproces werd door de Bosniërs zelf geregeld. Er waren allerlei tv spotjes om mensen te laten aanmelden bij de SBS, het leger of de uniform politie. Er werd een verdeelsleutel met betrekking tot etniciteit gehanteerd; bij de SBS werd aangegeven dat ze gemixed geplaatst zouden worden, maar dit lukte niet altijd [functies bleven vacant]. […] De mensen die in mijn tijd solliciteerden waren allemaal 18 à 19 jaar. Er werd naar antecedenten gekeken, maar zij waren te jong om in het conflict een rol van betekenis te hebben gespeeld.’ Training ‘Wij hadden contact met de SBS school in Sarajevo, want daar zaten EUPM instructeurs. Op die school werd heel veel aandacht besteed aan het omgaan met publiek, want daar schortte het wel aan. Zo gauw je een uniform aanhad dan had je het daar voor het zeggen en wij leerden hun daarom fatsoensnormen, hoe je met mensen omgaat, hoe spreek je ze aan. Door de oorlog is er verharding gekomen; nu moeten ze leren om zich sociaal op te stellen richting de bevolking, dat ze geaccepteerd worden door hen. […]Ik ben regelmatig op die school geweest als ‘stafmember’; daar zat ik de lessen bij die door lokale instructeurs werden gegeven om het niveau te controleren, en gaf hen dan commentaar.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 155 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Advisering ‘Het waren hun projecten, zij moesten het implementeren; dat deden wij niet. Wij hielden toezicht op de implementatie en vroegen aan hen of ze de doelstelling deze maand gingen halen en waarom wel/niet. Mijn counterpart was goed opgeleid, ze wist waar ze over sprak en ze wist ook waar de problemen lagen, alleen ze wist niet hoe ze deze moest oplossen en daar hielp ik dan bij. Sommige problemen kon zij ook niet oplossen, omdat bijvoorbeeld problemen vanwege te weinig mensen in dienst hebben of te weinig voertuigen, lastig op te lossen zijn.’ ‘We zijn als EUPM ervoor om op strategisch niveau de managers en leidinggevende te adviseren over hun werkzaamheden. Dat gaat over budgetten, prioritering, personeel, operaties voorbereiden, evaluatiemomenten, administratie bijhouden (hoe doe je dat nou, welke systemen heb je daarvoor etc). Je probeert mensen te laten inzien dat als je het op die wijze doet, je daar winst uit haalt, dat het voordelig voor je is. Dat zijn je taken. Daarnaast ging je de grensposten in het gebied monitoren; dan keek je hoe zij de controles uitvoerden, welke middelen ze daarvoor tot hun beschikking hadden, welke kwaliteiten ze bezaten, of er opleidingen werden gegeven, of er informatiestromen van grensposten naar het hoofdkwartier plaatsvonden, of er computersystemen en systemen om valse documenten te onderkennen waren etc. Want om een operatie om bijvoorbeeld falsificaten te onderkennen moet je wel de middelen hebben en de kennis, anders ga je geen valse documenten vinden, maar dat is daar wel eens lastig.’ Overig ‘De organisatie van de overheid op nationaal niveau is een lastig verhaal; je hebt de Republiek die wel een overkoepelende politie kent en je hebt de Federatie die in de kantons eigen politie hebben met eigen ministeries, eigen chefs, eigen OM; dat is onwerkbaar. Police reform heeft altijd bestaan binnen EUPM, maar heeft nu een hogere prioriteit om er voor te zorgen dat het organisatorisch voor elkaar komt. Maar het ligt heel gevoelig en het verschil tussen de Federatie en de Republiek is zo groot; etniciteit is nog steeds een hot issue.’ ‘De politie in Bosnië is niet echt populair en dat is een understatement. Binnen de State Border Police zie je processen van het aannemen van geld en intimidaties, en vervolgens net doen alsof er niks gebeurd is. Ik moet wel zeggen dat de SBS-commandant in mijn regio probeerde om het imago te verbeteren. Hij organiseerde opendagen, ging op scholenbezoek om de kinderen te laten zien wat de SBS doet, en hij maakte op de lokale tv een item om te laten zien wat hij deed. Maar van de één op de andere dag is het korps niet ineens heel populair, dat zal even duren.’ Mening ‘Als je eenmaal bent ingewerkt en je goede collega’s hebt, dan kon je op jouw kantoor met je gesprekspartner redelijk ver komen. Ik kan niet zeggen dat de politie nadat ik wegging heel anders werkte dan toen ik er kwam; dat is absoluut niet zo, dat zou arrogant zijn om te denken. Bepaalde individuen hebben dingen geleerd en opgestoken en daar moet je het mee doen, daar moet je voldoening uithalen. Starheid, hiërarchie en corruptie waren zaken die erg lastig waren om mee om te gaan.’ ‘Ik zie veel vooruitgang wanneer ik het vergelijk met de vorige missie in Bosnië. De politie is beter uitgerust, beschikt over voertuigen en politiebureaus. Verder is het organisatorisch beter in elkaar gezet, er zijn namelijk verschillende afdelingen zoals bijvoorbeeld de recherche. Toen was het een rommeltje, maar nu komt er steeds meer structuur in. Ook werd de aanpak van dingen beter, bijvoorbeeld van illegale cd’s. Dat werd nu niet meer getolereerd en aangepakt, destijds werd er niks aangedaan. De politie is een stuk verbeterd alleen het functioneert nog niet zoals in de rest van Europa, dat heeft jaren nodig.’ ‘Wat er echt toe heeft gebracht dat alles is gelukt, is de intermenselijke communicatie met elkaar. Het elkaar aanvoelen, het moet klikken. Dat je voor elkaar openstaat, geduld hebt om te luisteren, en er geen drempel is om wat te durven zeggen. Je denkt dat je daar een leraar/leerling verhouding hebt, omdat je als internationaal binnenkomt in een positie van ‘ik moet dit zooitje naar iets brengen’. Maar dat is niet zo, want ik kreeg met iemand te maken die deskundiger is dan ikzelf. Je kent zijn know-how niet, maar daar kom je achter naar verloop van tijd.’ ‘Het is jammer dat het organisatorisch zo ingewikkeld in elkaar zit. Er zal op ingestoken moeten worden om de Federatie en de Republiek op overheidsniveau naar een Europees model te krijgen. Een lokale commandant loopt tegen die ingewikkelde structuur aan: de lijnen binnen de organisatie lopen onduidelijk en wie je kent is nog steeds belangrijker dan wat je bent.’ ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 156 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
‘Het probleem is dat iedere chef waar je iets aan adviseert, naar zijn eigen chef moet met het voorstel en dat er daardoor een hele kleine kans bestaat dat hij iets één op één overneemt. Bij die chef zat ook een EUPM’er en we probeerden dan wat we voorstelden onderling af te stemmen: ‘wat kunnen we verwachten dat ze onderling gaan doen’ en ‘hoe gaat die van jou op ons voorstel reageren’. Het was voorzichtig manoeuvreren. Soms werd iets geaccepteerd en zomaar ineens twee maand later overboord gezet. Het was dus heel moeilijk werken en daarom moet je met de succesjes die je scoort, hoe klein ook, blij zijn. Als je daar naar toe gaat met de intentie van ‘we gaan het daar goed veranderen’, dan gaat je dat niet lukken; sommige collega’s hadden daar moeite mee. Individueel willen lokale mensen wel, maar de organisatie laat dat niet toe. Ze doen wat ze zelf willen, jij gaat uiteindelijk toch weg.’ ‘De projecten die ik gekregen heb zijn ook afgerond. Door de projecten wist je precies waar je aan toe was. Je rapporteert wat je aan de persoon hebt geadviseerd en wat hij er dan mee heeft gedaan. Van elke meeting die je had, maakte je een verslag waarin je vertelde wat de afspraken zijn die waren gemaakt. Je kon niet zeggen wat ze moesten doen, maar wel adviseren; als je ergens ontevreden over was, dan rapporteerde je dat in die verslagen aan het EUPM hoofdkwartier in Sarajevo en dan aan hun wat er aan te doen. Ik heb dit trouwens nooit hoeven doen. […] Je merkt het verschil of je met een oude chef of met een jonger iemand te maken heb. De jongeren willen wel andere manier van werken leren, zij willen wel de omslag maken. Oudere medewerker, niet zozeer dat hij dat niet wil, maar die heeft daar veel meer moeite mee. Als jij ook al 30 jaar op eenzelfde wijze hebt gewerkt, gaat dat niet zomaar. Maar was moeizaam om hen daarvan te overtuigen.’ Enkele ervaringen uit eerdere missies in Bosnië Task Force Mostar De missie in Mostar was een ‘police monitoring missie’; wij gingen met de lokale politie mee om te kijken hoe zij aanrijdingen, inbraken, moordzaken etc. afhandelden. We zaten dus op operationeel en niet op strategisch niveau. […] De stad wordt doormidden gedeeld door een rivier en Moslims en Kroaten wonen daardoor tegen over elkaar. In die achtergrond probeer je de politie wat op te zetten, maar er was zo verschrikkelijk veel haat en nijd. Het zou één politiekorps moeten zijn, maar Moslims en Kroaten wilden niets met elkaar te maken hebben en ze opereerden daardoor los van elkaar en totaal verschillend. Als je naar de andere kant van de stad wilde, moest je zelfs een paspoort aanvragen. […] Ze hadden soms geen eens auto’s en dan reden ze met ons mee op surveillance. Dan ging zo’n politieman met een kalashnikov mee in onze auto; die wapens werden al gauw thuisgelaten, want dat geeft een verkeerd beeld. Op dat moment was er geen sprake van politiewerk, men patrouilleerde en dat was het wel. Er waren twee politiebureaus, aan elke kant één. Wij, als EU, zaten in beide gebieden. De politie was niet te vergelijken met onze politie en ik vraag me af of het wel politiemensen waren. Het waren eigenlijk militairen; ze hadden ongeveer 5 jaar oorlog achter de rug en die was net over, de gebouwen rookten bij wijze van spreken nog. Uit het verleden zullen daar best wel mensen hebben gezeten die een politieopleiding hebben gehad; sommigen hadden ook echt wel kwaliteiten. […] Er was heel veel haat, maar voor de bevolking was het een rustgevend gevoel dat wij er waren. Wij kregen veel mensen aan het bureau. Mensen werden vermoord, omdat ze bepaalde etniciteit hadden, zelfs buren vermoorden elkaar. Mensen werden uit hun huizen weggejaagd door intimidatie, dat gebeurde ’s nachts. Deze mensen rapporteerden dat bij ons. Mensen woonden daar soms hun hele leven al, en werden zomaar op straat gezegd. […] Het was een onwerkelijke situatie. Ik had een vertaalster, zij was Moslim, en ik ging met haar naar de politiechef die Kroaat was. Vervolgens werd ik het bureau uitgegooid; waar ik de brutaliteit vandaan haalde om een Moslim zijn kantoor in te nemen. Nou, als dat de politiechef moet gaan worden; onvoorstelbaar. […] De oorlog is nog nauwelijks over, en dan kun je niet spreken van opbouw. Je moest kijken naar hele kleine winstmomentjes. IPTF ‘In 1996 na de ondertekening van het Dayton akkoord, was ik in Sarajevo; het was daar echt een volslagen bende. Destijds werden de huizen van Serven ontruimd omdat ze teruggegeven moesten worden aan Moslims, maar de Serven staken alles in brand wat ze achterlieten zoals huizen en fabrieken. Toen was het een complete chaos, maar na drie maand werd het wat rustiger en kon je de opbouw van de politie ter hand nemen. We gaven nog geen les, maar we bezochten politiebureaus en keken wat ze deden met aangiftes. […] Er bleven wel Serven wonen in Sarajevo, maar die hadden het heel moeilijk. Dan werden ’s nachts handgranaten tegen hun huizen aangegooid, ramen ingeslagen of whatever. Dat soort misdrijven pak je eruit en dan vraag je aan de lokale politie of ze er wat aan gedaan hebben; je houdt als het ware de vinger aan de pols. Maar daar hadden ze [de lokale politie] helemaal geen trek in, want een paar maand geleden schoten ze nog op elkaar. Het was heel moeilijk ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 157 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
om je taak uit te voeren; je kon niet spreken van politieopbouw. Dat gebeurde eigenlijk pas vanaf 1999, toen heb ik meegeholpen bij het bekend maken onder jongeren dat ze zich konden aanmelden voor de politieopleidingen die toen opgestart werden Dat was dus 3,5 jaar na de oorlog. Je zag toen ook het aantal troepen dalen. Die eerste jaren na het conflict was het vooral het uit elkaar houden van de verschillende etniciteiten en zorgen dat het conflict niet opnieuw oplaaide. Dus eigenlijk is men niet vijftien jaar bezig met de opbouw van de politie, maar tien jaar.’ IPTF ‘In de IPTF-tijd nam ik assesments af van mensen die zeiden dat ze politieagent of ex-grensbewaker waren. Ik heb toen het hele land afgereden om per post 5 à 6 mensen te interviewen om te kijken of ze echt politieagent waren. Met twee man namen we dan een interview af van een uur, dan bespraken we dat met z’n tweeën en vervolgens interviewden we diegenen nog een keer om er achter te komen wie we voor ons hadden. We stelden dan simpele vragen als ‘wat doe je met een paspoort, waar kijk je naar’, ‘wat zijn Schengenlanden’ etc. Maar wat gebeurde er, onze lijst met vragen belde men aan elkaar door en onze twee A-4tjes met vragen waren binnen de kortste keren bekend onder de Bosniërs en wij kregen allemaal perfecte antwoorden op onze vragen; dat had dus weinig zin meer. Toen zijn we er van gaan afwijken en gingen we zelf een praatje maken. Dan heb je als interviewer wel ervaring nodig om er achter te komen of iemand ervaring heeft met het vak. […] De reden voor deze interviews was dat er geen documentatie meer was, iedereen kon zeggen ‘ik ben die of die’. Ons advies was bindend, en als dit negatief was (ongeveer 30%) dan werd diegene ontslagen. Ik besliste dus over de toekomst van mensen; de rode loper lag bij wijze van spreken dan ook uit op zo’n politiebureau en er werd eten voor ons gemaakt om ons gunstig te stemmen.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 158 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Respondenten aan het woord: SFIR - Irak: al-Muthanna
Kenmerken lokale politie ‘De uitvoering van hun taken gebeurde op een uiterst curieuze wijze gemeten naar de Westerse perceptie van politiehervorming. Dat is over het algemeen de grootste valkuil; dat wij een politieorganisatie willen ordenen naar het Westerse model, terwijl je niet rekening houd met lokale en culture omstandigheden. Meer precies, in het Midden-Oosten is een sterk tribaal gerelateerde cultuur. Dat wil zeggen dat de stam bepalend is en niet de centrale of decentrale overheid. De stam kent zijn eigen gezagsstructuur en kent een vorm van rechtsspraak in eigen normen. Dat betekent dat de politie meer in de rol van de veiligheid zit, wat zich uit in het veelal bemannen van checkpoints. Maar de echte ‘law en order’ wordt met name bewaakt in de tribes. Heel plastisch gezegd, in dat soort landen is het op voorhand niet zo’n heel erg groot probleem als iemand vermoord wordt als er maar een goede reden voor was en de familie schadeloos wordt gesteld. Daar heb je in beginsel geen recherche-onderdeel voor nodig. Je ziet ook dat de recherchecomponent in dat soort landen een procent is van het totale korps, omdat een hoop zaken tussen of binnen de tribes wordt opgelost.’ Veiligheidssituatie ‘Met een verslechterende veiligheidssituatie is er eigenlijk een burgeroorlog aan de gang en zijn er groepen actief met middelen en wapens die in een civiele omgeving niet normaal zijn. Op een gegeven moment was in mei het gebouw van Al-Sadr bezet door honderd man bewapend met automatische wapens en raketwerpers etc. Toen werd gezegd dat de politie dat moest oplossen, maar in Nederland gaat de politie dan ook niet naar dat gebouw toe; dan wordt het leger ingezet. De politie voelde zich daar niet veilig en wilde zwaardere wapens, terwijl ons beeld is dat ze met een pistool lopen en eigenlijk helemaal geen zwaardere wapens nodig hebben (de lokale politie loopt al met automatische wapens omdat dat daar standaard is). Als je met je Nederlandse bril zegt dat je politie met raketwerpers gaat uitrusten klopt dat fundamenteel niet. Als Nederland wilden wij de politie bijbrengen hoe je in een civiele maatschappij met criminaliteit omgaat, terwijl het daar eigenlijk criminaliteit met een terroristische achtergrond was. Natuurlijk overtreedt een terrorist met een raketwerper de wapenwet, maar dat is iets anders dan iemand met een honkbalknuppel in de auto.’ Capaciteitsopbouw ‘We hebben ook gezorgd voor een stukje veiligheid buiten het gevangeniscomplex en we hebben de boel daar op logistiek gebied aangepakt. Zo hebben we gezorgd voor een computer en hen een korte opleiding gegeven hoe ze het bestandje, waarin aangegeven stond welke gevangenen opgesloten waren, konden aanvullen. Uiteindelijk hebben we ook facilitaire dingen geregeld zoals de watervoorziening. Er was namelijk geen stromend water in de cellen, het water dat genuttigd werd was een blok ijs dat in cel werd geschoven, en daar moesten de gevangenen van drinken en zichzelf mee schoonmaken. We hebben geld los weten te krijgen en met lokale bedrijven hebben we daar een watervoorziening aangelegd met gekoeld water in tanks dat via leidingen in de cellen kwam. Ook zijn de vrouwencellen van onder andere douches voorzien. […] Het aspect medische zorg is aangekaart; we hebben er voor gepleit om een arts uit het lokale ziekenhuis een spreekuur te laten houden. De hygiëne was namelijk erg slecht, mensen hadden open wonden etc. Uiteindelijk kwam een arts regelmatig de gevangenis bezoeken. Verder maandverband geregeld via Irakese kanalen. Zelf eerst van eigen geld artikelen gekocht, tandenborstel, tandpasta, shampoo, tampons, maandverband; later dealtje kunnen maken met de medische dienst van de landmacht, en later kwamen de spullen vanuit het ziekenhuis in As-Samawah.’ Uitvoering taken ‘Tijdens SFIR één tot en met drie is er politieopbouwwerk verricht, tijdens SFIR vier is daarin een gat gevallen wat te maken had met de aanslag in ar-Rumaythah. Toen kwam er een deken over de collega’s waardoor ze de resterende drie maand niks meer gedaan hebben en de contacten met de lokale politie losgelaten hadden. Dus niemand van de KMar kwam meer op de politiebureaus, omdat ze zich verraden voelden en de politie als een soort van vijand zagen. Daarom was onze [SFIR vijf] primaire taak het winnen van de samenwerking en het vertrouwen van de lokale politie.’ ‘De agenten pakken een stoel en gaan voor het politiebureau zitten en wachten tot er iets komt, that’s it, dat is hun politiewerk. [..] Dat is wel iets wat wij probeerden te veranderen; we hebben dan ook gezegd ‘je moet naar de mensen toe’. De KMar ging dan mee op patrouille over lokale markten en we hadden het idee dat het wel goed ging, want ze gingen naar binnen en praten met de mensen. Later bleek dat ze spraken over kortingen, omdat ze bij de politie zaten; het ging dus niet echt over politiewerk.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 159 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Training ‘We werden ook geacht om lokale agenten te selecteren voor de ME-opleiding. Uit Nederland zouden collega’s komen om in 2 à 3 weken Irakezen op te leiden tot ME’ers. Wij deden de selectie en letten onder andere op de fysieke gesteldheid. We lieten hen twee rondjes om een gebouw heen rennen van ongeveer 500 meter om te kijken hoe de fysieke gesteldheid was. Het was een heel peloton aan mensen, misschien wel 50 man, allemaal met hun normale schoenen en uniform aan en die gingen hardlopen; ze sprintten weg en honderd meter verder stopte de eerste al. Er was er geen één die een heel rondje volhield. Uit deze groep mensen werden de beste geselecteerd en dan begon de opleiding. Ze kregen hun uitrusting (schilden, beenkappen, helmen en lange wapenstok) uitgereikt en speciale voertuigen waarbij ze achterin konden zitten en konden uitstijgen. Ik heb een oefening van hen gezien, die werd geleid door Nederlandse collega’s, die eindigde in een grote matpartij. In Nederland hebben we demonstranten om agenten te irriteren tijdens een oefening, dat werd daar ook gedaan alleen die mensen die handelden vanuit hun emotie en het werd een knokpartij. Dit geeft aan hoe moeilijk het is en hoe je moet opletten in een land waar de cultuur zover afstaat van die van ons. Het was al met al een aparte ervaring dat ME peloton, maar aan het einde van de opleiding ziet het er wel uit, doen ze dezelfde dingen zoals wij hier in Nederland; binnen dit peloton zag je veel progressie.’ ‘Er was een politieschool in de provincie. Ik had een team helemaal samengesteld uit zes instructeurs met het idee om op die school te gaan opleiden, alleen die school werd verbouwd dus er vonden in de gehele periode geen opleidingen plaats. Dus vanuit hun eigen organisatie werd niet opgeleid. Toen dit clubje naar de verschillende bureaus laten rijden en daar op de binnenterreinen van de bureaus laten opleiden. Dat was een stukje maatwerk aan de hand van de vraag ‘wat komen jullie het meeste in jullie wijk tegen en bezitten jullie die vaardigheden’. Als ze heel veel met drugs te maken hadden dan probeer je daar wat extra aandacht aan te besteden. Maar we begonnen altijd met het aanleren van politiebasisvaardigheden (juridisch kader, stukje zelfverdediging, het boeien, gebruik wapenstok). […] We hebben een paar keer tijdens een patrouille meegemaakt dat mensen aangehouden werden, dan wilden ze ten opzichte van ons laten zien dat ze totaal niet bang waren, maar de proportionaliteit was soms ver te zoeken, en dat was daarom een item voor ons om op te pakken, dat het op een humane manier moet gebeuren. Bij de lokale politie was het vaak een kwestie van iemand boeien met tirips en daarna achter in de pickup gooien en dan met de persoon naar het politiebureau rijden om daar te laten zien dat jij toch wel sterker was dan de persoon die aangehouden was; dus wat fysiek geweld uitvoeren, in de cel zetten en de zaak is opgelost, want je had het zelf gezien. Daar is heel veel tijd van onze mensen in gaan zitten hen bij te brengen of ze wel datgene hadden gezien wat ze gezien hadden en de mensen in de omgeving benaderen en dat op papier zetten. Dat hebben we trouwens niet kunnen realiseren want er was gewoon geen papier. […] Er waren enkele dagen cellen aanwezig op de bureaus en een gevangenis waar mensen voor een langere tijd vastzaten. Daar leidden we bewakingspersoneel op; humaniteit bijbrengen en een registratiesysteem opzetten, want er zaten soms mensen vast die hun termijn er al lang op hadden zitten, maar dat interesseerde die bewakers niets, er kwam geen telefoontje van het hoofdbureau dus blijf maar zitten.’ ‘We zijn ook bezig geweest met de border police. Wat je daar zag was enorm lange grens, maar zonder overgang. De grens was een aarden wal met een tankgracht en prikkeldraad, daar kwam in principe niemand de grens over. Maar vanuit Nederland waren tien extra mensen gestuurd die grensbewakingervaring moesten hebben om de border police op te leiden. Maar wat de border police doet is patrouilleren langs de grens, langs de hekken. Dat is geen immigratie, maar beveiliging: controleren dat er niemand over een hek heen klimt, dus rondjes rijden langs het hek. Wat we uiteindelijk hebben gedaan is de bouw begeleiden van drie posten zodat die op een strategische plek kwamen van waaruit ze patrouilles konden rijden, en dat ze voertuigen, wapens en verbindingsmiddelen kregen. […] Maar beeld dat we van tevoren hadden, namelijk grensbewakingervaring overdragen op Irakese collega’s, dat heeft niet plaatsgevonden.’ ‘Wij hebben ook een opleiding verzorgd die puur gericht was op de werkzaamheden binnen de gevangenis; dan moet je denken aan hoe je met gevangenen omgaat, en wat de nadelige gevolgen zijn als je daar niet goed mee omgaat. We gaven dus aan wat gevolgen kunnen zijn van jouw manier van handelen, wij zeiden dus niet ‘zus en zo behandelen’. Dus niet dwingen, maar zelf laten inzien dat jouw gedrag bepalend is voor het gedrag dat gevangenen gaan vertonen. We praten namelijk over een kleine ruimte van 5 bij 5 meter waar tientallen mensen inzitten, dus dat kan snel escaleren. Verder leerden we hen hoe een cel te doorzoeken, waar kunnen mensen dingen verstoppen, en hoe te fouilleren.’ ‘We hebben ook een ME-oefening gehouden voor de verkiezingen zodat ze konden optreden als er een demonstratie zou komen. We zijn naar een lokale houtzagerij geweest en daar hebben we houten ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 160 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
blokken laten maken voor de oefendemonstranten. We zeggen onderhands gooien, want het zijn collega’s van je, maar in hun enthousiasme gaan ze keihard bovenhands gooien. Op een gegeven moment moesten hun instructeurs op initiatief van ons door de oefening heen lopen en roepen ‘STOP, STOP, STOP’ want het liep uit de hand. Iedereen moest elkaar een hand geven en daarna wisselen van tenue en de anderen zijn dan demonstrant. [..] Dit is een project geweest van een team van zes jongens, waar wat ME instructeurs bijzaten, en die zijn daar drie weken mee bezig geweest; dit was trouwens de ME die door SFIR twee en drie was opgeleid. Deze drie weken waren een refreshment. [..] Tijdens de verkiezingen hebben ze stand-by gestaan maar ze zijn niet ingezet, want dat was niet nodig. Het is alleen de vraag of ze van pas komen, want er zijn overal wapens. Het was weinig doordacht naar de lokale situatie, want we hebben daar wel relletjes gehad en dan werd er gelijk al in de lucht geschoten. Dit was teveel een EU-model, want als een demonstrant een wapen pakt is de ME (aangezien zij ongewapend zijn) al niet meer nuttig.’ Internationale samenwerking ‘De politieorganisatiestructuur was er al en er was tot op zekere hoogte bekend hoe de politie opgeleid moest worden. Aan de andere kant was onze provincie de meest rustige van alle provincies, en wij waren dan ook het verst met de wederopbouw; wij kwamen aan dingen toe waar ze in andere provincies nog lang niet aan toe waren. Daarom kregen wij ook heel weinig informatie uit Basra over wat er moest gebeuren, want zij maakten zich niet druk wat er bij ons gebeurde omdat wij toch voorliepen op de rest. […] Er was wel een bepaald doel voor ogen met de Irakese politie, maar aan de andere kant was er ook vaak sprake van toeval en was het afhankelijk van het land dat in de betreffende provincie zat. Toen we een jaar in Irak zaten als internationale macht, toen heeft de provoost marshal die de leiding zou moeten hebben vanuit Basra, mensen van al de internationale politiekorpsen (MP of gendarmerie eenheden) bij elkaar geroepen om te kijken wat er gebeurt aan opleidingen in het gebied en hoe dat samengevoegd kon worden tot een geheel; we waren toen dus al een jaar bezig. Elk land was verantwoordelijk voor een provincie en deed naar eer en geweten zijn best in die provincie met in het achterhoofd hoe zij het deden in het land van herkomst. Het Engelse politiemodel is namelijk anders dan het Portugese, en ook weer anders dan het Nederlandse. Dus was men in elke provincie met allerlei andere opleidingen en andere dingen bezig zonder dat dat van bovenaf gecoördineerd werd.’ Mening ‘Waar ik moeite mee heb is dat we nu weg zijn en niemand zich er meer om bekommerd, dat is anders dan Bosnië. We hadden er eigenlijk nog een soort van monitoring missie van moeten maken zodat er toch een aantal collega’s van ons bleven. Maar ja, dat kan niet, want je hebt een hele battlegroup nodig voor je beveiliging en logistiek.’ ‘Er zijn wel vooruitgangen geboekt en ik denk dat er best wel een redelijke politie stond. Dit komt ook omdat Irak het kende vanuit het verleden. Het was een Engelse kolonie geweest, waardoor de politie daar niet vreemd was. Aan de andere kant, wij (de internationale troepenmacht) implementeren ons beeld van de politie daar, en ik vraag me af of dat in een andere cultuur, andere welvaart en andere omstandigheden beklijft. […] Er waren aardig wat oud-agenten actief in het nieuwe politiekorps, maar dat was geen probleem. In het begin was het beleid van de VS om deze mensen er zoveel mogelijk uit te werken, maar dit waren juist de mensen met kwaliteit; die had je dus broodnodig.’ ‘Ik ben er van overtuigd dat ik daar goede dingen heb gedaan. Ik heb de situatie daar in de gevangenis kunnen verbeteren. Dat was in zekere zin het begeleiden van de politie (het bewakingspersoneel), maar ook een stukje menswaardigheid geven aan de gevangenen. Ik ben daar gelukkig niet voor niets geweest, alleen ik weet niet hoe de situatie daar nu is.’ ‘Er zit een groot verschil tussen de Westerse en Oosterse cultuur. Ik vraag me af of wij wel deze taken moeten uitvoeren. Ik denk dat het beter is dat wij er alleen zijn voor het creëren van stabiliteit en dat mensen uit de omringende landen de opleiding verzorgen omdat zij veel beter aansluiten bij de mentaliteit die daar heerst; zij begrijpen de cultuur. We zijn nu bezig om de Westerse mentaliteit daar op te leggen en dat geeft botsingen van culturen. Alles wat je doet, heeft daar mee te maken; daar loop je heel vaak tegenaan. Je hebt een ideaalplaatje, maar dan kijk met Westerse ogen.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 161 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Respondenten aan het woord: ISAF - Afghanistan: Uruzgan
Kenmerken lokale politie ‘De Highway Police werd gedurende mijn rotatie (PRT 4) toegevoegd aan de ANP en onder de bevoegdheid van de Provincial Chief of Police van de ANP gesteld. De ANAP had een duidelijke status, namelijk om de veiligheid op te vijzelen in Afghanistan. De ANAP bestond uit een groep van 1001 agenten die opgeleid en op de paylijst gezet moesten worden; zij werden maandelijks betaald vanuit het Ministery of Interior.’ ‘We hebben meegemaakt dat een district bijna geheel overliep. Toen was er zoveel Taliban dreiging, dat alle agenten overliepen met alles wat ze hadden: voertuigen, communicatiemiddelen, uniformen, wapens. Dit was een dieptepunt. Vervolgens is het district weer opnieuw op poten gezet. Om te voorkomen dat overgelopen agenten terug in dienst kwamen, legden we een schaduwarchief aan. Agenten werden daarvoor, als ze hun opleiding kregen, ingecheckt; ze kregen een pasje met hun foto, naam, vingerafdruk, en wapennummer. Na de opleiding lopen agenten meestal niet in uniform (ze willen niet geassocieerd worden met de politie vanwege de Taliban), maar in burger met een Kalashnikov en zijn daardoor niet als politieagent te herkennen; met dit pasje kunnen zij zich legitimeren. Het niet herkenbaar zijn van politieagenten is best wel een probleem. Er zijn ook van allerlei dingen geprobeerd om dit te verbeteren, zoals hesjes en zaklantaarns waarmee ze kunnen signaleren, maar het blijft voor een agent altijd een tweestrijd om wel door ISAF herkend te willen worden, maar niet door de Taliban.’ ‘Als je daar politieman bent, moet je goed uitkijken wat je doet. Politieagenten gaan ‘s avonds de straat niet op anders komt hij niet meer thuis. En als hij ’s morgens opstaat, controleert hij eerst voorzichtig zijn huis, want het kan geboobytrapped zijn. Een enkeling draagt een uniform, het gros heeft eigen kledij aan. Ik heb dan ook, als we politieposten bezochten, nooit iemand aangetroffen in uniform; een reden hiervoor is de eigen veiligheid, maar ook zijn ze die kledij (zoals een broek) niet gewend, dat kennen ze niet.’ ‘Proberen om de omslag te maken van ‘home guard’ naar ‘community policing’. Dit impliceerde dat we er naar streefden om in de buitenringen van de woongebieden het leger te stationeren, en in de gemeenschap de politie. Dat proces is in gang gezet en dat ga je steeds meer zien. Maar of ze ook optreden als politie, ik zou dat graag terug zien in het aantal zaken dat ze draaien. Ik heb ook gevraagd aan de lokale Officier van Justitie (de prosecutor) hoeveel zaken, zoals doodslag/moord en verkrachting, er op jaarbasis gedraaid werden. Dat waren er schrikbarend weinig; met een politieapparaat van toch al met al 1300-1500 man Afghan National Auxiliary Police, Afghan National Police en Highway Police, kwamen slechts 30-40 zaken op jaarbasis bij hem, als vervolgende instantie, ter ore.’ ‘Een districtschef werd formeel geselecteerd door het Ministry of Interior of door het regionale niveau. Maar in de praktijk kan een formele leider ingehaald worden door een informele leider, want in het stammenverhaal heeft iemand een bepaalde positie en kan het zo zijn dat iemand met de meeste brains geen leider wordt. Dat is een moeizaam traject; er zitten inderdaad leiders in opleiding, je pakt ze er ook uit, maar je moet ze dan wel doorontwikkelen met bijvoorbeeld lezen en schrijven. Dat deden we trouwens extra in de avonduren voor iedereen. Dat was op een heel basaal niveau, want om hen dat tussen de oren te krijgen is moeizaam.’ ‘Een charismatische politieleider heeft T-boys om zich heen lopen die hij misbruikt. Het is lastig om met zo’n persoon samen te werken; je moet dan je gevoel uitschakelen, maar dat is zeer moeilijk als je met iemand die kinderen misbruikt face-to-face over belangrijke zaken spreekt. Niet alle checkpointcommandanten hadden T-boys, maar dat waren uitzonderingen. Hier werden we overigens wel op voorbereid, maar het was toch een nare bijkomstigheid.’ Uitvoering taken ‘Ik heb zo snel mogelijk contact gezocht met het lokale hoofd van personeelszaken en afspraken gemaakt met betrekking tot de opleiding die we wilden starten. Deze eerste opleiding was een try-out om te kijken hoe we dit moesten aanpakken. Zaken waar we toen tegen aanliepen waren bijvoorbeeld het registreren van de namen van de agenten; de tolk schrijft deze fonetisch op, in voor ons leesbare taal, alleen het terugzoeken van zo’n naam in het datasysteem wordt dan erg lastig. Een ander probleem was voeding; de politie zei dat ze geen geld hadden om eten te kopen voor de agenten. Wij hebben dat vervolgens betaald, maar het geld werd afgeroomd; men kocht goedkoop eten en de rest van het geld stak men in eigen zak. Doordat hun legeringplaatsen ook erg onhygiënisch waren, ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 162 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
hebben we toen besloten om de agenten in opleiding te legeren op het ISAF-kamp en het eten daar te laten koken door het Afghaanse leger dat daar gestationeerd was.’ ‘Er werden geen trainers opgeleid. Daar zijn wel veel verzoeken voor ingediend, maar de Afghanen wilden niet op het ISAF-kamp werken. Als een Afghaan steeds moet werken op het ISAF-kamp, krijgt de Taliban dat in de gaten en dat is niet alleen gevaarlijk voor de betreffende persoon zelf, maar ook voor zijn familie. […] De politieman die op een checkpoint staat, doet dat om zijn stam te beschermen, maar een trainer kan dat niet, die is namelijk weg van huis.’ ‘Wat mij niet helder was, was wat we moesten doen met mensen die afvielen, overleden, naar een andere eenheid werden verplaatst of er kortweg mee stopten; dat is pas gaandeweg het traject duidelijk geworden. De vraag was of we het gat mochten opvullen door verder te trainen; dat hebben we gedaan maar alles in overleg met ‘Dyncorp’ (want dat is een sleutelspeler in het opleidingstraject) die dat bewerkstelligde via het regionale niveau en het nationale niveau. […] Aanbieden van agenten doen ze daar niet of nauwelijks, het is bijna altijd een uitvraag van onze zijde geweest; we willen toch proberen de veiligheid op te vijzelen. Vaak was dit gelieerd aan operaties die we daar uitvoerden. Als wij deze stappen gaan zetten met de eenheden die daar opereren en we willen dat we in de eindfase de zaak consolideren, dan moeten we zorgen dat daar voldoende politie op de posten is. Bij mij kwam dan de opdracht ‘ga na wat je in je gebied hebt zitten en overleg met de politiecommandant wat het gewenste aantal agenten is als we in de consolidatiefase zitten’; dat impliceerde soms dat ik in het voortraject onverhoopt extra opleidingen moest laten draaien.’ ‘Er was een geringe mate van acceptatie van wat wij coachten. Ik kan niet zeggen dat ze altijd blij waren; ze waren wel blij met de wapens die ze kregen en met munitie en geld. Het is eigenlijk meer een ruilhandel; zij doen iets voor ons, maar er moet wel iets tegenover staan. […] Nederland heeft meer respect voor de levenswijze van de Afghanen dan de VS, maar de VS betaalt beter. De VSmonitor zeiden ze namelijk niet alles, maar als ze wapens of geld moesten hebben, gingen ze naar hem; ik had geen wapens en geld, maar door de vertrouwensband die ik had opgebouwd, kreeg ik veel meer informatie. Het respect dat wij geven, krijgen we dus ook weer terug.’ Training ‘De opleiding die wij moesten geven, was voorgeschreven. Maar er stonden praktische cases in die niet met de lokale situatie overeenkwamen, bijvoorbeeld: ‘U rijdt in woonwijk en u ziet een open raam. U kijkt naar binnen en ziet een personal computer staan, wat gaat u doen?’ Als je dat leest schiet je in de lach en denk je wie heeft dat bedacht. Het was een syllabus die alleen van toepassing was in het Westen, want 1) in Uruzgan zijn helemaal gaan ramen, alleen maar muren van 2,5 m hoog, en 2) een pc heeft niemand, dat is in Uruzgan absoluut niet van toepassing. We hebben toen maar de cases aangepast aan de lokale situatie.’ ‘De opleiding duurde twaalf dagen en bestond uit de meest basale dingen, zoals aanhoudingstechnieken, schietlessen, hoe om te gaan met het vuurwapen en de wapenstok, stukje ethiek, hoe op te treden als aanhoudingseenheid, hoe een verdediging in te richten, en basis EHBO les. Kortom, de opleiding was gedeeltelijk militair, gedeeltelijk politioneel. Tijdens de opleiding werd door de VS aan iedere agent een uniform en uitrusting verstrekt. Wij, als opleiders, gingen wel eens naar buiten om te monitoren bij checkpoints (we gingen dan met een reconstructieteam mee): wat doen ze, lopen ze in uniform, hebben ze wapens, hoe hebben ze de zaak gesitueerd. We hadden dus ook contact met de agenten na de 12-daagse opleiding. […] Soms was een checkpoint goed georganiseerd, maar soms ook niet; dat was puur afhankelijk van de betreffende commandant. Als een checkpointcommandant een krachtige man was, was het goed georganiseerd en dan was er bijvoorbeeld voldoende munitie aanwezig. Het aantal agenten per checkpoint varieerde van vijf tot twintig.’ ‘Kaartlezen kunnen de Afghanen niet, hoewel ze daar wel les in hadden gekregen door de Amerikanen. De politiekolonel moest beslissingen nemen over Uruzgan, maar hij weet helemaal niet hoe de provincie eruit ziet. Bij het plaatsen van een politiepost zijn we dan maar gewoon het gebied ingereden om ter plekke met hem te overleggen. Vervolgens gingen wij weer verder met de kaart om de exacte locatie te bepalen. […] Als mensen niet kunnen lezen en schrijven dan wordt het geven van training erg lastig. Zo hebben we ze toen maar aan de hand van een sinaasappel proberen uit te leggen dat de wereld rond is en waar hun land ergens lag, maar dat werkte ook niet; ze moesten namelijk lachen omdat dat helemaal niet kon want dat was een sinaasappel.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 163 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
‘Een politiepost is bijvoorbeeld een gat in de grond, versterkt met zandzakken, boven op een heuvel waarbij een autodak fungeert als dak. Daar verblijven dan ongeveer vier mannen die het gebied bewaken. Ze hebben geen contact met de buitenwereld en ze zitten daar omdat ze daar moeten zitten. In onze tijd zijn wat nieuwe checkpoints gebouwd; dat waren zeecontainers met een deur en ramen, een kachel, en er werden hesco’s omheen gebouwd ter bescherming voor aanslagen. Als we daar dan kwamen om te kijken hoe het ging, gaven we les in persoonlijke hygiëne en hoe te reageren als je aangevallen wordt (bijvoorbeeld door niet in het wilde weg te gaan schieten). Dat is niet echt politiewerk, maar dat leerden we ze wel.’ ‘Voor de ANAP bestond geen functieomschrijving; tijdens de opleiding pikten we de krenten uit de pap, de charismatische leiders waarvan wij dachten dat is een goede checkpointcommandant en dat is iemand die AUP’er kan worden, want die heeft het in de vingers, voor zover je dat kunt bepalen. Het gebeurde op eigen inzicht, wie goed in de basisopleiding naar voren kwam, kreeg een kruisje achter zijn naam wat betekende dat hij geschikt was voor een vervolgopleiding. […] Binnen de politieorganisatie is het heel moeilijk om te promoveren. Officieel waren ze naar aanleiding van een Duitse scan bevorderd, maar dit was theorie. De majoor die bij mij werkte kreeg hetzelfde salaris als een gewone ANAP agent, namelijk 75 dollar, terwijl dit 300 dollar zou moeten zijn; dit werkte niet motiverend. Het salaris bestond trouwens zowel uit geld als uit voedsel. Het voedsel werd gekocht en verdeeld door de politiegeneraal, maar wat daar van over bleef weet ik niet. Het voedsel was namelijk alleen maar bonen, dit was goedkoop, en de generaal hield het geld dat overbleef achter.’ Internationale samenwerking ‘We gingen samen met de VS om de tafel om de trainingssyllabus en de aanpak te bespreken, en om vervolgens een taakverdeling te maken. Daar wordt natuurlijk in geswitched afhankelijk van het weer en andere omstandigheden. De Afghanen hadden via de politiecommandant inspraak hierop; wij communiceerden ook met hem welke richting we op wilden. Met hem hebben we ook het ‘Focused District Development’ plan doorgesproken. Dit plan zag hij als een verbetering, namelijk de verdieping om leiders te trainen (met betrekking tot het overzicht bewaren, delegeren, visie ontwikkelen) en de kwaliteit van de agent te verbeteren, maar hij zag gelijktijdig de beperkingen ervan in; hij zei letterlijk ‘I need soldiers, weapons and ammo, and money’. ‘Dat is het frappante van wat ik heb gezien, namelijk dat heel veel partijen proberen hetzelfde te bereiken, zonder dat het integraal gebeurt en van samenwerking sprake is. Daarom zijn we drie keer in de week een vergadering van een half uur gaan beleggen, waarbij de VS met al haar disciplines (Police Mentoring Team, Dyncor, special forces), de KMar opleidingscoördinator, en mensen van het PRT zitting in hadden, om met elkaar af te stemmen waar loop jij tegenaan, wat ga jij doen, waar zit overlap, om zodoende te bundelen en tot eenduidigheid te komen bij het opereren met de provinciale politie. Daarbij heb ik het nog niet over EUPOL die in januari is gekomen; dus op dit moment zijn de VS, de EU, Australië en Nederland in allerlei variëteiten bezig op het gebied van de politie in Uruzgan.’ Mening ‘Selecteer tijdens de opleiding natuurlijke leiders; zet hen middels een bonus in het zonnetje. Enthousiasmeer agenten door middel van een best shooter, een best student etc. Ik zag een keer dat een gastgeneraal van de mariniers een munt aan de beste student gaf en daarbij zei: ‘Every time I see you, you have to show me the coin. If you can do it, you have to prepare tea for me’ en dan zie je die koppen helemaal glunderen, dat is geweldig.’ ‘Je wilt veel meer doen, maar het gaat heel langzaam. Het is opbouwen vanaf nul en in een land waar geen veiligheid is, is het moeilijk opbouwen. We zijn namelijk nog steeds bezig met het creëren van veiligheid.’ ‘Ik ben positief over de taken die we daar hebben uitgevoerd, maar vraag me af of we er de juiste naam opplakken; zijn we wel bezig met het opleiden van politie. Dat er vooruitgang in zit is duidelijk, maar het is nog teveel op infanterie/militie leest geschoeid. Dat moet je dan wel communiceren met de mensen die het gaan uitvoeren, want die hadden het beeld dat ze een professionele politieorganisatie gingen opzetten en dat strookte niet altijd met de werkelijkheid.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 164 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Respondenten aan het woord: ISAF - Afghanistan: Baghlan
Plan van aanpak ‘Het was helemaal nieuw, niemand had ooit een PRT gedaan. Er waren geen plannen, het was van: ‘Ga er maar heen en kijk maar wat je aantreft en wat je gaat doen.’ Ik ben dus met een compleet vrije opdracht op weg gestuurd. In grote lijnen was mijn taak de commandant PRT te adviseren op het gebied van politie en de contacten met de lokale politie onderhouden.’ ‘Werd me wel verteld dat er daar lesplannen zouden zijn, maar toen ik daar kwam was er alleen iets van AZV, aanhouden en zelfverdediging. We hebben daarom de eerste maand gebruikt om lesplannen van een heel laagdrempelig niveau te schrijven.’ Kenmerken lokale politie ‘Het hoofd van de plaatselijke politie heeft een machtspositie. Iedereen kwam bij hem als er zaken geregeld moesten worden en hij bepaalde in z’n eentje hoe dat dan moest. Hij begon ’s ochtends en dan stonden er al heel veel mensen op audiëntie voor bijvoorbeeld bouwvergunningen of om iets zakelijks te beginnen. Zonder zijn toestemming gebeurde er niks.’ ‘Ieder districtsbureau had een commandant. Maar daar kreeg je weinig grip op, want zo was je baasje van een district en zo was je een dag later weer straatagent als de commandant het niet beviel. Veel was aan de willekeur van de provinciale commandant onderhevig. Er is totaal geen enkele structuur en je moet je ook niet teveel van het niveau voorstellen. Als we met de cursus begonnen, welke 2 weken duurde en die bestond uit een opleiding voor de Afghan Uniformed Police en een opleiding voor de Highway Police, gaven we aan hen een schrift en een pen maar 80% van de cursisten legden dat terzijde want zij waren analfabeet. […] Het korps bestond uit heel veel agenten zonder structuur; de man op straat heeft een uniform aan, maar daar is het ook mee gezegd. De politie was namelijk statisch in haar optreden. Agenten zaten bij eenvoudige gebouwtjes aan de weg - in niet te beschrijven hygiënische omstandigheden - waar ze soms 5 à 7 dagen 24 uur per dag achter elkaar aanwezig waren. Agenten hadden eigenlijk meer een aanwezigheidsfunctie dan dat ze echt werk als politieman deden. Ze hadden bij wijze van spreken ook nooit een verkeerscontrole gehouden.’ ‘De beide politiecommandanten [van Afghan Uniformed Police en Highway Police] in Baghlan zijn ontheven van hun functie. Dit kwam doordat zij een corrupt verleden hadden en het nog steeds waren; zij hadden banden met de drugsscene. Je moet die mensen in hun waarde laten, want als je tegen hen gaat zeggen van ‘Wat jij gedaan hebt kan absoluut niet’ dan ben je al hun wisselgeld kwijt. Je moet wat je hoort relativeren naar wie het zegt en met welk doel het gezegd wordt. Aan de andere kant wisten onze inlichtingendiensten ook dingen en hielden zij zaken in de gaten. Grosso modo kun je zeggen dat bij politieambtenaren de corruptie welig tiert.’ ‘Die mensen waren van goede wil, maar het kennisniveau was minimaal.’ Capaciteitsopbouw ‘De infrastructuur was erg slecht. Het hoofdkwartier van de Highway Police was een stuk terrein wat vroeger had gediend als militaire kazerne voor het privéleger van de politiecommandant die destijds krijgsheer was. Op één van de twee complexen zijn verschillende mortieren gevonden in de grond; deze waren in de tuin gelegd en onder de grond gekomen. Zelfs het terrein binnen de omheining was niet altijd veilig. […] Duitsland had veel voertuigen gesponsord, terreinwagens met open laadbak, en er reden Russische voertuigen rond, maar men ging niet altijd voorzichtig met het spul om. Wij hebben wapenstokken, handboeien, verkeersvesten, en pylonen uitgereikt. Je merkt dat ze heel blij zijn met het materiaal dat verstrekt wordt, maar je ziet het ook weer heel snel vervallen. Ze hebben zoiets van: ‘Het is een leuk speeltje en ik doe wat ik er mee doe’.’ Integriteitopbouw ‘We probeerden de Westerse mensenrechten in ieder geval aan te reiken. Er is een enorm cultuurverschil tussen Afghanistan en het Westen; hun normen en waarden zijn heel anders. Wij zeiden wel eens: de Afghaanse politieman slaat eerst en praat daarna, terwijl wij hier eerst praten en indien het nodig is gaan slaan. Dat stukje ethiek hebben wij aangereikt, van niet gelijk klaarstaan met je ploertendoder.’ Uitvoering taken ‘Ik [LSO Police] ben eerst naar de politie gegaan en heb heel veel bezoeken afgelegd. Ik had een redelijk vrij mandaat om naar buiten te gaan. Missieteams verspreidden zich over de districten, maar ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 165 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
daar ben ik relatief weinig geweest omdat mijn hoofdtaak bij politiechef van de provincie lag. Door gesprekken met verschillende vertegenwoordigers heb ik een organigram gemaakt; ik had in het begin namelijk alleen de naam van de commandant. Vervolgens zoek je uit wie met wie werkt en waar de problemen zitten; oftewel hoe de organisatie in elkaar zit.’ ‘De eerste drie weken hebben we met z’n vijven gekeken wat we de Afghaanse agenten moesten leren. Daarvoor hebben we veel rondgekeken en gesproken met commandanten en straatagenten om te ontdekken wat hun bekwaamheden en hun eisen zijn. Aan de hand daarvan hebben we laagdrempelige cursussen geschreven waarin o.a. aanhouding en zelfverdediging, een stukje ethiek, verkeer en verkeerscontroles, EHBO en groepsbinding (het hing namelijk als los zand aan elkaar en er was geen creativiteit, ieder keek naar de hoogste in rang) in naar voren kwamen. Dat waren lessen die we hen aanboden, waarbij verhoudingsgewijs de lessen aanhouden (hoe ga ik met een verdachte om, hoe moet ik iemand boeien etc.) en zelfverdediging het meeste gegeven werd. De lessen waren praktisch van aard, dat wil zeggen niet teveel theorie maar de handelingen voor doen. Een lesuur van 60 minuten bestond slechts uit 10 minuten theorie, waarbij een instructeur wat vertelde (wat dan vertaald moest worden door tolk). Je kon zien dat sommige leerlingen dat oppakten omdat zij vragen begonnen te stellen, ze waren leergierig. Na de theorie snel omschakelen naar het vertelde zelf voordoen om daarna henzelf te laten oefenen met boksen, het slaan met een wapenstok, boeien, verkeerscontrole.’ Mening ‘Het nadeel van internationaal optreden is het onderlinge niveauverschil, de duur van de uitzending en de hoeveelheid mensen. Sturing kwam daardoor niet echt uit de voeten.’ ‘We realiseerden ons dat we in die zes maand de Afghaanse wereld niet kunnen veranderen in een Westerse beschaving. Dat moet je je ook absoluut realiseren, want als je met een te hoog verwachtingspatroon daar heen gaat kan dat wel eens op problemen stuiten. Misschien niet direct, maar als je gaat terugkijken bij terugkomst in Nederland, kun je teleurgesteld raken en geestelijke problemen krijgen.’ ‘De vraag blijft, helemaal nu we weg zijn als Nederlands PRT, wat doet de man op straat met de dingen die wij hem hebben aangereikt… Ook al pakken ze maar een klein beetje op dan is dat een stapje voorwaarts.’
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 166 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Summary ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 168 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
________________________________________________________
Summary
Introduction Since the end of the Cold War, the major powers transformed their search for security. International disorder became the focus of foreign policies. To reduce the threat of international disorder, it is important to end conflict situations as quickly as possible and create stable (democratic) countries. This has led, since the end of the 80’s, to a huge increase in military interventions and foreign development activities, and - because security and development are intertwined - also to a strong focus on the security sector. The focus on the security sector is better known as ‘Security Sector Reform’ (SSR). The reconstruction of an unstable state is very complex, and SSR has to be seen as one of the many instruments that can be used. One component of the security sector is the institution of police. The rationale for creating or transforming local police into effective law-enforcement institutions that operate under the rule of law and with respect for human rights, is roughly, that the police are an important prerequisite for political and economic development. Problem statement and research questions With the end of the Cold War, the Dutch Army changed its focus from protecting the integrity of national and alliance territory (its first main task) to its second main task, namely promoting the international rule of law and international stability. In the context of supranational organisations like the UN, EU and NATO, Dutch armed forces are participating in peace missions all over the world to contribute to a safe and secure environment for the reconstruction of local societies. The Netherlands is also contributing to so-called ‘police missions’ in which local police will be reformed. However, it is not obvious how much the Dutch army is contributing to these kind of police missions, and it is also unclear which experiences are gained by carrying out these operations. Moreover, there is not much information about how to deal with all the different kind of challenges one gets confronted with during the execution of police reform tasks. The purpose of this study is twofold: on the one hand to describe the contributions and the experiences of the Dutch army concerning local police reform activities, and on the other hand to identify several promoting and obstructive factors which have influence on the reform process. The aforementioned leads to the following research question: Which strategy concerning local police reform is used by the military of the Netherlands, and which factors have influence on the implementation of this strategy? This research question is divided into four sub-questions: 1. In which context does police reform occur and what are the consequences for the implementation of these reform tasks? 2. Which strategy concerning local police reform is used by the military of the Netherlands? 3.
How did the process of implementation take place?
4. Which factors have a promoting or an obstructing influence on the police reform process? ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 169 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Methodology To meet these two objectives, I have conducted qualitative research with both descriptive and prescriptive aspects. I have used several sources of information like (scientific) literature, policy documents, conversations, and, in the case of sub-question three, interviews with (military) officials. Because of time restraints, it was not possible to conduct research on every police mission in which Dutch military personnel have participated. For this reason I conducted a case study by selecting three missions for in-depth research, namely EUPM (in Bosnia), SFIR (in Iraq), and ISAF (in Afghanistan). For each mission I have interviewed five marechaussees who served in the Dutch contingent. These interviews were of a qualitative nature (i.e. structured but open-ended). The context of police reform and its consequences During the last twenty years, the international community has carried out a lot of police missions, both bilaterally and multilaterally. Roughly four factors are responsible for the boost in carrying out this type of mission: the search for security after the Cold War, the view of democracy as superior form of government, the outlook on police as a prerequisite for democracy, and police forces are seen as an effective local instrument against international disorder. In this way, the term ‘democratic police reform’ was introduced. While democratic police reform is broadly known, there is not one definition of this concept. Democratic police reform usually refers to transparency, accountability, responsiveness, representativeness, and operating under the rule of law and according to human rights. The police is a unique organisation because the execution of their tasks can have a tremendous effect on the lives of citizens since police officers have the right to use physical force and the right to arrest and detain people. Four other general characteristics of the police organisation can be distinguished: the police operate under the auspices of the government; it can be characterised as a frontline organisation in which members have a lot of discretion; it is a political organisation since the execution of policing tasks will never be impartial (it can even be used as an instrument of oppression); and policing is influenced by the local context and vice versa. Therefore, there is not one single best policing strategy. Police reform occurs usually within the framework of military (peace) missions: i.e. peacekeeping, peace-building and peace-enforcing missions. In these kind of missions, the intervention forces usually perform administrative functions and lead in the reform process of local institutions in the particular state; this are so-called ‘constructive interventions’. Therefore, one can say that, on closer inspection, these forces are occupying forces. This fact has some consequences for the reform process because the local population is an important aspect in this process since one will need their support for long-term development. To get this support, cooperation has to be established between the ‘ruled’ (the local government etc.) and the ‘ruler’, i.e. the intervention force. However, this cooperation can be hindered by for example traditions, cultures, conventions etc. As a result of the analysis of the context in which police reform activities occurs, I distinguish four consequences: a) police reform activities have to be legitimate, b) activities have to be (as much as possible) adapted to the local context, c) close coordination is important, and d) a secure and stable environment is of high importance in a reform process. Hence, a police mission can be differentiated into four components. The first component, which I distinguish, is ‘mission preparation’ and implies that police missions have to be planned and prepared well because these activities are of ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 170 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
a complex nature. One has to bear the local context and people in mind because without recognising the particular problems in a state and without creating public support, reform activities are deemed to fail. Two other aspects within this component are donor coordination and the personnel selection. The second component is ‘local security’. Unstable states are usually threatened by external (i.e. foreign armies) and internal (i.e. criminals, rebels) actors. Because democratic reform cannot occur without an essential minimum of security, one has to create a stable environment. Therefore, security arrangements have to be made which among other things means that foreign military personnel, or foreign police officers, or the local police (or combinations of the aforementioned) have to execute law enforcement tasks. Intelligence and detective capacity are essential prerequisites for performing those executive policing tasks in an effective and efficient manner. The third component is ‘formation and/or transformation of the local police’. When a particular state has no police force, one has to create an entire police organisation from nothing. If a local police force exists, one has to execute reconstruction activities. However, one can also decide to disband the existing police force and rebuild it entirely. There are roughly two kinds of reform activities: capacity building activities and integrity building activities. The former refers to providing the necessary infrastructure (like uniforms, weapons, transport, communication equipment etc.). The latter implies the creation of a (police) law, internal procedures, standards and internal oversight, as well as providing human rights training. The fourth and last component of the police reform strategy is ‘long-term developments’. After a police force is, to a large extent, created or transformed, one has to proceed with adjusting the organisational structure to the local context and with gradually handing over responsibilities. After all, the police force has to operate under the auspices of the local government and with local police officers. To create an effective law-enforcing organisation, local support and legitimacy have to be obtained (by means of, for example, a supervisory organisation), and the performance of the local police has to be systematically evaluated so their performance can be analysed and, if necessary, be changed. The police reform strategy of the Dutch army Since the end of the Cold War, Dutch soldiers who were responsible for the execution of police reform tasks, participated for the most part in international missions. Therefore, one has to bear in mind that the Dutch military contribution to local police reform activities cannot be separated from the contribution of the international community (like the UN, EU, and NATO). While Dutch soldiers are performing police reform tasks, the military of the Netherlands has not yet formulated a specific strategy for the reform of local police forces. However, over the last few years, the military developed a security sector reform strategy. Because the police organisation is one element of the security sector, this SSR strategy can be seen as a police reform strategy. Characteristics of the SSR strategy are the following. First, before the Dutch military executes police reform activities, a thorough analysis of the political consequences of these activities has to be made. Second, if the execution of police reform activities takes place in a multilateral framework, donor coordination has to be established with regard to objectives, capacity, and procedures. Third, the goal of local police reform is to create police forces that can perform their tasks in an effective and efficient way while being accountable to the rule of law and their democratic government. Fourth, ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 171 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
during the development stage of the reform process, a national security plan has to be created in close cooperation with the local authorities. This plan must contain a blueprint of the local security sector and the activities that have to be executed to create the planned security sector. Fifth, the Dutch military attach great importance to the concept of local ownership. The local authorities must demonstrate willingness and active involvement because ultimately they become responsible for the sustainability of the created police organisation. In this research I have examined in which (policing) missions Dutch soldiers have contributed to police reform activities. It turned out that in seventeen missions, which were deployed in twelve countries (on the continents Europe, Africa, Asia and North-America), Dutch soldiers implemented reform activities. Except for the UNMIH mission in Haiti in which Dutch marines trained local policemen, only officials of the Koninklijke Marechaussee (KMar) were responsible for the executing of police
reform
tasks.
The
majority
of
these
performed
activities
were
a)
training
and
mentoring/monitoring of local policemen, and b) advising local police officers during their daily work. Dutch experiences with local police reform The selection procedure of military personnel that has to perform police reform tasks, takes place on the voluntary basis or by using a list of names. In most cases, the only selection criteria were the required rank and some years of operational experience. The training of KMar officials with regard to their deployment consisted of military skills and cultural lessons. However, officials were not trained in and prepared for performing police reform tasks; in other words, no attention was paid to how the reform activities had to be executed. Because of this selection and training procedure, most Dutch marechaussees, when they arrived at their mission area, first had to acquire the necessary skills, knowledge and information before they could carry out their reform tasks. The local security situation plays an important role during the execution of police reform activities. This aspect determines which and how reform activities can be executed. For example, foot patrols with indigenous policemen were because of unsafety not possible in Afghanistan and Iraq, and reform activities were temporally stopped because of a deadly attack on a KMar official. In Bosnia, Iraq and Afghanistan local police forces were operating (i.e. maintaining order) during the reform processes. However, the three forces did not bear a resemblance to each other at all. Nevertheless, they all have in common that police executives decided everything: policemen on the street did not take much initiative during their work. It seemed very difficult to assess the local public opinion about their police force. In general, the local population was not positive about the functioning of their police because the force usually had played a dubious role in the recent conflict, was corrupt, or extorted local people. It was also difficult to determine the local opinion about the international intervention forces; in general, the local population takes the side of the strongest party in a given area. The international community donated a lot of resources to the local police forces. However, several problems occurred during this capacity building, which can be related to a) not taking into account the local context, b) limited coordination between different donors, c) the way in which the goods were distributed, and d) incorrect usage of the goods by local policemen. Building integrity was one of the most difficult tasks Dutch military officials had to perform. Prevailing standards among local constables are difficult to change, especially standards with regard to corruption and inappropriate use of force. Because local constables define these two aspects differently than Dutch personnel, a ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 172 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
situation is created in which it is difficult for Dutch marechaussees to respect the local culture on the one hand and to suppress incorrect policing by local policemen on the other hand. Only during the ISAF mission have Dutch military personnel performed recruiting activities. The Afghan police were responsible for the provision of recruits; Dutch personnel monitored the process and gave instructions to make sure a representative police force was created. Female constables were not recruited in Uruzgan because they would not be accepted in the local society. In Bosnia, indigenous instructors trained local constables; KMar officials mainly assisted the training process. However, in Afghanistan and Iraq KMar-officials were responsible for the training of local policemen. Local constables were trained in the basics of policing during two-week courses. The majority of the recruits had a low level of both general and policing knowledge and skills, and usually forget easily what they had learned (because, among other things, of the short training period and unwillingness). In addition, illiteracy was very common. Therefore, one must be flexible and adaptable while executing police reform activities in these kinds of circumstances. While the advising of local police officers occurred on different levels and in different ways, the willingness of local constables and their organisations determined in all three missions to a great extent what kind of advice about which topics could be given. Also, interpreters play an important role in the mutual communication between KMar officials and local policemen since they translate spoken or written words and, because they understand the local culture, provide information about local customs. KMar officials supported the local police forces with the execution of their activities; for that reason, these activities were performed in consultation with the local police management. However, in Iraq and Afghanistan, KMar officials were free to do what they wanted because local police executives usually welcomed every form of training and advice. KMar officials experienced (to a greater or lesser extent) two bottlenecks in the cooperation with local policemen: that is they usually act opportunistically, and they sometimes did not accept advice and did not keep their appointments. Both aspects hinder the reform process and frustrated KMar officials while performing their tasks. Cooperation with international colleagues (which is at a micro level) usually went well; sometimes mutual communication is not easy and cooperation with colleagues from countries with a lower policing standard is sometimes difficult. At a macro level, international cooperation went less then expected, because close coordination of police reform activities between involved actors was very limited. In all three missions, Dutch KMar-officials were being relieved after several months by other KMar-officials. During a couple of days predecessors settled in the replacements. In reality, this transition period is an important coordination tool for structuring reform activities. After the KMardetachments returned back for their missions, the concerned officials were disbanded and continued their former function. Some KMar-officials presented their experiences to KMar-detachments who were assigned for a police mission. Factors that influence police reform Within the component ‘mission preparation’, I identified four factors. The first factor relates to the usage of a coordination mechanism. A strategy is needed that describes which objectives are set with regard to the local police force (both short-term and long-term), on which levels (international, national, local) which tasks have to be performed, and which actors are involved in the reform process. By doing this, the effectiveness and efficiency of the performed activities will be improved. Without such a ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 173 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
strategy, involved actors will act in accordance with their own frame of reference that causes organisational and operational differences within the local police force. The second factor that influences the reform process is the willingness of involved local actors. Their willingness determines which police reform activities and to what extent they can be carried out; their involvement in the process is therefore an important prerequisite. Also, because donors can be seen as an intervention force, it cannot be assumed that the acceptance of the help offered will be valued by the local actors. The third factor is the quality of military personnel entrusted with police reform tasks. It is important that the personnel know how to perform their tasks and are able to do it. The selection and training of personnel plays, in this respect, an important role; by preparing them for the tasks they have to perform under the specific, local circumstances, their effectiveness and efficiency will increase. The fourth factor, which I distinguished within this component, is the duration of a mission. Because it takes time to understand a certain culture and to create affiliation with local counterparts (i.e. the local police officer one has to advise). The execution of police reform tasks will be improved when the duration of a mission is longer because deployed personnel will become better accustomed to the local context. Within the component ‘local security’, I identified one factor that influences the police reform process, the local security situation (i.e the level and intensity of violence). This situation determines to a great extent which reform activities can be executed by international personnel. In practice it turned out that for the performance of mentor and monitor tasks a stable and secure environment is needed. In addition, the security situation influences not only the performance of reform tasks: it also influences the execution of policing activities by local constables (and therefore, although indirectly, the reform tasks). In cases of high level and vast intensity of violence, the equipment and training of local police forces have to be changed so that they can cope with these violent circumstances. Within the component ‘formation and/transformation of the local police’, I distinguished factors for each stage of the reform process. The first factor is the extent of adjustment of the implemented police model to the local context. A working police model in one state cannot be implemented without any changes in another state because of cultural and political aspects. Therefore, the police model must, without restraining democratic principles, be adapted to the local situation in a state. A second factor, which I identified with respect to capacity building, is coordination between donors, and between donors and the receiving state. In practice, donated assets are not being used in an appropriate manner by local police personnel because – among other things – a) donated resources are not adapted to local demands and capacity, b) the allocation of resources is supply-driven, and c) the distribution of donations happens uncoordinated. A third factor that influences police reform is the local (police) culture. Because local standards are difficult to change, especially values concerning corruption and inappropriate use of force, the execution of integrity building tasks is very difficult. Furthermore, the local culture also influences the recruiting process since the dominant culture determines to a great extent if women and people from (a) specific population groups will be accepted as police personnel. The level of knowledge and skills of local constables is a fourth factor within this component and influences the training process. These levels, ultimately, determine which lessons can be given in which way. Therefore, one must be flexible and adaptable while performing training tasks. A fifth factor is the relationship between the international and the local police officer. This relationship ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 174 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
determines to a great extent what kind of advice can be given and to what extent it will be followed. A sixth, and final distinguishing factor within this component, is communication. Communication difficulties between internationals and local police, although these can be reduced to a certain extent in several ways, hinders the reform process because translating takes time, mutual understanding decreases, and in case of illiteracy knowledge can only be communicated orally. With regard to the component ‘long-term developments’, it can be argued that reform activities eventually have to lead to a local police force that is capable, without donor aid, of maintaining order. The duration of this ‘self-sufficient process’ will vary per police force; however, it is certain that these processes will not be ‘quick fixes’. The first factor that influences the process of making police forces independent is the usage of a reform strategy that is adjusted to the course of the process. A strategy is an important coordination mechanism that makes it possible to prevent involved parties acting in accordance with their own frame of reference, and as a consequence, local police forces will internally differ. Furthermore, strategies are also needed within the Dutch military because first it will prevent objectives that are being changed when personnel have been replaced, and second military personnel know what to do when they arrive in their mission area. A second identified factor is the performance of local police with regard to their participation in the reform process. When local constables are opportunistic and do not meet their commitments – usually because of self-interest – the reform process can be frustrated and be delayed because in such a situation it is difficult to involve the police as a full member in the reform process. The third factor, which I distinguished within this component, is the public opinion about their local police force. Since the public plays an important role in crime fighting, the police need the cooperation of the population and have to gain this during the reform process. However, this is not an easy task because usually the public are fearful of the police because of the role they have played in recent history. Conclusions Since the end of the Cold War, the military of the Netherlands is increasingly contributing to local police reform. However, at the beginning of this research it was not clear how much the Dutch army is contributing to these kinds of police missions and it was also unclear which experiences are gained by carrying out these operations. Consequently, this research was conducted to answer these two questions and also, by using the acquired answers, to distinguish several factors that influence the execution of police reform activities.
Strategy
It can be concluded that the Dutch military has not developed a specific police reform strategy. The only guideline, with regard to this field of operations, is the general SSR strategy. This means that per mission, the army decides how it will contribute (i.e. which personnel will carry out which activities in which period of time) to the police reform process. How these contributions have to be implemented (for instance, which interests of local authorities should be taken into account, or what to do when local actors are not willing to cooperate), and which definite results must be reached (for instance, how the local police has to maintain order, or which level of corruption should be tolerated) is usually the responsibility of the involved commander and lower ranks in a given police reform mission.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 175 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
From a theoretically point of view, it can be concluded that a local willingness to cooperate in a reform process is an important element in the Dutch SSR strategy. According to this strategy, the execution of police reform activities is merely to support the local authorities in their striving for an effective, professional and democratic security sector. However, in this research, it is argued that the Dutch military which are present in a given country can be seen as an occupying force; therefore, cooperation with local authorities cannot be assumed beforehand. Three means are available to create cooperation between an occupier and the occupied: coercion, authority, and inducement (‘lokmiddelen’). With regard to police reform, the Dutch military often uses inducement to establish cooperation with local authorities. For instance, resources are donated (i.e. infrastructure, vehicles, equipment etc.) and knowledge of policing is passed on to local policemen. Though coercion is not explicitly used, unless Dutch (military) officials are threatened, it influences the reform process indirectly. After all, a show of force is a means of putting pressure on local actors. According to the Dutch strategy, reform activities must be executed on the basis of authority. More specifically, the involved local actors must respect the Dutch military because they know that carrying out these reform activities serves their best interests. However, this way of creating cooperation could not be studied in this research (because of the used research model, i.e. qualitative interviews with Dutch military personnel). In sum, the creation of goodwill is an important element of the Dutch strategy because cooperation with local authorities is seen as a prerequisite for police reform.
Factors of influence
In this research, considering the limited cases and interviews, several factors have been identified that influence the execution of police reform activities. Although these factors are different, they can be related to four characteristic elements of police reform. Accordingly, several factors are a result of the fact that reform activities are implemented in foreign countries with different cultures, standards, and languages. Another part of the identified factors can be related to the involvement of often many actors at different levels (i.e. international, national, local). Consequently, police reform processes are not centrally management and are difficult to coordinate. A third element of police reform that influences the process is that these activities usually are being executed in insecure and unstable areas. More specifically, are executed in areas were conflicts just ended or are slumbering. Hence, the security of the populace and the deployed military personnel is not guaranteed. A fourth and last part of identified factors can be related to the fact that police reform activities are implemented by people and intend to change people. Therefore, these police reform processes are not rational, technical drills. Recommendations In this research, several recommendations have been made with the aim of contributing to an effective and efficient deployment of Dutch military personnel within the framework of police reform. I. Formulate a definite, realistic police reform strategy per mission Because the Dutch SSR strategy is quite abstract, it is not applicable at the operational level. As a result, the execution of reform activities is often not coordinated, which reduces the effectiveness and efficiency of the performed activities. Therefore, my recommendation is to develop a (both short-term ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 176 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
and long-term) strategy per mission that describes which objectives are set with regard to the local police force (i.e. how this force has to operate in the local society), in which period of time these objectives have to be reached, and which actors are involved in the reform process (both local and international). In the development of such a strategy, one must take into account the following aspects. The local security situation
because this situation determines which tasks can be executed and what kind of police force is needed.
The willingness of local actors
because this condition determines to a great extent which reform activities can be executed; the local police must be willing to learn and to change its way of policing.
The capacity of the local police
because the (general and professional) knowledge and skills of local police determines to a great extent which kind of lessons can be taught, and therefore what kind of police force can be realised.
The duration of the mission
because reform processes generally take a long time, the Dutch military must, at the beginning of a mission, determine how long they will contribute to these processes.
II. Personnel must be selected and instructed with regard to the actual police reform activities Military personnel entrusted with the execution of police reform activities need to know how to perform these tasks and must be able to do it. Therefore, my recommendation is that personnel should be selected with regard to the actual police reform activities. In other words, Dutch military officials must be selected with regard to a) the tasks they have to perform (training, advising, monitoring etc.), b) at which organisation level these tasks have to be performed (street level, middle or higher management), and c) with regard to the capabilities of the local constables. The use of such a selection mechanism will prevent (to a certain extent) over or under qualification of military personnel. Second, I recommend that selected personnel should be instructed specifically. That is, they have to be trained with respect to the actual tasks they have to perform in/under the specific circumstances during their mission. By doing this, selected personnel can prepare themselves for their mission which reduces the time to settle in and adjust to the new situation. Also, expectations will be more realistic which reduces the chance of frustrations and disappointment of deployed personnel. III. Institutionalise experiences with police reform Although experiences with police reform are an important source of knowledge, these experiences are not well known within the military of the Netherlands. Therefore, my recommendation is to institutionalise gained experiences of military personnel that executed police reform activities. This can be done via, among other things, systematic evaluations and databases. Subsequently, this knowledge should be used in decision and planning processes of future police missions, and also during the execution of these missions (i.e. to create realistic objectives and expectations, and to instruct military personnel more specifically). ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 177 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
IV. Expand and intensify cooperation with the Dutch police The military of the Netherlands is not the only Dutch actor that participates in police missions. The Dutch police implements police reform activities as well, although to a lesser extent than the Dutch army. Because both organisations have knowledge about and experience with police reform, they can learn from each other. Therefore, my recommendation is to expand and intensify the mutual cooperation between both organisations. V. Create structural cooperation with international actors Usually a lot of international actors are involved in a police reform process. These actors are situated at supranational level (i.e. UN, NATO, EU), at national level (i.e. armed forces), and at a corporation level (i.e. NGO’s, or private companies like Dyncorp). Because of this involvement at different levels, the execution of police reform activities is difficult to coordinate. Therefore, my recommendation is to create structural cooperation with important actors in the field of police reform; more specifically, with organisations that execute police reform activities jointly with the Dutch military. This cooperation should lead to the exchange of information and knowledge of each other’s operating procedures.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 178 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Literatuur ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 180 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Addicott, J.F., Roberts, G.B., 2001, Building democracies with Southern Command’s legal engagement strategy, in: Parameters, vol. 31, pp. 72-84. Babbie, E., 2004, The practice of social research, Wadsworth: Thomson Learning. Bajraktari, Y., Boutellis, A., Gunja, F., Harris, D., Kapsis, J., Kaye, E., Rhee, J., January 2006, The PRIME system: Measuring the success of post-conflict police reform. (http://www.unf.edu/thefloridacenter/Post%20Conflict%20Policing.pdf) Banal, L., Scherrer, V., 2008, ONUB and the importance of local ownership: The case of Burundi, in: Hänggi, H., Scherrer, V. (red.), Security Sector Reform and UN integrated missions: Experience from Burundi, the Democratic Republic Congo, Haiti, and Kosovo, Geneva centre for the democratic control of armed forces (DCAF). Bayley, D.H., 1994, Police for the future, Oxford University Press. Bayley, D.H., 2001, Democratizing the police abroad: What to do and how to do it, Issues in International Crime, Washington DC: National Institute of Justice. Bayley, D.H., 2006, Changing the guard: Developing democratic police abroad, Oxford University Press. Bayley, D.H., Bittner, E., 1984, Learning the skills of policing, in: Law and contemporary problems, vol. 47, no. 4, Duke University School of Law, pp. 35-59. Bieber, F., 2005, Local institutional engineering: A tale of two cities, Mostar and Brčko, in: International Peacekeeping, vol. 12, no. 3, pp. 420-433. Biemans, S.L., 10 maart 2008, Van militie naar politie: Een onderzoek naar de justitiële wederopbouw in Uruzgan, Breda: scriptie ter afsluiting van de bacheloropleiding Krijgswetenschappen aan de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). Blair, A., Dziedzic, M.J., 1997, Peacekeeping and policing in Bosnia, in: Policing the new world disorder, (red.) Oakley, R., Dziedzic, M.J., Goldberg, E.M., Washington, DC: National Defense University, Institute for Strategic Studies. Boeije, H., 2005, Analyseren in kwalitatief onderzoek: Denken en doen, Amsterdam: Boom onderwijs. Brand, M., 2003, The development of Kosovo institutions and the transition of authority from UNMIK to local self-government, Geneve: CASIN, Cluster of competence, The rehabilitation of war-torn societies. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 181 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Brocades Zaalberg, T.W., 2006, Soldiers and civil power: supporting or substituting civil authorities in modern peace operations, Amsterdam: Amsterdam University Press. Bryden, A., 2007, Linkage between DDR and SSR. Understanding the DDR-SSR Nexus: Building sustainable peace in Africa, issue paper on the Second International Conference on DDR and stability in Africa (12-14 June), Democratic Republic of Congo: Kinshasa. Brzoska, M., March 2006, ‘Introduction: criteria for evaluating post-conflict reconstruction and security sector reform in peace support operations’, in: International Peacekeeping, vol. 13, no. 1, pp. 1-13. Call, C.T. (ed.), 2007, Constructing justice and security after war, Washington DC: US Institute of Peace. Call, C.T., Barnett, M., december 1999, Looking for a few good cops: Peacekeeping, peacebuilding and CIVPOL, in: International Peacekeeping, vol. 6, no. 4, pp. 43-68. Celador, G.C., 2005, Police reform: Peacebuilding through ‘democratic policing’?, in: International Peacekeeping, vol. 12, no. 3, pp. 364-376. Chan, J., 1996, Changing police culture, in: British Journal of Criminology, vol. 36, no. 1, Oxford University Press, pp. 109-134. Chanaa, J., 2002, Security Sector Reform: Issues, Challenges and Prospects, Adelphi paper no. 344, International Institute for Strategic Studies, London/Oxford: Oxford University Press. Chesterman, S., 2004, You, the people: The United Nations, transitional administration, and statebuilding, Oxford: University Press. Cierco, T., 22 maart 2006, Stabilizing Macedonia: The key role of the European Union, paper presented at the annual meeting of the International Studies Association, Town & Country Resort and Convention Center, USA: San Diego. Cordone, C., Police reform and human rights investigations: The experience of the UN mission in Bosnia and Herzegovina, in: International Peacekeeping, vol. 6, no. 4, pp. 191-209. Das, D.K., Kratcoski, P.C., 1999, International police co-operation: a world perspective, in: Policing: An International Journal of Police Strategies & Management, vol. 22, no. 2, pp. 214-241. Davis, K.C., 1969, Discretionary justice: A preliminary inquiry, Baton Rouge, LA: Louisiana State University Press.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 182 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Decker, D.C., december 2006, Enforcing human rights: The role of the UN Civilian Police in Kosovo, in: International Peacekeeping, vol. 13, no. 4, pp. 502-516. Dobbins, J., Jones, S.G., Crane, K., Rathmell, A., Steele, B., Teltschik, R., Timilsina, A., 2005, Nation Building: From the Congo to Iraq, Santa Monica: RAND Corporation. Dobbins, J., Jones, S.G., Crane, K., DeGrasse, B.C., 2007, The beginner’s guide to nation-building, Santa Monica: RAND Corporation. Ducheine, P.A.L., 2008, Krijgsmacht, Geweldgebruik & Terreurbestrijding: Een onderzoek naar juridische aspecten van de rol van strijdkrachten bij de bestrijding van terrorisme, Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Dwan, R., 2002, Executive policing: Enforcing the law in peace operations, SIPRI research report no. 16, Oxford University Press. Dziedzic, M.J., 1998, Introduction, in: Oackly, R.B., Dziedzic, M.J., Goldberg, E.M. (ed.), Policing the new world disorder: Peace operations and public security, Washington DC: National Defence University Press. Edmunds, T., 2001, Security Sector Reform: concepts and implementation, Report for Geneva Centre for Democratic Control of Armed Forces (DCAF). Eide, E.B., Holm, T.T., december 1999, Postscript: Towards executive authority policing? The lessons of Kosovo, in: International Peacekeeping, vol. 6, no. 4, pp. 210-219. Ferguson, C., 2004, Police reform, peacekeeping and SSR: The need for closer synthesis, in: Journal of Security Sector Management, volume 2, no. 3, Shrivenham (UK): University of Cranfield. Fijnaut, C.J.C.F., Muller, E.R., Rosenthal, U. (red.), (1999), Politie: Studies over haar werking en organisatie, Alphen aan den Rijn: Samson. Frinking, E., Brocades Zaalberg, T.W., Ribbens, J.M.B., Landkroon, E.L., juli 2006, Evaluatie effectiviteit politievredesmissies, CCSS-06-003 rapport, Den Haag: Clingendael Centre for Strategic Studies. Gbla, O., 2006, Security sector reform under international tutelage in Sierra Leone, in: International Peacekeeping, vol. 13, no. 1, pp. 78-93. Geurts, P., 1999, Van probleem naar onderzoek: Een praktische handleiding met COO-cursus, Bussum: Uitgeverij Coutinho. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 183 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Goor, L. van de, Callenbach, S., 2007, Hervorming van de veiligheidssector: Een Nederlandse aanpak, in: Internationale Spectator, jaargang 61, nr. 2, uitgave van het Nederlands instituut voor internationale betrekkingen, Den Haag: Clingendael. Harris, F., 2005, The role of capacity-building in police reform, OSCE: Department of Police Education and Development. Hartz, H., december 1999, CIVPOL: The UN instrument for police reform, in: International Peacekeeping, vol. 6, issue 4, pp. 27-42. Hasenfeld, Y, (1983), Human Service Organizations, New Jersey: Prentice-Hall. Hendrickson, D., Karkoszka, A., 2002, The challenges of security sector reform, in: SIPRI yearbook 2002: Armaments, Disarmament and International Security, Oxford University Press. Heinemann-Grüder, A.H., Grebenschikov, I., maart 2006, Security governance by internationals: The case of Kosovo, in: International Peacekeeping, vol. 13, no. 1, pp. 43-59. Hills, A., 1998, International peace support operations and CIVPOL: Should there be a permanent global gendarmerie?, in: International Peacekeeping, vol. 5, no. 3, pp. 26-41. Holm, T.T., Eide, E.B. (ed.), 2000, Peacebuilding and police reform, London: Frank Cass Publishers. Homan, C., augustus 2005a, ‘Zwarte gaten’ in de internationale gemeenschap en de krijgsmacht, in: Armex, jaargang 89, nummer 4. Homan, C., november 2005b, De krijgsman als ontwikkelingswerker?, in: Atlantisch Perspectief, jaargang 6, no. 16. Hoogerwerf, A., 1998, Beleid, processen en effecten, in: Hoogerwerf, A., Herweijer, M. (red.), Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschappen, Alphen aan de Rijn: Samsom. Hovens, H., 2005, Policing at the threshold, End thesis third International Police Orientation Learning Programme (LIPO III). Hutjes, J.M., Buuren, J.A. van, 1992, De gevalsstudie: strategie van kwalitatief onderzoek, Meppel: Boom. Ignatieff, M., 2002, Nation-building lite, in: New York Times Magazine (July 28). Kamp, E. (red.), 2004, Herinneringsboek SFIR 1: Het eerste Nederlandse detachement in de bakermat van de westerse beschaving, Wormerveer: Mercurius. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 184 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Kaspersen, A.T., Eide, E.B., Hansen, A.S., 2004, International policing and the rule of law in transitions from war to peace, Challenges to collective security: Working papers from NUPI’s UN Programme, paper no. 4, Oslo: Norwegian Institute of International Affairs. Klep, C., Gils, R. van, 2005, Van Korea tot Kabul: De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945 (derde druk), Den Haag: Sdu uitgevers. Lammers, C.J., 2005, Vreemde overheersing: Bezetten en bezetting in sociologisch perspectief, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Law, D.M., March 2006, Conclusion: Security Sector (Re)Construction in post-conflict settings, in: International Peacekeeping, vol. 13, no. 1, pp. 111-123. Leurdijk, D.A., 2003, VN-mandaat stabiliteitsmacht Irak onduidelijk: Nederland handelt in strijd met eigen uitgangspunten, in: Atlantisch Perspectief, jaargang 27, no. 5, pp. 4-5. Leurdijk, D., 2006, Nederlandse militairen op vredesmissie: de scenario’s, in: Atlantisch Perspectief, vol. 30, no. 5. Lijn, J. van der, 2006, Walking the tightrope: Do UN peacekeeping operations actually contribute to durable peace?, Amsterdam: Rozenberg Publishers. Lijn, J. van der, 2008, To paint the Nile blue: Factors for success and failure of UNMIS and UNAMID, Clingendael Institute and Radboud University Nijmegen. Marenin, O., 2004, Police training for democracy, in: Police practice and research, vol. 5, no. 2, pp. 107-123. Marenin, O., 2005, Restoring policing systems in conflict torn nations: Process, problems, prospects, Occasional paper no. 7, Geneva centre for the democratic control of armed forces (DCAF). Matthijsen, C.J., 2005, Al Muthanna: een stap verder: SFIR-4: een unieke en indrukwekkende ervaring, in: Militaire Spectator, jaargang 174, no. 4, pp. 140-154. Mobekk, E., 2005, Identifying lessons in United Nations international policing missions, Policy paper no. 9, Geneva centre for the democratic control of armed forces (DCAF). Muir Jr., W.K., 1979, Police: Streetcorner politicians, Chicago: University of Chicago Press. Muller, E., 2005, ‘Security Sector Reform’: Opbouw van Irakese veiligheidsdiensten in Zuidoost-Irak, in: Militaire Spectator, jaargang 174, no. 4, pp. 166-197. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 185 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Murray, T., 2007, Police-building in Afghanistan: A case study of civil security reform, in: International Peacekeeping, vol. 14, no. 1, pp. 108-126. Neild, R., 2001, Democratic policing, in: Peacebuilding: A field guide, Reychler, L., Paffenholz, T. (red.), Colorado: Lynne Rienner Publishers. Neild, R., 2002, Sustaining Reform: Democratic Policing in Central America, Washington, D.C.: WOLA, Citizen Security Monitor. Nindorera, W., Powell, K., 2006, Delivering on the responsibility to protect: Reforming the Security Sector to protect the most vulnerable in Burundi, South Africa: Institute for Security Studies. Nooy, G. de, februari 2007, Veiligheid en wederopbouw: integratie met beperkingen?, in: Internationale Spectator, jaargang 61, nr. 2, uitgave van het Nederlands instituut voor internationale betrekkingen, Den Haag: Clingendael. OECD, 2007, The OECD DAC Handbook on SSR: Supporting security and justice, Parijs: OECD Publishing. Osland, M., 2004, The EU Police Mission in Bosnia and Herzegovina, in: International Peacekeeping, vol. 11, no. 3, pp. 544-560. Overdiek, F., 2004, De oprichting van het ‘Iraqi Civil Defense Corps’, in: Militaire Spectator, jaargang 173, no. 10, pp. 493-502. OVSE, 2006, Guidebook on democratic policing: By the Senior Police Adviser to the OSCE Secretary General, Wenen: Office of the Secretary General Strategic Police Matters. O’Neill, W., 2005, Police reform in post-conflict societies: What we know and what we still need to know, New York: International Peace Academy. Patton, M.Q., 1990, Qualitative evaluation and research methods, London: Sage. Pauwels, N., 2005, EUPOL ‘Kinshasa’: testing EU co-ordination, coherence and commitment to Africa, in: European Security Review, nr. 25, International Security Information Service (ISIS) Europe. Peake, G., 2004, Policing the peace: Police reform experiences in Kosovo, Southern Serbia and Macedonia, Saferworld: Small arms and security in South Eastern Europe. Pfaff, T., 2008, Development and reform of the Iraqi Police Forces, Carlisle (United States): U.S. Army War College, Strategic Studies Institute.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 186 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Philipsen, R. (Maj.), 21 juni 2006, Case study: DDR-proces Bosnië-Herzegovina, Den Haag: Ministerie van Defensie, Commando DienstenCentra. Polet, A.Th., 2008, MONUC, VN-missie in de Democratische Republiek Congo: Facetten van een complexe missie, in: Militaire Spectator, jaargang 177, no. 2, pp. 64-77. Powell, K., 2007, Security Sector Reform and the protection of civilians in Burundi: Accomplishments, dilemmas and ideas for international engagement, CENAP/NSI Working Paper, Canada: The NorthSouth Institute. Pranger, D. (red.), 2006, Herinneringsboek SFIR 2: Het tweede Nederlandse detachement in de bakermat van de westerse beschaving, Wormerveer: Mercurius. Reuss-Ianni E., Ianni, F.A.J., 1983, Street cops and management cops: The two cultures of policing, in: Punch, M. (red.), Control in the police organization, Cambridge, MA: MIT press, pp. 251-274. rd
Skolnick, J.K, 1994, Justice without trial, 3 edition, New York: Wiley, pp. 42-70. Schmidt, K., 2004, Strengthening peace and stability through police assistance in South East Europe: The case of Albania, in: From peace making to self sustaining peace - International presence in South th
East Europe at a crossroads, 8 Workshop of the study group regional stability in South East Europe. Schoonoord, D.C.L., 1993, De Koninklijke Marine in actie voor de Verenigde Naties: Mariniers in Cambodja 1992-1993, Uitgave van de Koninklijke Marine. Schoonoord, D.C.L., 1998, De Koninklijke Marine en de United Nations Mission in Haïti, Uitgave van de Koninklijke Marine. Sedra, M., 2003, Police reform in Afghanistan: An overview, Discussion paper presented at the BICC E-Conference titled ‘Afghanistan: Assessing the Progress of Security Sector Reform, one year after the Geneva conference’ (4 - 11 June 2003), Bonn International Center for Conversion. Sedra, M., 2004, Consolidating an elusive peace: security sector reform in Afghanistan, in: Bryden, A., Hänggi, H. (red.), Reform and reconstruction of the security sector, Geneva centre for the democratic control of armed forces (DCAF). Sedra, M., 2006, Security Sector Reform in Afghanistan: The slide towards expediency, in: International Peacekeeping, vol. 13, no. 1, pp. 94-110. Serafino N.M., 2004, Policing in peacekeeping and related stability operations: Problems and proposed solutions, CRS Report for congress. Skogan, W.G., Hartnett, S.M., 1997, Community policing, Chicago style, Oxford University Press. ____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 187 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Skogan, W., Frydl, K. (red.), 2004, Fairness and effectiveness in policing: The evidence, Washington, D.C.: The National Acadamies Press. Smith, J.G., Holt, V.K., Durch, W.J., 2006, Enhancing United Nations capacity for post-conflict police operations, Report from the project on rule of law in post-conflict settings, The Henry L. Stimson Center. Sonius, H.C.(maj.), 25 maart 2007, Security Sector Reform bij defensie: Een onderzoek naar de invulling van Security Sector Reform (SSR) bij Defensie d.m.v. een conceptuele evaluatie van de SSR pool, Den Haag: Ministerie van Defensie, Instituut Defensie Leergangen, Hogere Defensie Vorming. Sponk, E.N., 1993, De geschiedenis van het Korps Militaire politie / Koninklijke Marechaussee in Nederlands-Indië, deel 1, Museumbrochure nr. 7, Stichting vrienden van het Marechausseemuseum. Stodiek, T., 2004, International police forces in peace operations, in: International Peacekeeping: The yearbook of international peace operations, vol. 9, pp. 93-107. Stol, W.Ph., Wijk, A. Ph. van, Vogel, G., Foederer, B., Heel, L. van, (2004), Politiestraatwerk in Nederland, Noodhulp en gebiedswerk: Inhoud, samenhang, verandering en sturing, Programma Politie & Wetenschap, Zeist: Uitgeverij Kerckebosch bv. Ten Cate, A., 2006, Voor het winnen van de vrede: 1 (NL) PRT Pol-e Khomri in historisch perspectief, in: Militaire Spectator, jaargang 175, no. 6, pp. 256-267. Torre, E.J. van der, 1999, Politiwerk: politiestijlen, community policing, professionalisme, Alphen aan den Rijn: Samsom. UN Police Magazine 2
nd
edition, June 2007, Building institutional police capacity in post-conflict
environments, United Nations Department of Peacekeeping Operations. Vera Institute of Justice, 2003, Measuring progress toward safety and justice: A global guide to the design of performance indicators across the justice sector, New York. (www.vera.org/indicators) Vetschera, H., Damian, M., 2006, Security Sector Reform in Bosnia and Herzegovina: The role of the international community, in: International Peacekeeping, vol. 13, no. 1, pp. 28-42. Voorhoeve, J., 2007, Rule of law: Peacebuilding after violent conflicts, Amsterdam: Amsterdam University Press.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 188 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Walles, G.C., 2003, De geschiedenis van het Korps Militaire politie / Koninklijke Marechaussee in Nederlands-Indië, deel 2, Museumbrochure nr. 21, Stichting vrienden van het Marechausseemuseum. Weber, M., 1947, Wirtschaft und Gesellschaft, Tübingen: Mohr. Weger, M. de, 2006, De binnenlandse veiligheidstaken van de Nederlandse krijgsmacht, Assen: Koninklijke Van Gorcum. Weger, M. de, 2007, Dutch defence forces and policing: A first impression and some preliminary thoughts, Research paper FMW. 07-74, Breda: Netherlands Defence Academy. Wilder, A., 2007, Cops or Robbers? The struggle to reform the Afghan National Police, Issue Paper Series, Afghanistan Research and Evaluation Unit (AREU). Wisler, D., 2005, The police reform in Bosnia and Herzegovina, in: Ebnöther, A.H., Fluri, P.H. (red.), After intervention: Public security management in post-conflict societies. From intervention to sustainable local ownership, National Defence Academy and Bureau for Security Policy: PfP consortium working group ‘security sector reform’, pp. 139-160.
Parlementaire stukken
Notitie Inzet politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politie-operaties, TK 20002001, 27 476 nr. 1, Den Haag, 27 oktober 2000. Notitie Aan elkaar verplicht: Ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015, TK 2003-2004, 29 234 nr. 1, Den Haag, 3 oktober 2003. Notitie Sterke mensen, zwakke staten: Het Nederlandse beleid ten aanzien van Afrika ten zuiden van de Sahara in meerjarig perspectief, TK 2003-2004, 29 237 nr. 1, Den Haag, 3 oktober 2003. Notitie Nederlandse deelname aan vredesmissies, TK 2003-2004, 29521, nr. 1, Den Haag, 8 april 2004. Notitie Wederopbouw na gewapend conflict, september 2005, Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Economische Zaken, Den Haag: Koninklijke De Swart. Notitie Wereldwijd dienstbaar, TK 2007-2008, 31243, nr. 1, Den Haag, 18 september 2007.
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 189 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989
Rapporten
Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), mei 2004, Falende staten: een wereldwijde verantwoordelijkheid, no. 35, Den Haag. International Crisis Group, 2006, Security Sector Reform in the Congo: Africa Report No. 104.
Geraadpleegde tijdschriften
International Peacekeeping:
1994 - 2008
Internationale Spectator:
2000 - 2008
Journal of Security Sector Management
2003 - 2008
Militaire Spectator:
1989 - 2008
United Nations Police Magazine:
2006 - 2008
____________________________________________________ Opbouw en hervorming van inheemse politiekorpsen 190 Ervaringen van de Nederlandse krijgsmacht na 1989