Op zoek werktitel
Ronald van den Boogaard juli – oktober 2015 laatst bijgewerkt: 13-10-15 kritiek, commentaar en complimenten:
[email protected] met dank aan: Annette Arzoni, Yvonne Béninger-Kersten, Joke de Groot, Margriet Roex.
V 1.2.9
1
Op weg naar Oban Er wordt geklopt. Bescheiden, maar met overtuiging. Een professionele klop. Ik sla mijn been uit bed en probeer in het donker de knop van de slaapkamer deur te vinden. Tussen lopend en gecontroleerd vallend bereik ik het woondeel. Ergens achter een luik moet mijn ochtendjas zijn. De klop wordt dwingender. Ik schreeuw dat ik eraan kom. Hoor wat gemompel achter de deur. Als ik die open, word ik onverwacht overladen met scherp zonlicht. Ik kan even niet focussen. Slaapvocht, het felle licht en het feit dat ik mijn bril nog niet op heb laten mij alleen twee zwarte schimmen zien. Met petten. Zwarte petten. “Goodmorning, waarmee kan ik u helpen.?” Het zicht wordt scherper. Dat er twee politieagenten staan met de groen-witte auto in de achtergrond is nu helderder. “U staat op een oprit, Sir. We moeten u vragen hier weg te gaan.” “Sorry, ik wist dat niet. Het was gisteravond zulk verschrikkelijk weer, dat ik niet meer verder durfde, kon. Ik stormde bijna van de weg af. En kon niet veel zien door de regen, dus …” “We begrijpen het, Sir. Maar het is geen publieke parkeerplaats. Het is ook wel erg veel auto om in dat noodweer van gisteravond op de weg te houden.” “Zeg dat.” Ik heb mijzelf hervonden uit de slaap. Mijn hartslag is weer gedaald. Ik voel de pijn in mijn voet, veroorzaakt door de misstap bij de slaapkamerdeur. “Sorry heren, ik moet even mijn bril zoeken. Heeft u trek in koffie? Kom binnen.” De ene, langere agent wijst dit voorstel resoluut af. Ze moeten binnen afzienbare tijd op hun bureau in Oban zijn. De wat meer gezette van de twee laat een twijfelende “Hmmm” horen. Mijn argument dat ik een Nespresso aan boord heb en dit dus behoorlijk snel kan regelen blijkt overtuigend. Elektrisch laat ik het opstapje zakken. “Very nice camper you have here , Sir.” Ze kijken bewonderend rond. En het is natuurlijk ook een fraai exemplaar. De grootste die ik mag rijden op Rijbewijs B en geschikt voor twee personen. Niet alles is opklaptafels en banken die kunnen doubleren als bedden. Ik zet het koffie-apparaat aan, zij zetten zich op de bank. Aan tafel. De petten worden neergelegd. De Nespresso begint te grommen. De eerste kop is klaar. Melk en suiker. Wanneer de derde kop gezet is, draai ik de bijrijdersstoel om en voeg mij bij de heren. Ze vragen me om mijn papierwerk. Rij- en kentekenbewijs, groene kaart. Ze moeten het doen. V 1.2.9
2
Excuus. De controle is verricht en goed bevonden. De professionele houding verandert in verkapte nieuwsgierigheid. Waar kom ik vandaan? Wat is mijn reisdoel? Is de camper eigendom of een rental? Ik leg het ze uit. Amsterdam, Newcastle, Edinburgh, Glasgow en nu op weg naar Oban. Dan naar Glen Coe. “Prachtig, Sir.” “Noem me gewoon Dirk.” “John.” “Harry.” We schudden nog een keer handen op deze informele kennismaking. En dan verder naar Fort William, daarna langs Loch Ness. “Neem de weg langs de zuidkant, die is mooier.” “Wel bochtiger.” becommentarieert Harrie, de meer gezette. Inverness, Speyside en uiteindelijk langs de Oostkust noordwaarts naar John O'Groats. “Er is helemaal niets in John O'Groats, Sir, eh, Durk.” merkt John op. “Vier huizen, twee hotels en een kroeg. Ik geloof dat ze niet eens een kerk hebben.” “Anderhalve man en en paardenkop.” Ze kijken me vragend aan. “Oh, een letterlijke vertaling van een Nederlandse uitdrukking.” Ze lachen. Ze gaan 'm onthouden. Ik zet nog een rondje koffie. Zij geven mij toeristische tips en routes. En mocht ik ooit in Kilmelford geraken zoek ons dan op. Harrie schrijft het adres op een blaadje van zijn officiële notitieboekje. “Anderhalve paardenkop en een man?” “Close, but no cigar.” We schudden weer handen en nemen afscheid. Met slippende banden die een spoor modder op de spierwitte camper achterlaat vertrekken ze. Ik besluit om het douchen en aankleden uit te stellen tot ik op de volgende parkeerplaats ben en neem in ochtendjas met zonnebril plaats achter het stuur. Nu alweer zo'n anderhalf jaar geleden overleed mijn moeder. Hoewel vierentachtig, totaal onverwacht. Ze was gezond. Zag nooit een dokter. Klaagde wel eens dat het lopen slechter ging, maar dat belette haar niet om nog steeds zo'n twee of drie keer per jaar met de V 1.2.9
3
huisvrouwenvereniging op reis te gaan naar een buitenland. Op een ochtend werd ze niet wakker. Een aneurysma. Iedereen, die onze familie kende had verwacht dat mijn vader eerder zou overlijden. Op zijn zesenveertigste kreeg hij zijn eerste hartinfarct. Het zou een gewoonte worden, die zich bijna consequent elke twee jaar zou herhalen. Rond zijn zestigste werd de aderverkalking zo erg dat zijn beide benen geamputeerd moesten worden. Hij kwam in een rolstoel en scootmobiel terecht. Bij elke hartaanval vermoeden we dat het zijn laatste zou zijn. Die laatste kreeg hij anderhalve maand na de dood van mijn moeder. Mijn broertje belde, dat ik met een noodgang naar het ziekenhuis in Haarlem moest komen. Net toen ik met zo'n kilometertje of honderdzestig bij klaverblad Badhoevedorp de A9 opdraaide belde hij weer: “Dirk, doe maar rustig aan, haast is niet meer geboden.” Ik ging van het gas af om me keurig aan de 80 kilometer per uur te houden. Anderhalve week later lag er een bekeuring voor 137 in de bus. Geld bij mijn ouders was altijd een mysterie. Altijd werd er geklaagd dat er geen geld was. Het was op. Er rustte een reuze-hypotheek op het huis. Er werd eenvoudig geleefd. Boodschappen bij de Aldi. Ze hadden geen nummermelding op hun telefoon omdat dat wel één euro per maand kostte. Tegelijkertijd was het bedrijf van mijn vader, een vrachtwagengarage, verkocht toen hij zesenvijftig was geworden. De loods naast het huis, waar het bedrijf plaats vond, werd nog steeds verhuurd aan de nieuwe uitbater. Inmiddels dus al tweeëndertig jaar. Uiteraard probeerde ik weleens te vissen hoe het een en ander nu in elkaar stak. Vragen over de verkoopprijs van de zaak werden beantwoord met: “Genoeg”, “Voldoende” of “Had beter gekund”. Het financiële mysterie was groot. Op de ochtend, nadat Bert-Jan, mijn broertje en ik uit het ziekenhuis thuis waren gekomen, zaten we elkaar min of meer vertwijfeld aan te staren aan de keukentafel. Wat zouden we gaan vinden? De parkeerplek is maar een kleine twee mijl naar het noorden op de A816. Mooi vlak. Ik douche, ontbijt, kleed me aan. Check de mail. Niets dat enige reactie vereist. Vier dagen geleden ben ik vertrokken. Uit Amsterdam. Nog steeds heb ik het gevoel dat ik iets moet. Iets moet doen. Iets van nut. De onrust van een werkend leven. Terwijl deze hele exercitie er vooral om begonnen is, om dat niet te doen. Ik ben hier om na te denken. Een beetje te tekenen. En er vooral achter te komen hoe ik de rest van mijn leven ga inrichten.
V 1.2.9
4
Het is zonnig. Het is droog. De temperatuur redelijk. Een schril contrast met het noodweer, de storm en de slagregen waar ik gistermiddag in terecht ben gekomen. Mooi weer, zoals nu, ligt niet in de lijn der verwachtingen als je eind september naar Schotland gaat. Mooi weer ligt nooit in de lijn der verwachtingen als je naar Schotland gaat. Ik steek de weg over en ga wandelen. Langs een water. Waarvan ik op Google geen naam heb kunnen ontdekken. Tegen mijn smaak in heb ik de waterdichte stampers en een donsjack aangetrokken. Het is prachtig hier. Wat natuurlijk de reden is waarom ik weer een keer naar dit land ben teruggekeerd. Op de heuvels aan de overkant vergelen, verbruinen en verroden de eerste bomen,. Met het wandelen en het zitten langs de waterkant verdwijnt de onrust. Vandaag hoef ik helemaal niets te doen. Het plan was om vandaag naar Oban te rijden. Gisterochtend was ik nog in Glasgow. Ik wil even geen stad, geen mensen, geen kroeg, geen gezelschap. Vandaag blijf ik hier. Oban kan wachten tot morgen. Ik wandel. Lunch in het motorhome. Wandel. Magnetron een kant-en-klaar maaltijd. Drink bier en whisky. Hoewel ik vind dat ik hier eigenlijk de BBC hoor te kijken richt ik de satelietschotel toch op NPO1. En ga vroeg naar bed. Doordat de camper niet helemaal level heeft gestaan de vorige nacht en de harde wind de nodige beweging veroorzaakte heb ik slechter geslapen dan gehoopt en ben ik gesloopt. Vroeg naar bed dus. Er wordt geklopt. Een vragende klop. Ik krijg hier verdomme meer bezoek dan in Amsterdam. Wat nu weer? Ik heb helemaal geen zin om open te doen en blijf liggen. De klop wordt wat dwingender en met tegenzin sta ik op. Ochtendjas, bril en ik open de deur. Een wat groezelige man. Jongeman? Met een wat verweerd hoofd waardoor de leeftijd moeilijk te schatten is, begroet me enthousiast. “Goodmorning, how are you, Sir?” Kennelijk heb ik gisteravond iets meer genuttigd dan echt goed voor me was. Wat bijdraagt aan een nog grotere weerzin tegen deze vroegdaagse vrolijkheid. Waar ik naar toe ga. Hoewel “None of your fucking business” me voor op de tong ligt, hou ik het maar op “Nergens.” Wat me na de dag van gisteren nu eigenlijk wel een goed idee lijkt. Glimlachend vragend kijkt hij me aan: “Nergens? Iedereen gaat toch altijd naar ergens? Zeker op wielen. In een huis ga je nergens naar toe. Dan ben je al ergens. En zelfs dan. Als stilstand achteruitgang betekent, ga je dus ook ergens naar toe. In ieder geval achteruit. En zelfs als vooruit, of achteruit of nergens naar toe gaat, ben je V 1.2.9
5
elke dag weer een stap dichter bij je graf. Dus we gaan allemaal ergens naar toe.” In't cafe zou ik waarschijnlijk hier op in gaan. Al was het alleen maar om een discussie te voeren terwille van de discussie. Nu is het te spitsvondig voor de tijd van de dag en mijn humeur. “Vandaag ga ik nergens naar toe.” Het komt bitser uit mijn mond dan ik wil. Hij schakelt nu op, in een zwaar Schotse tongval waaruit ik meen op te maken dat hij het jammer vindt en graag meegereden zou zijn naar het noorden. Denk ik. Zeker ben ik er niet van. “Mocht u van plan veranderen, dan weet u me te vinden.” Hij draait zich om, pakt zijn rugtas, loopt de parkeerplaats af en slaat rechtsaf de weg op. Richting het noorden. Ik zet mij aan mijn ochtend routines. Nadat Bert-Jan en ik aan de keukentafel hadden gememoreerd hoeveel beter dit toch wel was voor pa, dat de pijn nu over was. Dat het toch een godswonder was dat hij de achtentachtig gehaald had terwijl we er bij elke ziekenhuis opname op gerekend hadden dat hij er deze keer niet levend uit zou komen. Nadat we dat alles gememoreerd hadden, moesten we zaken gaan regelen. “De linnenkast.” Opperde mijn broertje opgewekt. “De linnenkast!” We wisten allebei dat achter het rechter bovendeurtje van de linnenkast in de slaapkamer de belangrijke papieren bewaard werden. Het lag klaar voor ons. Het testament, de eigendomspapieren van het huis en loods. Bankrekeningen en vooral heel veel deposito-rekeningen. En, inderdaad een forse hypotheek op het huis, die vooral bedoeld bleek te zijn om fiscale voordelen te bieden. De grootste inkomstenbron was uiteraard de verhuur van de loods. Daarnaast was er een aanzienlijke rente uit alle deposito-rekeningen. Hoe hij dit soort percentages had kunnen onderhandelen? 't Leek allemaal niet overeen te komen met wat wij wisten hoe de markt in elkaar stak. Al het geld dat binnenkwam werd naar de bank gebracht. Er was geleefd van de AOW. Hier en daar een een kleine opname om die aan te vullen en een reis van moeders met de huisvrouwenvereniging te betalen. En … af en toe wat betalingen aan bedrijven die auto-onderdelen leverden. Huh? Hij was al jaren geleden gestopt met werken. Ik zou de begrafenis met alle aanpalende zaken regelen. Die van onze moeder lag nog niet zo lang achter ons. Er was dus ervaring. De lijst met adressen voor de uitnodigingen stond nog op mijn computer. Lang was die overigens niet. Door hun leeftijd was de vrienden- en kennissenkring ernstig gedecimeerd. Bert-Jan, omdat hij daar beter in is, hield zich bezig met het ontrafelen van de V 1.2.9
6
financiële zaken. We namen tijdelijk onze intrek in het ouderlijk huis. Bij elke avondmaaltijd steeg het bedrag dat onze kant op zou komen. Het testament, een redelijk standaardwerkstukje, bevatte alleen een provisie dat 10% van het totaalbedrag aan de kleinkinderen zou worden uitgekeerd. Per persoon ook al een aanzienlijke som. Voor zover we toen konden inschatten. Ik voorzag dat Gwen, mijn net afgestudeerde dochter, een aanbetaling op een eigen huis zou verrichten. Misschien, als uitspatting, een vakantie naar de Maladiven of een ander exotisch, maar vooral zonnig oord met haar vriend zou nemen. Mijn zoon zou zich ongetwijfeld een Porsche cadeau doen. De kinderen van Bert-Jan, zo speculeerden wij, zouden naar alle waarschijnlijkheid een identiek patroon volgen. Het weer op de dag van de begrafenis was slecht. Ergens vond ik dat wel prettig. De naargeestigheid van de grauwe lucht en de regen leek beter passend dan het voorjaarszonnetje dat de ter aarde bestelling van mijn moeder had beschenen. Dat had de allure van een hoopvolle dag gehad. Dit was het ongenoegen van de weergoden. Dat alles over was. Omdat de oude mensen bekant door de wind in hun paraplu's tegen heggen en grafstenen werden geblazen was de affaire vooral binnen in een soort van aula gevierd. Een soort van, want door een reorganisatie binnen het begraafplaatswezen van de Haarlemmermeer was de aula verplaatst naar een ander terrein en was er iets van een wachtruimte zoals je die aantreft op kleine busstations voor teruggezet. Het gezelschap was niet groot. Het paste. Mijn vader had altijd een voorliefde voor auto's gehad. Niet dat hij ze verzamelde, maar er was altijd grote interesse. De begrafenisondernemer was de kleinzoon van de begrafenisondernemer die klant was geweest bij mijn vader in de tijd voordat hij in de vrachtwagens was gegaan. En … hij had de oude Packard die ooit de kisten vervoerde nog altijd in eigendom en laten restaureren. Net als de Oldsmobile volgwagen uit die tijd. Als eerbetoon aan pa's autoliefde huurden we beide. Iets duurder, maar geld was niet onze zorg op dat moment. Toen mijn moeder begraven werd heb ik de toespraak aan het kleine broertje gelaten. Ma en ik hadden niet zo'n verschrikkelijk hechte band. Ik kon niets verzinnen van enige substantie om over haar te vertellen. Mijn vader bedankte ook voor de eer. We verwonderden ons hierover. “Moet ik nou gaan vertellen dat ze lief voor me gezorgd heeft, niet kon koken en slechte koffie zette?” V 1.2.9
7
Bert-Jan lukte het wel om haar de hemel in te prijzen en hem aanhorend had ik graag de zorgzame moedige vrouw willen kennen die hij beschreef. “Ik vind wel dat ik me daar aardig doorheen heb geluld.” Was zijn eigen conclusie waar pa en ik mee instemden. Nu, was het dus mijn beurt. Mijn vader was een leuk mens. Cynisch. Practical joker. Altijd wat tegendraads. In zijn scootmobiel had hij een extra accu in serie laten plaatsen, zodat het ding bijna vijfenveertig kilometer per uur haalde. Sowieso elke auto die hij ooit had werd ernstig opgevoerd. Hele normale burgermans auto's; Dafjes, Simca's, Fordjes. Nadat ze ingereden waren verdwenen ze altijd een paar weken. Het excuus was altijd dat ze terug moesten naar de dealer om kleine mankementen te verhelpen. Stilletjes werden wij, de jongens, mee naar de garage getroond om de dubbele Weber carburateurs, de dikkere uitlaat en de uitgeboorde spruitstukken te laten zien. Ma mocht daar niets van weten. Aan de buitenkant was er niets aan de auto's te zien. Ma klaagde er wel over dat de auto's van mijn vader wat luidruchtig waren. “Zo klinkt elke auto.” hielden we haar dan voor. We konden hem nooit betrappen op een uitbundige rijstijl. Dat hield hij voor zichzelf. Dat de banden elke 20.000 kilometer vervangen moesten worden was een veeg teken. Over het verlies van zijn benen kon hij harde grappen maken. Het liefst tegen onbekenden. In de supermarkt. Zodat ze niet goed wisten wat ze met hem aan moesten. Zaken ontregelen. Ik hield het beperkt in mijn toespraak. Een paar anekdotes. Over onze nachtelijke conversaties, waar we het bestaan van de wereld analyseerden en regelden. Over zijn onbedwingbare neiging om na elk hartinfarct een te grote klus aan te pakken. Zoals het rooien van een boom of het met de hand mengen van een kruiwagen cement. Waardoor hij steevast met een nitrobaat tablet onder de tong gestrekt op de keukenvloer belandde. Iedereen kende die tegendraadsheid wel. Instemmend werd er geknikt en geglimlacht. In het ouderlijk huis hadden we nog een lunch met sandwiches georganiseerd voor de begrafenisgangers. Onze kinderen, de vrouw van Bert-Jan en ik waren de enige die hier verschenen. Zodat wij nog dagenlang sandwiches aten. Een wandeling. De wandeling van gisteren. Langs de baai. Het is frisser. Wolken snellen langs de hemel. Naar ergens. Det jaarlijkse wolkenconventie? Er is dreiging van een forse regenbui. Die niet komt. Waar ik gisteren genoot, is vandaag doelloos. Ik heb geen oog voor de omgeving. Terug in het Monster smaakt de lunch niet. Ik probeer te tekenen. Het lukt niet. Ik kan niet de concentratie opbrengen om een boek te lezen. Gedachten dwalen doelloos. Ik ga naar Oban. V 1.2.9
8
Terwijl ik in een onmogelijke houding over het dashboard hang om te kijken of ik veilig de A816 op kan draaien, mijzelf eraan herinnerend dat ik hier vooral de verkeerde kant op moet kijken om zo links op de weg te komen, hoor ik een schreeuw. “Hé!” Oh shit, het is die gozer van vanochtend. Hij is opgestaan uit het gras waar hij zat en staat voor mijn de bijrijdersraam. Er is oogcontact. Ik kan niet meer doen alsof ik hem niet gezien of gehoord heb. Ik wenk hem. Hij heeft niet zo snel door dat er maar één deur is, in het woondeel. Vragend kijkt hij me aan. Een beetje beteuterd. Een emotie die ik niet verwacht had bij dit harde hoofd. Na enig wenken van mijn en zoeken van zijn kant, vindt hij de ingang. Onhandig manoeuvreert hij de cabine in. “Ik zat op je te wachten.” Ja, dat is me ook wel duidelijk. Op de navigatie heb ik gezien dat het iets meer dan een kwartier rijden is naar Oban. Ik denk dat ik zijn gezelschap zo lang wel kan verdragen. Daar knikker ik hem eruit en zal de rust weerkeren. “Dus je gaat toch maar nergens naar toe?” begint hij onmiddellijk. “Doe me een plezier en maak je riem vast.” Hij kijkt me verbaasd aan en trekt dan toch, na enig zoeken de riem over zijn schouder. Ik kan niet de hele weg overzien, maar met het geringe verkeer wat hier langs komt, durf ik de oversteek te maken en geef gas. “Nou, ik ga nu naar Oban, dus het is wellicht toch ergens.” “Is het ergens een doel of is het een tussenstop naar nergens. Of elders?” Heb ik zin in zijn wijsheden? “Kan alle twee zijn. Toch?” “Om een doel te zijn moet het een bedoeling hebben. Een betekenis. Een zekere mate van significantie.” Debiteert hij. Ik ben verrast door zijn hoog-engelse uitspraak en mate van eloquentie die in zijn woorden doorklinkt. Geen Schots accent meer. Het is een contrast met het verweerde hoofd, de vuile handen en de sjofele kleding, die weer bij die tongval paste. Het zou iemand kunnen zijn met een interessante achtergrond en een mooi verhaal. Maar dat zou wel eens een heel lang verhaal kunnen zijn. Ik vraag er dus maar niet naar. “Ik ga bijvoorbeeld een ferry nemen naar een eiland. De betekenis van Oban voor mij is dus dat er een haven is met ferries. Zonder die haven zou Oban voor mij op dit moment betekenisloos zijn. Op dit moment dan. Als ik niet naar een eiland zou willen, dan zou alleen een bezoek aan de whiskydistileerderij een doel zijn. Maar dat is slechts amusement en niet van belang op de grote schaal der V 1.2.9
9
dingen.” “Een trip naar een eiland is dat wel, dus?” “Ja. De eilanden zijn geïsoleerde plekken. Met weinig mensen, die ik niet kan verstaan. Die met de winter in het vooruitzicht en het slechter wordende weer steeds geïsoleerder zullen raken. Zodat ik moet zijn, waar ik ben.” Er komen veel vragen bij me op die ik aan hem zou willen stellen. Wat ga je dan doen? Waarom zou je dat willen? Waar kom je vandaan? Wat verklaart dat je dit wilt? “Al een eiland uitgekozen?” Van een vorige reis, een aantal jaren geleden, weet ik dat er een aantal ferries naar diverse meer of minder ver gelegen eilanden gaan. “Nee, dat laat ik aan het lot over. De voorzienigheid zal bepalen waar ik terecht kom. Het is ook niet van belang. De omringende zee zal overal onstuimig zijn. De wolken even zwart. De wind even koud. Het doet er niet toe. Tegelijkertijd doet het er heel veel toe, maar het is niet aan mij om dat te bepalen. Vertrouwen, mijn vriend. Vertrouwen.” “Je hebt gelijk.” Dat zeg ik alleen maar om hem gelijk te geven en de conversatie af te stoppen. Mijn gebrek aan concentratie is er vandaag niet naar om mee te gaan in filosofische, spirituele of tegeltjeswijsheden. “Ik denk dat ik het mijn doel maar maak om de distilleerderij te bezoeken. De toerist uit te hangen.” Antwoord ik hem met enige tegenzin. “Oban maakt een zeer bewonderenswaardige whisky, hoewel ik zelf meer een man ben van de turf. De Highlands. Speyside.” “Dufftown.” vul ik aan. “Ga hier bij deze rotonde rechts.” Onderbreekt hij mij. We hebben de randen van het stadje bereikt. Hij lijkt 't goed te kennen. Met heldere aanwijzingen dirigeert hij mij naar een parkeerplaats aan de rand van het centrum. “Ik hoop dat je nergens bereikt en het je ergens wordt.” Zegt hij gedragen en steekt zijn hand uit. Die ik schudt. Hij stapt uit. De bescheiden rugtas over de schouder geslingerd. Een fiere tred die ik nog steeds niet bij zijn uiterlijk kan plaatsen. De parkeerplaats is nagenoeg leeg en ik draai het motorhuis om, zodat ik meer zicht op de huizen heb vanaf de bestuurdersplek en niet tegen een blinde muur en vuilcontainers aankijk. Ik loop het stadje in. Langs de boulevard of hoe dat ook heten mag. Het is langer en uitgestrekter dan ik me kan herinneren. Het is soms oud, soms niet. Luxe en armoedig. Alom de geur van de zee. Het geschreeuw van meeuwen. Een aankomende en vertrekkende ferry in de verte. Tot mijn V 1.2.9
10
verbazing een behoorlijk groot station met daartegenover de steigers van de veerboten. Ik informeer in de lokale kroeg waar ik het beste kan gaan eten vanavond. Ik krijg een paar namen, waarvan er een zo onuitsprekelijk is dat dat mijn keuze wordt. Dit is de kust. Dit wordt vis en schaaldieren. Ik loop er naar het restaurant toe. Een modern glazen geval, prachtig gelegen op een punt die de baai in steekt. Het opgehangen menu vermeld dat kinderen onder de twaalf na kwart voor zes niet meer welkom zijn. Dat strekt tot enige blijdschap. De tent is nu dicht. Tussen lunch en diner. Ik zie binnen een serveerster lopen. Ik klop op de ruit. Ook al zal het wel rustig zijn deze tijd van het jaar, ik wil toch het liefst reserveren. “Voor twee personen?” vraagt ze als ik mijn verzoek heb neergelegd. “Uh nee, voor een. Alleen ik.” “Oei, dat moet ik even aan de manager vragen.” Ze doet de deur voor mijn neus dicht. Ik sta buiten. “Het is goed. Normaal gesproken doen we het niet in het hoogseizoen. Maar 't is OK nu. Begrijpt u?” Ik wil het eigenlijk niet begrijpen, maar ik snap de redenering. Het eten is goed. Twee voorgerechten. Half dozijn oesters. Lokaal gekweekt. Mijn god, wat is het lang geleden dat ik die gegeten heb. Langoustines in envelopjes van versgerookte zalm met iets wat op lamsoren lijkt met een vinaigrette. Het is moeilijk kiezen. Het hoofdgerecht. 't Wordt een schotel van heilbot, tarbot en zeebaars uit de oven, peterseliesaus, prei en aardappel- en pastinaak pure. De wijn hou ik op een Pino Grigio. Als ik naar de wijnkaart kijk merk ik dat ik nog steeds behept ben met een soort zuinigheid, die eigenlijk niet nodig is. Ook al heeft deze reis een missie, het is vakantie. Ik kan me meer dan de luxe permitteren, maar ik kan mezelf er niet toe zetten om een Marlboro Sauvignon Blanc van zevenenveertig pond per fles te bestellen. Ik blijf aan de bovenkant van de kaart hangen. Ook daar moet ik eens goed over nadenken. Ik ben geneigd om de Crème Brulee als dessert te nemen. Maar dat is al zo vaak op een teleurstelling uitgelopen. Echte goede zijn, zoals ze hier zeggen: “Few and far between.” Een kaasplankje met drie Schotse kaasjes dus. De dame met de bruine ogen die mijn glas wijn beschonk en die ik verdenk de eigenaar te zijn, schuift bij me aan. “Hi, I'm Jocelyn, een van de eigenaren.” “Dirk.” Ze probeert het na te zeggen, maar dat gaat fout. Daar moet ik ook iets op verzinnen. V 1.2.9
11
“Ik vind het altijd zo knap als iemand alleen zo kan zitten genieten van zijn eten, zoals u doet.” “Dank je, het is niet heel moeilijk.” “Veel mensen schamen zich wat. Zitten in ieder geval niet op hun gemak. En dan gaan ze snel eten. Haasten. U lijkt alleen maar heerlijk te zitten genieten.” “Er was ook een hoop te genieten. Het was voortreffelijk.” “Dank u, ik zal de complimenten aan de kok doorgeven. Houdt u van whisky?” “Absoluut.” Ze staat op en loopt naar de bar. Elegante verschijning, elegante loop. Mooie benen ook. Ik vraag me dan altijd weer af hoe iemand de hele avond in de bediening kan lopen op naaldhakken van negen centimeter. Ze komt terug met een glas whisky. Niet onverwacht. “Dit is een Oban.” Uiteraard ook niet onverwacht. “20 jaar oud. Normaal is die van 14 jaar, deze heeft een alcohol percentage van 57%.” “Dank je wel. Erg aardig van u.” “Vroeger hadden we er een sigaar bij gegeven, maar dat mag niet meer.” “Nee, in Nederland ook niet. Die tijden zijn voorbij” De whisky is net zo zacht als complex en ik begin te merken dat zowel deze drank als de fles witte wijn een effect beginnen te krijgen. Kleine-kinderen-bedtijd dus. Er wordt geklopt. Ik ben al een tijd wakker. Aangekleed, ontbeten en nu het nieuws op de Telegraaf en nu.nl sites aan het lezen. Door het raam zie ik het gezicht van Harry. John staat achter de deur, als ik die open. De agenten nodigen me uit om koffie met hen te gaan drinken in het dorp. Julie's Coffee House is een eenvoudige zaak. Prima koffie. Heel veel taartjes, gebakjes, sandwiches. Ik ga voor de scones. Harry heeft wat kaarten en toeristische informatie voor me mee genomen. We keuvelen. Een merkwaardig woord. Dit is precies wat het is. Onbelangrijke uitwisselingen over Schotland, Amsterdam, Nederland. Algemeenheden. Keuvelingen. “Je zit toch niet in de problemen?” wordt er gevraagd. Het is Jocelyn, de restaurateur, die zich over tafel buigt. “Hi John. Hi Harry.” John geeft haar een snelle uitleg. Ik kijk haar na als ze wegloopt. Prachtige benen. “Beautiful plumage,” becommentarieert Harry. V 1.2.9
12
“Remarkable bird, the Norwegian Blue, idn'it, ay?” kan ik meteen pareren. John begint heftig nee te schudden. Het kan natuurlijk ook niet. Wetsdienaren die samen met een toerist Monty Python gaat reciteren in een publieke plek. In een niet zo heel erg groot stadje. Dit soort losse opmerkingen heeft altijd de neiging om hopeloos uit de hand te lopen. Harry kan het niet laten: “She is not pushing up daisies. Nor kicking any buckets.” John buigt zich met een serieus gezicht naar me toe en zegt zachtjes: “Kijk daarmee uit, Sir. Ze heeft een erg jaloerse man. Een geweldadige jaloerse man. Dit is een kleine gemeenschap, waar geruchten zich snel verspreiden. Wees voorzichtig.” Drie dagen blijf ik nog in Oban. Bezoek aan de whisky stokerij, doellos door het stadje zwerven. De auto bijtanken, de vuilwatertank legen. Op de fiets en de ferry naar Mull, het eiland aan de overkant. Wat er niet anders uitziet dan wat er aan deze kant van het water te vinden is. Eten in een ander visrestaurant wat minder goed is dan die aan de pier. En nog een keer terug naar het restaurant van Jocelyn, die die avond niet werkte. Ik ben hier naartoe gekomen om na te denken over hoe ik mijn leven vanaf nu ga inrichten. Nu de eerste gelden van de erfenis loskomen, zou ik dat helemaal anders kunnen inrichten. Stoppen met werken. Een huis kopen. Twee huizen kopen. In Frankrijk, Thailand, Italië. Een nieuw bedrijf beginnen. Mijzelf pensioneren. Een Aston Martin aanschaffen. Een wereldreis maken. Alle gekkigheid die loterijwinnaars kunnen doen. Uiteraard zijn de mogelijkheden eindig. Een eiland in het Caribisch gebied kopen zit er niet in. Er is wel heel veel dat wel binnen bereik is. Zoals dit idiote overdadige motorhome. Die ik wel heb moeten kopen. Ik wilde hem huren, maar de meneer van het bedrijf kon slecht omgaan met mijn termijn van: “Ongeveer twee a drie maanden, misschien vier.” Dus heb ik 't ding moeten kopen, voor een heel erg dikke ton, met de belofte en het contract dat hij (of is 't een zij?) voor hetzelfde bedrag minus een huurprijs en de eventuele reparatiekosten van kleine of grotere beschadigingen teruggekocht wordt. Zeven dagen is het nu geleden dat ik uit Amsterdam vertrok en de veerboot nam naar Newcastle. Zeven dagen heb ik toerist gespeeld. Nachtje boot en op weg naar een dagje Edinburgh, dagje Glasgow, tussendag langs de A816 en dan nu de dagen hier. Het heeft nog niet tot gedachten of diepere inzichten geleidt. Eigenlijk ben ik gewoon op vakantie. Doe toeristische dingen. De relatieve rust is best aardig. De afgelopen anderhalve jaar zijn op hun V 1.2.9
13
eigen manier best druk geweest. De erfenis en het begeleiden en uitzoeken daarvan hebben periodes met grote drukte opgeleverd. De verbouwing van het huis was een drama. Elke keer als Bert-Jan en ik dachten dat we de zaken nu wel onder controle hadden, bleek er weer een obstakel, hobbel of verrassing te zijn. Eind jaren zestig was mijn vader voor zichzelf begonnen. Niet uit ambitie om ondernemer te worden. Of “baas” zoals dat in die dagen nog heette. Maar uit ontevredenheid met de bazen waarvoor hij tot dan toe gewerkt had. Hij was toen een jaar of vier of vijf jaar in dienst bij zijn toenmalige werkgever. Er was een jaarlijks terugkerend ritueel. Dat zich, als mijn herinnering me niet in de steek laat, zich in de zomervakantie afspeelde. Onverwacht kwam hij thuis. Verklaarde dat hij iets heel anders ging doen en ontslag had genomen. Hij ruilde zijn blauwe overal om voor de groene en ging in de tuin werken. Meestal de volgende dag al, stopte de luxe auto, een Opel Commodore of een Volvo 164 van zijn baas voor ons huis. Wij kinderen werden dan even uitzicht gehouden. Er werd een gesprek gevoerd aan de keukentafel. De baas vertrok en mijn vader kondigde aan dat hij na het weekeinde weer aan het werk ging. Dit waren de jaarlijkse salarisonderhandelingen. Geen vakbond, geen CAO, puur handwerk. Hij was een begenadigd automonteur. Daar niet bescheiden over. Hij wist hoe goed hij was en speelde een keer per jaar die kaart uit. Met een beter salaris en arbeidsvoorwaarden als gevolg. Pa was een van de eersten die een veertig urige werkweek voor zichzelf had weten te bedingen. Hij was zaterdags vrij, terwijl zijn collega's dan een ochtend moesten werken. Af en toe deed hij dat ook nog wel eens. Uit solidariteit, niet vanwege contractuele verplichtingen. Toen hij dus weer een keer thuiskwam en uitriep: ”Ik schei er mee uit.” waren we dan ook niet verbaasd. Hij werd kwaad toen we daar een beetje over schamperden. “Deze keer meen ik het.” En hij meende het. Hij huurde een kleine loods. Opeens hadden we telefoon. Oude klanten werden gebeld en tegen de winter was er een bedrijf die het gezin onderhield. Het jaar erop, werd er een boerderij gehuurd met een grotere loods. Een paar kilometer buiten het dorp. Er kwam personeel en een leerling-gezel. Een stagiaire zeg maar. Er kwamen vrachtwagens. Wat de switch van personenauto's naar de kolossen veroorzaakt heeft? Ik weet het niet. Ik heb 't hem nooit gevraagd. Het woonhuis van de boerderij was verwaarloosd. In de avonduren en weekenden verbouwde de ouwe het eigenhandig. De woon- en eetkamer verhuisde naar de plekken waar geen werkzaamheden waren. Maanden hebben we gegeten in een slaapkamer. Bert-Jan en ik werden gedwongen mee te V 1.2.9
14
helpen. Wat in mijn puberjaren, die nu opspeelden regelmatig op zwaar verzet stuitte. De beloning was, dat we elk een eigen kamer kregen die jaloezie opwekte bij onze vrienden en de nu voor het eerst verschijnende vriendinnetjes. Als mijn moeder niet te regelmatig thee en koekjes was komen brengen had ik privacy gehad. De verbouwing duurde een aantal jaren. Het resultaat was prachtig. Voor die tijd. Een elektrische namaak open haard in een namaakschoorsteen beplakt met namaak natuursteen. Indirect licht in koven en gordijn … dingen. Centrale verwarming. Een prachtige groene keuken met teakhouten aanrechtblad. Achter niftige schotten weggewerkte luidsprekers. Een leren bank, twee fauteuils. Een wandmeubel met glazen deurtjes, waarachter wijnglazen met afbeeldingen van alle kastelen van het koninklijk huis. Het bankstel werd na dertig jaar dienst vervangen. De eetkamerstoelen opnieuw bekleed. De vloerbedekking moest het veld ruimen voor een betere variëteit. Hij was trots op wat hij allemaal veroorzaakt had. En terecht. Maar wat in de jaren zeventig geheel bij de tijd was, was dat in deze eeuw niet meer. Toen het punt “Wat doen we met het huis?” voorbij kwam in de afwikkeling van de lopende zaken, waren we het, inclusief mijn wat meer behoudende schoonzuster Mia, die regelmatig vond dat ze ook iets te vinden had, er snel over eens: dit was onverkoopbaar, dit moest verbouwd worden. Tussen de folders over toeristisch interessante plekken die Harry mij gegeven heeft, zit er een kleintje over Dunadd Fort. De ruines van een koninklijk verdedigingswerk, daterend uit de ijzertijd. Daar ga ik naar toe. Morgen. Ga ik nog een keer eten op de pier bij het restaurant met de onuitspreekbare naam? Ik betrap me erop dat het verlangen om Jocelyn nog een keer te zien groter is dan mijn trek in oesters. Ik ga zelf koken. Dat is op het magnetronnen na, nog niet gebeurd sinds ik in dit ding woon. Tagliatelle met gehaktballetjes in een paddestoelen-pestosaus. En dan morgen naar Dunadd.
V 1.2.9
15
Land van bloed. Om bij Dunadd Fort te komen, moet ik de A816 weer nemen in omgekeerde richting. Ik heb een ongedefinieerde weerzin tegen het terugrijden. Of ik weer een stukje richting thuis ga. Gaan waar ik eerder al geweest ben. Vijfenvijftig mijlen is niet verschrikkelijk ver. Een klein uurtje rijden en ik zou er moeten zijn. Langs de kust van de baai slingert de weg tussen de bomen die ook hier voorzichtig het begin van de komende herfst aankondigen. Een nieuw panaroma ontvouwt zich na elke bocht. De kust, heuvels met een rots die daar doorheen steekt. Bos, hei en flora, waar ik als stadsbewoner de namen niet van ken. Ik kom zegge en schrijve door twee dorpjes heen. Toevallige samenklonteringen van huizen waar vanwege het gebruiksgemak een postkantoor en een kroeg zijn bijgezet. Een kerk was al teveel van het goede. Na Kilmartin, waar ik wel een postkantoor en hotel ontwaar en geen bar of kerk wordt het landschap aan de rechterkant van de weg bijna Hollands vlak. Weilanden met slootjes. De horizon wordt bepaald door de bergen. In de weilanden is een flinke puist eenzaam in dit vlakke land geposteerd. Mijn veronderstelling dat Dunadd Fort moet zijn blijkt juist. Mijn molochische voertuig is net zo breed als het toegangsweggetje en ik dwing een Franse toerist tot achteruitrijden. Wat hem niet makkelijk afgaat en de echtgenote tot de nodige irritatie beweegt. Vanaf mijn hoge positie kan ik de ruzie zich zien ontwikkelen. Bij ruïne had ik me anders voorgesteld dan deze uitgehakte rotsheuvel. Slechts hier en daar zijn er stukken steen die erop wijzen dat hier ooit een muur heeft gestaan. Uitgehakte paadjes en restanten van trappen leiden naar een volgende niveau. De paadjes, de schaarse opgestapelde stenen, een inscriptie in een taal waarvan men er nog niet in is geslaagd om te vertalen en een rotstekening van een wildzwijn zijn de enige tekenen van menselijke beschaving. En. Op de top van dit verdedigingswerk een steen met een uitgehakte voetafdruk. De speculatie is, dat op deze steen de konginngen werden gekroond. Ik kan het niet laten om er even op te gaan staan. Mijn maat drieënveertig past niet in het kindermaatje dat hier voorzien is. Borden en folder leren me dat deze rots in een moeras lag, wat het ideaal maakte om als Fort dienst te doen. Het moeras is drooggelegd. En dat is wat ik verwarde met de Nederlandsige weilanden. Het was ooit het centrum van levendige handel, middelpunt van wapensmederij, leerloijerij. Hoge kwaliteit aardewerk en de smederijen produceerden ook sieraden. Vanaf vierhonderd en een beetje, was dit het kasteel van de koningen uit deze regio die deze homp steen gebruikten om andere koninkrijkjes te onderwerpen en hun onderdanen af te slachten. V 1.2.9
16
Ondanks de gewelddadige achtergrond is er een vredigheid op deze plek. Ik ben hier op mijn gemak. Het uitzicht is weids. Niet bijzonder indrukwekkend. Het is mooi omdat het anders is. Voor het eerst sinds ik Amsterdam verlaten heb komt er een rust over me, die ik lang niet heb gekend. Waar ik naar verlangd heb. Kalmte. Kalmte is het betere woord. Het is geen vakantierust. Niet het gevoel dat je even helemaal niets moet en niet bereikbaar bent. Dat is natuurijk nu ook het geval. Maar. Hier. Bovenop deze homp steen daalt er een motregen van sereniteit op me neer. Thuiskomen. Dit is mijn plek. Voor nu. Er is en grote ironie; kalm genieten op het toneel waar vele honderden, zo niet duizenden het leven hebben gelaten. Ik beschouw mijzelf als aardig mens. Ook al heb ik wel eens een opvliegende bui; gewelddadig ben ik niet. Ik heb nooit de neiging conflicten te beslechten met de vuist en in het schaase geval dat me dat gevoel wel eens bespringen, dan loop ik weg. Om vooral geen schade aan te richten. En zo zit ik op een steen. Te kijken naar een steen met een uitgehouwen voetafdruk, waarmee koningen gemaakt werden. Zou er ooit een koningin geweest zijn? Vanaf het overlijden van mijn ouders tot een paar maanden geleden was de hectiek groot. Het papierwerk leek in eerste instantie goed. Maar elke keer als Bert-Jan en ik dachten dat we de zaken nu volledig onder controle was, was er een verrassing. Die meer werk creëerde. Meer uitzoeken vergde. Mijn broertje en ik hadden geen innige band. We zijn geen familiedieren. We zien elkaar een paar keer per jaar. Verjaardagen. De gezamenlijke kerst- en paasdiners. En bij het ziekenhuisbezoek als vaders daar weer eens een keer verbleef. Zijn aanhoudende gezondheidsproblemen heeft ons nog het meest verbonden. Het afgelopen jaar hebben we elkaar waarschijnlijk meer gezien als in de dertig jaar daarvoor. De eerste paar weken waren we hele dagen samen in het ouderlijk huis. Hij logeerde er vaak, als hij geen zin had om terug te rijden naar Voorburg. En ik een enkele keer ook, als we samen doorgezakt waren. De grote stoorzender in dit proces, geheel in lijn der verwachtingen, was zijn vrouw Mia. Sinds ik haar ken, en dat is nu iets meer als zesendertig jaar, is ze het met me oneens. Het onderwerp doet er niet toe. Waar het ook over gaat, ze staat honderdtachtig graden tegenover me. Elke maaltijd die ik kook kan de toets der kritiek nooit doorstaan, net als elke relatie die ik heb of had. Als er een politiek gesprek ontstaat is ze naar keuze links of rechts, zolang haar mening maar haaks op die van mij staat. Hetzelfde gaat op voor aanbraden van biefstuk, het openen van oesters, julienne snijden van wortelen, de kleur van mijn sokken en de plek waar ik schilderijen heb opgehangen. Waarbij het V 1.2.9
17
niet uitmaakt of dat in mijn eigen of het ouderlijk huis is, of de schaarse expositie waar ik wel eens iets heb hangen. Maar, we blijven aardig doen tegen elkaar. Bert-Jan en ik waren het er snel over eens dat we zoveel mogelijk geld liquide zouden maken en dat waar dat nog niet mogelijk was, we voor een uitkering op basis van de rente zouden gaan. Dat gesprek duurde hooguit tien minuten. Mia was het hier uiteraard niet mee eens. Het geld en bezittingen zouden in een grote pot moeten, waar we een maandelijkse toelage uit moesten krijgen. Ons eigen privé-pensioenfonds zeg maar. “Mia, dat mag je vinden, maar je bent in deze geen partij. Bert-Jan en ik zijn hier de erfgenamen. Je advies is altijd welkom, maar zo gaan we het dus niet doen.” “Ja maar.” “Niets ja maar. Als je je eigen pensioenpotje wil stichten, ga vooral je goddelijke gang. Wij hebben iets anders voor ogen en dat staat niet open voor discussie.” “Precies, Dirk heeft gelijk. Hier zal je je even buiten moeten houden, schatje. Wij kunnen later wel eens kijken hoe wij de zaken precies gaan inrichten. Voor nu, zijn de lijnen uitgezet.” Dit was de eerste keer in al die jaren dat ik ze samen gezien heb, dat Bert-Jan zo openlijk verzet bood. Doorgaans nam hij de rol van intermediair op zich als Mia en ik weer eens verbaal schermutselden. Sussen en lieve vrede bewaren stonden diep in zijn wapenschild gegraveerd. Ondanks de heldere bewoordingen van deze eerste aanvaring binnen dit proces, bleef Mia op de achtergrond stoorzender spelen. Niet dat het haar ook maar iets opleverde, maar het was vermoeiend en kostte tijd, energie en ergernis. En niet altijd in die volgorde. Ik weet niet hoelang ik hier nu al zit. Afwisselend starend naar de kroningssteen en de schaduwen van de wolken die over het gepolderde moeras schuiven. Ik krijg trek en pijn in mijn kont. Stram kom ik overeind. Stijf daal ik de terrassen af. Ik maak een eenvoudige pasta. Knoflookolie, paddestoelen. Breek ik een veertien jaar oude Oban aan? Een Chardonnay? Een Oban Bay Skelpt Lug, een van de lokale bieren die ik heb ingeslagen? Ik besluit het laatste. De moutige en fruitige smaak is niet de meest fantastische combine met de kwart voor drie lunch. Ik schiet de obligate maaltijd- en bierglasfoto en zet die op facebook. De eerste keer in negen dagen dat ik me daar weer eens waag. Zijn het er negen? Ik tel op mijn vingers. Acht. Er is een trits aan “goede reis” wensen bij het laatste bericht dat ik geplaatst heb. Portret van motorhome voor veerboot. V 1.2.9
18
Ik ga nog een keer het Fort op. Dit keer met de Nikon over de schouder geslagen. Naast verdwaler ben ik tenslotte ook toerist. De zon trekt gouden strepen vanachter de langsschuivende wolken. Het intense groen van de weilanden vormen een voortdurend verleggend mozaïek met de schaduwen van de wolken. De kroningssteen kan ik niet heel fotogeniek maken. Tot er een peuter op gaat staan met felgekleurde Nikejes. “Should I stay or should I go” De vraag die the Clash ooit stelde speelt even door mijn hoofd. Goh, hoe lang is dat alweer geleden? '78? '79? Het is snel beantwoord. Ik blijf. Koelkast, water-, gas-, benzine- en dieseltanks zijn afgevuld. Ik kan nog dagen en mijlen voort. Het weer is nog redelijk aangenaam. Dus trek ik uit een van de vele luiken het camping tafeltje en stoel. Hoewel deze camper zo luxe is dat er een normale klerenkast en een proviandkast in zit, is elke beschikbare holte een bergruimte. Binnen en buiten zitten kastjes en luiken. Onder de bank zit opbergruimte. Het plafond, zowel in het woongedeelte, de cabine en de slaapkamer is afgezet met compartimenten. Door de veelheid aan deurtjes zoek ik me regelmatig wezenloos naar iets wat ik dat moment nodig meen te hebben. Campers zijn geen zeilboten zijn waar alles vastgezet moet worden in houders, netjes of achter elastieken. Alles dient wel keurig in het daarvoor bestemde vak opgeborgen te worden. Ondanks de luchtvering hoor ik glazen rinkelen en etenswaar verschuiven als ik een hobbel in de weg raak. Een aantal jaren geleden, heb ik een vakantie doorgebracht in zo'n ding. Een minder luxe exemplaar met een claustrofobische slaapruimte boven de cabine, maar toch, het was een camper. Het horizontaal zetten vereiste rijplaten, dopsleutels om poten uit te klappen. Een tochtje van de camping naar de lokale supermarkt vereiste het opruimen van het interieur en aanrecht, vastzetten van de koelkastdeur, tuinmeubilair achter het respectieve luik verbergen, afsluiten van gasflessen, rijplaten opbergen, stroomkabel oprollen, zonnescherm oprollen en het opstapje naar de deur inklappen. Beter om dat niet te vergeten. Waarna een inspectieronde volgde en de vele luiken aan de buitenkant op slot gedraais moesten worden. Het was de eerste keer dat ik met een kampeermobiel op stap ben geweest en had hartgrondig gezworen dat het ook de laatste keer zou zijn. Dit exemplaar doet nagenoeg alles elektrisch. Het horizontaal brengen gebeurt met een druk op een knop. Het in de versnelling zetten met draaiende motor doet alles inklappen en afsluiten. Inclusief de satelietschotel. Behalve het zonnescherm, maar ook dat is een kwestie van een schakelaar omzetten. V 1.2.9
19
Mocht ik op een camping terechtkomen, wat ik overigens niet van plan ben, ben ik niet afhankelijk van een stroomkabel. Het kan. Het hoeft niet. Een grote hoeveelheid accu's, gevoed door zonnepanelen en omvormers zorgen ervoor dat apparatuur zoals de computer en koffie-apparaat gewoon op twee-twintig lopen. En mocht dat uitgeput raken heb ik een aggregaat aan boord, die alles van stroom voorziet en de accu's bijlaadt. Het is lastig parkeren. Deze heeft uiteraard een achteruitrijcamera, maar vanwege de enorme afmetingen is het vinden van een geschikte plek nagenoeg onmogelijk. Door kleine straatjes in een stadscentrum manoeuvreren is vaak niet eenvoudig. Dat probleem heb ik omzeild door een fiets mee te nemen. Die ook achter een luik verdwijnt. In de achterkant, onder het slaapdeel. “If I go there will be trouble, If I stay it will be double.” Debiteert the Clash. Ik gok het erop en blijf nog een nacht. Ik lees mijn boek “Vijftig jaar Bondsrepubliek in twintig portretten” in de namiddagzon in mijn tuinstoeltje aan mijn tuintafeltje. Vergezeld van een glas Oban veertien jaar oud. De laatste bezoekers aan het Fort verlaten een voor een de parkeerplaats. Kennelijk vermag het boek me niet heel erg te boeien. Ik wordt wakker in de schemer. Het is kouder. Tafeltje en stoel verberg ik achter hun luikje. Ik wandel rond het Fort. In een wijde boog. Weggetjes, paadjes, weiland. Rugzakje met water en bammetjes mee. Dit zijn de velden die ooit het omringende moeras was. Ik probeer me voor te stellen hoe een leger ongeregeld zo'n fort in heeft kunnen nemen, wat volgens de analen Aengus Son of Fergus, koning der Picten, in 736 toch voor elkaar heeft weten te krijgen. Dat moet betekend hebben, stel ik me zo voor, dat een leger, een troep moeizaam wadend door de moerasprut deze nederzetting op de rots genaderd moeten zijn. Uitermate zichtbaar, want het is kilometers vlak. Of misschien s'nachts, op hun buik door het moeras tijgerend met een rietje om te ademen in hun mond en een struik op hun hoofd. Dan moeten ze het stuk steen beklimmen, waar ze ongetwijfeld ontmoet zijn door een regen van pijlen en speren met gesmede ijzeren punten. Kokende olie zal waarschijnlijk op het menu hebben gestaan. Aengus heeft het dus wel weten te flikken, waarbij niet op een mensenleven meer of minder gekeken zal zijn. Creic, de folder vermeld niet wat dat precies was, maar ik neem aan een naburig dorp of misschien het dorp in het fort, werd in brand gestoken. Dúngal en Feradach, de zonen van Dúncan Mac Selbaig, werden in kettingen gebonden. Dúngal mac Ferchair was de toenmalige koning van Dál V 1.2.9
20
Riata. Zowel vader als zoon hebben de nodige veldslagen geleverd om het koninkrijk in stand te houden of uit te breiden. De oude Mac Selbaig was daarbij ook niet te beroerd geweest om zijn eigen broer uit de weg te ruimen. Er wordt vaak beweerd dat de zielen van de gestorvenen nog voelbaar zijn op dit soort plaatsen. Ik merk niets daarvan. Ik voel niets. Integendeel. De rust, de kalmte die gisteren over me kwam, blijft. Op de oever van het riviertje, de Add, nuttig ik mijn boterhammen. Blaadjes drijven traag voorbij. Vissen blazen bellen. Voor mij onbekende watervogels dobberen langs. Aan de horizon verschijnen en verdwijnen donkere wolken. Grote bonkige mannen met modder doordrenkte baarden moeten hier gegild hebben van de pijn. Hun geklaag zal van een andere orde zijn geweest dan van ons huidige leger als er weer een bezuinigingsronde langskomt. Wolken trekken samen en laten een gat dat het Fort verlicht. Een bijna voorjaarsgroene heuvel met bronskleurige oplichtende rotsen in een grijs landschap. Even wil ik een foto maken. Ik laat het. Niet alles hoeft vastgelegd te worden. Het rondje dat ik loop is maar een paar kilometer. De tijd die ik er aan spendeer, onevenredig lang. Niet ver voor ik terug ben storten de wolken een bui over mij uit. Die op z'n Schots kort duurt, maar me van top tot teen doorweekt. Bij mijn mobiele verblijf wordt ik verbaasd aangestaard door de bezoekers op de parkeerplaats. Het is zonnig en zij zijn droog. Ik heb iets dat op een plan lijkt. Er er zijn een paar plekken die ik wil zien. Glencoe staat op dat lijstje. De kortste weg voert me weer terug op de A816 langs Oban. Dat ga ik niet weer doen. Ik ga voor de omweg langs Lochgilphead, Inveraray, Ardaiseig en Achallader. Langs een Loch dat op de navigatie geen naam heeft, doorstekend naar Loch Awe, Orchy rivier, Loch Tulla, Lochan Na hAichlaise, Loch Ba, de rivieren: Etive, Coupall en Coe rivier, Loch Atrochtian tot aan Glencoe aan Loch Leven. Er wordt hier engels gesproken, doorgaans behoorlijk goed verstaanbaar op een enkele uitzondering na. Dit land hoort bij het Grote Britse Rijk. De namen van plaatsen, meren en rivieren zijn zo exotisch, dat het moeilijk voor te stellen is dat dit hetzelfde land is. En dat is het natuurlijk ook niet. Had niet veel gescheeld of dat was ook de politieke werkelijkheid geweest. Naar Glencoe dus. Morgen. V 1.2.9
21
Een van de beslissingen waar het met Mia direct al fout ging die om de notaris die belast was met de uitvoering van het testament ook als curator aan te stellen. Familie en geld zijn de ultieme ingrediënten om wederzijdse verhoudingen op grootse wijze te laten ontsporen. Al die voorwaarden waren aanwezig. Niet doen dus. Kleinigheden als een schilderijtje, een ring, horloge of iets van uitsluitend sentimentele waarde zouden al genoeg reden kunnen zijn voor jarenlange wrevel. Deze beslissing zou natuurlijk extra kosten op gaan leveren en het tijdspad verlengen. Bert-Jan en ik twijfelden niet. Dit moesten we doen om mogelijke ellende te voorkomen. Mia was het, zoals in de lijn der verwachting lag uiteraard met ons oneens. Loyaal als ze met haar man was, richtte de bezwaren zich natuurlijk tegen mij. Ik zou mijn broer omgepraat hebben. Naast kosten en tijd was vooral mijn gebrek in enig wederzijds vertrouwen “Stuitend” en Abject”. Elke keer als er door tussenkomst van de notaris, overigens een niet onaantrekkelijke dame met een elegant voorkomen, er weer eens iets vertraagde was het tantrum: “Zien jullie nou wel ik heb het toch gezegd als jullie elkaar nou eens wat meer vertrouwd hadden dan hadden we de zaken nu al bijna afgerond maar nee hij daar ziet allemaal beren op de weg die er helemaal niet zijn we zijn tenslotte toch volwassen mensen hier toch geen kleine kinderen die jaloers zijn op elkaars speelgoed.” Deze zin eindigde een octaaf hoger dan dat hij ingezet was, terwijl het aantal beats per minute ook verdubbeld was. Ze spreekt zonder interpunctie. Bert-Jan had het vermogen om stoïcijns te blijven kijken, lichtjes de schouders op te halen. Hoewel er geen geluid uit zijn mond kwam was het “Laat maar lullen” duidelijk van zijn lippen af te lezen. Mia is een vaststaande waarde in het leven van mijn broer. Zijn grote liefde. Al begreep ik gaandeweg steeds minder het waarom daarvan. Het leek mij dus verstandig om richting hem ook geen woorden vuil aan te maken. Het risico dat we vanwege Mia ruzie zouden krijgen was te groot. "Willen jullie wat drinken? Wijntje? Wit? Rood?” Leek me dan de aangewezen respons. Wat mijn mantra werd als antwoord op haar tantrum. Dan kon ik naar de keuken en even diep ademhalen. Voordat ik vanochtend naar Glencoe vertrek loop ik nog een laatste keer naar boven, om afscheid te nemen van de koningssteen. Van het koninkrijk Dál Riata. Van Dúngal Mac Ferchair. Mijn meteorologische karma is me wederom goed gezind. De zon schijnt door een flinterdunne laag bewolking. Er is een klein briesje. Voor eind september is dit fantastisch. De weergoden zijn sowieso mijn hele leven al goede vrienden. Ik kan me geen enkele vakantie of reis herinneren die V 1.2.9
22
volledig verregend is. Integendeel, als het bij aankomst slecht weer is, breekt de volgende dag een hittegolf uit. Ik schat dat ik nog geen twee kilometer onderweg ben als ik een chemisch “Pfft” hoor. Niet hard. Maar toch. De lichtjes van de radio gaan langzaam uit. Lampjes op het dashboard verdwijnen. Het navigatiesysteem is niet meer. Klinkt als: zekering. Langs de kant van de weg is geen plek om te stoppen. Draaien gaat sowieso niet lukken. Lochgilphead is maar een paar mijl verder. Daar zou een parkeerplek te vinden moeten zijn. Ik sla linksaf de A83 op richting dorp. De richting die ik al gekozen heb. Langs de weg isoveral een dubbele gele streep geverfd. Ik weet het niet 100% zeker, maar hier het monster neerzetten zal zeker een bekeuring op kunnen leveren. Op de eerste grote kruising, nou ja, driesprong, ontwaar ik een vrije plek voor een paar winkeltjes. Ik schuif het vehikel erin. Door de lengte steekt het gevaarte achterlijk ver uit. Het moet maar even. Het instructieboek weet ik te vinden in het dashboardkastje. Naast de reservelampen en zekeringen. Na het nodige bladerwerk, het boekwerk heeft de omvang van een reguliere roman, weet ik dat het zekeringen compartiment onder het stuur boven de pedalen moet zitten. Ik ben zo verstandig geweest om zo'n verschrikkelijk handig voorhoofdlampje aan te schaffen. Iemand heeft heel erg slimme kliksluitingen verzonnen om de zekeringen te bereiken, om ze los te krijgen is van een andere orde van grootte. Het lukt. Ik vind de doorgebrande zekering. Vervang hem. Nadat ik uit de onmogelijke houding mijzelf weer ontvouwen heb en op de stoel weet te belanden en het contact omdraai, verschijnen de dashboard lichtjes weer en licht het beeldscherm heel eventjes op. De radio doet het ook weer. Dat de navigatie het niet doet is vervelend, maar er is nog een smartphone en een computer. Dus waar ik ook wil wezen; ik kom er wel. Ik start de motor. Lichtjes gaan uit. Elke meter die me iets verteld over de toestand van het automobiel keert terug in de nulstand. Toerenteller, temperatuur, benzinemeter, nou ok brandstofmeter, oliedruk. Alles staat op nul, niets of nada. Ik laat de motor lopen. Ik durf hem niet uit te zetten. Loop de dierenwinkel in waar ik tegenover geparkeerd sta. Het meisje achter de toonbank doet haar uiterste best om verstaanbaar engels te spreken. Ja, er is een garage. En ja, die is heel dichtbij. Keren, linksaf, rechtdoor tot de eerste rotonde. Op de rotonde zit een Esso pomp. Daarachter zit een garage. Easy. Easy it is. Ik heb het zo gevonden.
V 1.2.9
23
De kleine kalende corpulente monteur hoort ongeïnteresseerd en plichtmatig mijn verhaal aan. Alsof het een ondermijning van zijn zijn expertise is. Met een uur of twee moet het wel gerepareerd zijn, stelt hij me gerust. Hij geeft me nog wat aanwijzingen in zijn zware Schotse accent, waar ik koffie kan drinken, scones eten of een “pint” kan halen. Met twee boeken in mijn hand en camera over de schouder loop ik terug naar het centrumpje van het stadje. Aan de overkant van de driesprong bij de dierenwinkel is een parkje, een grasveld met wat bankjes met uitzicht over de rivier. Smal nu, maar de zandoevers wijzen erop dat hier heel wat water door kan. Aan de overkant de heuvels. Ik leg het vast voor het nageslacht. Ik heb het vermoeden dat met de solide relatie die mijn dochter Gwen heeft er binnen afzienbare tijd uitbreiding van de familieboom kan plaats vinden. Uit de richting van haar broertje Max verwacht ik wat dat betreft op de korte termijn niet veel. Afgelopen mei, de zestiende om precies te zijn kwam er het eerste geld los. De inzichten over wat er mogelijk te wachten staat in termen van financiën is behoorlijk helder geworden. Een mooie gelegenheid om de kinderen bij te spijkeren over hun deel van de erfenis. Ik neem ze mee naar Umeno in de Achillesstraat om dit onder genot van de beste sushi van Nederland het een en ander voor te leggen. Gwen en haar vriend willen dolgraag een huis kopen. Zij werkt nu nog maar een jaartje als advocaat gespecialiseerd in intellectueel eigendom en auteursrecht na het afronden van haar rechtenstudie. Robert-Jan, haar waarschijnlijk toekomstige echtgenoot heeft nog enkele jaren nodig om zijn studie medicijnen af te ronden. En de banken zijn staan dus niet te springen om ze nu al een hypotheek te verstrekken. Wat ze gaan krijgen zou ze aardig op weg helpen. Mia wil ook voor de kleinkinderen een fonds stichten met een periodieke uitkering. Gebaseerd op de inschatting dat zowel haar zoon Jelle als mijn Max het bedrag er feestvierend doorheen zullen jagen. Dit is een van de schaarse gelegenheden waar ik het met haar eens ben. Maar ik zal mijn kinderen gelijk moeten behandelen. En dat gaat ook voor haar en Bert-Jan op. Er is een repeterend genetisch patroon in onze familie. Bert-Jan is de man van het eigen huis, een pensioen, twintig jaar dezelfde werkgever en het uitgestippelde pad dat tot ver na de pensioengerechtigde leeftijd reikt. Ik heb een wat lossere houding tegenover het leven. Van een werkzaam leven van iets meer dan veertig jaar heb ik er ongeveer acht doorgebracht in loondienst. Voor vijf verschillende werkgevers. Even zoveel betekenisvolle relaties gehad. Zij zijn al iets meer dan dertig jaar een stel. Waar mijn broertje geïnvesteerd heeft in de toekomst, heb ik dat gedaan in genot. Parachutespringen, reizen, auto's, paarden, zeilboten en sterren-restaurants hebben mijn verdiensten opgeslokt en mijn herinneringen gevoed. De vroegtijdige dood van vrienden en het voortijdige hartinfarct van mijn vader hebben mede als een motivatie hiertoe gediend. V 1.2.9
24
Het verschil in mentaliteit heeft zich door de generaties voortgeplant. Lieuwe, mijn oudste neefje is alweer sinds jaar en dag aan het werk bij een multi-nationaal accountantskantoor en heeft Voorburg nooit verlaten. Zijn broertje is door een spontane mutatie begiftigd met een groot muzikaal talent. Niemand in de familie heeft dat. In de lijn van Mia komt het ook niet voor. Dat heeft een carrière opgeleverd als muzikant op verschillende instrumenten in evenzoveel verschillende bandjes, parttime DJ, festival-organisator en van tijd tot tijd als kok. Sex, drugs en rock 'n' roll. Kortom, die jongen wil niet deugen. Althans in de optiek van Mia. Hoewel hij het nooit zal zeggen, geloof ik dat het bij Bert-Jan iets van jaloezie losmaakt. Hij blijft bij het tumult die het leven van Jelle af en toe veroorzaakt de rust zelve. Het verschil tussen mijn kinderen is identiek. Gwen lijkt op een geslaagde carrière in de advocatuur af te stevenen. Ambitieus plannend. Max fluit erg veel flieren. Zijn schoolcarriere mislukte op zijn zestiende. Hij belandde door toedoen van zijn moeder in de filmwereld, waar hij door de loop der jaren elke mogelijke crew-functie vervuld heeft. Gaffer, gripper, special-effects, runner, en een aantal functies waarvan ik me de naam niet kan herinneren. Toen hij dat na negen jaar zat was, verhuisde hij naar de concert- en festival wereld. In even zoveel disciplines die allemaal onder de noemer stagehand vallen. Wat in mijn jonge dagen roadie genoemd werd. Kennelijk doet hij het goed. Een week na onze gezamenlijke maaltijd werd hij opgepikt door een hip-hop band, waarvan de naam me niet te binnen wil schieten en is op wereldtoernee gegaan. Zijn laatste berichtje op Facebook een paar dagen geleden kwam uit Sao Paulo. Sex, drugs en rock 'n' roll. Kortom, die jongen wil niet deugen. Althans in de optiek van Mia. Ik ben, hoewel ik me af en toe grote zorgen maak en me af en toe in grote mate aan hem irriteer, trots op die jongen. Jaloezie? Deze genetische verschillen bepalen ook de houding tegenover het omgaan met de erfenis. Voor Bert-Jan en Mia verandert het leven niet, ze hebben alleen meer geld. Voor mij opent zich een zee aan mogelijkheden, twijfels en beslissingen. Ik ontvouw de ontwikkelingen tijdens de sushi-maaltijd aan de kids. Ze wisten in grote lijnen wat er gaande was en dat hun wel iets te wachten stond. Van de hen toekomende bedragen slaan ze steil achterover. “Ik kan een huis kopen. Ik kan een huis kopen.” Gwen's enthousiasme doorbreekt de intieme sfeer van het kleine restaurant, waar bijna iedereen, op een Engels echtpaar na, gedempt pratend de avond doorbrengt. “Da's ook nog een idee.” reageert Max nuchter. Ik had verwacht dat zijn reactie een type Porsche of Ducati zou brengen. “Maar een camper of een boot. Iets waar ik vast kan wonen, kan ook natuurlijk.” Gwen en ik kijken V 1.2.9
25
elkaar glimlachend aan. Zo kennen we hem weer. De eeuwige zigeuner. Ik deel nog even de twijfels van Tante Mia en haar mogelijke plannen. “Ze moet niet zeiken. Dat wijf begrijpt er gewoon geen ruk van. Jelle is echt een van de coolste gasten die ik ken en hij is hartstikke succesvol. Zij kent haar eigen zoon niet. Het is ook zo'n verschrikkelijke kut.” Jelle en Max blijken elkaar vaker te zien dan ik vermoedde. Zoon blijkt hem dus beter te kennen dan in ieder geval ik. En volgens zijn claims beter dan zijn eigen moeder. “Pa, wat ga jij ermee doen?” vraagt Gwen. “Ik heb nog geen idee, eerlijk gezegd.” “Gewoon lekker bezig gaan met je schilderijtjes, een huisje kopen in Maastricht. Mooie sportwagen. Leuke nieuwe vriendin zoeken. Af en toe een Michelin ster eten. Dat is toch je geambieerde leven?” “Dat is een van de mogelijkheden. Je hebt gelijk lieve Gwendolynn. Maar in principe is nu alles mogelijk, nou ja, ik kan geen Formule 1 team gaan sponsoren. Maar de mogelijkheden zijn groter. Oneindig veel groter. Ik kan mijn schilderijen ook op de Maladiven of in New York gaan maken. Ik kan mijn business ook in de vorm gieten van een echt design-bureau. Om nog een keer een statement te maken. Ik kan vliegles nemen en parachutespringers de deur uit gaan gooien. Ik kan een restaurant kopen met een potentiële sterrenkok. Ik kan de wereld rond zeilen. Dat zou allemaal kunnen. Maar het kan niet allemaal tegelijk. De mogelijkheden zijn eindig. Het zijn wel een paar miljoen waar ik tegen aan zit te kijken. Ik kom niet op het niveau van Bill Gates, Richard Branson of Keith Richards.” Max heeft intussen de volgende ronde saké besteld. “Dus ik moet daar eens ernstig over na gaan denken. Wat het ook wordt, dit wordt mijn laatste kunstje.” “Hoe bedoel je dat precies? Je laatste kunstje?” “Ik bedoel… als ik net zo oud wordt als je oma dan heb ik nog drieëntwintig jaar te gaan. Achtentwintig jaar als ik de leeftijd van opa weet te bereiken. Ik heb nu wel een gevoel van eindigheid. Ik zie niet gebeuren dat ik nu iets begin en op mijn eenenzeventigste, over tien jaar, weer iets nieuws start.” “Ja natuurlijk niet.” Komt het met dikke cynische saus overgoten antwoord. “Over tien jaar ben je het weer zat en ga je weer wat anders doen. Ik ken je wel een beetje.” Misschien heeft ze gelijk. Precies twee uur later gaat de telefoon. Garage. Het valt wel mee, maar tegelijkertijd ook niet. Het is één ding om een zware Schotse tongval in een persoonlijk gesprek te volgen, via de telefoon is V 1.2.9
26
het volledig iets anders. Ik loop wel even die kant op. Ik krijg een kop thee. Met melk. En veel suiker. 's Lands eer, etcetera. Het navigatie systeem is dat wat alles veroorzaakt heeft. Heeft sluiting veroorzaakt. Dat heeft een draad doen doorbranden en dat heeft de andere electronica onderuit gehaald. Duidelijk. De draden zouden met isolatieband afgetaped kunnen worden en de navigatie afgekoppeld en dan kan ik vanmiddag weer op weg zijn. Maar omdat het mobiele huis nog zo nieuw is het beter om een deel van de kabelboom en de navigatie te vervangen. Dat kan onder garantie. Hij heeft contact al gehad met de leverancier. Oh ja, instructieboekje natuurlijk. Daar staat dat in. De kabelboom kan er maandag zijn. Dat is een standaard Fiat Ducato onderdeel. Het navigatiesysteem gaat weken duren. Dat is niet per direct leverbaar. Ook duidelijk. Ik heb geen haast. Ik heb alle tijd van de wereld. Ik blijf het weekend wel hier. “Het bedrijf betaalt de kosten van een hotel en een huurauto.” Mijn blik verraad kennelijk mijn verwarring. “Het bedrijf waar u het motorhome gekocht heeft.” Prima service. “Ik verhuur eigenlijk geen auto's, maar er is geen verhuurbedrijf in de buurt. Ik kan u wel een van de handelsauto's verhuren, maar die zijn niet nieuw.” Ik ben al lang blij dat ik geholpen ben op een een manier die al mijn verwachtingen overstijgt. Kenneth zal wel even met de hotels bellen. Alle twee. En kijken waar een plek vrij is. We lopen de garage in. Achter Golfje, Vauxhall Astra en Corsa, Toyota Prius en nog wat burgermans auto's ontwaar ik ik een metallic oranje dak. “Is dat wat ik denk dat het is?” vraag ik hem terwijl ik wijs. “Als u denkt dat dat een Ford Focus 2 ST is, dat zou dat wel kunnen kloppen.” Een grote glimlach verschijnt op zijn bolle gezicht. “Dat is een auto voor jonge mensen. Zij is lichtelijk opgevoerd en ze is luid. Geen auto voor een heer met uw distinctie.” “Fuck it, I'll take it.” “As you wish.” Hoofdschuddend loopt hij weg om de sleutels te halen. Zo check ik vijfentwintig minuten later in, in het Stag Hotel. Heerlijk klassiek. Heel erg veel V 1.2.9
27
donkerbruin hout, grote sofa's met bloemetjes bekleding in de lobby en een balie met een bel die Fawlty Towers in het geheugen roept. De hertenkop aan de muur doet nog enigszins aan het elanden exemplaar uit de serie denken. Maar het personeel doet nergens denken aan Mr. Fawlty, Penny of Manuel. Een puisterig jongmens verteld me dat de lunch net is afgelopen. Maar ze kunnen eventueel nog wel iets kleins maken. Sandwiches? Laat maar, ik eet wel iets in het dorp. Stad? Ik kan nog steeds niet doorgronden wat nu precies het verschil is tussen een “Town” en een “village”. In Nederland zou een plaats van deze omvang ergens tussen dorpje en gehucht vallen. Hier is het kennelijk toch een stad. De kamer is niet veel anders dan de lobby. Houten lambrisering. Lullige aquarel van het uitzicht over het en of andere Loch boven het bed. Bureautje met een diepgroen beklede stoel. Dekbedovertrek met grote bloemen. En een hemelbed met gedraaide pilaren. Een merkwaardig soort zitbad onder ongetwijfeld kunststof panelen die op marmer willen lijken met pseudo antieke goudkleurige kranen. Tijdens de wandelingetjes heen en weer naar de garage ben ik al langs een kroeg gelopen. Daar zullen ze vast wel iets te eten hebben. Shepherd's pie of iets dergelijks. Niets mis met goed degelijk pubfood. En na al het gedoe met de auto ben ik wel toe aan een borrel. The “Comm”. TV lounge, bar and smoke room staat er op het groene gevelbord boven het bordeaurood geverfde houtwerk. Beperk je tot je kernwaarden. Hoewel ik betwijfel of The Comm slaat op heldere communicatie. Ongetwijfeld zal ik de betekenis van de naam in de komende dagen die ik hier gedwongen moet doorbrengen wel ontrafelen. Ik wordt begroet door een rokende gedistingeerde heer naast de voordeur. Tweed colbert, geruite broek. Een ketting aan een knoopsgat naar een zak waar een zakhorloge aan vast zou kunnen zitten. Een bril met dun goudkleurig montuur. De achteloos in de broekzak gestoken hand onthult een rode bretel met een ingenieus patroon op een blauw overhemd dat overduidelijk niet bij het Schotse equivalent van de Hema vandaan komt. “Is er misschien iets te eten in dit etablissement?” vraag ik hem. “Zeker, zeker. Maar neem uitsluitend de sheherd's pie. Al het andere is het predikaat eten niet waardig. De shepherd's pie daarentegen is superb. En vertel de barman dat ik u gezegd hebt dat u daarbij ”the local brew” moet drinken.” De zaak is kleine. De bar en flessenvoorraad zouden makkelijk in de walkin closet van mijn laatste vriendin passen. Een grote open haard en twee kleine tafeltjes is alles. Acht zitplaatsen. Drie barkrukken. Ook al is TV lounge geadverteerd, ik zie er geen. Ik plaats de bestelling zoals aan de deur aangeraden. De “local brew” blijkt tegen de verwachting in V 1.2.9
28
geen biervariant maar een whisky. Lokaal gestookt. Op de rand van de illegaliteit of daarbij voorbij. “Zet dit alstublieft niet op het internet. Dan hebben we een probleem.” De whisky is vurig in de aanval. De afdronk? Heide, voorjaar, seringen, anijs. Het is heel bijzonder. Mijn enthousiasme zou het inderdaad op internet doen belanden. Maar beloofd is beloofd. De pie is van dezelfde categorie. Superb zoals de heer buiten al zei. Ik kan me niet voorstellen dat er ooit een schaapherder is geweest die buiten op een kampvuur zo iets in elkaar heeft weten te zetten. “Vind u het verschrikkelijk erg als mij even bij u voeg?” Voordat ik kan antwoorden zit de rokende heer van buiten al tegen over me. Hij steekt zijn hand uit. “James. James Bland. En nee ik wil hier geen goedkope grappen over horen.” “Dirk de Corte.” “Dat is onuitspreekbaar voor mij, iets anders dat ij u mag noemen?” In het jaar dat ik ik ooit in California woonde was mijn bijnaam “Stinkin' Dinkin'”, maar dat lijkt me op dit moment niet een geheel juiste introductie. “Ruw vertaald: Dick the Short.” “Ik hou het op Richard. OK. Richard, wat is uw verhaal? Waarom bent u hier?” Een directheid die meer dan ongewoon is in deze contreien. Ik vertel hem het verhaal van de camper en het daaruit voortspruitende oponthoud. “Dat is alles goed en wel, maar dat is niet de echte drijfveer die u hier gebracht heeft.” Hij kijkt me doordringend aan. Ik geef hem een beknopte schets van de erfenis, de gevolgen en mijn zoektocht naar mijn komende beslissingen. “Interessant. U loopt weg van de plek. Waar komt u vandaan?” “Amsterdam,” “Ah. U loopt weg uit Amsterdam in de hoop dat het antwoord hier in Schotland ligt. Interessant concept. Antwoorden liggen maar zelden op de plek waar men ze zoekt. Net als huissleutels.” “Ik hoop, door me uit de dagelijkse routine te onttrekken wat rust te vinden zodat mijn gedachten wat helderder worden.” “En dan krijgt u hier zoveel nieuwe indrukken, ontmoet zoveel nieuwe mensen, ziet zoveel nieuwe zaken en maakt zoveel dingen mee, dat er van rust geen sprake kan zijn en de gedachten nauwelijks helderder worden. Heb ik gelijk? Bent u al iets gevorderd met het proces der beslissingen?” “Voor een groot deel wel. Hoewel. Ik heb een paar dagen doorgebracht op Dunadd en daar bleek toch een enorme rust te zijn. En gevoel van thuiskomen. “ “Niet bepaald een heilige of spirituele plek. Hoewel het alweer lang geleden is dat ik daar voor het laatst geweest ben.” V 1.2.9
29
Wat dichtbij is wordt meestal overgeslagen. Het Rijksmuseum ben ik na de heropening nog niet geweest. Het Anne Frankhuis heb ik in mijn middelbare schooljaren voor het laatst bezocht. Een rondvaart door Amsterdam die ik uitsluitend als ik vrienden of kennissen uit het buitenland op bezoek heb. Goed, die laatste keer was iets meer dan anderhalf jaar geleden. Niet zo heel lang terug dus maar toch. “Heeft dat resultaat opgeleverd.?” “Meer in negatieve zin dan in de positieve.” “En dat betekent?” “Dat op het lijstje van mogelijkheden er in ieder geval wat zaken weggestreept kunnen worden die ik in ieder geval niet wil. Zoals bijvoorbeeld het kopen van een huis.” James denkt even na en neemt een forse slok van zijn local brew. “Dat is voorstelbaar. Met de aanschaf van een eigen woonstee bind men zich aan een plek. Het huren van een huis doet dat per saldo ook, maar er blijft in ieder geval de gedachte dat men binnen afzienbare tijd kan vertrekken naar een andere plek. En sinds de bankencrisis blijkt het bezit van onroerend goed als gezonde investering ook geen universele waarheid meer. Maar de deductie van dergelijke zaken veronderstelt het bestaan van een lijst van mogelijkheden. Wat per saldo niet slecht hoeft te zijn, maar er schuilt het gevaar in dat er geen nieuwe mogelijkheden, gedachten of kansen aan toegevoegd worden. Dat men zich beperkt in wat er binnen het huidige gezichtsveld ligt en niet open staat voor de zaken die zich daar buiten bevinden.” Hij heeft daar een goed punt. En het klopt. Aan het lijstje van ideeën wat ik met mijn nieuw verworven fortuin kan doen is nog niets nieuws toegevoegd. Het kopen van een huis is geschrapt. De dramatische verbouwing van het ouderlijk huis heeft me laten zien wat het bezit van stenen met zich meebrengt. Ik heb mijn hele leven in gehuurde woningen doorgebracht, sommigen beter en fraaier dan anderen, en dat heeft me niet het gevoel gegeven dat dat mijn geluksgevoel erg beïnvloed heeft, gebrek aan kastruimte, onhandige keukens, geluidsoverlast van stampende bovenburen en op het noorden gelegen balkons ten spijt. Het idee om mijn ontwerpwerk nog een keer tot een echt bureau uit te bouwen, met een receptioniste en talentvolle jonge ontwerpers, waar ik mij als een mentor doorheen beweeg verdwijnt steeds dieper in de mistige randen van mijn denkveld. Dat lijkt te overlijden door gebrek aan interesse. “U komt met een mobile home naar Schotland. Is het niet mogelijk dat uw vragen daarin al beantwoord zijn?” Ik begrijp even niet zo snel wat hij bedoeld. “Er schuilen drie mogelijke antwoorden in. Schotland. Mobile home. Mobile home in Schotland. V 1.2.9
30
Het zou kunnen dat u de latente wens om een van die drie zaken te ondernemen. U wilt in Schotland wonen. Ik zou niet weten waarom u dat zou willen, maar goed ik heb dezelfde fout gemaakt en heb mij ook niet in de een of andere mediterrane streek gevestigd, dus het is verre van mij om enige kritiek te leveren op zulks een beslissing. U wilt in een Mobile home rond trekken. Wat in het verlengde van uw opmerking over het niet willen kopen van een stenen onderkomen niet onzinnig lijkt. Het ultieme verplaatsbare huis. De volkomen vrijheid zolang het maar binnen schootsafstand van een benzinepomp blijft. Wat, zolang u binnen de grenzen van onze civilisatie blijft, een uitermate haalbaar doel is. U wilt met uw Mobile home in Schotland zijn. Waarmee u in ieder geval de mogelijkheid heeft om de regelmatige terugkerende zondvloeden die wij hier zomer noemen te vermeiden door naar een zonniger zuiden te vertrekken. Of een van de andere onaangename natuurverschijnselen die dit land met grote regelmaat treft te ontwijken. Diepe sneeuw, waardoor de toevoer van levensmiddelen stockeert, boom ontwortelende stormen, dagen met slechts 6 uur licht en de Culicoides impunctatum. Onze vermaarde midges, de schrik van de Highlands. Het middel om het doel te bereiken zou het doel zelf kunnen zijn.” Voldaan leunt hij achterover, ledigt zijn whisky en maakt een handgebaar naar de barman. “Midges zijn kleine mugjes, toch?” “Zoölogisch gesproken is Culicoides impunctatum een ondersoort van de bij. Omdat dit door hun minuscule omvang voor het blote oog niet zichtbaar is en ze veel en vaak steken, worden ze verward met de mug. Wat even begrijpelijk als incorrect is.” “James, de mogelijke invalshoek over het middel als doel was nog niet eerder bij me opgekomen. Ik ga daar serieus over nadenken.” “Denken is een bezigheid die hoogdelijk overschat wordt.” De barman brengt ons twee glazen met het amberkleurige vocht. “Cheers, op middelen als doelen en doelen als middelen.” proost hij met mij. Het is door de manier waarover hij over Schotland praat en de Cambridge-engelse tongval duidelijk dat hij niet van origine uit deze streek komt. Ik informeer daar naar. “Dat is een lang verhaal. Ik wil u dat graag vertellen maar niet nu. Ik moet gaan.” antwoord hij mij terwijl hij het deksel van zijn zakhorloge openklapt en erop kijkt. Kom morgen om half zes uur naar dit etablissement en dan zal ik mijn geschiedenis ontvouwen.” De barman ontvouwt, als ik mijn laatste glas bestel, dat mijn tafelgenoot schrijver is, die lang geleden hier neer gestreken is. Niemand weet wat hij schrijft. Maar hij is een dagelijkse bijdrage aan het meubilair van deze bar. De administratie van mijn vader is goed georganiseerd. Het kostte Bert-Jan weinig moeite om deze V 1.2.9
31
te ontwarren. Op een detail na. Er zijn overschrijvingen voor behoorlijke bedragen naar bedrijven in Nederland, Engeland, America en een enkele in Duitsland. De bijbehorende facturen zijn in de boekhouding niet terug te vinden. Soms zijn de bedragen een paar tientjes. Soms enkele duizenden euro's, ponden of dollars. Als we be bedrijven op internet opzoeken, komen we uit bij klassieke Jaguar E-Type onderdelen, tuning-specialisten en invalide aanpassingen. Namen die ons helemaal niets zeiden; zoals Stew Jones Restauration in Connecticut, SNG Barrett in Oisterwijk, BG Developments in Bromsgrove, Engeland. Naarmate er meer bankafschriften nagekeken werden, groeide de lijst. Al jaren werden er met onregelmatige tussenpozen onderdelen besteld. Sommige zijn bedoeld voor de racerij, een aantal wijzen op een Jaguar E-type. We kwamen er niet uit wat de concrete betekenis was. We informeerden bij Jos, de huidige eigenaar van het garagebedrijf of hij wellicht iets wist. Niets. Dan maar eens mailen met de genoemde bedrijven. Wellicht dat dat iets op zou kunnen leveren. Sommige antwoorden niet. Bij anderen gaat het over facturen die zo oud zijn dat er niets meer te vinden is. Cosworth, de meest beroemde naam als motorenbouwer die we terug vinden, geeft geen informatie over hun relaties. Het enige antwoord komt uit Engeland. Hayward & Scott is Essex. De betreffende factuur was voor een FIA-goedgekeurde, dus racewaardig, uitlaatspruitstuk voor een twaalf cilinder Jaguar. Op dit punt konden we niets anders concluderen dat er ergens een opgevoerde Jaguar E-type V12 moest zijn. Maar waar? Als hij er uberhaupt nog was. Was het zijn eigen auto? Een project dat hij voor iemand anders gedaan heeft? De laatste overboekingen dateerden van een jaar of twee terug. Degene die ons bij een bedrijf voor invalide-aanpassingen deed uitkomen, gaven ons het idee dat het waarschijnlijker was dat het om zijn eigen auto ging. Wat er nu precies aan de hand is, we konden de vinger er niet achter krijgen.
V 1.2.9
32
De ST versie van de Ford Focus is de sportieve uitvoering. Meer PK's en een goede wegligging. Dat, met de hier volop aanwezige bochtige weggetjes is dat goed voor ongeneerd jongensachtig plezier. Ik scheur, ik schakel, hou hem hoog in de toeren wat een zeer gênante geluidsoverlast oplevert. Ik passeer maar zelden een huis, dus mijn schuldgevoel daarover blijft tot het minimum beperkt. Alleen in de kleine nederzettingen die ik doorsnijdt rijd ik schaamtevol erg rustig. Ik verdwaal. Of ontdek nieuwe plekken. Eet mijn door het hotel meegegeven lunch aan een rivierbedding. Ik rijd mezelf vast op wegen die in het niets eindigen. Ergens in de middag raak ik de A83, waarvan ik weet dat deze me terug naar Lochgilphead zal leiden. Met een wat stram linkerbeen van het vele zware koppelen arriveer ik op de afgesproken tijd in de bar voor mijn ontmoeting met James Bland. Ik ben nieuwsgierig. De man heeft al blijk gegeven van een groot analytisch vermogen en een scherpe geest. Exact tegelijkertijd arriveren we beiden bij The Comm. Was de bar eerder dun bevolkt, nu is het zo druk dat we schouder aan schouder staan met de andere gasten. Het lijkt alsof ik door mijn verbintenis met James ik wat meer ruimte krijg. Ook al staan er op hun bestelling wachtenden aan de bar, de ober van dienst komt ons meteen twee glazen whisky brengen. Hij moet een gerespecteerde gast zijn. We praten wat over mijn rijtour van deze dag, de omgeving, de naburige dorpen. Ik loop met hem mee naar buiten. Ik wordt gemaand mijn glas binnen te laten staan. “We mogen binnen niet roken en buiten niet drinken. De tijden zijn serieus veranderd.” chagerijnt hij. Nog een tweede glas. “Ik heb een diner gearrangeerd.” Zegt hij. We pakken onze jassen en wandelen het dorp in. “Amy McLeod kookt voor ons. Ze heeft een huiskamerrestaurant op de rand van de illegaliteit. Ze kookt het beste authentieke Schotse voedsel dat er in de verre omtrek beschikbaar is. Lady MacLeod. De naam van een beroemde stoomboot, die ook door uw MataHari gebruikt werd. MacLeod is afkomstig van het Oudnoorse Ljótr, wat “lelijk” betekent, maar dat valt in haar geval reuze mee.” Hij moet zachtjes grinniken om zijn eigen spitsvondigheid. Niet alleen is hij een scherp analyticus, maar ook een encyclopedie van triviale kennis. Ik hou daar van. De kamer, die naar ik vermoed ooit dienst heeft gedaan als huiskamer, is klassiek en donker ingericht. Houten lambrisering, geweven behang, schilderijtjes van Schotse landschappen en een van de vogel die ik alleen ken van het etiket van “The Famous Grouse”, een paar opgezette fretten, V 1.2.9
33
wezels of dassen. Mijn kennis der natuur laat me in de steek. Drie met wit damast opgedekte tafels omringd door stoelen met verschillende tartans, de Schotse ruiten. Ik moet plaatsnemen op die met een Burberry tartan. “Deze is voor onze buitenlandse gasten zonder binding met het land.” verklaart Amy, een tikkeltje gezette dame van ergens in de vijftig, schat ik. “James is meer lucht dan aarde.” Hij krijgt met een overwegend blauw beklede stoel toegewezen. Dit is voor James aanleiding om een referaat af te steken over de oorsprong van de tartans, de betekenis van de kleuren, goedkeuringsprocedures, weefgetouwen en de gebruikte wol.. Rijk geïllustreerd met voorbeelden van van de diverse clans, districten en regimenten. “Maar nu terzake.” kondigt hij aan als de Cullen Skink soep arriveert. Een soep van gerookte schelvis. “Ik had u belooft mijn geschiedenis te verhalen.” “Lang geleden, ergens in de vorige eeuw, was ik journalist voor de NME, de New Musical Express, en samen met John Peel van de BBC, god hebbe zijn ziel, een van de eersten die zich serieus met Punk ging bezighouden. Niet alleen de muziek, maar ook alle culturele en antropologische aspecten daarvan. Daardoor kreeg ik die kringen, maar ook daar buiten een zekere mate van bekendheid. Waardoor mij ook de mogelijkheden geboden werden om in kwaliteitskranten te publiceren. En ik schreef er een boek over dat redelijk succesvol genoemd mag worden. Aanvankelijk werd het HET standaardwerk over de punk genoemd. Nu is het in de vergetelheid geraakt. De houdbaarheid is beperkt gebleken.” Ik kan geen beeld creëren hoe deze gedistingeerd geklede heer met zakhorloge zich ooit door de punkscene bewogen moest hebben. Veiligheidsspelden in zijn oren? “Ik was een druk man in die dagen. Clubs bezoeken, bands bekijken, interviews doen, interviews geven, af en toe een serieuze lezing over het fenomeen punk geven aan mensen die er helemaal niets van wilden begrijpen. Reizen naar New York om vat te krijgen op de Amerikaanse punk scene. Reizen door Europa om de tournee van the Vibrators te volgen. Etcetera, etcetera, etcetera.” De laatste woorden worden met veel nadruk uitgesproken. “Ergens, tussen al dit tijdverdrijf vond ik nog gelegenheid om mijn boek te construeren. In tegenstelling tot al mijn verwachtingen was dit uitermate succesvol. Dit creëerde een geheel nieuwe verzameling van activiteiten. Signeersessies, nog meer voordrachten, openingen van boek- en andere winkels. En omdat ik de status van bekende Brit had verworven vond mijn uitgever het noodzakelijk om me op allerlei totaal ongerelateerde feesten en partijen te laten opdraven. Niet alleen was het boek een succes, het was voor die tijd ook tamelijk controversieel. Wat er op zijn beurt voor zorgde dat het volk op straat of in restaurants in discussie met me wilde gaan. Als ik daarop inging veroorzaakte een nog grotere druk op mijn agenda. Deed ik dat niet werd ik als V 1.2.9
34
arrogant afgeschilderd wat me op nog meer verguizing kwam te staan.” Hij neemt even een pauze om de voortreffelijke soep op te eten. Met aandacht. Er zijn een hoop triviale vragen die bij me opkomen. Heeft hij ooit Johnnie Rotten of Joey Ramone geïnterviewd? Was hij zelf ook punk geweest? Hoe heet zijn boek en zou ik het moeten kennen? Hij zal dit niet toelaten. Er drijft een wolk boven ons met de onuitgesproken afspraak dat hij verteld en ik niets vraag. “Ik verloor de controle over mijzelf en mijn leven. Wat resulteerde in het slaan van een presentator in een ontbijtprogramma op de publieke televisie.” Hij leunt zelfvoldaan glimlachend achterover. Met terugwerkende kracht geniet hij nog steeds van dat moment. “Ik verhuisde van London naar Maidstone. Een klein stadje in Kent. In de misplaatste hoop dat ik een rustiger leven zou kunnen gaan leiden. De bezigheden namen echter niet af. Ik had mijzelf alleen extra reistijd cadeau gedaan, waardoor mijn overvolle agenda nog meer onder druk kwam te staan. Mijn lezers en tegenstanders bleken bereid om op pilgrimage naar Maidstone te gaan, om me daar te adoreren of of te beledigen. Al naar gelang hun intentie.” Hij zette zijn gezicht op een een meer sombere stand. Amy zet ons een tussengerecht voor. Potted Hough, een vettige vleespastei op haverkoeken. “Mijn vriendin van vele jaren verliet me. Wat een meer dan pijnlijke ervaring was. En ik was de hele situatie, die ik zelf gecreëerd had en waar ik intens van genoten had. Begrijp me niet verkeerd. Ik was het compleet zat. Ik heb mijn huis in Kent laten ontruimen en de inboedel op laten slaan, ben in de auto gestapt en naar het Noorden gereden. Tot ik hier terecht kwam. En ik ben nooit meer teruggegaan.” We eten onze pastei en drinken de wijn. Ik loop met hem mee als hij buiten gaat roken. Het is donker. De overwaaiende wolken onthullen af en toe heldere sterren en een streepje maan. De hoofdschotel is gestoofde fazant met rumbledethumbs. Een koekachtige puree van kool en aardappelen. “Ik heb mijn uitgever een brief geschreven dat ik niet meer beschikbaar was voor promotionele nonsens. En in die tijd kon zo'n brief er nog wel eens een week over doen. Maar, hier, ik werd niet herkend. Niet aangesproken. Geen futiele debatten meer. De rust die ik wilde. Op een paar vertrouwenswaardigen na, zoals Amy hier, heb ik nooit iemand verteld wie ik ben of wat ik gedaan heb. Ergens is wel uitgelekt dat ik schrijver ben, meer weten ze niet van me. De rest van de wereld heb ik doen geloven dat ik in totale afzondering leef. Als een Britse versie van J.D. Salinger, maar zoals u met eigen heeft kunnen zien is daar geen sprake van.” Hetgeen natuurlijk verklaart waarom we hier zitten en niet in de kroeg. De lege borden worden verruild voor glaasjes Cranachan. Gebrande havervlokken, room, whisky en V 1.2.9
35
frambozen. Ik vraag hem of hij nog schrijft. “Een tekstje voor een toeristische folder of een reisgids, wat reclamewerk voor lokale bedrijven en af en toe een toneel of muziekrecensie voor de krant in Glascow. Maar geen grote epossen of meesterwerken. Dat is te gevaarlijk. In ieder geval voor mij.” Ik begrijp hem overduidelijk niet. “Het zal niet voor al mijn collega's gelden, maar het boek gaat op de loop met mij. De personages dringen zich op in mijn leven. Het wordt te veel omvattend.” Waar alles op een rustige toon verteld is, klinkt er nu een onverwachte emotie door in zijn stem. Hij haalt even adem, leunt even achterover. Om zijn rust te hervinden. “Laat me het proberen uit te leggen. Het verhaal, boek, schrijft zich in mijn hoofd. Als ik tien procent op papier heb, zit er al vijftig procent in mijn hoofd. En dat blijft de hele dag bij mij. Scenes die pas op pagina tweehonderd moeten verschijnen zijn al mentaal gecreëerd voordat ik bij pagina dertig ben. En de aanwas van scenes en personages gaat sneller dan ik ze kan laten personaliseren. Als ik opsta praten de hoofd- en bijpersonen al met me. Dat blijven ze doen. In de kroeg, tijdens afwas totdat ik naar bed ga. En dan maken ze me midden in de nacht wakker, zodat ik in het notitieboek naast mijn bed weer aantekeningen moet maken. Wat begint als een fictief persoon, met enig nut binnen het verhaal wordt opeens een karakter met een eigen wil, die ik niet meer mijn wensen op kan leggen. Die wegloopt met het verloop der dingen, zoals ik die ooit verzonnen had. En als ik zo iemand en alle verwijzingen daar naartoe schrap. Weggooi. Dan wordt het zijn eigen korte verhaal. Of het idee van een begin van een nieuw boek. En dat, mijn goede vriend, kan ik niet aan. En dan wordt het schrijven van een roman een zeer zelf-destructieve aangelegenheid. Het was geen wonder dat Bukovski zoveel dronk.” Ik probeer me er iets bij voor te stellen. Een tekening of een schilderij slaat onbedoeld ook wel eens een eigen weg in. Maar dat neemt niet mijn leven over. Ik beschouw dat als geschenken van het universum, waar ik meer als doorgeefluik dan als schepper fungeer. Maar een schilderij is op zijn best een kort verhaal. Geen roman, niet eens een novelle. “De tragiek is, is dat schrijven mijn passie is. Het geeft mij uitzinnige vreugde. Maar het is een passie waarmee ik mezelf te gronde zou richten.” Amy, Lay MacLeod, informeert of alles naar wens is geweest. Ik overlaadt haar met oprechte complimenten. Het was geweldig. Ze brengt een kan koffie, twee glazen en een ongelabelde fles whisky met een geschilderd jaartal en nummers. 1996/17, 146. V 1.2.9
36
“Jaar, vat en flesnummer.” verklaart mijn tafelgenoot. “Jij sluit wel af, he James?” vraagt ze. “Ik ga naar bed. Ik ga niet wachten tot deze meneer en jij uitgeluld zijn.” “Is goed. Ik kom morgen de rekening wel vereffenen.” Ik probeer verder te doorgronden hoe zijn zelfdestructieve wijze van met schrijven omgaan werkt. Het wordt laat. Nog meer over schrijven. De diverse kunsten en hun vergankelijkheid. Zoals muziek, die alleen op het moment van uitvoering bestaat. Toneelstukken, die hoewel geschreven slechts bestaan op toneel. Uiteindelijk volgen er toch de anekdotes over Johnnie Rotten, Joe Strummer en andere beroemdheden uit mijn jeugd. Nostalgie. Als schrijven op mijn lijstje van toekomstige bezigheden had gestaan, heeft James me een kant daarvan laten zien waardoor ik het in ieder geval op dit moment geschrapt had. We besluiten de avond te beëindigen. Nog een keer schenkt hij in enbuigt hij zich over tafel. “Net als u nu, waren mijn mogelijkheden destijds onbeperkt. Ik was vermogend. En met een tweede roman had ik dat wellicht nog uit kunnen bouwen. Ik was bekend, waardoor ik deuren had kunnen openen, waar mijn vermogen tekort schoot. Het zal u als blasfemie in de oren klinken, maar ik had de engelse variant van Hunter S. Thompson kunnen zijn. Fear and Loathing in Las Vegas?” Ik heb de film gezien en het boek gelezen. “Inclusief de filmrechten en de columns in de Rolling Stone. Dat had ik allemaal kunnen worden. Kunnen kiezen. Ik heb gekozen voor de anonimiteit in dit gat. Ben ik daar tevreden mee? Meestentijds wel. Soms knaagt het aan me. Niet het verlangen naar beroemdheid of een vermogen. Maar de nieuwsgierigheid hoe mijn leven eruit gezien zou hebben. Had ik mijn lunches gebruikt bij Gordon Ramsey of had ik met John “Rotten” Lydon fish 'n' chips gegeten? Ik begrijp uw wat netelige positie. Ik heb heel impulsief de keuze gemaakt om dit leven te gaan leiden. Die beslissing geeft me doorgaans een groot gevoel van tevredenheid. Soms wordt ik wakker van de gedachte van wat er had kunnen zijn. U. U daarentegen handelt niet impulsief. U gaat op zoek naar het antwoord, waarvan ik overigens niet verwacht dat u die hier vindt, En die vraag, komt mij voor, is niet zozeer, welke mogelijkheid kies ik uit de duizenden mogelijkheden. De vraag is; kiest u voor de veilige anonimiteit, zoals achtennegentig procent van de bevolking? Of? Kiest u ervoor om het laatste deel van uw leven nog een stempel op deze aardkloot te drukken? De voetstap in de steen. Als de steen op DunAdd?” Ik moet een aantal keren aanbellen bij het hotel. De nachtportier of de eigenaar ligt te slapen.
V 1.2.9
37
Ik heb een kater en heel veel gedachten. Er is heel veel gezegd gisteravond. En het blijft hangen. Het is niet uitsluitend het verhaal van James geweest. Gedachten kunnen dus met je op de loop gaan. Misschien moet ik mijn vraag herdefiniëren. Moet ik nog een voetstap achterlaten? Al was het maar in het zand? Spek, eieren, worst en witte bonen verheffen mijn fysieke gesteldheid naar een meer reguliere staat. Nu de camper ter reparatie staat en ik hier naar alle waarschijnlijkheid zal moeten blijven staat me niets anders te doen dan de toerist uithangen. Wat op zich een absurde notie is, want voor het nadenken over mijn toekomst ben ik niet afhankelijk van een camper. De eerste verrassing in de nalatenschap kwam toen mevrouw van der Speck, de notaris die het op haar genomen had om curator te zijn voor ons, op bezoek kwam om eens met eigen ogen te aanschouwen waar ze allemaal mee te maken had. Toen ze de groen betegelde en geschilderde gang binnenkwam viel haar oog meteen op het schilderijtje dat daar al sinds mijn allerjongste jaren hing. In ieder geval sinds we dit huis hadden betrokken. Een droefgeestig somber stilleven van een vaas bloemen. Het vertekende perspectief verraadde iets van een modernistische inslag. Het stond op de nominatie om bij het vuil gezet te worden. “Breitner?” vraagt ze, terwijl ze aandachtig de signatuur in de rechter benedenhoek bestudeerd. “Geen idee. Ik heb me nooit in dat ding verdiept. Ik kan me herinneren dat mijn vader dit toen ik nog kleuter was van een klant die taxi-chauffeur was heeft gekregen. Dat is blijven hangen omdat het verhaal dat deze man rijke mensen naar Parijs en Berlijn reedt indruk op me had gemaakt. Berlijn en Parijs, dat moesten reizen van dagen geweest zijn. De notie van de lengte van een kilometer zou pas veel later komen. En zelfs onze “rijke” oom ging met de trein naar Parijs. Dit moesten dus wel onmetelijke rijke mensen zijn om zich met de taxi te laten rijden. “Ik ben geen expert, maar ik zou het in ieder geval laten onderzoeken. En schoon laten maken.” De Breitner zou inderdaad authentiek blijken. Gemaakt in dezelfde periode als zijn veel beroemdere stadsgezichten. Het op houten paneel geschilderde “ding” werd gekocht door de expert die het authenticeerde. Voor een bedrag waar ik een luxe uitgevoerde Land Rover voor zou kunnen kopen. Met de auto touren, niet scheuren, wandelen, heel veel fotograferen. Zo ziet de rest van mijn zondag eruit. Biertje in The Comm. James is er niet, wat ook het personeel wat merkwaardig voorkomt. En diner bij “the Smiddy”, een restaurantje om de hoek, dat me is aanbevolen door het baliemeisje van het hotel toen ik kwam informeren of ik daar de avondmaaltijd kon gebruiken. Er is in dit hele land een vriendelijkheid waar ze in Amsterdam nog heel wat van kunnen leren. En als ik al iets met de rest van mijn leven ga doen, is het in ieder geval uit de hoofdstad vertrekken. Ik heb er nu met een V 1.2.9
38
enkele onderbreking veertig aar gewoond. Het is niet meer leuk. De arrogantie, slechte service in de horeca, de fietsfiles, het verkeer, de toeristen. Het is me allemaal erg gaan tegen staan. Dat mijn klanten met ontwerpklussen daar zitten, is de belangrijkste drijfveer om er te blijven. Een gemakzuchtige drijfveer, dat wel. Als ik rond lunchtijd in de garage kom, meldt Kenneth me dat de kabelboom is gearriveerd. De camper is einde dag klaar. Ik blijf hier dus nog een nacht. Ik geen zin heb om in het donker, en het is hier heel erg donker, naar Glencoe te rijden. Bovendien is een van de geneugten van zo'n rit het uitzicht op de wisselende landschappen. Ik lever de oranje Ford in. Geen zin om vandaag nog een rit te doen. “Het kan zijn dat ik ergens een bekeuring voor te hard rijden heb opgelopen.” Kenneth maakt een wuivend gebaar. “We doen het onderhoud voor de plaatselijke politie.” Glimlacht hij. We doen nog wat koetjes en kalfjes-conversatie over de geschatte tweehonderdnegentig pk's van de Ford en de daarvoor benodigde nokkenassen en spruitstukken. Ik loop terug naar het hotel. Met een schetsboek en kleurpotloden breng ik de middag door in het parkje aan de rivier. De ideeën beginnen weer te komen. De ideeën voor tekeningen. Nadat ik Kenneth heb ontdaan van zijn onverkoopbare wegenkaarten, ik moet het nu immers zonder navigatie doen, vang ik de rit aan naar Glencoe. Het miezert bij vertrek en binnen tien minuten zwelt dat aan tot een hoosbui die de ruitenwissers nauwelijks bij kunnen houden. Genieten van het landschap is er niet bij. Na drie kwartier bereik ik Inveraray. Een alleraardigst toeristisch stadje met witte huisjes, een haventje aan het Loch met een bezoekbare driemaster. Het is nog te vroeg voor lunch, dus ik laat mij voorlichten over gruweldaden en marteltechnieken in de locale voormalige gevangenis. Toerist. In een van de lokale kroegen, waar ik lunch, wordt me aangeraden om een nog grotere omweg te nemen naar mijn einddoel voor deze dag. Spectaculaire landschappen zullen mijn deel zijn. Lieflijkheid. Heuvels, bossen, herfstkleuren. Panoramische uitzichten, rotswanden, riviertjes, Loch's. Witte wolken en hun mauve tegenhangers. Wanneer houdt een heuvel op een heuvel te zijn en wordt het een berg? In Zuid-Limburg is dat geen vraag, daar is alles een berg. Cauberg, Keutenberg, Schweiberg, Kruisberg, Gulperberg, Loorberg. Ik heb ze allemaal wel eens op en afgefietst. In het Limburgse Heuvelland. Linguïstisch klopt daar iets niet. Waarschijnlijk is het missen van een echte berg als V 1.2.9
39
referentie de oorzaak. Had de Mont Blanc binnen fietsafstand gestaan dan waren namen als Cauheuvel en Loorheuvel waarschijnlijker geweest. Dorpen zijn schaars en worden gedomineerd door hotels, restaurants en bed and breakfastborden in de voortuinen en tegen de gevels. In de zomermaanden had ik hier ongetwijfeld achter een roedel caravans door de streek gesjokt. Hier en daar een camping, een vakantiepark en een afslag die me weer terug zou voeren naar Oban. De weg wordt bochtiger. De bergen hoger. Kaler. Stromen van voor- en najaarsbuien hebben diepe en minder diepe groeven getrokken. Een berg blijft in zicht, die maar niet dichterbij wil komen. Hij wordt ook niet, zoals door de wetten van perspectief verwacht mag worden, groter. Uiteindelijk weet ik hem te passeren. Namen op borden zijn tweetalig. Engels en Gealic. Alsof je in Friesland bent. Of Limburg. Glen Urchaid en Glen Orchy. Niet dat de engelse benamingen minder exotisch zijn. Ik heb de camera met een zuignap aan de voorruit bevestigd. Het drukken op de afstandsbediening, zonder door de zoeker of op het scherm te kijken voelt surrealistisch. Op zijn minst absurd. Door niet het apparaat in handen te hebben is er een afstand, waardoor ik niet het gevoel heb dat ik deel ben van het creatieve proces. Ik druk op een knop. De camera maakt de foto. Het voelt nutteloos onverbonden. Ik stop ermee. Voorbij de Bridge of Orchy vlakt het landschap uit en liggen de bergen nog slechts in een verte. Tussen de wolken hebben straalvliegtuigen hun sporen getrokken. Als ik een complotdenker zou zijn, had ik ze chemtrails genoemd. Condensstrepen. Dat is voor mij voldoende. Ik blijf achter een vrachtwagen steken en ga op een parkeerplaats staan. Niet dat het wat lagere tempo en het uitzicht op “Magic Movers, LLC, Prince William” mij stoort. Het universele neurotische gedrag van mede-weggebruikers die ons in willen halen op bochtige plekken zonder weids uitzicht is wat mij stoort. Ik pak mijn klapstoeltje en trek een biertje open. Een terreinwagen met een bont, amateuristische gedecoreerde snackwagen stopt. Palmbomen, kobaltblauwe zee en palmbomen. The Oasis. Hij gaat op de bumper zitten. Met een flesje bier. Wij heffen een stille proost. Toeristisch zittend, drinkend en uitkijkend over een stuk water waarvan ik niet weet of het nu een Loch of een rivier is, realiseer ik me dat ik me er misschien maar bij neer moet leggen dat dit gewoon een vakantie is. In plaats van de zelfopgelegde grote zoektocht naar de antwoorden op mijn zelfgecreëerde dilemma's. Als de vraag er is, is het antwoord er ook. Als het zoeken naar de mobiele telefoon. Die is er wel, V 1.2.9
40
maar waar neergelegd? Als de telefoon gezocht wordt op zolder, waar je weken niet geweest bent, is de kans groot dat die daar niet gevonden wordt. Waarom verwacht ik dan van mijzelf dat ik hier iets ga vinden wat de rest van mijn leven gaat bepalen? Ik ben het die de keuzemogelijkheden tot overweldigend heb bestempeld. Ze zijn simpel in de optiek van James. Voor Bert-Jan en levensgezel bestaan ze niet. Stoppen met werken, serre aan het huis bouwen, maandelijks inkomen en misschien een cursus golfen om de vrijgekomen vrije tijd mee te vullen. Hier en daar een kleine luxe aanschaf en twee keer per jaar naar het Lago Magiore. Voor hen is het helder. Ik heb daar de draai van complexiteit aan gegeven, terwijl nu het netto resultaat is dat ik op een klapstoeltje met een biertje in de zon, hoewel wat aan de frisse kant, uit zit te kijken over een watertje dat beduidend minder groot is dat het Italiaanse Lago. Als ik weer verder trek verwelkomt The Highland Council mij middels een bord. Failte don Ghaidhealtachtd. Welcome to the Highlands. Ik moet toch een uitzoeken waar die grenzen nou precies lopen. Uit het landschap valt niets af te leiden. De verre bergen laten sneeuw op hun toppen zien. Er is geen bebossing. Leeg heuvelachtig. Als het niet zo groen was, zou je het onherbergzaam noemen. Die bergen beginnen nu een grimmiger, rotsiger voorkomen ten toon te spreiden. Het bord “Glencoe Chairlift & Ski Centre” geeft aan dat ik mijn bestemming bereikt heb. Ik rijdt door naar het dorp. De vallei wordt steeds nauwer. De rotsen staan dichter bij de weg. Worden muren. Dit zijn beslist bergen. Dit is met de beste wil van de wereld geen heuvel meer te noemen. Glencoe is toch verder dan verwacht. Misschien toch stoppen en overnachten in het Resort? De camping? Ze zijn open en verhuren mountainbikes, wat geïllustreerd wordt door een in een vlaggenmast geknoopte fiets. Ik passeer wat huizen en realiseer me te laat dat dat Glencoe Village geweest moet zijn. Nog een kilometer doorrijden naar het volgende dorp om te kunnen keren. Speurend naar een goede plek om te overnachten. Terug naar de camping die ik gepasseerd ben. Meer op gevoel dan op enige rationaliteit gebaseerd.. Het leven in de camper begint te wennen. Zo zelfs, dat er ver op de achtergrond de gedachte tot leven komt, dat een permanent bestaan in dit gevaarte misschien een mogelijke variant voor de toekomst is. Zwervend door Europa. Gaan waar de zon staat. Tekeningen maken. Van braderie naar jaarmarkt trekken. De schildersezel opzetten op een strand in Portugal naast het hutje waar verse langoustines aangevoerd en bereid worden. Oesters eten in Normandië. Over de vlaktes van de ExtremaDura staren. De beste espresso drinken binnen de stadswallen van Lucca. Focaccia Duo V 1.2.9
41
Penotti. De slagregen op het kunststof dak overstemt het geluid van de TV. De storm veroorzaakt een merkwaardig fluitend geluid. De satelietschotel verliest de verbinding.. De poten om het mobile home recht te houden verhinderen niet dat er onaangenaam geschommeld wordt. Glazen en koffiekopjes rammelen in de kastjes. Hagel en tussen de bergen echoënd onweer overschreeuwen de romantische gedachten over oesters, focaccia, espresso, langoustines en idyllische jaarmarkten. Het weekend voor mijn vertrek moesten er weer handtekeningen gezet worden. Bert-Jan en ega moesten maar bij mij langs komen. Ik was te druk met de voorbereidingen. Mia's entree was charmant als altijd: “Heb je dat ding nou nog steeds?” wijzend op het motorblok van mijn voormalige mini, die glanzend onder de glazen salontafel staat. “Ook goedemiddag Mia.” Drie plichtmatige, nog net geen luchtzoenen volgden. Nu zou er wel een opmerking komen over de twee racefietsen die eveneens gepoetst en gepolijst aan de muur hangen. Correct. Helemaal gelijk en uitermate voorspelbaar. Bert-Jan bekijkt het tafereel met een nauwelijks te bespeuren glimlach. In afwachting van nog wat kritische opmerkingen staart hij uit het raam. Die niet komen. Na meer dan dertig jaar afkeuring van mijn inrichting lijkt Mia eindelijk de nutteloosheid van deze exercities in te zien. “Staat een flinke camper voor je deur geparkeerd, broertje.” “Ja, hij is wat aan de forse kant. Zeven meter tachtig lang om precies te zijn.” “Is die van jou?” “Yep.” Ik had hem wel van mijn plannen verteld, maar details over het voortuig had ik 'm niet gegeven. “Dat meen je niet dat meen je niet dat meen je niet.” Mia's stem doet de oplopende toonladder en crescendo. “Dat meen ik wel. Dat is mijn mobiele huis voor de komende paar weken. Of maanden.” “Je bent toch wel voor de kerst terug?” Zover heb ik niet vooruit gepland. Geen moment bij me opgekomen. En. De traditie was dat we eerste kerstdag bij onze ouders aten. Waar ik het me sinds een groot aantal jaren op me heb genomen om met de hulp van een of meer kleinkinderen te koken. Altijd behoorlijk uitpakken met een simpel gerecht er naast voor pa, die aanhanger van de “wat de boer niet kent, eet-ie niet” doctrine is. “Ik denk het wel.” Leek me beter om haar maar gerust te stellen dan een overbodige discussie aan te gaan. Eerlijk gezegd: ik weet het niet en het kon me op dat moment, en nu trouwens ook nog niet V 1.2.9
42
geen biet schelen. Nadat ik de koop-huur constructie heb uitgelegd, de verdediging van het waarom hiervan heb uitgelegd en over de verbruikscijfers gelogen heb, keert de relatieve rust weer. Ondanks de toegenomen liquiditeit is de jarenlange bestaande mening dat ik mijn geld niet onverantwoord moet verbrassen niet afgenomen. Zuinig zijn. Zuinig blijven. De handtekeningen werden gezet, de wijn geschonken, de camper bezichtigd. Mia kijkt bewonderend door het interieur en probeert dat te verbergen achter de zoveelste kritische vraag en of ik wel zeker weet dat ik er met kerstmis ben. Het regent vanochtend nog steeds, maar niet met de uitbundigheid van gisteravond. Een grote plas heeft zich geposteerd onder de afstap van de deur. Ik heb me door de jongeman van de sportzaak waar ik wandel- en veiligheidszaken aanschafte me laten overhalen tot de aankoop van een paar overdreven waterdichte wandellaarzen. Ik waad door de plas en nu weet ik niet waarom dat nou zo nodig moet. Ik heb geen doel hierbuiten. En het regent. En het is somber en donker. En de bergtoppen die ik wil gaan bewandelen verstoppen zich in mat grijze nevel. Boek, pasta lunch, spelletjes patience op de computer. Het is wonderlijk dat meer dan veertig jaar oude technologie van de personal computer ons niet verder brengt dan een veredelde typemachine en een spelletje patience. Als ik bereik had gehad, was er nog iets met internet en email te doen geweest. Ik kan naar het dorp rijden om dat te regelen, maar laat de dag verglijden in boek, bier en borrel. De schotelverbinding is verre van optimaal. De enige tent en de andere camper doet vermoeden dat de kantine geen plaats met inspirerend gezelschap zal zijn. De dag verglijdt en ik met haar. Regen en storm vinden een mogelijkheid om te intensiveren. Bier en brew nodigen Bachhus uit naar mij in Morpheus armen te zenden. Naast het mysterie van de autofacturen was er nog die van de envelop met sleutels. Een jarenoude met vette vingers besmette envelop die in het stapeltje “belangrijke” papieren lag bevatte drie sleutels. Een gewone “voordeur”sleutel, een pensllot variant en kleiner exemplaar. Zoals van een brievenbus of een goedkoop fietsslot. We probeerden ze op alle sloten in en rond het huis. Keken bij de garagehouder ernaast. Niets paste. De sleutels waren behept met een onberedeneerde uitstraling van importantie. Waardoor ze vooralsnog de weg naar de vuilnisbak bespaard bleven. Het is vroeg. De zon wekt de indruk achter de bergen al zijn werk te doen en trekt amberen lijnen over de ultramarijne lucht. Te koud om buiten mijn gebakken ei te eten. Vandaag hiken. Wandelen V 1.2.9
43
dus met een moeilijkheidsgraad. Dwars tegen mijn natuur in, heb ik me voorbereid. Veel sites gelezen over dit soort avonturen in Schotland, routes, veiligheid, benodigdheden. Dat heeft niet alleen de schoenen waar ik gisteravond zo dankbaar voor was opgeleverd, maar ook een donzen jack met capuchon, handschoenen, aluminium folie deken, kompas, fluitje, zaklantaarn en een rugzak waar ik eigenlijk niet mee gezien wil worden. Dat ik hier bijna niemand zal tegenkomen, en als dat wel het geval is, hij of zij er net zo dwaas uitziet als ik, is een gedachte die geruststelt. Ik meld mijn plan om de “Lost Valley” te bewandelen in het kantoor van de camping. De weersverwachtingen zijn goed, meldt het pezige meisje. Maar je weet hier maar nooit. Het weer trekt zich niets aan van de geboden van de meteorologische instituten. Ze reutelt een checklist af met wat ik allemaal bij me zou moeten hebben. Ik krijg haar goedkeuring en een paar stafkaarten als ik alles bevestigend heb beantwoord. Ze is een kennelijk ervaren klimmer en hiker. Eten? Drinken, energierepen? Ja. Eerste hulp doosje? Ja. En zes keer fluiten of zes keer met de zaklamp knipperen in geval van nood. Langzaam, ja? Ik weet het. Ik heb me goed ingelezen. Op weg. Eerst een forse kilometer, of een kleine mijl naar de ingang van de vallei. Glencoe is volgens velen niet alleen een van de mooiste gebieden in Schotland, het is ook waar het “Massacre of Glencoe” plaatsgreep in 1692. De Campbell's vermoorden 's nachts achtendertig man van de MacDonald's die gastvrij ontvangen waren in het dorp. Nog eens veertig vrouwen en kinderen kwamen om toen hun huizen in brand gestoken werden. Een en ander had te maken met de Jacobijnse opstand. En het had nogal wat politieke gevolgen. Het zou voor eeuwen voor een verstoorde relatie zorgen tussen de beide clans. Het is bij lange na, in aantallen niet het bloedigste tafereel dat zich in dit land heeft afgespeeld. Het vooropgezette karakter van deze lafhartige daad maakt het wel tot een van de beruchtste episodes uit de Schotse geschiedenis. De vallei is goed te begaan. Een prettig pad dat gestaag omhoog loopt. Vals plat zou het in de wielrennerij genoemd worden. Het geluid van de autoweg maakt plaats voor dat van de bries en diverse vogelsoorten. Hoewel dat laatste maar een aanname is, mijn kennis schiet hier te kort. Links en rechts; heuvels, bergen wellicht, die niet uitermate indrukwekkend zijn. Ik laat het tempo wat zakken en dwing mijzelf tot genieten van deze omgeving. Dit is natuur. Chaotisch, ongepland en ongecultiveerd. Waterstromen hebben diepe voren getrokken. De kiezels daarin zijn schoon gewassen door de buien van gisteren en de dag ervoor. Ze glimmen. Het pad wordt hier en daar onderbroken door een vers stroompje. Forse sprongen zijn vereist om droogvoets door te gaan. In Nederland had er vast een buis gelegen om het water onder een pad te leiden. De dode takken en V 1.2.9
44
bomen waren ongetwijfeld weggehaald en er waren tractorsporen de getuigen van menselijk inbreken geweest. Elke kilometer zou er een goed onderhouden bankje staan. Ik ben al lang geleden gestopt met discussies aan te gaan dat natuur in Nederland niet bestaat en het slechts een variatie is op cultuurgrond. Een pleit dat ik nooit kan winnen. Bijna iedereen doneert kennelijk aan Natuurmonumenten. Hier geen bankjes. Hier legt de natuur een steen nabij, naast of op 't pad. Vaak in een prettige maat om op te zitten. En dat doe ik. Boterham. Slok sportdrank. Staren naar de tegenoverliggende berg met vijftig tinten van alles. Struiken ritselen, wolken passeren op weg naar een onzekere bestemming en bedekken de weldadige zon. Er moeten vogels zijn. Gepiep en gekweel doet hun aanwezigheid vermoeden. Zien doe ik ze niet. In de verte waaieren grijze wolken in buien. Maar het is in de verte. Het inmiddels paadje geworden pad wordt steiler. Hoewel ongetraind, gaat het lopen me goed af. De verwachting was dat het zwaarder zou zijn. Het einde van de vallei. Voor een berg, links een berg, rechts een berg. Tussen de drie, lager gelegen doorgangen. Maar nog altijd klimmen. Op intuïtie kies ik voor de rechter. Ik check mijn kompas en de stafkaart. Omdat ik nooit padvinder ben geweest, voel ik een zekere mate van trots. Ik weet waar ik ben. Ongeveer. En ik weet waar ik naar toe ga. Ongeveer. Terwijl ik in de Bijenkorf nog kan verdwalen. Er is een spoor nagelaten door andere wandelaars. Het rustiek wandelen is niet meer, ik spring, glij over stenen, moet omlopen omdat er een poeltje staat. Het spoor splitst en rechterafslag voert de berg op. De klim is steiler, obstakels zijn er minder. Eens kijken hoe ver ik kom. Ik kom ver. Ik bereik de top. Er is nog hoger een deel, daar kan ik alleen maar naar toe over een smalle rand. Uitzicht over twee valleien. Ik besluit dat ik te laf ben om over die rand te lopen en er is niemand in de buurt die me dat kwalijk gaat nemen. Of me dat überhaupt geïnteresseert. Ergens in de vierhonderdduizend jaar dat dit gebergte hier ligt heeft de natuur besloten om me van een aangename zitsteen te voorzien. Ik zet mijn rugzak op de grond en nu voel ik mijn benen en mijn rug. Pijn. De behoefte om te gaan liggen. Daar heeft de natuur niet in voorzien. Tijd lijkt hier geen enkele betekenis meer te hebben. Ik laat het horloge onder het elastiek van m'n mouw. Als tijd er is, wil ik het niet weten. Bergen zouden volgens oude wijsheden goede plekken zijn om te mediteren. Of boeken te schrijven. Een gevoel van dichter bij god te zijn. Of het universum. De combinatie van het weidse uitzicht en de totale eenzaamheid geeft een ervaring van verhevenheid. Bijna heilig. Het weidse uitzicht vanuit mijn appartement in Zuid betekent dat de overburen tweehonderd meter V 1.2.9
45
verder zijn. Hoe zouden mijn kruiden het in de balkonbakken doen? Hier is de wind. Daar altijd het geluid van kinderstemmen op het pleintje dat nog niet weet of het eigenlijk een plantsoen wil zijn. Het gerinkel van een trambel en het gebonk van de te zware motorfiets van een van de buren. Hier geen grasmaaiers van de plantsoenendienst. Geen bouwvakkers die een aanpalend appartement verbouwen. Geen vuilniswagen die de containers komt legen. Geritsel en eenzaamheid. Ga ik de rest van mijn leven boven op een berg zitten? In theorie zou het kunnen. Ik zet de camper er zo dicht mogelijk bij. Loop 's ochtends de berg op. Ga erop zitten. Lunch. Daal af. En doe de volgende morgen hetzelfde. Ik kan een optie op Groundhog Day nemen. Ik ben hier nu. Wat? Anderhalve week? Twee weken? Op zoek naar de vraag wat ik met het laatste stuk van mijn leven ga doen. Goed, ik ben net zestig, dus in principe, zeker afgezet tegen de genetica van mijn ouders zit er nog wel twintig of vijfentwintig jaar in. Met het bereiken van de zestig is er wel een gevoel van eindigheid gekomen. Of het gevoel van onsterfelijkheid is verdwenen. Hoewel dat laatste meer op ontkenning dan op realiteit berust. De grootse ambities zijn verdampt. Ze waren er. Covers maken voor Time magazine. Reclame- en designprijzen winnen. De sleet is erop gekomen na dertig jaar ontwerpen. Ik ben ouderwets geworden. De jeugd heeft me links en rechts ingehaald. En de routine heeft het overgenomen van de echte creativiteit. Ik trek vaker een la uit mijn arsenaal open, dan dat ik mijn hersen pijnig over de volgende baanbrekende oplossing. Bert-Jan is al gestopt mijn zijn werk, heeft zichzelf vervroegd gepensioneerd en gaat in de tuin werken. Mia heeft de bouwplannen al klaar voor een serre. Ik wil geen tuin, noch een serre. Nou ja het laatste misschien wel, maar het is slechts een bijzaak. Het hoeft niet allemaal meer groots en meeslepend te zijn. Maar wel grootser en meeslepender dan een vervroegd pensioen en een glazen aanbouw. Waarom doe ik mezelf dit aan? Waarom kan ik niet tevreden zijn met de eenvoudige oplossing? Ga wonen in Maastricht. Ga tekenen. Maak het niet moeilijker dan dat. Het laat het onbevredigende gevoel dat er meer moet zijn. Meer moet kunnen. Uit het niets; gebulder van straalmotoren. Onder me. Onder me jagen twee RAF straaljagers door de vallei. Ik weet net genoeg van vliegtuigen om er Hawker Hawks's in te herkennen. Een full-speed low-level pass. Met een sierlijke bocht verdwijnen ze in de doorgang tussen de berg naast mij. Een antwoord op mijn melancholische gemijmer. Het universum. Of god. Maar in ieder geval schudt het me wakker. Dit was op zijn minst groots. Deze gasten, in opperste concentratie hebben plezier. Doen iets wat maar weinigen gegund is. Een nieuwe serre is ook niet iedereen gegund, maar V 1.2.9
46
groots en meeslepend zal zo'n ding nooit worden. Over het waarom moet ik me dus geen zorgen maken. Het zit in mijn dwarsliggende genetica of er er zal wel een hemellichaam conjunct in m'n maan hebben gestaan toen ik geboren werd. Voor het waarom ben ik hier niet gekomen. Ik ben gekomen voor het wat. De zoektocht heeft onbevredigend weinig opgeleverd tot nu toe. Ik kom eigenlijk niet veel verder dan dat ik iets nieuws, iets anders wil. Het opzetten van een echt designbureau, waar ik de oude mentor ben tussen een zooitje ongeregelde, maar wel geïnspireerde mensen is eigenlijk zo'n afwezige gedachte dat ik die van het lijstje kan schrappen. In Maastricht gaan wonen is een randvoorwaarde. Leuk, maar gaat mijn leven niet wezenlijk veranderen. Ik hou van die stad, van de mensen, van het omliggende glooiende landschap. Met hun bergen. Tekenen doe ik sowieso wel. Niet zo vaak als ik zou willen. Dat is het creëren van een discipline, daar heeft de erfenis niets mee te maken. En waarom denk ik dat het antwoord in dit land ligt? Op deze reis te vinden is? Een idyllisch najagen van een ideaal? Op twee-hoog in Amsterdam-Zuid was ik waarschijnlijk net zo ver geweest met deze gedachtenstroom als dat ik nu ben. Dit is een volkomen nutteloze excercitie. Die tot niets leidt. Ik kan dit maar beter tot een toeristische trip verheffen en alle verheven doelen oorspoelen. In een rustig tempo naar John O'Groats rijden. Toerist spelen. Op de uiterste noordpunt van Schotland een half uur naar de zee staren en via Newcastle terug naar huis. Als het weer een weerspiegeling van mijn gemoedsrust is, dan heb ik donkere wolken gecreëerd. Die zich openen. Tijd om de regenbroek aan te trekken heb ik niet. Het jack en de laarzen houden gelukkig iets tegen. Nergens kan ik schuilen. De wind wakkert aan. God draait de dimmer laag. Ik moet beschutting zoeken. De wind staat exact parallel aan de bergkam. Er is dus geen kant die meer bescherming biedt dan de andere. Ik moet naar beneden. Daar moet het in ieder geval beter zijn dan boven. Het spoor dat me hier naar toe gevoerd heeft is pal tegen de storm in. Regendruppels worden als naalden op me afgevuurd. Mijn zicht wordt vertroebelt door de waterdruppels op mijn bril.Ik probeer het zonder, maar zie geen details meer. Ik misstap op een steen, val en glij een paar meter naar beneden. Dit heeft geen zin. Capuchon over mijn hoofd. Rug tegen de wind. Blijven zitten. De waterdichtheid van het jack is niet zo goed als de verkoper beweerde. Ik voel de eerste druppels mijn onderbroek inlopen. Angst. Ik ben er nooit zo goed in geweest. Net als wat-maar-dan scenario's.. Nu ik dat hompje lichaam ben op de zijkant van een berg, kilometers verwijderd van het eerste menselijke contact, komen beiden. Wat-als de regen en storm niet stoppen? Wat-als ik van de berg afgespoeld wordt? Wat-als ik hier de nacht moet doorbrengen? Ja, ik ben bang. Pas als volgend seizoen het wandelen weer begint zullen de eersten die de berg bezoeken mijn versteende en door knaagdieren V 1.2.9
47
aangevreten karkas vinden. De enige opbeurende gedachte is dat Mia haar gelijk gaat claimen; “ik heb het je toch gezegd da het een volslagen idioot plan was?” Ik hoop niet dat ze aan mijn kist spreekt. Mijn instinct zegt me: “Ren zo snel mogelijk van deze klere-berg af.” Mijn ratio vertelt me dat het beter is om te blijven zitten. Ik gehoorzaam de laatste. Na tien minuten, half uur, uur? Gaat de storm een andere vallei pesten. De regen veranderd in drup. Voor het eerst vandaag kijk ik op mijn horloge. Dertien minuten voor vier. Ik heb dus nog een paar uur daglicht. Pff. Goed. Ik hoef dus niet als aangevreten versteend lijk gevonden te worden. Wat niet goed is, is dat ik van een steil stukje afgedonderd ben. Omhoog naar het spoor waarop ik gekomen ben gaat niet lukken. Naar beneden, waar het weer wat vlakker wordt is een uitermate enge expeditie. Op mijn zeiknatte reet laat ik me wat naar beneden glijden. Rustig. Haarspeldbochten op wegen in de bergen zijn er om de stijgings- of dalingshoek te verminderen. De tactiek die ik ga toepassen om de komende dertig meter naar beneden te overbruggen. Door gras of wat voor soort begroeiing dan ook heb ik meer grip. Moet lukken. Ik schat dat ik zes haarspelden moet maken. Heel erg rustig. Het werkt. Ik bereik de gefingeerde haarspeld nummer een. Naar nummer twee gaat makkelijker. Drie. Nog een meter of dertig, misschien vijftig naar het vlakkere deel. Een grote kei die ik als keerpunt kan gebruiken. Elk keerpunt vereist een overstap. Een moment van onbalans. De truc is om op het onderste been te landen. Een hand tegen de berg. So far, so good. De kei ligt los. Ik val. Blijf met mijn been achter begroeiing hangen, waardoor ik op mijn buik, met mijn hoofd naar beneden de berg af glij. Ik draai me op mij zij om te voorkomen dat mijn hoofd iets gaat raken. Dit lumineuze plan doet me rollen. Ik schiet over het vlakke deel heel. Raak obstakels met lichaamsdelen. Mijn bril. Ik pak mijn bril van mijn hoofd. Ik wil niet gevonden worden met een door glas verminkt gezicht. In mijn rugzak kraken en breken er zaken. Hoe zullen Gwen en Max horen dat ik er niet meer ben? Licht, donker, licht, donker. Wanneer stopt 't. In een flits zie ik hoeveel helling er nog te gaan is. Bij elke omwenteling raak ik wel iets. Een kei, een tak, prikkende begroeiing. Distels. Ik probeer met mijn handen het rollen af te remmen. Auw. Weer een steen. Mijn hoofd. Mijn ribben. Het wordt zwart. Er is een sereniteit. Zou dood zo aanvoelen? Voel je nog iets als je dood bent? Ik lig stil. Regen op mijn wangen. Kramp in mijn hand. Die de bril omklemt. Ik kom overeind, ga zitten. Mijn nek. Aj, mijn nek. Behoefte aan een sigaret. Ik rook al iets meer dan vier jaar niet meer. En een whisky. Ik inspecteer mijn rugzakje. M'n waterflessen zijn gescheurd. Boterhammen geplet. Glas van de zaklamp gebroken. Druppels bloed vallen op mijn jack. Als ik aan mijn voorhoofd voel is mijn hand rood. En druipt. Uit de restanten van het EHBOV 1.2.9
48
doosje haal ik gaas en probeer zo goed als zo kwaad mogelijk een gaas op de vermoedelijke plek te plakken. Elk nadeel hep ze voordeel, zei de grote Cruijff. De gang naar de vallei lijkt nu redelijk makkelijk. Ondanks alles wat ik op weg hier naartoe geraakt moet hebben voel ik nog niets. Tot ik op sta. Mijn mond is droog. Mijn handen trillen. Alles rilt. De pijn begint nu langzaam manifest te worden. Mijn voorhoofd. Mijn ribben, mijn heupen en vooral mijn linkerscheenbeen. Soms glijdend op mijn kont bereik ik de vallei. Korte stukjes lopend, zittend, rustend kom ik bij de weg. Een zwijgende bestelwagenchauffeur pikt me op en zet me af bij de camping. “Mijn god, wat is er met jou gebeurd?” vraagt Shelley, de klimster, als ik me op het kantoor meldt. Ik doe een verkort relaas. “Wandelen kan zo gevaarlijk zijn. Het gebeurt hier echt teveel. Maar ik verdien er leuk aan.” “Huh.” “Ik werk ook bij het rescue team. Dus ik haal af en toe dombo's als jij hier uit de bergen. Niet dat jij een dombo bent, hoor. Je was behoorlijk goed voorbereid. Mijn god, je hebt geen idee wat we hier mee maken. Je hebt mazzel gehad. En dat meen ik. Voelt misschien nu niet zo. Je hebt alle geluk van de wereld gehad. Als je nu op die berg met een gebroken been gelegen…” “Laat maar.” “En de wolven komen.” “Wolven. Echt?” “Grapje.” M'n gezicht en handen worden schoon gemaakt. Ze plakt een pleister op mijn voorhoofd. “Geef me je sleutels van je camper. Dan haal ik droge kleren voor je. Wat jij nodig hebt is een heet bad.” Ze neemt me mee naar een hut achter het kantoor en wijst me de badkamer met een ligbad. Als ik me net in het hete water heb laten zakken. Wat een weldaad. Wordt er geklopt. “Vind je het erg?” “Ik vind helemaal niets erg op dit moment.” Ze komt binnen met de kleren, een glas en een fles Oban uit de camper. Ik lig hier dus wel in mijn blote piemel in het lichtroze gekleurde water. Mijn scheenbeen bloedt. Ze pakt een fles, gooit die in bad, roert met haar hand in het water tot het schuim de aanblik wat meer decent maakt. De whisky wordt ingeschonken. Ze neemt er zelf ook een. Uit een waterglas. Uit het medicijnkastje. Ze gaat op de rand van het bad zitten. “Vind je het erg als ik…” “Ik vind het erg prettig zelfs. Ga je gang.” V 1.2.9
49
Ze draait de heet waterkraan een klein stukje open. “De eigenaar vindt dit vast niet leuk, Maar die is een paar dagen weg. Nu ben ik de baas. Nieuw gas is al besteld. Ben je bang geweest?” Onder elke omstandigheid had ik met een macho of beschaamd nee gezegd. “Ja en dat was een vreemde sensatie.” “Verklaar.” “Hmm. Ik heb een paar auto-ongelukken gehad… of bijna ongelukken. En dat is split second. Als ik nu verkeerd gok ben ik dood. Ineens. Hier was 't: ik lig hier met een gebroken been. Ik verhonger. Hoe gaan mijn kinderen dit horen? Wanneer wordt mijn lijk gevonden?” “Of wordt door de wolven opgegeten.” Ze grijnst. Breed. “Nou ja, eigenlijk. Precies dat.” “De les?” “Ik wil nog niet dood.” Shelley is even van haar stuk gebracht. “Ik had verwacht. Ik had gehoopt. Dat je zou zeggen, dat je nooit meer alleen ging wandelen. We willen toch geen van allen dood?” Ze laat me. Brengt me naar de camper als mijn vingers rimpelig zijn geworden. Lopen gaat niet lekker. We drinken whisky's. Ze laat me Arnica pillen slikken tegen de blauwe plekken. Geeft me pijnstillers. Smeersels. Ze vertelt over haar leven als ski-instructeur in Steamboat Springs, Colorado in de winter en klimmer hier in Glencoe in de zomer. Een goed leven. “En hierna? Als ik te oud wordt? Ik zie wel. Dit is op mijn pad gekomen. Er komt wel weer iets.” In bed stappen is een moeizame bezigheid. Pijnstillers en drank sussen me in slaap. Er wordt geklopt. Dat is alweer even geleden. Shelley staat voor de deur met dampende borden gebakken eieren. Met worstjes, bonen en haggis. “Heb je goed geslapen?” “Ik geloof het wel. Meer een soort part-time coma van de whisky.” “Hoe voel je je?” “Goed wel. Stijf, pijnlijk. Maar 't kan rotter.” Ze is volledig thuis. Pakt bestek en placemats uit laatjes. Schenkt jus d'orange in uit mijn koelkast. Zet de radio aan. Die opeens weer werkt. Zet koffie en schuimt melk. “Luister, Dirk.” “Ja ?” “Jij moet de bergen weer in. En dat gaan we regelen.” V 1.2.9
50
“Waarom?” “Als je van je paard afvalt…” “Moet er gelijk weer op?” “Precies. Ik weet niet of je talent hebt. Ik weet niet wat je kan. Maar wat je gisteren gedaan hebt. Het laat mij in ieder geval zien dat je er een kop op heb zitten.” “Ik begrijp niet wat je bedoelt.” “Je weet niet hoeveel mensen we hier van bergen afhalen. Met hypothermie. Met helicopters. Omdat ze het al opgegeven hebben. Of in paniek raken. Niet de juiste beslissingen namen. Niet dat jij dat helemaal goed hebt gedaan. Maar toch. Je scoort beter dan het gemiddelde.” “Wat was dan wel een juiste beslissing? Mijn lichaam voelt niet alsof dat nu precies zo gebeurd is.” “Je vertelde me dat le liever rolde dan op je hoofd te landen. Dat. Dat is switched on gedrag. Jij blijft nadenken terwijl je in een dodelijke situatie zit. En daarom wil ik je nog een keer die berg mee opnemen.” Ik heb geen ambitie om een geslaagde klimmer, hiker of wandelaar te worden. Ik snap het fenomeen, dat als je van je paard of je motorfiets afvalt, je er meteen weer op moet. Maar een berg? Voelde ik gisteren alleen de plekken waar ik iets hards geraakt had, nu is elke spier pijnlijk. “Ik weet het niet. Vandaag zeker niet. Geen idee wanneer ik wel weer fit ben. Dus voorlopig Nee.” “Wacht even.” “Ik geloof niet dat ik nu ergens naar toe ga.” Ze loopt mijn mobile huis uit en komt terug met een spuitbus en een toilettas. “Dit spul herstelt je spieren in no-time.” Ik spuit zo veel mogelijk lichaamsdelen in met het spul in de douchecel en trek met veel moeite m'n broek aan. “Kom hier. En draai je om.” Shelley spuit en wrijft mijn rug in. Vrouwenhanden. Voor zo'n iel meisje zijn ze verdomd stevig. Vrouwenhanden. Ik probeer me te herinneren wanneer ik ze voor het laatst gevoeld heb. Mijn laatste relatie is zo'n drie jaar geleden geëindigd. Geen groot drama. Het was een heerlijke relatie. Heleen kon ook slecht tegen opgehangen racefietsen en motorblokken onder de salontafel. En de werkbank in de achterkamer. En de afwas van drie dagen. Dus reedt ik drie jaar lang elk weekend naar Maastricht, Naar haar stijlvol ingerichte en keurig opgeruimde huis. Maar wanneer Heleen voor 't laatst mijn rug gemasseerd heeft? Ik kan het me oprecht niet meer herinneren. Daarna is er geen enkel contact meer geweest met de andere sekse. Tenminste niet van intieme aard. Niet meer dan grappen maken met de veel te jonge cassiere van Albert Heijn.
V 1.2.9
51
Wieteke. Mevrouw van der Speck. Met C-K. Onze notaris. Haar officiële taak ging niet verder dan een oogje in het zeil houden op ons financiële reilen en zeilen. Of het door haar snelle ontdekking van de Breitner en de bijzondere antieke zilveren theelepeltjes kwam. Of door de onbeholpenheid die Bert-Jan en ik ten toon spreidde als we weer op een onontdenkte deposito-rekening stuitte kwam, ik weet het niet, maar ze deed meer en bemoeide zich met meer dan we uit hoofde van haar functie mochten verwachten. Ze heeft overal verstand van. Kunst, antiek, bankrekeningen en naar uiteindelijk zou blijken auto's. Ze kan citeren uit Jung en Lao-Tze en op die manier zaken relativeren. Ze is lang, slank of naar wens mager te noemen. Een volle bos krullend haar met een kastanje gloed. Altijd in powerdress. Altijd in dezelfde witte blouse. En ik geloof niet dat we haar ooit een keer hetzelfde opzichtige collier hebben zien dragen. Kunst. Design. Een prachtig gezicht. De jaren hebben rimpeltjes getrokken. Haar linker wang wordt ge- of ontsiert door een slecht gehecht litteken veroorzaakt door een auto ongeluk waar ze door de voorruit is gegaan. Een fascinerende vrouw. Die Bert-Jan meer dan fascineert. Het broertje krijgt in haar aanwezigheid zowaar iets flirterigs. Een eigenschap waar ik hem sinds mijn allerjongste jaren nooit op heb kunnen betrappen. In ieder geval hebben we vrijdags, eind van de middag een meeting met Wieteke. In de ouderlijke woning. Op haar kantoor is het uiteraard nog steeds mevrouw van der Speck. Ze lijkt te genieten van ons borreluurtje en ik twijfel ook aan haar “ik ben gelukkig getrouwd” claim. Zeker op de keer wanneer ze tussen tien en elf na een geïmproviseerde maaltijd en enkele flessen Sancerre in haar goed gewassen Mercedes stapt. “Speel je Rummikub?” Ik ben op zich niet zo'n spelletjes-mens. Ook al heb ik het jaren niet gespeeld; ik ben goed in backgammon en Heleen heeft me destijds Rummikub geïntroduceerd. Wat ik, als ik tegen anderen speelde wel goed beheerste, maar tegen de Maastrichtse geliefde heb ik nooit een winstpercentage hoger dan tien procent weten te realiseren. Shelley serveert de volgende koffie en stort de Rummikub stenen uit het toilettasje. Ze is goed. Ik incasseer zware verliezen. Ik wordt beter. Het aantal gewonnen partijen stijgt. Shelley komt uit Minnesota. Een christelijk gehucht. Doet de dingen die ze leuk vind en haar familie afkeurt. Een keer per jaar gaat ze terug. Voor kerstmis. En dan is ze het gezeik weer voor het hele jaar zat. Klinkt bekend. Stenen schuivend brengen we de dag door. Een briefje is opgehangen op de kantoordeur dat ze hier te vinden is. Het leidt niet tot bezoek. We lunchen, we lachen. Drinken koffie, drinken thee. Drinken bier. Aan het eind van de middag. Ik V 1.2.9
52
kook krabscharen uit de vriezer met een pasta. Zij masseert met rug met het spul uit de spuitbus. En verdomd, ik voel me al stukken beter. Het bewegen gaat makkelijker. “Ik wil met je neuken.” Deze vraag-mededeling heb ik niet zien aankomen. Ons samenzijn heeft naast gezelligheid iets heel vertrouwds. Alsof we elkaar eerder zijn tegengekomen. Ze is niet onaantrekkelijk. De schoonheid van de jeugd is niet te verslaan. Haar gespierde dunne armen hebben attractie. Andere delen van haar lichaam zullen dat zeker ook hebben. Na het beëindigen door Heleen van mijn laatste relatie is er geen verlangen meer geweest naar een volgende. Vijf relaties heb ik gehad die betekenisvol genoemd mogen worden. Drie keer ben ik eruit geflikkerd. Twee keer ben ik degene geweest die de knoop heeft doorgehakt. Deze one-nightstand krijg ik in de schoot geworpen. En ik voel niets. Als ik vroeg genoeg begonnen zou zijn, had ze met haar achtentwintig jaar mijn kleindochter kunnen zijn. Hoewel ze er door het voortdurende buitenleven ouder uit ziet. “Ik zei iets.” “Ja. Ik heb je gehoord.” “Waarom zeg je dan niets?” Waarom zeg ik niets? Er zou toch niets mooier moeten zijn voor een oudere man om zo'n lekker jong ding te neuken? Ik kan geen reactie verzinnen. Ze staat op en trekt het houthakkersoverhemd uit. Kleine borsten. Een six-pack buik. Gespierde schouders. Gebruind. Getraind. Alles waar ik op zou kunnen vallen. Prachtig. Hoewel Venus op de schelp van Botticelli voluptueuzer is moet ik daaraan denken. Of Gaia als Venus op de schelp van Dali. Ik zou haar willen tekenen. Als Venus op de schelp, in een Loch in plaats van een weidse zee. Met de berg waar ik van af gedonderd ben op de achtergrond. “Uh. Ga je iets zeggen? Ga je me grijpen? Ik wil dat je met me neukt, godverdomme. Heb je je tong verloren?” Ik probeer naar een afdoende antwoord te zoeken. Tast in mijn brein naar iets van een gegeven waarom er geen gevoelens zijn anders dan de wil om haar te tekenen. Of schilderen. Hoewel ik een paar keer per week masturbeer en dus er nog wel degelijk een interesse in seks is, is er nu geen lust, geen verlangen. “Ben je doof of zo? Ik zei iets.” “Ik heb je gehoord. Ik zit even na te denken.” Ze duwt haar borstjes vooruit, zet haar handen in aar zij. Torent boven me uit. “Seks is niet iets om over na te denken. Seks doe je. Jezus Dirk. Ik geef je nog een kans. Een V 1.2.9
53
minuut.” Ze trekt resoluut haar broek uit. Nog meer spieren. Goddelijke spieren. En ik? Ik zit nog steeds te kijken naar Venus op de schelp. “Jezus, moet ik je m'n kut ook nog laten zien voordat er iets gebeurt? Of m'n anus als je daar meer interesse in hebt? Ben je homo of zo?” Ze draait zich om, trekt haar slip en billen uit elkaar. Vol zicht op geslachtsdeel en poepgat. Ik kan er niet zo snel een schilderij bij verzinnen. Alles staat klaar om na vier jaar weer eens een gezonde portie seks te hebben. Ik heb het gemist. Ik voel aan mijn pik of er iets is dat op een mogelijke erectie, een mogelijke staat van opwinding zou kunnen wijzen. Niets. Mijn zwijgen, maakt haar woedend. Sneller dan ze zich uitgekleed heeft steekt ze zich weer in de kleren. “Klootzak. Zo'n cadeau. En je wil er niets van weten. Ik wil dat je nu oprot. NU! En laat de verdomde rekening maar zitten. Godverdomme. Eikel. Nu weg wezen. Van m'n terrein af.” “Ik heb te veel gedronken om legaal te kunnen…” “Mij, een rotzorg. Je vertrekt. Nu.” Ze veegt de Rummikub stenen in de toilettas. Samen met de spuitbus. Pakt haar jas en knalt de deur dicht. “Tien minuten. Tien minuten en je bent weg. Of anders.” Het laatste klinkt dusdanig dreigend, dat ik het serieus neem. Een klimster. Een mes? Het jachtgeweer van haar baas? Ik zoek en vind de sleutel. Sluit de deur af, verricht de handelingen die vertrek mogelijk maken en start de motor. Ik rij naar het dorp, vind een parkeerplaats. Waarom heb ik dit zo gedaan? Ik kan geen antwoord vinden. Hoe zeer ik ook in mijn gedachten wroet. Spierpijn en drank. Bedtijd. Et wordt geklopt. Net als ik onder een iets te hete douche sta. Nog een keer. Heel dwingend. Badjas. Twee politie-agenten. Engels beleefd: “Sorry Sir, waarom heeft u achterop; Pas op. Dronken Chauffeur staan, enzo?” Ik kijk ze niets begrijpend aan, En dat “Enzo” boezemt ook geen vertrouwen in. Ik vraag ze een moment te hebben en trek wat meer aan dan alleen de badjas. Achterop de auto is de tekst gespoten “Beware. Drunk Driver & and Dangereous Pedophile.” In diep rood met druipers. V 1.2.9
54
Ik geef ze een zeer schetsmatige samenvatting van de gebeurtenissen van gisteravond. Zonder al teveel details en de veronderstelling dat het meisje mij dit kunstje geflikt moet hebben. Ik realiseer me dat het verhaal een grote mate van ongeloofwaardigheid moet hebben, maar ze slikken het. Papieren en serienummer van de wagen worden gecontroleerd. “Geen MacDonald. Uw naam. Mensen zijn hier voor minder vermoord.” Ik begrijp de historische context. Een van de agenten heeft een neef. Die kan het er wel af polijsten. Dus breng ik een groot deel van de dag door in een kroeg met koffie, sheperd's pie en een wi-fi verbinding. Tussen alle rommelemail is er een van Bert-Jan. Bel me. Moet je even spreken. Hoop dat je het naar je zin hebt. Groet. BJ.
Ik krijg hem niet te pakken. Niet mobiel. Niet vast. Niet op Skype. Niet op Facebook. Dat laatste had ik ook niet verwacht. Z'n eerste en laatste post dateren van drie jaar geleden. Het polijstwerk is redelijk gelukt. De tekst is weg. Het wit is wat matter geworden. Een wat vlekkerige roze gloed. Op weg naar Fort William. Ik wil een bed and breakfast met een ligbad en heel veel heet water om mijn spieren in te weken.
V 1.2.9
55
Bekijk de kaart Schotland. De schepper een mes door het land heeft gehaald. Wellicht met de bedoeling om het nutteloze noorden te verwijderen. Waarschijnlijk ging de telefoon of piepte de magnetron, want de snee zit er, maar het noordelijk deel is niet opgegeten. Die lijn loopt van Oban naar Inverness en wordt door een viertal grote Loch's, waarvan Loch Ness de meest legendarische is, met water gevuld. Fort William, mijn reisdoel vandaag, was een havenstad geweest mocht de schepster haar plan hebben doorgezet. De A82 volgt de breuklijn en is nagenoeg recht. Het spaart mijn pijnlijke armen. De episode van gisteren zit me dwars. Het is nooit mijn bedoeling geweest om Shelley kwaad te maken. Mijn reactie is tegen alle natuurwetten van menselijke voortplanting en het oefenen daarvoor in gegaan. En ik begrijp mezelf niet. Faalangst? Zeikerigheid? Mijn hormonen zijn kennelijk na vier jaar abstinentie in een comateuze toestand geraakt. Ik kon oprecht de interesse niet opbrengen. Maar ik had het toch op zijn minst moeten kunnen opbrengen om het uit beleefdheid plichtmatig af te werken? Het was geen straf geweest. We hadden samen lekker kunnen slapen en ontwaken. Ik weet nog weinig van mezelf. En daar heb ik dan deze leeftijd voor moeten bereiken? De eerste bed & breakfast met ligbad en angstig steile oprit is snel gevonden. Lopen of fietsen naar het stadje is nog geen optie. Mijn gastvrouw belt een taxi. Jack, rugzak en jeans zijn in de rol van de berg ernstiger beschadigd dan mijn spieren. Over hernieuwde aanschaf van de andere wandelaars attributen die het ongeluk niet in goede orde hebben overleefd twijfel ik nog. Ik kan de Ben Nevis, de hoogste piek van het Konninkrijk, zien. Ik zie mijzelf niet in de komende paar dagen daar op wandelen. Na het shoppen: koffie en taart. Onhandig check ik mijn telefoon waardoor ik met een keurig boogje het lepeltje bij de koffie lanceer die midden in het gangpad van dit theehuis terechtkomt. Ik heb 'm bijna te pakken als er een zwarte pump met rode zool opstapt. Een fraaie kuit. Vanuit deze genant onhandige positie kijk ik omhoog, me tegelijkertijd realiserend dat dit tegen alle geldende fatsoensnormen ingaat. Ik mompel wat excuses als ik snel overeind kom en zie dan een bekend gezicht. Eerder gezien of lijkt deze dame op iemand die ik ken? Als de context van de vertrouwde omgeving ontbreekt, werkt mijn geheugen op het vlak van gezichtsherkenning minder goed. Waardoor ik al meerdere keren beschuldigd ben van “arrogant voorbij lopen' door bekenden. Ze gaat tegenover me zitten en buigt zich naar me toe. De munt valt. Het is de eigenaress van het restaurant uit Oban; Jocelyn. V 1.2.9
56
“Jij bent net de man die ik nodig heb. Drink je koffie. Eet je taart. Daarna ga je naar buiten, rechtsaf, eerste straatje links en daar staat een lichtgrijze Mercedes. Daar kan je me vinden.” “Maar?” “Ik kan hier even niet praten, ik leg het je zo wel uit. Doe maar rustig aan.” En ze is weg. Naar deze vrouw luister je. Het is geen vraag. Het is een opdracht gegeven met charisma. Vriendelijk, maar zeer, zeer dwingend. Het soort vrouwen waar je multi-nationals mee runt. Goh, Jocelyn. Sinds de eerste dat ik haar zag had ik al een zwak plekje voor haar ontwikkeld. Nooit verwacht die nog eens terug te zien zonder een eigen inspanning. Eerst Bert-Jan bellen. Die nu wel meteen opneemt. “Ha Dirk, hoe istie?” “Ja goed, van een berg afgevallen, maar dat heeft geen blijvend letsel op geleverd. Verder lekker.” “Goed, goed om te horen. Hoe is 't weer daar?” “Nu gaat het wel weer, beetje regen. De laatste paar dagen waren minder. Maar ik moest je bellen. 't Klonk nogal dringend.” “Ik zit in de problemen. En ik moet even tegen iemand aan lullen, Jij kan me daar vandaan toch ook niet helpen.” “Vertel.” “Goed. Ik heb een auto gekocht. En nu beschuldigt Mia me van diefstal.” “Sorry hoor, maar dit volg ik even niet. Heb je een gestolen auto gekocht?” “Nee, nee kerel. Ik heb een nieuwe auto gekocht. Voor mezelf. Maar Mia vindt dat ik nu geld wederrechtelijk onttrokken heb uit het gemeenschappelijk kapitaal en ze heeft aangifte van diefstal gedaan.” “Christus te paard. Heftig. Maar jou kennende gaat dat over een betrekkelijk marginaal bedrag. Zo duur is een Nissan Almere toch niet.” “Almera. Nee, ik heb een Jag gekocht.” “Tweedehands of nieuw?” “Een nieuwe.” Tachtigduizend, schat ik. Ik zwijg. Nu wil ik de rest horen. Dit is niet de zuinige berekenende BertJan die ik ken. Maar het zal wel meevallen, vermoed ik. Mia zal dit drama wel groter hebben gemaakt dan het echt is. “F-Type.” Tonnetje vermoed ik. Ik verslik me in m'n koffie. Dit is echt te grappig. V 1.2.9
57
“V8 Supercharged.” Anderhalve ton. “All wheel drive.” Hier laat m'n inschattingsvermogen me in de steek. Ik moet mijn lachen onderdrukken. Mijn broertje, de vleesgeworden zuinigheid. De boekhouder. Gaat helemaal uit zijn dak en koopt een extravagante sportwagen. Ongetwijfeld in metalic rood. “Playboy, Jezus BJ, geweldig, gefeliciteerd. Nog een beetje in het optie bakje gegraaid?” “Alles, full options. Metallic rood, twintig inch wielen, enzovoorts.” “Dus? Twee ton?” “Net iets er overheen.” “Dus. Als ik het goed begrijp heb je twee ton uitgegeven. Ik ben jaloers. Je hebt twee ton uitgegeven en nu beschuldigt je vrouwtje er van dat zonder overleg dit uit de gemeenschappelijk pot gejat hebt?” “Zo, ongeveer. Dat ik een ton ontvreemd heb.” “Want je had het niet van te voren overlegd. Wat ik snap, anders dat had de führer haar veto uitgesproken.” “Het is nog wel steeds mijn vrouw.” “Sorry. Uhm. Ik denk dat je twee opties hebt. Je annuleert de aankoop en krijgt je geld terug van de dealer.” “Ik heb 'm al.” “Er zit toch een forse levertijd op die dingen?” “Nah, ja, wat fooi heeft het proces bespoedigd.” Niet alleen heeft mijn broer zich getransformeerd tot playboy. Hij is een corrumperende playboy geworden. “Ok, terugbrengen is dus geen optie meer?” “Nee, het ligt wat ingewikkeld, maar dat gaat niet meer lukken.” “OoooKeeee. Ik weet niet hoe de wetgeving met gemeenschap van goederen in elkaar steekt, maar ik denk dat je op z'n minst met een advocaat moet praten. Een goeie. Liefst een hele gemene ook.” “Daar heb ik ook al zo'n beetje gedacht, maar ik weet niet zo snel, waar ik er een kan vinden, die in dit soort dingen gespecialiseerd is.” “Bel Wieteke, die heeft vast eerder met dit soort zaken te maken gehad. En die kent alles en iedereen.” “Goede suggestie, Dirk. Maar Mia houdt mijn telefoon in de gaten. Kijkt naar de nummers enzo.” Hij klinkt echt paniekerig. V 1.2.9
58
“Huh, je gaat naar de Kijkshop of de Blokker en dan koop je een prepaid telefoon van twee tienjes. En een andere SIM-kaart. Probleem opgelost.” “Wow, bedankt, kerel. Dat ga ik doen.” “Doe Wieteke de groeten. Maar ik moet gaan. Ik heb een afspraak. Succes. Ik hoop dat de schade beperkt blijft. En oh, laat al het geld wat er nog aan zit te komen bevriezen in een depot bij Wieteke. Ik moet gaan. Sorry.” “Zal ik doen. Ontzettend bedankt. Goeie reis verder. En veel plezier.” In het aangeduide straatje staat de zilvergrijze E-klasse Mercedes. Ik hoor de deuren openspringen. Ze heeft me kennelijk in de achteruitkijkspiegel zien aan komen strompelen. “Wat is er met jou gebeurd?” vraagt ze als ik me moeizaam in de passagiersstoel laat zakken. “Van een berg afgerold.” “Oudere mannen zouden hun beperkingen eens moeten leren kennen.” Ze start en we rijden weg. “Je vraagt je ongetwijfeld af waarom we spionage film spelen? Ik zal het je uitleggen. Dit is net zo'n dorp als Oban. Iedereen kent iedereen en ik wil niet dat jij met mij gezien wordt, want dan gaat het gerucht ogenblikkelijk rond. Ik ben bezig een restaurant hier te kopen. En elke keer als ik er eet is het fantastisch. Maar ik vermoed dat dat niet hun gebruikelijke niveau is. En daarvoor heb ik jou nodig.” “Als … een soort mystery-guest?” “Exact. Daarvoor had ik een bevriend Amerikaans echtpaar geregeld, die het nodige van eten weet. Zij is hier al en hij zou vandaag komen. Hij golft in het zuiden en speelt opeens beter dan hij ooit in zijn leven gedaan heeft. Normaal gesproken komt hij nooit verder dan de eerste voorronde. Nu zit hij bij de laatste zestien of acht of zoiets. Dat mag je zo'n man niet afpakken. Hoe dan ook, jij gaat morgen uit eten als de echtgenoot. Je gaat genieten. Ook al is het eten niet goed, die vrouw, Chennah, is echt lachen. Je hoeft niet te praten, dat doet zij wel. Goed?” Het verbaast me dat er nog iets vragends achter deze zin aankomt, de rest klonk als een mededeling. Weigeren is absoluut geen optie. “Ja, is goed.” Ik ben sowieso van plan om hier even te blijven, zo lang mijn spieren nog zo stijf zijn. “Je hebt goede Italiaanse schoenen en goede overhemden. Heb je een pak?” “Nee colberts en wat goede broeken.” “OK, dat kan wel. Heb je een strikje bij je?” “Nee. Waarom?” “Als je Chennah ziet zul het begrijpen. Ik regel er een voor je. Kun je strikken?” V 1.2.9
59
“Ja, dat lukt.” Ik begin nu echt nieuwsgierig te worden. Dit moet een bijzondere avond worden. Ze geeft me een envelop met geld. Vraagt mijn verblijfsplek. Ik wordt om kwart voor zeven gehaald door een taxi, de vrouw zal er al in zitten. De dag erop zal ik weer gehaald door een taxi en dan kan ik verslag uitbrengen. “Akkoord?” “Ja, is goed, lijkt me leuk. En een avond goed eten? ” Ze zet me op mijn verzoek af bij 't Bed & Breakfast waar ik mij in een heet bad laat zakken. Chennah is veel. Niet letterlijk. Ze is klein, mager, petit. Overenthousiast met te veel armbanden, kettingen, ringen en gebaren. Een Rolex die net te opzichtig is. Een zwart kanten gewaad over een wat bloterige lange jurk. Mijn zwarte strikje met gouden zeilbootjes past. Hoewel ze net zo oud is als ik heeft ze minstens vier keer zoveel rimpels. “Californische zon.” legt ze ongevraagd uit. Ze vertelt familie-anekdotes, geeft haar meningen, en dat zijn er veel over de Amerikaanse, Engelse, staats en lokale politiek. Waaruit ik niet kan opmaken of ze de Democraten of de Republikeinen aanhangt. Om de naam Jocelyn niet te laten vallen spreken we af dat we die de “Norwegian Blue” noemen. Dat vindt ze enig en natuurlijk kent ze Monty Python en die lange, hoe heet die ook al weer van Fawlty Towers, oh ja John Cleese. Waarop ze een deel uit de “Germans” aflevering declameert. Met hetzelfde gemak imiteert ze het getrokken accent van Bill Clinton, wat meteen gevolgd wordt over een niet mis te verstane kritiek op Hilary. Die ze hypocrieter vindt dan Bill. Wat maakt een keertje pijpen nou uit. Ik had het ook gedaan als ik zijn stagiaire was geweest. Wie kan zeggen dat die een president gepijpt heeft? En dan beter Bill dan George W. of zijn vader. Ik zit, luister en lach. Alles wat we eten is “gorgeous”, maar ze zal de “Norwegian Blue” morgen wel vertellen wat ze echt denkt. Wat waarschijnlijk het zelfde is als ik denk. Inconsistentie. Sommige hapjes zijn briljant. Sommige alleen in concept maar slecht uitgevoerd of andersom. Sint Jacobsschelpen in een chorizo korst is een slecht concept en de schelpen zijn nog bijna rauw, wat een kunst op zich is. “Dus mijn schoonmoeder belt dat George zijn vader is overleden. Het zat er wel in, maar het komt toch nog altijd onverwacht. Ik mag haar niet, want ze is gek. Een keer of vier gekker dan ik ben en dan ook nog ongezond gek. Ik vraag haar dus of ze het George al verteld heeft. Nee die is aan het golfen in Europa. Alsof ik dat niet weet. Dus dat kan beter als die terugkomt. Het verstoord anders zijn spel. Nou is George zo'n beetje de slechtste golfer die je kan tegenkomen, maar als moeder kan V 1.2.9
60
je zijn spel natuurlijk niet verstoren. Dat die nu opeens zo ver is gekomen is een mirakel. Maar ik vraag dus of hij er niet moet zijn voor de begrafenis. Nee hoor, hij is net gecremeerd. Uurtje geleden. De joodse buurman had gezegd dat het snel moest. Maar je bent toch niet Joods vraag ik haar. Nee, maar het leek wel een goed idee. Dus je hebt er even niet aan gedacht dat George en zijn zuster misschien wel bij de crematie of begrafenis wilde zijn? Nee daar had die stomme koe even niet aan gedacht. Dus een paar maanden later gaan we naar Phoenix om kerst met haar te vieren en George wil de plek zien waar de urn is bijgezet. Oh shit, helemaal vergeten, die staat nog op de wasmachine in de bijkeuken. Dat is mijn aangetrouwde familie.” De heilbot is goed. De kikkererwtenpuree mist. En de krab is droog. “George heet eigenlijk Dick. Maar mijn familie is New England. Ivy Leaugue, Princeton. Dat soort shit. Dus we hebben 'm maar George genoemd. Zelfs mijn eigen zuster weet niet wat zijn echte naam is. Het kostte een paar jaar voordat hij er ook zelf naar ging luisteren. Nu reageert hij niet meer op “Dick” maar dat heeft wel heel veel jaren gekost. Hij is wel aardig hoor. Een lieverd eigenlijk wel, maar een slechte golfer. Een slechte chauffeur trouwens ook. Opeens krijgt hij het in zijn hoofd dat iedereen Porsches rijdt en er dus een Aston hoe heet het ding moet komen.” “Aston Martin?” “Precies. Mooie auto, hoewel de kleur groen mij niet aanstond. Goed, hij pikt dat ding op en wat denk je?” “Ik heb geen idee.” “Hij slaat drie keer over de kop op de oprijlaan. Goed die is anderhalve mijl lang en wat bochtig, maar daar hoef je geen honderd mijl per uur op te rijden. Dus dat ding is total-loss en hij koopt er met bijdrage van de verzekeringsmaatschappij weer een. En wat denk je?” “Hij slaat over de kop?” “Ja. Precies en niet drie, niet vier, maar vijf keer. En hij stapt uit met wat alleen wat blauwe plekken. Maar verder niets he? Ramt die ook nog een boom om die kennelijk beschermd is en waar we een hoop bullshit over hebben gehad. Toen heeft hij een Bentley gekocht en sinds die tijd raakt hij niet zo veel meer. Het lag aan het merk beweert hij.” Mijn entrecote is perfect, het lam van Chennah net iets te gaar. De salade is slap. En de niet te benoemen puree grenst aan briljantie. Even valt er een stilte. “Wat doe jij in het dagelijks leven?” vraag ik haar. “Ik shop, ik reis en ik bak taarten. Toen George nog Dick heette heeft hij iets uitgevonden en dat verkocht aan een olie-maatschappij. Voor miljoenen. Die hebben ze betaald zodat de concurrentie er niets mee kan doen. Het is kennelijk geniaal. Het enige geniale moment dat hij ooit in zijn leven V 1.2.9
61
heeft gehad. Ze betalen jaarlijks een royalty bedrag zodat ze er nog langer niets mee kunnen doen. Ik kan niet klagen. George probeert nog steeds iets uit te vinden, maar daar is die net zo belabberd in als in golfen. Het houdt 'm bezig. Ik kan reizen terwijl hij in de kelder zit of ergens ballen staat te meppen. En shoppen. Heel veel tijd brengen we samen niet door. Maar weet je? Ik hou van de dumbo. Ik zou hem niet willen missen, zo sukkelig als hij ook kan zijn.” Voor het eerst zie ik iets wat op enige emotie lijkt. “Ik weet dat ik gezegend ben. Ik kan doen en laten wat ik wil. Kopen wat ik wil. Reizen waarheen ik wil. Ik wilde advocaat worden. Mensenrechten. Maar in de pret van de seventies heb ik dat naar een ander universe gefeest. In ruil daarvoor kom ik gekke mensen tegen. En nu zit ik door een gestoorde vriendin zalig te eten met met een gestoorde Dutchman die waarschijnlijk net zo slecht kan golfen als mijn geliefde George.” De crème brulée was het ook niet. Ze kust me twee keer voordat ze de taxi uitstapt. “Zo erg bedankt honey.” Ook Jocelyn ontvangt me met twee zoenen. Ik ben verrast. Gisteren gingen we hanen schuddend uit elkaar. “'t was niet teleurstellend begreep ik van Chennah?” “Nee, zeker niet. Je hebt haar gesproken?” “Even kort gebeld.” Ze heeft me met de taxi naar een restaurant in een naburig dorp laten brengen. De laatste hotelgasten verlaten de ruimte, die gedomineerd wordt door een plafondhoge boekenkast. We zijn alleen op de wat oudere stijve ober na. Ik lepel mijn lijstje met voors en tegens af behulp van de notities die ik op mijn telefoon gemaakt heb. “Dus. Wat denk je?” vraagt ze voorover gebogen. “Ik denk. Dat de chef hier en daar wat overambitieus is. Dat hij echt mooie dingen wil en kan maken, maar niet helemaal de controle over de brigade heeft. Waardoor er qua kwaliteit het een en ander tussendoor glipt dat niet goed genoeg is.” “Hij is heel jong. Een absoluut talent. Maar nog geen dertig. Wat jij vertelt komt wel overeen met de recensies die ik op beoordelings sites heb gelezen. En wat ik om me heen heb zien gebeuren. Ik krijg natuurlijk altijd een perfecte maaltijd. Ik ben de potentiële koper. Daarom had ik Chennah en jou nodig. Wat vond je van haar?” V 1.2.9
62
“Je hebt niets te veel gezegd. Wat een feest van een vrouw. Zo enorm gelachen. Heel erg prettig gestoord.” “Wil jij nog koffie? Of iets anders?” Ja hoor, ik lust nog wel een bak. Ze bestelt een pot en een dienblad. “Loop met me mee. Er is nog iets anders.” Ze neemt het dienblad en ik loop achter haar de trap op naar de eerste etage. Die benen. Ze opent een van de hotelkamers. Pasteltinten. Het obligate lullige schilderij van een van de landschappen uit de buurt. Zou er een schilder zijn die alle hotels en restaurants van deze prullaria voorziet? Of is 't een bende? Paarse kussens op een twee persoons bed. De vermeende anonieme gezelligheid die hotelkamers zo onpersoonlijk maakt. Ze schuift voor mij een stoel aan bij een klein tafeltje. Ze trekt haar zwarte colbert uit, hangt die over de leuning en gaat tegenover me zitten. “Ik ga even heel direct zijn en een paar dingen zeggen waar ik absoluut naast kan zitten. Ik ben zakenvrouw. Dus ik moet even heel bot zijn.” Ik schrik. Voel mijn hartslag omhoog gaan. Geen idee waar dit naar toe gaat. “Je komt mij voor als niet onbemiddeld. Heb ik gelijk?” “Hoe kom je op dat idee? Wat geeft je die indruk? Hoezo?” “Zoals ik zei; ik kan er helemaal naast zitten, maar je kleding komt niet bij H&M vandaan, je rijdt in een mobile home van 100K en als je die gehuurd heb is dat ook voor een bedrag per week waar een gezin op bijstand een maand van kan leven. Ik kan fout zitten.” “Laten we zeggen dat ik op dit moment niet te klagen heb. Het punt is?” Eigenlijk ben ik een beetje pissig. Ze heeft gelijk, maar ik wil er eigenlijk niet op aan gesproken worden. Mijn recent verworven rijkdom, doet me nog niet als zodanig voelen. Ik ben nog steeds de jongen die wat kampeert. Goed in luxe. Maar toch. “Het punt is; ik zoek mede-investeerders voor de overname van het restaurant. Ik zal het je uitleggen. William en ik. William is mijn man. Willam en ik moeten uit elkaar. We zijn zestien jaar bij elkaar, werken met elkaar en zien elkaar zeven dagen per week. Bijna vierentwintig uur per dag. Het is op. Het is over. Maar genoeg. Ik wil dus een restaurant voor mijzelf. Ze draaien behoorlijk goed in het zomerseizoen, dus er hangt een prijskaartje aan. Mijn aanstaande ex kan me niet in een keer uitkopen, dus dat wordt uitgesmeerd over een aantal jaren. De banken zijn op dit moment heel terughoudend en ik heb sowieso liever wat private investeerders die ik een goed rendement kan geven en als klankbord kunnen dienen. Dus mijn vraag is, heel bot, kan en wil jij een van mijn investeerders worden?” Ik voel een adrenaline stoot. Mijn mond wordt droog. Hartslag versnelt. V 1.2.9
63
“Ik heb je toch niet beledigd?” vraagt ze als ik zwijg. “Nee, helemaal niet, maar je overvalt me op een verschrikkelijke manier. Ik heb tot nu toe nooit nagedacht om in iets te investeren. In een restaurant al zeker niet. Dus ik weet even niet wat ik moet zeggen.” Breeduit glimlacht ze en leunt achterover. Ze ontvouwt het plan. Het eten moet beter. Wat personeel eruit. De chef beter laten opleiden bij grote restaurants. Ingrijpend verbouwen, zodat het moderner wordt, lichter. Ook de keuken. De business in het winterseizoen moet uitgebouwd worden. Er wordt hier veel geskied. Dus in plaats van drie, moet het ook zeven dagen open kunnen. Potentieel genoeg om te groeien. Ik kan alleen maar aandachtig luisteren. “En je gaat Chennah ook vragen om mee te investeren?” “Nee haar niet. Ze heeft geen geld, alleen een platina credit card van George waar ze mee mag spelen. Met een limiet. En Dick, die we tegenwoordig George noemen is niet zo'n sukkel als zij voor doet komen. Hij golft slecht, heeft maar één geslaagde uitvinding op zijn naam, maar het is een uitgekookte zakenman. Als ik hem binnenlaat wordt ik personeel. Hij zal nooit genoegen nemen met een minderheidsbelang. Ik heb hem uiteraard al eens voorzichtig gepost. Het is alles of niets bij hem. Nog een koffie?” “Nog eentje. Je overvalt me echt. Ik moet hier eerst goed over nadenken. Waar hebben we het over? Hoeveel?” “Het gat na overname en na inbreng van mijn eigen geld is iets meer dan een half miljoen.” “In ponden?” “In ponden. Ik wil het liefst vijf investeerders. Actieve investeerders. Mensen die meedenken. Een leuke kleine werkbare groep. Drie engelsen, twee buitenlanders. Dus ongeveer honderdduizend per hoofd. Maar dat hoeft niet gelijk verdeeld te zijn. Dus zeg ergens tussen de zeventig en honderdvijftigduizend elk.” “Maar hoezo ik? Ik heb twee keer bij je gegeten in Oban en ben je hier per ongeluk tegen het lijf gelopen. Als ik niet van die berg was gevallen had in nog in Glencoe gezeten.” “A- Onderbuik gevoel. Je voelt goed. Niets meer, niets minder. B- Ik heb je uiteraard na eergisteren gegoogled. Je bent ontwerper, dus daar kan ik input uithalen. Je facebook pagina gaat vaak over eten. Net als je Twitter en je Instagram. Je bent dol op asperges trouwens. Je staat op elke restaurant beoordelingssite. Je weet heel goed waar het over gaat. Je bent positief. Ik heb je zien genieten. Ook belangrijk. En je schrijft alleen recensies bij goede restaurants en je moet ongetwijfeld ook slecht eten. ” “Dat gebeurt te vaak, maar daar schrijf ik niet over. Hoe kan je me googlen trouwens? Je hebt mijn V 1.2.9
64
achternaam niet eens.” “Dirk de Corte, die heb ik wel. Harry, de politieagent was zo vriendelijk om mij die te geven. En Calle tekenen zijn er dat je niet onvermogend bent.” En dus zal ze mijn telefoonnummer, mijn website, mijn emailadres en Linkedin profiel ook wel hebben. Ze staat op en pakt een map uit een klaarstaande laptoptas. “Om over na te denken heb ik hier al het papierwerk voor je. Jaarcijfers, businessplan, prognose, liquiditeitsplanning. Begrotingen voor de verbouwing en exploitatie. Tekeningen van de architect. Alles wat je moet weten. En omdat je er ongetwijfeld je boekhouder en je advocaat wilt raadplegen, zit er een USB-stick bij met al die documenten erop. Oh, en niet onbelangrijk; een concept contract.” Geen half werk. Verre van dat. Ze legt de map voor mij neer en half over mijn schouder wijst ze me de cijfers, tekeningen. Rendementen. Af en toe kriebelt haar haar tegen mijn wang. Er is een vast rente-percentage en een winstgebaseerde uitkering. Niet alles is me duidelijk. Ik vraag. Zij antwoord. Soms wat verder over me heen buigend om iets aan te wijzen. Warmte van haar lichaam. De cijfers en plannen zien er solide uit. Ik kan er geen gaten in schieten. Maar ik ben geen boekhouder. Maar ik heb een broer die dat beter begrijpt. “Heb jij misschien een laptop bij je. Is er hier wi-fi?” Uiteraard heeft ze laptop, de wi-fi staat al aan. Ik log in op mijn gmail-account. Beste Bert-Jan Hoe is 't daar? Nog ontwikkelingen? Ik heb een voorstel aangeboden gekregen om in een restaurant hier te investeren. Bijgaand zitten alle documenten qua begrotingen etc. Zou jij daar naar willen kijken voor mij. Jij bent daar beter in dan ik. En kan je de contracten langs Wieteke sturen en haar vragen wat zij daarvan vindt? Hoop snel wat van je te horen en laat me even weten hoe het met jou gaat. Groet, Dirk
Voldaan draai ik me om. “Dat is in de molen. Zodra ik wat terug hoor laat ik het je weten.” En dan is er dat magische filmmoment. Het onuitsproken synchroon denken. We hangen in elkaars armen en zoenen. Knoopjes worden losgemaakt. Seconden later liggen innig in elkaar gestrengeld V 1.2.9
65
op bed. Naakt liggen naast elkaar. Ze kijkt op haar horloge. “Oh shit, over twintig minuten staat Chennah voor de deur. We moeten even opschieten.” We douchen samen. Haastiger dan we eigenlijk zouden willen. Een kwartier later staan we met gedroogd haar weer beneden. Ik zet me aan de bar en bestel een bier. Ik zie Jocelyn bij de ober van sleutelkaart wisselen. De Amerikaanse is te laat. Ik vertrek met de taxi. Nog een blik van herkenning van ons geheim en wederzijdse glimlach. Een lawine van gedachtes overspoelt me. De vrolijkheid en halve verliefdheid van de seks. Ik? Als restaurant-eigenaar? Een carrière als investeerder? Maar dan in Schotland? Buiten bereik? En waarom was de vonk met Jocelyn er wel en met Shelley niet? Betekent dit dat ik hier veel langer moet blijven? Is dat erg? Ik hoop dat Bert-Jan opschiet. Nieuwsgierig wat Wieteke van het idee vindt. Als ze al laat merken dat ze iets van vindt. Is het echt toeval dat ik Jocelyn weer ben tegen gekomen? Ik wil nog een keer met haar bed. Waarom zou ik investeren? De lol van nog meer geld verdienen? Het is niet echt nodig. Dus waarom? De spieren zijn weer wat stijver geworden dan ze vanochtend waren. De wondjes genezen goed. Ik ga een middagdutje doen. En dromen. Dat dutje duurt langer dan gepland. Bert-Jan heeft al geantwoord. Dat is snel. Hallo Dirk, ik heb even snel wat bekeken, lijkt er goed uit te zien, maar ga vanavond beter bestuderen. heb ze ook aan lieuwe gestuurd. contracten zijn doorgestuurd naar wiet. moeten door naar een engelse recht advocaat. businessplan gaat naar een maatje van me, bedrijfsadviseur. ga ervan uit dat alles zeker een week gaat duren. weekend komt natuurlijk ook niet goed uit. Mijn gedoe zit nog geen vooruitgang in. ik hou je op de hoogte groeten BJ
Lieuwe? Oh ja, de zoon die accountant is. Verstandig. En Wiet? Het was altijd Wieteke. Of V 1.2.9
66
mevrouw van der Speck. Heb ik iets gemist of is het de snelheid van het typen. Nu ik toch achter de computer zit, open ik ook de begrotingen en jaarverslagen. Het zijn cijfers. Ik weet niet goed waar ik naar zit te kijken. Ik verbaas me over de hoogte van sommige inkopen. Marge berekeningen begrijp ik al helemaal niet. Personeelskosten komen me exorbitant voor. Net als de nieuwe inrichting van de keuken. Ik ben goed in consumeren, proeven en drinken. De bedrijfsvoering van een restaurant ontgaat me volledig. De beloofde winsten en rendementen klinken bijna ongeloofwaardig. Bij de bank ga ik het zeker niet krijgen. Er is twijfel, ik bespeur hebzucht. Als ik nee zou zeggen, voelt dat als verraad aan Jocelyn. Ik voel me wel heel nuttig, nu ik aan het “werk” ben. Na twee weken toerist spelen. Gevleid ook door het verzoek van de “Norwegian Blue”. En. Het lijkt een mogelijk één antwoord op de vragen waarmee ik hier kwam. Ik mail de cijfers aan een bevriend restauranthouder in Maastricht met het verzoek om er naar te kijken en me te vertellen of dit realistisch is. Een aantal jaren geleden kreeg ik een opdracht om een aantal folders te maken voor een sanitair fabrikant. Ontwerpen werden goedgekeurd. Toen moesten de badkuipen, toiletpotten, wastafels en tegels gefotografeerd worden. Logistiek ondoenlijk om dat in een fotostudio in Amsterdam te doen. Een studio inrichten in hun showroom in Maastricht was meer voor de hand liggend. Het werd begroot op twee weken werk. Complete badkamers en toiletten moesten gebouwd worden. Ik boekte een kamer bij een bed & breakfast voor de twee weken met een optie op een derde. Ervaring had geleerd dat dit soort planningen zelden enig vergelijk met de realiteit vertoont. Leuke prijs gemaakt. De dame die het runde was uitermate charmant en enthousiast. En ging verder dan je van een tijdelijke hospita mocht verwachten. Ze liet me kroegen en restaurants zien. Leerde me rummikub spelen in haar achtertuin. Haalde bier voor me uit de supermarkt. Voordat de eerste week voorbij was hadden we een relatie. Ze hield niet van mijn huis en mijn jongensinrichting, dus drie jaar lang reed ik elk weekend naar Maastricht. Waar de horeca welig tiert waar wij als liefhebbers gretig gebruik van maakten. Zo heb ik er een paar horeca-ondernemers leren kennen en ben ermee bevriend geraakt. SMS. Van Jocelyn. Kom naar het hotel. Eten we samen. Ik stuur een taxi. OK
V 1.2.9
67
Antwoord ik. Ik ben nog niet eens helemaal aangekleed als de deurbel gaat. Ik hoor mijn naam noemen. De taxi is er. Een weigering is geen optie bij Jocelyn. Maar dit is wel helemaal de limiet. Wat ik helemaal niet erg vind. De taxi rijdt te langzaam. En blik op de snelheidsmeter leert anders. Ze zwaait meteen naar me als ik het restaurant van haar hotel binnenloop. Ze straalt. Het powerdress zwart heeft plaats gemaakt voor een wit jurkje met een decolleté dat hoogtevrees inboezemt. Drie zoenen, heb ik haar inmiddels geleerd. We kijken elkaar aan. Glimlachen en lopen naar boven. Ze fluistert nog snel iets naar de ober. Na vijf minuten wordt er geklopt. Snel een badjas aan. Zij trekt het dekbed over zich heen. De ober rolt een kar binnen met oesters, coquilles, fruits des mers. Ze bedankt hem hartelijk en verzekert hem dat het wel goed komt. Tussen de fysieke activiteiten zijn er conversaties. Haar dicterende toon is niet meer. Als ik haar wil vertellen dat het papierwerk nog wel even gaat duren: “Geen zaken nu. Nu is voor ons. Morgen praten we daarover verder.” Verledens worden uitgewisseld. Ze komt uit een heel arm gezin. Birmingham. Naast het Aston Villa Stadion. Geen opleiding. Snackbar en vandaar stapje voor stapje omhoog. En nooit, nooit meer arm worden. Ik ben zuinig opgevoed, gewoon op aardappels, vlees en groenten. Zij alleen op aardappels en heel af en toe groenten. Begonnen in de snackbar bediening. Daarna een Idiaas restaurant. Curries. Nog meer bediening in betere restaurants. In de laatste komt ze William tegen. Hij is hulpkok. Verliefd. Trouwen. Huren een bistro in Leeds. En het eerste succes is daar. Verkopen de tent met winst. Doen de truc nog twee keer. Vinden wat groters in Oban. Verhuizen nog een keer naar de huidige plek. Maar nooit meer arm zijn. Nooit meer aardappels eten. “En weet je? Ik heb al in dertig jaar geen aardappels meer gegeten. Ik ben de slechtste fish 'n' chips klant in heel Engeland. Maar genoeg. Als dit de laatste dag van je leven zou zijn. Wat zou je dan eten?” “Oesters, champagne, kreeft en crème brulee.” kan ik resoluut antwoorden. “Je bent zo'n open boek.” “Door google en facebook?” “Dat helpt. Vanzelfsprekend. Maar nee er zijn ander zaken waardoor ik je kan lezen. Toen je bij ons at bestelde je alleen visgerechten.” “Jullie zijn een visrestaurant.” “Ja, je pikte die eruit met de meeste smaak. Niet de ingewikkelde. Je liet je niet imponeren door de kaart. En geen moment twijfel over een vleesgerecht.” V 1.2.9
68
De telefoon gaat. “Wil je de kreeft al, of?” “Laten we eerst nog een keer OF doen.” Er komt kreeft. In variaties. We vrijen. We neuken. Er is een verschil. We zoenen. We strelen. Nog een kreeft. Waar meer leuke dingen mee te doen zijn. “Weet je. De eerste keer dat ik je zag eten wilde ik al met je naar bed.” Zegt ze tussen twee happen kreeft door. “Waarom?” “Eten. En seks. Het is sensorisch genieten. Zoals jij in je eentje. Zo van eten kan genieten. Ik wist het meteen. Jij geniet meer van muziek dan van boeken. Meer van een schilderij dan een gedicht.” “Open boek, hah?” “Na zoveel jaar tussen de mensen. Ik heb veel geleerd. Grijp me nog een keer.” Ik doe als bevolen. “Maar Blue. Jouw verlangen was behoorlijk wederzijds, hoor. Ik had eigenlijk de volgende dag weer in jullie tent willen eten. Eigenlijk alleen om jou te zien. Maar een getrouwde vrouw en je zou wel een het werk zijn. Dus heb ik het maar gelaten.” “En een getrouwde vrouw van een man met een reputatie. Harry en John zullen je ongetwijfeld gewaarschuwd hebben.” “Klopt.” “Dat van die reputatie klopt allang niet meer. Vertel ik je nog wel eens. Welterusten lieverd, Droom mooie dromen.” Er ligt een briefje op het hoofdkussen naast me. Lieve Schat,
dank je voor de heerlijke nacht. Ik moet nu weg voor de zaak. Blijf en dan zie ik voor de lunch. 1 uur ongeveer.
Dikke kus op je prachtige … Joce “Norwegian Blue” Lyn Het is strak één uur. Bijna op de seconde. Wat een verschil met gisteravond. Zwart colbert. Zwarte
V 1.2.9
69
rok. Witte blouse. Streng. Na een beschaafde innige zoen op mijn mond wenkt ze me om te gaan zitten. “Gisteravond wilde je me iets vertellen over de deal.” “Ik heb alle documenten opgestuurd naar mijn boekhouder.” Ik laat Bert-Jan als broer maar even er buiten. “Voordat alles bekeken is gaat dat zeker een week duren. Dus ik weet eigenlijk niet wat ik nu moet doen. Verder reizen? Blijven.” “Ja? En? Heb je haast? Moet je ergens naar toe?” Nu ik er goed over nadenk, eigenlijk niet. John O'Groats zal ongetwijfeld nog wel even blijven liggen op de plek waar het altijd al lag. “Je hoeft hier niet te blijven, hoewel ik dat eeuwig leuk zou vinden. Je loopt nog steeds niet lekker en als dat aan mij ligt ga je dat voorlopig ook niet doen. Sorry. Grapje. En ik denk dat we nog wel het een en ander te bespreken hebben. Over de zaak. Ik heb een idee. Hierachter ligt. Zie je dat huisje?” Ze wijst uit het raam. “Dat hoort bij het hotel. Dat huur ik. Jij pikt je mobile home op. En we blijven hier tot jij in ieder geval wat fitter bent. Of tot de deal rond is. Of…” Ze zucht diep. “Dee, ik geloof dan ik verliefd op je aan het worden ben. Daar wil ik nu niet over praten. Dat komt. Wat denk je?” Tegen de overdagse Jocelyn zeg je geen nee. De “Norwegian Blue” die ze 's avonds is, is mee te discussiëren. Ik hou van allebei. Het plan klinkt redelijk. Ik loop nog steeds niet lekker. En ik hoef ook nergens naar toe. “OK, goed laten we dat doen. Maar moet je ook niet naar Oban?” “Denk je dat ik gek ben? Watch this.” Ze pakt haar laptop, tikt iets in, draait het scherm naar me toe. Vier beelden van camera's van het restaurant. “Ze weten dat ik op elk moment van de dag mee kan kijken. Let op” Ze laat wat andere beelden verschijnen. Een serveerster staat te sms'en of te appen. Jocelyn pakt haar telefoon en typt iets. Het meisje kijkt verschrikt in de camera en gaat aan het werk. Ze grijnst. “Zie je? Dat is onder controle. Maar daar hoef jij je geen zorgen over te maken. Dus?”
V 1.2.9
70
Het appartement heeft dezelfde lullige hotelinrichting. Maar ligbad. Netflix. En er staan zelfs boeken van Bukowski en Phillip Roth in de boekenkast. Plannen zijn er om te veranderen. Nog geen antwoorden uit Maastricht of van Bert-Jan. Ligbad dan maar. “Blue, hoe was je dag?” Na al die jaren voelt het heerlijk om eindelijk die vraag weer eens te stellen. Ik wist niet dat ik dat gemist had. “Niet goed.” Ze stapt bij me in bad. Gaat op me zitten. Ik masseer haar borsten. Tepels worden stijver. “Ik ben met de vijfde investeerder bezig. Ben bang dat die afhaakt. Was niet een goede middag.” “Enig idee waarom?” Ik voel me nu al, ook al is de zaak nog lang niet beklonken als mede-eigenaar van het bedrijf. “Ik kan normaal gesproken mensen heel goed inschatten. Ook als ze nee zeggen. Deze man kan ik de vinger niet achter krijgen. Hij twijfelt, heeft nog geen definitief nee gezegd, maar “ja” kon wel eens heel moeilijk worden. En. Ik. Weet. Niet. Waarom. En daar wordt ik gek van.” “Relax.” Ze laat zich over me heen vallen. Proestend komen we allebei weer boven water en schateren het uit. Schuim in haar haar. “Ben jij verliefd? Misschien een klein beetje?” In basjassen hangen we op de bank. “Ik denk het wel Blue.” “Ik denk het ook. Zou jij bereid zijn om hier naar toe te verhuizen? Om samen te zijn?” Die gedachte is al bij mij opgekomen. Het doorkruist mijn plannen om naar Maastricht te gaan. Voor mijn ouders hoef ik niet meer in Nederland te zijn. De kinderen redden zich wel. Het voelt wel als een hele grote verplaatsing. “Het is veel. Ik ben er niet tegen. Maar het is veel opeens. Zou jij naar Nederland verhuizen?” “Het spijt me schat.” Ze lijkt te breken. Haar ogen worden vochtig. “Wat is?” “Ik heb daar niet eens aan gedacht. Ik ben zo'n egoïst. Sorry schat. Ik denk altijd maar naar mijzelf toe. Je hebt gelijk. Ik zou net zo goed naar Nederland kunnen gaan, maar het komt niet eens bij me op om er aan te denken. Trut die ik ben.” Ze legt haar hoofd in mijn schoot en snikt. We kunnen heerlijk samen slapen en lepeltje-lepeltje liggen. Het is een kunst. Jocelyn en ik hebben V 1.2.9
71
dit na een nacht al tot perfectie verheven. Wakker worden met de geur van verse espresso. Jocelyn is al in strijdtenue. Vandaag te zwaar opgemaakt. Een blad met twee espresso's en een zachtgekookt ei worden op me neergezet. “Wow, wat zie jij eruit alsof je een oorlog gaat voeren.” “Dat is het ook Dee. Het is een smakeloze man. Maar te veel geld. Eigenaar van een serie wasstraten. Gouden kettingen. Gouden Rolex. Dat type.” “Tattoos?” “Ja, ook dat nog.” “Zit. Blouse uit. BH uit!” Uit mijn doos tekenmateriaal pak ik een viltstift en op haar linkerborst teken ik een Chinese draak. “Blouse aan.” Gelukt. Net boven de rand steekt iets van de tekening uit. “Welke rok had je gisteren aan?” “Deze.” “Panty uit.” Ik doe een heel snelle pseudo ethnische tatoo-ding. “Niet te obvious. Maar je kan 'm er net doorheen zien.” “God je bent goed. Thanks. Ga je mee?” “Ik denk niet dat ik je kan helpen. Ga maar. Ik ben geen goede acteur.” Elf uur en een beetje. Als ze binnenkomt. Ze ziet er verwaaid uit. Uitgelopen make-up. Ik durf niets te vragen. Zet de TV uit. ”Fuck. Geef me een borrel. Wodka.” Ik doe als bevolen. Ze giet 'm in een keer achterover en houdt haar glas op. Ik schenk weer in. Ze doet het weer. En houdt haar glas op. “Nee, je gaat me eerst vertellen wat er aan de hand is. Daarna drinken we verder.” Ze begint te huilen. Richt zich op. Haalt diep adem. “Ok, Dee, je nep-tattoos werkte. Hij was echt helemaal enthousiast. Dat hij dat gisteren niet had gezien. Hij gaat tekenen. Als hij eerst nog met me kan neuken. En ik. De hoer. Voor een ton. Doe dat. Sorry schatje, het spijt me. Hij neukt met z'n kleine smerige pikkie. Jezus ik heb nog nooit zo'n klein ding gezien. En hij verdwijnt in die patserige BMW van 'm. Zo'n hele foute. Dee, ik schaam me zo. Ik ga naar Oban. Blijf hier zo lang je wilt. Ik trek dit niet. Ik heb je bedrogen. Ik ben zo'n achterbuurt slet.”
V 1.2.9
72
Ik trek haar hoofd in mijn schoot en streel haar haar. Ze valt in slaap. Ik draag haar naar bed. Een aanslag op mijn spiergestel. Kleed haar uit, dek haar toe, Kus haar. Deze keer ben ik eerder wakker dan Blue. Ik weet niet hoe haar agenda eruit ziet. Ik laat haar liggen. Ze is zo mooi om naar te kijken. De onschuld van de slaap. 't Staat haar goed. Ik streel de zachte wang. Veeg een lok uit haar gezicht. Langzaam gaat er een oog open. Ik kus haar op het puntje van haar neus. Met een ruk zit ze rechtop. “Shit, hoe laat is 'r?” “Zeventien minuten voor elf.” “Christus, ik had om tien uur een afspraak. Waarom heb je me niet eerder wakker gemaakt?” “Omdat je me dat niet verteld had. En het zaterdag is. Koffie?” “Ja, doe maar. Man, wat erg. Ben je kwaad op me?” “Nee. Waarom zou ik?” “Omdat ik met iemand anders naar bed ben gegaan. Omdat ik je bedrogen hebt.” “Dat was zakelijk. Privé en zaken moet je kunnen scheiden. Hou erover op en drink je koffie. Bovendien. We hebben nu twee nachten met elkaar geslapen. Hebben we een relatie? Zijn we een stel? Ontbijtje bestellen?” “Dus je bent niet kwaad?” “Nee, ik ben niet kwaad. We hebben tot nu toe een two-night stand. Je hebt je man bedrogen. Met mij en met meneer lulletje.” “William bedrieg ik al jaren. Hij mij trouwens ook. Het kan hem echt geen reet schelen.” “Hou er maar over op. Dingen gebeuren. Les geleerd. Trouwens: Goede morgen lieverd.” Ik kus haar op de mond. Ze slaat haar armen om me heen. “Je bent zo'n verschrikkelijke lieverd. Ik heb dit nog nooit meegemaakt. Mannen zijn altijd zo verschrikkelijk. En jaloers. Jij bent zo anders. William zou me alle hoeken van de kamer hebben laten zien. Vroeger.” Afspraken worden afgezegd. Ze neemt een vrije dag. We wandelen aan de voet van de Ben Nevis. De hoogste berg van Engeland. Ik nog moeizaam. Armen om elkaar heen geslagen. Af en toe zoenend. Wij zijn gelukkig. Ik ben verliefd.
V 1.2.9
73
De najaarszon oogt er prettig. Tekenen. Op het terras. Ik heb het op me genomen om mijn licht te laten schijnen over de vormgeving van de huisstijl en menu's van “ons” restaurant.. “Ons” restaurant. Formeel heb ik nog niets besloten, maar die beslissing is eigenlijk al gemaakt. Voor de vorm is het wachten op de oordelen van de experts. Om mijzelf tegen al te domme dingen te behoeden, is het excuus.. Hoewel vormgeving zich alweer sinds mensenheugenis op de computer afspeelt, begin ik nog altijd graag met potlood en papier. Het is te koud buiten. Joce zit in de slaapkamer heel druk te bellen en te mailen. Het wegvallen van de ene ton veroorzaakt een buitenproportionele onrust. Zondag lijkt me niet de meest uitgelezen dag om dit te proberen te regelen. Ze is niet te stoppen. 't Lukt me niet om haar tot morgen te laten wachten. “Lunch? Dee?” Ik heb haar niet aan horen komen. Ze staat opeens achter me. Het is niet de Jocelyn of Blue zoals ik tot nu toe gezien heb. Wel de witte blouse, maar jeans en zwart leren jack. “Ik heb wat voor je, waarvan ik wel zeker weet dat je dat heel leuk gaat vinden. Trek je jack aan.” We lopen rond het gebouw naar een schuur. Er staat een Audi en er staat een auto onder een hoes. Ik herken het silhouet niet zo snel. “Help me even.” We trekken de hoes weg. Waaronder een oude Morgan Plus 8 zich verscholen hield. Leren vliegenierscaps liggen op de stoelen. De sleutel zit in het contact. “Van Patrick, de eigenaar. Er mag stevig mee gereden worden. Als je maar niet crashed.” Ze moet erbij lachen. Het is duidelijk een oude auto. Eigenlijk te sterk voor wat de rij-eigenschappen bieden. Zij wijst mij weg over de ideale bochtige route. Er rammelt veel. De vering piept. De remmen hebben het wat moeilijk. Maar, dit is plezier. Remmen, schakelen, gasgeven, weer terug ddoor de versnellingen. De wijzer van de toerenteller tegen het rode gebied aan. Een achterkant die wegglijdt. Voorwielen die een oment hun greep verliezen. Te dicht langs een boom. Terwijl ik hijg van de opgedamne adrenaline hebben we een bescheiden eettentje bij Fort Augustus bereikt. Burgers, soep, panini's. Eenvoudig, zeker na de uitbundigheid, die we ons de laatste paar dagen hebben laten welgevallen. “Dee, wat gebeurt er nu eigenlijk? Met ons? Misschien heb ik wel een relatie met je. Ik geloof dat ik verliefd ben. Ik ben nog niet eens begonnen met scheiden. Dat is alleen nog maar een plan. Als het lukt met dit restaurant moet ik me helemaal te pletter werken. Dan heb ik helemaal geen tijd . Niet voor jou. Niet voor ons. Jouw plannen worden in de wielen gereden. Je trip wordt nu al door V 1.2.9
74
mij onderbroken. Dit is allemaal niet erg verstandig. Heerlijk. Dat wel. Ik wordt hier heel vrolijk van. Gelukkig. Ik krijg er energie van. Ik zing in de auto. Kan niet wachten tot ik bij je ben. Rij nog harder dan ik meestal al doe om bij je te zijn. Maar het is niet verstandig. Het kan eigenlijk niet. Het is onmogelijk.” “Ja, Jezus, ik weet het ook niet. Voor mij is het enige plan dat doorkruist wordt, dat om binnen Nederland te verhuizen. Maar goed, plannen zijn er om te veranderen. Dat ik hier een weekje blijf, dat. Ik heb een soort reservering op de camper voor een maand of drie, vier. Dus dat komt goed. Dat dingen met je scheiding misschien wat rommeliger worden, daar valt wel uit te komen. Maar je hebt wel gelijk. Een relatie hebben met iemand die je alleen maar kent van de deuk in het kussen. Dat lijkt verre van ideaal.” “Weet je zeker dat je niet je Brits bent? Een deuk in het kussen? Verre van ideaal? Kunt u mij misschien wellicht als het niet ongelegen komt het zout aangeven. Understatements staan je goed. Die Morgan ook trouwens. Maar je bent met mee eens dat dit niet het gedroomde scenario is.” “Lieve Blue. Alles komt altijd goed. Ik heb een paar keer in mijn leven voor situaties gestaan met zoveel haken en ogen dat het allemaal niet te doordenken was, wat de consequenties zouden zijn en wat er allemaal zou moeten gebeuren om het te laten werken. En dan neem je de eerste beslissing. En de consequenties lossen zich vanzelf op. En daar vertrouw ik nu maar op. Het enige dat ik met zekerheid weet, is dat ik nu met jou hier zit met een magnifiek uitzicht op Loch Ness en de komende paar dagen met je doorbreng.” Ik buig me voorover en kus haar op 't voorhoofd. “Ik wou dat ik was zoals jij. Ik ben teveel control-freak. Ik moet weten wat er gebeurt. Ik moet het in de hand hebben. Daarom ben ik zo uit mijn dak van die engerd van eergisteren. Niet alleen dat ik me als hoer gedraag, maar dat dat geld me dan toch door de vingers glipt. Daar. Kan. Ik. Dus. Niet. Tegen.” De melancholische ogen maken nu plaats voor vuurspuwende. Ik kan me voorstellen dat personeel bang voor haar is. Net zoals ik gehoorzaam als ze overdag Jocelyn is. Er wordt een plateau Fruits de Mer gebracht die ik nergens op de kaart heb zien staan. Mijn bier wordt ongevraagd weggehaald en een wijnkoeler met een Sancerre aangeschoven. Jocelyn Q.E.D.. Mijn telefoon gaat. Ik herken het nummer niet. Een Nederlandse 06. Het is zondag, dus een klant zal het niet zijn. “Hallo” “Bert-Jan. Moet je horen. Mia wil nu gaan scheiden, dus alles loopt hier in het honderd en mijn advocaat.” V 1.2.9
75
“Bert. Jan.” breek ik hem af. “Zou je niet eerst even vragen of je gelegen belt!” “Bel ik gelegen?” “Nee dus. Ik zit te lunchen met de mooiste vrouw van de wereld. Dus, zoals de cup-a-soup reclame gaat: Nu Even Niet!” “Oh sorry hoor. Wist ik niet. Kan je me terugbellen? Op dit nummer?” “Is goed.” “Wanneer?” “Vanavond. Goed?” “Waar ging dat over? Je klonk nogal afgezeken.” Ik vertel haar het verhaal over mijn broer en z'n F-type en waar 'm dat gebracht heeft. “Geld, ik wil er ladingen van hebben, maar het maakt ook heel veel kapot. Zei jij “moiste vruuw ta werld” Betekent dat niet Most beautiful woman on the world?“ “Ja, hoe weet jij dat?” “Lang geleden heb ik een Dutchman gedate. Die zei dat ook wel eens. Zei jij dat over mij?” “Ja.” “Ik ga met de minuut meer van je houden. Jij. Vlijer.” Hand in hand zitten we op het terras. Dekens over de knieën. Af en toe kijken we elkaar aan. Soms is geluk zoveel dat je er zo diep van moet zuchten. En dan zijn je longen niet groot genoeg. “Sleutel.” beveelt ze als we bij de Morgan zijn. “Jij rijdt goed, heel goed. Ik rij beter.” Grote glimlach. Ik gooi haar het gevraagde item en stap toch bijna achter het stuur. Verdomde rechtsgestuurde auto's. Ze trekt op en houdt de bordeaux rode bolide in en lage versnelling. Rond de 3500 toeren. “Eerst de olie opwarmen.” Antwoord ze zonder dat het gevraagd heb. De naald van de olietemperatuur kruipt omhoog. En dan gaat het gas erop. Binnenkant bocht zonder zicht. Ze moet deze wegen kennen. De achterkant breekt uit. Meer gas voor een powerdrift. Dubbelclutchen. Gas en rem tegelijk met haar Nikes. Met de handrem neemt ze een negentig graden bocht. Een onverhard weggetje en nu gaat ze helemaal los. De auto lijkt zelden rechtuit te gaan. Als een dronken schaatser glijden we door het bos. Ik van genieten. Hartpompend genot. Het is het late remmen dat de adrenaline tot hoge niveaus drijft. Ik kijk naar haar. Honderd procent focus. Hoofd onbewogen als een standbeeld. Ogen schieten tussen weg, spiegels, meters. Voeten dansen een V 1.2.9
76
tango in het vooronder. Linkerhand verlaat in een flits het stuur om met een achteloze tik van verzet te veranderen. Ze trekt de handrem weer aan als we op een soort zandplaats raken. Driehonderd zestig in de rondte. Vol gas erop en een donut. Stof. De voorkant van de motorkap is niet meer te zien. Ik raak de tel van onze pirouettes kwijt. Gas eraf. Motor uit. Stapt uit en trekt mijn deurtje open. “Wow, dat was lang geleden.” Hijgt ze. We hangen in elkaars armen, ze likt m'n oor. “Hmm, adrenaline. Heb je genoten, schat?” Mijn tong plakt aan mijn verhemelte. Ik kan nog geen woord uitbrengen. Ze stretcht haar benen tegen de auto. Pakt een deken en een fles wijn uit de achterbak. Steekt haar hand uit. “Geef me je zakmes.” We zeigen op de deken. Drinken uit de fles. “Wow, dat was lang geleden.” Haar glimlach is breder dan ik tot nu gezien heb. De donkere ogen spuwen een vuur van feest. Ze gaat liggen. “Je hebt genoten he? Je was niet bang.” “Het was opwindend. Dit kan ik niet. Geweldig. Wat een plezier. Waar heb je dat geleerd?” “Ooit rally's gereden. Lang geleden. Sunbeam. Ford Escort RS 2000. Amateurs. Damesteam. Jammer dat je niet kan navigeren, dan had ik nog een tandje bij kunnen zetten.” We liggen. We drinken. We vrijen. “Rally rijden gaat over controle. Raak de controle kwijt en je ramt een boom. Raak de controle kwijt en hervind 'm en je mist de boom. Gas op de vloer en naar de volgende bocht. Met blind vertrouwen op je navigator. Nu is mijn leven als een circuit-race. Alleen, zonder navigator. Met z'n drieën de bocht door. Ze willen je allemaal raken. Geen genade. Rally rijden hou ik meer van. Racen is waar het nu op lijkt. Racen met mannetjes met kleine lulletjes die je bij elke bocht een tik willen geven.” Ze trekt haar broek aan, trekt me overeind. “Jij rijdt. Rustig. Jij kan toch niet wat ik kan.” Ze pusht me. “Niet remmen, niet remmen, wacht. Nu! Gas. Drie, Vier, rem, tussengas. Drie, tussengas, twee. Hou 'm rond de vijfduizend toeren.” De achterkant breekt uit. “Niet liften. Gas, gas, Tegenstuur. En los.” Een kwartier rijles. Die stopt als we weer asfalt onder de wielen hebben. “Jij hebt morgen nog wat te doen.” V 1.2.9
77
De Morgan is grauw van stof en modder. Ik kook krabscharen die in vriezer liggen van de camper. Pasta. Eenvoudige pastasaus. We kijken tv in bed. “Oh kut, Ik had mijn broer nog moeten bellen.” “Morgen, morgen.” “Goedemorgen, langslaper.” Ze kijkt op van haar laptop. Nog niet opgemaakt. Openhangende badjas. Mobieltjes en calculator keurig ernaast. “Zou je mij nog een kop koffie willen maken?” Ze rijkt haar kopje aan. De Nespresso is uit de camper verhuisd. Ik zal binnenkort toch wat cups moeten halen. Het gaat hard met z'n tweeen. “Oh, ik heb online koffie-cups voor je besteld. Worden morgen bezorgd.” Wat had ik ook anders van een horecavrouw kunnen verwachten. “Zo laat is het toch niet. Kwart voor negen.” Protesteer ik een beetje half. “Moet jij niet weg zo?” “Nee, die afspraak is verzet. Ik moet alleen vanmiddag naar de aannemer voor wat aanpassingen op de begroting. Mijn god, als mensen toch geld beginnen te ruiken…” “Had je een afspraak met een mogelijke investeerder?” “Nee, was met iemand die me kan introduceren bij wat zakenmensen. Zo'n golfclub iets, annex beleggingsclubje. Old boys. Had graag met die man gesproken, maar dat komt van de week wel. 't Lijkt wel of je beter loopt.” “Ja, de eerste ochtend dat ik weer redelijk soepel uit bed kon stappen. Het ergste is wel over denk ik.” Ik zet de koffie naast haar telefoons. “Wet je Blue, dit is nu. Wat. De derde ochtend samen. En het voelt zo vertrouwd. Alsof we dit al heel lang doen. Al jaren.“ Ze knikt en glimlacht. Ze wil antwoorden, maar haar computer zegt ping. De aankondiging van een mail. Ze vloekt zachtjes. “Weer een afspraak afgezegd. Voor morgen. Dit was wel een jongen met geld. Gadver. Ik wordt hier zo ziek van. Dat duwen en trekken. Waarom gaat het niet makkelijker? Ik heb verdomme maar een half miljoen nodig. Ik ben Buckingham Palace niet aan het kopen.” “Definitief afgehaakt?” “Nee, ook doorgeschoven. Einde week. Al wat gehoord van je accountant?” “Nog niet, ik zal zo mijn mail checken.” “En je broer bellen.” V 1.2.9
78
“Oh ja.” “En de Morgan poetsen.” Zo heb ik geen agenda nodig. Er is nog geen mail. Met het tijdsverschil had ik dat ook niet verwacht. En Bert-Jan bellen heb ik nog geen zin in. Ik staar naar haar. Aan de overkant van de tafel. “Wat zit je te kijken? Zie je de mooiste vrouw van de wereld?” “Ja.” “Ach lul niet, je zit gewoon naar mijn tieten kijken. Vieze oude man.” Ze zakt onderuit en ik voel haar voet in mijn kruis. De Morgan vrij snel gewassen. Het interieur is kost meer moeite. Stof en modder op het leer. De chromen spaakwielen kosten nog meer van mijn tijd. “Heb je ook de motor gedaan?” Vraagt Patrick als hij binnen komt lopen voor inspectie. We maken de riemen los en tillen de motorkap eraf. Ook het blok is grijs van de modder. “Hogedrukspuit is genoeg.” legt hij uit. “Als je wel de kleppendeksels en de carburateurhuizen zou willen poetsen, ben ik je dankbaar. Heeft Jocelyn nog gereden?” “Ja, dat heeft ze.” “Ben ik blij dat ik haar in stuk terug heb gekregen.” Ik kijk 'm even verbaasd aan om me dan te herinneren dat auto's, schepen en vliegtuigen in het engels vrouwen. Zijn.” Terwijl ik de gepolijste kleppendeksels van de V8 in de was zet, vetelt Patrick mij de geschiedenis van deze auto. De modificaties die gedaan zijn. En hoe moeilijk het is om seks in een Morgan te hebben. Tussen alle rampen die de verbouwing teisterden, de inventarisatie van de boedel, de vondst van een collectie antiquarisch gereedschap en een paar tekeningen van Schiele op zolder was het mysterie van de auto-onderdelen facturen en de mysterieuze sleutels op de achtergrond geraakt. Totdat Max op een avond bij me kwam eten. En zij eerste tattoo kwam laten zien. Een Fender Stratocaster gitaar. Rock 'n' Roll. Hij informeerde naar de voortgang van de erfelijke wetenswaardigheden. Ik schetste het beeld in wat globale zinnen en meldde terloops het mysterie van de auto-onderdelen. “Heb jij ooit wel eens naar een verzendadres gekeken?” Probeerde hij mee te denken. Nee, dat hadden we niet. Die gedachtengang leek een valide. Een paar dagen later kreeg ik een adres van de enige leverancier die ons al eerder van informatie voorzien had. V 1.2.9
79
En dus gingen Bert-Jan en ik daar kijken op dat. Een oude dame deed open. Klein van stuk. Kunstmatig blond. We legden ons verhaal uit. Tot onze verbazing was ze niet verbaasd. Ze had iets bekends. Ik zal haar vroeger wel eens gezien hebben in het dorp. Toen ze nog mooi was. De schoonheid lekte nog steeds door de rimpels. “Kom binnen.” De communicatie was moeizaam. Ze hoorde slecht. En wat toen volgde. “Ik weet niet goed waar ik beginnen moet.” Haar stem was helder en krachtig. Haaks op haar voorkomen. Frêle, klein, gerimpeld. Ze bewoog zich traag voort met behulp van een rollator. Het was nog maar elf uur 's ochtends, maar zonder te vragen schonk ze ons een witte wijn in. Bert-Jan slaat af. “Dirk, ik heb het altijd jammer gevonden dat het tussen jou en Meerte nooit wat geworden was.” Ze speekt me aan met een vanzelfsprekendheid alsof ik haar al jaren ken. Meerte? Meerte? Toch niet de Meerte die mijn allereerste grote verliefdheid was op de MULO? Jawel, die Meerte. “Nu het zo lang geleden is en jullie moeder toch dood, maakt het niet meer uit. Ik ga jullie alles opbiechten. Gecondoleerd trouwens met Jacob. Ik wist dat deze dag eens moest komen.” Er is iets in mijn herinnering dat me het gevoel geeft dat er nu iets heel interessants moet komen. Ik probeer flarden van herinneringen op te zoeken. Pa heeft wel eens iets verteld. Maar het lukt me niet om dat boven te halen. Ze staat op en probeert haar rug te rechten. Achter haar rollator. Als een geslaagde advocaat aan de balie. “Roel, was de mooiste man van het dorp. En ik de mooiste vrouw.” Haar bruine oogjes schitterden. Ze gaat weer zitten. “Toen we heel jong waren. Ik geloof dat hij achttien was en ik zestien. Ik weet het niet meer precies. Niet belangrijk. Toen hadden we een relatie. Een verhouding. Hoe noemen jullie dat tegenwoordig? Gehad.” Ik ben gefascineerd, Bert-Jan kan het kennelijk allemaal niet schelen. Die wil weten hoe het met de eventuele auto zit. Doe in ieder geval of je interessert, man. Ga wat rechter op zitten en kijk haar aan. “Hij heeft me ontmaagd. Wat ben ik blij dat je tegenwoordig zo over dit soort zaken kan spreken. In onze tijd was dat een onmogelijkheid. Maar hij moest met Johanna trouwen. Ik heb tot de dag van vandaag nooit helemaal begrepen waarom. Jullie moeder, excuseer me dat ik dit zeg, was maar een gewone huisvrouw. Ik geloof niet dat ze ooit iets heeft bijgedragen aan het succes van jullie vader. Dat had ik wel gekund. Ik zou hebben meegewerkt in de zaak.” Ik denk dat ze gelijk heeft. Ma's support is nooit verder gegaan dan te zorgen dat om half een de boterhammen gesmeerd op tafel stonden en om kwart voor zes de warme maaltijd. Bert-Jan hangt V 1.2.9
80
nog steeds onderuit met een “kunnen we even door met die onzin?” uitdrukking op zijn gezicht. Ze rollatert naar de keuken om de fles wijn op te halen. Schenkt ons in. Het glas van Bert-Jan is nu tot de rand gevuld. “Ik zal open kaart met jullie spelen. Nu iedereen dood is maakt het toch niet meer uit. Kan er niemand meer over ons roddelen. “ Bert-Jan kijkt me met een niet begrijpende blik aan. “Roel en ik. Jullie vader en deze mooie vrouw.” Ze recht zich in de stoel en glimlacht trots. “Wij zijn nooit uit elkaar gegaan.” Bert-Jan wordt wakker. Het ontgaat haar niet. “Ja, hoe heet je ook al weer? Daar schrik je van. He?” “We hebben altijd een relatie gehouden. Stiekem. Ik ben altijd zijn vrouw geweest en gebleven.” Alle verrassingen waar we tot nu toe op zijn gestuit worden in een klap gedegradeerd tot sinterklaas surprises. Chocolade paaseieren. Bert-Jan mompelt iets. “Dirk.” Ze richt zich tot mij. “Kan jij je nog herinneren, dat je vader in de weekenden of vrijdagsavonds ging klussen erbij deed in de garage van je oom?” Dat beeld is vaag, maar de mist trekt op. “Beursbezoeken in Parijs, Berlijn of zo?” vraag ik haar. “Ja.” “De gecrashte vrachtwagen in Italië?” “Ja.” “Die vrachtwagen met de vastgelopen motor op de ferry naar London?” “Ja, het waren geen leugens. Maar niet de hele waarheid. Mijn man was makkelijker te bedotten. Die was altijd druk. Dacht dat ik met vriendinnen wegging. Dat was makkelijk. Met je moeder moesten we voorzichter omgaan.” Bert-Jan neemt z'n eerste slok van zijn wijn. Een iets te grote slok. Even vrees ik voor een volgend ziekenhuisbezoek. Zijn rood aangelopen gezicht en tranende ogen hervinden het normale postuur. “Toen mijn man overleed. Tweeëntwintig jaar geleden. Heeft Roel de loods in gebruik genomen voor zijn hobby auto's. Vraag me niet waarom, maar je moeder mocht daar ook niets van weten. Ik denk dat hij bang was, dat ze het zou afkeuren. Er ging nogal wat geld in om. En zij was. Ons bent zunig, he?” “Dus er is een auto? Auto's?” Bert-Jan veert opeens op. V 1.2.9
81
“Ja, er is er nog eentje. Wit met oranje en zwart. Maar sinds zijn benen geamputeerd zijn, kon hij niet meer rijden. Hij …” Ze barst in huilen uit. “Godverdomme Roel, ik mis je zo. Waarom kon je niet wachten met dood gaan totdat ik de pijp uitging?” Ik breng haar een glas water. Sla een arm om haar heen. Die ruw wordt weggeslagen. Met haar hoofd op haar armen ligt ze op tafel te snikken. Bert-Jan probeert wat te zeggen. Ze maakt een “wacht even” gebaar met haar rechterarm. Hervindt zich. Schuifelt naar de keuken en komt terug met een sleutel. “Dit is de sleutel van de loods. Maar er is een afgemuurd gedeelte waar je vader zijn auto's hield. Rechts achter de deur hangt een kastje. Daar zit de sleutel in van zijn garage en daar heb ik geen duplicaat van.” Bert-Jan en ik kijken elkaar aan. De sleutels. We overleggen even. We moeten de envelop gaan halen. We staan op. “Dirk, jij blijft hier, je broer kan dit alleen wel.” zegt ze resoluut. Net als Patrick en ik de leren riemen van de motorkap aantrekken, komt mijn goddelijke Gaia de schuur ingelopen. “Zo, ben je bijna klaar? Ziet er weer prachtig uit. Mooi werk.” Ze hurkt en inspecteert een wiel. “Lunch, Ik heb de lunch bijna klaar. Laat. Toegegeven.” “Gaan jullie maar lekker eten, ik leg haar zelf wel onder de hoes.” wuift Patrick ons glimlachend weg. Het ruikt heerlijk in het appartement. De oven staat aan. Een deksel op een pan wipt. “Een lunch zoals elke man die zich zou wensen. Zit.” Ik doe als bevolen. Ze gaat een paar meter verderop staan. En ze begint de lange jas los te knopen. Als die valt toept ze een uitbundig “Tada.” en spreidt de armen en neemt een pose aan. Zwarte Charles Jourdan pumps. Zwart short. Als ik wil opstaan gebiedt ze me om te blijven zitten. “Je mag kijken. Niet aanzitten. Ik maak het even af.” Elke stap tijdens het afgieten van de groenten is een een danspas. Haar naakte billen wiebelen als ze de salade schudt. Ik sta toch op en ga achter haar staan. Pak haar borsten. Als mijn klaarkomen niet ver meer is, gaat de kookwekker. Ze duwt me zacht maar resoluut weg. V 1.2.9
82
Au. Ze dient op. “Mijn versie van beef Wellington. In bladerdeeg en zalm.” Grijnzend zitten we tegenover elkaar en eten onze lunch. Zij kan koken. Heel goed koken. “Je bent gek, Blue, hartstikke gek, en ik zou het niet anders willen.” We eindigen de lunch in de slaapkamer. De oorlogskleuren worden geschilderd. De blouse streng opgeknoopt. Pak aan. Grote zonnebril. “Ik moet nu naar de aannemer. Deze keer laat ik me niet naaien. Jij bent de enige die dat nog mag.” Ze kust me. Ik hoor de Mercedes met doorslaande wielen wegrijden. Mail checken. Dennis, de restauranthouder uit Maastricht. Het lijkt aardig te kloppen. Maar. Personeelskosten zijn onbegrijpelijk laag. Tenzij ze het Amerikaanse fooiensysteem hanteren of de klanten zelf de bestellingen laten afhalen. Dat laatste kan ik uit ervaring ontkennen. Kan ik nog een menu en wijnkaart met prijzen toesturen? Daar lijkt iets te wringen. Wil naar de verkoopprijzen kijken. En Lieuwe Beste oom Dirk, Ik heb voor mijn vader naar de documenten gekeken. En dan kan ik het volgende concluderen: – De cijfers lijken wat geflatteerd, met name aan de personeelskant. Mijn kennis schiet te kort waar het horeca aangaat. Ik heb dat doorgeschoven naar een collega met meer specialistische kennis. – Het contract heb ik doorgestuurd naar onze afdeling “Legal”. We hebben goede juristen met kennis van de Britse wetgeving. – De stap van de huidige cijfers naar de prognose lijkt nogal optimistisch. Het liefst zou ik een gefaseerde prognose voor de komende drie of vijf jaar zien. Hetzelfde gaat op voor de liquiditeit positie(s). – De reputatie van het opgevoerde accountantskantoor is niet onbesproken. Ze zijn enkele malen voor frauduleus handelen aangeklaagd, maar zijn nooit veroordeeld. – Aan de positieve kant: zelfs als de prognoses voor vijftig procent fictief zou blijken te zijn, dan heb je nog steeds een rendement waar geen bank aan kan V 1.2.9
83
raken. En de beurs is op dit moment ook niet het meest gunstige speelveld. Ik hoop dat je een leuke reis hebt en neem een goede fles Malt voor me mee, dan zal ik je niet voor bewezen diensten factureren. Groeten, Je neef(je) Lieuwe
Ik bedank hem, stuur ook hem menu en wijnkaart met de prijzen en beloof hem de whisky. Wat een verschil met zijn broer, de muzikant. De genen van BJ en Mia in het kwadraat. De telefoon van Bert-Jan staat uit. Bert-Jan was sneller dan verwacht terug met de sleutels. Elke, zo heet ze, heeft herinneringen met me opgehaald over pa. Meer als zeventig jaar heeft hun verhouding geduurd. Zeventig jaar. Zeventig jaar! “Je moeder had hij voor de vastigheid, die hij nodig had. Vaste grond onder de voeten. Mij had hij voor 't plezier. Daarom vond ik het ook zo leuk toen jij met Meerte vree. Dan waren de families wat dichter bij elkaar gekomen. Had het voor je vader en mij een stuk makkelijker gemaakt.” Ik kan me nog vaag herinneren dat pa overmatig enthousiast was bij de komst van Meerte. Een sentiment dat hij bij andere vriendinnen niet altijd tentoon spreidde. Toen we de grote sleutel vergeleken met die van Elke, bleken ze identiek. Twee raadsels lijken in klap opgelost. “Ik loop niet mee. Van de dijk af lukt nog wel. Terug zullen jullie me moeten dragen.” gniffelt Elke. De sleutel paste. De kleine sleutel opende het kastje. Daarin twee pensleutels. Het gemetselde afgeschutte deel van de loods heeft twee grote openslaande deuren. Met vier sloten. Na wat proberen wisten we ze te openen. Het is donker. Langs de muren tastten totdat we lichtknopje vonden. De TL's knipperden aan. Een compleet ingerichte garage. Smetteloos. Witte vloer. Rode gereedschapskasten. Een auto onder een hoes. Uit de contour kan ik niet zo snel herkennen wat het zou kunnen zijn. Imposant is het niet. Een klassieker? Z'n oude Simca 1000 LX? We kijken elkaar aan. We kijken elkaar aan, halen diep adem en trekken de hoes eraf. “Een Daf, een godvergeten Daf. Een truttensleurder. Bretelauto. Met stickers en lampen. En dan V 1.2.9
84
ook nog oranje.” Bert-Jan was zwaar teleurgesteld. “Met een Daf sta je met één been in je graf.” Ik zie iets heel anders. Totaal anders. “Bert-Jan, wat denk je dat je ziet?” “Zei ik: een Daf, een witte Daf, met een zwarte motorkap, te veel lampen en zonder interieur. Een mislukte raceauto.” “Je wordt al warmer. Type?” Ik heb een aardig idee waar we naar staan te kijken en ik ga dit uitmelken. Pesten. “Uh, 55?” “Verder?” “Hoezo verder? Een Daf 55.” “Een 55 Marathon. En waarom heette die Marathon?” “Hou op. Jij weet kennelijk iets, dat ik niet weet en jij wordt hier kennelijk vrolijker van. Goed, het ding zal voor een liefhebber zo'n wel zo'n vijfduizend euro waard zijn. Ik had op wat spectaculairders gehoopt.” We gaan op de werkbank zitten. “In 1968 was er een rally. De London-Sydney Marathon. Daf nam deel met twee auto's. Een met Gijs van Lennep. De ander met de broertjes Vermeer.” Ik wijs naar de auto. Vermeer-Vermeer staat erop met bloedgroepen. In het slechtste geval zitten we naar een goed gebouwde replica te kijken. In het beste geval naar het verloren gewaande exemplaar.” “Hoe weet jij dit allemaal toch? Sorry hoor, je specialiseert je wel in totaal nutteloze kennis.” “In '68 had pa nog niet voor z'n eigen bedrijf. Hij werkte bij een garage waar ze Dafjes, Volvo's en Opels deden. Z'n bazen reden rally. In Dafjes. Dat vond ik toen fascinerend. En toen die LondonSydney rally begon, hield ik een plakboek bij. Verzamelde alles. Krantenartikelen. Lijsten met standen. Stickers. En deed een spreekbeurt op school. Daarom weet ik al die onbelangrijke details. Als ik me goed herinner is deze auto. De Vermeer-auto gecrashed en niet gefinisht. Roger Clark won trouwens. In een Lotus Cortina.” “Jezus wat ben jij vermoeiend. Soms snap ik ook wel dat Mia gek van je wordt. En nu?” “ik ga dit uitzoeken. Serienummers checken. Er zal vast wel een Daf club zijn. Kijken waar we mee te maken hebben. Daarna zien we wel verder.” “Dus dit ding kan wat waard zijn?” “Geen idee. Misschien wel. Misschien ook niet. Wat de gek er voor geeft. Maar vooral; is dit echt? Maar? Gaan we nu zoeken naar papieren en de zaak inventariseren? Of doen we dat later?” We besluiten om daar een andere afspraak voor te maken. De ravage met het huis heeft meer van onze aandacht nodig. V 1.2.9
85
“Elke. Weet jij iets van die auto van pa? Heeft hij daar ooit iets over gezegd? Over verteld?” Niet veel Dirk. Eigenlijk helemaal niets. Over zijn auto's hadden we het bijna nooit.” “Auto's?” “Oh, hij had er altijd wel vier of vijf. Oude wrakken die hij opknapte. Toen zijn benen geamputeerd werden heeft hij alles verkocht. Behalve deze. Dit was te uniek, zei hij. Moest voor de mensheid bewaard worden. Ik weet daar verder niet veel van.” Ik zit buiten een biertje te drinken. Ik hoor de Merc aankomen. Loop haar tegemoet. Ze is blij. Steekt een duim op. We zoenen. Intens. De blouse is wat minder geknoopt. “Vertel. Ging het goed? Wijntje? Biertje? Whisky?” “Nee ik wil een calvados. Bel de bar.” Ze heeft het bedrag van de aannemer fors omlaag weten te praten. “En jij?” “Wil je zakelijk of plezier?' “Doe eerst maar plezier.” “Ik hou van je, ik ben verliefd op je en ik wordt heel gelukkig van je.” Ze kust me. Neemt mijn hoofd in haar handen. “Ik ook. En zakelijk?” Ik vertel haar de kleine bezwaren van mijn adviseurs, minus de reputatie van het accountantskantoor, het positieve nieuws op het rendement. “Gaat er nu niets makkelijk?” Voordat ik kan antwoorden belt ze. “Martin, Ik wil een gefaseerde projectie van de cijfers over de komende vijf jaar en de liquiditeits prognoses daarvan. En kijk de personeelskosten na. Nee, niet morgen einde dag. Als ik morgenochtend wakker wordt, dan ligt dat in mijn mailbox. Nee. Een privé-leven doe je maar eigen tijd.” “Wordt ik als aandeelhouder net zo behandelt als je personeel?” “Oh nee, veel erger. Je wordt vastgebonden. Geslagen met zwepen.” De ober komt met twee glazen, een fles Calvados en twee koppen espresso. “Complimenten van meneer Atcherley.” “Patrick.” verklaart ze. “Goed idee, bedank hem.” Ze draait naar mij. V 1.2.9
86
“Dus als ik het goed begrijp komt jouw beslissing om te investeren aan het einde van de week?” “Daar lijkt het op.” “Ik zie een deadline op me af komen. Ik kan niet eeuwig zaken oprekken. Zou jij eventueel? Als je advies goed is. Bereid zijn om je aanbod te verhogen naar 250K?” De woorden van Lieuwe indachtig en met het fortuin achter me lijkt me dat geen probleem. “Zelfde condities?” “Dat. Of een een ton als lening erbovenop tegen een vast percentage.” Ik loop wel een beetje de zakenman uit te hangen. Ik loop natuurlijk gewoon mijn pik achterna. Een miljoen? Is goed, baby. De houding die me al te vaak in de problemen geholpen heeft. Ze weet de Beef Wellington op te bakken zonder dat het aan smaak inboet. We eten in bed. “Vind je me echt de mooiste vrouw ter wereld? Ik krijg rimpels. Kraaienpootjes. Mijn borsten zakken. Mijn buik wordt dikker. Ik heb armen als een bootwerker. Van het tillen van de vaten bier en de dozen wijn. Mijn billen zullen ook wel niet zo zijn als ze ooit geweest zijn. Maar ik kan ze niet zien.” De powervrouw is onzeker? “Je bent heel erg mooi. Mijn god. Wat ben je mooi.” Ik kus haar en verstom de conversatie met harde stoten. Net als ik houdt ze niet van dichte gordijnen. Maar als ik om kwart over zeven de kamer binnenloop zit ze al paraat achter de laptop. “Ik heb nieuwe cijfers voor je. Ik heb ze gemailed.” Ik kus haar in de nek. Pak haar borsten. “Nu even niet schat. Maak me een yoghurt met fruit. Ik moet zo weg. En een espresso. Dubbel.” Ik hou van de Norwegian Blue. Jocelyn die me als personeel behandelt? Het is een andere vrouw. Die ik bewonder. Waar ik ook van hou. Maar op momenten zoals deze? Gedwee zet ik de koffie en maak het ontbijt. “Tot vanavond Dee. Ik heb een drukke dag. We zoenen. Ik probeer Bert-Jan nog eens te bellen. Verdomd hij neemt op. “Je bent niet echt makkelijk te bereiken, broer.” “Ja, godverdomme, hou op.” Hij klinkt niet echt als mijn beschaafde boekhouders broer. “Vertel.” V 1.2.9
87
“Mia wil scheiden.” “En dat alleen vanwege die Jag?” “Nee, alles wordt er nu bij gehaald. Al lang een slecht huwelijk. De Jag. Overspel.” “Overspel? Jij? De braafste man ter wereld. Ga weg.” “Nou ja. God. Laat ik het je maar vertellen. Wiet en ik hebben een dingetje. En daar is Mia achter gekomen.” “Pfff. Tering hé. Jezus. Dus je neukt mevrouw van der Speck. Koopt de allerduurste Jaguar die maar te vinden is. En ergens haal je een stomme stunt uit zodat het tering-wijf van je er met de helft van je geld vandoor kan gaan.” “En alimentatie.” “Ook dat nog. Ik kan hier vandaan echt niets voor je doen. Als ik thuis was geweest trouwens ook niet.” “Weet ik, weet ik. Jij bent de enige waar ik het even bij kwijt kan. De kinderen durf ik het nog niet te vertellen. Ik moet even m'n ei kwijt.” “Maar Wieteke is getrouwd. Dus daar ligt ook nog een probleempje?” “Die was al bezig met haar scheiding. En je kent haar. Die heeft dat meer onder controle. Ik ben degene die echt in de puree zit.” “Maar je hebt en goede advocaat?” “Ja. Ik heb overmorgen weer een afspraak met haar. Ze schijnt wel heel goed te zijn.” “Wel afblijven, he.” “Nou het is een soort lesbische bulldog. Je wordt al bang van haar als je naar haar kijkt.” “En het mogelijke geld gaat in depot?” “Ja, maar bij een andere notaris. Wiet is er tussen uitgestapt. Zoals je zult begrijpen.” “Snap ik. Maar thuis? Ben je nog in je huis? 't Zal niet echt gezellig zijn.” “Nee, uiteraard niet. Dus ik zit de meeste tijd in een hotel. Op Schiphol. En een enkele keer. Een nachtje bij Wiet. Als haar man bij zijn vriendin is.” “Maar dit wordt dus een heel vervelende rechtszaak? Met alle stress en ellende die erbij hoort?” “Zo ver zijn we nog niet. Er schijnt eerst geprobeerd te worden iets met mediation te doen. Ik zie daar weinig heil in. Maar dat schijnt er tegenwoordig bij te horen.” “Vast wel. Geen idee. Ik ben maar één keer in mijn leven gescheiden en was inmiddels ook alweer vijftien jaar geleden.” “Oh ja, met die Amerikaanse toch?” “Precies. Die.” “Maar hoe zit dat met jou? Jij gaat de horeca in? Met een vrouw?” V 1.2.9
88
Ik leg hem uit hoe het zit. Met hoeden en randen. Het dubbele gevoel wat ik heb bij en mogelijke verhuizing naar Schotland. Mijn twijfels over het welslagen van deze relatie. Haar kwaliteiten als chauffeur. “Als je maar niet in gemeenschap van goederen trouwt.” “Zal ik zeker niet doen. BJ. Zeker niet.” Ik mail de nieuwe cijfers van Jocelyn door naar Lieuwe en Dennis. Draai een was in het hotel. Maak het interieur van de camper schoon. Doe de afwas. Huisman van de werkende vrouw.
V 1.2.9
89
Een paar dagen geleden zit ik nog wat depressievig te mijmeren op een berg. De berg nam wraak. Nu is er vrolijkheid en geluk. Blijheid en intense gevoelens. Er zijn nog een hoop alsen en maar'en. Ga ik naar Schotland verhuizen? Hoe ga ik met Jocelyn een relatie opbouwen? Als zij altijd werkt. Ik kom er niet uit. Nu niet. Genieten van het moment. De rest komt wel. “Jongens, die auto was natuurlijk een hele verrassing.” Elke liet de wijnfles staan en schonk ons thee in. Ik had nu eigenlijk meer trek in een biertje. “Maar er is iets belangrijkers wat ik met jullie moet bespreken.” Bert-Jan en ik keken elkaar aan. Nog een verrassinkje kan er wel bij. Al het goede komt in drieën. De relatie van pa met Elke, de vondst van de auto. Kom maar op. Ze ging rechter op zitten en schuift iets aan een dikke envelop die voor ons ligt.” “Ik weet niet of jullie dit al weten. Ik denk het niet, anders hadden jullie wel eerder bij me op de stoep gestaan.” Dus toch nog een verrassinkje. “Dit huis is van Jaap. Je vader.” Bam. Dit is geen verrassinkje. Dit is een handgranaat. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik hoor het wel. Mijn hersenen weigeren om het nieuws opnemen. Blanco. Ik voel de ogen Bert-Jan. Om een reactie te krijgen. Maar ook hij zwijgt. “Zoals jullie misschien weten heeft mijn schoonzoon na het overlijden van mijn man er zo'n puinhoop van gemaakt dat de zaak failliet ging. Om een heel lang verhaal heel kort te maken. Jacob heeft toen het dit huis gekocht om het veilig te stellen. Ik woonde hier toen al bijna veertig jaar. Zo kon ik hier blijven, hij had een werkplaats voor z'n auto's en de verhuur van de rest van de loods gaf mee een extra inkomen. Er was natuurlijk geen pensioen. En het excuus om elkaar te blijven zien.” Weer kijken mijn broer en ik elkaar aan. “Maar waarom ben je niet eerder naar ons toegekomen?” Woorden werden hervonden. “Ik was bang dat jullie me eruit zouden zetten. En Jacob had wel gezegd dat ik hier altijd kon blijven wonen en dat dat op papier stond. Maar ik kon die papieren niet vinden. Die lagen bij de bank in het kluisje van mijn dochter. Ik heb ze nog niet heel lang. En het klopt. Alles heb ik hier. Eigendomspapieren, koopcontract en een testament.” Ze schuift de bruine envelop over tafel. Vragen. Het huis. De verhouding. Het plenst. Ik lees mijn boek. Taai, maar fascinerend. De laptop plingt om te vertellen dat er nieuwe mail is. V 1.2.9
90
Beste oom Dirk, Bijgaand enkele documenten: – enkele kleine wijzigingen in het contract zoals voorgesteld door onze afdeling legal. – een spreadsheet met mijn berekeningen op basis van de nieuwe cijfers en het overleg hierover met mijn meer gespecialiseerde collega. Zoals je bij de laatste kunt zien levert het “worst case scenario” (de vierde tab onderin) nog steeds een gunstig rendement op. Daarvoor heb ik me gebaseerd op een groei van vijf procent, die met twee extra dagen per week in de winter en de bezettingsgraad voor dat seizoen haalbaar zijn. Als ik het geld los had liggen, zou ik het doen. Vergeet niet de fles. Groet, Lieuwe
Ik bekijk alle bijlages. De contractwijzigingen zijn in de formele taal die hier kennelijk bij hoort. Ik begrijp er niets van. De advocaten van Lieuwe's kantoor zullen wel weten waar ze het over hebben. Ik mail ze aan Jocelyn. De cijfers zijn wat helderder. Ik vertrouw Lieuwe. Talentvoller dan zijn vader ooit zal worden. Mijn ratio biedt nog dapper weerstand aan mijn gevoel. Ik moet nog wachten op de mening van Dennis. Het is verstandig om eerst nog even met Jocelyn te praten. Ik staar gewichtig naar de spreadsheets. Maak wat aantekening, tel getallen op en deel ze. Ik SMS Jocelyn: Blue, ik doe 't. We zijn partners. Liefs. Kussen overal. Jouw D.
Ik schenk mezelf een whisky in. De Local Brew. Krijg trek in een onbeschoft grote sigaar. Als je opeens vermogend wordt voltrekt zich het fenomeen dat ondanks de schaarse informatie die je daarover geeft aan slechts de mensen die je absoluut vertrouwd, iedereen dit opeens weet. Kennissen die je lang niet gesproken hebt hangen vanuit het niets aan de telefoon met een of ander V 1.2.9
91
rotexcuus waarom nu wel menen je te moeten bellen. Bekenden uit de kroeg, waar je geen enkele connectie met andere bekenden mee vermoedt spreken je aan: “Wat heb ik nou gehoord?” Ergens in zo'n conversatie wordt wel de zin gestoken: “En mocht je nog wat over hebben, dan weet je me te vinden.” Dat zijn vaker de mannen. Of: “Zullen we een dezer dagen eens een keer uit eten gaan?” Dat zijn vrouwen met de onderliggende veronderstelling dat jij wel zal betalen. Gaat zo'n gesprek wat verder, dan komen de adviezen. “Weet je wat jij moet doen?” Het zou een geheime onderlinge afspraak kunnen zijn of een totaal gebrek aan originaliteit. De adviezen, met een kleine variatie hier en daar, beperken zich tot slechts vier. Koop een leuk huis. Koop een mooie auto aan. Ga op reis. Beleg je geld zo, dat je van het rendement kan leven. Het laatste is een zinnige suggestie en biedt weinig grond voor discussie. “Je moet jezelf ook wat luxe gunnen.” Is de standaard zin die bij de mooie auto hoort. Dat plan had ik eigenlijk toch wel. De vrienden die het dichts bij me staan, weten dat ik een voorliefde heb voor Engelse klassiekers. De kring daarbuiten heeft zo zijn eigen voorkeuren voor Mercedessen, BMW's, Audi's, Alfa Romeo's en Volvo's. Die alle vanwege hun kwaliteiten met verve aangeprezen en verdedigd worden. Ik laat ze maar. Ik wil die groep nog wel eens aan een tafel zetten om die discussie uit te horen. Het zou zomaar op een handgemeen kunnen uitlopen. Misschien doe ik dat nog eens. Een gedachte die steevast een glimlach veroorzaakt. Het leuke eigen huis. Het is voor iedereen het belangrijkste en eerstgenoemde op hun lijstjes. “Waarom?” “Het geeft vastigheid.” Met het huidige en gestaag uitdijende vermogen kan ik me de luxe permitteren om in hotels te gaan wonen. Of in de camper. Of op een veel te grote boot. “Huren is weggegooid geld.” Nou en? “Het is een goede investering.” Dat is lang een bikkelharde waarheid geweest, maar ik denk dat menig huizenbezitter het nu met me eens is dat dat niet meer waar is. “Je kan het zo verbouwen als je zelf wilt.” Ik weet niet of het genetisch bepaalt is. Of dat er sprake is van een collectieve indoctrinatie, verbouwen schijnt een universele hobby te zijn. Waarbij met name badkamers en keukens het allerbelangrijkste schijnen te zijn. Ik heb mijn hele leven in gehuurde hokken gewoond. En daar viel veel op aan te merken. Te weinig opbergruimte. Douches die wateroverlast bij de benedenburen veroorzaakten. Stampende bovenburen op een te laat uur. Het enige dat ik wil is een ligbad. Dat is vast wel te huur. V 1.2.9
92
Dan is het er het reizen. Ik reis nu. Trek door een land. Zie nieuws. Zie ouds. “Ben je wel eens in … ?” En dan volgt er een bestemming waar ik nog nooit geweest ben. In de meeste gevallen zijn er prachtige stranden. Mooie natuur staat op een goede tweede plaats. Of het in Thailand zo heerlijk weer is, kan me niet echt veel schelen. Het reizen naar steden wordt slechts als een “trip” afgedaan. Het is niet echt reizen. Steden, New York, London, Oslo, Barcelona. Hebben musea en mensen in hun natuurlijke habitat. Ik wandel liever twee weken door het Metropolitan of de Saatchi dan dat ik die tijd spendeer aan een strand. Met een boek. Of een vlieger. Ik hoor de auto van Joce de parkeerplaats opdraaien. Ik wil haar zien. Spring op en loop haar tegemoet. Kan haar niet vinden. Loop het hotel in. “Heeft u misschien mevrouw Fowler gezien?” “Niet sinds gisteren, maar mijn dienst is net begonnen. Ik kan het wel aan mijn collega vragen.” “Laat u maar.” Ik loop terug. Ben bijna bij het appartement. Ik wordt zachtjes met een kreun in mijn nek gebeten. Bijna verlies ik mijn evenwicht in het grind. Zoenend, met de armen om elkaar heen geslagen lopen we naar ons huis. “Zocht je mij? Ik was even op kantoor om de contracten uit te printen.” Ze zet twee glazen op tafel en een fles champagne. Ik haal mijn vulpen uit de camper. Contracten horen met een vulpen getekend te worden. Ze schudt haar hoofd. Meewarig is het woord. Een internationale overboeking van tweehonderdvijftigduizend pond is minder eenvoudig dan de huur betalen. Wat schuiven naar mijn zakelijke rekening en het bedrag splitsen werkt. Driehonderdeenenveertigduizendvierhonderddrieentachtig euro en tweeënvijftig cent laat mijn vinger trillen boven de muisknop. Een slok champagne en … klik. “Het geld is onderweg. Met een spoedoverboeking. Morgenochtend zou je het moeten hebben.” Ze laat me opstaan en plechtig heft ze het glas. “Op een vruchtbare samenwerking. Op mooi eten. Op alle klanten die gaan komen. Op ons.” We klinken, we drinken, we vallen elkaar lachend in de armen. “Diner?” “Diner!” Het is zo'n avond voor manchetknopen en een stropdas. Ik laat de stropdas. Foie Gras met gerookte eend. V 1.2.9
93
Hoe gaan we het inrichten? Wat wil je doen om 's winter meer klanten te trekken? Heb ik je de laatste menu ontwerpen al laten zien? Ga je de naam veranderen? Ik voel me belangrijker. Voor het eerst heb ik een gevoel van rijkdom. Per saldo ben ik driehonderdduizend en nog wat euro's armer dan vanochtend. Maar nu ben ik mede-eigenaar van een restaurant waar de wereld, in ieder geval een deel van Schotland, van gaat horen. Confit van wilde zalm met komkommer gazpachio en kaviaar. Geen Michelin-ster. Daaronder. Een Bib Gourmand. Het moet toegankelijk blijven. Keuken verbouwen. Een andere, betere sous-chef. Geen kinderen bij het diner. Werkt in Oban ook heel goed. Betere kleding voor het personeel. Minder traditioneel. Strakker. Moderner. Een of twee keer per week een whisky proeverij voor de toeristen. Met uitleg. Masterclasses. Einde middag, zodat ze blijven hangen voor het diner. Meer wild op de kaart. Wilde Noordzee tarbot, mossels uit het Loch. Ayrshire aardappelen. “Maar wij Blue? Hoe gaan wij het doen?” “Het wordt heel erg hard werken. Misschien moet ik zelf ook weer achter de kachel gaan staan. Om de kosten te drukken en de brigade te controleren. Het gaat zeker twee jaar duren voordat ik mijn tijd in deze tent wat kan minderen. Die jaren worden hel. Maar, je zou een paar dagen me kunnen werken. De bar. Gasten ontvangen en plaatsen. In de keuken wil ik je niet hebben. Daarvoor heb je een te groot autoriteitsprobleem.” Het zou kunnen. Zou ik als stadsrat kunnen wennen in zo'n klein dorpje? Soms kende ik mijn eigen buren niet eens. Hier kent iedereen iedereen. Net zeven uur daglicht in de winter. Zomers wordt het bijna nooit echt donker. “Of je zou een galerie kunnen openen. Waar je je tekeningen en schilderijen verkoopt. Werkt heel goed bij de toeristen. Met een atelier. Vinden mensen enig. En dan laat je zo'n raar sikje staan. En een baret. En bretels. Jij hebt een doel nodig.” “Niet achter de geraniums zitten.” “Huh,wat hebben geraniums ermee te maken?” “Nederlandse uitdrukking voor gepensioneerden die niets doen en dan achter de geraniums op hun vensterbanken de hele dag naar buiten kijken.” We lachen, we klinken. De ober komt ons vragen of het iets minder uitbundig kan. Pannacotta met geroosterde nectarines en schuim van champagne. Het Maastricht plan moet ik verlaten. Mijn toekomst ligt hier. Het galerie-idee spreekt steeds meer aan. Ik zal haar niet veel zien. Maar ik ben bij haar. De Norwegian Blue. Schotse kazen. Met namen als Drunileish, Stichill, Teviotdate, Dunsyre Blue. De constante herinnering dat je echt in een ander buitenland bent. V 1.2.9
94
Koffie met Glayvia. Een fruitige likeur op basis van Malt. Het is laat, heel laat als we in elkaars armen in slaap vallen. Blue werkt thuis vanochtend. Bellend, mailend, Whatsappend. Ik doe ontbijt, koffie. Nederlandse nieuwssites en m'n Facebook pagina. Max is aan 't feesten ergens in Ohio. De kattenmensen posten kattenfoto's, De bierliefhebbers flessenfoto's. Er zijn veel inspirationele quotes vandaag. Ik ben bezig om een salade te prepareren. De mooie vrouw staat buiten te telefoneren. Ik hoef kennelijk niet alles te weten. Statig beent ze heen en weer. Aan de andere kant van de lijn zit iemand met klam te zweten vermoed ik. Ze hangt op. Ik gooi wat advocado naast de schaal. Afgeleid door haar schoonheid. Haar iPhone gaat. Weer. Een vloek. En nog een. Ze gaat zitten. Begint te huilen. Ik wil naar buiten lopen. Beter om even te wachten. Ik loop naar buiten als ze ophangt. “Wat is er?” “Zo vreselijk. Mijn vader heeft een hartinfarct gehad. Gaat heel slecht. Ik moet naar London. Nu.” Ze gaat zitten. Ik geef haar een glas water. “Dit is wel het slechts denkbare moment. Ik heb nu net alles klaar voor de overname. Heb net alle afspraken gemaakt. Notaris. Eigenaar. Bank. Fuck. Fuck. Fuck. Maar goed, ik moet dit doen. Iedereen zal moeten wachten. Tot ik terug ben. Oh, je geld is trouwens binnen. Bedankt.” Ze loopt naar de slaapkamer en pakt haar koffer en laptoptas. “Zal ik met je mee gaan? Hoe ga je daar naartoe?” “Vliegen, ik moet even kijken wat het snelste is. Via Inverness, Glasgow of Edinburgh. En het is niet een goed idee als je meegaat. Mijn plebs familie weet nog helemaal niets van mijn aanstaande scheiding en dan kom ik opeens uit het niets met een wildvreemde aanzetten? Geen goed idee.” Ze zoekt vluchten. Zuchten. Een zachte vloek. “Inverness dus. Edinburgh en Glasgow hebben meer vluchten. Maar is veel verder rijden. Per saldo maakt het niet zo veel uit. Maar Easyjet. Ik haat Easyjet. Ryanair ook trouwens.” Ik zet haar de salade voor. Een paar happen. “Ik kan nu niet eten. Sorry schat. Het is heerlijk, maar het lukt me niet.” “Ik begrijp het.” “Ik weet op dit moment niet wat er precies aan de hand is. Dus ik kan je ook niet vertellen wanneer ik terug ben. Ik verwacht een paar dagen. Maar het kan ook een week worden. Ga jij doen, wat je moet doen in het noorden. Hoe lang denk je dat je daarvoor nodig hebt?” “Een dag of vier, vijf.” “Het is nu woensdag. Maandag of dinsdag terug? Laten we het op een week houden. Woensdag.” V 1.2.9
95
“Ja, klinkt goed. Waar komen we elkaar tegen?” Ze denkt even na “Oban. Hier. Nou ja, Fort William. Kom ik bij je in het mobile home logeren. Je belt me en dan spreken we af. Al zit er natuurlijk een kans in dat ik wat langer in London moet blijven. Bel me in 't weekend. Dan weet ik waarschijnlijk meer. En dan zien we wel.” Zo ken ik haar nog niet. De standvastigheid is even verdwenen. Twijfel. Aarzeling. Nog een kop thee. Ze gaat. Het is half een. Ik zou naar John O'Groats kunnen rijden. Volgens Google Maps iets meer dan vier uur rijden. Ik kan ook halverwege ergens stoppen. Uitkijkend over een weidse hei. Ik kan naar Inverness. Anderhalf uur ongeveer. Jocelyn achterna. Een totaal nutteloze gedachte. Het enige dat ik van haar zou kunnen vinden is de Mercedes op het parkeerterrein op het vliegveld. Verliefdheid. Ik doe de afwas en ruim het huis op en de camper in. “Heeft u even een moment, dan maak ik de rekening.” zegt het meisje aan de balie als ik de sleutel kom terugbrengen. Het overvalt me. Had aangenomen dat Jocelyn wel betaald zou hebben. Die is hals over kop weggegaan. Het is van mij dan ook een vreemde aanname. Het valt niet mee. Van deze dagen kan een bijstandsmoeder royaal een maand leven. Overnachtingen. De kamer. Diners, Lunches. Ontbijten. Wijn. Koffie. Drank. Meer wijn. Champagne. Whisky. Benzine voor de Morgan. Twee gebakken eieren die ik me niet kan herinneren. Alles overgoten met een tien procent fooi. Twee maanden uitkering voor een bijstandsmoeder. Ik betaal. Ik vertrek.
V 1.2.9
96
Het is prettig om weer op de bok van het gevaarte te klimmen. Alsof ik 't gemist heb. Vertrouwd achter mijn stuur. Ik had graag Jocelyn op de bijrijderstoel gehad. Ongetwijfeld had ze zelf willen rijden. Dan had ik af en toe naar links of rechts kunnen kijken en een blik gevangen. John O'Groats had de culminatie van deze reis moeten worden. Diepere gedachten gaan mij bereiken als ik aan het eind van de wereld over de noordelijke Atlantische Oceaan staar. Oplossingen komen binnen rollen op de golven. De schimmige silhouetten van de Shetland eilanden seinen de antwoorden. Nu ga ik tijd laten passeren totdat mijn lieveling weer terug is uit de grote stad en haar getroffen vader. Veel liever dan achter het stuur had ik nu met haar aan het bed van de oude man gestaan, omringt door infusen en piepende kastjes met knipperende lichtjes en groene schermpjes die golvende lijntjes trekken en steeds wisselende getallen laten zien. Het hoera-ik-ganu-het-grote-moment-beleven-gevoel ontbreekt. Deze grootse missie is nu gedegradeerd tot een toeristisch uitstapje. Weer. Het punt waar ik voor de ontmoeting Blue ook nooit voorbijgekomen ben. Nu ik zonder navigatie zit moet ik goed opletten om de hoofdweg te bereiken. 't Lukt. Er wordt geklopt. Net op het moment dat met weinig overzicht over het dashboard hang om te kijken of ik veilig mijn rijstrook aan de overkant van de weg te bereiken. Het is al weer even geleden. Aan het begin van de trip was het kloppen op een deel van de camper dagelijkse routine. Aan het raam staat een hippiemeisje met een oranje en groene streep in haar haar. En een rugzak. Ik wenk haar naar de deur. Ze begrijpt het niet. Uit mijn stoel. Ik open de deur. “Ja?” “Waar ga je naartoe?” “Je wilt een lift?” “Ja.” “Vandaag naar Inverness.” “Wow, super.” Ze wil al instappen. “Heb ik je al gezegd, dat het goed was?” “Eh nee, vind je het goed als ik met je meerij?” “Ja, ik vind het goed.” Nu ik mij verloren heb in dubbele gevoelens lijkt me het gezelschap aangenaam. Iemand om me heen om niemendalletjes uit te wisselen. Ze is jong, erg jong. En draagt dus waarschijnlijk niet al te veel dramatische bagage mee. Hoewel op die leeftijd, ik schat haar voor in de twintig, zaken die ik nu als marginaliteiten beschouw, grootse tragedies kunnen zijn. Met evenzo grootse tragische trauma's. V 1.2.9
97
“Wow.” Ze kijkt geïntimideerd rond naar de luxe van dit schip. “Is dit van jou?” “Ja.” De kleinere details over de mogelijke huur die ik wel aan Harry en John verteld heb, hou ik voor me. “Leg je rugzak ergens neer en kom voorin zitten.” Ze legt de rugzak op de grond, trekt haar jas uit en kijkt me vragend aan. “Leg maar even op de bank. Kom op we gaan.” Ze trekt de benen onder zich als ze rechts gaat zitten. Ik moet glimlachen. De kleurige lange jurk, het gestreepte haar, de western-laarzen. “Wat is er zo leuk?” “Je herinnert me aan mijn jonge jaren. De seventies.” “Wow, was jij hippie dan?” Mijn blauwgestreepte Ralph Lauren overhemd, beige broek en de Italiaanse schoenen zijn ver verwijderd van iets dat ook maar op hippiedom lijkt. “Ja ik was hippie. Inclusief het lange haar, de honderd keer gerepareerde spijkerbroek, de cowboylaarzen en het paarse tie-dye t-shirt. En …” Ach laat ik de drugs nu maar niet vermelden. “Wow, ik had zo graag geleefd in die tijd. Alles was toen zo fantastisch. De atmosfeer, de muziek, wat jullie allemaal gedaan hebben voor de wereld. Dat was zo groots. Zo groovy.” Ze praat zelfs het archaïsme uit die jaren. “Het is alleen zo verdomd jammer dat er weinig meer van over is. Vrije liefde, samenwonen, heel veel ander idealisme is allemaal weer verdwenen. Iedereen trouwt. Alle hippies zijn kapitalist geworden. De langharigen van toen zijn de pakken van nu..” “En jij bent geen uitzondering.” Hier moet ik over nadenken. Mijn eerste reactie is om te ontkennen en te verklaren dat diep in mijn hard ik nog steeds een hippie ben. Qua politieke overtuiging ben ik wel opgeschoven van PSP naar D66. Waarvan een van mijn opdrachtgevers ooit vond dat ik “dus ook rechts was.”. Waar ik op mijn beurt dan weer van schrok. Ik was toch immers links? Ik ben nooit een grote belegger geworden. Ik ben nooit gemotiveerd geweest door geld realiseer ik me nu. Ik heb nooit de ambitie gehad om een groot bedrijf uit de grond te stampen met veel personeel. Altijd geweest van het Mooie dingen maken. Natuurlijk. Hoe meer geld, hoe beter. Maar eerst leuk werk. Mooi werk. En daar zaten ook minder verfijnde ontwerpen tussen. Alleen voor het geld. “Nee, ik ben geen uitzondering. Hoewel ik nog graag mag geloven dat ik een aantal principes uit die jaren bij me draag. Maar het lange haar is al lang bij de kapper achter gebleven. Ik heb nog wel ergens een paar western-laarzen. Ik draag ze alleen nooit meer.” “Heb je muziek bij je? Uit die tijd?” V 1.2.9
98
“Nee. Helemaal niets. Maar als je Spotify op je telefoon hebt. Geneer je niet. Pair 'm aan de radio en ga uit je dak.” Na een paar minuten tikken op schermpjes klinkt “White Rabbit” van Grace Slick en Jefferson Airplane uit de speakers. Ik weet niet of ik dit echt leuk vind. Het was goed. Heel goed. Toen. Nostalgie. Waarom vindt een meisje van pakweg eenentwintig, tweeëntwintig dit leuk? “Dit ken je natuurlijk ook wel?” Een fluit. Violen. Klassiek. Maar toch niet. “'t klinkt bekend. Pfew. Ik wet het niet.” Ze lacht hard. “Eikel. Ian Anderson. Jethro Tull. Aqualung. En zo meteen Kashmir.” Ik krijg les in mijn eigen muziek van zo'n … Zo'n wicht. “Dit heb je allemaal uit de platenkast van je ouders? Dit heb je niet zelf ontdekt. Dat bestaat niet.” “M'n grootouders, mijn ouders waren meer punk. Daar hield ik niet van. Sex Pistols en Clash enzo.” We neuriën mee op Kashmir. Tadadada, Tadadada, Tadadada. Ta. Ta. Taaaa, Tatatata. “Kan je bij de unplugged MTV versie met dat Egyptische orkest?” “Sure.” Seconden later brult Robert Plant door de speakers. “Youtube.” “Luister. Hoe heet je eigenlijk?” “Misty.” “Misty?” Ze zal wel Mary, Marian of Margot heten. “Eigenlijk heet ik Mary. Mary McKenna.” Ze steekt haar hand uit. “Dirk.” “Mary vind ik zo suffig. Dus.” “Dan snap ik wel waarom je Misty wil heten. Maar je grootouders zijn dan iets ouder dan ik ben?” Ze noemt de leeftijden. Shit. Ze zijn zelfs jonger dan ik ben. Niet heel veel jonger. Maar toch. “Hoe oud ben jij? Misty?” “Eenentwintig. Nog een maand.” Als je eenentwintig bent, tellen de maanden nog. Ik heb het al opgegeven om de jaren te tellen. M'n verjaardagen vier ik al jaren niet meer. Alleen de decennia. Vijftig. Zestig. Duurt nog een aantal jaren voordat ik de zeventig ga bereiken. “Hoe was het toen?” “In de jaren zeventig bedoel je?” “Ja.” V 1.2.9
99
“Ik was zeventien in zeventig. Op school dus. Er was muziek en drugs en meisjes en brommers en versterkers en gitaren. Wel een mooie tijd. Maar ik wil niet in die nostalgie blijven hangen. 't Was leuk toen. Het is leuk nu.” “Maar zulke muziek wordt toch niet meer gemaakt? Dat was zo geweldig.” “Ik weet niet of ik dan met je eens ben. Er wordt nu toch ook hele goeie muziek gemaakt. De DJ stuff. Armin van Buuren. Afrojack. Arvici. Daft Punk?” “Ik weet niet eens waar je het over hebt. Ik blijf liever in die oude grotten hangen. Daar voel ik me veilig.” Dit zou een mooie discussie kunnen worden over vernieuwen, het verleggen van grenzen, ontdekken en zelfontwikkeling. Laten we maar gewoon doorgaan met luisteren. Woodstock. Jimi Hendrix. Canned Heat. Crosby, Stills, Nash. Ik heb het allemaal in geen eeuwen meer gehoord. Nostalgie. “Maar, een rare plek om te gaan liften. Dit is niet echt een hoofdweg.” “Had een lift van een vrachtwagenchauffeur. Die wilde wat van me en dat wilde ik niet. Dus hij heeft me eruit gegooid. Zo'n dingetje. Weet je?” “En nu op weg naar Inverness?” “Ik moet naar Scrabster. Uiteindelijk. Helemaal in het noorden. Aan de kust. Noordelijker kan niet.” “John O'Groats?” “Nah, dat ligt een ietsepietsie meer naar het noorden. Dat klopt. Scheelt niet veel. Maar dat wordt lastig. Er is niet zo veel verkeer die kant op. Wat moet je er ook zoeken? Er is niets. Zee en een paar vissersboten.” “En een kerk en een kroeg, waarschijnlijk.” “Niet eens. Het is maar een paar straten. Een haventje en een vismeelfabriek. Meer niet.” “Ligt het ver van John O'Groats?” “Nah, twintig mijl. Half uurtje ofzo.” “Ik ga daar naar toe. Morgen. Dus je kan wel meerrijden. Rij ik wel een stukje om.” “Wow. Super. Dat is zo lief van je.” “Graag gedaan. Ik heb toch geen haast. Maar je woont in Scrabster en je studeert ergens anders. Neem ik maar even aan.” “Studeerde. In Glasgow. Kunstacademie. Ik ben gestopt. En nu heb ik geen beurs meer. Dus ik ga weer bij mijn ouders wonen. Totdat ik een baantje heb en zelf weer iets kan huren.” “Goh. Kunstacademie. Heb ook ooit gedaan. Wilde jaren.” “Wat deed je?” “Grafische vormgeving.” V 1.2.9
100
“Schilderen, tekenen, beeldhouwen. Autonome kunst zoals ze dat noemen. Ik wilde het vak leren. Het ambacht. En niet neuzelen over concepten en abstracten en abstracte concepten en conceptuele abstracties. Ik wil gewoon mijn meisjes tekenen en schilderen. Figuratief. Weet je?” “Ik kan me er iets bij voorstellen. Dat was in mijn tijd al zo, maar bij vormgeving werd je daar niet zo mee lastiggevallen. Dat was meer op het vak gericht. Dat gezegd hebbende; ik heb nog wel eens een abstract schilderij moeten maken. Ook bij vormgeving. Maar. Er was toch ook wel vakmatig onderwijs. Compositie. Kleurenleer. Materiaal kennis. En dan maar even door de zure appel heen bijten.” “Bij ons te weinig. In ieder geval te weinig naar mijn zin.” Er is weinig veranderd in veertig jaar kunstonderwijs. Kennelijk. “Grappig, zelfde opleiding, zelfde muziek, bijna zelfde reisdoel. Schept toch een band, vind je niet?” Merkt ze op. “Nou, nou. Een band? Een band? Je rijdt met me mee. In de auto. Veel verder dan dat gaat het niet.” Woodstock. Hendrix. Foxy Lady. “En ik ben ongeveer net zo oud als je opa. Een band, daar versta ik iets anders onder.” “Niet zo serieus, ouwe. Zo bedoelde ik het niet.” “Wat schilder je? Qua onderwerp?” “Meisjes. Vrouwen. Portretten. Naakten. Elven. Engelen. Niet dat ik lesbisch ben. Helemaal niet zelfs. Maar ik vind vrouwen gewoon veel mooier om te schilderen dan mannen. Mannen zijn zo hoekig.” “Een goede vriend van mij, ook een schilder, zei altijd: Je kunt maar twee dingen schilderen: landschappen en vrouwen. Landschappen zijn saai.” “Lol, en hij schilderde dus vrouwen?” “Nee vissen. Dooie vissen. Erg mooi trouwens.” “Dooie vis? Ik kan me er niets bij voorstellen.” “Vis zoals op marktkramen. Uitgestald op ijs. Of zoals in kratten op de visafslag. Heel fraai.. Verkocht goed. Vooral aan vishandelaren. Ik heb ook een doek van hem thuis.” “Ik kan me er nog steeds niets bij voorstellen. Ik zou het moeten zien.” “Ik kan straks wel een snel schetsje maken om je een beetje een indruk te geven.” “Dus je kan tekenen?” Vraagt ze verbaasd. “Ja natuurlijk kan ik tekenen. Helpt enorm bij vormgeven.” “Ik kan er genoeg die dat niet kunnen. Op de academie. Alleen maar achter die computer zitten. Maar nog geen drol kunnen tekenen. Dus ik dacht …” “In mijn tijd was het nog handwerk. De computer kwam pas later. Eind tachtiger, begin negentiger V 1.2.9
101
jaren. Maar ik maak mijn eerste schetsen nog steeds heel ouderwets, met de hand. Met potlood.” “Dat is zo grappig aan jullie ouwe mensen. Die verhalen van vroeger. Van toen er nog geen mobiele telefoons bestonden. De TV maar twee kanalen had.” “En zwart-wit was.” “En vinyl platen in prachtige hoezen en cassettebandjes.” “Bandrecorders. Met spoelen. Ik heb al dat spul gehad.” “Ik vraag me wel eens af wat ik mijn kinderen ga vertellen. Of mijn kleinkinderen als ik oma ben. Heb jij kinderen?” “Ja, twee stuks. Wat ouder dan jij. Max en Gwen. Negentwintig en zevenentwintig. Nog geen kleinkinderen. Maar ik denk dat dat binnen twee jaar gaat veranderen.” “Hoe oud ben je eigenlijk?” Ik vertel het haar. Haar grootouders van haar vaders kant zijn iets jonger. Van haar moeders kant respectievelijk dezelfde leeftijd en drie jaar ouder.” “Zo oud zie je er eigenlijk niet uit.” “Ik hoor dat wel vaker. Zal wel genetisch zijn. Aan de levensstijl heeft het niet gelegen.” “Sex, drugs en rock 'n' roll?” “Zoiets, veel gedronken, gerookt, tot een paar jaar geleden, en drugs. En sex in mijn jonge jaren, maar daar slijt je niet van. Het is een raar proces dat ouder worden. Een keer per jaar wordt je wakker en dan is er weer een één bij je leeftijd opgeteld. Terwijl je je nog steeds hetzelfde blijft voelen. Natuurlijk. De conditie neemt wat af. Ogen worden slechter. Het haar dat onder je oksels groeide verdwijnt en heeft opeens besloten uit je oren en je neus te moeten komen. En zo zijn er wat kleine ongemakjes. Maar. Ik ben gezond. Weet nauwelijks hoe mijn huisarts eruit ziet. Geen enge hartkwalen. Ik heb vrienden met drie by-passes. Longproblemen. En die her en der kanker hebben gehad. Chemo. Operaties. Mijn gezondheid. Daar heb ik wel geluk mee.” “En is er een mevrouw Dirk?” “Misty, wil alles weten? Door omstandigheden zitten we in dezelfde auto Maar dat betekent niet dat ik mijn hele levensverhaal voor je hoeft af te draaien?” “Je hebt gelijk. Ik wil altijd graag weten wat mensen drijft. Hoe ze in elkaar steken. We kunnen het over het weer hebben. Over regen. Waar je geweest bent. Maar ik ben geïnteresseerd hoe je in elkaar steekt. Ik denk dat om volwassen te worden als kunstenaar ik veel moet meemaken om goed te worden. Ik kan en wil niet alles meemaken. Dus verhalen. Verhalen van oude mensen helpen ook. Helpen om me volwassen te laten worden.” “Volwassen worden is een illusie. Het is mij nog niet gelukt. En daar ben ik blij mee. Dat zogenaamde volwassen worden, met een hypotheek en twee auto's voor de deur en een luxe keuken V 1.2.9
102
en een nog duurdere bank dan de buren. Dat zijn maar marginaliteiten. Als je de theorieën over reïncarnatie buiten beschouwing laat, dan is er maar een leven. En daar moet je wat van bakken.” “Er uit halen wat er in zit? Is dat gelukt?” “Ja en nee. Moeilijk. Ja. Ik heb behoorlijk goed mijn eigen plan gevolgd. Heb weinig voor een baas gewerkt. Altijd gefreelanced. Altijd met plezier gewerkt. Goed er hebben wel eens klussen en periodes tussen gezeten dat ik er minder gelukkig van werd. Maar. Ik weet dat ik een paar mensen gelukkig heb gemaakt met mijn werk. En dat vind ik belangrijk. Maar. Als ik morgen dood moet gaan, dan kan ik dat tevreden doen. Begrijp me niet verkeerd, er zijn nog genoeg dingen die ik nog wil doen. Daar gaat het niet om. Maar ik kan behoorlijk tevreden terugkijken.” “Wow. Wat mooi. En wat zou je dan nog allemaal willen doen?” Ik leg haar de situatie uit waar ik nu in zit. En dat ik het dus even allemaal niet meer weet. Bij Fort Augustus moet ik besluiten of ik de noord-of de zuidkant van Loch Ness zal nemen. Het maakt haar niet uit. Ik volg het advies van John en Harry en neem de bochtige zuidelijke route. “Ik zou het wel weten. Ik zou gaan reizen. India. Tibet.” “Het oude hippie-ideaal. En wat denk je daar te vinden?” “Nou gewoon. Ik denk dat je rijker wordt door andere culturen. Ik denk dat backpacken als vrouw best zwaar kan zijn en dat je daar een hoop van leert. Dat je veel inspiratie opdoet voor de schilderijen. Dat je anders. Breder leert kijken. En dat dat me helpt om volwassen te worden, te groeien als kunstenaar. Dat ik dan meer in staat ben om de ziel van mijn onderwerpen, mijn vrouwen, mijn meisjes bloot te leggen. Waarom ga jij niet reizen?” “Ik heb redelijk wat Europa gezien, heb een jaar getrokken door Midden-Amerika. Heb een jaar in Californie gewoond. En meer dan twee jaar in New York. Ik heb nu geen plek waarvan ik denk; daar moet ik nog eens naar toe. Geen Thailand, Bali, Maladiven of Brazilië. Hier. Schotland. Daar moest ik nog eens naar toe. En daar ben ik nu. En misschien kom ik hier wel wonen.” “Hier. Hoezo?” Ik vertel over mijn gedeelde Fort Willamsiaanse restaurant eigenaarschap. Mijn verliefdheid op Jocelyn. “Wow. Je bent verliefd? Dat is zo cool. Gefeliciteerd ouwe. Ik vind dat zo leuk als ouwe mensen verliefd worden. Hoe oud is ze?” Ik wet het niet. Heb 't haar nog niet gevraagd. Vijfenveertig? Vijftig? Achter in de dertig? Wat ze me verteld heeft aan levensgeschiedenis kan dat laatste niet. “Ik denk tussen de veertig en vijfenveertig. Ben niet zeker. Vergeten te vragen.” Haar geboortedatum zou in het contract moeten staan. Vanavond eens opzoeken. “En goeie seks?” V 1.2.9
103
“Misty!” Licht bestraffend. “Sorry. Dat was meer nieuwsgierigheid dan interesse. Hoewel ik het idee van seks van ouwe mensen wel intrigerend vind.” “Rimpelige oude lijven. Denk jij vast aan. Het wordt beter. Nou ja, voor mannen niet altijd. Maar daar zijn pillen voor. Er zijn minder inhibities. Die verdwijnen. Wil je 't horen?” “Nee laat maar. Sorry. Ik wil het ook niet weten. Sorry. Dat was een stomme vraag. Sorry.” “Maar weet je.” vervolgt ze. “Jij kan dus alles doen wat je wilt. En je weet niet hoe je verder moet. En mijn mogelijkheden zijn, hoe zeg je dat, beperkt. En ik weet wel wat ik wil, maar ik zie niet hoe ik daar moet komen. En ik weet dus ook niet hoe het verder moet. Als ik jouw geld zou hebben. Dan was het makkelijk. Naar Londen of een andere grote stad verhuizen. Atelier kopen en schilderen, schilderen, schilderen. Voor mij zou dat vrijheid betekenen en voor jou is die vrijheid … uh, beklemmend? Verstikkend?” “Verwarrend.” “Verwarrend? Ik begrijp er niets van. Je bent verliefd. Dus het is de mooiste vrouw ter wereld. Want dat zijn ze altijd als je verliefd bent. Je hebt een behoorlijk goed leven, waar je tevreden mee bent. En je wilt verhuizen. Waar je nu alle redenen voor hebt. Je verhuist naar hier. Maar omdat het kan, omdat er heel veel nieuwe mogelijkheden zijn, raak je in de war en reis je naar een godvergeten stinkgat waar je over de oceaan gaat staan kijken. 't Waait er altijd en het is er koud. En dan hoop dat je kop zo leegstormt dat er opeens ruimte is voor de antwoorden op vragen die geen vragen zijn. Je bent geschift.” Ik steiger. Dit kleine meisje vertelt mij dus dat ik op een volkomen vruchteloze tocht ben. Ik denk na om tot een zinnig antwoord te komen. “Ja maar, ik kan mijn leven veranderen. Er zijn opeens mogelijkheden die er nooit waren. Ik vind dat ik dat moet onderzoeken. Het niet laten passeren alsof er niets gebeurt is.” “Je leven is al aan het veranderen. Of niet?” “Hoezo?” “Was je anders in een veel te dure camper gestapt om naar Schotland te gaan? Je bent hier je grote verliefdheid tegen gekomen. Je bent mede-eigenaar van een restaurant. Zal wel chic zijn. Waarschijnlijk heb je nog meer mensen ontmoet, die je anders niet was tegengekomen. Je bent mij tegengekomen. Dat was allemaal niet gebeurd als dat geld er niet was geweest. Je leven verandert nu al. Je vragen zijn al beantwoord. Dan hoef je niet op een stomme golf staan wachten die de verlichting over je heen stort.” Nog steeds Hendrix. All Along the Watchtower. There must be some kinda way outta here Said the joker to the thief V 1.2.9
104
There's too much confusion I can't get no relief “Zie je nou, Jimi begreep het al helemaal. Nou ja. Bob Dylan dan.” Becommentarieert ze. No reason to get excited The thief he kindly spoke There are many here among us Who feel that life is but a joke “En zo denk ik er ook over. Life is a joke. Dus neem het niet serieus. Dingen komen zoals ze komen. Als je het zoekt ga je het meestal niet vinden.” Ik zie de aankondiging van een parkeerplaats. Ik stop. “Laten we even aan het meer gaan zitten. Rijden en denken is wat veel. Wil je een biertje?” Dat wil ze wel. “Waarschijnlijk gaan we nu Nessie zien. Het monster waar iedereen al naar gezocht heeft. En die nooit gevonden is.” Ze lacht. “Misty, weet je. Je hebt waarschijnlijk wel heel erg gelijk. Dingen gaan zoals ze gaan. Ben ik helemaal met je eens. Maar er is een heel groot verschil tussen ons, dat, in ieder geval voor mij het perspectief zo anders maakt.” “En dat is?” “Leeftijd. Ik ben bijna drie keer zo oud als jij. De kans dat jij vier of vijf keer je huidige leeftijd wordt is immens veel groter dan de kans dat ik twee keer mijn leeftijd nog zal halen. Pure statistiek. Jij bent op een kwart. Misschien een vijfde van je leven. Als ik geluk heb ben ik nu op tweederde. Maar dat kan makkelijk minder zijn. Ook pure statistiek. Dus. Dit voelt heel erg als het laatste kunstje. En daarom wil ik een hele bewuste keuze maken wat ik voor de rest van mijn leven of een heel groot deel daarvan nog ga doen. Of laten. Jij, als je niet tegen overstekende bussen of vallende rotsblokken aanloopt, kan een beslissing nemen en over vijf, tien of twintig jaar een ander pad inslaan. Ik voorzie daar minder mogelijkheden en dat maakt de keuze zwaarder. Moeilijker. Kies maar uit.” “Je maakt het moeilijker. Voor jezelf. Wat wil je nou? Nog een grote knal voordat je dood gaat? Nog iets heel bijzonders doen zodat je voor eeuwig door de mensheid herinnerd wordt?” “Nou, nee. Dat was niet het plan. Zo bijzonder hoeft 't nou ook weer niet te zijn.” “Dan doe gewoon wat je altijd doet en maakt het net wat leuker. Werk je bucket list af. Ga autoracen, parachutespringen, van een gebouw af ofzo, ballonvaren, zeil de wereld rond of iets dat jullie ouwe mannen menen te moeten doen. Maak 't jezelf niet zo godvergeten moeilijk. Ik ben het kleine meisje dat nog verschrikkelijk veel moet leren en ervaren. Jij hoort de oude wijze man te V 1.2.9
105
zijn. Jij hoort mij dit soort dingen te vertellen. Niet andersom.” Zwak echoot haar stem over het rimpelloze water. “Je gaat naar John O'Groats. Laat je door de golf met antwoorden overspoelen. Niets wijzer geworden ga je naar je meisje en je restaurant in Fort William. Een nieuw leven met je nieuwe lassie. Een nieuwe liefde. Wow. Je bent een gezegend mens, man.” Zwijgend lurken we aan ons bierflesje. “Daar.” Ze wijst naar een rimpeling in het water. “Wat? Wat is er?” “Zag je 'm?” Ze wijst naar het water. “Huh?” “Nessie. Ons nationale monster.” “Huh nee. Echt?” “Ja, echt. Ik zag 'm. Als je niet kijkt, dan ga je ook niets zien. Opletten. Aandacht. Man.” “Je maakt een grap.” “Dat zul je nooit weten. Misschien wel. Misschien niet. Hou je ogen open voor wat er is. Ik heb Nessie gezien.” Ze staat op. Veegt wat rommel van de steen waar op zat van haar kont. “Wat denk je. Gaan we? Drinken we nog een bier? Roken we een joint? Wat crack? Heroïne? Snuiven we coke? Ectasy? GMBH? Karnemelk?” “Laten we gaan rijden. Een bier drinken we onderweg.” Ik klim achter het stuur. Zij opent de ijskast na wat instructie over het slotje van mijn kant. “Mijn god. Ga je op Poolexpeditie ofzo? Je hebt genoeg bier wijn en eten bij je, om veertien dagen isolement te overleven. Hah. Kaas. Heb je toast ofzo?” “Kastje rechts boven.” “Je bent echt verschrikkelijk. Drie soorten toast?” “In dat zelfde kastje staat ook een pot Luikse appelstroop. Is lekker bij de kaas.” “Borden?” “Rechtsonder. Schuifla.” “Messen?” “Grote messen hangen voor je neus aan de magneet. Gewone messen in het laatje links. Maar neem de Languioles maar. Zelfde kastje als de borden.” “What the fuck zijn Langols?” “ Languioles, gewoon goeie messen voor de kaas. En steak. En zo meer.” Ze gaat naast me zitten. Met twee borden met kazen, mosterd , toast, appelstroop. V 1.2.9
106
“Dit is dus echt niet godverdomme normaal. Ik heb gehoord dat dit bestond. Ik heb heb nooit van m'n leven gezien. En jij hebt in dit godvergeme rijdende hotel in voorraad? Zeven soorten bier. Witte wijn in drie variaties. Rood. Drie soorten mosterd? Een vriezer vol met van alles en nog wat.” Ik klap het middenconsole dicht zodat ze een tafeltje heeft voor 't bord. Ze smeert toast. Vraagt op welke kaas welke mosterd of appelstroop moet. Ze geeft me het biertje. “Dirk. Ik kom uit een heel erg middleclass familie. Mijn ouders zijn nooit buiten Engeland geweest. Twee weken naar Brighton was hun meest exotische reisje en daar hebben ze het nu dertig later nog steeds over. Ik trek je koelkast open en daar liggen alleen maar dingen waar ik over gehoord heb. Deze kaas, die naar sokken stinkt, maar wel heel lekker is, ken ik alleen uit magazines die ik gestolen heb. Je hebt hier een fucking hotel op wielen en je loopt alleen maar te klagen dat je niet weet wat je moet doen als je later groot bent. Schijt. Ik snap het niet. En als ik het wel snap, dan wil ik het godverdomme niet begrijpen. Je hebt een luxe probleem. Begrijp me niet verkeerd. Het is een probleem, maar wel een luxe probleem. Gucci problems.” Beschaamd. Ze heeft de zere plak geraakt. Omdat ik niet meer weet wat ik moet zeggen, zeg ik niets. Lovin' Spoonful. Arlo Guthrie. Led Zeppelin. Whole Lotta Love. Radio op elf. Battle of Evermore. “Stop hier even. En kom mee.” Ik gehoorzaam. We lopen naar een hek en kijken over een veld. “Culloden. Het belangrijkste slagveld in de Schotse geschiedenis. Hier heeft Bonnie Prince Charles het Schotse rijk gevestigd. De Jacobijnse opstand beëindigd. Weet je er iets van?” “Een beetje. Ik ben in Glencoe geweest en weet iets van dat verraad. En de opstand.” “OK. Dit was een moeras. Dus de uitgeputte soldaten werden hier hun koppen afgehakt. De troepen van de Bonnie Prince waren lichter en moderner bewapend, dus ze zakten niet zo ver weg in de shit. Als je op Wikipedia kijkt, dan vind je een vriendelijker versie van het verhaal. Je staat nu wel te kijken naar grond die doordrenkt is van bloed. Wij Schotten zijn een raar volkje. Heb je ooit gehoord van de Scottish Heritage Trust?” “Wel van gehoord. Kastelen en reservaten enzo?” “Ja. Maar ze conserveren ook al onze slagvelden. Culloden, Glencoe. En zo zijn er een paar honderd. Kan je het je voorstellen? Een paar honderd slagvelden, die we conserveren en in ere houden.” “Dunadd?” “Ben je daar geweest? Magische plek niet? Maar, al die plekken die we in stand houden hebben helemaal niets magisch. Onze nationale trots is dat we Engelsen en Ieren en Vikingen vermoorden. En Fransen. En daar waren we goed in. Maar waarom we dat allemaal in ere houden? Monumenten V 1.2.9
107
voor moord? Maar hier.” Ze wijst over het zompige veld. “Hier is het Schotse rijk begonnen. En nu horen we bij de engelsen. Bij het Verenigd Koninkrijk.” In de laatste zin klinkt dedain. “Ben je nationalist?” “Ja en nee. Ik denk dat wij als Schotse natie goed bij de EU hadden kunnen horen. Onze economie is goed. De banken. De olie. De call-centers. De consequentie van het referendum was dat we de EU uitgeflikkerd zouden worden. En precies dat is de reden dat het referendum tegen ons keerde. Als we ons bij de EU aan hadden kunnen sluiten, dan waren we een gelukkig land geweest. Geeft me je geld,” “Huh?” “Geef me even je cash geld. Uit je broekzak. Dan laat ik je wat zien. Maak je geen zorgen. Ik loop er niet mee weg. Waar zou ik naar toekunnen?” Inverness is nog zo'n vijf mijl. Ik kijk de weg af. Er is alleen maar weg. Tenzij ze door het moeras weggaat is er geen mogelijkheid om te vluchten. Ik pak de geldklem uit mijn zak en geef die aan haar. Ze sorteert de ponden en de euro's. “Wat zijn dit?” “Euro's.” “Wat zijn dit?” “Ponden.” “En wat zijn dit?” “Ponden. Wacht even. Dit zijn Schotse ponden? Met de distel? En die anderen zijn Engelse ponden?” “Exact. We zijn een land binnen een land. Met eigen geld.” Ze stopt alle biljetten terug in de klem en geeft die aan me. “Ik zou liever willen dat we een land binnen de EU waren en niet binnen het Verenigd Koninkrijk. Dus, ja, ik ben nationalistisch. Maar een nationalist binnen Europa. Fuck Engeland. Vind je het erg trouwens?” Ze rolt een joint. “Ga gerust je gang. Maar niet in de auto. Ik kan niet meer tegen de lucht.” “Hebben jullie ook zo'n nationaal trauma? Jullie zijn overheerst door de Fransen, De Spanjaarden. De Belgen.” “Wij overheersten de Belgen, maar dat was niet echt een succes. Duitsers hebben we nog lang moeite mee gehad, Tweede wereldoorlog enzo. Maar dat gaat tegenwoordig niet verder meer dan voetbal. En dat winnen ze nog steeds.” Ze reikt me de joint aan. V 1.2.9
108
“Nee, echt niet. Misty. Ik kan er niet meer tegen.” Het is nog maar een paar mijl naar Inverness. “Hoe doen we dit Misty.? Heb je een plek om te slapen? Hoe had je dat gedacht?” Ik krijg iets paniekerigs. Ik wil haar niet in de auto. 't Voelt als verraad aan Jocelyn. Als vreemdgaan. “Ik ga bij vrienden slapen. Heb ik mee afgesproken. Ik ben je dankbaar als je me ergens in het centrum kan droppen. Heb je een papiertje? Krijg je mijn nummer. Je belt als je weer verder gaat. Ik zet haar af. Vindt een plek aan de baai aan de noordkant van de stad. De Moray Firth,. Bel Joce. Voicemail. You have reached … please leave a message …Fuck. Ziekenhuizen en zaktelefoons. Het is geen goede combi. Vanmorgen was ik met mijn liefste. Vanmiddag krijg ik de oren gewassen door een kind. Dat het huis van mijn ouders in deze staat niet verkocht kon worden stond niet ter discussie. Dus een vooral cosmetische verbouwing moest een groter rendement opleveren. Andere keuken, De kamers en-suite uitgebroken tot een grote ruimte. Weg met het gebloemde behang, de groene hal, de vaste vloerbedekking in de keuken. Een nieuw ligbad. Een toilet op de bovenverdieping. Een hoogrendementsketel. Ingebouwde koelkast en vaatwasser. Het huis naar het huidige tijdsgewricht brengen. Als we er vijftigduizend insteken zou het toch zo'n ton tot anderhalve ton meer moeten kunnen opbrengen. Mia heeft ooit in haar jonge jaren een blauwe maandag binnenhuis-architectuur gestudeerd. Of dat aan een hogeschool is geweest of een schriftelijke cursus is me niet duidelijk. Ik stel aan Bert-Jan voor om van die kennis gebruik te maken. Een politiek gebaar waarvan ik hoop dat als ze haar attentie op dit project richt het bemoei en gezeik over de financiële zaken wat zal afnemen. Als ik het in die bewoordingen aan mijn broer breng, blijkt hij dat, hoewel niet geheel volmondig, met me eens te zijn. Bert-Jan is de vleesgeworden loyaliteit. En publique gaat hij altijd achter zijn vrouw staan. Verdedigd haar. Sust aankomende conflicten waar zij een rol in speelt. Niet expliciet, maar hij leek het met me eens te zijn. Mia was opgetogen toen we haar vroegen of we van haar talenten gebruik mochten maken. Voor het eerst in al die jaren dat ik haar ken waren er geen tegenwerpingen of bezwaren. Ze bedankte me zelfs voor het in haar gestelde vertrouwen. Vol verve ging ze aan de slag en kwam na enkele dagen al met een forse stapel tekeningen. Die, dat moet ik haar nageven, er professioneel uitzagen. Nadere inspectie toonde een ambitieus plan om het huis te bouwen dat ze zelf altijd al graag had V 1.2.9
109
willen hebben, inclusief serre en buitenkeuken. In een variant ontbreekt zelfs het rieten dak niet. Dakkapellen op zolder. Een rustieke, met antieke keukenkastjes beklede, keuken. Een bad op pootjes. Gipsen ornamenten langs het plafond. Voordat ik kon ontploffen, legde BJ zijn hand op mijn arm en maakte met zijn hoofd een “Ga jij maar even buiten spelen.” gebaar. Buiten. Zo'n moment dat je zou willen dat je nog rookte. Ik ving wat kreten op als “Het karakter van het huis bewaren.”, “Helemaal op de trend zitten.” en “De beoogde doelgroep is hier helemaal dol op.” Bert-Jan deed waar hij het best in is: cijfers en bedragen opdreunen. Het gaat er stevig aan toe. De illusie van het perfecte koppel wordt met grote klappen aan duigen geslagen. Een paar dagen later kwam het beoogde, realistische plan op tafel. Al voorzien van grof cijfermateriaal van mijn broer. Geen serre, geen dakkapellen op zolder. Ikea keuken en heel veel strak wit. Alleen de beoogde glazen pui in de achterkamer uit het oorspronkelijke plan is behouden. Zij het van kunstof. Ik bel Jocelyn nog een keer. Weer die verdomde voice-mail. Ik begrijp wel dat er honderd redenen zijn waarom ze de telefoon niet op kan nemen, maar ik wil haar spreken. Ik mis haar. Wil haar stem horen. Of dat nu de bevelende Jocelyn-stem is of de zachte van Norwegian Blue. Dat maakt me nu even niet uit. Al zou ze me maar vertellen dat het niet uitkomt en dat me later terugbelt. Iets. Tenminste iets. Ik zou al tevreden zijn met een SMS-je. Mia heeft een vriendin die “iets met verbouwingen doet.”. Het klonk wat vaag, maar er komen aangepaste tekeningen, een begroting die tot vrolijkheid stemt en een aannemer. Een wat gezette Duitssprekende man. Een innemende persoonlijkheid, die vertrouwen inboezemt. Ja, hij werkt met Polen. Metselaars, loodgieters, elektriciens, schilders. Stuk voor stuk vaklui. Jaren ervaring. Grote projecten gedaan. De voorman zou goed Nederlands spreken. Een contract werd getekend. Inclusief dwangsom. Mia en vriendin gaan dit begeleiden. Het was Mia die in paniek op de avond van de eerste verbouwingsdag belde. “Dirk je moet hier naar toekomen. Alles staat blank. Er komt water door het plafond. En van de trap.” Er hingen druppels aan het plafond. Een rustiek stroompje zocht zijn weg langs de traptreden. In de kelder, op zoek naar de hoofdkraan kreeg ik natte voeten. Voortvarend hebben onze Poolse vaklui de badkamer gesloopt. Leidingen doorgezaagd. Waarna een iemand de hoofdkraan kennelijk heeft opengedraaid. Mia loopt met emmers en dweilen rond. Ik besluit om mijn kwaadheid uit te stellen. “Mia, laat maar. Die emmers helpen niet. Morgen moeten ze eerst de kelder leegpompen. En V 1.2.9
110
voordat alles weer droog is zijn we weken verder. Wijntje?” Timide zit ze aan tafel. Haar anders zo rechte rug is verweekt. Weer die voice-mail. Alsjeblieft. Neem op. Excuses werden aangeboden. Poolse slopers ontslagen. Nieuwe ingebracht. De kelder leeggepompt. Benzinekachels geplaatst. Het komt allemaal goed. Het kost niets meer. Sorry. Het komt allemaal binnen de beloofde tijd klaar. Mia en vriendin hielden nu om beurten supervisie om verdere rampen te voorkomen. Bij het verwijderen van de suite-deuren en de bijbehorende muur begon het plafond door te zakken. In allerijl werden er stempels aangebracht om het te stutten. Er had eerst een stalen balk geplaatst moeten worden. Bij het verwijderen van de achtermuur om de glazen pui te kunnen plaatsen verdween er meer metselwerk dan de intentie was. De kelder had na het badkamer incident last van een kleine, maar aanhoudende lekkage waar de oorzaak niet van te vinden was. Geheel buiten de schuld van de bouwvakkers om was het hout van de keukenvloer in een dermate deplorabele staat dat het een wonder was dat onze moeder nooit met potten en pannen in de kelder gestort was. Het water dat nog weken uit de meest onverwachte plekken droop veroorzaakte een klein brandje in een electiciteits leiding. Er was veel gesloopt en heel weinig verbouwd. De sfeer, zowel tussen de aannemer en zijn cohorten en ons verliest aan amicaliteit. Net als die tussen ons allen, inclusief vriendin. Bert-Jan en ik hadden nog wel momenten waar we enig relativeringsvermogen konden tonen. Hoofdschuddend aan een lauw biertje bij kaarslicht. Ik bel nog een keer. Weer de stem: “Laat alstublieft een bericht achter.” Ik stuur een SMS. Lieve Blue. Ik mis je. Wil je graag spreken. Bel me. Tijd maakt niet uit. Hoe is het met je vader? Kus. Liefs.
Ik zat op de fiets richting Albert Cuypmarkt toen de vriendin belde. Het gaat niet goed. Vertel mij wat. Ze wil mij en Bert-Jan spreken. Zonder Mia. Maar die krijgt ze altijd maar aan de telefoon. We spraken af voor de volgende avond. Ik zou BJ wel op laten draven. Ik haalde wat extra oesters op de markt. Rond de afgesproken tijd hoorde ik een autogeluid dat heel serieus klinkt. De vriendin. Stapte uit een mat-zwarte Porsche. Andere keren kwam ze met een Range-Rover. Ook niet over het hoofd te zien. Maar marginaal subtieler dan deze kar. Ze was gekleed in zwart leer. Kostuum met een dito overhemd. De vorige keren, was ze in modieuze jurken. Dit is business. Angstaanjagend. Voldoende om een aannemer in het gareel te V 1.2.9
111
krijgen en te houden. Tussen de vele ringen ontwaarde ik een exemplaar met een gouden doodshoofd. “Dat lijkt op de ring van Keith Richards.” merk ik op. “Dat is een replica van die ring. Bij dezelfde juwelier laten maken. Dat dat je opvalt.” Ik schonk haar een witte wijn in. Bert-Jan arriveerde in zijn Nissan Almere. AlmerA merkte hij dan altijd licht geïrriteerd op. “Heren, het gaat niet goed.” “Goh, was me nog niet opgevallen.” “Ik wil een andere aannemer, maar Mia heeft deze ingehuurd.” “Wat?” Broertje en ik slaken tegelijkertijd dezelfde kreet. Hier wisten we niets van. “Mia stelde deze voor. De prijs was goed. Ik heb alles doorgerekend en het kon. Ik heb er nog wel vijftien procent ingebouwd voor eventualiteiten. Maar de cijfers waren zonder meer goed. Ik wil deze amateur eruit. Ik heb twee andere kandidaten. Ik doe dit wel vaker.” “Ik dacht dat mijn schoonzuster jou ingehuurd had om de aannemer in te huren?” “Nee, ze heeft mij in dit project betrokken om het bouwkundige deel te begeleiden. Dat is wat ik doe.” “Niet echt lekker gelukt.” Flapte ik eruit. “Sorry, excuses.” “Geeft niet. Ik heb Mia proberen over te halen om een andere aannemer te nemen. Ze wil niet. Ze is een goeie vriendin en dat wil ik zo houden.. Ik wil het niet op de spits drijven. Ik doe dit als een vriendendienst. Ik reken niet mijn normale gage. Voor haar. Jullie moeten dit regelen met haar.” Bert-Jan had alle kleur uit zijn gezicht verloren. Verdwenen waren de appelwangen. Probleem. Of uitdaging. “Hebben jullie trek in oesters?” Als ik even in de keuken kon zijn, zou me dat wat tijd geven om na te denken. “Altijd. Heerlijk!” Exclameerde de vriendin. Broertje knikte zachtjes. Een half dozijn. Om te beginnen. Nog zo'n portie ligt in het mandje in de koelkast. “OK, hier is 't plan. Onze handtekeningen staan onder het contract. Jij.” Ik draai me naar mijn broer. “Jij geeft me een volmacht om het contract te ontbinden. En jij” Tegen de vriendin, “helpt me op de achtergrond. Op die manier blijven jullie buiten schot. Ik ben de kwade beer bij Mia, maar dat ben ik al zesendertig jaar. Deal?” “Deal, klinkt goed.” Ze pakte nog een oester en een kopie-contract uit de laptoptas. “Bert-Jan?” Hij zat met een grauw gezicht naar het bord te staren.
V 1.2.9
112
Haar telefoon gaat niet mer over. Springt gelijk naar de voicemail. Godverdomme. Ik wil je spreken meis. “Bert-Jan?” “Uh Ja, klinkt goed. Doe maar.” “Wat is er?” “Ik heb nog nooit oesters gegeten. Ziet er eng uit.” “Jij hebt nog nooit oesters gegeten? Mijn god. Leven in Voorburg. Goed. We doen het nog een keer voor.” Ik knipoogde naar de dame. En hij pakte zijn eerste schelp. Gedrieën lieten we er een door de keel glijden. “Zit niet veel smaak aan. Beetje zoute snot.” “BJ, nou klink je als ma. Na je derde proef je meer. Daarna is 't een verslaving. Je eet er drie.” Het tweede dozijn. Bert-Jan was gewonnen. En vertrok. In de Almere. Het gesprek met de aannemer was niet aangenaam. Dreigen met grote advocatennamen deed hem eieren voor zijn geld kiezen. Mia was niet blij. Kwaad zelfs. De gebruikelijk emmer stront werd over me heen gegoten. Volgens plan. Nog steeds geen antwoord. Telefoon staat nu uit.
V 1.2.9
113
Ik maak mijn ontbijt en nuttig die op 't klapstoeltje aan de Firth. Schots voor fjord. Een dolfijn. Denk ik. Steekt zijn kopje boven water. Een dolfijn? Hier? De zon prikt door de donkere wolken die op zee hun buien uitstrooien. Een zeilboot kopen? Kijkend naar de kalme zee, waar in het oosten donkere wolken buien uitwaaieren, klinkt het als een aanlokkelijk idee. Telefoon gaat. “Hi. Misty hier. Ben je wakker?” “Wat denk je? Ik neem toch op?” “Kunnen we gaan? Kan je me oppikken?” Wrede verstoring van mijn ochtendritueel. “Uh. Ik zit net te ontbijten. Ik moet nog douchen. En ik zit dolfijnen te kijken.” Zo''n vijfhonderd meter uit de kust zie ik drie springende rugvinnen. “Een uur, anderhalf misschien. Zelfde plek?” “Nah. Ik kom wel jou kant op. Waar sta je?” Ik leg het haar uit. Een kwartier later hoor ik een auto stoppen. Ik sta onder de douche. Iemand, en ik heb geen reden om aan te nemen dat het het meisje niet is, stapt de camper in. “Hallo, hallo” klinkt ze vrolijk. “Ben bijna klaar.” In m'n blote kont, ik moet wel, loop ik de kamer in. Decent draait ze zich om en gaat naar buiten. “Waarom ben je zo vroeg? Koffie?” Vraag ik haar. “Liever thee, als je hebt. Mijn vrienden zaten maar te zeiken dat ik niet moest stoppen met de academie. 't Was niet leuk. Dus wilde ik weg.” Ik zet de gevraagde thee en een koffie voor mijzelf. Probeer voor de tweede keer vandaag Jocelyn te bellen. Niets. “Wat is er? Je kijkt zo serieus.” Ik leg het haar uit. “Tja, dat zuigt. Lullig voor je. Er is altijd een reden. Ik me geen zorgen maken. Je krijgt haar wel te pakken.” Ze pakt een zakje met verse muffins. “Hier. Geniet.” Ik kies de appel-kaneel. Zij de chocalade. “Hebben we erg haast? Geloof jij dat er plekken zijn waar oude energie is?” “Nee, als ik jou heb afgezet en ik in John O'Groats ben vanavond voor donker is dat OK. Wat bedoel je met oude energie?” “Ben je wel eens in Stonehenge geweest en daar de energie van de druïden gevoeld?” “Nee, maar ik begrijp wat je bedoeld. Het energetische gevoel dat sommige oude kerken ook hebben. Dat ken ik wel. Dat je uit het niets weet dat je op een gewijde plek bent. Hoezo?” “Ik weet een plek. Nou ja, ik ken wel meer van die plekken. Maar ik weet een plek, die bijna V 1.2.9
114
niemand kent. Magisch. Een soort zon van tweehonderd uitwaaierende stenen. Een oude druide plaats. Zullen we daar naar toe gaan? Magisch.” Ze glimt bij de gedachte. “En als je de magie niet voelt: het sowieso een prachtige plek en een mooie tocht. Doen?” “Laten we het doen. Hoever is 't?” “Ik denk dat het ongeveer vijftig mijl om is. Misschien zestig. Heb je navigatie? Ik heb de GPS coordinaten in mijn telefoon.” “Uh, ja, nee, die is kapot.” “Ik weet waar het is. We komen er wel. Rij eerst maar naar de A9. Noord.” Ik bel nog een keer. “Als zij net zo verliefd is als jij, dan zal ze toch ook wel snel bellen?” “Ja, dat denk ik ook. Daarom maak ik me wat zorgen.” Opruimen. Kastjes vergrendelen. Op weg. “Je zei dat je twee kinderen hebt. Die iets ouder zijn dan ik. Vertel eens.” De doopzeel van Max en Gwen. “Is er ook nog een moeder? Sorry, ik hoef niet alles te weten.” “Geeft niet. Nee, niet meer die is overleden. We waren al een fors aantal jaren uit elkaar. Maakt het verlies niet minder erg. Vooral ook voor de kinderen. Maar het slijt. Bij hun alle twee.” “En nu dus weer een nieuwe vrouw. 't Leven gaat door. Om het oude cliché te gebruiken.” “Er zijn er nog een paar geweest. Maar niet zo langdurig als met de moeder van de kinderen.” “Dat was je grote liefde.” “Nou, misschien wel. Maar elke relatie kent z'n eigen dynamiek. En elke keer voelt het toch weer als de grote liefde. Ik geloof niet zo in die ene die alles betekent. Nee.” “Waar geloof je nog meer in?” “Nou, niet in een god of zo. Als je dat bedoelt.” “Atheïst dus?” “Nou dat ook weer niet. Ik ben meer het Ik-geloof-wel-dat-er-iets-is type. Dat er een universum is dat communiceert. Daar zit dus wel een religieus kantje aan, maar ik hoor niet bij een groepering of doe iets zweverigs of zo.” “Je maakt je eigen geloof, zoals het je op dat moment uitkomt?” “Heel kort door de bocht, klopt dat wel. Alles wat er gebeurt geef je achteraf toch pas je eigen betekenis aan. Alles is perceptie. Alles wordt bepaald door je eigen waarneming en je eigen interpretatie ervan.” “Leg eens uit.” “Jij, als kunstenares zou dat als geen ander moeten weten. Als je een tekening of een schilderij V 1.2.9
115
maakt, dan ziet iedereen er iets anders in. Wat voor de één een elfje is, is voor de ander een duiveltje of een droom of een nachtmerrie. De franse schilder Degas heeft eens gezegd: “Mijn werk is maar de helft, de andere helft wordt gemaakt door de toeschouwer.”. En dat gaat voor het hele leven op. Niet wat je meemaakt geeft de betekenis. Hoe je er tegen aankijkt bepaalt de waarde. Toen je bij de vrachtwagen chauffeur uitstapte, was dat waarschijnlijk balen. Je stond op een onmogelijke plek en wist even niet hoe je thuis moest komen. Dus toen je bij mij instapte was je praktische probleem opgelost. Maar. Toen zat je opgescheept met een brommende oude man die alleen maar vervelende verhalen over vroeger opdist en koketteert met de luxe waarin hij leeft. Een patser. Van de regen in de drup. Toch?' “Nee!” ze is verontwaardigd. “Dat is helemaal niet waar. Ik vind je leuk. Je bent geen patser. We hebben goede gesprekken. Wat zeur je nou?” “En dat. Dat is perceptie. Dat is de betekenis die jij eraan geeft.” “Oh.” Timide. “Bedoel je dat zo.” Stilte. Ze doet haar riem los en stopt het hoofd tussen de knieën. Ik denk. Dat zij even na moet denken. Ze veert weer op. “Maar toch niet alles is perceptie? Als je een ziekte hebt en je weet dat je dood gaat, dan is de betekenis toch altijd dat je dood gaat?” “Ja en nee. Ja, je gaat dood. Nee. Hoe ga je daar mee om? Schik je in je lot en probeer je het er het beste van te maken of verzet je er tegen. Tegen iets wat wat onomkeerbaar is?” “Ik snap je niet.” “Ik zal het proberen uit te leggen. Toen mijn ex. De moeder van Gwen en Max ziek was lag ze op een kamer in het ziekenhuis met een vrouw. Een maand. Allebei waren ze opgegeven. Allebei zaten ze vol met kanker. Die andere vrouw wilde er niet aan. Ze heeft bijna een maand liggen huilen. Ze was kwaad. Op alles en iedereen. Inclusief zichzelf. Het personeel, de artsen. God. De hele wereld. Mijn ex was rustig. Heeft tot de laatste dag haar zaken gedaan. Nodigde vrienden uit om afscheid te nemen. Ze kon niet meer eten, maar liet diners aanrukken zodat ze nog een keer kon ruiken. Natuurlijk heeft ze gehuild. Ze zag het onvermijdelijke komen en maakte daar het beste van. Probeerde voor zo ver mogelijk te genieten. De andere vrouw zag het onvermijdelijke komen en ging alle ergernis en strijd aan. Die heeft in haar laatste vier weken geen leuk leven meer gehad. Uiteindelijk, binnen een uur van elkaar, overleden ze. En dat. Dat is wat betekenis geven doet. Allebei een identiek lot. Twee verschillende levens.” “Wow. Heftig.” Ze zakt onderuit. Legt de benen op het dashboard. En de armen achter het hoofd. “De volgende links.” V 1.2.9
116
Een smalle weg. Ik hoop dat ik geen tegenliggers tegenkom. Dit is krap. “Over dat van die schilderijen heb je wel gelijk. Ik denk dan altijd dat ik niet duidelijk genoeg ben, als andere mensen er totaal iets anders in zien. Jij bent best wel wijs, he?” “Ja, en omdat ik het allemaal zo verdomd goed weet, rij ik nu in de rondte om de vraag te beantwoorden hoe de rest van mijn leven er uit gaat zien. Nee, ik ben heel wijs.” Bomen schrapen over het dak. Er staan nog opmerkelijk veel huizen. Weilanden achter de bomen. Ik had me het veel onherbergzamer voorgesteld. “Zal ik straks de Tarot voor je leggen? Ik ben daar best goed in.” “Ja, dat is goed. Als je maar niet de dood voor me neer legt. Zullen we het nu doen? Daar is een plek om te stoppen en ik wil nog wel een koffie. En een muffin.” Er is een passeerhaven waar ik het monster neerzet. Weer alle kastjes ontgrendelen. Waterkoker en Nespresso-machine uitpakken. Het leven in de camper biedt een grote vrijheid. Er zijn routines die hem langzaam van het lijstje der ambities doet verdwijnen. Ik pak de telefoon weer om te bellen. Het bereik is nog maar een streepje. Het lukt me niet om verbinding te krijgen. Misty graaft in haar rugzak en haalt er een spel kaarten en een boek uit. Ze schudt de kaarten en houdt ze me in een waaier voor. Thee. Koffie. Muffins. “Trek een kaart. En og een. Tot dat je er vijf hebt.” Ik gehoorzaam. De plaatjes ogen ergens tussen archaïsch en kinderlijk. Ze kijkt streng. “Ik moet even mijn waarzegsters gezicht opzetten.” Ze lacht. “OK, de eerste kaart.” Ze pakt haar boek bij het corresponderende plaatje en leest voor: De zeven van zwaarden Je zit in een situatie die ondoorzichtig is, je weet niet waar je staat en wie je wel en wie je niet kunt vertrouwen. Dat maakt je behoedzaam en wantrouwend. Je bent voortdurend van alles aan het uittesten en je voelt je wel eens alsof je door een mijnenveld loopt. Dit betekent dat je je behoorlijk onder druk voelt staan. Je hebt het gevoel dat je, doordat je zo omzichtig moet zijn, maar heel langzaam vooruitkomt. Bedenk echter dat, ook al is het langzaam, je stapje bij beetje wel vooruitkomt, ook al gaat het niet zo snel als je zelf wellicht zou willen. “Dat de situatie ondoorzichtig is, daar kan ik wel in meegaan. Dat wantrouwende helemaal niet. En ik al helemaal niet het gevoel dat ik door een mijnenveld loop. En ik sta niet onder druk. Dat alles niet zo snel gaat als ik zou willen; dat klopt dan weer wel.” “Zet je jezelf niet onder druk? Met je vragen enzo? En je bent toch heel omzichtig? Geen knalharde beslissingen? Ik denk dat het wel klopt. Maar wie wantrouw je?” “Volgens mij niemand.” “De volgende.” V 1.2.9
117
Zes van Zwaarden Het is tijd om je even terug te trekken uit de woelige activiteiten van alledag. Je hebt behoorlijk onder druk gestaan, maar nu kun je even onder de druk, stress en spanning uit. In de rust die je voor jezelf creëert, ben je in staat om tot nieuwe inzichten te komen in wat je het beste in de toekomst kunt gaan doen. Je krijgt de boel weer op een rijtje en voelt je weer opgewassen tegen de eisen die aan je worden gesteld. “Nou, dat lijkt goed te passen. Daar kan ik het wel mee eens zijn. Dat gedoe met die erfenis was best stressen. Of ik nu al helemaal tot nieuwe inzichten ben gekomen? Dat weet ik niet. Maar 't klinkt positief. Toch? Volgende.” De Ster Je hebt een tijd achter de rug waarin alles op zijn kop heeft gestaan. Je hebt een tijdje in een chaos geleefd en hebt deze geaccepteerd en bent eraan gewend geraakt. Nu word je zo langzaamaan uitgedaagd om uit de chaos te stappen en weer vertrouwen te krijgen. Echter, iemand die hoopt, kan teleurgesteld worden. Er wordt dus van je gevraagd om je kwetsbaar op te stellen. En dat is niet gemakkelijk na de periode die je net achter de rug hebt. Hoop en vertrouwen kunnen op illusies zijn gebaseerd, waardoor je je opnieuw gekwetst weet. “Dat alles op z'n kop heeft gestaan, dat klopt. Dat van die hoop en vertrouwen en illusies begrijp ik geen snars van.” “Misschien slaat het op je toekomst? Misschien slaat het op je nieuwe vriendin. Hoe heet ze ook alweer?” “Jocelyn. Nee. Nee. Absoluut nee.” “He, ik lees alleen maar het boek voor. Don't shoot the messenger.” “Ok. Sorry.” Vijf van Kelken Je hebt teleurstelling en verdriet ervaren, je hebt een verlangen gehad waarin je bent teleurgesteld. Je voelt dat je van alles is afgepakt. Het liefste zou je willen toegeven aan je gekwetstheid en je verdriet willen koesteren. Er is echter nog van alles over. Eén tegenslag maakt nog niet dat alles verloren is. “Verdriet van de dood van mijn ouders. Natuurlijk. Teleurstelling? Integendeel. En er waren geen tegenslagen. Wel een beetje. Maar dat heeft verder geen effect op me gehad. Er waren geen persoonlijke tegenslagen. Sterker nog. Alles voelt alsof mijn leven ten goede veranderd is. Deze kaart klopt helemaal niet.” Drie van Staven Je hebt in je hoofd al een tijdje met een aantal ideeën gespeeld. Nu acht je de tijd geschikt om V 1.2.9
118
daar met anderen over te praten. Je treedt naar buiten met gedurfde plannen, je geeft je bloot met wat voor jou belangrijk is. Dit doe je op een enthousiaste en positieve manier. Je voelt je trots en opgeladen. Je weet zeker dat je ideeën goed zijn en bent in staat om anderen daarvan te overtuigen. “Die klopt dan weer wel. Helemaal eigenlijk. Denk ik. Hoop ik. Op zich kloppen de meeste wel. Grotendeels. Maar er zitten ook een paar dingen tussen waar echt niets inzit. Teleurstelling? Tegenslagen? Echt helemaal niet. En helemaal niets.” “De Tarot houdt zich niet aan tijd. 't Kan heden, verleden en toekomst zijn. Misschien komt de tegenslag nog. En de teleurstelling. Ik kan het niet voor je invullen. De tijd zal alles leren.” “Goh, je klinkt als mijn moeder. De koningin der clichés. Die kon elke situatie wel met een gezegde of spreekwoord duiden. Ik hoop alleen niet dat die tegenslagen nog komen. ” “Mis je haar?” “Nee, niet heel erg. Ze belde een keer per week. Bij voorkeur onder het eten of tijdens het Journaal. Of tijdens. Op een tijdstip dat het helemaal niet uitkwam in elk geval.” “Als je seks had?” “Zoiets dus. Mijn vader veel meer. Ik heb echt tijdens het hele erfenis-gedoe wel eens met de telefoon in mijn handen gezeten om hem te bellen hoe het een en ander nu in elkaar stak. Om me dan te realiseren dat hij er ook niet meer was. Een keer per maand ging ik hem opzoeken. Het liefst als mijn moeder op vakantie was. En dan zaten we aan de keukentafel. Hij met zijn sigaar, die hij eigenlijk niet mocht roken. Ik met een biertje. Dan verbeterden we de wereld. Dat deden we al vanaf mijn tienerjaren. Als ik te laat thuiskwam van een feest en hij niet kon slapen. Aan de keukentafel zitten en de wereld verbeteren. Wij hadden heel goede verlichte dictators geweest.” “Goh.” “Zullen we verder?” “Ik wil even met je wandelen. Laten we even naar buiten gaan. Het is waarschijnlijk een van de laatste mooie dagen. We moeten even naar buiten.” Jassen. We stappen over een hek een weiland in. Ze pakt me bij de arm en legt haar hoofd op mijn schouder. “Weet je. Jij bent de man die ik graag als vader had gehad. Ik vind dit zo lekker. Zo leuk. Zo vertrouwd. Dat heb ik met mijn eigen vader niet. Of met mijn moeder.” “Ik heb ook geen verantwoordelijkheid voor je. Ik hoef niet voor je te zorgen. Ik kan je alles vertellen. En dan verdwijn je uit mijn leven. Jij in Scrabster. Ik in. waar het ook moge zijn. Jij bent niet mijn dochter. Niet mijn Gwendolyn. Het kan mij geen reet schelen of je stopt met je studie. Met mijn eigen kinderen zou ik me daar zorgen over gemaakt hebben.” V 1.2.9
119
“Dat snap ik. Maar zoals jij over je vader praat. Over je kinderen. Over je ex. Het is met meer liefde dan bij ons thuis. Wil je me niet adopteren?” Ze lacht hard. De zon is hier. In het oosten zijn nog steeds dreigende wolken. Komen ze dichterbij? Terug in de camper bel ik maar weer eens. Ik heb bereik. Haar telefoon gaat over. Ze antwoord. “Hi Lieverd. Sorry dat ik zo slecht te bereiken was. Hier gaat het…” De verbinding valt weg. “We gaan terug. Naar een GSM mast. Ik moet beslist bellen.” Misty kijkt gelaten. Na een paar mijl is er een een erf waar ik het gevaarte kan draaien. 't Meisje kijkt op haar telefoon of we bereik hebben. Drie streepjes. Zou moeten lukken. Ik bel. Weer de verdomde voicemail. “Zullen maar gaan?” We draaien weer de smalle weg op. Weer de langs het dak schurende takken. De slecht gepolijste achterkant en de waarschijnlijke krassen op het dak zullen het bedrag bij inlevering van de camper wel wat doen dalen. De overhangende begroeiing maakt plaats voor dennebomen. Huizen worden schaarser. Heidevelden en gecultiveerd land. Met prikkeldraad hekken. Een schuimkoppend riviertje stroomt wild langs de weg. Tekenen van menselijke aanwezigheid worden steeds minder. Alleen deze smalle strook asfalt waarvan een wat misplaatst bordje me trots verteld dat dit de A836 is duidt erop dat het ontdekt gebied is. Donkere wolken met felwitte randen tegen een diepblauwe lucht. De kachel in de auto moet nu aan. De omliggende heuvels zijn van groen naar bruin veranderd. Lichte stroken zand. Hier en daar paarse bloemen. De indicator op de zaktelefoon laat zien dat er geen enkele GSM-mast binnen bereik is. En waarom zou je die er hier ook een neerzetten? Er is geen verkeer. Hier komt hier niemand. Waarom ligt deze weg hier überhaupt? “Is er telefoon-ontvangst waar jij woont?” “Ja hoor, langs de kust en langs de grote wegen valt dat reuze mee. Ook niet overal. Maar dit is niemandsland. Het is niet voor niets dat we allemaal naar het zuiden trekken.” De afstand is misschien niet zo groot, maar ik moet het tempo laag houden. De weg is maar net iets breder als mijn vervoer. Er wordt veel van mijn concentratie gevraagd. En dan. Opeens weer een dorp. Aan een Loch. Met een spoorbrug. Huizen. Auto's. Lairg. Ongetwijfeld zal er een postkantoor en een cafe zijn. We rijden verder. Alle sporen van bedrijvigheid zijn net zo snel verdwenen als ze opdoken. De weg is tweebaans. Met een streep in het midden. Links een Loch. Rechts kale berken. De tweebaansigheid duurt niet lang. Zonder duidelijke reden is de weg weer net zo smal als tevoren. Misty zit voorovergebogen te turen. Om een herkenningspunt te vinden. “De afslag moet er aankomen. Het kan niet ver meer zijn. Rij iets langzamer.” Niet alleen is de weg V 1.2.9
120
smaller, het wegdek is ook van mindere kwaliteit. De luchtvering vangt hobbels en kuilen mooi op. “Daar is 't. Daar is 't!” Blij. Opgetogen. “Daar rechts. Bij dat blauwe bord.” Dalnessie. Doodlopende weg zegt het bord. Ik zet mijn richtingaanwijzer aan. Alsof er nog een auto is. De spiegels laten een lege weg achter me zien. Deze weg is niet smaller. Wel slechter. Een hek. Een wildrooster. Spoorvorming in het met grind bedekte asfalt. Kennelijk rijden hier zware vrachtauto's. De camper zoekt zijn eigen weg. In bedaagd tempo neem ik de hobbels. Dennenbossen. Heide. Boomstammen aan de kant van de weg wijzen op bosbouw. Wat de sporen van de vrachtauto's verklaard. Van enige activiteit is geen sprake. Wel palen met een electriciteitsleiding langs de weg. Die afslaan waar wij rechtdoor gaan. “Kan je daar rechts?” Ze wijst op een zandweg. Ook met sporen. “Dat lukt wel.” Platgereden. Droog. Ik zie geen problemen. “Zie je dat heuveltje daar? Dat is 't. Weet je wat raar is? We hebben meer van dit soort plekken hier in 't noorden. En die zijn allemaal in kaart gebracht. Opgegraven en geconserveerd. Deze is nergens terug te vinden. Heeft zelfs geen naam. En plaats waar de vrachtwagens geladen worden en keren. Boomstammen in wat ooit keurige stapels waren liggen verweerd te wachten op een transport dat nooit gekomen is. Wit verkleurd. Sommige aangevreten door rot. Diepe sporen in het zand. “Ik wil wat anders aantrekken. Waar kan dat?” “Uhm. De badkamer of de slaapkamer. Kies maar.” Ze komt uit de slaapkamer in jeans en een groene legerparka. Stevige sneakers. Ik beschouw dat als een hint om het donsjack aan te doen. Naar de heuvel is geen pad. Bij het moeizame lopen door het hoge gras en andersoortige flora over het slecht uitgevlakte veld merk ik dat er nog steeds spieren zijn die niet volledig hersteld zijn van de val van de berg. Stenen leiden in exacte opgelijnde rijen naar de top. Allemaal hebben ze een vlakke kant. Die in de richting van de top wijzen. Ze zijn ongeveer een meter hoog. Het exemplaar dat de top markeert ongeveer anderhalve meter. Het brok dat er naast ligt, lijkt aan te geven dat hij ooit groter was. Tweeeneenhalve meter schat ik. Deze rituele plek is artificieel. Te rond. Te symmetrisch. Niet neergelegd door een schuivende ijswal. Als we boven zijn wijken de wolken en worden we beschenen door de zon. “Zie je hoe magisch? Alsof ze welkom tegen ons zeggen.” Ik knik. Het is imposant. Tweeëntwintig rijen van elk twaalf stenen. Sommigen zijn gevallen. Sommigen gescheurd. “Hoe oud is dit Misty? Enig idee?” De meeste van deze geweide plekken zijn zo van negentienhonderd tot vijftienhonderd voor V 1.2.9
121
christus. Dat is wat de deskundigen zeggen. Waar ze voor waren weet eigenijk niemand. Er zijn er een paar waar ook grafkelders bij zijn. Deze hier is niets over te lezen of te vinden. Maar 't lijkt op een paar anderen. Dichter bij de kust. En daar werden rituelen gehouden door de druïden. Zie die rij me die stenen die net wat groter zijn dan de anderen?” Ik zie het niet meteen. Ze wijst me. Het verschil in formaat is maar marginaal. Maar duidelijk. “Als de zon opkomt bij de solistice. 's Zomers. Dan staan die precies in de richting van de zon. Magisch. Ik ben hier drie keer geweest met vrienden on dat te zien. Fantastisch.” De uitwaaierende rijen zijn een fotogeniek onderwerp. En een heel zeldzaam gefotografeerd onderwerp is mijn inschatting. De bomenoogsters komen hier niet. Ze staat met de handen naar de lucht geheven. “Voel je de energie? Voel je dat dit bijzonder is?” Ik zie dat het bijzonder is. En ik voel ook een grootse kalmte. Maar dan kan net zo goed zijn door de totale verwijdering van de bewoonde wereld. Geen geluid van snelweg of overvliegend vliegtuig. Wind door de veraf gelegen boomtoppen. Vogels. Ver weg. “Ja, het is heel bijzonder.” Ze gaat in kleermakerszit op de grond zitten. En pakt een joint uit haar jaszak. Nadat ze een paar halen genomen heeft reikt ze hem mij aan. “Nee, dank je. Voor mij niet meer.” “Ook goed.” ze haalt de schouders op. Ze neemt nog een paar diepe teugen en maakt hem dan voorzichtig uit. Steekt hem terug in de zak. Ik bekijk de gemaakte foto's op het schermpje van de camera. Het lijkt erop dat er een paar hele mooie tussen zitten. Straks maar eens beter bekijken op de computer. Het door de jagende wolken veroorzaakte wisselingen van het licht hebben me enkele mooie cadeau's gegeven. Ze staat op en pakt mijn arm. Die ik haar uit een automatisme geef. Alsof ik met mijn dochter aan het wandelen ben. Onafgesproken lopen we naar de perimeter. En ronden deze rituele plaats. Ik stel me voor dat mannen in witte gewaden monotoon zingend honderden jaren geleden deze zelfde wandeling gemaakt hebben. Begeleidt door het gebrom van koehoorns. Een lichtheid in mijn hoofd. Alsof ik te snel ben opgestaan. Kleuren worden intenser. Het weinige geluid lijkt een-dimensionaal ergens vanuit de achtergrond te komen. Ontkoppeld van de omgeving. De aarde onder mijn voeten voel ik niet meer. Zweven. Boven de grond lopen. Wanneer ik naar mijn schoenen kijk is dat toch echt niet het geval. “Misty, moet je kijken. Zie je dat?” “Wat?” “Het gras is plat waar wij lopen. Er moet hier pas nog iemand geweest zijn die hier ook gelopen V 1.2.9
122
heeft.” “Met een hond. Kijk daar.” De grond die modderig geweest moet zijn laat duidelijk een afdruk zien. Meerdere afdrukken. Ze laat m'n arm los en hurkt. Bestudeerd de sporen nauwkeurig. “Honden.” Concludeert ze. “Sommige poten zijn groter dan de anderen. En sommige zijn dieper. Ze staat op en met de handen naast haar hoofd in een klauwend gebaar zegt ze met een bassige stem: “Wolven. Hele grote wolven.” “He ja, begin jij nu ok al?” “Hoezo?” “Vertel ik je straks wel. Je bent niet de eerste die het over wolven heeft.” We voltrekken de cirkel. Iets houdt ons vast. We mogen nog niet weg. We keren terug naar de top. Het is heiligschennis om op de afgebroken top van de centrale pilaar te gaan zitten. Ik pak de camera, maar heb alles al gefotografeerd. Aan de horizon zie ik de zee. Even. Er is geen zee. Er is geen horizon. Slechts een zacht glooiend landschap, dat in heiigheid samensmelt met bleke lucht. Het begint zachtjes te spetteren. De zon kan niet meer het donkere wolkendek doorprikken. Vier diafragmastops donkerder zie ik op de camera. Van F5.6 naar F16. In de niet zo verre verte sluieren de wolken hun buien. Een vitrage in donkergrijs. We staan tegelijkertijd op en wandelen richting camper. De kraan gaat verder open. We rennen. De vitrage zit ons op de hielen. Dan gieten de druides in een keer de kelken leeg. Op de waterdichtheid van onze jacks zit geen garantie. Trui, overhemd, broek. Alles is doorweekt. De plas water op de vloer wordt groter. Haar haar is drie tinten donkerder en hangt in sliertjes langs haar gezicht. Gekletter, gedreun op het dak. Alsof we met stenen bekogeld worden. De aanwakkerende storm doet het automobiel schudden. De regen valt horizontaal langs de ramen. Wat je ziet als je in een vliegtuig door de regen klieft. De knal is enorm en de lichtflits instant. Zouden we geraakt zijn. Alle geluid. Herrie. Is weg. Gefluit in mijn oren. Ze beweegt haar mond, maar ik hoor niet wat ze zegt. Ze schreeuwt. “We moeten weg. We moeten weg!” Ik schudt mijn hoofd. Nee. We zitten beschut. Het zicht is slecht. Ik ga achter het stuur zitten. Zet de ruitenwissers aan die in de hoogste stand nauwelijks tegen hun taak bestand zijn. Ik kan misschien, tien, twintig meter vooruit zien. Het zand waarop we staan is in grote modderpoel veranderd. Welke verlichting ik ook aanzet, ik kijk tegen een gordijn van vallende, glinsters aan. Ik wenk haar om dit haar te laten zien. Ze houdt haar hoofd bij mijn schouder. “Laten we even wachten tot het wat minder wordt. Ik kan zo niet rijden en ik zie niets. Met al die modder is het risico dat we vast komen te zitten niet denkbeeldig.” V 1.2.9
123
“Je zal wel gelijk hebben. Ik vind dit geen leuke plek om vast te zitten.” “Ik ook niet. Maar het is nu even verstandiger om even te wachten voordat we helemaal vast komen te zitten.” Ik zet de poten uit. We staan weer waterpas. En de wind kan ons niet meer doen wiebelen. “Ga wat anders aantrekken. Je ziet er uit als de spreekwoordelijke verzopen kat. Er liggen handdoeken in de bovenste kastjes in de douche.” “Mag ik even douchen? Ik heb het koud.” “Dat is goed. Niet te lang. De voorraad water is niet onbeperkt. Gas ook niet trouwens.” De roffel regen op het kunstof dak schakelt naar een lagere intentie. De donderslagen en lichtflitsen zoeken een andere bestemming. Een testje met de ruitenwissers en licht laten nog geen verbetering zien. Ik trek op de slaapkamer wat droge kleding aan en zet water op voor haar thee. In een andere jeans en een dikke gebeide roze trui komt ze uit de badkamer. Handdoek om het hoofd gedraaid. Ze heeft weer kleur op het toch al zo bleke gezicht. “Wat denk je? Wordt het al beter?” Ze klinkt weer vrolijk. “Een beetje. Heb je zin in een lunch?” “Ja, lekker. Wat heb je?” “Ik heb nog wat broodjes in de vriezer. Kaas. Vleeswaren. Of ik kan een pasta koken. Of ik kan een salade maken. Niçoise.” “Dat lijkt me lekker.” Ik kijk in de koelkast. De sla is verlept. “Helaas. De sla is niet goed meer. Maar. Ik heb nog vissoep.” “Ja. Groots. Wat warms lijkt me heerlijk.” Blok soep uit de vriezer in een pan. Broodjes in een stuk keukenpapier in de magnetron. Kazen op tafel. De regen neemt Nederlandse proporties aan. Het wordt weer iets lichter. Het geluid van de donder is verstild. “Toen we aankwamen leek het wel of de druïdegoden ons verwelkomden. Met die zon in het midden. En daarna leek het wel of ze ons weg wilden jagen. Best raar toch, als je er zo over nadenkt.” “Of ons hier willen houden.” antwoord ik scherpzinnig. “Wat ik overigens niet hoop. Ik denk dat we na het eten het er wel op kunnen wagen. Als ik maar zicht heb. Maar als je het zo ziet is het inderdaad merkwaardig. Je had overigens wel gelijk; het is een magische plek. En misschien horen dit soort zaken daar dan ook bij.” Op het exacte moment dat ik de sleutel omdraai om de motor te starten is er een donderslag. Misschien wel harder dan de eerste. De bliksem slaat vlak voor ons in. Waar in kan ik niet zien. Op V 1.2.9
124
zijn Amsterdams schrik ik me de pestpokke. Of de pleuris. Diep ademhalen. Even de hartslag laten zakken. “Zijn we geraakt?” Klinkt het verontrust. Ik kan dat ontkennen. Hoewel ik daar niet meer zo zeker van ben als ik de motor wil starten. Die start niet. Ik draai het contact nog een keer om. Niets. Lampjes op het dashboard geven licht. Radio werkt niet. Ruitenwissers wel. Licht ook. Richtingaanwijzers niet. Stoelverwarming niet. Maar dat is het minste van mijn problemen. “Misty, kan jij even kijken of het licht achter nog werkt?” “Uh, nee. En, ja.” “En dat betekent?” “De lichtjes in de keuken werken niet. Die in de kamer, of hoe noem je dat eigenlijk in een camper? Die doen het wel. Moet ik in de slaapkamer kijken?” “Laat maar.” Het woongedeelte heeft een eigen, makkelijker toegankelijker zekeringenkastje. Wat ik vermoed, klopt. Twee zekeringen liggen eruit. Volledig gesmolten. Door het inductieveld van de blikseminslag veroorzaakt. Waarschijnlijk. Ik hoop dat hetzelfde het geval is met de zekeringen voor het automotieve deel. “Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid liggen er een paar zekeringen uit voor de motor enzo. Tien minuten en dan zijn we weg.” Met mijn handige hoofdlampje verdwijn ik onder de stuurkolom. Mijn aan zekerheid grenzende bluf klopt tot mijn grote opluchting. Vier kapotte exemplaren, waaronder die van de motor. Het gekletter op het dak wordt harder net als de donderslagen. 't Meisje roept iets. Niet te verstaan. Het plastic van het dingetje dat zorg draagt voor de richtingaanwijzer is zo met het paneel versmolten dat ik die er niet uit krijg. Later. Er rijdt hier toch niemand. De motor start. De radio werkt. En de regen is nog intenser en het licht nog minder dan bij de vorige bui. Het dondergerommel is aanhoudend. De schichten bewegen zich meestentijds horizontaal. Een enkele stuurt zijn gekartelde signatuur richting aarde. “Ik wil hier weg.” antwoord ze op mijn aankondiging dat we beter kunnen blijven tot er beter weer komt. “Ik wil hier ook weg, schat, sorry.” Dat zeggen we hier altijd. En tegen iedereen. Schat.” Uit haar mond klinkt het toch natuurlijker. “Ik wil hier ook weg. Maar als we hier in de modder vast komen te zitten. Of we kantelen dit gevaarte zitten we in veel grotere problemen. Ik wil dat risico niet nemen. Een bescheiden “Ik snap je.” volgt. “We hebben zeker voor minimaal drie dagen eten aan bord. Wijn, whisky, bier, thee, spa, koffie. De V 1.2.9
125
kachel doet het. Gas. Water. Elektriciteit. Een generator. TV. Radio. Relax. Je bent beter af dan op je studentenkamer.” “We hadden een open haard.” “Wijsneus.” De moesson houdt aan. De TV weigert dienst. Wijntje. Rummikub. Vooruit. Jointje. In de douche met het raam open. Diner. Hert. Puree van schorseneren. Bonen. En een chutney van onbekende vruchten die ik ergens onderweg heb opgepikt.
V 1.2.9
126
Er wordt geklopt. Gebonsd. Niet op de deur. Overal. Met een vuist. En iets van metaal. Of steen. Misty is een snelle Rummikub leerling. Na een paar spelletjes kan ik nier meer van haar winnen. Geschreeuw. Een flakkerend licht door de ramen. Meer gebons. Meer geschreeuw. Onverstaanbaar. Het meisje duwt een oor tegen de deur. Ik probeer door de ramen te kijken. Een figuur met een fakkel. Een fakkel in deze stortregen? Het. Hij. Loopt rond de camper. Uitvallend in gebons. Zijn dat honden die 'm volgen? Heel even zie ik zijn gezicht. Een met bemodderde baard. Bontvellen. Felblauwe ogen. Denk ik. Een zwaard? Een Peter Jackson film. We gaan nu weg. We gaan nu weg. Misty is tegendraads kalm. “Ik versta maar een klein beetje ghealic, maar dit is wat ik ervan begrijp. We staan op zijn land. Zijn koninkrijk. We moeten weg. We krijgen drie waarschuwingen. Dit was de eerste. Elk uur een. Hoe laat is 't nu?” “Net iets over acht. We moeten weg.” “Doe es even rustig. Godsamme. Twee waarschuwingen. We hebben nog twee of drie uur. Je hebt te veel gezopen. Dus we gaan koffie zetten. We doen alle licht uit. Dat kan helpen. Hopelijk kan hij ons niet meer terugvinden.” Ze maakt me rustiger. Ze heeft gelijk. We trekken alle gordijnen dicht. Behalve die in de cabin Zodat als het nodig is we meteen weg kunnen rijden. De slaapkamer heeft verduisterde gordijnen. Met een kaarsje op de grond. En koffie. En thee. Nestelen we ons daar. “Er is een legende. Of een mythe. In elk geval een verhaal. Dat er een Jacobijnse officier bij de slag bij Culloden naar het noorden gevlucht is. De druïden hebben hem krachten gegeven waardoor hij nog steeds leeft. Met zeven wolven. Dat was niet helemaal een grapje van me. In elk geval. Die verhalen doen nog steeds de ronde hier. Er wordt eten gestolen op afgelegen boerderijen. Er verdwijnen kippen, schapen. Er schijnen boeren te zijn die eten buiten hangen om dat te voorkomen. En dat verdwijnt. En net als het monster van Loch Ness wordt hij, het, gezien. Een heel enkele keer. En ik ben vanavond bang, dat we hem gezien hebben. Dat de legende klopt.” “Curieus. Wat stel je voor?” Ik ben de oude man met de wijsheid in pacht en vraag dit wicht hoe we hier uit moeten komen? “Eén. Met al het licht uit kan hij ons hopelijk niet vinden. Dat scheelt ons tijd. Twee. Kan jij de auto al zo draaien dat we meteen weg kunnen?” “Denk het wel. Als jij vanaf buiten kan helpen. Zoals het nu is zie ik geen reet.” “Drie. Heb je wapens? Een geweer. Messen. Iets?” “Alleen de messen in de keuken. Verder niets.” Er is een glimp van een glimlach op haar gezicht. Kennelijk is er een plan B. Het schriele meisje ontpopt zich krachtdadige dame. “We wachten tot het weer beter wordt of de tweede waarschuwing komt. Want als hij woord houdt. V 1.2.9
127
Ik weet het niet. Pak een tasje met de meest noodzakelijke dingen. ID, creditcard, telefoon, zaklantaarn. Voor het geval dat. Voor het geval het helemaal fout gaat.” “Heb jij bij de padvinderij gezeten of zo?” “Nuh. Hier in 't noorden leer je wel om je reet te redden. Heb je vislijn?” “Ja.” “Heb je een kompas?” “Nee, kapot. Zaklantaarn is ook stuk. Ik heb alleen nog dat hoofdlampje.” Misty geeft me aanwijzingen via de spiegels. Alufolie deken om. Om haar enigszins te beschermen. Een achterwiel verliest grip in de modder. Met heel behoedzaam manoeuvreren en gas geven komen we in de goede richting te staan. “Pff. Jezus. Mist. Ik ben nu al kapot. En we zijn nog niet eens begonnen. Dit is echt enge shit.” “Denk je dat we het kunnen redden?” “Dit pad is het ergst. Als we weer op dat weggetje zijn. Dan moet het makkelijker worden. En dan kunnen we beter naar Lairg rijden, dan te proberen om naar Scrabster te bereiken.” “Eens. Dichterbij.” Ik kijk op mijn horloge. Breitling Navigator. Vijf voor negen. Ik stop. Draai alle lichten uit. “Wat is er nou?” “Het is vijf voor negen. Vorige keer was hij om exact acht uur. Als we hier stapvoets met alle lichten aan rijden dan zijn we een makkelijk doel. Slaapkamer. Nu.” Geblaf. Een minuut over negen. Twee over negen. Niets. Drie over. Nog niets. Slagen. Krakend polyester. Blaffen. Schreeuwen. Het lemmet van een zwaard dat de slaapkamer binnendringt. Nog meer slagen. Schrapen. Schreeuwen. Straw Dogs. Ik zit naar een film te kijken. Een waarvoor ik niet naar de bioscoop zou gaan. Of zou wegzappen op TV. De angst en wij grijpen elkaar. We liggen trillend op bed. Houden elkaar vast. Jocelyn. Waar ben je? Het schriele lijfje staat in geen verhouding tot dat van Blue. Het is weer stil. De regen roffelt gestaag op het dak. Ik ruk me los en ga zitten. Water sputtert door de versgeslagen kier de slaapkamer in. Diep ademhalen. Ik kijk naar mijn hand, die niet wil stoppen met trillen. Oncontroleerbaar. Ik laat me terugvallen. Starend naar het plafond. “We moeten gaan.” Piept ze zacht. Een nagenoeg geluidloos “Ja.” is het enige dat ik over mijn lippen kan krijgen. Het woondeel kent minder grote verwondingen. Een barst in een ruit en een kleine reet in de deur. De motor wil nog starten. De achteruitkijkspiegels zijn lege plastic omhulsels. De buitenkant is geschramd, gekrast, gedeukt. Geen lekke banden. Geen tekenen dat het zwaard de radiator doorklieft heeft. Een koplamp is gebarsten. Een achterlicht gedecimeerd tot randen rode rafels. Nog V 1.2.9
128
steeds die regen. Als ik binnendruip, staat Misty de keukenmessen in te vouwen in tijdschriften. Ik vul mijn gehavende rugzakje met een broek, trui, sokken, isolatiedeken. Telefoon, bankpassen, paspoort en creditcard verspreid ik over binnenzakken. Het handige hoofdlampje. Ik rommel in de kluis op zoek naar een ander horloge. “Jezus man. Zoek je een horloge dat beter bij je ogen kleurt? Fuck this! Prioriteiten. Prioriteiten. Heb je alles? Vergeet het fucking horloge.” Haar stem is op de rand van overslaan. “Ik wil een horloge met lichtgevende wijzers. Die man werkt als een uurwerk.” Zeventien over negen. “Heb jij alles? Ik wil dat je voor komt zitten. Extra ogen. Ik heb nu alle hulp nodig die ik kan krijgen.” “Moment.” De rugzak wordt omgekeerd op tafel. Een schoudertas gevuld. Hardop de items opnoemend. Haar manier om focus te houden. Ze komt naast me zitten. We overhoren elkaar over de noodpakketten. Voor het geval dat. Ik kijk haar aan. Zij mij. Angst in de ogen. Ongetwijfeld ook in de mijne. De motor loopt en het licht botst tegen een glanzende muur van water. Ze rent naar buiten. Ik hoor een dreun. “Geen achterlichten meer. Ik weet ook niet of 't helpt.” De mistlampen bieden nog de meeste indicatie waar het pad is. Trager dan stapvoets trek ik op. Ze hangt over het dashboard met haar neus bijna tegen de voorruit. “OK, gaat goed, gaat goed. Iets links. Nog iets. Recht nu.” Ze ziet meer dan ik. “Ah, shit. Links links links. Sorry.” Het rechtervoorwiel glijdt op eigen koers door de modder. Langzamer nu. Weer grip. De auto gehoorzaamt. Haar woorden begeleidt ze met haar naar mij uitgestrekte linkerarm. Haar hand spelt; links, rechts, rechtdoor, een klein beetje. We hellen over naar links. Ze moet steunen op het motorcompartiment tussen ons beide. “Rechts! Rechts!” De voorwielen gaan de bevolen kant op. De achterkant glijdt over links weg. Klein beetje gas. Een achterwiel draait door. We staan stil. Handmatig in de tweede versnelling. Voorzichtig met het gaspedaal. Een kleine beweging. We zakken terug. Nog een keer. Zelfde resultaat. En nog eens. Verder vooruit. Verder terug. “Ik moet kijken.” Probeer de hoofdlamp te vinden in de binnenzak. Ze geeft me een zaklantaarntje uit de schoudertas. “Ga zitten. Als ik klop, handel op de twee. Voet van de rem. Heel weinig gasgeven. Heel zachtjes. V 1.2.9
129
Tweede keer kloppen is stoppen.” Ze kijkt me aan. “Links; rem. Rechts; gas.” Ze knikt. Met de zaklantaarn in mijn mond schuif ik de deurmat zo dicht mogelijk tegen het weigerende wiel. Klop. De camper schuift een paar centimeter op. Dit kan gaan werken. Negen uur drieëndertig. Klop. Met het risico dat ze over mijn arm rijdt kan ik nu de mat verder onder het wiel trekken. Klop. Het werkt. Het gevaarte schiet vooruit. Rijdt aan de andere kant het pad af. Helt over naar rechts. Een bonk. Een knal. Naar links. Twee ziggen. Twee zaggen en ze komt tot stilstand. Ik spurt erachter aan. “Sorry, ik kon er niets aan doen. Het ging vanzelf.” Ik zoen haar op het voorhoofdje. “Je bent geweldig.” Ik neem het stuur weer. Hoever zou het nog zijn? Even nemen we om achterover in de stoel te hangen. Tweede versnelling. Ze duwt haar gezicht weer tegen de vooruit. De absurde notie dat ik de deurmat achterlaat schiet door mijn hoofd. Ik verbeeld me dat het zicht iets beter is geworden. Concentreer, concentreer. Het stuur is warm en klam. God, had ik maar iets te roken. Met minder aanwijzingen gaan we langzamer dan loopsnelheid op ons doel af. Of van ons doel weg. Mijn hart bonkt in een trager ritme. De juiste lampjes branden. Watertemperatuur is goed. “Beetje links.” Een bescheiden zeshonderd toeren. Nog een kwart tank met diesel. “Rechtdoor. OK, Houden zo.” Een kwart tank? Zou minimaal een halve moeten zijn. Minder dan een kwart nu. Ik zie de naald bewegen. “Zaklantaarn. Nu.” Handrem aangetrokken. Ik schuif op mijn rug onder de auto op zoek naar iets wat op een brandstofleiding lijkt. De geur van diesel. Er zit een scheur in de tank. Een centimeter of vijftien lang. Duct tape. Waar is de ducttape? Met een volledig blanco geest sta ik in het woondeel. In een kastje. Welk kastje. “Wat is er?” “Ik heb ducttape nodig. We hebben een lek. We verliezen brandstof.” Ze opent een kastje en geeft me het zilverkleurige plakband. Met lange stroken bepleister ik de getroffen tank. De stroom wordt druppels. De naald van de meter staat bijna in het rood bij de E. Als we de weg bereiken lijkt dat veiliger. Nu maar zo snel mogelijk. Gas. Hektiek. “Links, links. Verdomme. Rechts. Steady. Links. Nee rechts.” De naald zakt weg. De motor slaat af. V 1.2.9
130
Drie-, misschien vierhonderd meter hebben we gehaald. Ik start. En nog een keer. Nog een keer. Rijden op de startmotor lukt niet. Ik leg mijn hoofd op het stuur. Dit is 't. Dit was 't. Ze schudt aan me. “We moeten weg van hier. Je tas.” Ze staat al buiten. We rennen. Ze moet inhouden om me niet te verliezen. Raken van het pad af. Gras. Plassen. Takken. Struikelen. Ze stopt. Bukt. Smeert mijn en haar gezicht in met modder. “Kan helpen.” Hijgt ze. “Hoe laat?” Ik sta met de elebogen op de knieen naar lucht te zoeken. “Negen negenenveertig. Elf minuten.” “Vijf voor tien gaan we liggen.” commandeert ze. Rennen. We stuiten op een ven. “Door het water. Kunnen de honden ons niet ruiken. Doen ze op TV ook altijd.” We waden tot kniehoogte. Moeizaam. Elke dertig seconden kijk ik op mijn horloge. Ik wil liggen. Het ven weer uit. Vaste modder onder de voeten. Ik kan het tempo niet meer volgen. Ik loop op adrenaline. Niet op conditie. Ik tik op haar rug en laat het horloge zien. We gaan liggen in wat hoger gras. De gezichten in de richting waar we vandaan kwamen. De tijd vertraagd. Longen en keel doen pijn. Hartslag wil niet zakken. Ik voel aan mijn pols. Zweet van het lopen. Kou van het water. Ze legt haar hand op de mijne. Ik wil iets zeggen. Haar vinger op mijn mond. Er gebeurt niets. Wind. Regen. Tien uur. Er is een eenzame diepe stilte. Ik kijk opzij. Ze is er nog steeds. Turend. Bewegend gras. Een silhouet van een afgerukte tak tegen grijze gordijn van regen. Een eeuwigheid. Twee over tien. Links. Is er licht? Ik tik op haar arm en wijs. Vlammen? Brand? Een even oplaaiend vuur. Zomers zou je aan een grasbrand denken. Maar nu? Het dooft. Om iets verder op weer op te springen. Een strook gras? Dan tekent de oranje gloed zich duidelijk af achter, wat ik herken als de ramen van de camper. Vlammen erboven. Het dak. In seconden transformeert dit tot een grote blauw-geel-oranje bal. Een schim die voor langs loopt? Evenzo snel reduceert de bal zich tot een paar klein vlekken. Een steekvlam, daarna is alles weer duistenis. Misty beweegt als eerste. Legt haar hoofd vlak bij mijn oor. “En nu?” Ik schudt mijn hoofd. Ik weet het niet. “Wat nu?” Ze draait zich op haar zij en steunt op een elleboog. Ik ril. Het is steenkoud. “We moeten gaan. Dirk. We kunnen hier niet blijven. Hoe laat is 't?” “Tien veertien. Je hebt gelijk.” “Stel dat hij terugkomt, dan hebben we drie kwartier. Hoop het niet. Hoop dat dit het was. Maar …” Ik richt me ook wat op. De heften van de messen duwen onaangenaam tegen mijn ribben. “Waar gaan we naartoe? We zijn hopeloos verdwaald. We hebben in een cirkel rond gelopen. Jij dacht toch ook dat daar vandaan kwamen?” Ik wijs. “We gaan terug naar de camper. Of wat dan ook. Dan zijn we weer op het pad. We kunnen nooit ver V 1.2.9
131
van de weg zijn. En dan proberen om in Lairg te komen.” “Maar als hij ons achterna komt?” “Dat is een risico dat we moeten nemen. Als we door het veld gaan, lopen we misschien recht in zijn armen. Of zijn zwaard.” Ik bespeur een wat lichtere toon. Mijn gevoel voor humor heeft me verlaten. De camper is wat staketsels op een chassis met een motorblok. Versierd met de druipers van zwart plastic. In het licht van haar zaklamp. Restjes smeulend hout. De kluis. De douchekop en de koelkast. Het geblakerde frame van mijn fiets. Een gebobbeld brok aluminium was ooit mijn computer. Een stuk dekbed overtrek is het enige kleurige detail. Een tube tandpasta ligt onaangetast op de grond. “Wil je nog?” Schijnt op de kluis. “Nee, we gaan.” Het pad af naar de weg is een halve kilometer. Af en toe schijnt ze even bij. Een stevige pas. Geen rennen. Zwijgend vastbesloten marcheren we. Paranoïde achteromkijken. Drinken uit het riviertje langs de weg. Het is koud. De regen stopt niet. Mijn liezen moeten rood zijn van het doordrenkte schuren. Zoveel pijn op zoveel plekken, dat ik niet weet waar ik die moet voelen. Tien over half elf. We lopen door het riviertje. Je weet maar nooit. We vervolgen onze route door het veld langs het stroompje. Iets minder zichtbaar hopen we. Het voelt minder koud aan de voeten. Als je met je hoofd tegen de muur bonkt is het zo prettig als je ermee stopt. Drie voor elf. We gaan liggen. In hoge begroeiing. Niets anders dan de aanhoudende regen. We wachten. Ik sta heel moeizaam op. Trek aan haar. “Kom op, anders gaan we dood aan onderkoeling. In beweging blijven. We moeten door.” Duidelijk tegen haar zin in komt ze overeind. “Niet opgeven nu. Verdomme Misty, we zijn er bijna.” Ons beider lopen gaat steeds trager. Honger. Steeds vaker uit het riviertje drinkend. Gevoelloze voeten. Om beurten onder steunen we elkaar. We moeten toch een keer op de hoofdweg komen. Met hopelijk een auto. Een lift. De val van de berg is maar een flauwe herinnering van een onbetekenend incidentje. “Kijk uit, rennen.” Ze geeft me een stoot. Het is te laat. Een duw in mijn rug. Ik val hard met mijn gezicht op de kiezels. Gegrom, een warme adem bij mijn oor. Gewicht op mijn rug. Gehuil. Het gewicht verdwijnt. Een klagelijk geluid dat op “Ieuw” lijkt. Gekraak. Even heel lang niets. Ik wordt bij mjn arm gepakt. Voel net alsop de berg warm bloed over mijn gezicht lopen. Ik kijk om me heen. Er is alleen Misty. Voorovergebogen. Hoofd tussen de knieën. Kotsend. Ik pak haar bij de schouder. Ze duwt mijn hand weg. Als ze overeind komt veegt ze met de achterkant van haar mouw haar V 1.2.9
132
mond schoon. Een witte vlek in het nog van modder grauwe gezicht gezicht. Ze wijst. Naar een hond. Een grote hond. Ruggelings op de grond. Ze richt de zaklantaarn. Bloed. Uit de borstkas steekt het heft van mijn Sabatier koksmes. Ik reik om die eruit te trekken. Ze houdt me tegen. “Niet doen. Als het van een van de zijnen is hoop ik dat hij dit als waarschuwing ziet. Of hopelijk denkt hij dat we geen messen meer hebben. Laat maar zitten.” Zij had drie messen bij zich, ik twee. Intuïtief grijp ik naar mijn jas. Ze zijn er nog. “Gaat het? Ze knikt bevestigend. Verder. Ze lijkt weer op adrenaline te leven. Ik heb moeite om haar bij te houden. Dit kleine hippiemeisje in het fladderjurkje, die elven tekent. Een joint rookt en naar Jimi Hendricx luistert. Veranderd in een doortastende commando. S.A.S.. Laura Croft. Als ze de hond geslacht had om als rauw voedsel te serveren was ik niet verbaasd. Van vijf voor tot vijf over twaalf gaan we nog een keer liggen. Behalve dat de regen minder wordt gebeurt er niets. Om precies een uur bereiken we de A836. De bewoonde wereld. Er is niets. Geen huis. Geen boerderij. Geen auto. We voelen ons, misschien misplaatst. Veilig. De regen is dragelijker. Het voelt wat warmer. Minder koud. De wind is milder. We wassen onze handen en gezichten in de stroom. We moeten nog een heel eind, ben ik bang. Na zevenentwintig minuten is er een afslag aan de rechterkant. Een hek. Een oprit. We klimmen over het hek. Een lange oprit. Een huis. Auto op het erf. Met de zaklamp vinden we de voordeur. Kloppen. Bonsen. Geen reactie. We schijnen door de ramen naar binnen. Keuken, kaal, leeg. Karig meubilair. De woonkamer ziet er beter ingericht uit. Geen rondslingerende kranten of een volle asbak. Niet bewoond. Weekendhuis? Wel die auto. We kloppen en bonsen nog een keer op de voordeur. Zit op slot. Een andere deur is er niet. Er is een schuur. En de schuur is open. “Happiness is a warm gun.” Zong Lennon. Geluk is voor ons een schuur met een dak dat maar een beetje lekt. Een tractor en een paar balen stro. Ik snij het touw van een baal los. Spreidt het uit. We gaan zitten. De kleding in de rugzak is net zo nat als die ik aan heb. Het enig nuttige is de isolatiedeken. Ik leg de broek en trui plat neer in de hoop dat het iets opdroogt. We zitten nog na te rillen. Misty heeft mijn zakflacon in haar tas. Ze geeft me die. Een iets te grote slok. Het brandt. Een hoestbui. Met opengeknoopte overhemden, om wat lichaamswarmte uit te wisselen, wikkelen we onszelf in de aluminiumfolie lap en stro. Wat is prikkend en stekelig stro toch lekker.
V 1.2.9
133
Ik schrik wakker door het felle licht. Schiet overeind. De man die de deur opent schrikt net zo hard. Even heeft hij nodig om aan het duister te wennen. Hij scheldt en schreeuwt. In onverstaanbaar Schots. Nu schrikt mijn metgezellin rechtop. Dreigend komt hij op ons afgelopen met een niet te stoppen retirade. In zijn adempauze schiet zij een eveneens onverstaanbare stroom woorden op hem af. Hij kalmeert. Schakelt over op een voor mij begrijpelijk Engels. “Dat is een verhaal dat ik niet kan geloven. Maar voor nu. Ik breng jullie zometeen naar de politie en die moeten het maar verder regelen.” Overhemden worden dichtgeknoopt. We staan op vanonder het stro en aluminium. Heel erg moeizaam. Alles doet zeer. Alles is stijf. Ik heb het weer koud. Op handen en voeten richt ik me op. Als hij onze doorweekte bemodderde kleren ziet wordt hij nog rustiger. “Excuus. Ik ben me rot geschrokken. Ik dacht dat jullie zwervers waren. Van die hippies. Kom mee naar het huis. Ik ga thee zetten. Mijn god. Jullie zien er niet uit. Ik kijk naar Misty. Alles is grauw van de modder, inclusief haar haar. Haar oogranden zijn rood. Haar gezicht lijkbleek. Ze strompelt iets minder erg dan ik. Vanachter, ineen gebogen, zou ze tachtig kunnen zijn. Kleine passen. De tocht over het erf lijkt tien keer langer dan gisteren. Hij legt wat plastic tasjes op de keukenstoelen. Het AGA-fornuis wordt opgepookt. De ketel opgezet. Misty vertelt het verhaal in meer detail. “Het is ongelooflijk. Ongelooflijk.” reageert hij. 't Lukt me niet om zijn leeftijd te schatten. Zijn tred is schuivelig. Zijn stem helder. Kalend en grijs. Minder rimpels dan ik heb. Hij kan vijftig zijn. Of een goed geconserveerde zeventiger. Hij schenk thee in en gaat zitten op de stoel zonder tasje. “Natuurlijk ken ik de verhalen over de Jacobijn. Maar dat zijn de mensen, he. Die willen dat graag geloven. Ik niet. Iemand ziet iets in het land. Kan een verdwaalde verdomde toerist zijn. Of er verdwijnt een schaap. Maar dat zijn stomme beesten. Als ze op hun rug komen te liggen kunnen ze niet eens opstaan. Dus als zo'n dier in de rivier valt. Ik geloof er niet in. Die verhalen zijn hier al zolang als ik hier woon. En het gaat af en aan. Soms hoor je niemand erover en dan opeens. Iedereen weer. Ik moet toegeven dat het de laatste anderhalf jaar weer erger is geworden. Daarvoor hoorde je lange tijd niets. Er is bij mij ook wel eens iets gestolen van de waslijn. Maar dan dacht ik. Die hippies, he.” Ik onderbreek hem. “Heeft u misschien een droger? Onze kleren zijn nog steeds nat en …” “Nee, nee. Ik heb een waslijn. Maar het is geen weer dat het goed zal drogen. Het spijt me.” Hij kijkt ons aan. “Dat was niet attent van mij. Sorry. Ik zal wat droge kleren voor u pakken. Ze zullen niet heel goed passen.” Hij staat op en verdwijnt achter een deur. Het kraken van de trap verraadt dat hij naar V 1.2.9
134
boven gaat. We horen hem stommelen en tegen zichzelf praten. De trap kraakt weer. Hij geeft ons allebei een stapeltje. “Juffrouw, achter die deur, in de bijkeuken kunt u zich omkleden. Meneer u zult even moeten wachten.” Hij grinnikt. Misty verdwijnt achter de aangewezen deur. Hij buigt zich over tafel. “Zou u ze terug kunnen brengen? Ik zit niet heel dik in de kleren en die van de juffrouw zijn van mijn overleden zoon. Zou u dat willen doen?” “Geef me uw adres en dan stuur ik ze zo snel mogelijk op.” “Dat is goed, dat is goed.” Hij schrijft het op de achterkant van een supermarktbonnetje en schuift het over tafel. Misty komt weer terug. De voorkant van de broek met een hand omhoog houdend. “Oh , die is veel te groot. Juffrouw. U moet bretels hebben. Anders zakt dat af.” “Hoeft niet. Heeft u touw?” “Maar natuurlijk.” Hij lijkt opgelucht. Trekt een la open. Oranje strotouwtjes liggen ordentelijk naast elkaar. Hij geeft het meisje er twee. “Geeft u er mij ook maar een paar.” Zijn buikomvang inschattende zal dat nodig zijn. “Nee, nee. Ik heb bij u er bretels bij gestopt. Ik zag dat al fout gaan.” Grinnikt hij. De corduroy broek komt net boven mijn enkels. De trui slobbert. Maar het is droog. Ik ga niet zeuren over schoenen. Mijn zaktelefoon weigert elk gebruik. Batterij leeg. Of nat. Ik ga de andere zaken na. Paspoort is verweekt en slap, maar leesbaar. Kenteken is een frommeltje. Bankpassen en creditcard zijn er. Mijn bril hebben heeft wat diepe krassen op het rechterglas. Huissleutels zijn er. Hoofdlampje kan weggegooid. Charmant, in deze kledij, mag mijn entree in de keuken niet genoemd worden. Het plastic tasje is weggehaald. Nog een kop thee. “Wat gaat u nu doen?” vraagt hij. Ik draai naar Misty. Discreet keert hij zich af. “Ik denk dat de plaatselijke politie helemaal niet zo'n slecht idee is. Er moeten dingen geregeld worden. Ik weet ook even niet waar ik anders moet beginnen. En ik moet sowieso aangifte doen van de camper. Verzekering?” “Ik snap je. Maar ik ben niet zo'n fan. Begrijp je?” “Drugs bij je?” Ze zucht. “Ja.” “Weg ermee.” “Ja maar.” Ze kijkt me vragend aan. “Niks, ja maar. Weg, spoel door de plee. We moeten . Nee ik moet naar de politie. Of je gaat mee. En dan moet dat spul weg. Of je gaat ergens anders naar toe. Scrabster?” V 1.2.9
135
“Abso-fucking-luut niet. Ik wil hier nooit meer komen.” “OK, Deal?” “Deal.” We knipogen. “Meneer” Ik kijk op het briefje. “Dickinson. Uw allereerste idee van de politie lijkt ons het beste. Kunt u ons brengen?” Nu zucht hij. “Vooruit dan maar.” klinkt 't weinig enthousiast. “Dat is wellicht wel het beste voor u.” We lopen naar de auto. Misty wil richting schuur. Ik grijp haar bij de arm. “Is er nog iets? Moet je nog wat hebben?” “Mijn tas, de dope zit nog in de tas.” “Heel goed. Verder?” “Zaklantaarn.” “Papieren?” “Nee die heb ik allemaal bij me.” Ze is weer het hippiemeisje. Alle doortastenheid van de S.A.S commando die ze uren hiervoor was is met de regen verdwenen. We worden op de achterbank van de roestende Rover 200 neergezet. Op plastic tasjes. “Voor de hond. Die heb ik nog niet gezien vandaag.” Het was misschien zeker verstandig van het meisje dat ze dat detail uit het verhaal heeft weggelaten. Schokkend vertrekken we. Na de doodsangst van van vannacht valt alles mee. Een goede chauffeur is Dickinson niet. We hebben erger overleeft. Hij zet ons af voor het politiebureau in Arguil. Opent de deur voor mij. “Meneer Dickinson, ontzettend bedankt voor alles wat u gedaan heeft.” We schudden handen. “We kunnen niet blijer zijn na alles wat we hebben meegemaakt.” “U stuurt de kleren toch wel op he?” “Meteen, wellicht vanmiddag nog. Zo snel mogelijk. Beloofd.” Hij blijft staan dralen. Ik vermoed dat hij geld voor benzine wil. “Dickinson. Ik stuur je de kleren op. Je hebt ons gigantisch geholpen. Is er iets dat je graag zou willen hebben? Een cadeau?” “Nou, meneer. Ik heb naar uw horloge zit te kijken en ik…” Ik klik de Oris los en geef 'm aan hem. “ 't Is een automaat. Geen batterijen. Blijven bewegen. Af en toe opwinden.” “Dank u.” Hij loopt terug naar zijn auto. Is hij lichter van tred? Hij kijkt vier keer naar zijn pols voordat hij de overkant van de straat bereikt heeft. “Zo, daar ben je ook weer mooi vanaf gekomen.” Ze klopt me op de rug. “Hoezo? Wat bedoel je?” V 1.2.9
136
“Je geeft die arme man een plastic horloge. Van wat? Een paar pond? Da's toch een leuke deal.” “Misty. Godsamme.” Ik pak haar stevig bij de schoudertjes. Ik moet even heel diep ademhalen. “Eén. Dat was een Oris BC3 Aviation. Iets duurder dan vijf pond. Twee. Ook al was 't ding vijf pond. Zag je hoe blij hij ermee was? Hij huppelde bijna. Ik heb iemand gelukkig gemaakt. Net zoals hij ons gelukkig heeft gemaakt met deze clownskleding. Waar je op de markt nog geen euro voor had gegeven. Het is droog. Het is oud. Het heeft mij in ieder geval veel beter doen voelen. Wat doet het er dan toe wat het kost?” “Ik moet nog zoveel leren. Weet je. Er is een oud gezegde: Als de leerling er klaar voor is.” “Dan komt de mester langs.”Onderbreek ik. “Ik ken 'm. Maar zullen we eerst hier zaken afhandelen voordat we inszelf in filosofische beschouwingen overladen?” Achter de veel te hoge balie zit een dikke politie dame met een weldadige dikke bos rodig krullend haar. Ze reageert niet als ik mijn vingers op het hout trommel. Nogmaals gebruik ik mijn vingers om mijn aanwezigheid kenbaar te maken. Niets. Na de derde keer kijkt ze op. “Moment. Ik ben zo bij u. U kunt daar gaan zitten.” We gaan zitten. Misty fluistert in mijn oor: “Zie je nou? Daarom heb ik zo'n hekel …” Een kleine tik tegen haar scheenbeen doet haar verstommen. “Volgende.” klinkt vanachter de balie. Ik kijk om me heen. We zijn de enigen op deze verlaten zondagochtend. “Mevrouw.” “Sergeant. Ik wil graag aangifte doen. Mijn camper is in de brand gestoken. We zijn belaagd door een man met een zwaard. We hebben niets meer. En we hebben hulp nodig.” “Moment.” Ze doet iets achter haar computer. “We hebben geen meldingen van brand.” Ik voel mijn vileine kant bovenkomen. Blijf rustig Dirk. “Het was redelijk ver. Zo'n tien mijl, denk ik. Dus dat kan u ontgaan zijn. En het zicht was gisteravond niet geweldig.” “Ik weet het.” Ze zucht. Lijkt iets te ontdooien. “Waar was u precies?” “Ongeveer tien mijl noord van hier.” Hoe leg ik dit uit? “Bij de druïdenstenen. De ceremonieplaats. Een snelle blik over mijn schouder. Misty trekt een mondhoek weg. “Geen idee wat u bedoelt. We hebben hier geen druïdenplaatsen.” Ik moet rustig blijven. “Mijn camper is verbrand. Hier zijn mijn papieren.” Ik leg kentekenbewijs, rijbewijs, paspoort op de balie. Ze bekijkt ze. V 1.2.9
137
“Dus dit is een serieuze aanklacht?” Ik draai me even om, om naar lucht te happen. “Ja. Dit is een serieuze aanklacht. Een officiële aangifte.” “Moment alstublieft. Gaat u nog maar even zitten.” Ze murmelt wat in een telefoon. Ik kijk Misty aan. “Ik versta het ook niet.” “Superintendent Thomson komt u zo halen.” Klinkt het vanachter de houten beschutting. “Dank u.” Geen reactie. Na een paar minuten verschijnt er een lange magere man door een deur. Hij wenkt mij. “Komt u maar.” Ik trek Misty aan haar schouder. “Zij komt ook mee.” “Prima.” Laconiek. We strompelen achter de lange man met de grote neus aan. Een witte kamer. Goedkoop bureau. Armzalige versleten stoelen. Ik wil meteen van wal steken. “Wilt u thee?” “Als het kan koffie.” “En u mevouw?” “Thee.” “Hij drukt op de intercom. “Franklin. Twee thee. Een koffie. Melk. Suiker. Heb je nog muffins?” “Yes, sir.” Klinkt het metallig. “Vergeef Sergeant Harris. Het is de tijd van de maand. Vertel. Uw camper is is in de brand gestoken? Begrijp ik.” Ik leg weer alle papieren voor. Hij schuift ze opzij. “Wat is er gebeurd?” Ik begin te vertellen. Hij onderbreekt me steeds met de vraag om het rustiger te doen. Franklin, jong, gezet met en sikje brengt thee, muffins en koffie. “Goed. Sorry. Nog een keer vanaf het begin. En rustig.” Hij boezemt vertrouwen in. Ik vertel het verhaal vanaf het idee van Misty. Zij vult me aan met de details. Achterover geleund met de handen achter zijn hoofd hoort hij het aan. Af en toe een vraag. Een heer van grote precisie. “Franklin. Nog een thee, een koffie en de stafkaart noord van hier.” De druidenstenen kent hij niet, maar well ooit eens iets over gehoord. Van de bosbouwers. Maar hij is geen archeoloog. Franklin brengt de versnaperingen en de kaart. Thomson geeft hem Misty's identiteitskaart, mijn V 1.2.9
138
paspoort en het kentekenbewijs mee. “We moeten die controleren. Zodat we weten of u echt bent, die u zegt dat u bent. Niet dat ik daar aan twijfel.” Misty is opvallend stil. Staand om de tafel puzzelen we de min of meer exacte locatie van het uitgebrande wrak. En waar de dode hond zou kunnen liggen. Markeert de plekken met blauwe balpen op de maagdelijke kaart. Tenslotte het huis van Dickinson. “Ah, Leo. Apart mens wel. En in zijn schuur liggen de messen?” Hij gaat weer zitten. De onderarmen op tafel. Maakt binnensmonds klikkende geluiden. Drukt op de knop van de intercom. “Sergeant Harris. Ik heb twee man nodig. Om met de auto een locatie te checken.” Wat onverstaanbaar gemurmel uit het apparaat. “Sergeant Harris?” “Yes Sir.” Hij schudt zijn hoofd. Richt zich tot ons. “Het is zondag. Dus we zijn hier maar met drie man. Vrouw.” Hij vouwt zijn handen voor zijn mond. Bedachtzaam. “Ik wil z.s.m. uw camper gecontroleerd hebben. Het is voor mij een PD. Plaats Delict. Dat kan betekenen. Dat u hier, hangende het onderzoek nog een paar dagen zal moeten blijven.” De reis van het oponthoud. Lochgilphead met de reparatie aan de auto. Fort William. Jocelyn en contract. En dan nu hier. Ik wil naar de bewoonde wereld. Eten. Een bad. Kleren die passen. Droge sokken. Thompson kan gedachten lezen. “Maar eerst moeten wij iets aan u beiden doen. Uw kleding is, hoe zal ik dat zeggen? Niet passend voor Sunday-lunch.” “Harris. Kom eens hier. Kamer twee.” Tot ons. “We hebben maar twee kamers en twee cellen. Je kan hier niet verdwalen.” “Maar Sir? De balie dan?” “Hoeveel wachtenden zijn er?” “Geen, Sir.” “Dus?” “Ja, Sir.” Mevrouw Harris verschijnt. “Deze arme mensen hebben fatsoenlijke kleding nodig. Hebben we nog iets in gevonden voorwerpen?” “Ga staan.” beveelt ze ons. V 1.2.9
139
“Sergeant Harris. Deze mensen zijn geen verdachten. Geen criminelen. Vooralsnog niet.” Hij glimlacht naar ons. “Dus enige vriendelijkheid is wel op zijn plaats lijkt mij.” “Ja, Sir.” Ze neemt ons van hoofd tot voeten op. “Oh en Sir. Ik heb sergeant Cowley weten te bereiken. Hij is onderweg.” “Cowley? Was die al wakker? Laat maar. Als u deze mejuffrouw de douche wijst, dan kan ze iets van haar menselijkheid terugvinden.” “Ja, Sir.” Misty verlaat met de dikke schommelende vrouw de kale kamer. “We hebben maar een douche hier. U zult even moeten wachten.” Ontspannen gaat hij achterover hangen. Handen achter het hoofd. “Zoals u wel of niet weet circuleert de legende van de Jacobijn hier al sinds mensenheugenis.” “Ik weet het inmiddels.” “Ah, goed. Er is bij ons het vermoeden dat er een persoon is die die legende nieuw leven probeert in te blazen. De laatste veertien maanden is er een toename van incidenten. Incidentjes. Kleine diefstalletjes. Verdwenen schapen. Gestolen wasgoed. Hij wordt gezien. De honden. Of wolven. Of wat dan ook. Hoewel we alles serieus nemen, hebben we nooit veel aandacht aan kunnen besteden. Eenvoudigweg omdat er een gebrek aan aanwijzingen is. Maar het veroorzaakt onrust in een kleine gemeenschap als deze. Mythes en legendes horen bij dit land. De mensen zijn er bevattelijker voor dan iemand als ik. Uit het zuiden. Dus. En neemt u mij niet kwalijk alstublieft. Het is erg genoeg, zoals het is. Ik ben niet helemaal ongelukkig met uw incident. Mogelijkerwijs vinden we omringend bewijs om deze zaak voor eens en altijd op te lossen.” “Tada.” Mist wordt binnengelaten. Handen in de lucht draait ze twee keer in de rondte om haar nieuwe outfit te showen. Goed passende jeans. Paars t-shirt met glimmertjes. Roze vest. Lippen gestift. Klein beetje make-up. Witte sneakers. “Ze is best wel heel lief hoor.” “De sergeant deugt. Ze heeft af en toe wat moeite om het te laten merken.” is het commentaar van Thompson, die niet in de gaten heeft dat zijn onderwerp nog in de deuropening staat. Ze kucht. Het is mijn beurt. Op een krukje zittend in het betonnen douchehok is de stroom heet water over mijn lijf weldadig. Ik kan de rest van de dag hier blijven zitten. Met elke waterdruppel lijkt er iets van de pijn in het putje weg te spoelen. Er is shampoo, douchegel, tandpasta en borstel. Huidcreme. Op de lege gang hangt een spiegel en op een stoel kleding, fohn, kam, gel. Ik ben op hotelkamers geweest die minder goed voorzien waren. Sergeant Harris heeft een perfect oog voor maatvoering. Alles past bijna perfect. Grijze broek, riem met krokodilleprint, lichtblauw overhemd, blauwe blazer met wapenschild en V 1.2.9
140
nieuwe witte sokken. Het zou niet mijn persoonlijke keus geweest zijn, maar het is van een ander universum dan de te korte corduroy broek met strooitouwtjes. Gepikt en gezakt zoals mijn vader zou zeggen. Ik ben weer het mannetje. Hoewel mijn spieren en botten nog tegen die uitspraak protesteren. Ik vind Harris achter de balie. Ze glimlacht. Is trots op het behaalde resultaat. “Sergeant Harris. Mag ik u hartelijk bedanken. Dit is perfect.” “Dat mag.” De knauw uit haar stem is verdwenen. Ik leg de vorige set kleren op de balie. “Deze zijn van meneer Dickinson. Ik had belooft ze te retourneren. Zou u?” “Oh Leo.” Zucht “Ik geef ze gelijk aan de boys mee. De schoenen ook?” “Die niet, gooi die maar weg. En die van Misty. Van de juffrouw ook.” Ze wijst me de kamer, maar op een bureau met een gang had ik dat wel kunnen vinden. Even denk ik erover om een “tada.” entree te maken. Laat ik het maar niet doen. “Wow, goed hoor. Een gentleman” Misty als ik binnenkom. “Maar ik heb een probleem.” Het zal wel. Thompson neemt over. “Mejuffrouw McKenna hier. Mary McKenna. A.k.a Misty. Heeft openstaande boetes en twee taakstraffen. Vandalisme, drugsbezit, handel in drugs. Formeel gesproken moet ik haar aanhouden. Ik ga dat nu niet doen. Ze lijkt me geen bedreiging voor de maatschappij. Ik onderneem nu geen actie. Ik zou het wel waarderen als u haar hier houdt totdat ik daar een oplossing voor gevonden heb.” “Is goed.” Ik kijk haar aan. “Nou ja, ik ben gepakt met wat wiet en terwijl ik een zakje verkocht. En ik heb een paar muren beschilderd. Met mijn elfjes en dwergen. En dat is vandalisme in de openbare ruimte.” Ik probeer niet te lachen. Alles dat ik mijn jonge en minder jonge jaren ook gedaan heb. Ik ben nooit gepakt. Mijn zoon Max daarentegen wel. “Hoeveel zijn de boetes?” “Zeshonderdzesenzeventig pond. Sir” “En de taakstraf?” “Honderd twintig uur in totaal.” Drie weken full-time tekenles in een verzorgingstehuis. Misschien niet eens zo'n slecht idee. Ik glimlach naar haar en steek onder de tafelgrens mijn duim omhoog. Komt goed, meisje. “Sergeant Thompson.” “Superintendent.” V 1.2.9
141
“Sorry. Kunt u mijn zaktelefoon opladen?” Ik schuif het ding over tafel. “Ik moet echt wat mensen bellen.” “Geen probleem.” Hij pakt 'm aan en kijkt naar het contact. “USB.” Hij kijkt ons doordringend en streng aan. “U bent vast aan eten toe.” “Ja.” antwoorden Misty en ik synchroon. U heeft geluk. Het is zondag. Dus er is nog een plek open voor lunch. Ik heb Harris laten reserveren. Het is vijf minuten lopen. Maar alles is hier vijf minuten lopen. Het dorp is niet groter.” We krijgen van Harris een winterjas voor mij en een een regenjas voor Misty mee. “Ik verwacht u om.” Hij kijkt op zijn horloge. “Vier uur. Hopelijk hebben we dan wat meer.” Crofters Restaurant. Ergens tussen modern en voor de streek klassiek ingericht. Strakke tafels en stoelen. Hertegeweien. Bar van hoekig glimmend hout. Traditionele soepen en roast op de kaart. Enkele gewaagdere gerechten. Ik wil eten met substantie. Soep. Roast. Dessert zien we wel. Het is meer dan tien minuten lopen geweest. Dat ligt aan onze toestand. Niet aan de afstand. “Wat gaan we nu doen Dirk?” “We gaan een goed glas wijn bestellen en proosten dat we nog leven.” “Ja, ja, dat is goed. Maar dat is niet wat ik bedoelde.” “Weet ik. We zullen hier even moeten blijven. Ik moet hier even blijven. En ik heb de agent min of meer mijn woord gegeven dat jij hier ook blijft.” Zucht. “Ik ben bang dat ik de gevangenis in moet omdat ik geen zeshonderd pond heb.” “Dat regel ik wel. Maak je geen zorgen. En die taakstraf? In het ergste geval sta je drie weken in een bibliotheek boeken op volgorde te zetten. In het beste geef je tekenles aan gehandicapte kinderen.” “Waarom ben je zo lief voor me? Ik ben maar een lifster. Je zorgt voor me. Ik ben niets van je. Ik snap je niet.” “Hmm. Uhh. We zitten samen in deze situatie. We hebben dit samen doorgemaakt. Ik kan niet net doen of je maar een toevallige passant bent. Als ik alleen was geweest had ik nu onderkoeld of dood aan de kant van de weg gelegen. Stukgebeten door een hond of een wolf. Jij was ook ergens op het punt om het op te geven. En toen heb ik je weer bij je lurven gegrepen. Zonder elkaar hadden we hier nu niet gezeten.” Ze schuift haar thee aan de kant. “Ik wil een wijn.” Ik bestel bij een toevallig langslopend jongmens die een goede imitatie van een ober opvoert. V 1.2.9
142
“Misschien chargeer ik. Maar ik heb mijn leven aan jou te danken. Je hebt me gered van die wolf. Of hond. Of wat dan ook. Je hebt me geholpen met de camper. Messen. Je weet 't zelf wel.” “Maar ik heb je camper vermold. Ik heb dat gat in die tank gereden. Zonder mij was die shit nooit gebeurd. Je zou kwaad op me moeten zijn Dirk. Het lijkt wel of het je niets kan schelen.” Soep. Venkelsoep. “Hoezo, kan het me niets schelen? Ik weet niet of je vanochtend goed naar me gekeken heb, maar ik was op 't randje. Ik had bijna dat politiewijf, ook al was ze later heel aardig, over die balie getrokken. Ik ben alles kwijt. Nou ja, veel. Ik kan mijn liefde niet bereiken. Ik zit ergens vast in een gat waar ik niet wil wezen. Misschien slaap ik wel in een politiecel. Op een bed van beton. Nee hoor. Het kan me echt niets schelen. Wat denk je nou?” “Maar het is toch erg dat je alles kwijt bent? Je hebt niets meer.” “Fout. Ik heb mijn appartement in Amsterdam. Geld op de bank. Ik heb dus nog net zoveel als toen ik vertrok hier naar toe. Wat ik erg vind. De tekeningen die ik de laatste tijd heb gemaakt. De foto's. De laptop waar heel erg veel persoonlijk spul op stond. En Jocelyn niet kunnen bereiken. Dat is erg. Maar dan nog. Tekeningen kan ik altijd weer nieuw maken. En die worden waarschijnlijk toch beter dan de vorige. Idem voor de foto's. Emailadressen en andere zooi kan ik wel weer vinden. Het gaat moeite kosten. Maar het is allemaal te recupereren. Dus het enige dat ik echt erg vind is dat ik Jocelyn niet kan bereiken. Maar. Thompson is mijn telefoon weer aan het opladen. Dus ik heb de hoop dat het goed komt. Vanmiddag. Maar jij dan?” “Ja. Jezus. Ja. Misschien net als jij. Schetsboek is verbrand. Ik heb nog wat kleren in Glasgow. Mijn dagboek is weg. Dat is wel erg hoor. Ik wil nog een soep. Wat is dat lekker. Ik heb niets meer. Geen potloden. Geen krijt. Geen geld. Geen school. Geen huis. En ik weet niet wat ik wil. Niet naar Scrabster. Ik wil hier nooit meer wezen.” Ze begint te huilen. De overmatig ijverige ober komt informeren of alles goed is. Ik stuur hem weg en bestel nog een witte wijn. Ik pak haar hoofd uit haar armen. “Misty. Misty. Kijk me aan.” Langzaam komt het hoofdje omhoog. “Wat heb je nog wel?” “Niets. Niets meer.” “Nee, je hebt nog een doel. Je bent kunstenaar. Dat is toch niet opeens weg?” “Nee, je hebt wel gelijk. Dat is niet weg. Maar zonder geld kan ik toch niets meer?” “Je had al niets meer. Je wilde een suffig baantje nemen in Scrabster omdat je opleiding en je beurs weg was. Dus. What the Fuck. Zeur je nou?” Ze gaat weer rechtop zitten. “Maar, ik heb geen geld. Ik kan niet eens naar Scrabster. En ik wil niet meer. Ober, mogen we nog V 1.2.9
143
twee witte wijn?” “Je besteld twee witte wijn. Wie gaat dat betalen?” “Oeh. Sorry. Jij?” “Precies. En denk je dat ik niet bereid ben om je weer een beetje op weg te helpen?” “Ja maar, ik kan je nooit terugbetalen. Voorlopig niet.” “En denk je dat ik dat erg vind?” “Dat is dus wat niet kan schelen. Ergens onderweg hebben we het over vertrouwen gehad. Jij. Hebt gezegd dat alles wel goed komt. Ik ga ervoor zorgen dat het een stukje met je goed komt. Vertrouwen. Vertrouwen.” “Maar dat kan ik niet aannemen.” “Ik zou het doen als ik jou was. Je hebt niet heel veel keus op dit moment. Jij hebt mij gered vannacht. Het is geen terugbetaling. Het is je karma.” Dat was het rake woord. “Ok.” Ze pakt mijn hand. “je hebt gelijk. Maar je bent wel een erge goedzak. Suikeroompje.” “Gebruik dat woord nooit. Kan ik nu even niet tegen. Maar geloof je me? Geloof je dat er dingen zijn die niet altijd terugbetaald hoeven te worden?” “Ja, dat geloof ik.” De roast wordt opgediend. Met veel te grote spruiten. “Je horloges zijn ook weg. Hoeveel had je er wel niet bij je?” “Vijf.” “Is dat dan niet erg?” “Erg niet. Jammer wel. De meeste zijn vervangbaar. Sommige niet. Twee zaten er tussen met een betekenis. Mijn eerste van de verzameling. Ik had een periode waar ik slecht verdiende. En toen kwam er een hele grote klus. Toen zag het leven er weer heel anders uit. En toen heb ik dat eerste horloge gekocht. Dat was het begin van de verzameling. Niet eens een heel duur ding. Honderdtachtig euro of zo. En, toen ik mijn laatste vriendin had zijn we op vakantie gegaan naar Fuenteventura.” Ze kijkt me vragend aan. “Spaans eilandje. Canarische eilanden. In elk geval. De horloges. En drank. En parfum. Zijn daar belastingvrij. Ik heb daar het Steve McQueen horloge gekocht dat hij draagt in Le Mans. De film.” Ze weet overduidelijk niet waarover ik het heb. “Dat ding heb ik altijd willen hebben. En het gaat er niet over dat ik 'm daar voor een spotprijsje kon kopen. De betekenis is dat ik 'm aangeschaft heb op de eerste vakantie met Heleen. Als ik er ooit weer een terugkoop kan de betekenis nooit vervangen worden. Het wordt nooit meer hetzelfde V 1.2.9
144
horloge. Het is maar spul Misty. Een ding. De herinnering zal altijd blijven. Alleen niet meer tastbaar.” “Ik snap het een beetje. Je bent rijk, maar het betekent niets?” “Ja en nee. En het is heel persoonlijk. Dus wat ik zeg is geen universele waarheid. Bezit betekent weinig. Voor mij. Het maakt het leven aangenaam. Er zijn zeker zaken waar ik van kan genieten. Maar als het er niet is. Of niet meer is. Dan is het een mooie herinnering. De herinnering aan het Steve McQueen horloge is net zo als mijn herinnering aan mijn reis naar Guatemala. Onuitwisbaar. Het hebben van geld is iets anders. Het is vrijheid. Maakt het makkelijker om niet voor een baas te werken. Of geen steun te trekken. Of een camper te huren en een paar maanden even helemaal niets te doen. Of kleine meisjes blij te maken met wat nieuwe kleren en kleurpotloden.” We hadden echt honger. Het bord van de roast met de groenten en puree is leeg. “Ga j dat echt voor me doen?” “Wat?” “Kleurpotloden kopen?” “Ja, en als je nog wat wijn besteld, krijg je er ook papier bij.” Ze is blij. Geld kan geluk kopen en dat hoeft niet veel te kosten. Als ik afreken, wordt de creditcard geweigerd. Pinpas werkt ook niet. Dat ik hier nog een paar dagen moet blijven en het noemen van Thompson's naam leidt niet ogenblikkelijk tot de afwas. “Betaalt u morgen maar.” Coulant. “De mannen hebben de camper gevonden. En mijn god. Er is niet veel van over. Wilt u de foto's zien?” De treurnis die we vannacht bij de zaklamp hebben bekeken is in daglicht niet veel beter. Roodwitte linten hebben het gebied afgebakend. Het motorblok is overgoten met gesmolten zwart plastic. Bandeloze velgen. De eerste verschijnselen van roest. Tafelpoten zonder blad. Stoelzittingen met alleen veren. 't Karkas van een tuinstoel. Homp koper-plastic. Wat mijn Nikon geweest zou kunnen zijn. Nagenoeg onbeschadigd bestek. Een koekenpan zonder handvat. De geblakerde koelkast en vriezer hebben op het oog nog bruikbare inhoud. Haken van kleerhangers op een roe. Zonder hanger. Zonder kleren. Glasscherven. Verweekte accu's. Gebochelde laptop. De kluis lijkt tegen zijn taak opgewassen. “De camper wordt nu in een tent gezet. Morgen komt er een forensisch team uit Edinburgh. Na hun onderzoek kunnen we hopelijk uw spullen vrijgeven.” Spullen? Welke spullen? “Is mijn telefoon opgeladen?” V 1.2.9
145
“Zo te zien niet. Geeft geen blijk van leven.” “Heeft u misschien een telefoon waarin ik de SIM-kaart kan proberen?” Thomson pakt zijn telefoon en haalt zijn kaart eruit. Blert iets in de intercom. Harris komt, veel vrolijker dan vanochtend, mijn telefoon brengen. Kaart erin. Pincode. Ah. Nummers. Ik bel. Jocelyn. Jocelyn's voice-mail. Fuck. Fuck. Fuck. In de gevonden voorwerpen is een oude Nokia die ik mag gebruiken. Met lader. Verbinding. Mijn speelruimte is groter geworden en beperkt zich niet meer tot de claustrofobie van dit stadje. “Mevrouw McKenna hier, ligt nog op behandeling te wachten in mijn onderste bureaula. Ik ben een druk bezet mens. Het kan een paar dagen duren voordat ik daar aan toe kom.” Misty begrijpt deze verholen mededeling niet. Glimlach. Duimpje omhoog. En hotel kan gereserveerd worden. Tweepersoonskamer. Twee aparte kamers? Tweepersoonskamer met aparte bedden verzoekt het meisje. Met ligbad voeg ik toe. “ik bel u morgen als we meer weten of meer vragen hebben. Of ik kom naar het hotel.” Het zoveelste lullige schilderij van een Loch met herfstbomen en opstijgende eenden. “Dirk, Dirk.” klinkt het vanuit de badkamer. “Wat is?” “Kom bij me, ik wil met je praten.” Ik lig net languit op bed. Mijn lichaam te inventariseren. Of ik een plek, een spier of een bot kan vinden die geen pijn doet. Het nymphenhoofdje steekt uit de witte wolk schuim. Ik ga op de badrand zitten. “Waarover wil je praten?” “Nou niets bijzonders. Ik wil gewoon praten. Met jou. Nou. Eigenlijk. Ik wil even niet alleen zijn. Dan zie ik nog steeds die man voor me. En wolven. En dan krijg ik het weer koud.” “Wacht even, dan pak ik een stoel. Dit is niet comfortabel.” “Waarom kom je er niet bij? 't Bad is groot genoeg.” “Absoluut niet.” Ik sleep de stoel de badkamer in. “Waarom niet? Het is heerlijk. En ik doe echt niets.” “Het voelt als verraad aan Jocelyn. En ik ben gestopt met douchen met mijn dochter toen ze negen was.” “En ik ben een klein beetje je dochter?” “Ja een beetje wel.” “Wat jij wil. Ik wil geen seks ofzo. Leek me lekker voor je.” V 1.2.9
146
Ik schud mijn hoofd. “Heb jij een plan Dirk? Wat je nu gaat doen?” “Plan? Nou, ik heb een idee. Zodra we hier weg kunnen of mogen gaan we naar Inverness. Wij samen. Met zijn twee. Ik koop kleding. Jij krijgt een kleurdoos.” Ze kijkt een pietsie teleurgesteld. “Grapje. We kopen daat de meest basale zaken, zodat we weer op weg kunnen. Maak je geen zorgen. Doet jou telefoon het trouwens nog?” “Oh god. Geen idee. Weet eigenlijk niet eens waar die is.” “In elke geval. We kopen.” “Jij koopt.” “Whatever. Geen mieren neuken, he?” “Wat?” “Laat maar. Nederlandse uitdrukking. Ik dus. Koop de zaken die we nodig hebben. Kleding. Telefoon. Rugzak.” “Horloge?” “Waarschijnlijk. Eentje van tien pond. Dan huur ik een auto en ga kijken of ik Joce kan vinden. In Fort William of Oban. En als ik haar weer gevonden heb. Dan zie ik het daarna wel verder.” “Dus je gaat niet meer naar John O'Groats?” Ze overvalt me. Het uiteindelijke reisdoel is weggespoeld van mijn mentale wegenkaart. Alsof god alsnog het plan heeft doorgezet om de taartsnede alsnog af te maken. Dan hadden wij er ook niet meer geweest. We bevinden ons in dat deel heerlijkheid. Ik wil omkneld worden door de armen van Blue: “Ach Arme Dee. Wat is er met jou gebeurd?” Niet bij windkracht acht staan kijken naar de zee van alle antwoorden. Even van het voetstuk. Een vlaag van duizeligheid. Het stramme lijf tegen de ronde warmte van mijn liefde leggen. Een vlaag kou waait door me. Mijn handen omklemmen de stoelzitting. “Nee, voorlopig even niet. Eerst Jocelyn traceren. Als ze nog steeds in London zit ga ik daar naartoe. John O'Groets is even geschrapt. Voor nu tenminste. Misschien komt het weer boven drijven. Maar, nu even niet. En jij? Wat ga jij doen?” “Ik zit met die politie shit. Ik weet niet eens of ik hier wel weg mag. Kan.” “Dat regelen we wel. Die Thompson is een aardige vent. En jouw dossier kan vast wel nog verder onder op de stapel gepraat worden.” “Jij bent een charmeur, he?” “Nee hoor. Ik heb het voordeel van de oudere man. Als je jong bent, ben je automatisch verdacht. Als je oud bent, automatisch betrouwbaar. Sinds ik erachter ben, hoe dat werkt, maak ik er wel gebruik van. Dus als je dat charmeren wilt noemen? Schuldig. Dus dat even terzijde …” V 1.2.9
147
“Goed ik ga met jou mee. En dan zuid. Een baantje als serveerster zoeken. Of vakken vullen bij Sainsbury's.” “En door met tekenen?” “Yup. Door met tekenen. Beslist. Maar jouw bankkaarten werken niet. Hoe ga je dat oplossen?” “Pinpassen werken hier wel vaker niet. Creditcard zal wel op een misverstand berusten. Ik maak me nog geen zorgen. En anders laat ik mijn broer geld overmaken. Of de notaris.” Goh, hoe zou het met Wieteke en Bert-Jan gaan? “Met geld is alles makkelijker? He?” “Of zonder geld is alles moeilijker. 't Is maar net waar je staat.” Diner wordt Fish 'n' Chips bij de snackbar. Ze hebben geen mayonaise. Ketchup. Er wordt geklopt. Na de patat met vis is het mijn beurt om in bad te weken. “Ja , kom maar.” “Hihi, er zit schuim op je hoofd. Je lijkt wel een kabouter. Met een puntmuts.” Ik duik onder de belletjes. “Dirk, ik kan niet alleen zijn. Ik sta helemaal te trillen. Ik moet even bij je zitten.” “Gisteravond tijgerde je nog als een soldaat door de modder en vermoordde je een hond. En nu kan je niet meer alleen zijn?” “Ja, gek he? Daar heb ik ook al aan gedacht. Als ik daar zit, op de slaapkamer, dan zie ik het vuur weer. Die man, de honden. En dan wordt ik weer bang. Heb jij dat niet?” “Neuh.” Ik heb geen pasklaar antwoord. Een of ander post-traumatisch trauma? Ik heb geen of te weinig kennis van de psychologie om dit verklaren of te bestrijden. Ik was net verzonken in de gedachten van wat ik allemaal moet. Moet Jocelyn bereiken. Moet creditcard maatschappij bellen. Moet BertJan bellen. Moet email checken. Moet. Moet. Moet. En dus duik ik nog eens onder in het hete water. Onder het witte schuim. Doe nooit vandaag, wat u uit kunt stellen tot morgen. “Je luistert niet naar me.” “Dat doe ik wel. Maar ik ben helaas niet alwetend. Voorlopig zit je nog even met mij opgescheept. Dus je bent nog niet alleen. Over twee dagen voel je je vast beter. Schuif dit even voor je uit. Nu mag je even kijken naar een oud mannetje met een puntmuts.” “Ik heb een besluit genomen.” “Oh?” “Ik heet geen Misty meer. Misty was een hippiemeisje. Zonder connectie met de realiteit. Jij zei, dat ik gisteren een soldaat was. Ik ben sterker dan een Misty. Een krijger.” V 1.2.9
148
“Nou niet gelijk naar de andere kant doorslaan. Pop.” Handenwrijfend kijkt ze opzij. De vrolijke rust van twee dagen geleden is haar ontgleden. “Eigenlijk heet ik Mary. Dat is zo'n suffe naam. Dat wil ik niet. Ik moet wat anders.” “Laura.” “Laura. Hoezo?” “Laura Croft.” “Jezus ik ga mezelf vernoemen naar zo'n stom computerspelletje. Echt niet.” “Marian.” “???” “Maid Marian. De vriendin van Robin Hood. Lief. Goed met pijl en boog. Ik vind 'm wel bij je passen. Of Guinevere. De vrouw van King Arthur? Elizabeth? Catherine. Drie van de zes vrouwen van Henry de achtste heette Catherine. Twee Anne. Eentje Jane.” “Kan je ook niet zo moeilijk vergissen als je klaarkomt. Catherine, oh Catherine. Jezus. Ben jij engels of zo? Jij weet meer van onze geschiedenis dan ik ooit op school geleerd heb.” Ik leg nog wat schuim op mijn haar. Ga rechtop in bad zitten en declameer: “Ik ben de koning. De koning der triviale wetenswaardigheden. Ha. Ha.” Ze slaat schuim in mijn gezicht. “Je bent zo'n eikel.” “Wel een hele leuke eikel.” riposteer ik. “Marian Catherine Anne Guinevere Jane. Ik snap je. Morgenochtend als je wakker wordt weet je hoe je heet. Ik denk dat het een goede beslissing is om Misty achter je te laten. Misty is gisteravond overleden.” “Denk je?” “Ik weet het zeker.” Ik wordt wakker van de telefoon. Omdat ik de ringtone niet herken ben ik te laat. Een mobiel nummer uit Nederland. Ik vermoed Bert-Jan. Bel terug. “Hoi. Met Bert-Jan. Hoe istie? Ik probeer je al twee dagen te pakken te krijgen.” “Pfff. Slecht bereik hier. De camper is uitgebrand. Ik zit vast in een of ander gat in NoordSchotland. Het is kutweer. Ik heb een creditcard probleem. Verder gaat alles fantastisch.” Het is even stil. “Dat is geloof ik niet, wat ik wilde horen.” “Is er een specifieke reden waarom je belt op dit ongoddelijke uur?” “Eigenlijk alleen om je te vertellen dat Mia en ik gaan scheiden” V 1.2.9
149
“Kost dat?” “Dat valt reuze mee. 't Huis en vijftig duizend per jaar aan alimentatie tot ze een nieuwe relatie krijgt.” “En dat vindt jij reuze meevallen? Huis van vijf ton? Vijfeneenhalf. En dan vijftig mile per jaar? In vergelijking met de helft van het kapitaal, valt het misschien mee. Klinkt niet als snoepje van de week.” “Zie je verkeerd. En je weet nog niet alles.” “Vertel. Ik begrijp vast iets niet.” “Het huis heb ik ooit gekocht voor vijfenzeventigduizend. In guldens. Er zit een hypotheek op van drie ton. Euro's. Belasting snap je wel. Die krijgt ze mee.” “Gratis?” “Helemaal gratis, tegen een mooi rente-percentage. Je kent me.” Mijn broertje. Ik ben verbaasd. Verrast. “'t Wordt nog mooier. Mia heeft een nieuwe vriend. En de oliebol heeft zich op ons adres laten inschrijven. Op dezelfde dag dat ik me heb laten uitschrijven.” “Dus ze pist naast de pot met haar alimentatie?” “Precies.” “Te gek. Dus per saldo ben je hier mooi tussenuit geknepen?” “Absoluut. Allemaal dank zij jouw tip om Wiet een goede advocaat te laten zoeken.” “Graag gedaan. Ik stuur de factuur later wel. Jag? Aanklacht?” “Afgekocht met tweeëntwintig mille. Cash.” “Hoezo tweeëntwintig?” “Meer paste er niet in het koffertje. Ik had haar uitgenodigd in een restaurant. Om bij te praten en de zaken te regelen. Heb dat koffertje op tafel gezet. Opengemaakt. En het was geregeld.” “Jij. Jij. Achterbakse slijmbal. Ik ben degene in de familie die niet deugt. Jij bent de good guy. Dit heb je niet zelf verzonnen? Toch?” “Was een idee van de advocaat.” “Drukke paar dagen geweest? Dit heb je idioot snel geregeld.” “Ja, Ik ga nu ook een paar dagen met Wiet naar Toscane. Even bijkomen.” “Luister. Ik heb misschien een creditcardprobleem. Misschien moet je me geld sturen. Ben je bereikbaar?” “Beetje. Stuur me maar een mail.” “Bert-Jan. Ik heb geen computer. Ik heb geen mail. Ik heb geen smartphone. Nada. Dus hou je telefoon aan. Ik kan alleen maar SMS'en op dit moment.” V 1.2.9
150
“Is 't zo erg?” “Nee hoor. Het is tien keer erger.” Misty? Marian? Wordt wakker. “Mijn kleren komen uit de gevonden voorwerpen. Ik heb een paspoort, rijbewijs. Pinpas en huissleutels. Dat is 't.” “Kan ik je helpen?” “Vast wel. Ik laat het je weten. Ik moet nu gaan hangen. Hou je telefoon aan. En Oh. Groeten aan Wieteke.” “Wie was dat?” “M'n broertje.”
V 1.2.9
151
Spierpijn is de tweede dag altijd erger. Het wellen en weken in het hete water is nutteloos geweest. Oprichten in bed voelt als een oefening in de sportschool. “Goedemorgen trouwens. Hoe is 't met jou?” Ze probeert zich op te richten. Valt weer terug in de kussens. “Jouw spieren zijn er net zo erg aan toe als die van mij. Krijg ik de indruk.” “Ja man. Het doet nu echt overal zeer. En ik heb verdomd slecht geslapen. Steeds wakker geschrokken.” “Weer die man? De honden?” Diepe zucht. “Ja precies dat. En rennen. De hele nacht maar rennen. En vallen en weer opstaan.” “Misschien moeten we toch eens kijken of we een dokter kunnen vinden. Niet onverstandig om ons na te laten kijken. Eigenlijk had die politieagent dat gisteren al moeten regelen. Slordig. Ik kan wel wat pijnstillers gebruiken. En het lijkt me niet onverstandig als jij even iets kalmerends krijgt. Om van je dromen af te komen.” “Ik slik geen pillen.” Resoluut. “Zo heb ik er ook altijd over gedacht. Het blijkt geen houdbare doctrine. Een keer moet je overstag. En luister. Pijn vermoeid. Eigenlijk hebben we nog steeds niet heel lang geslapen. We hadden na eergisteren achtenveertig uur bewusteloos moeten zijn. Het is dus helemaal niet zo'n gekke aanname dat de vermoeidheid de oorzaak van je dromen is.” Een beetje trots ben ik wel op mijn eigenhandig in elkaar geknutselde diagnose. “Ik zou een vette joint moeten roken voor het slapen gaan.” “Geen slecht idee. Ik denk niet dat ik dat bij Thompson uit zijn bakje in beslag genomen drugs kan lullen. Dat lijkt me wat te veel gevraagd.” “Je zult wel gelijk hebben.” Enthousiasme spat er niet vanaf. Uit bed stappen is nog moeilijker dan gaan zitten. “Ik laat ontbijt naar de kamer brengen. Ik kan zo de niet de trap af.” “Vraag of ze misschien een badjas hebben. Of iets. Met dat dekbed om me heen loopt ook niet echt makkelijk.” Ze schuifelt in de tent van wit-pastelblauwe strepen naar het toilet. Ontbijten, badjassen, jus d'orange, een pot koffie en een pot thee komen. “Lekker.” Ze wikkelt zich in de donzige spierwitte jas. “Ik zou er best zo een willen hebben.” “De ervaring leert dat als je een badjas jat uit een hotel, ze al op de rekening staan voordat je bij de balie bent. Geen idee hoe ze dat doen. Maar je betaald wel de hoofdprijs.” “Ervaring?” V 1.2.9
152
“Ja. Ik heb een paar hele dure badjassen thuis.” Uit het raam heb ik een pin-automaat aan de overkant van de straat gezien. “Ik ga even kijken of ik geld uit die automaat kan trekken.” “Ik ga met je mee.” “Hoeft niet. Paar minuten en dan ben ik terug.” “Ik ga met je mee. Ik blijf hier niet alleen.” Ze moet naar een dokter. Ik maak me zorgen. En mis de capaciteiten om haar te helpen. Bij de paar passen naar de overkant omklemt ze hard mijn arm. Die ze met tegenzin loslaat als ik haar dat vraag om de machine te kunnen bedienen. Pinpassen werken hier vaak niet in winkels of restaurants. Bij benzinepompen en pin-automaten wel. Die probeer ik het eerst. Pas nummer één betaalt de maximale score van tweehonderdvijftig pond uit. Pas twee verdubbelt dat bedrag. De creditcard gaat de gleuf in. Maar het scherm vraagt niet om de pincode. “Voer uw pas in.” Dat heb ik net gedaan. Ik toets de pincode in. Het scherm blijft halsstarrig in zijn mededeling. Op de gleuf slaan helpt ook niet. “Dit is niet goed Misty. Of hoe je vandaag heet.” Ze zwijgt. En nu? Als het apparaat kapot is, dan loop ik het risico, dat als ik mijn pinpas er weer instop, die ook verdwijnt. Werkt de machine wel, dan gaat die me vertellen dat de daglimiet bereikt is. Besluiteloosheid. Ik leg het meisje mijn dilemma uit. “Maar je hebt toch geld?” “Ja, vijfhonderd pond en nog een beetje wat in mijn zak zit.” “Dat is toch genoeg?” “Nee. Helaas. We moeten kleren hebben. Telefoon. Hotel moet betaald. Restaurant van gisteren ook. Ik moet waarschijnlijk een auto huren en die jongens hebben liever creditcards dan cash. Schoenen. Kleurdoos.” “Laat die dan maar zitten.” “Jij hebt wat geld nodig om te overleven. We moeten naar Inverness. Met vijfhonderd pond per dag komen we een heel eind. Met tweehonderdvijftig wordt het al lastiger. Dus ik wil niet nog een kaart kwijt.” “Wat een bedragen. Ik kom geloof ik uit een andere wereld. Ik kan een maand leven op vijfhondrd pond.” “Dat zou mij ook wel kunnen lukken. Maar hier en nu gaat dat niet werken.” “Ik zou het niet doen dan. En morgen een andere automaat proberen.” “Zouden ze er hier nog een hebben?” V 1.2.9
153
Nadat ik een korte beschrijving heb gegeven van het verbranden van de camper laat de man van Mastercard zijn persistente vraag om het kaartnummer en expiratiedatum vallen. Naam, adres, geboortedatum en tegenrekening blijkt ook alle informatie te openen. “Wij hebben uw kaart geblokkeerd omdat er wat verdachte transacties zijn gepleegd. U bent in Columbia?” “Nee, Schotland. Noord-Schotland.” “Waar precies? Heeft u een plaatsnaam voor mij?” “Lairg. L-A-I-R-G.” “Dat klopt.” Natuurlijk klopt dat. Ik vertel het je net. “Uw pas is zojuist ingenomen door de Bank of Scotland. In Lairg.” Fijn, we zijn het met elkaar eens. “Goed. En nu?” “We starten een onderzoek. Met de informatie die ik nu heb lijkt het er op dat u het geld wel terug gaat krijgen. Dat kan vier tot zes weken duren. En dan brengen we geen rente in rekening.” Nee dat moest er nog eens bijkomen. “Ik kan een nieuwe kaart voor u laten aanmaken en die kunt u bij het kantoor van de Bank of Scotland in Inverness. Weet u waar dat ligt?” “Ja. Bekend.” “Dan kunt u de kaart daar over drie a vier dagen ophalen.” “Dat is geen optie.” “Hoe bedoelt u?” “Ik zou 'm graag eerder hebben. Ik heb nogal wat uitgaven.” “Oh ja, natuurlijk. Mijn excuses. Ik kan er een spoedopdracht van maken, maar daar zijn kosten aan verbonden.” Uiteraard, doe eens wat gratis. Alsof jullie nog niet genoeg aan me verdienen. “Is goed. Dus wanneer dan?” “Morgen in de loop van de dag. Een exacte tijd kan ik u niet geven.” “Helemaal goed. Heel erg bedankt voor je medewerking.” “Is er verder nog iets waarmee ik u kan helpen?” De laatste kaartopnames van Jocelyn checken, zodat ik weet waar ze is. “Nee dank u. Nogmaals mijn dank.” “En?” “Dat is geregeld. Morgen ligt er een nieuwe kaart in Inverness.” “Ah, gelukkig. Gelukkig voor jou bedoel ik.” V 1.2.9
154
“Zullen we die aardige agent Thompson eens een bezoekje brengen?” Stel ik voor. “Beetje beweging is goed voor ons. En ik wil even kijken of ik een computer kan gebruiken om m'n mail te checken. En ik wil weten wanneer we weg mogen.” “Als ik weg mag.” “Ik ga niet weg zonder jou. Linksom of rechtsom. Jij gaat met mij mee.” “Meen je dat nou echt?” “Ja, dat meen ik echt.” Ze omklemt mijn arm met een knellende greep. Nee, ik ga niet van je weg. Ik blijf bij je. Bovendien, ik kan niet eens bij je weglopen. Sneller dan dit, kan ik niet. Sergeant Harris is vervangen door een oudere dame met spierwit haar. En een beduidend hartelijker imborst. “Waarmee kan ik u van dienst zijn?” “Is sergeant, uhh, superintendent Thompson er? “Bent u de man. En de mevrouw van de camper?” “Ja, dat zijn we.” “De super is nu niet hier. Hij is naar de PD. Ik verwacht hem met een uur ongeveer.” Ik kijk op mijn pols waar geen horloge zit. “Er zijn echter positieve ontwikkelingen.” “En die zijn? De camper heeft zich op wonderbaarlijke wijze geherconstrueerd en we kunnen weer verder rijden.” Ze lacht. “Nee dat uiteraard niet. Maar ik kan u niets vertellen tot we bevestiging hebben. De super zal u ongetwijfeld meer kunnen vertellen. Wilt u op hem wachten?” Ik kijk Misty aan. Die haar schouders ophaalt. In het kantoor kraakt een radio. De witte dame staat op en pakt een microfoon. Converseert. In de bijna vier weken dat ik hier nu ben is er nog geen enkele progressie in het verstaan van Schots. “Sir, Madam. Over een kwartier ongeveer zijn ze hier. Wilt u wachten? Wilt u thee?” “Ja graag.” Op het houten bankje drinken we onze thee. Met een koekje. Tumult. Geschreeuw. Twee agenten slepen een vloekende geboeide gedaante gehuld in beestenvellen naar binnen. Een verknoopte bemodderde baard hangt als een plank aan zijn gezicht. Wilde ogen. Misty knijpt zo hard in mijn arm dat ik alle andere pijnen en pijntjes even niet voel. Thompson paradeert statig achter dit tafereel aan. V 1.2.9
155
“In welke cel wilt u hem hebben?” “Maakt niet uit. Kleed 'm helemaal uit. Ik wil geen verrassingen. We zetten 'm wel een keer onder de douche als hij uitgeraasd is.” De verspreide geur is op zijn zachts gezegd penetrant. “En verbind eventuele verwondingen. Ik wil geen dode in mijn cel.” Richting balie: “Sergeant, ik wil graag een thee.” Naar mij fluistert hij: “Ik wil eigenlijk graag een borrel. Het was nogal een intense ochtend.” Iets luider tegen ons beiden: “Loopt u even mee. Zal ik u even bijpraten. Sergeant. Kamer twee.” We gaan op dezelfde stoelen zitten. “Eigelijk viel het reuze mee. Collega's van forensisch zijn vanochtend per helikopter uit Edinburgh overgevlogen. Met een hondenbegeleider en wat extra mankracht. De chopper heeft infra-rood aan boord. Dus toen we die de lucht instuurde vonden we al snel iets wat op menselijke aanwezigheid leek in een stuk bos vlak bij. De helikopter er vlak boven laten hangen. Waardoor hij op de vlucht sloeg. Hond erachteraan die hem van het zwaard ontdaan heeft. En dat was het eigenlijk. Het klinkt nu wel erg eenvoudig. We maken hier niet veel mee. Verkeersongevalletje. Dronken toerist. Winkeldiefstalletje. Dus dit was voor de mannen. Laten we zeggen, wel avontuur. We moeten nu zijn identiteit zien te achterhalen. Maar het is geen vierhonderd jaar oude Jacobijn. Zijn gebit heeft eenentwintigste eeuw vullingen. In zijn hol, verblijfplaats hebben we een legerpistool gevonden. Godzijdank zonder patronen. Niet aan denken, wat er anders gebeurd zou kunnen zijn. Ik speculeer dat we te maken hebben met een geflipte veteraan. Irak oorlog. Misschien. Die geprobeerd heeft om de oude mythe nieuw leven in te blazen. Dat was mijn ochtend.” “Wow, dat is veel. En de honden?” Wil Misty weten. “We hebben er drie gevonden. Drie Duitse herders. Wat vermagert. Maar redelijk verzorgt. En. Goed getraind. De hondenbegeleider had ze zo onder controle. Luisteren extreem goed. Daar heb ik nog wel even een probleempje mee.” “Hoezo?” “Ik moet ze eigenlijk af laten maken. Maar het zijn mooie beesten. Ik zou dat dus anders willen. Maar goed. Dat is mijn probleem. En niet het meest urgente.” Door de muren klinkt het onophoudelijke gebons en geschreeuw. “De collega's van forensisch zijn bijna klaar met het sporenonderzoek van uw camper. De brand is op verschillende plekken aangestoken. Oh, dat is wel interessant. We hebben die fakkel gevonden. Zit een brandstofreservoir in. Moet nog uitgezocht worden, maar we denken dat de brandstof ook V 1.2.9
156
een of ander legergoedje is.” “Waardoor hij in de regen bleef branden.” “Precies. In elk geval. Uit het sporenonderzoek komt nog niet veel. Voetstappen zijn weggespoeld. Ik neem aan dat u hem die avond niet goed genoeg hebt gezien om hem te identificeren?” “Nee.” Synchroon. “Vermoedde ik al. We moeten deze man nog aan de brand vastknopen. Het zwaard komt overeen met uw beschrijving. Ik hoop dat we de brandstof uit de fakkel ook in de auto terugvinden. Maar met illegaal wapenbezit, landloperij, verzet bij arrestatie heb ik voorlopig genoeg om hem vast te houden. En dat lijstje gaat veel langer worden als het aan mij ligt. Ik heb wel straks uw verklaringen nodig. Ik heb al het een en ander uitgetikt. Dus dat heeft niet veel tijd nodig. De mannen van forensiek komen hier straks naar toe met de restanten van uw bezittingen.” “Dat zal niet veel wezen.” “De inhoud van uw vriezer had het wonderbaarlijk goed overleefd. Verwonderlijk. Maar nee het zal niet veel zijn. We moeten het wel aan u overdragen.” “Begrijp ik. Misty, zou jij bij die mevrouw aan de balie eens kunnen informeren waar we hier wat kleding kunnen kopen? En wat er verder aan winkels is? Schoenen. Telefoon. Ik moet even met meneer hier over mijn creditcard overleggen.” Ze schudt een heftig nee. “Ik breng je wel even.” Ze grijpt mijn arm vast, die ze gelukkig bij de balie loslaat. De lange superintendent is met me meegelopen. “Creditcard. Gestolen?” “Nee, smoesje. Ik heb wel een probleem met mijn card. Maar dat is al opgelost.” We zijn weer op de kamer. “Het meisje wil niet van mijn zijde wijken. Ze is bang. Slaapt slecht. Heeft nachtmerries. Durft niet alleen te zijn. Kortom. Het gaat niet goed. En ik heb geen idee hoe ik dat kan verhelpen.” “'t Klinkt niet ongebruikelijk. Maar ik ben ook geen expert. De dokter is op vakantie nu het seizoen over is. En mijn excuus. Ik had u eigenlijk moeten laten controleren gisteren. Maar zonder dokter. U begrijpt.” “Ik begrijp het.” “Hij staat op en loopt de kamer drie keer op en neer. “Kalmeringsmiddelen is het eerste waar ik aan denk. Maar ook dat is zonder dokter moeilijk. Misschien de apotheek. Of. Dit schijnt nog wel eens te kunnen helpen. U neemt haar mee naar de druidenstenen. Prachtige plek trouwens. Ben er vanochtend even geweest. Wist niet dat we die V 1.2.9
157
hadden. Het zou een idee kunnen zijn.” “Zou inderdaad wel eens kunnen. Geen idee waarom.'t Klinkt plausibel.” Ik loop naar de balie. “Ben je klaar?” “Nee nog niet. Deze mevrouw tekent alles uit op de kaart. Wacht maar even.” Het ene moment is het een angstig hert. Het volgende het vrolijke meisje zoals ik haar kende. Ik ga terug naar de kamer. “Superintendent, als we nu die verklaring doen, dan is dat vast achter de rug.” Wat hij al getypt heeft vereist maar wat kleine correcties. De man moet een fenomenaal geheugen hebben. Het zijn mijn eigen woorden op papier. Hij corrigeert. En control-P. Loopt de gang op om de prints te gaan halen. Met papier in de ene hand en een beduidend vrolijker kijkende Misty aan de andere arm komt hij binnen. “Als u daar, daar en daar wilt tekenen. Dan is dit een kopie voor u. En deze voor de verzekeringsmaatschappijen. Drie stuks.” Nog niet aan gedacht. Daar moet ik ook nog regelen. “Mevrouw hier is uw verklaring. Als u die wilt doorlezen en mij de correcties geeft, dan krijgt u ook uw kopieen.” Misty leest en zijn telefoon gaat. Hij verdwijnt door de deur. “Die gast is echt goed. Dit heb ik gezegd. Alleen van die hond klopt niet helemaal.” De klink gaat naar beneden. Weer gaat zijn telefoon. Deur gaat weer dicht. Het gebons en geschreeuw klinkt nog slechts af en toe. Thompson meldt zich weer. “Ik heb goed nieuws en slecht nieuws. Het slechte nieuws is dat u nog een nacht moet blijven. We moeten vingerafdrukken van u hebben voor de messen die u bij Dickinson heeft laten liggen. Forensiek heeft langer tijd nodig. Uw bezittingen komen pas voor in de avond. We moeten wat uit die man. Wezen zien te krijgen. Om u te ontlasten.” “En het goede?” “De boete en straffen van Mevrouw McKenna hoeven niet per direct ingevorderd te worden. Ik hoef u dus niet hier te houden. En zo lang u uit de handen van mijn collega's blijft. Zolang heeft u een redelijke kans om uw straf te ontlopen. U kunt gaan. Na het nemen van uw vingerafdrukken uiteraard.” “Joepie.” Gilt ze blij. Thompson buigt zich over tafel en kijkt haar streng aan. Ze schrikt. “Joepie is niet het goede woord. Mevrouw. De staande uitdrukking is: Dank u superintendent V 1.2.9
158
Thompson” “Uh Sorry. Dank u superintendent Thompson.” “Graag gedaan. Het tweede goede nieuws. Meer voor mij dan voor u is dat we bijna zeker zijn wie de man is. Voor u is dat goed, omdat de verzekeringsmaatschappij dan iemand heeft om de schade op te verhalen. Hoewel ik betwijfel of er veel te halen valt. En dat maakt het leven vaak wat makkelijker. En mijn speculatie blijkt juist: ex-army. Overlevingsspecialist. En dat verklaart al heel veel. Het derde goede nieuws: De harddisk uit uw computer lijkt op het ook redelijk onbeschadigd. Dus misschien nog te redden.” “Dat zou me echt heel veel schelen. Pak van mijn hart.” “Is de verklaring die ik voor u opgemaakt heeft correct Mevrouw?” “Ja dat klopt wel. Erg goed zelfs. Alleen dat met die hond is wat vaag.” “En dat houden we zo. Ik zit met een erg bezorgde boer die z'n hond kwijt is. Laten we de zaak eenvoudig houden.” “Dus ik heb?” “U heeft gedaan wat er op papier staat. Als u nu even meeloopt, dan kunt u tekenen, neemt sergeant Tossle uw vingerafdrukken en kunt u gaan shoppen.” Terwijl Misty vingers door de inkt rolt, neemt hij me even terzijde en fluistert. “Als u morgen naar de stenen wilt, leen ik u mijn privé auto. Laat maar weten. Hier is mijn kaartje. Dan kunt u mij bellen.” Hij duwt iets in mijn zak. “Niet kijken. Pas op uw kamer.” Ik voel. Kaartje, plastic zakje, En? Vloeitjes? “Thompson.” fluister ik in zijn oor. “Dit kan je je nek kosten.” “Daarom ben ik zo blij dat u doof, stom en blind bent.” Knipoog. Kledingzaken zijn er slechts twee. Gelukkig in dezelfde straat als het hotel. The Oasis is een verzamelwinkel voor drogisterij-artikelen, speelgoed, souvenirs, huishoudelijke artikelen met wat jeans, t-shirts en truien. Misty kan ik blij maken met twee zwarte shirts, een dito vest en eenvoudige jeans. Voor mij zit er niets bij. Bij het afrekenen kan ik buiten haar gezichtsveld een erg duur pakje Marlboro in laten pakken. Naast de winkel is de apotheek. Geen Arnica. Wel Ibuprofen en wat spierpijn verlichtend smeersel. The Sutherland Sporting Tweed Company. Vertegenwoordigd de andere kant van het spectrum. Perfect als ik twee jachthonden en een dubbelloops geweer had bezeten. Een tweed colbert is een beter alternatief voor de blauwe blazer met wapenschild. De verkoper probeert nog met verve een bijpassende broek erbij aan te meten. Ik pas. Een wit en een lichtblauw overhemd. Ik twijfel over V 1.2.9
159
een lamswollen trui. De bijna vijftig pond dit dit aan de rekening zou toevoegen is op dit moment genoeg reden om die aan me voorbij te laten gaan. Ik ben al bijna driehonderd pond armer. De blazer laat ik inpakken. Het colbert hou ik aan. “Zie je nu, hoe snel dat gaat?” “Dat jasje had je echt niet nodig.” “Nee, deze blauwe blazer is leuk.” “Nee, dat ook niet. Die je eerst had waren beter.” “Ja en verbrand.” De omklemming van mijn arm is minder strak. Ze hield wel het oog op me door de kier in het gordijn toen ik de overhemden paste. Er is iets van ontspanning. Naast winkel voor de sportieve Schot is een bar. Twee zelfs. The NipInn en de Thistle Lounge. “Lunch?” “Lekker, ik ben er wel aan toe.” Het wordt de NipInn. De keuken is gesloten. Drinken kan wel. We kijken elkaar aan. Wat gaan we doen. Een man. Ik vermoed de manager, komt aan afel staan. “Excuseer mij. Ik wil niet brutaal zijn. Of me ergens mee bemoeien. Maar bent u toevallig het stel van de verbrande camper?” “Ja, dat zijn wij. Hoezo?” “In dat geval zal ik de keuken wel voor u laten openen.” Keert om en brengt de kaart. “Misty?” “Baconburger, patat en een Ale. Pint graag.” “Voor mij hetzelfde.” De Ales worden getapt. Tien minuten voor de burgers. “Heb je al een naam?” “Ik twijfel nog. Tussen Mary en Mirriam.” “Mary? Je echte naam, die je zo suf vond.” Ze denkt even na. “Misty, was iemand anders. Omdat ik iemand anders wilde zijn. Misty was niet alleen de naam. Het was de hele identiteit. Het jurkje. De kleuren in mijn haar. De elventekeningen. De oude muziek. God, je had mijn kamer in Glasgow moeten zien. Ik had niet mijn naam veranderd. Ik werd de naam. Met alle toeters en bellen. En. Ik had ook McKenna geschrapt. Bijna niemand kent mijn achternaam. Alleen Misty. Als ik Mirriam kies. En ik vind die echt wel mooier en stoerder en meer die ik nu geworden ben. V 1.2.9
160
Dan doe ik weer hetzelfde. Maar dan wordt het wel Mirriam McKenna. Ook goeie artiestennaam vind je niet?” “Zeker.” “Ik weet niet of. En hoe ik mijn identiteit aan die naam zou ontlenen. Het verwijst weer naar iemand anders. Dan ga ik waarschijnlijk Robin Hoodjes tekenen. En dikke Will. En kastelen.” “Nomen est omen.” “Huh, wat.” “Latijn. De naam is het zijn. Zo iets. Close.” “Dat dus. Mary vind ik nog steeds suffig. Stoffig. Ouderwets. En er zit natuurlijk de herinnering aan. “Mary doe dit niet. Mary doe dat niet. Mary kom binnen. Mary ga je tandenpoetsen.” Een paar dagen geleden zei jij in de auto dat de betekenis van dingen, de betekenis is die je er zelf aangeeft. Dus ik bind Mary aan dingen die ik vervelend heb gevonden. Als ik weer eens op mijn donder kreeg. En eigenlijk wel terecht. Ik was een beetje lastig kind. Maar mijn ouders hebben die naam natuurlijk wel uitgekozen omdat ze dat, op dat moment de mooiste naam ter wereld vonden. En er is nog iets.” Ze neemt een flinke slok van haar bier. “McKenna is duidelijk een Schotse naam. Er zijn ook veel Ierse Mckenna's, maar dat doet er even niet toe. Schots dus. Wij zijn een volk van overlevers. En moorden graag. Waarom denk dat we zo trots zijn op onze slagvelden? Die we onderhouden en restaureren. Culloden. Noem maar op. Eergisteravond. Was het eergisteravond? Ik hoorde daar bij. Bij de overlevers en de moordenaars.” “Nou, nou nou. Overdrijf je niet een beetje?” “Dirk. Als het niet die hond was geweest die op je sprong. Maar die man. Dan had ik hem ook zijn strot doorgesneden en het mes in zijn hart gezet. Wat had jij gedaan? Onderhandelingen geopend?” “Je hebt gelijk. Ik had waarschijnlijk hetzelfde gedaan. In die omstandigheden. Ik ben geneigd om te zeggen dat ik hem zou verwonden zodat hij je niets kon doen. Als daar goed over nadenk, zou dat dus betekend hebben dat hij een mes tussen zijn ribben had gekregen. Ik weet niet of ik 'm doelbewust zou hebben doodgemaakt. Erg goed zou het niet met 'm gegaan zijn. Ik denk dat je gelijk hebt.” “Die hond was een beetje een toevalstreffer. En toen het mes er toch in zat heb ik die er nog iets dieper ingeslagen. Dat wel. Maar daar gaat het niet over. Wat ik bedoel. Is dat ik wel een deel ben van de traditie. Dat ik Schot ben. Dat ik een McKenna ben.” “Dus Mary McKenna vanaf nu?” “Ja, dat van Marian is een idioot plan. Nog Engels ook. Maid Marian. Nee.” De burgers komen. V 1.2.9
161
“Mag ik u wat vragen?” “Uiteraard?” “Hoe weet u dat wij van de camper zijn?” “Oh, het gebeurt hier nooit dat er een politie helikopter boven het dorp komt. Dat de hele politiemacht op volle sterkte uitrukt. Het gerucht van een uitgebrande camper ging al snel rond. Er zijn toeristen meer. Dus de optelsom was snel gemaakt. Ze hebben hem al, toch? De Jacobijn?” “Ik geloof het wel. Weet niet zeker.” Heel tevreden met zichzelf, keert hij terug naar de bar. “De vreugden van een klein dorp.” Merkt Mary op. “Mogen wij nog twee pints?” Roept ze naar de bar. “Ok, nu ik.” “Zeg het maar Dirk.” “Ik maak me een beetje zorgen om je. Je bent bang om alleen te zijn. Je moet bij me in de badkamer zijn. En andersom. Je klemt me arm zowat af als een peuter die bang is om zijn vader kwijt te raken. Je ziet honden, Je droomt.” “Ja, ja, ja. Ik weet heel goed wat er met me mis is. Maar ik kan er niks aan doen. Weet niet wat ik er aan moet doen.” Haar ogen glanzen vochtig. “Het is ook helemaal niet leuk hoor.” Er is gelukkig geen ontkenning. Die slag is al gewonnen. “Ik heb een idee.” “Een vette joint.” Lacht ze. “Dat kan misschien helpen, een beetje, maar ik denk niet dat dat de oplossing is. Wat misschien wel kan helpen is het volgende: we gaan terug naar de stenen.” Stilte. De glimlach verstrakt. Misschien toch niet zo'n goed idee. Ze neemt een slok bier. Blijft zwijgen. Kijkt me strak aan. Hoe krijg ik deze verkocht? Mijn beurt voor een teug bier. “Weet je nog de zon de ons daar verwelkomde? De energie die we voelden? Het was jou plek. Jouw ontdekking. Jouw idee. Dat is niet veranderd. Het is nu veilig. De Jacobijn of soldaat zit opgesloten. De omgeving is uitgekamd. De honden zijn gevangen. Hij zal jij, ik en de stenen zijn. En de kosmische energie.” “Jezus Dirk, ik weet 't niet hoor. Ik sta niet direct te springen. En ik wordt meteen weer bang. Misschien heb je wel gelijk. Ik weet het niet. Mag ik erover nadenken?” “ 'Tuurlijk. Het is jouw beslissing. Als je niet wil, dan gaan we niet. En dan moeten we anders verzinnen. Een dokter of zo. Een therapeut.” De laatste woorden stemmen zeker niet tot grotere vrolijkheid. V 1.2.9
162
“Ik laat het even inzinken. En ik beslis he?” “Ja. En als je het morgen niet wilt doen. Dan doen we het overmorgen. Neem je tijd en laat me weten wanneer je zover bent. En laat me weten als je zeker weet dat je het niet wilt. Dan verzinnen we anders. Of zoeken wat anders. Ik laat je niet gaan voordat je weer helemaal in orde bent. En een kleurdoos hebt.” “Dirk.” Zachtjes. Ik buig voorover. “Heeft iemand je wel eens verteld dat je een heel erg lieve man bent?” “Nou, toevallig is dat vrij recent nog gebeurd. Ja.” “Moet je haar nog niet een proberen te bellen.?” Mijn beurt om te zuchten. “Ja dat moet ik. Net zo als jij bang bent om terug te gaan, ben ik bang om weer een keer op die verdomde voicemail te stuiten.” Ik doe het wel meteen. Ik bel. Jawel. Voicemail. Ogenblikkelijk. Telefoon staat dus niet aan. “Verdomme, godver, godver. Domme. Ik ga afrekenen. Ben je klaar?” De barman of manager veert op vanachter zijn krant. “U wilt vast afrekenen? Maar mag ik eerst een foto van jullie twee?” “Ik zou niet weten waarom, maar geen probleem. Misty. Mary. Kom je even? We moeten op de foto.” We worden naar buiten gedirigeerd en naast het naambord gepositioneerd. Hij knipt een aantal keren, roept “moment” en rent naar binnen. “Wat gebeurt hier in hemelsnaam, Mary?” “Ho, dat is nog even wennen. Mary. Ik heb geen flauw idee. De man is gek geworden. Ik dacht dat ik een probleem had.” Terug naar binnen. De man is niet te zien. We trekken onze jassen aan. Ik leg maar geld op tafel. Dertig pond zal de rekening wel dekken. Hij komt terug. Met een print van ons beiden. Naast het NipInn bord. En een viltstift in zijn hand. “Zou u hem beide willen signeren? En “To our friend John” erboven willen zetten? Dank u. En de rekening is van het huis. Wilt u misschien nog iets? En u kunt vanavond in de Lounge dineren. Gratis uiteraard.” “John. Goede man. Ik eet al veertig jaar buiten de deur. In meer restaurants dan jij nog van binnen gaat zien. Nog nooit nooit heb ik een gratis maaltijd gekregen in ruil voor mijn foto en een handtekening. Waarom is dit? Wat is hier aan de hand?” “Well Sir.” Hij probeert zijn eigen tong voorbij te praten. “Haal eens diep adem. En vertel het dan rustig.” V 1.2.9
163
Tot mijn eigen verbazing luistert hij naar me. Schakelt een paar versnellingen terug. Diep adem. Uit. In. Goed zo.Hij haalt nog een keer adem. We kijken elkaar aan. Moeten moeite doen om niet te lachen. “Goed.” Hij haalt nog een keer diep adem. “Ik leef van de toeristen. Maar we zijn niet een heel populaire plek. Het is moeilijk. U heeft het druidenmonument ontdekt en de Jacobijn ontmaskert. Dus ik dacht.” “Ik ga dat eens lekker uitmelken.” “Zo zou ik het niet gezegd hebben, op een botte manier klopt het wel.” Ik zet de gevraagde tekst en een leesbare versie van mijn handtekening, geef de pen aan mijn companine. “Dank u, dank u hartelijk. Mag ik u nog een ding vragen?” “Vooruit.” Hij pakt een kaart vanonder de bar. “Kunt u aangeven waar dat monument ligt? Mag ook ongeveer.” We puzzelen op de kaart, zetten een kruis op de plek. Na de kaart op het politiebureau hebben we een aardig idee hoe het werkt. “Nog een vraag? Alstublieft.” De grenzen van mijn irritatie komen ras dichterbij. “Zou u. Misschien. Als u tijd heeft. Volgende zomer . Eens een keer komen gidsen? Dan maken we een speciale gelegenheid.” Zijn handen gaan al in de lucht om het billboard te schilderen. Komt dat zien. “Ik ben een druk bezet man. John. Dus dat gaat zeker niet lukken. Maar misschien is het iets voor mijn kleindochter.” Knikkend naar voorheen Misty. Ze trapt tegen mijn been. Ik pak de dertig pond van tafel. We gaan. “Waarom zei je nou dat ik je kleindochter ben?” “Mary, god dat is wel even wennen. Die gast hangt nu aan de telefoon met het lokale vodje. Woensdagmiddag staan we tussen de weekaanbiedingen van de supermarkt. Wat wil je liever: Man met zijn veertig jaar jongere maîtresse vermoorden hond. Of. Grootvader en kleindochter ontdekken druidenmonument.” “Jezus wat ben jij snel.” “Ik ben iet snel. Dat is ervaring.” Gearmd lopen we naar het hotel. Goed. Strompelen. Het is nog niet echt veel beter. Zij gaat eerst in bad. En vanaf de stoel ernaast praten. Zal de naamsverandering weerslag hebben op haar tekeningen? Hoe is Amsterdam? Hoe is 't weer in Nederland? Het Edinburgh Fringe Festival is V 1.2.9
164
zo leuk.Waarom heb, had ik vijf horloges? Ik heb er negen. Waaarom? Ik heb gereserveerd bij het restaurant van de openstaande rekening. De wandeling valt nog steeds zwaar. “Vanavond hebben we oesters.” “Eet jij oesters?” “Wat denk jij nou? Ik ben opgegroeid in een havenstadje. We vraten alles wat uit zee kwam. Ik ben groot geworden op dat spul. Als ontbijt. Nou ja geen oesters. Boterhammen met perry winkles.” “Een dozijn graag.” “Denk je echt dat we in de krant komen?” “Het lokale blaadje halen we vast. Verder? Geen idee.” “Glasgow Daily Times. Ik zou dat wel leuk vinden. Al was het alleen maar om een paar vrienden te pesten. Die vonden dat het toch nooit wat met me zou worden.” “Fifteen minutes of fame. Zoals Warhol zei.” De conversatie kabbelt. Aangenaam. Met af en toe een vraag over de stenen. “Hoe gaan we daar dan naar toe?” “We mogen de auto van Thompson lenen.” “Dus jij en Thompson hebben dit bekokstoofd?” “Nee, het was zijn idee. En dat leek me wel goed.” Het leven in een dorp versus de anonimiteit van de grote stad. “Als de energie nou opeens verdwenen is. En er is niets meer?” “Dat risico moeten we nemen.” Vissoorten als bijvangst waar ik nog nooit van gehoord heb. Zo erg lekker. Schelpen. “Zou die aardige politie agent mee mogen. Als ik niet durf? “Vast wel.” Ditjes. Datjes. Het eten is heel erg lekker. Rekeningen betaald. We gaan. Ik verwacht morgen een ja. Ik denk dat we naar de stenen gaan. Terug in het hotel. Ik neem mijn bad. Zij zit erbij. Gesprek. In badjas. “Hier.” Ik leg de Marlboros op tafel. “Ik rook niet.” “Oh nee? Meende wel eens iets gezien te hebben.” “Ja maar dat was.” Ik schuif de vloeitjes naas het pakje sigaretten. V 1.2.9
165
“Dirk, dit ga je toch niet menen?” “Oh, jawel.” Het plastic zakje met wiettoppen. “Jezus Dirk. Hoe? Wat? Hoe krijg je dit voor mekaar? Jezus man. Dit is ongelooflijk. Waar heb je dit vandaan?” “Dat zal ik je vertellen. Er kwamen drie elfjes aan het raam. Eentje met een pakje sigaretten en een met …” “He ja, rot op. Je wilt het niet zeggen he?” “Ga ergens roken waar ik het niet kan ruiken. En waar je niet gepakt wordt. Er hangt nog steeds iets boven je hoofd.” Ze gaat naar beneden. Alleen. Hmm. De fascinatie met dope doet dus de angsten vergeten? Iets om te onthouden. Ik loop de trap af om een whisky aan de bar te halen. Ieder zijn verslaving.
V 1.2.9
166
Op de hotelwekker zie ik dat het iets na achten is als ik wakker wordt van een geluidje. Geluidjes. Mary murmelt onverstaanbaar. Het klinkt niet paniekerig. Ze ziet er gelukkig uit. In haar slaap. Douche, kleed me aan en bestel ontbijt. Spierpijn lijkt wat minder. Ik durf haar nog niet alleen te laten. Klokslag negen uur gaat de telefoon. Thompson. “Goedemorgen, Sir. Goed geslapen? En mevrouw ook?” “Ja Thompson, uitstekend. Het meisje slaapt nog. Ziet er wel beter uit.” “Goed om te horen. Waar ik over bel. Uw bezittingen zijn op het bureau. En we hebben een afstandsverklaring van u nodig van de auto. Dus als u kunt komen?” “Ik wil wel, maar ik wil Mary eigenlijk niet wakker maken. En ik wil haar ook nog niet alleen laten.” “Dat begrijp ik. Maar ik wil het een en ander zo snel mogelijk afronden. Ik wil het van mijn bureau af.” “Over een uur maak ik haar wakker en komen we.” “Tot dan. En zeg de juffrouw gedag.” Een uur wachten hoeft niet. Ze wordt wakker als ik ophang. “Goedemorgen Mevrouw, hoe is 't met u?” “Phew, goed wel geloof ik. Beter dan gisteren in elk geval.” “Gedroomd?” “Ik geloof het wel. Weet niet. Ik geloof wel dat ik nog gerend heb. En ik ben wel een paar keer wakker geweest. Maar allemaal niet zo heftig.” “Ik moet naar het bureau. Mijn spullen zijn daar. Ik moet nog wat papieren tekenen. De laatste zaken afronden.” “En met de auto van die aardige meneer naar de druidenplaats.” “Als je wilt. Wil je dat?” “Ja, aaah.” Ze komt overeind. “Wat is er?” “Verdomde kutspieren. Ik heb nog steeds het gevoel alsof ik tegen door een trein ben overreden. Ja, ik wil dat. Ik zat gisteravond in het steegje hierachter m'n jointjes te roken. Nog een keer heel erg bedankt trouwens. En toen dacht ik. Wat nou, als ik niet ga? Dan denk ik toch dat ik ooit een keer wel ga. Misschien over vijf of tien of twintig jaar. Maar ik zal een keer terug gaan. Als ik sterk genoeg ben. Maar wanneer ben je sterk genoeg? Ik kwam daar niet uit. Maar wat nou, als ik wel ga? Ik heb jou. Ik kan je arm eraf knellen. Ik ben bang. Heel bang. Doodsbang. Ik kan erop vertrouwen dat als het fout gaat. Ik er niet tegen kan. Dat jij me dan weer in de auto zet en hier terugbrengt. En V 1.2.9
167
dan moet ik misschien toch maar aan de pillen of een wazige therapeut opzoeken. Ik heb niets te verliezen. Zoals het nu gaat is het ruk. Ik wil jou niet mee naar Londen trekken, omdat ik een arm moet vasthouden. Ik denk dat jij maf genoeg bent om het nog te doen ook. Maar ik moet de cirkel doorbreken. Of rond maken. Het is maar net hoe je het bekijkt. Dus ik ga. Misschien is het verschrikkelijk. Misschien. Hopelijk. Heel mooi. Hopelijk vind ik dezelfde magie weer terug. Die energie die we toen voelden. Nou begin ik te babbelen. Ik stop. Goed Dirk?” “Heel goed. We gaan.” Ze kleedt zich aan. Eet de restjes van mijn ontbijt op. “Niet douchen, of in bad?” “Neuh, laten we gaan en die arme Thompson uit zijn papieren lijden verlossen.” “Ooit over nagedacht om schrijfster te worden?” “Nee hoezo?” “Uit zijn papieren lijden te verlossen. Ik vind dat een hele mooie zin.” “Als ik klaar ben met schilderen. Maar ik begin net.” We lopen nog steeds gearmd. De beknelling is niet meer. Ze is vrolijker. There must be some kinda way outha here, said the joker to the thief. Zingt ze. “Maar wie is de nar en wie de dief?” Vraag ik haar. “Ik denk. Dat de man die Thompson nu gevangen heeft. Dat die allebei is. De nar en de dief. Of andersom.” Ze laat m'n arm los en pakt de luchtgitaar aan van de roadie. Ze neuriet, zingt en tadaat de Hendrix solo. Inclusief het imaginaire wah-wah-pedaal. Wah-wah-waaaah. Tetiededie Tetiededie toedoe. Buigt naar het denkbeeldige publiek. Een meewarig kijkende man applaudisseert. “Check je bankpassen.” Als we langs de pinautomaten lopen. Geld wordt plichtmatig uitgespuugd. Als we kamer één inlopen is lucht is penetrant. Het zware aroma van brand. De verzameling gerecupereerde voorwerpen is bizar. Geblakerd, beroet en curieus. Flessen wijn en bier. Het gebochelde blok dat ooit mijn computer was. Een geblakerde klerenhanger. Leren schoenen zonder zool. De zwart geroete kluis. De metalen pen van de contactsleutel met een drupje plastic. Mijn vulpen. Ingezakte plastic doosjes vis, groenten en krab. Een redelijk goed geconserveerde leren riem. Keukengerei en pannen. Bestek. Tube tandpasta. V 1.2.9
168
Onbeschadigd. Restanten van camera's en lenzen. Kromgetrokken metalen balpen. Het montuur van mijn zonnebril. Onindentificeerbare dingen. “Dit is alles wat we redelijkerwijs nog konden vinden.” zegt de dikbesnorde man, die zijn hand uitsteekt. “Jenkins. Mike Jenkins. Edinburgh.” “Aangenaam. Dirk de Corte.” “Kunt u de kluis opmaken?” Ik toets de code in en verdomd, het ding gaat open. Vier horloges, een cameralens. Het koopcontract van de auto. Groene kaart. Ik had de overeenkomst met Jocelyn er toch ook ingelegd? Drie van de horloges werken nog. Het Steve McQueen exemplaar weigert alle diensten. Ik neem de horloges, de vulpen. “Waarom bewaart u die in de vriezer?” “Dat doe ik niet, maar ik was hem wel kwijt.” En doe afstand van alle andere zaken. “Mag ik die balpen? Alsjeblieft?” komt Mary tussenbeide. “Tuurlijk. Een herinnering?” “Ja. Van mij is er helemaal niets. Helemaal niets meer. Ik wil iets hebben. Iets tastbaars.” Ik teken de papieren bij Thompson. Afstandverklaringen. Auto. Het andere spul. “En? Gaat u nog daar naar toe? Met haar?” “Ja. Ze wil wel. Laten we hopen dat het werkt. Ze is meer voor u dan alleen maar een lifster?” “Meer een geadopteerde dochter nu. Vreemde situatie. Niets lijkt normaal de laatste paar dagen.” Hij schuift de sleutel over tafel. De auto staat voor. De coordinaten zijn al ingebracht in de navigatie. “Dirk, waarom doe je dit eigenlijk voor me? Drie. Of wat is 't? Vier dagen? Kenden we elkaar niet eens. En nu doe al deze coole dingen voor me. Maar waarom? Ik ben uiteindelijk maar een lifster. Je had me er ook gewoon uit kunnen schoppen.” “Mary. Kan je je nog herinneren, toen je net bij me instapte en we naar de muziek luisterden. Toen zei je dat we een band hadden. Die er toen wat mij betreft niet was. Maar nu heb ik de meest verschrikkelijke nacht van mijn leven met jou geleefd. In jouw woorden: dat schept een band. Waarvan ik denk of misschien hoop dat die nooit meer verdwijnt. De pijn, de angst, de kou en alle andere misere heb ik met jou gedeeld. Een ervaring die ik nog nooit met iemand anders gedeeld heb. Ook niet wil delen trouwens. Wij zijn verbonden door ons avontuur. Bij gebrek aan een beter woord.” V 1.2.9
169
“Dus we zitten voor altijd aan elkaar vast?” “Aan elkaar vast zitten vind ik wat sterk uitgedrukt. We hebben voor altijd een band. En dat betekent niet dat we bij elkaar in de buurt hoeven te blijven. Eens in de vijf jaar zoeken we elkaar op. We volgen elkaar op Facebook of Instagram. Bellen misschien eens een keer. Dat gaat wel een vorm krijgen.” “Je zal wel gelijk hebben. Ik vind het heel moeilijk om te denken dat jij er niet meer bent. Niet meer fysiek in de buurt.” Ze zucht. De geprogrammerde route is een andere dan die wij gekozen hadden. Een ander afslag. Verder op de hoofdweg brengt ons meteen op de plek waar de camper gestaan heeft. Autosporen en een stuk verlaten rood-wit band markeren de plek. Ik durf het Mary niet te zeggen. Als we rechtdoor gerend waren in plaats van onze oorspronkelijke route te nemen dan was de uitkomst van de nacht wellicht heel anders geweest. Enkele honderden meters waren we van de A836 verwijderd. Ik durf het haar niet te vertellen, maar ze heeft het zelf al gezien. “We zijn echt oer- en oerstom geweest, he?” Ik kan niet anders dan bevestigend knikken. Het terrein is zompig en onze schoenen zijn ongeschikt. Het binnendringende vocht en de kou triggeren meteen een reactie waardoor ik over mijn schouder wil gaan kijken. Meteen weer rennen. Ik voel of ik een mes in mijn binnenzak heb. Hand in hand wandelen we naar de top. Ik ga op mijn steen zitten. Mary heft de handen naar de hemel. Om ze moedeloos weer te laten zakken. Ze hurkt voor me. De onderarmen op mijn knieën. Hoofd op mijn knieën. Zwijgend zompend lopen we terug naar de auto. “'t Was niet wat ik me er van voorgesteld had. Nou ja, gehoopt had,” verbreekt ze na een minnut of vijf de stilte in de auto. “Nee, het was het niet, he? Er was geen energie. Of iets van een magisch gevoel. Tenminste niet voor mij.” “Nee. Toch ben ik blij dat we er naar toe zijn gegaan. Weet je, anders. Ik had het toch een keer moeten doen. Maar ik had op meer gehoopt.” We gaan verder met zwijgen.
V 1.2.9
170
“Goedemorgen. Goed geslapen?” Ze rekt zich uit. “Onrustig. Toch wel. Veel gerend weer. Maar toch anders. Niet meer zo achtervolgd. Jenkins de agent van forensiek heeft ons een lift gegeven naar Inverness. Op zijn weg naar Edinburgh. Vreemde blikken toen we door het gemarkeerde politiebusje afgezet werden voor het hotel. “Hoe laat is 't?” Vraagt ze als de strek-oefeningen klaar zijn. “Kwart over acht.” “Hmm, vroeg. Misschien moet ik me nog een keer omdraaien.” “Misschien ook niet. We hebben een drukke dag. Shop 'till we drop. Spullen kopen. Creditcard ophalen. Auto huren. Kleurpotloden.” Ze lacht. Gelukkig. “Kan ik nog even in bad? Spieren weken?” “Die tijd hebben we wel.” Ik laat het bad voor haar vollopen. “Dirk!” klinkt het uit de badkamer. Ik pak een stoel. Het alleen zijn lukt haar kennelijk nog niet. “Zeg het maar meis. Wat is er?” “Niets, dat weet jij ook wel. Gewoon.” “Ja, ik kom bij je zitten.” “Weet je? Ik heb even geteld. Wij zijn nu al een week samen. Maar 't voelt als …” “Twee dagen?” “Zoiets. Gek he?” “Mary, getver. Ik kan er nog steeds maar moeilijk aan wennen. Aan je nieuwe naam. Er is een vertrouwdheid. We hebben ruzie. Je irriteert me niet. Het gaat zo natuurlijk. Dat is zelfs met mijn eigen kinderen wel eens anders.” “Ja? Hoezo?” “Max legt altijd zijn benen op tafel. En waar 't valt, daar valt 't. Als hij chips zit te eten, komt de zak naast zijn stoel terecht. En die blijft daar ook liggen. Van dat soort dingen dus.” “En je dochter?” “Die plant altijd alles. Alles moet geregeld zijn. Die laat geen ruimte spontaniteit. Dan denk ik vaak: doe eens wat losser meisje. Improviseer eens iets. Plannen zijn er om te veranderen. Daar kan ze niet tegen. En ik. Op mijn beurt kan daar dan weer niet tegen.” “Tja, ik heb nooit een plan. Een beetje. Maar het loopt toch altijd anders.” “Nu we het daar toch over hebben. Wat is je plan? Wat ga je verder doen.” “Ik denk dat ik naar Birmingham ga. Daar ken ik een paar mensen. Waar ik waarschijnlijk wel kan V 1.2.9
171
logeren voor een tijdje en die me kunnen helpen met het vinden van een baantje. Ik zou liever naar Londen gaan. Maar daar ken ik niemand. Dus dat wordt moeilijk. Birmingham dus. Eerst een baantje. Dan een kamer. Of een huisje. Weer schilderen. Daarna zie ik wel verder.” “Heb je een termijn in gedachten?” “Morgen? Ik kan niet voor altijd aan je arm blijven hangen. En jij moet ook verder. Heb je je liefde al gebeld?” “Nee, nog niet. De weerzin om weer op die voicemail te stuiten wordt steeds groter. Ik wil haar zo graag spreken. Het is gekmakend. Ik wordt er echt helemaal gestoord van.” “Kan ik me voorstellen. Maar morgen dus. En dan moet ik vroeg weg. De trein doet er geloof ik zeven of acht uur over.” “Kan je niet vliegen?” “Dat kan ik niet betalen. Dat is te duur.” “Mary. Jij kan helemaal niets betalen. Geen treinkaartje. Geen vliegticket. Als er een vliegtuig is, dan ben je er. Een uur of zo?” “Ja maar, dan sta ik buiten de stad en moet een taxi …” “Mary! Hou. Op. Maak een lijstje met wat je nodig hebt.” “Sorry, ik hou mijn mond.” Ik kom uit de douche. Ze geeft me het hotelpapiertje. Jeans jack t-shirts rugzak schoenen sokken “Hier neem ik geen genoegen mee, meisje. Doe dat maar eens over.” “Hoezo?” vraagt ze geschrokken. “Dit is geen lijst. Dit is uhhh.” Ik zin op een leuke woordspeling. Die wil niet komen. “Ik mis hier van alles. Ondergoed? Beha's? Tandpasta en tandenborstel. Kam? Minimaal een trui. Het wordt snel kouder. Een vest misschien? Dag-, nacht-, middag- en avondcreme. Nagelschaartje. En zo verder. Geen rok of jurkje nodig? Nylons? Maillot. Etcetera en zo verder. We gaan beneden ontbijten. En daar maak je een nieuwe lijst.” Ik bel nog maar weer eens. Voicemail. Ik wordt hier zo verschrikkelijk ziek van. Tussen mijn gepocheerde tomaten en haggis door schuift ze de nieuwe lijst naar me toe.
V 1.2.9
172
“Beter.?” “Beter.” Op de onderste regel staan nu ook kleurpotloden en papier. De bank is een taxiritje ver. De creditcard ligt klaar. Inverness is een stad. Niet een dorp zoals Oban of Fort William. Met winkelstraten. Winkels met keus. Zij loopt te speuren naar aanbiedingen. Ik wil gewoon de zaken aanschaffen die ik nodig heb. Ik begin met een rolkoffertje. Dat verlost van het potentiële probleem van het dragen van tassen. Ik zie een jeansshop. “Je had jeans op je papiertje staan. Laten we die afstrepen.” Armani. Hugo Boss. Jacob Cohen. Ze kijkt op de prijskaartjes. “Ja maar Dirk.” “Vindt je ze mooi. Zie je iets wat van je gading is?” “Ja dat wel, maar.” “Nog een keer maar en dan krijg je niets en dan ga je in je blote kont naar huis, Birmingham. Wat dan ook.. Die kleren moeten terug naar het politiebureau,” lieg ik. Armani zit haar het best. Erg goed zelfs. Ik betrap me op de gedachte dat ze een best lekker kontje heeft. Niet doen Dirk. In een herenmodezaak sla ik de slag die geslagen moet worden. Vijf overhemden. Twee colberts. Twee paar schoenen. Lamswollen trui. Vest. Sokken. Paul Smith. Paul Smith sokken. Onderbroeken. Twee pakjes van drie elk. Lange jas. Korte leren jas. Winkel in, winkel uit. Rugzak. T-shirts. Een prachtige witte gebreide coltrui voor haar. Ze ziet er schitterend uit. Sneakers. Ze twijfelt tussen twee paar. “elke zal ik nemen? Wat vind jij?” “Neem ze allebei.” Ik zie het begin van een maar op haar lippen groeien. Ze slikt 'm in. Bij een winkel met fladder jurkjes en kettingen, suggereer ik dat misschien … Een resoluut nee is de reactie. “Misty is niet meer. Misty is dood.” Bij een etalage blijft ze hangen. Kijkt naar een zwart leren jasje. “Vind je die mooi? Vraag ik. “Eh ja.” De maar komt niet voorbij het strottenhoofd. We worden verwelkomt door een wat oudere iets te gebruinde dame. Met rimpels in haar nek die niet overeenkomen met het gladde gezicht. Met iets teveel make-up op. V 1.2.9
173
“Waarmee kan ik u helpen?” ze zwijgt even en vervolgt; “U bent toch de meneer en de kleindochter van de camper die door de Jacobijn in de brand is gestoken?” Wat gebeurt hier? Ontkennen lijkt zinloos. Weglopen ook. “Ja, jan kloppen. Maar hoezo? Dat was noord van hier. In een klein gat.” “U stond gisteren in de krant. Die heeft u niet gezien? Wacht. Ik pak hem wel even.” En daar staan we. Op pagina drie van de Inverness Courier. Naast het bord van de NipInn bar. Eigenlijk geen slechte foto. De man heeft zijn best gedaan. Dankzij deze dappere Nederlander. Dat had ik 'm toch niet verteld? En zijn even zo dappere kleindochter is de beruchte Jacobijn eindelijk gearresteerd. “In de Inverness News stond u ook.” Maar die heb ik hier niet. Wereldberoemd in West Schotland. In dit deel dan. “Mevrouw wil graag dat jasje uit de etalage passen.” “Dat heb ik helemaal niet gezegd.” Mary wordt meegetroond en met nog wat andere zaken de kleedkamer in geduwd. “Heeft u een budget?” Vraagt de verkoopster die Kate heet, aan mij. “Nee,” antwoord ik achteloos. Op het moment de laatste E van mijn lippen de lucht doen trillen, realiseer ik me de fout van deze opmerking. Van krantenadoratie-object ben ik prooi geworden. De dame verdwijnt met meer kleren in de pascabine. “Wow,” meer kan ik niet zeggen als ze tevoorschijn komt. Strakke glimmend grijze broek, semi nonchalant vallend wit satijnen topje en het prachtige zwarte leren jasje. Op blote voeten. “Als we schoenen hadden verkocht dan …” vult de verkoopster aan. “Panara's.” “Meneer is een kenner.” “Meneer heeft een vrouw met smaak gehad.” Mary moet vechten tegen het inbrengen van bezwaren als ik afreken. “Lunch.” De gastro-pub is om de hoek. “Ben je blij met je nieuwe kleding?” De winkelaanval heeft een ijzige muur gecreëerd. “Ja en nee. Ik ben heel blij met de kleren. Absoluut hoor. Maar dit is absurd. Die jas alleen al. Daar had ik drie maanden van kunnen leven. En dan nog de broek. De topjes. Het sjaaltje kan ik al een week van gegeten.” “Misty Mary. Luister. Er zijn een paar dingen. Wil jij wijn, bier of wat anders?” “Een witte wijn graag.” Ik moet even nadenken. “Maak dat twee witte wijn.” V 1.2.9
174
“Het eerste is. Als ik je uit de paskamer zie komen, dan zie je er zo mooi uit. Daar wordt ik vrolijk van. Daar geniet ik intens van. Maakt mij blij. En dan is een deel van de rekening al betaald. Het tweede is het oude clichee: geven is beter dan nemen. En het is een heel waar clichee. Ik kan je dit nu geven. Weet je hoe lekker dat voelt?” “Ja, maar. Ik ik wil nu echt even dat je me maar laat zeggen zonder gelijk weer bovenop me te springen. Ik heb zo'n moeite om dit te krijgen. Dit te ontvangen. Snap je dat? Of zeg ik iets heel vreemds?” “Nee. En dat gaat niet eens over cadeaus. Of deze kleding. Sommige mensen kunnen niet eens een compliment ontvangen. En. Ik had daar vroeger ook wel last van. Maar we kunnen niet alles alleen. Soms heb je hulp nodig. Zoals jij. Nu. Soms hebben anderen hulp nodig. De vreugde zit niet in de hoogte van het bedrag. Geef een zwerver een euro of een pond. En dan laat je een dankbaar mens achter. Ik ben nu in de positie om te iets meer te doneren. Dat jasje is tijdloos. En prachtig. Elke keer als iemand je een compliment geeft hoe mooi dat ding is zal jij altijd zeggen: gekregen van een gekke hollander. Over vijf jaar. Over tien jaar. Over twintig jaar. Het is een waanzinnige kwaliteit. Toch?” De wijn komt. We bestellen een Clam Chowder soep. Klinkt Amerikaans. We zitten zo dicht bij de zee. Het komt wel goed. “Ik begrijp je Dirk. Ik ken dit helemaal niet.” “Ik ook niet. Het is voor mij ook de eerste keer. Op deze schaal tenminste. Ik heb wel meer weggegeven. Niet zoveel op een dag. Maak je geen zorgen. Dit is om je weer even op het spoor te krijgen. Hierna moet je het zelf doen. Dan ben ik er niet meer.” “Ik kan in ieder geval fatsoenlijk solliciteren.” “Nou, zie je?” “Maar. Nog een keer maar en dan stop ik. Hoe ga ik je dit ooit terugbetalen. Lieverd.” “Heerlijk dat je me lieverd noemt. Jij hoeft me niet terug te betalen. In het nederland hebben we een clichee-opmerking: wie goed doet. Goed ontmoet.. Weet nu even niet zo snel wat dat in het engels is.” “What comes around, goes around?” “Precies dat. Dus als jij niet uitbetaald komt het wel ergens anders vandaan. Karma? De boekhouding van het universum? Ik weet het niet. Maar op de een of andere manier komt het wel weer naar mij terug.” “Wow. Dat is wel een hele diepe gedachte.” De soep arriveert. “En er is nog een tweede oplossing. Je stuurt me elke maand een tekening. Je wordt V 1.2.9
175
wereldberoemd. En dan heb ik vroege, hele dure tekeningen. En je belooft me, dat als je wereldberoemd bent en schathemeltje rijk, dat je dan ook aan anderen geeft. En deelt. In herinnering van de crazy Dutchman.” “Ik leer soms zoveel van je. Maar ga je dat nog meer doen? Geven en delen? Mensen helpen?” “Goh. Eigenlijk heb ik daar nog helemaal niet over nagedacht. Ik heb alleen maar mijn eigen sores belang gegeven. Nu dat je het zegt; ik zou dat wel moeten doen. Geen idee. Maar een goed idee.” Tussen alle goedbedoelde suggesties die vrienden, kennissen en vreemden me gegeven hebben; liefdadigheid hoorde daar niet bij. We zijn kennelijk een vrijgevig volk. Goede doelen halen een hoop geld op, maar het eigenbelang staat toch voorop. Komt doelen steunen uit impulsieve acties met geld dat toch maar over is? Het lijkt niet ingebakken in onze genen. Of het zit zo ingebakken in genen, dat het een automatisme is, waar niet over nagedacht wordt? “Een stapje dichterbij je doelen?” “Misschien. 't Zou kunnen. Ik ga dat laten bezinken en er eens goed over na denken.” Een goede telefoon, toiletartikelen. Scheergerei. Het koffertje en de rugzak raken gevuld. Een huurauto die op een andere plaats is in te leveren is uitsluitend te regelen op het vliegveld. De vliegticket voor Mary wordt meteen gekocht. Voor de volgende middag. Er gaat maar een vlucht per dag. Met een maatschappij waar ik nog nooit van gehoord heb. Ik had er op gerekend of gehoopt dat er een vlucht 'ochtends zou gaan, zodat ik mijn eigen zaken weer ter hand kon nemen. Jocelyn zoeken. Of informatie over haar. Een levensteken. Iets. Ze raadt mijn gedachten. “Anders moet je maar gaan. Ik redt mezelf wel. Jij moet weer bij je vrouwtje zijn.””Misschien heb je gelijk, maar die ene halve dag kan er ook nog wel bij. En over jou heb ik nog steeds mijn twijfels. Ik blijf bij je totdat jij op dat vliegtuig zit. Ik ben nog steeds bezorgd. Misschien onterecht. Maar toch.” “He, ik vind het wel prettig als je bij me bent. Maar het gaat beter. Ik droom minder. Ik loop je niet meer de hele tijd vast te klemmen of je binnen oogbereik te houden.” “Laten we die auto gaan regelen. Zodra jij naar Birmingham vliegt, kan ik meteen naar Fort William of Oban als dat nodig mocht zijn.” De keuze is tussen wat Koreaanse en Japanse merken. Een segment in de automobiel industrie dat volledig buiten mijn interessegebied valt. Ik kies voor een geval dat gaat onder naam Hyunday i40. De mooiste op de foto's. Een ander criterium kan ik niet verzinnen. “Gaan we terug naar het hotel of gaan we je kleurdoos kopen?” “De potloden, kan dat morgenochtend ook toch? Jij zei toch dat je een dolfijn gezien had toen je V 1.2.9
176
hier met de camper stond? Zullen we dat gaan doen? Daar naar toe rijden?” Bij het enige winkeltje dat er is pak ik een paar blikken bier mee. Op de parkeerplaats waar de huurauto zich bevind, speur ik naar de Jocelyn's grijze Mercedes. Ik zie 'm niet. Ze is terug. Of ze zal 'm wel ergens in een privé-garage hebben laten wegzetten. Bovendien, als hij er wel gestaan had, wat had ik daan gedaan? Een briefje onder de ruitenwissers steken: Jocelyn, ik hou van je, bel me, Dirk.? Bij het enige winkeltje pak ik een paar blikken bier mee. De noordkant van de Moray Firth. Koud. Zonnig. Naar het water staren in de hoop een rugvin te zien. De rimpels van een opspringend exemplaar. Een kop die zich voor ons uit het water steekt. “Dirk, ben jij kunstenaar? Of voel je je kunstenaar?” “Dat geloof ik niet. In die termen heb ik er nooit over gedacht. Ik ben een grafisch vormgever, die het leuk vind om te tekenen. En af en toe te schilderen. De schaarse keren dat het zo voelde was op een opening van een expositie. Wanneer ik het middelpunt was. Dan wel.” “Dus je hebt geëxposeerd?” “Niet heel veel. Mijn stamkroeg een paar keer. Wat restaurants. Een groepstentoonstelling. Een winkeletalage. Niets serieus. Geen galeries of musea. De laatste keer is ook alweer meer dan tien jaar geleden.” “Hoe is dat?” “Je bedoelt om op de opening te zijn en stukken te verkopen?” “Ja, dat.” “Openingen zijn heel erg leuk. Na alle stress van uitnodigingen, gebroken lijsten. De angst dat er niemand op komt dagen. Het laatste stuk dat nat tegen de muur gaat. Als dat allemaal achter de rug is, dan ben je met je vrienden die je al heel lang niet hebt gezien. Iedereen drinkt en is vrolijk en je goed gezind. Je krijgt complimenten. Dan verkoop je wat stukken zodat je uit de kosten bent. Ja, dat is kicken. Nu ik het vertel zou ik dat best wel weer eens willen doen.” “Dus je hebt ook verkocht?” “Oh ja, bijna altijd. Op een groepsexpositie na. Alle anderen waren ergens tussen redelijk en heel erg goed. 't Verschilde.En jij?” “Ach, ik heb wel eens iets verkocht. Maar altijd aan een vriendin of een kennis. Nooit iets serieus.” “Zodat je het gevoel krijgt dat ze het meer uit liefdadigheid doen, dan uit oprecht interesse.” “Ja nou. Ik heb nooit iets aan een vreemde verkocht. Dus er is altijd die bijgedachte dat ze het alleen maar doen om je een beetje te helpen. En het moet ook altijd goedkoop.” “Uiteraard. Daar veranderd nooit iets. Vertel mij wat.” “Zou je kunstenaar willen zijn? Ik wel. Maar jij?” V 1.2.9
177
“Ook iets waar ik nooit over heb nagedacht. Ik heb wel overwegen om full-time te gaan tekenen. Dat wel. Ik heb dat nooit gedefinieerd als een bestaan als kunstenaar. Ik zou dan eerder de gepensioneerde vormgever zijn die tekeningen maakt.” “Maar dan doe je jezelf te kort. Dan blijf je eeuwig de amateur die een leuke bezigheid heeft. En dat lekt door in je werk. Dat moet te zien zijn.” “Dus wat jij zegt is als je jezelf niet als kunstenaar beschouwt zal het werk altijd gedrevenheid missen?” “Ja.” “Hmm. Wat jij zegt is dat de definitie van dat wat je bent de uitkomst bepaald. Als je kunstenaar bent, dan komt er kunst uit. Dus als ik, als designer tekeningen maak dan zou dat betekenen dat het geen kunst is, maar dat het designs zijn. Wat me niet minder valide lijkt. Wordt het niet bepaald door de toeschouwer? Dat die bepaald of het kunst is of een design?” Ze draait haar hoofd weg naar het water. Staart er naar, zoekend naar een antwoord. Ik druk door: “Kunst voor mij is iets creëren wat mensen raakt. Ik ben net zo blij met een compliment als met het commentaar dat iemand het afschuwelijk vindt. In dat laatste geval heb ik in ieder geval een emotie veroorzaakt. Afkeuring. Walging. Wat ik stukken beter vind dan het meest dodelijke: Dit is interessant. Dus ja, als je mij designer noemt die leuk tekeningen maakt; dan klopt dat. Maar ik weiger om te geloven dat het resultaat van je werk direct gebonden is aan de titel die je jezelf geeft. Ik ben met je eens dat het helpt, maar …” “Ho, ho, ho. 't Was helemaal niet mijn bedoeling om je kwaad te maken. Ah, kijk nou.” Ze wijst naar het water. Een dolfijn steekt zijn kop vlak voor ons uit het water. Ik ben geneigd om te denken dat ze, deze vis, melancholiek kijkt. Het dier maakt het geluid dat ik de vroegere tv-serie Flipper ken. Weg is ze. We kijken naar de rimpelingen in het water die ze achterlaat. “Zo,” doorbreekt ze onze stilte. “Die kwam ons even vertellen dat we niet zo belachelijk moeten doen. Maar. En dan laat ik het erbij. Wat jij beweert is dus dat de intentie en het resultaat niet afhangt van de definitie?” “Nou, niet helemaal. Ik beschouw mezelf als maker. Op zijn frans: un createur. Ik maak dingen. Folders, brochures, affiches, website-designs en dus ook tekeningen. En of dat nou kunst is? Ik weet het niet. Maar de bezoekers op de exposities vonden van wel. En dat vind ik helemaal prima.” “Ben je nog bevlogen?” “In mijn werk, bedoel je?” “Ja.” “Het is helaas minder geworden. Ik drijf op routine. Uhh. Vormgeving is het oplossen van het V 1.2.9
178
probleem van een ander. Iemand moet een verhaal vertellen. Iets verkopen. Bezoekers naar een concert of een toneelvoorstelling trekken. Noem maar op. En dat ik nu al bijna veertig jaar. Nou ja, ietsje minder. Dus ik heb een arsenaal aan trucs. En hele grote handtas routine. Dus ik wordt niet mer zo uitgedaagd als toen ik jong was. Toen alles nog nieuw was. Er krijg zelden een nieuwe vraag en dan is het moeilijk om met een nieuw antwoord te komen. Ik probeer het nog wel. Het lukt vaker niet dan wel. Dus de bevlogenheid is wel grotendeels het raam uit. Met de tekeningen ligt dat anders. Daar hoef ik niet het probleem van een klant op te lossen. Ik kan daarin mijn eigen verhaal vertellen.” Ze pakt mijn hand. Kijkt naar haar voeten. “En wat is je verhaal dan?” “Tegenwoordig? Vrolijkheid, liefde. Grappige kreeften en krabben die ondeugd uithalen. Verliefde oude mensjes. Vooral allemaal heel vriendelijk. Ik wil dat mensen, als ze het zien, even een hele kleine glimlach op hun gezicht krijgen. Dat ik een moment van vrolijkheid kan veroorzaken. Dat is wel eens anders geweest. Ik heb lang abstract werk gemaakt. Strepen. Heel geometrisch. Dat lag wel in het verlengde van mijn werk als vormgever. Maar eigenlijk waren het allemaal littekens. Uitgekerfd bloed in een huid. Beschadigingen. 't Was niet vrolijk. Helemaal niet. Achteraf kan je pas terugzien wat er eigenlijk aan de hand was. Op het moment dat je het maakt, mis je het analytisch vermogen. Het bleek de verwerking van mijn nogal heftige echtscheiding te zijn. Ik voelde me bedrogen. Daar heb ik een paar jaar over gedaan om daar over heen te komen. En dat waren dus precies de jaren waarin ik die strepen schilderde. Waar ik te lang mee doorgegaan ben. Op een gegeven moment heb je vorm gevonden en dan ga je daar op door. Ze werden wel mooier. Dat wel. Maar het werd ook een herhaling van zetten. Klinkt dit allemaal een betje logisch? Snap je het?” Ze staart nog steeds naar het water. “Dirk. Ja ik geloof wel dat ik het begrijp. En het is het antwoord op de volgende vraag die ik je wilde stellen.” “En die was? Is?” “Nou, wat ik je wilde vragen is: denk jij, dat de nacht. Onze nacht, zeg maar, je tekeningen gaat veranderen?” “Weet ik nog niet. Geen idee. Ik vermoed dat er wel iets van gaat doorlekken. Het zal wel invloed kunnen hebben. Toen ik de littekens begon te schilderen en te tekenen gebeurde dat spontaan. Dat was niet een bewuste beslissing in de trant van: Zo nu ga ik eens even mijn echtscheiding verwerken. De dingen die ik nu maak zijn wel de uitkomst van een beredeneerde beslissing. Een paar jaar geleden overleed een goede vriend van me. Ik heb de laatste maand van zijn leven bijna V 1.2.9
179
elke dag met hem doorgebracht. Hoe raar het misschien ook klinkt, dat was best een leuke tijd. Veel lachen. Veel drinken. Natuurlijk ook veel huilen. Maar toch. Daarna heb ik echt besloten: het leven is te mooi voor depressieve abstracte strepen. Het moet vrolijk zijn. Dus wat je meemaakt. In ieder geval, wat ik heb meegemaakt, heeft weerslag op 't werk. Dus ja, ik denk wel dat de nacht zijn sporen gaat nalaten. Vraag me niet hoe dat gaat gebeuren. Ik heb geen idee.” Ze staat op en loopt naar de auto aan de overkant van de weg. Komt terug met twee blikken Ale. Ze klikt er een open en geeft die aan me. En gaat weer zitten. Opent haar blik. “Ik hoopte al dat je zoiets zou zeggen. Weet je. Ik had nog een heleboel ideeën voor mijn elven, engelen en vrouwen. En die lijken nu opeens heel ver weg. Ik kan ze me nog wel herinneren. Maar ik kan er niet meer warm voor lopen. Ze doen me niets meer. Ik ben bang dat als ik ze toch maak, dat ze heel erg fake worden.” “Omdat ze alleen nog maar in je hoofd zitten en niet meer in je hart?” “Ja. Zoiets. Of ze weggespoeld zijn door die verschrikkelijke regen. Ik moet wat anders. Dat voel ik wel. Maar ik weet nog helemaal niet wat. En dat is best raar. Ik ken dat helemaal niet.” “Dat waren de tekeningen van Misty. Die is nu dood. Wat Mary tekent, dat weet je nog niet.” Ze pakt mijn hand en kijkt me aan. Een blik tussen melancholie en wanhoop.
V 1.2.9
180
De maaltijd is Indiasche Curry. Omdat zij dat wilde. Iets eenvoudigs. In de beste engelse traditie. Heet. Met bier. 't Gaat over kunst. De academie. Het leven in de grote stad. Glascow. Amsterdam. Versus dat in een kleine gemeenschap. Scrabster. Fort William. Verliefdheden. Anecdotes. Het weer. Er is nog net genoeg wiet over voor een laatste jointje aan de kade. Winkels in kunstenaarsmaterialen zijn nergens dik gezaaid. Zo ook in Inverness. Er is er een. In een zijstraatje, op de rand van het centrum. Klein en volgepakt. Bewegen tussen de schappen dient met enige voorzichtigheid te gebeuren. 't Assortiment lijkt meer bedoeld voor het vervaardigen van goedbedoelde huisvlijt dan dat het gericht is op degenen die een meer professionele status nastreven. “Wat wil je hebben?” vraag ik haar. “Alles.” “Kunt u alles even inpakken,” roep ik naar de verrast kijkende verkoper. “Nee, laat maar, just kiddin” Ik draai weer naar haar. “Zeg het maar. Waarmee kan ik je verblijden?” “Goh, ik weet het eigenlijk niet. Er is zoveel.” “Wat gebruikte voor je elven en engelen?” “Meestal pastelkrijt, soms kleurpotlood en aquarel. En acrylverf als ik iets op doek maakte.” “Lijkt me dat we daar dan moeten beginnen.” “Nou nee. Weet je. Pastels en aquarel. Het is zo soft. Ik wil iets anders proberen. Iets krachtigers. Wat gebruik jij?” “Kleurpotlood. Krijt. Conté á Paris. Inkt. En oliepastels. Acryl- en olieverf. Meestal dat.” “Denk er even over na. Laten we bij het begin beginnen. Potlood, puntenslijper, gom. Om te schetsen.” “Papier,” vult ze aan. “Nee, papier doen we als laatste. Het medium bepaald het papier, niet andersom.” Ze kijkt vragend. “Als je aquarelt heb je aquarelpapier nodig. Wil je priegelen met kleurpotlood, dan moet je een wat gladdere papiersoort hebben. Oliepastels vereisen wat grovers. Inkt kan heel goed op alles. Hangt er ook af of je penseel of pen gebruikt. Dus papier doen we als laatste.” “Ik ben wel nieuwsgierig naar oliepastels. Heb ik nooit me gewerkt. Is dat dieper van kleur dan zachte pastels?” V 1.2.9
181
“Ja en je kan er lekker met je vingers in wroeten. Je kan er doorheen schilderen met terpetine. Wordt het nog dieper van kleur en je kan wat meer details en scherpte aanbrengen. Het is nogal een grof materiaal.” Ik loop naar de toonbank en vraag of er een oliepastel is die we kunnen proberen. Ja, dat kan. Uit een smoezelig doosje wordt wat van het krijt toegereikt en een schetblok toegeschoven. Ze probeert wat strepen. Ik laat haar zien hoe met een witte onderlaag, een andere kleur en stevig wrijven met vingers andere effecten gemaakt kunnen worden. “Mmm, lekker zeg.” mompelt ze. “Deze zijn wel aardig goed. Maar ik vind ze wat aan de harde kant. Heeft u misschien ook nog een zachtere soort? Talens of Sennelier. Dat laatste zal wel niet.” “Meneer, toevallig heb ik die wel. Moment.” Hij gaat door een smalle deur achter de toonbank tussen twee volgepropte kasten. Komt terug met een fraaie houten doos in zijn handen. “Een doos van tweeënzeventig stuks.” licht hij, terwijl hij het deksel openklapt. “Wat mooi.” Ze is verrukt als ze de op regenboog gesorteerde kleuren ziet in hun klassieke bruine bedrukte crème omhulsels. “U kunt ze alleen proberen als u de doos koopt. Dat begrijpt u, hoop ik.” “Uiteraard.” Ze kijkt me aan met een wat-doen-we-nu blik. “Probeer ze maar. Als jij 'm niet wil hebben, dan koop ik 'm voor mijzelf.” Een hebberigheid maakt zich van mij meester. Meer strepen en vingergewoel op het papier. “Je hebt gelijk, deze zijn echt heel tof. Ik wil ze wel.” “Ze hebben drie nadelen. Doordat ze zo zacht zijn, gebruik je ze heel snel. Ze zijn vrij prijzig. En ze zijn soms moeilijk te krijgen. Maar ik kan je altijd wat opsturen. Ik weet de winkels te vinden.” “Exuus dat ik interrumpeer, maar mevrouw en meneer zijn professionals?” “Zo'n beetje. Zij studeert aan de kunstacademie en ik ben van origine grafisch vormgever. Ik illustreer er wel eens wat bij. Maar hoezo?” “Ik verkoop u deze doos tegen gereduceerde prijs. Toen ik deze winkel anderhalf jaar geleden overnam, dacht ik dat ik materialen aan echte kunstenaars zou verkopen. Die zijn hier maar dun gezaaid. Het grootste deel van mijn klanten zijn hobbyisten. Huisvrouwen en pensionados.” “Die bloemstukken en vergezichten schilderen,” vul ik hem aan. “Exact. Deze doos is voor hen te duur. Dus daar blijf ik mee zitten.” “Hoeveel?” Hij noemt het bedrag. Dat is goedkoop. Ik reken snel. Tweeënzeventig maal drie euro. Twintig euro voor het kistje. Dat komt op de helft van wat het zou moeten kosten. “En dat is inclusief de doos?” “Jazeker.” V 1.2.9
182
“Ik weet niet helemaal hoe de business er in dit vakgebied uitziet, maar ik heb het ernstige vermoeden dat u dit voor inkoopsprijs van de hand doet.” “Ja, dat schat u goed in.” “Gooi er dan tien procent bovenop. Dan verdient u nog iets. En wij hebben dan sowieso nog steeds een superdeal. U heeft er niet nog een liggen?” “Nee, helaas. Dit is de enige.” “Misschien nog meer bijzondere zaken waar u vanaf moet?” “Doeken in veel maten en varianten. Dat verkoopt hier ook niet goed. Zeker in de grote formaten.” “Dat is niet handig. We zijn allebei op reis, dus dat is lastig meenemen.” Hij loopt in zijn hoofd de inventaris van zijn magazijn na. “Ik weet natuurlijk niet waar u naar op zoek bent.” “Iets bijzonders in kleurpotloden.” “Jawel, ik heb nog kleurpotloden. Ook in zo'n fraaie doos.” Weer loopt hij naar achteren. Komt terug met een plat kistje van donker hout. “Ah, Karisma potloden,” herken ik. “Mary, deze zijn echt heel erg goed en heel prettig om mee te werken. Beetje vettig.” Ze probeert. Is enthousiast. Kistje wordt op de andere gezet. “Ik denk dat ik hiermee wel kan starten. Ik heb nog verf liggen in Glascow. Dat kan ik wel laten opsturen. Dus nu alleen nog papier.” De sortering papier is uitgebreid. Erg veel voor aquarelgebruik. Tsja, de huisvrouwen. Ze opent de blokken en kijkt naar de structuren. “Papier moet je bovenal voelen. Even met je vingers aanzitten. Twee soorten die er hetzelfde uitzien kunnen heel anders aanvoelen. De een kan toch zachter zijn dan de ander. En ik denk niet dat we lekker kunnen gaan strepen in al deze boeken. Dat vind hij vast niet leuk. Zou ook niet erg netjes van on zijn.” Ze pakt de bladen. Voelt met gesloten ogen. “Je hebt gelijk. Er is heel veel verschil. Nooit geweten.” “Het is zelfs zo bij papier bedoeld voor drukwerk. Ik heb in mijn monsterboeken. Wat? Misschien zes- zevenhonderd soorten glad wit papier. En ook daar zit verschil in gevoel. Voot een folder voor parfum moet het vriendelijker, zachter, satijniger aanvoelen dan voor bijvoorbeeld autogereedschap. Dat mag een strengere soort zijn. Papierkeuze is zo belangrijk. Met tekenpapier vind ik het ook lekkerder als het wat dikker is. Driehonderd grams bijvoorbeeld.” “Wat bedoel je daarmee, driehonderd grams?” “Het gewicht per vierkante meter. Bij jullie is dat …” Ik moet even op de omslag van een blok V 1.2.9
183
spieken om te zien wat het in ponden en voeten is. “Hier. Nou ja, bij jullie werkt het anders. Dit is driehonderd gram per vierkante meter. En dat is dan honderdtachtig pounds. En dan weet ik het even niet. Per kubieke voet misschien?” De man achter de toonbank heeft kennelijk meegeluisterd. “Dat is gewicht van vijfhonderd vel van vijfentwintig bij achtendertig inch, Sir.” “Dank u.” Mary heeft ogen met verwondering. “Zo zie. Bij jullie werkt dus inderdaad anders.” “Dus hoe dikker het papier, hoe zwaarder. En dat is logisch. Maar dat weet je door het gewicht?” “Dat klopt. Globaal gesproken. Er zijn wat uitzonderingen. Er bestaat zogenaamd opgedikt papier wat dus naar verhouding voor de dikte weer wat lichter is. Daar valt zoveel over te vertllen. Dat ga ik nu niet allemaal doen.” Ze kiest voor twee blokken in een formaat dat groot genoeg is om lekker op te werken. Klein genoeg om mee op het vliegtuig te nemen. Ik geef haar nog een dummy. Een boek met lege bladzijden. “Om onderweg te krabbelen. Te schetsen. Voor je ideeën en je gedichten.” “Hoe zo gedichten?” “Zo maar.” Mary blijft bij het papier wanneer ik afreken. Ze wil niet weten wat het kost. Ik laat er nog twee kleine flesjes terpetine erbij doen en een paar penselen. De man beantwoord mijn vraag of hij authentieke bruine Chinese inkt heeft positief. Ik heb dus ook wat in de binnenzak. Het regent zachtjes. We besluiten een vroege lunch te nuttigen in een pub. Clubsandwiches. Bier en een thee voor haar. “Dat van dat papier wist ik echt niet. Dat horen ze je toch op de academie te leren?” “Lijkt me wel, ja. Materiaalkennis hoort erbij.” “Jou hebben ze dat wel allemaal verteld?” “De basis. De rest komt uit de praktijk. Alles bekijken. Veel proberen. Het is meer ervaring dan dan theorie. Goede sandwich trouwens.” “Ja. Weet je. Jij zou eigenlijk les moeten gaan geven. Ik heb van jou in een ochtend meer geleerd over materiaal dan in een heel jaar op school.” “Ook nog een idee. Over papier kan ik wel een paar lessen doorzeuren.” “Is er zoveel over te vertellen dan?” “Ja. Fabricage, Basismateriaal. Cellulose, lompen, katoen, linnen. Andere soorten vezels, zoals V 1.2.9
184
bamboe. Vezelrichting. Hand geschept papier. Zelf papier maken.” “Zelf papier maken, heb jij dat wel eens gedaan dan?” “Een paar keer geprobeerd. Was geen groot succes. Dus ik koop het maar gewoon.” “Ik heb sowieso veel van je geleerd de laatste paar dagen. Perceptie, betekenis. Hoe jij kunstenaarschap ziet. Intenties. En nu krijt en papier.” “Ook dat is meer ervaring dan theorie. En. Nieuwsgierigheid. Wat ook weer leidt tot de kennis van volledig nutteloze feitjes. Zo weet ik alles van de constructie van helicopterplatformen op booreilanden. Ik heb ook veel van jou geleerd deze laatste paar dagen.” “Ja, dat zal wel. Wat dan, bijvoorbeeld?” “Overlevingsdrang. Ik had het die nacht bijna een paar keer opgegeven. Onbevangenheid. Ik had nooit een Jimi Hendrix luchtgitaar solo op straat gespeeld. Jij wel. En wat krijg je? Applaus. Daakracht. Toen we moesten vluchten gelijk een prioriteitenlijstje van noodzakelijke items, zoals b.v. de messen.” “Maar dat is toch meer karakter? Dat kan je toch niet leren? Dat heb je.” “Nou. Stel dat ik nog een keer in een vergelijkbare situatie terecht kom, wat ik natuurlijk niet hoop, dan zal jou voorbeeld altijd ergens in mijn hoofd zijn en kan ik die keer toch daadkrachtiger met de situatie omgaan. En wie weet speel ik nog eens een keer luchtgitaar op straat. Maar vooral je onbevangenheid. Alle kennis en ervaring is ook ballast. Jij kon tot vanochtend papier uit een stelling trekken, omdat het wel leuk was. Nu niet meer. Je bent er anders naar gaan kijken. Door het kleine beetje kennis dat je nu hebt. Ik ben dus tien keer zo erg. Ik ga naar speciale winkels om net die ene soort te pakken te krijgen. En dat gaat voor alles op. Hoe meer kennis, hoe moeilijker de beslissing. De spontaniteit, de onbevangenheid die is weg. Toen we vluchten, sta ik een horloge voor de gelegenheid uit te zoeken. Hoe absurd is dat?” Ze knikt. Of ze me helemaal begrijpt is me niet duidelijk. Een bier. Doe er maar twee. En nog wat meer over papier. Het afscheid nadert. De stilte hangt zwaar in de kamer. Ze pakt de kistjes tekenmateriaal tussen haar kleren, zodat ze niet kunnen beschadigen. De tekenblokken gaan als handbagage mee. Bijna acht dagen hebben we met elkaar doorgebracht. Bijna vierentwintig uur per dag. Zij als liftster. De nacht. Gesprekken aan en in de badkuip. Haar klemmende greep. Ja, het schept een band. Het is negenentwintig dagen geleden dat ik uit Amsterdam vertrok. Ik heb vijfeneenhalve dag met Jpcelyn opgetrokken. Een avond gespendeerd met James, de schrijver. Een dag met Shelley in Glen Coe. De anderhalf jaar daarvoor is heeft mijn gezelschap hoofdzakelijk bestaan uit de kleine kring van BertJan, Mia en Wieteke. Natuurlijk was er het kroegbezoek. Hoewel dat gaandeweg steeds minder V 1.2.9
185
werd. Max kwam af en toe langs, zijn zusje wat minder. Een enkele schaarse fysieke ontmoeting met een klant als telefoon en email of whatsapp niet voldeden. Het aantal betekenisvolle ontmoetingen is dus omgekeerd evenredig aan de afstand tot de eigen woonstee. “Zullen we gaan?” “Mary, het is nog tweeeneenhalf uur voordat je vliegtuig vertrekt. Drie kwartier van te voren daar arriveren en je bent ruim op tijd.” “Dat weet ik. Maar hier een beetje op de kamer hangen dat heeft het ook niet. Jij moet nog afrekenen. En je auto op laten halen, Dus dat duurt ook nog wel even.” Dat duurt zeggen en schrijven zeven minuten. Het ritje wordt zwijgend afgelegd. We weten allebei wat er gaat gebeuren. Dat het niet leuk gaat zijn. Geen van ons beiden gaat er iets over zeggen. De vertrek-, aankomst en autoverhuurhal van Inverness Airport is een desolate aangelegenheid. 's Zomers zullen hier wel rijen wachtenden staan om naar Marbella, Kos of Kreta te vertrekken. Het schaarse vliegtuig dat nu vertrekt wekt de indruk dat de desbetreffende maatschappij in de handen mag klappen als de bezettingsgraad de tien procent haalt. Een enkel getik van een rolkoffertje op de tegels dat toch de nodige haast aangeeft doorbreekt de melige klanken die als muziek willen poseren. Een plastic bankje dat sneller pijn in je kont veroorzaakt dan een slacht zadel op een bonkig paard. “Toen Gwen zestien was,” begin ik, “ging ze voor het eerst met twee vriendinnen alleen op vakantie naar het een of ander Grieks eiland. Ik was natuurlijk de bezorgde vader. Ik bracht ze samen met de andere, al even bezorgde ouders naar Schiphol, ons vliegveld. Er was toen ook die stilte. Wij, de ouders durfden niet te vragen wat ze er precies gingen doen. En de meisjes waren uiteraard ook wat angstig voor het avontuur dat ze zouden gaan beginnen. Dus we zaten daar met z'n allen, net als wij nu, een beetje te zwijgen totdat de kinderen door de paspoortcontrole zouden gaan. Vertrekken. 't Grote verschil is dat wij wensten te hopen dat ze over drie weken ongedeerd en onzwanger terug zouden komen. Nu is 't net alsof ik mijn dochter wegbreng en niet weet wanneer ze terugkomt.” “Het is gewoon afscheid, Dirk. We mogen elkaar graag. Maar ik ben niet je dochter. In het beste geval een goed vriendinnetje. Over jou hoef ik me geen zorgen te maken. Je hebt geld. Je kan gaan en staan waar je wilt. Je hebt geen last van dromen. Die nacht lijkt toch minder effect op jou gehad te hebben dan op mij. Dus het is gewoon afscheid. We hebben elkaars nummers, emailadressen, facebook. Dus we spreken elkaar weer snel. Dus maak je geen zorgen. Bovendien, als het een beetje meezit, dan lig je over een paar uur weer in de armen van je mooie vriendin. En dan ben je alles weer vergeten.” “Je zult wel gelijk hebben. Je hebt gelijk. Maar het voelt alsof er een stukje van mezelf mee zou V 1.2.9
186
moeten op dat vliegtuig. Ik vind het moeilijk om je nu los te laten. Ik wou dat ik zelf je naar Birmingham kon brengen met de auto. Dat zou me een geruster gevoel geven.” “Dirk, je lult. Ik ben ontzettend dankbaar dat je zo goed voor me gezorgd heb. Dat ga ik nooit vergeten. Maar je kan m'n hand niet voor eeuwig vast blijven houden. En dat zou ik ook niet willen.” Ze checkt vroeg in. We zoenen elkaar op de wangen. Houden iets te lang elkaars hand vast. Dan loopt ze naar haar gate. Licht ineen gebogen. Zonder om te kijken.
V 1.2.9
187
Ik zit in de auto op de parkeerplaats en overweeg het mogelijke plan van aanpak. Het is bijna vier uur. Fort William is het eerste van mijn doelen waar ik langs kom. Bij het restaurant informeren of zij iets weten of gehoord hebben is een logische keuze. Het hotel van Patrick Atcherley ligt iets dichterbij op de route, dus daar als eerste langs. Mocht ik daar met lege handen komen te staan, dan door naar Oban. Daar moeten ze in ieder geval weten hoe de vlag erbij hangt. Waarom heb ik alleen maar haar nummer? En niet van die andere contacten?. Als ik eerst mijn internet verbinding activeer, dan zou ik het op kunnen zoeken. Stel, dat ze nog in Londen is, zou ik dan bij het personeel of met een rotsmoes bij haar man een adres los kunnen krijgen? Het is een forse rit. Tien uur? Twaalf uur? Het moet te doen zijn in een dag. Warm. Transpireren. Even op een hek zitten. Ik baal dat Mary weg is. Ik baal dat ik Jocelyn niet kan bereiken. Zorgen maken. Het staat haaks op mijn karakter. Maar nu. Ik ben oprecht bezorgd om beide. Hoewel dat met Jocelyn meer over mijzelf gaat. Ik wil haar zien. Vasthouden. Het ijle parfum ruiken. Haar wang tegen die van mij voelen. Inhalen van vrachtauto's op deze tweebaans weg is veel eenvoudiger nu ik een rechtsgestuurde auto rijd. Het verhuurbedrijf stuurt de snelheidsovertredingen wel naar Amsterdam. Patrick stapt net met een elegante zwaai over de deur van zijn Morgan als ik het erf op kom rijden. Damp uit de gleuven in de motorkap. Modder op de spatschermen. “Ah, je bent net op tijd. Je komt haar wassen. Neem ik aan?” “Niet echt Patrick, andere keer. Ik probeer Jocelyn te pakken te krijgen en dat lukt me niet. Ik heb sinds we hier vertrokken vorige week, niets meer van haar gehoord. Ze neemt de telefoon niet op. Niets.” “Hmm, dat klinkt niet als de dame. Ze is altijd bereikbaar. Welk nummer heb je van haar?” “Dat eindigt op vier-twee-acht.” Hij kijkt op zijn telefoon en geeft me een ander nummer. Ik probeer het. “Weer die verdomde voicemail. Ook op dit nummer.” “Uiterst merkwaardig. Uiterst. Maar. Geen camper meer?” “Nee, die is uitgebrand. Heel lang verhaal.” Ik ontkom er niet aan om uitgebreid verslag van het gebeurde te doen aan de bar onder het genot van een whisky en kleine warme snacks. “Nogal een avontuur. En wat ga je nu doen?” Ik ontvouw mijn plan. “Het restaurant hier is in deze tijd van het jaar alleen vrijdag, zaterdag en zondag open. Daar ga je V 1.2.9
188
niemand treffen. Die moeite kun je jezelf besparen. Maar die camper, is dat nu een verzekeringskwestie? Het was toch een vrij kostbare auto? Sorry, dat ik daar op speculeer.” Hij negeert mijn vele blikken op mijn horloge en laat nog een drankje komen. Na een lange zomer hard werken heeft hij alle tijd. “Oban kan je in veertig minuten halen, als je doorrijdt. Ik geloof dat Jocelyn's record op tweeëndertig staat,” besluit hij. Ik onderdruk de neiging om tegen beter weten en Patrick's advies in toch langs het restaurant in Fort William te rijden. De schemering is ingezet. Zesenveertig minuten later parkeer ik voor de deur van haar bedrijf aan de baai. Dicht. Donker. Ik loop rond het gebouw. Geen teken van leven. Niets te zien door de ramen. Niets in de keuken. Zelfs als William ook naar Londen is, dan zou het personeel de zaak toch open kunnen houden? Jocelyn zou toch wel een oogje in het zeil houden via haar webcams. Wat doe ik nu? Harry en John zouden me waarschijnlijk iets meer kunnen vertellen. Ik vraag waar het politiebureau is aan een eenzame voorbijganger. Die net als ik uit den vreemde komt en hier de weg ook niet weet. De eerste pub die ik binnenloop biedt uitkomst. Enige teleurstelling als ik niets bestel. Ik kan de beleefdheid niet opbrengen. “Waarmme kan ik u van dienst zijn.” vraagt de opgewekte jonge agent achter de balie. “Ik ben op zoek naar Harry of John, zijn die misschien aanwezig?” “U bedoeld Sergeant Floydd? Johns hebben we er meerdere van.” “Waarschijnlijk. Ik weet hun achternamen niet meer. Ik ben ze een paar weken geleden tegen hier tegen gekomen en ze waren samen.” “Dat zal dat mogelijk Sergeant Davies geweest zijn. Nee, die hebben geen dienst. Morgen is Sergeant Davies er weer. Sergeant Floydd heeft een paar vrije dagen. Als u mijn naam geeft, dan geef ik de boodschap door.” “De Corte. Zeg maar de Nederlander, dan begrijpt hij het wel.” “Kunt u dat spellen?” Da doe ik voor hem. “Gaat het over iets specifieks of is het een sociaal bezoek?” “Beide. Ik wil graag weten of er iets met het restaurant aan de baai aan de hand is. Het was ggesloten. Ik had er graag willen eten.” Geruchten kunnen zich op de meest merkwaardige manieren verspreiden. Jocelyn's naam houd ik voor me. “Ik weet dat er iets aan de hand is. Dat ligt buiten mijn terrein, dus ik weet er het fijne niet van.” Hij geeft me aanwijzingen voor een hotel als ik daar naar vraag. En wijst me de weg naar het andere V 1.2.9
189
restaurant waar ik al geweest ben. Het hotel vind ik. Ik eet in de pub. Shepard's Pie. Ik drink. Younger's Scotch Bitter. Ik slaap slecht. Heb het gevoel dat ik helemaal niet slaap. Ik ben vroeg wakker of nog steeds wakker. Het wegrennen voor roedels honden met grote blote tanden zijn de indicatie dat ik gedroomd heb. Het is donker. Kwart over vijf. Ik sta maar op. Er is niets op TV. De betaalde kanalen bieden porno en films. Het eerste kan ik nu geen interesse voor opbrengen. Het aanbod van de films is om dit tijdstip uit de jaren veertig en vijftig. De blijheid van Fred Astaire staat me tegen. Geen computer om het nieuws op te kijken of bekenden met onnozele mailtjes te bestoken. Geen boek. Wel tekeninkt, maar geen papier. Ik laat een bad vollopen. De spierpijn is dusdanig verdwenen dat heet water daarvoor niet meer nodig. Pure verveling. Wachten tot het licht wordt en de ontbijtzaal open gaat. Hoe laat zou Harry op het politiebureau arriveren? Hier een stuk over de auto's of de verbouwing. Klokslag zeven uur meld ik me voor het ontbijt. De obligate au-bain-maries met worsten, witte bonen en bacon. Roerei. Toast kan zelf gemaakt worden. Daarnaast natuurlijk fruit, yoghurt, kleine verpakkingen jam. Keuze uit wit of bruinbrood. Kaas. Vleeswaren. Op bestelling kunnen eieren naar wens gebakken of gekookt worden. Ik bestel een goed gelukt zacht gekookt ei. De schaarse mede-eters zijn alleenstaande mannen. Uit de kleding valt op te maken dat bouwvakkers en vertegenwoordigers zijn. Er zijn kranten. Het nieuws is nauwelijks schokkend. Er wordt geklopt. Net nadat ik weer op mijn kamer ben. Een hotelmedewerker met achter hem twee mannen. “Deze heren willen u graag spreken.” Pas nu herken ik in een van de twee John. Zonder zijn uniform laat mijn herinnering het even afweten. Hij stelt me de andere man voor als Chief Superintendent Newby. “John, was al naar je op zoek geweest. Gisteravond. Goed je te zien.” “Dat heb ik gehoord en daarom zijn we hier.” “Zeer attent John. Dat had niet gehoeven. Ik was je zelf wel komen opzoeken op het bureau.” “Gezien het formele karakter is Sergeant Davies op dit moment mijn aanspreektitel en we moeten u vragen om mee te komen naar het bureau voor een gesprek.” “John, sorry, Sergeant Davies, kunt u me vertellen waar dit over gaat? Ik wilde alleen maar weten wat er aan de hand is met het restaurant van Jocelyn. Meer niet. Dit lijkt me wat overdreven.” V 1.2.9
190
“Dat is precies het onderwerp. Loopt u mee?” Zou er iets ernstigs met Jocelyn gebeurt zijn? Maar als dat zo is dan waarom komen twee politieagenten me inlichten. Bovendien, ik neem niet aan dat Jocelyn rondgebazuint heeft dat we een relatie hebben. Of op z'n minst verliefd op me is. Er moet vast iets in Lairg boven water gekomen zijn wat nog met de camper te maken heeft. Officieel papierwerk dat ze vergeten zijn om me te laten tekenen. Iets dat ze nog gevonden hebben. Of zou Mary zichzelf toch in de problemen geholpen hebben? Het moet bijna wel iets met de camper te maken hebben. Chief Superintendent loopt net iets te dicht achter me. De wit-groene Mondeo staat vlak voor de deur van het hotel op de stoep geparkeerd. Ik mag op de achterbank plaatsnemen. De portieren hebben geen openingshandels. Ik word in een kamer gebracht die is ingericht door dezelfde binnenhuisarchitect die ook verantwoordelijk was voor het interieur in het bureau van Lairg. Witte muren. Zwarte bureautafel met grijze poten. Stoelen met houten zittingen op een verchroomd onderstel. Vloer met grijs gemarmerd vinyl. Dezelfde intercom op tafel is de enige decoratie. Het enige verschil is een camera die in een hoek tegenover me hangt. Davies vraagt me om mijn zakken leeg te maken. Telefoon, sleutels, kleingeld. Hij laat me alleen. Minuten denk ik. Dan komt hij terug met Newby. De eerste legt en map met een fors inhoud papier op tafel. “Zo, als u nu eerst eens begint te vertellen wat uw exacte verhouding met mevrouw Fowler is.” “Als u mij eerst eens verteld wat er aan de hand is en waarom ik hier zit. Dan weet ik iets meer.” “Dat komt later, ik wil eerst uw verhaal.” Ik vertel. De verliefdheid, de dagen bij Fort William. Het restaurant. De investering. Af en toe onderbroken door een vraag over details. En meer details. En nog meer details. “En de contracten en cijfers waar u het over heeft. Wat is daarmee gebeurd.” “Verbrand.” “Dus u heeft geen kopieën?” “Ja, die had ik. Op mijn computer en die is ook verbrand.” Hij leunt achterover met zijn handen achter zijn hoofd. Ik zit hier naar een Engelse detective serie te kijken. Davies zwijgt. “Het is een prachtig verhaal meneer de Corte. Maar ik geloof u niet.” “Pardon?” “Nee, ik mis namelijk een paar saillante details. Zoals daar bijvoorbeeld is: een verklaring voor de grote sommen geld die enkele dagen geleden door uw bankrekening heen zijn gegaan.” V 1.2.9
191
“Grote sommen? Nou ja, na het verbranden van de camper heb ik flink gewinkeld, maar omdat nu grote bedragen te noemen. Misschien voor sommigen. Maar meer dan een paar duizend euro is het niet geweest.” “Laat ik de vraag anders stellen. Mevrouw Fowler stuurt u grote bedragen, die u enkele minuten later overmaakt aan een buitenlandse bank. Legt u dat eens uit.” “Ik weet niet waar u het over heeft.” Hij pakt wat papieren uit zijn map en schuift die over tafel. “Dit zijn uitdraaien van uw rekeningen. Als ik het verkeerd begrepen heb,” zegt hij cynisch, “dan heeft u daar vast een goede verklaring voor.” Ik kijk naar de cijfers. Overboekingen variërend van enkele tienduizenden ponden tot meer als drie ton worden bij- en afgeschreven. Ik kan zo snel het rekensommetje niet maken, maar we praten toch snel over enige miljoenen. “Ik heb hier geen enkele verklaring voor. Ik weet niet waar dit over gaat. Ik heb dit nooit gezien. Het zegt me allemaal helemaal niets.” “Natuurlijk. U weet niet wat er op uw eigen rekeningen gebeurt. Dit gebeurt allemaal vanzelf. Ik geef u nog een kans.” Ik wordt nu zeiknijdig. “Newby, ik heb sinds het incident met de camper geen computer meer. Ik heb al meer dan een week geen enkele bankrekening gezien. Laat staan dat ik iets heb kunnen overboeken. Dit is allemaal nieuw voor mij. Dus waar dit allemaal vandaan komt. Ik heb geen fucking idee. Ik weet hier niets van.” “U heeft geen computer nodig. Dat kan ook vanaf uw telefoon, bijvoorbeeld. Internet cafees. Telefonische opdrachten aan uw bank.” In deze patstelling zie ik een lichtpuntje. “Mag ik de overzichten nog eens zien, dan zal ik u vertellen, waar ik was op de data dat het gebeurde. Ik hoop dat het de dagen zijn die ik in Lairg was. Heeft u misschien een kalender? Dan kan ik het u exact vertellen.” Davies gaat de kamer uit. Newby zit me aan te staren. Met een blik die intimidatie probeert uit te stralen. Ik kijk naar de dagen. Het zijn er maar twee waarop de overboekingen verricht zijn. Ik denk dat ik hem bij zijn ballen heb. Ik krijg de gevraagde kalender. Nu moet ik alles exact goed doen. Niet twijfelen. Geen fouten maken. “Kijk, het begint op de dag nadat ik uit Fort William vertrokken ben. En het duurt drie dagen. Daarna niets meer. Dat zie ik toch goed he?” V 1.2.9
192
“Correct.” “Ik realiseer me dat die eerste dag niet in mijn voordeel spreekt. Toen was ik met de lifster onderweg van Inverness naar een druidenmonument net boven Lairg. Zij de enige die dat verhaal kan bevestigen. Haar telefoonnummer en emailadres staan n mijn telefoon. De volgende twee dagen heb ik na het verbranden van de camper behoorlijk wat tijd door gebracht op het bureau van Lairg. Er staan hier geen tijden bij de overboekingen, maar het zou zo maar kunnen zijn, dat die gedaan zijn in de tijd dat ik op het bureau was.” “Heeft u wellicht een naam?” informeert Newby, die iets van zijn strengheid uit zijn stem heeft laten varen. “Thompson. Superintendent Thompson.” “Toch niet Timothy Thompson? Lange magere man? Een beetje ouder dan ik.” Davies valt uit zijn rol. “Ik zou zijn voornaam niet weten. Dat lang en mager klopt wel.” Hij wil iets gaan zeggen. Realiseert zich dat dit nu niet de gelegenheid is om informeel te worden. “De derde dag zijn er nog twee van die overboekingen. Tussen die twee zit mijn opname uit de pinautomaat in Lairg. Ziet u?” “Ik zie het.” Newby ontdooit. Een beetje. “Die ochtend was ik samen met Thompson en een collega van forensiek uit Edinburgh het geredde spul uit de camper aan het doornemen. Daarna ben ik met de prive-auto van Thompson samen met Mary weer teruggegaan naar de druidenstek. Dus als u de tijden boven water kan halen is het zeer wel mogelijk dat die overboeking verricht is in die tijdsspanne.” “We gaan dit onderzoeken.” Hij lijkt wat teleurgesteld. Mij als grote vangst in dit? Ik heb nog steeds geen idee wat er precies aan de hand is. Voor zover dat idee er wel is, wil ik er niet aan. Hij fluistert iets in het oor van Davies. Ze staan op. “Oh,” onderbreek hun gang naar de deur, “er is nog iets wat misschien mijn beweringen kan onderbouwen. De harde schijf van mijn computer ligt bij de forensische afdeling in Edinburgh. Ze hopen dat ze die nog kunnen herstellen of in ieder geval de nodige data te redden.” “Gaan we ook onderzoeken. Heeft een naam?” Ik doorloop alle krochten van mijn hersens en kan de naam niet terugvinden. Alzheimer Light noemde Heleen dat altijd. De deur gaat dicht en op slot. Ik ga echt nergens naar toe hoor, mannen. Dus iemand gebruikt Jocelyn's en mijn bankrekeningen in een netwerk om grote bedragen door te sluizen. En omdat onze rekeningen gebruikt zijn, zijn we verdachten geworden. Als zij eerder V 1.2.9
193
opgepakt is dan ik, is dat een volledig logische verklaring waarom ik haar niet kon bereiken en op haar voicemails stuitte. Ze zal wel gepakt zijn bij een snelheidscontrole. Zestig mijl per uur waar je er maximaal dertig mag. Als haar stomme vader geen hartaanval had gekregen dan hadden we nu tenminste samen in een kamer gezeten. Samen kwaad kunnen worden. Ze is meer alleen geweest. Ik ben onbereikbaar geweest. Dus als er pogingen zijn geweest om heer verhaal na te gaan, dan hebben ze het niet aan mij kunnen vragen. Als de mysterieuze banktransacties op dezelfde dagen zijn geweest, dan had ik weinig of niets voor haar kunnen betekenen. Waar zat u, In Lairg? Nooit van gehoord. Noord Schotland. Dus u was niet in Londen? Ik wordt gedirigeerd naar een cel. Na afgifte van mijn broekriem en schoenveters gaat de deur dicht. “Hangende het onderzoek wordt u beschouwt als potentiële verdachte. We gaan uw verklaring nalopen. Tot die tijd mag u bij ons logeren.” Davies, ik heb nu even geen behoefte aan relativerende opmerkingen. Beton. Grijs beton. Muren, plafond, bed. Het meubilair is roestvrijstaal. Tafel, stoel, toilet. Onwrikbaar vastgenageld aan de grond. Mijn neiging om mijn frustratie te bekoelen met het gooien van stoelen is bij voorbaat beteugeld. De donkerblauw geverfde deur met ingekraste namen en de verplichte streepjes waarmee dagen geteld worden is het enige frivole element. Geen wonder dat je je schoenveters moet inleveren. Een mens zou zich om minder verhangen. Van waar ik op kan gaan zitten is het toilet nog het minst oncomfortabel. Ook al kan niemand me hier zien en zal het degenen die dat wel kunnen het helemaal niets kunnen schelen, toch kies ik voor de stoel. Met de informatie die ik gegeven heb, kan het voor een goed geolied politieapparaat toch niet zo heel moeilijk zijn om Jocelyn in Londen te traceren? Hoeveel Fowlers kunnen er in ziekenhuizen liggen? Ze heeft op een vlucht gezeten. Vanuit Inverness. Wat een stuk minder druk is dan Station Bijlmer. Dus ze weten op welk vliegveld ze is aangekomen en wanneer. Ze zal ongetwijfeld een auto gehuurd hebben. Haar zaktelefoon heeft aangestaan. Die elektronische geurvlaggen moeten te vinden zijn. Creditcard betalingen. Als ze mijn bankrekeningen tot in detail hebben, moeten ze die van haar toch ook kunnen inzien? Ben ik nou zo dom of kijk ik teveel tv-series? Tot alles nagetrokken en doorzocht is, zal tijd kosten. Een aantal uren zal ik hier wel zitten. In Nederlandse politiecellen schijnen ze tv's en ingebouwde Gameboy's te hebben. Hier heb ik alleen het uitzicht op een blauwe deur en mijzelf.
V 1.2.9
194
Na de ontdekking van de Daf en het gesprek met Elke hadden de twee opgeloste mysteries van de sleutels en de auto-onderdelenrekeningen plaatsgemaakt voor een reeks vragen. Die van Bert-Jan richtten zich voornamelijk op geld. Als er meerdere auto's doorverkocht waren, wat was er met het geld gebeurd? Waarom is daar niets van terug te vinden? Om hoeveel gaat het? Wat is zo'n oude Daf waard? Is daar belangstelling voor? Mijn vragen en fascinatie lagen eerder bij de auto. Is dit echt het exemplaar uit de London-Sydney Marathon? Waar zijn de papieren? Zijn er papieren? Maar ook, komen we er ooit achter wat voor auto's hij allemaal bezeten heeft? Uit de rekeningen valt geen duidelijkheid te krijgen. Ik ging er vanuit met het doorzoeken van de werkplaats en het openen van de kast dat wel boven water zou komen. Waar ik een puberale opwinding had over de vondst, spreidde mijn broer een grote desinteresse tentoon. Over tot de orde van de dag. De scheefliggende tegels in de badkamer. Het aanrechtblad dat niet waterpas ligt. De niet geleverde ramen. Internet bood wat aanknopingspunten. Er is een Dafclub. Pagina's met de rally-geschiedenis van het merk. De informatie is heel erg summier. Het leverde wat emailadressen op, die ik schijf met mijn vraag. De binnendruppelende antwoorden zijn al even summier als elkaar tegensprekend. Het zou kunnen dat dit de authentieke auto is. Een van de twee auto's is gecrashed in de tweede versie van de rally in 1993. Die zou 02-55-HD als kenteken hebben. Telefoon met de RDW leverde niets op. Niet zolang ik geen kenteken heb. Bert-Jan was niet te interesseren in een volgend bezoek. Het verbaasde me niet. Als kind begaf hij zich alleen in de garage als pa geroepen moest worden voor het avondeten. Ik was daar niet weg te slaan. Wat er veelvuldig op uitdraaide dat ik weggestuurd werd. Op de schaarse zaterdagen als er geen klanten te verwachten waren, dan was ik welkom. Aanvankelijk alleen om te kijken. Later mocht ik kleine klusjes verrichten. Onderdelen schoonmaken. Gereedschap sorteren en op de borden hangen. Later, met een pneumatische sleutel wielen vastzetten. Het eindritueel was steevast het aanvegen van de vloer. Een erg grote vloer. Pa deed er alles aan om een carrière in het garagebedrijf te ontmoedigen. Terwijl ik naar de MTS wilde om monteur te worden, werd dat de HBS voor mij uitgekozen. Die ik na twee keer zitten blijven afrondde als HAVO. Door een tekenleraar die er alles aan deed om mijn talent te stimuleren werd de kunstacademie de volgende stap. Maar bij elke auto die ik in bezit had, was er altijd de drang om zelf de kleppen te stellen of olie te verversen. Bert-Jan's verhouding met auto's ging niet verder dan, na het uitrekenen van de maandelijkse kosten de optielijst aan te vinken in de folder. Mia zocht de kleur uit. Dus toog ik alleen naar Elke. V 1.2.9
195
Net zoals we in het huis hebben gedaan inventariseerde ik elke lade, iedere kast. Prachtig gereedschap. Uitsluitend gerenommeerde merken. Alleen het beste was goed genoeg. Er was veel. Bij sommige stukken kon ik alleen maar raden waarvoor het zou moeten dienen, terwijl mijn kennis op dit onderdeel toch niet gering is. Alle dop-, steek- en ringsleutels waren er zowel in metrische als engelse maatvoering. Het was duidelijk te zien dat bijna alles op leeftijd was, maar het was smetteloos. Geen vuil, geen vet. Alles op volgorde gesorteerd in de laden. Ik speurde onder de inzetvakken naar eventuele papieren en hopelijk de sleutels van de auto. Na een middag schrijven, tellen en lijsten maken, besloot ik om onder de auto te kijken. Met een looplamp. De bodem was net zo smetteloos wit en glanzend als de carrosserie en het interieur. De wielophanging hoogglans zwart. De variomatic glimmend gepolijst. De kleine delen van de motor die ik kan zien schoner dan een operatiekamer. De vloer onder het voertuig was onderbroken door panelen. Nadat ik de Daf met de al gelokaliseerde hydraulische krik van de poten had gehaald, kon ik hem verrollen. Het vermoeden dat de panelen een smeerput bedekten bleek te kloppen. Via een steil laddertje daalde ik af. Een kleine lege ruimte. Een olievat met trechter. Een klein bankje om op te staan. En heel frivool; de obligate garagekalender met een slecht geklede vrouw die volledig onzinnig een steeksleutel in een motorruimte van een glanzende Amerikaanse klassieker houdt. Hoewel de kalender uit 1998 dateert leek me dit een mooi memoriam. Zo hangend in de smeerput had het iets stiekems, de leeftijd benadrukt de kitscherigheid, het garageleven in twaalf bladen geresumeerd. Zijn vette vingerafdrukken maken het heel persoonlijk. Ik pakte het kleinood van de schroef. Achter de kalender: een kluis. Lunch. Er opent zich een luikje in de blauwe deur. Een plastic bord, twee boterhammen. Kaas, ham, kuipjes jam en margarine en plastic bekertje thee. Ik begin te vragen of dit nog lang gaat duren. Het luik wordt met een klap gesloten. Een horloge, of een klok, geeft lineariteit aan de opeenvolging van gebeurtenissen. De ervaring van tijd is nooit lineair. Zo zonder horloge, zonder daglicht neemt tijd zijn eigen vorm aan. Als ik mijn hartslag zou tellen, dan zou ik een indicatie kunnen krijgen. De rondhollende gedachtes geven dat in geen geval. Een stem op de gang en voetstappen zijn de enige veranderingen in het decor. Bij elk naderend geluid is er de hoop dat de deur open zal gaan en de mededing volgt: “We hebben mevrouw Fowler gelokaliseerd. Alles is een groot misverstand. U kunt gaan. Onze excuses. De stappen passeren. De deur gaat niet open. Ik druk op de bel voor noodgevallen. Ik wil nu wel eens iemand spreken. Weten wat er aan de hand is. Ze kunnen me toch niet zo maar vasthouden? Ik ben niet gearresteerd. Ik zit hier alleen als getuige. Dit is toch geen manier van behandelen. V 1.2.9
196
Er komt geen enkele reactie uit de intercom. Noch volgt er enige beweging op de gang. Het is later. Hoeveel later? Als er een sleutel in de deur gestoken wordt. Newby vraagt me om mee te lopen. De kamer. John voegt zich bij ons. “Officieel bent u nog steeds verdacht van medeplichtigheid aan fraude. Dus we houden u nog hier. We hebben inmiddels Superintendent Thompson bereikt. En die heeft uw deel van het verhaal bevestigd. De harddisk van uw computer wordt met spoed onderzocht. Maar er zijn nog een paar zaken met betrekking tot mevrouw Fowler die we willen weten.” Meer dan een paar vragen volgen. Weet ik wie er belde met het nieuws over haar vader? Wanneer was dat? Heb ik dat gesprek gehoord? Heb ik haar in de richting van Inverness zien wegrijden? Ken ik namen van de mede-investeerders? Heeft ze een naam van een ziekenhuis in Londen genoemd? Wat had ze aan toen ze wegging? Waarom heb ik de betaling in gedeelten overgeboekt? Hij gaat maar door. Nog meer details. Had ik de indruk dat ze echt verliefd op me was? Hebben we seks gehad? “Pardon, wat heeft dat er mee te maken?” “Het geeft uw verhouding tot de andere verdachte weer.” “Jocelyn. Mevrouw Fowler is ook verdacht?” “Uiteraard. Net als haar echtgenoot. En er zijn er nog enkele anderen.” Vragen die tijdens het eerste gesprek al gesteld waren moet ik nog een keer beantwoorden. Waar ik haar van ken. Onze ontmoeting, het diner met Chennah. Het houdt niet op. “Geen sprake van.” is het antwoord op mijn vraag of ik niet in het hotel kan overnachten met de plechtige belofte dat ik de stad niet zal verlaten. “U schijnt nog steeds de ernst van de situatie niet in te zien. U hebt een netwerk van fraude gefaciliteerd. U mag geen contact hebben met andere mogelijke daders. Het risico dat u verdwijnt is te groot. Nee dus. U maakt van onze gastvrijheid gebruik.” De bankrekeningen van Jocelyn en mij zijn dus gebruikt om geld door weg te sluizen. Van haar naar mijn rekening en daarna verder. En er zijn meer mensen waarbij dat gebeurd is. Chennah misschien? De verdenking is dus dat we hier zelf verantwoordelijk voor zijn. Dat wij het netwerk zijn. Terwijl wij, het slachtoffer zijn. Ze moeten haar vinden. Dat mijn verhaal door Thompson bevestigd is, is kennelijk nog steeds niet overtuigend genoeg. Op de harddisk is niets meer te vinden dan het contract en de financiële gegevens achter onze transactie. Alles wat ik denk te weten voor wat betreft het uitzoeken van inloglokaties van computers en telefoonverkeer zal wel uit tv-series V 1.2.9
197
komen. Het echte leven zal daar op achter lopen. Als ze Blue weten te vinden, wat dan? Ze zal hetzelfde verhaal vertellen. Goed, ze heeft de namen en bankrekeningnummers van de andere investeerders. Dan wordt de kring slachtoffers misschien alleen maar groter. We zijn erin geluisd. Genaaid. Zou ons geld dan ook gestolen zijn? Het bedrag dat op mijn rekening stond, lijkt onaangetast. Stappen op de gang. Sleutel in het slot. Het is John. “Mister de Corte.” “Zeg maar Dirk.” “Daar is het nog niet het moment voor. Ik hoop voor u dat het weer komt. Officieel mag u niets op cel hebben. Maar u lijkt een beschaafd mens dus ik heb een paar boeken voor u meegenomen. Alstublieft. Ik hoop dat u ze nog niet gelezen hebt.” Hij geeft me de Stig Larsson “Millenium” triologie. “Nee, die heb ik niet gelezen. Wel de film gezien. Heel erg bedankt. Maar je denkt toch niet dat ik hier zo lang zal blijven dat ik dit helemaal uitlees? Dat zijn heel veel pagina's.” “Ik hoop het niet voor u. Ik hoop het niet.” Hij zucht. “Ziet het er zo slecht uit Davies?” “Ik mag helemaal niets zeggen. Dat moet u begrijpen.” Hij gaat op het betonnen bed zitten. “Ik heb moeite om u als een bad guy te zien. Wat u nu, formeel gesproken wel bent. Ik ken u een heel klein beetje. Ik ken Jocelyn Fowler. En ik mag jullie. Het idee dat jullie een relatie hadden.” “Hadden?” “Nou ja, hebben. Dat vind ik een prettige gedachte. Ik heb gevraagd om vanwege de persoonlijke gevoelens die ik heb, om me van deze zaak af te laten halen. Aan de andere kant, dit kan mijn laatste gelegenheid nog wel eens zijn om te promoveren naar detective. Ik sta hier dus heel dubbel in. Ik heb al te veel gezegd. Ik kan en mag niets zeggen.” “Off the record?” dring ik aan. Ik zie hem worstelen. Hij buigt even nadenkend zijn hoofd. “Of the record. En heel persoonlijk. Ik verwacht niet dat u alle drie de boeken uit zult lezen.” Hij staat op, keert zich om en slaat de deur achter zich dicht. Iets te hard. De sleutel wordt omgedraaid. Zijn woorden klinken als hoop. Tegelijkertijd dempt het mijn optimisme da tik hier binnen de komende paar uren het pand zal kunnen verlaten.Of zou hij bedoelen dat ik overgeplaatst wordt naar een andere plek waar ik de boeken niet mag hebben? Hij lijkt in ieder geval niet te geloven dat V 1.2.9
198
ik schuldig ben. Of dat Jocelyn dat is. Diner. Iets met te grote spruiten, te doorgekookte aardappelen en een non-descript stukje vlees. Lauw. Als feestelijkheid geserveerd met een plastic bekertje met een toetje uit hetzelfde materiaal. Zoiets waar mooi saus over druipt als je er een gaatje in prikt. Ik heb helaas niets iets om gaatjes mee te prikken. Ik verplicht mezelf om te lezen. Om het monster van de tijd te verslaan. Op bladzij twee weet ik niet meer wat er op pagina een stond. Hoe dat zich verhoudt tot Jocelyn. Ik begin opnieuw. Krijg een dun matras, papieren lakens, dito kussensloop en een grijze deken. Het licht gaat uit. Moeras. Ik zak diep weg in het moeras. Mannen met zwaarden schreeuwen. Ik probeer Jocelyn bij te houden, maar ze loopt te snel. Mijn hoofd wordt eraf geslagen, maar ik loop door. Naar het geluid van het meisje dat zingt op de berg. Weer wordt ik onthoofd. Ik ben tot borstholte weggezakt in 't groen. Ik ren. De honden. De honden. Jocelyn is weg en ik val van de berg. Rollend. Ik kan net de donkere lucht en aarde onderscheiden. Over de rand val ik. Er is geen ondergrond meer. Ik graai naar luchthaken. Ik val. Onder me blaffen de honden. Ik zak weg in het moeras. Sleutels. Ik wordt meegenomen om te douchen. Op het moment dat ik kan gaan genieten wordt ik gesommeerd om me aan te kleden. Tanden poetsen met een campingtandenborstel uit een pastic omhulsel. Weggooikam. Dito scheermes. Ik weiger. Liever een baard dan scheren met dit soor rudimentaire werktuigen. Cel. Ontbijt. De frivoliteit is een gekookt ei met een zwart randje om het geel. Ik heb in Nederland wel eens gehoord dat het mogelijk is om eten te laten bezorgen op cel. Ik ga daar Davies eens naar vragen. Liever een koude salade dan lauwe spruiten. Het openen van de kluis in de smeerpot wat even eenvoudig als kostbaar. We mochten er niet bij zijn van het hip uitziende jongmens met een baard en een staartje bovenop zijn schedel, die ons door de slotenmaker was gestuurd. Afgezien van de tattoos in zijn nek en op zijn onderarmen had hij niet het aura van een een ex-crimineel. Thee drinken uit jampotten leek meer zijn ding. Na zeven minuten en zevenenveertig seconden kwam hij na het nodige geboor weer het trapje op. Met een stethoscoop om zijn nek. “Gefixed.” “Je bedoelt dat de kluis open is?” “yep. Hij kan ook nooit meer dicht. Ik moest hem vermollen. Maar jullie kunnen bij je spullen. Is V 1.2.9
199
helemaal cool. Mijn baas stuurt de factuur wel. Cool karretje trouwens. Moet ik dat kennen?” Hij knikt naar de Daf. Bert-Jan legt zijn hand op de mijn arm om te voorkomen dat ik mijn encyclopedische kennis hierover begin af te schieten. “Daf 55, Rally-uitvoering.” beperk ik mijn antwoord. Hij loopt rond de auto. Kijkt door de ramen naar de tripmasters. Het racestuur. De rolkooi. Ik druk hem een tientje in zijn hand en hij is weg. BJ is eerder op het trapje dan ik. De deur van het kluisje is open. Enveloppen.
V 1.2.9
200