Ontwikkelingshulp en solidariteit De sociaaldemocratische visie op ontwikkelingssamenwerking historisch beschouwd
Masterthesis
Rudolfus Wilhelmus Hogervorst 5833612 Afstudeerbegeleiding: Mevr. dr. B.M.A. De Vries Tweede lezer: Dr. R. van Dijk Faculteit der Geesteswetenschappen Geschiedenis der Internationale Betrekkingen Semester II Juni 2010
R.W. Hogervorst
-1-
Inhoudsopgave Voorwoord
2
Inleiding
3
Theoretisch kader
6
De huidige stand van zaken
8
H1: De jaren zestig
15
H2: De jaren zeventig
25
H3: De jaren tachtig
34
H4: De jaren negentig
41
H5: De jaren nul
51
Conclusie
61
Lijst van afkortingen
63
Bibliografie
64
R.W. Hogervorst
-2-
Voorwoord Deze scriptie is geschreven ter afsluiting van de master Geschiedenis der Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. Het thema van deze scriptie is het sociaaldemocratische denken over ontwikkelingssamenwerking. Het onderzoek naar dit sociaaldemocratische denken is gebaseerd op publicaties in het maandblad Socialisme & Democratie. Ontwikkelingssamenwerking wordt snel vermengd met politieke motieven. Deze scriptie heeft daardoor ook politieke raakvlakken. Ik wil mevrouw De Vries nadrukkelijk bedanken voor haar nauwkeurige begeleiding en betrokkenheid tijdens mijn afstudeerperiode. Daarbij ben ik mevrouw Sie Dhian Ho erkentelijk voor haar feedback tijdens mijn afstudeeronderzoek. In dit verband wil ik ook de Wiardi Beckman Stichting bedanken voor een inspirerende afstudeerperiode, waarin ik gebruik heb kunnen maken van het archief van Socialisme & Democratie. Roel Hogervorst Den Haag, juni 2010
R.W. Hogervorst
-3-
Inleiding Ontwikkelingssamenwerking raakt gepolitiseerd. Er verschijnt steeds frequenter kritiek in de media. Gezien de financiële keuzes die de Nederlandse regering moet gaan maken wordt de druk om de ontwikkelingssamenwerkingbudgetten naar beneden bij te stellen hoger. De discussie wordt ook feller. Zo werd de promotie van Wiet Janssen aan de Universiteit Twente door vier hoogleraren getypeerd als een „grove wetenschappelijke misser‟.1 In zijn proefschrift Management of the
Dutch
development
cooperation
betoogt
Janssen
dat
Nederlandse
ontwikkelingshulp
2
contraproductief werkt. Van soortgelijke strekking is het boek Dead Aid van de Zambiaanse Dambissa Moyo. Moyo stelt dat in 1970 10 % van de Afrikanen rond moest komen van 1 dollar per dag, tegen 70 % tegenwoordig. Hoe kan dit, ondanks de 1 biljoen dollar die de Westerse landen geïnvesteerd hebben in Afrika? Moeten wij geen vraagtekens plaatsen bij ons ontwikkelingsbeleid?3 Per 1 januari 2011 zal de Nederlandse hulp aan Sub-Sahara Afrika stoppen. Volgens de in februari 2010 afgetreden minister van ontwikkelingssamenwerking, Bert Koenders, is de hulp veel te versnipperd. Wat speelt er allemaal? De discussie over ontwikkelingssamenwerking is niet nieuw, maar is door de economische crisis en de daarmee gepaard gaande oplopende staatstekorten actueler dan ooit te voren. Mondiaal, maar ook in Nederland: de VVD is kritisch ten aanzien van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid, de PVV wil het zelfs helemaal afschaffen. Komt het geld aan bij de mensen die het nodig hebben? Heeft het effect? Is het geld niet in eigen land nodig? Vragen, die door media, burgers en politici worden gesteld. De meningen zijn verdeeld, de discussie is in volle gang – ook binnen het sociaaldemocratische denken. Hoe positioneert de sociaaldemocratie zich in dezen? De Nederlandse sociaaldemocratische partij, de PvdA, heeft met 30 zetels na de parlementsverkiezingen in juni 2010 een nieuw historisch dieptepunt bereikt. De partij leek zich onder de nieuwe lijstrekker Job Cohen enigszins op te richten. Ontwikkelingssamenwerking is echter nauwelijks een thema geweest tijdens de verkiezingscampagne, ondanks de drastische bezuinigingsvoornemens op dit vlak van een aantal partijen ter rechterzijde van het politieke spectrum. Het profiel van de PvdA is op dit vlak enigszins versleten. En dat is zonde, gezien het belang van een overtuigende legitimering van ontwikkelingssamenwerking in tijden van
De Volkskrant, „Een grove wetenschappelijke misser‟, 4 december 2009. Janssen, L (2009),Management of the Dutch development cooperation. 3 Aflevering Tegenlicht, 30 november 2009. 1 2
R.W. Hogervorst
-4-
draconische bezuinigingen, en aangezien het nieuwe leiderschap van Job Cohen een uitgelezen kans is voor de partij om zich te profileren op dit gebied. Waar komt het gebrek aan profiel op het gebied van ontwikkelingssamenwerking vandaan binnen de partij? Om deze vraag te beantwoorden lijkt het zinnig het debat van een historische dimensie te voorzien: welke stromingen ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking vallen in het verleden te onderscheiden binnen het sociaaldemocratische denken? Hoe heeft het denken zich ontwikkeld binnen die stromingen? Welke argumenten keren terug in het hedendaagse debat, en op welke aspecten is de sociaaldemocratie van koers veranderd? Deze vragen zijn een interessante aanvulling op het debat. In de eerste plaats als input voor de algemene discussie, in de tweede plaats als fundament voor de in te nemen sociaaldemocratische standpunten. Onderzoeksvragen Gedurende het onderzoek is er gewerkt met de volgende hoofdvraag: hoe is er binnen de sociaaldemocratie gedacht en gediscussieerd over ontwikkelingssamenwerking in de periode 1960-2009 in het maandblad Socialisme & Democratie? 4 De volgende deelvragen zullen worden behandeld teneinde de hoofdvraag te kunnen beantwoorden: 1. Hoe is de discussie binnen het maandblad Socialisme & Democratie verlopen in de periode 1960-2009? 2. Verandert het sociaaldemocratische denken in de periode 1960-2009? Zo ja hoe? 3. Zijn er stromingen te onderscheiden in de periode 1960-2009 binnen het sociaaldemocratische denken over ontwikkelingssamenwerking, zo ja, welke? Het onderzoek laat zich dan ook het beste omschrijven als: een historische studie naar ontwikkelingen van/stromingen binnen het sociaaldemocratische denken over (aspecten van) ontwikkelingssamenwerkingpolitiek op basis van het maandblad Socialisme & Democratie. Voor de afbakening van de periode 1960-2009 is gekozen omdat de jaren zestig werden uitverkozen tot het „ontwikkelingsdecennium‟. Vanaf dat moment werd er met regelmaat aandacht besteed aan ontwikkelingssamenwerking. Gekozen is voor een onderzoek met vijf decennia Socialisme & Democratie boven bijvoorbeeld één decennium breder bronnenonderzoek, omdat een studie naar vijf decennia Socialisme & Democratie de mogelijkheid geeft de wisselende tijdgeest weer te geven. Bovendien kunnen de decennia onderling met elkaar vergeleken worden en gezocht worden naar constanten door de decennia heen.
4
Uitgave van de Wiardi Beckmanstichting, wetenschappelijkbureau van de PvdA.
R.W. Hogervorst
-5-
De definiëring van de term ontwikkelingssamenwerking zal worden behandeld in het hoofdstuk „theoretisch kader‟. De eerste onderzoeksvraag is ten behoeve van het onderzoek opgedeeld in verschillende tijdvakken. Hetzelfde geldt voor de tweede en derde onderzoeksvraag. In het eerste hoofdstuk wordt de inhoud van Socialisme & Democratie in het tijdvak 1960 tot 1970 behandeld, in het daarop volgende hoofdstuk de jaren zeventig. Hoofdstuk 3 beschrijft de jaren tachtig. Het tijdvak 1990-2000 onder de noemer „de jaren negentig‟ vormt het vierde hoofdstuk. De eerste tien jaar van het derde millennium wordt in hoofdstuk 5 behandeld. Relevantie Zoals reeds gesteld ligt ontwikkelingssamenwerkingpolitiek in Nederland onder vuur en is het profiel van de Nederlandse sociaaldemocratie op dit thema vaag. Daarom is het relevant (indien te onderscheiden) de ontwikkeling van stromingen binnen het sociaaldemocratische denken in kaart te brengen. Het onderzoek moet meer inzicht geven in de standpunten die ingenomen zijn en de daaraan gekoppelde algemene politieke ontwikkeling. Een dergelijk onderzoek is voor zover bekend nog niet uitgevoerd. Dit onderzoek kan bijdragen aan een beter begrip van beslissingen en gebeurtenissen in het verleden, en daarmee als fundament dienen voor een duidelijke profilering in het heden.
R.W. Hogervorst
-6-
Theoretisch kader Ontwikkelingssamenwerking, of samenwerking met ontwikkelingslanden5 laat zich breed definiëren. Als men ontwikkelingssamenwerking letterlijk neemt dan is het doel daarvan om gezamenlijk de ontwikkeling van een land te bevorderen. De term ontwikkelingshulp wordt regelmaat als substituut voor ontwikkelingssamenwerking gebruikt. Ten onrechte, daar de term ontwikkelingssamenwerking breder is. Toch zal er ook in deze scriptie niet aan te ontkomen zijn, gezien het beschrijvende karakter, om beide termen door elkaar te gebruiken. Ontwikkelingssamenwerking kan verlopen via directe hulp (materieel, geld, kennis), maar ook door langdurige samenwerking. Sommigen menen dat (militaire) interventie eveneens te scharen valt onder ontwikkelingssamenwerking. Deze wijze van ontwikkelingssamenwerking valt buiten het bereik van deze scriptie. In het onderzoek zou anders antwoord gegeven moeten worden op de vraag wanneer militaire interventie al dan niet door ontwikkelingsmotieven wordt ingegeven. Naast idealisme liggen politieke en economische motieven doorgaans ten grondslag aan ontwikkelingssamenwerking. Denk hierbij aan het vergroten van invloedssferen (jaren ‟50, Koude Oorlog), het verspreiden van democratie en natuurlijk het penetreren van internationale afzetmarkten. In deze scriptie wordt met ontwikkelingssamenwerking alleen duurzame hulp bedoeld: financiële hulp, hulp in natura en kennisoverdracht. Noodhulp wordt buiten beschouwing gelaten. Militaire aanwezigheid valt alleen onder ontwikkelingssamenwerking indien deze aanwezigheid óf ter bescherming is van ontwikkelingshulp van enige omvang óf deze militairen zelf hulpverlenend zijn. Ontwikkelingssamenwerking moet dus naast politieke, sociale en/of economische motieven hebben. Zoals later zal blijken, komt deze afbakening grofweg overeen met de scheiding die de auteurs van Socialisme & Democratie aanbrengen. Blijft over het specificeren van de term „ontwikkeling‟. Hiervoor gebruik ik een citaat van het WRR Rapport Minder pretentie, meer ambitie: Ontwikkeling wordt bijna altijd gedefinieerd als een bewuste versnelling van modernisering, opgevat als een gesynchroniseerde vierdubbele transitie van de economie, de overheid, het politieke systeem en de samenleving. Modernisering is een aanduiding van wat in het Westen is gerealiseerd vanaf de negentiende eeuw: het tot stand brengen van een goed ontwikkeld en productief economisch systeem dat ingebed is in internationale handelsrelaties, een overheidssysteem dat in staat is om essentiële diensten 5
Zie Van Dale (www.vandale.nl).
R.W. Hogervorst
-7-
op het terrein van onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en veiligheid te (helpen) realiseren, een politiek systeem dat zorgt voor collectieve besluitvormingsprocessen die ertoe leiden dat burgers zich verbonden voelen met de uitkomst en met elkaar, en een samenleving die voldoende open is en ruimte biedt aan de verschillende individuele en collectieve ontplooiingswensen.6 De termen „ontwikkelingsland‟ en „derdewereldland‟ zullen door elkaar gebruikt worden. Een ander voorkomende term in Socialisme & Democratie is die van de Noord-Zuid tegenstelling. In alle gevallen wordt gedoeld op de achtergestelde positie van deze landen, die doorgaans in het Zuiden liggen: Afrika, Latijns-Amerika en voorheen delen van Azië.
6
WWR, Minder pretentie, meer ambitie, p. 61.
R.W. Hogervorst
-8-
De huidige stand van zaken In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste publicaties en de huidige stand van zaken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Om overzicht te krijgen van de huidige stand van zaken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zal de literatuur in brede zin worden besproken, om tenslotte in de latere hoofdstukken, de literatuur te vernauwen tot het sociaaldemocratische denken. Er is veel gepubliceerd over ontwikkelingssamenwerking in algemene zin. In Nederland publiceert
ook
een
lange
reeks
wetenschappers
en
mensen
uit
het
veld
over
ontwikkelingssamenwerking. Hierbij valt Jan Pronk in de sociaaldemocratische context, als eerste op, omdat Pronk veertien jaar minister is geweest van Ontwikkelingssamenwerking en zich daarnaast mengt in het wetenschappelijke debat. Zijn bijnaam in sommige kringen is veelbetekenend „het nationaal geweten‟. Daarnaast hebben wetenschappers als Paul Hoebink, James Petras, Henry Veltmeyer, Geske Dijkstra, Aijt Singh en John Degnbol-Martinussen een belangrijke bijdrage geleverd. Recentelijk staan de critici van ontwikkelingshulp echter in de schijnwerpers, in Nederland Linda Polman met haar boek De Crisiskaravaan, internationaal Dambisa Moyo. In 2009 kwam het boek Dead Aid van Dambisa Moyo uit, dat pleit voor het afbouwen van ontwikkelingshulp. 7 Ontwikkelingssamenwerking in Nederland De belangstelling voor het onderzoeksveld ontwikkelingssamenwerking is relatief nieuw. De eerste ervaring met ontwikkelingssamenwerking van Nederland is niet als donor, maar als begunstigde. Met het bekende Marshallplan8 steunt president Truman in 1947 de wederopbouw van West-Europa. 1949 is het jaar dat Nederland zijn eerste gelden beschikbaar stelt voor wat tegenwoordig ontwikkelingssamenwerking wordt genoemd: 1,5 miljoen gulden. Dit is ook het jaar dat er binnen de PvdA voor het eerst aandacht wordt geschonken aan het thema. Tijdens de Koude Oorlog werd ontwikkelingssamenwerking zowel door de communisten als door het Westen voornamelijk gebruikt als middel om landen aan zich te binden. Doordat het debat dankzij de oprichting van ngo‟s9 publiek werd, kwam het budget van ontwikkelingssamenwerking onder de aandacht, onder andere op het PvdA congres van 1955 waar Geert Ruygers de tegenwoordig nog steeds lopende 1 In het Nederlands vertaald: Moyo, Dambisa (2009), Doodlopende hulp. Waarom ontwikkelingshulp niet werkt, en wat er wel moet gebeuren. Uitgeverij Contact Amsterdam/Antwerpen. 8 Officieel: European Recovery Program. 9 Nongouvermental organisation Zie lijst met afkortingen. 7
R.W. Hogervorst
-9-
% discussie startte. In 1967 zou de Evert Vermeer Stichting10 worden opgericht, met als doel ontwikkelingsamenwerking hoger op de agenda te krijgen.11 Na de Koude Oorlog verdwenen politieke motieven meer naar de achtergrond. Volgens sommigen zijn deze na 9/11 weer wat komen opborrelen: het smeden van allianties tegen het terrorisme is nu het doel, door het stimuleren van de democratie in diverse landen. Ontwikkelingssamenwerking in een breder kader Deze ontwikkelingsgang van ontwikkelingssamenwerking past bij de onderverdeling die Moyo maakt.12 In de jaren ‟60 richt de Westerse hulp zich in Afrika op grote infrastructuurprojecten (voorzetting succes Marshallplan). Daarna waren de pijlen gericht op armoedebestrijding en economische groei. In de jaren ‟80 stond structuuraanpassing en stabilisatie centraal, in de jaren ‟90 was het doel vooral het verbeteren van bestuur en democratie. Sinds 2000 kan je zoals Moyo spreken van „glamour‟ hulpverlening. Er is geen overkoepeld thema, het is ieder voor zichzelf. Er is een wildgroei van allerlei hulporganisaties, alle met een eigen agenda. Conform Moyo zijn de regeringsleiders in Afrika als gevolg van de hulpstromen niet afhankelijk van de belastinginkomsten, met als gevolg dat zij geen neiging hebben te luisteren naar het volk. De prioriteit ligt bij het pleasen van donoren. En dat is een ongezonde verhouding, zo meent Moyo, waarmee meteen verklaard is waarom sommige Afrikaanse leiders al zolang aan de macht zijn. Daarom pleit Moyo voor het drastisch afbouwen van ontwikkelingshulp (noodhulp daargelaten). Als voorbeeld voor haar gelijk noemt zij Zuid-Afrika en Botswana, landen die geen financiële steun meer accepteren, en het relatief goed doen.13 Leidend in Nederland is het rapport Minder pretentie, meer ambitie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. De WRR neemt als uitgangspunt dat het ondoenlijk is om te kijken of hulp daadwerkelijk functioneert, aangezien de ontwikkeling van een land afhankelijk is van verscheidene factoren. Wat wel zeker is, is dat hulp een katalysator kan zijn voor ontwikkeling. Daarom moet ontwikkelingssamenwerking gericht zijn op de zelfredzaamheid van de derdewereldlanden en niet zozeer op armoedebestrijding. De WRR pleit voor het oprichten van een nationale ontwikkelingshulporganisatie, die de hulp moet structureren en coördineren. De WRR erkent dat er in Nederland een gebrek is aan kennis betreffende ontwikkelingshulp. Dit mag echter geen reden zijn om de hulp stop te zetten. Bovendien is het volgens de WRR in het
De Evert Vermeer Stichting is gelieerd aan de PvdA en spant zich in voor meer internationale solidariteit. Evert Vermeer Stichting (2007), Veertig jaar Evert Vermeer Stichting. 12 Aflevering Tegenlicht, 30 november 2009 en Moyo, Dambisa, (2009) Doodlopende hulp, 37. 13 Moyo, Dambisa (2009), Doodlopende hulp, 221. 10 11
R.W. Hogervorst
- 10 -
nationale belang om ontwikkelingshulp te verlenen, gezien de bijkomende economische voordelen.14 Discussies over ontwikkelingssamenwerking Er is in de inleiding al aan gerefereerd: het budget voor ontwikkelingssamenwerking staat in sommige hulpverlenende landen ter discussie, mede als gevolg van de economische crisis. Google maar eens op de frase „hoeveel geld naar ontwikkelingssamenwerking‟ om te zien dat deze discussie in Nederland vele uiteenwaaierende meningen telt, waarbij de sfeer soms grimmig is. Momenteel geeft Nederland 0,8 % van zijn BNI aan ontwikkelingssamenwerking,15 waar de EU lidstaten hebben afgesproken 0,7 % van het BNI uit te geven. Tegenstanders stellen dat Nederland zijn geld beter kan besteden en dat ontwikkelingshulp niet werkt of bij de verkeerde mensen terecht komt. In deze context worden vaak Afrikaanse leiders genoemd die het geld voor hun
eigen
zwembad
gebruiken.
Moyo
is
een
pleitbezorger
van
deze
theorie:
ontwikkelingssamenwerking werkt corruptie in de hand en het smoort de ontwikkeling van het land en de inwoners. Daarbij wordt de efficiëntie van de ngo‟s aangevallen: teveel geld gaat naar de hulpverleners zelf en niet naar de derde wereld. Waar Afrika geldt als voorbeeld voor de tegenstanders van ontwikkelingssamenwerking, wordt
Azië
en
in
mindere
mate
Europa
als
voorbeeld
aangedragen
dat
ontwikkelingssamenwerking wel degelijk effect heeft. Naast deze continue discussie over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking zijn sommige liberalen van mening dat ontwikkelingssamenwerking op zichzelf niet juist is. Zij menen dat de vrije markt niet verstoord moet worden, en dat landen zelf via diverse stadia van ontwikkeling en deelname aan de wereldhandel een hogere mate van welvaart kunnen bereiken.16 Alleen in geval nood, zoals oorlogen en natuurrampen, zou incidenteel hulp moeten worden geboden. Tenslotte zijn er nog mensen die stellen dat het Westen door middel van ontwikkelingssamenwerking bewust en soms ook onbewust Westerse waarden opdringt. Zo stellen zij bijvoorbeeld de assumptie ter discussie dat mensen in andere landen gelukkig worden van onze ontwikkelingssamenwerking. Stijging van de welvaart betekent niet automatisch een stijging van het welzijnsniveau. Zij verwijzen naar onderzoeken waaruit blijkt dat mensen in bijvoorbeeld Costa Rica het gelukkigste zijn, terwijl zij daar qua welvaart achterlopen.17 Ook binnen het ontwikkelingssamenwerkingbeleid is er een WWR, Minder pretentie, meer ambitie, p. 11-15. Zie http://stats.oecd.org/Index.aspx?DatasetCode=TABLE1 (Geraadpleegd op 11 mei 2010). BNI= Bruto Nationaal Inkomen. Voor definiëring zie www.cbs.nl . 16 Voor een verdere uitwerking van deze gedachte zie het boek States versus Markets op de lijst met secundaire bronnen. 17 Zie website: http://www.happyplanetindex.org/ 14 15
R.W. Hogervorst
- 11 -
aantal twistpunten: politiek motief (invloed) versus ethisch motief (uit principe), bilaterale hulp versus multilaterale hulp, hulp in natura (directe) versus financiële hulp (indirecte), en overheid als coördinator van de hulp (via belastingafdrachten) versus ngo‟s (giften).18 Een maatgevend boek op wetenschappelijk niveau is Catalysing development, a debat on aid. In dit boek discussiëren diverse wetenschappers over de vraag of en in hoeverre ontwikkelingshulp als katalysator voor de groei van een derdewereldland kan dienen. Dit doen zij als reactie op het in 2001 gepubliceerde artikel Aid as a Catalyst: A Rejoinder van Jan Pronk in het tijdschrift Development and Change. Dit artikel dient als basis voor de redacteuren om verschillende hoofdpunten uit het ontwikkelingsdebat te bespreken. In zijn artikel bepleit Pronk dat de huidige trend om hulp als beloning te gebruiken niet de juiste is. Hulp moet juist als katalysator dienen om de ontwikkeling van derdewereldlanden op gang te helpen.19 In reactie hierop beweren James Petras en Henry Veltmeyer dat als ontwikkelingshulp ergens de katalysator van is, het economische regressie is.20 Zij geven voorbeelden uit LatijnsAmerika om hun standpunten te onderbouwen: corruptie en vergroting van de sociale ongelijkheid. Pronk erkent dat dit geldt voor het grootste deel van de hulp, maar vindt het te ver gaan om het te generaliseren tot alle ontwikkelingshulp. Pronk stelt dat het gaat om de intentie van de hulp. Volgens Pronk is het een leerproces. Hij wijst op de nieuwe vormen van ontwikkelingshulp, zoals het microkrediet en leningen ten behoeve van de civil society. Opmerkelijk genoeg zijn Petras en Veltmeyer, ondanks hun mening dat ontwikkelingshulp eerder economische regressie in de hand werkt dan progressie, niet voor het afschaffen van ontwikkelingshulp: rendabele ontwikkelingshulp is wel degelijk mogelijk – men moet de juiste voorwaarden stellen en goed kijken naar de context. Pronk verwerpt dit op zijn beurt: good governance zou geen voorwaarde moeten zijn voor het geven van hulp. Dit omdat hulp juist kan bijdragen aan beter bestuur.21 Pronk schrijft dat er geen twijfel over kan bestaan dat hulp ontwikkeling kan verhinderen, maar dit is niet inherent aan de hulp.22 Negatieve effecten zijn het gevolg van slecht beleid van zowel de ontvanger van de hulp als de donor. Donoren stellen doelen die niet overeenkomstig zijn met de belangen van de ontwikkelingslanden. Pronk claimt dat er nog geen aanwijzingen zijn dat hierin de afgelopen jaren verandering in is gekomen. Ook ontvangers van ontwikkelingshulp besteden de gelden aan andere zaken dan structurele ontwikkeling. Pronk meent dat Twistpunten hoofdzakelijk afgeleid de publicatie: Voor de ontwikkeling van de Derde Wereld, Politici en ambtenaren over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, 1949-1989 van L.J. van Damme en M.G.M. Smits (red.) – 2009. 19 Jan Pronk, Aid as a catalyst (2001), 32(4): 627. 20 Zie ook: Petras, James en Veltmeyer, Henry (2002). Age of Reverse Aid: Neo-liberalism as Catalyst of Regression. Development and Change 33(2): 281-293. 21 Degnbol-Martinussen, John, Geske Dijkstra, A. & Edgren, Gus (2004). Catalysing development, a debat on aid, 198. 22 Ibidem, 195. 18
R.W. Hogervorst
- 12 -
ontwikkelingshulp wordt gebruikt ten gunste van de heersende elite, in plaats van dat het hele volk meeprofiteert. Daarom moeten ontwikkelingshulp niet zien als een relatie tussen donor en ontvanger, maar moeten we de kritische vraag stellen: van wie komt de hulp, voor wie is de hulp en met welk doel? De donor moet vertrouwen hebben in de ontwikkeling van goed bestuur en structurele vooruitgang van een ontwikkelingsland. Indien deze basis van vertrouwen ontbreekt, dan kan men beter geen hulp geven.23 Hulp moet dan ook zeker niet dienen als een soort beloning. Maar, het wachten tot landen goed bestuur hebben, er democratie heerst en de armoede is gedaald, is utopisch. Pronk claimt dat het hanteren van een dergelijke voorwaarde van good governance voor de verlening van hulp ervoor zorgt dat deze landen met gebrek aan goed bestuur zich nooit ontwikkelen – de eerste aanzet moet hulp zijn.24 Kortom, het is niet aan de donoren om te bepalen wat goed en slecht is: wat goed beleid is in het ene land, werkt niet in een ander land. De volgende vraag die in Catalysing development, a debat on aid geopperd wordt is de vraag of ontwikkelingshulp überhaupt ongelijkheid kan bestrijden, aangezien het juist een product is van ongelijkheid. De vraag is volgens Pronk dan niet hoe wij de systemen in ontwikkelingslanden kunnen aanpassen, maar de vraag hoe wij het internationale systeem kunnen aanpassen. Opnieuw benadrukt Pronk dat de allerarmsten niet in de steek gelaten kunnen worden, en er dus niet gewacht kan worden op een „oplossing‟ voor de wereldwijde ongelijkheid.25 Hulp zou dan ook hand in hand moeten gaan met het streven een ommekeer te bewerkstellingen in internationale relaties. Dit ten einde een kentering te brengen in de toenemende armoede van de ontwikkelingslanden.26 Wat de te stellen voorwaarden aan ontwikkelingshulp betreft lopen de meningen uiteen. Ajit Singh verwerpt elke conditie anders dan die van terugbetaling. Pronk pleit voor condities toegespitst op hervormingen en bestuur met als doel structurele ontwikkeling en armoedereductie af te dwingen.27 Zoals eerder gesteld verwerpt Pronk het selecteren van ontwikkelingslanden op basis van goed bestuur of enige andere vorm van selectiviteit. De situatie is zelfs gecompliceerder geworden, nu het element van internationale veiligheid is toegevoegd.28 Geske Dijkstra stelt dat gerichte hulp op geselecteerde landen beter is dan rigide condities toe te passen op alle landen.29 Volgens Pronk is er behalve het legitimiteitargument geen reden op basis van effectiviteit
Ibidem, 198 Ibidem, 198-199 25Ibidem, 201-202 26Ibidem, 203. 27 Ibidem, 203. 28 Ibidem, 205. 29 Ibidem, 90. 23 24
R.W. Hogervorst
- 13 -
bepaalde landen te selecteren, in plaats van condities te stellen aan de ontwikkelingshulp.30 De legitimiteit vloeit voort uit het gegeven dat geselecteerde landen een bepaalde graad van democratie hebben en bijvoorbeeld het Westen gunstig gestemd zijn: zij „verdienen hulp‟. Het probleem is volgens Pronk dat in het geval deze receptuur wordt gevolgd, landen zich overeenkomstig het selectiviteitcriterium eerst moeten ontwikkelen, alvorens zij in aanmerking komen voor hulp.31 Pronk concludeert dat er drie zaken moeten gebeuren. Ten eerste moeten er lessen worden getrokken uit het verleden, ten tweede moeten nieuwe bronnen van hulp worden aangeboord en ten derde moet het internationaal bestuur verbeterd worden, om de positieve effecten van ontwikkelingshulp niet te laten ondermijnen door slecht bestuur.32 Singh is het met Pronk eens maar werpt tegen dat Pronk het probleem alleen bekijkt vanuit de hulpverlenende landen.33 Een verwijt dat het Westen steeds vaker wordt gemaakt, onder andere door Moyo. Hiermee staakt de invloed van Pronk op de discussie niet. Op nationaal niveau roert Pronk zich door middel van de boeken Willens en wetens. Gedachten over globalisering en politiek (2005) en Het pantser afleggen. Ideeën voor een open politiek (2008). In het eerste boek uit Pronk zijn frustraties: het verschil tussen rijk en arm is de afgelopen jaren alleen maar groter geworden en de noodzaak om hier iets aan te doen ontbreekt, ook bij sommige sociaaldemocraten34. Het enige wat er volgens Pronk momenteel gebeurt is symptoombestrijding, er wordt niet gezocht naar een structurele oplossing. Pronk stelt dat de armoede geen economisch maar een politiek probleem is en is teleurgesteld in de hedendaagse politiek en de westerse beschaving: de wil om het probleem op te lossen ontbreekt volgens Pronk simpelweg. Het tweede boek, Het pantser afleggen. Ideeën voor een open politiek is een verzameling van essays. Pronk bevestigt het beeld dat Moyo schetst: de situatie wordt voor de mensen in Afrika steeds slechter.35 Op het verwijt dat ontwikkelingshulp niet werkt reageert Pronk door te stellen dat het vele levens heeft gered: de politiek schiet tekort doordat de westerse belangen overheersen.36 Pronk is pessimistisch over de toekomst: de internationale rechtsorde is verzwakt.37 De conflicten krijgen hierdoor de overhand.38 De PvdA wordt door Pronk niet gespaard: de partij zou te veel naar het midden trekken waardoor haar aandacht voor het Ibidem, 207. Ibidem. 32 Ibidem, 208. 33 Singh, Aijt (2002). Aid, Conditionality and Development. Development and Change 33(2): 295-305. 34 Wouter Bos wordt door Pronk bij name genoemd. 35 Jan Pronk aan tafel bij Pauw & Witteman, 25 november 2008 en Pronk, Jan (2008), Het pantser afleggen. Ideeën voor een open politiek, 14. 36 Ibidem. 37 Pronk, Jan (2008), Het pantser afleggen. Ideeën voor een open politiek, 19. 38 Jan Pronk aan tafel bij Pauw & Witteman, 25 november 2008. 30 31
R.W. Hogervorst
- 14 -
ontwikkelingsvraagstuk zou verslappen. Pronk geeft het echter niet op: „Hoe pessimistischer je bent over het verloop en de uitkomsten van een bepaald proces, hoe harder je moet werken om dat te voorkomen of uit te stellen‟.39 Pronk pleit voor hervormingen: meer internationale solidariteit, een effectievere internationale rechtsorde en meer nadruk op de gemeenschappelijke belangen.40 Samenvattend is er ruimschoots literatuur over ontwikkelingssamenwerkingpolitiek beschikbaar. De literatuur is vooral afkomstig uit het laatste decennium van de vorige eeuw en lijkt dit jaar af te stevenen op een tweede piek. De discussie wordt internationaal gevoerd, waarbij sommigen meer geneigd zijn het nut van ontwikkelingssamenwerking ter discussie te stellen, waar anderen zich richten op de vraag hoe deze gelden zo goed mogelijk besteed kunnen worden. Sommigen
neigen
meer
naar
marktwerking
en
particuliere
initiatieven,
en
stellen
overheidsgeïnitieerde ontwikkelingsgelden ter discussie. Op nationaal niveau zijn de meningen uiteenlopend, waarbij het ontwikkelingssamenwerkingbeleid op steeds meer scepsis lijkt te stuiten. De sociaaldemocratie lijkt momenteel enigszins zoekende. Voorgaande conclusies zijn precair, daar het debat momenteel volop gaande is een nieuwe inzichten zich voortdurend aandienen. Een blik in het verleden laat echter zien dat de zoektocht van de sociaaldemocratie al jaren geleden begonnen is. De vraag op welke wijze één van de belangrijkste kernwaarden van de sociaaldemocratie, solidariteit, in internationaal verband moet worden ingevuld is daar een goed voorbeeld van. De meningen daarover verschilden, en verschillen. Na een overzicht gegeven te hebben van de internationale en de nationale discussies die gaande zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is het tijd om in dit verleden te duiken. Allereerst zal in het hierop volgende hoofdstuk de jaren zestig belicht worden, de jaren dat ontwikkelingssamenwerking steeds nadrukkelijker op de agenda kwam te staan.
39 40
Pronk, Jan (2008), Het pantser afleggen. Ideeën voor een open politiek, 20. Ibidem, 16.
R.W. Hogervorst
- 15 -
Hoofdstuk 1: De jaren zestig Voordat de jaren zestig aan bod komen eerst een kleine terugblik op de daaraan voorafgaande naoorlogse geschiedenis. De voormalige kolonie Indonesië was, net zoals vele andere Europese koloniën, in 1949 onafhankelijk geworden. Europa was vooral met zichzelf bezig, en deed met veel moeite afstand van zijn koloniën. Ook Nederland had in eerste instantie veel moeite met het verlies van zijn koloniën, maar de gevreesde schade in materiële zin bleek mee te vallen. De wederopbouw van Europa ging sneller dan verwacht en de welvaart in Nederland nam sterk toe. Met de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) eind jaren vijftig werd een begin gemaakt met een Europese samenwerking die later verder geïntensiveerd zou worden. Een nieuw Europa was geboren.41 Doordat binnenlandse behoeftes steeds beter konden worden ingevuld werd de blik van het wederopgebouwde Europa steeds meer gericht op de onderontwikkelde landen. De jaren ‟60 werden dan ook uitgeroepen tot het eerste VNOntwikkelingsdecennium.42 In de jaren ‟60 blijft de regeringsverantwoordelijkheid van de PvdA beperkt. De PvdA regeerde sinds het kabinet De Quay (1959) niet meer en de positieve economische ontwikkelingen zorgden ervoor dat er onder de kiezers weinig belangstelling was voor een typisch PvdA standpunt zoals de uitbreiding van collectieve voorzieningen.43 Desondanks nam de PvdA in 1965 kort deel aan het kabinet Cals. In dit kabinet was voor het eerst plaats voor een minister zonder portefeuille van ontwikkelingssamenwerking, Theo Bot van de KVP.44 De befaamde nacht van Schmelzer in 1967 had nieuwe verkiezingen tot gevolg. De PvdA verloor en kwam uit op 37 zetels. De KVP ging vervolgens regeren met de VVD (kabinet De Jong). Naast de parlementaire wisselingen van de wacht roerden jongeren zich steeds meer tegen de gevestigde orde. Tekenend hiervoor was de Maagdenhuisbezetting in 1969 en de oprichting en provocaties tegen autoriteiten halverwege de jaren ‟60 van de Provobeweging. Door de aandacht voor ontwikkelingslanden in de media en de voortrekkersrol hierin van beroemde artiesten werden de Nederlandse burgers steeds meer bekend met de problematiek in de zogenaamde derdewereldlanden.45 Een belangrijke ontwikkeling voor de sociaaldemocratie was in 1967 de oprichting van de Evert Vermeer Stichting. Deze stichting heeft zich ten doel gesteld ontwikkelingslanden te
Tony Judt, Postwar. A History of Europe since 1945, 237. P.A.M. Malcontent en J.A. Nekkers (1999). De geschiedenis van vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking 1949-1999, 17. 43 J. Bosmans (1999), Staatkundige vormgeving in Nederland II. De tijd na 1940, 73. 44 Ibidem, 77. 45 WWR, Minder pretentie, meer ambitie, p. 54. 41 42
R.W. Hogervorst
- 16 -
steunen in hun ontwikkeling. In het maandblad Socialisme & Democratie ging de discussie in eerste instantie vooral over de naweeën van de koloniale tijd. Koloniën & associaties Een voorbeeld van hoe koloniale kwesties meespeelden begin jaren ‟60 was Nieuw Guinea. In Socialisme & Democratie werd er flinke kritiek op het kabinet De Quay geuit. In 1961 werd het initiatief van de PvdA om Nieuw Guinea te verlaten door andere partijen niet gesteund.46 Later, in september 1962 werd een plan aanvaard waarbij Nieuw Guinea onder auspiciën kwam te staan van de Verenigde Naties, die het land weer overdroegen aan Indonesië, waarna de Papoea‟s mochten beslissen over hun toekomst.47 Ook in de internationale context werd er binnen de partij gediscussieerd over dekolonisatie en de gevolgen hiervan. Het beginselprogram van 1960 verwierp de koloniale gedachte „en bestrijdt met kracht ook de overblijfselen daarvan‟.48 In Socialisme & Democratie lag de nadruk vooral bij de vraag hoe sterk de relatie tussen de voormalige kolonie en kolonisator kon zijn, zonder dat er sprake was van neokolonisatie. Zo meende voormalig hoogleraar Gerard Jaquet dat het verbreken van de koloniale banden niet noodzakelijkerwijs hoefde te leidden tot het verbreken van de relatie – er waren mogelijkheden om op diverse gebieden relaties te laten voortbestaan.49 Volgens anderen waren sommige postkoloniale relaties nog te innig: zij spraken in dit verband denigrerend over „overzeese provincies‟.50 H.C. Posthumus Meijjes was het hiermee oneens; hij concludeerde dat het voorzetten van neo-kolonialistische verhoudingen juist ertoe leidde dat de banden met het moederland werden verruimd, bijvoorbeeld in een associatie.51 Posthumus Meijjes was een groot voorstander van associaties omdat die constructie meer dan andere gelijkwaardig partnerschap betekende waarin de communicatie beter verliep.52 Naar aanleiding van dit artikel van Posthumus Meijers brak er in 1969 een discussie los in Socialisme & Democratie over associaties. Zo overheerste bij oud-Tweede Kamerlid Arie van der Hek de kritiek op de associatie. Volgens Van der Hek waren niet alle associaties op vrijwillige basis gesloten, maar op basis van het koloniale verleden. Associaties deden afbreuk aan de politieke, sociale, economische en culturele integriteit van een land. Associaties moesten volgens J. de Kadt in: Socialisme & Democratie: Falende oppositie? Jaargang 1961, 761. J. Bosmans (1999), Staatkundige vormgeving in Nederland II. De tijd na 1940, 70. 48 Beginselprogram van de Partij van de Arbeid in: Socialisme & Democratie. Jaargang 1960, 266. 49 Gerard Jaquet in: Socialisme & Democratie: Het Frans-Afrikaanse Gemenebest. Jaargang 1960, 350. 50 D.G. Jongmans, in: Socialisme & Democratie: Angola, een ‘negerparadijs’ op aarde. Jaargang 1961, 425. 51 Een associatie is een verbintenis tussen twee of meer landen, in de jaren zestig vaak bestaande uit een ontwikkeld land en een ontwikkelingsland. 52 H.C. Posthumus Meijjes, in: Socialisme & Democratie. De vernieuwing van de conventie van Yaounde. Jaargang 1969, 189. 46 47
R.W. Hogervorst
- 17 -
Van der Hek dan ook alleen op basis van de richtlijnen van het GATT worden ingericht en vooral niet op basis van een koloniaal verleden.53 Voormalig PvdA-fractievoorzitter Marinus van der Goes Naters reageerde in Socialisme & Democratie weer op Van der Hek. Volgens Van der Goes Naters deed Van der Hek ten onrechte voorkomen alsof associaties tegen de zin van ontwikkelingslanden werden afgesloten. Van der Goes Naters verwoordde het zo: Daarom zijn sommigen tegen alle bijstand op dit gebied. Dat is dan geen E.E.G.probleem meer, maar een algemeen hulpverleningsprobleem. Men kan, de bezwaren van economische onevenwichtigheid erkennende, de positie van de ontvangende landen athans op institutioneel gebied zo sterk mogelijk maken. Dat doet „Jaoundé‟ [een associatie].54 De invloed van de Koude Oorlog Op de achtergrond speelde de Koude Oorlog een belangrijke rol in de motivatie van sommige sociaaldemocraten om ontwikkelingslanden te willen steunen. Zo waarschuwde Gerard Jaquet dat als Afrika „aan zijn lot overgelaten of onvoldoende geholpen wordt‟ het onvermijdelijk zal zijn dat Afrikaanse landen „de onmisbare hulp ergens anders gaan zoeken en dan gevaar lopen in het andere kamp te verdwalen‟.55 Ook anderen wezen op dit gevaar: Afrikaanse landen oriënteerden zich in eerste plaats op de Westerse wereld, als logisch gevolg van de vertrouwdheid voortvloeiende uit het koloniale verleden.56 Het moest volgens Jaquet voorkomen worden dat deze landen hun heil gingen zoeken bij het communistische blok. Tegen Jaquet‟s idee dat Afrikaanse landen moesten kiezen tussen het communisme en het Westen werd geageerd. Waarom zou Afrika moeten kiezen tussen twee alternatieven?57 In 1968 schreef Cohen dat het verminderen van de intensiteit van het Oost-West conflict niet bevorderlijk zou zijn voor de ontwikkelingslanden omdat de positie van ontwikkelingslanden daarmee juist verzwakt zou worden. Daarom moest er volgens Cohen een internationaal stelsel van rechten komen:58 „Het ontbreken van een met in de nationale staten bestaande vergelijkbare rechtsorde op internationaal niveau maakt de inkomensoverdracht tot een zo‟n moeilijke zaak‟.59
A. van der Hek, in: Socialisme & Democratie. De beëindiging van de conventie van Yaounde. Jaargang 1969, 341-346. M. van der Goes Naters, in: Socialisme & Democratie: De pen op papier: Voortzetting van Jaoundé. Jaargang 1969, 491. 55 Gerard Jaquet in: Socialisme & Democratie: Het Frans-Afrikaanse Gemenebest. Jaargang 1960, 350. 56 J.J. van der Lee, in: Socialisme & Democratie: De EEG en Afrika. Jaargang 1960, 355. 57 K.L. Roskam, in: Socialisme & Democratie: Afrika op de wip? Jaargang 1961, 74. 58 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: De wereldhandelsconferentie Jaargang 1968, 161. 59 Ibidem, 169. 53 54
R.W. Hogervorst
- 18 -
1 % norm Een belangrijk onderwerp in sociaaldemocratische kringen was het structurele budget voor ontwikkelingssamenwerking. In de jaren voor 1960 werd er onder anderen door de latere Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen een oproep gedaan om 1 procent van het nationaal inkomen beschikbaar te stellen voor ontwikkelingshulp. Deze oproep werd in 1960 ondersteund door de medeoprichter van de PvdA, Willem Banning: Speciaal in het economische vlak komt steeds meer de hele aarde in het vizier; de ontwikkeling van de onderontwikkelde volken zal steeds hoger eisen stellen, ook aan onze westerse economie. Tinbergen heeft m.i. terecht gezond genoemd de gedachte, dat 1 pct. van het nationale inkomen der ontwikkelde landen beschikbaar moet worden gesteld voor de onderontwikkelde.60 Binnen de sociaaldemocratie leek een meerderheid deze 1 % norm als minimum te steunen. Zo was ook Tweede Kamerlid Geert Ruygers voor verhoging van het ontwikkelingsbudget naar minimaal 1 procent: „Alle gepraat over hulp blijft tot nu toe steken in de aalmoes en heeft niets te maken met wat de middeleeuwse theologie noemde de deugd van de magnificentia noch een offer‟.61 Anderen vonden 1 procent eigenlijk te laag.62 Bijval kregen zij van een ambtenaar bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, later Tweede Kamerlid, Hein Roethof: De Partij van de Arbeid [zou] het initiatief moeten nemen om de internationale socialistische beweging aan te moedigen […] om ieder jaar één percent méér van de voor defensie
bestempelde
gelden
als
extra‟s
voor
het
oplossen
van
de
ontwikkelingsproblematiek te gaan bestemmen […]‟ 63 Gesteund door zijn partij diende Ruygers in 1962 een motie in met de strekking dat 1 % van het nationaal inkomen moet worden gereserveerd voor ontwikkelingssamenwerking. Tegen het advies van het kabinet in werd deze motie aangenomen.64 Sindsdien is de naam Ruygers onlosmakelijk verbonden met de 1 % norm. Voor Arie van der Hek was het niet genoeg: hij deed
Willem Banning in: Socialisme & Democratie: Het beginselprogram 1959. Jaargang 1960, 209-210. Geert Ruygers, in: Socialisme & Democratie: Over de inhoud van een progressieve politiek in de tweede helft der 20 ste eeuw. Jaargang 1968, 211. 62 H. Linneman, in: Socialisme & Democratie: De V.N. en de ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1970, 209-211. 63 H.J. Roethof, in: Socialisme & Democratie: Ontwikkelingsfilosofie broodnodig. Jaargang 1968, 302. 64 P.A.M. Malcontent en J.A. Nekkers (1999). De geschiedenis van vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking 1949-1999, 20-21. 60 61
R.W. Hogervorst
- 19 -
er zelfs nog een schepje bovenop en pleitte voor een verhoging naar 2 procent van het bruto nationaal product.65 Internationale solidariteit Het thema internationale solidariteit kwam regelmatig terug in de jaren zestig. Niet vreemd, als men bedenkt dat solidariteit één van de kernwaarden van de PvdA was en is. Vermeldenswaardig is dat de socialisten in Europa de eerste waren die het initiatief namen tot supranationale fracties, juist om internationale solidariteit te bewerkstellingen.66 Willem Banning refereerde aan Marx toen hij stelde dat er een „intercontinentale klassenstrijd‟ dreigde.67 Daarom moet de „nationale socialistische politiek niet alleen internationaal beïnvloed worden, maar uit eigen aandrang internationaal gericht […] zijn‟.68 In het beginselprogram van de PvdA van 1960, dat is gepubliceerd in Socialisme & Democratie, wees de PvdA op het belang van een „planmatige ordening van produktie en verdeling, nationaal en internationaal‟.69 Dit ter realisatie van de sociale rechtvaardigheid, waarbij het Westerse socialisme zijn bijdrage moest leveren. Voor andere auteurs was internationale solidariteit van minder belang, zij wezen op het eigenbelang van Nederland bij het geven van ontwikkelingshulp.70 Ontwikkelingshulp zou gunstig zijn voor de vaderlandse handel, industrie en werkgelegenheid. Ruygers was een fel pleitbezorger van internationale solidariteit. Zo vergeleek hij het ontwikkelingsvraagstuk met het werkloosheidsvraagstuk in de jaren ‟30 om solidariteit te duiden.71 In het artikel „Grondslagen van ons socialisme‟ (1963) werd artikel 50 uit het beginselprogram van de PvdA nog eens aangehaald als het „niet het minst belangrijkste artikel‟: De grote verschillen in welvaartspeil tussen het Westen en de economische onderontwikkelde gebieden zijn fundamenteel in strijd met de gedachte der internationale solidariteit en politiek onaanvaardbaar. Ons land dient alle mogelijke bijstand te verlenen om het produktiepeil en daarmede het levenspeil in deze gebieden te helpen opvoeren.72
A. van der Hek, in: Socialisme & Democratie: De Partij van de Arbeid en de ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1970, 221. B. Cohen, in: Het tiende jaarboek voor het democratisch socialisme. Internationalisme en socialistische buitenlandse politiek (1989), p. 51. 67 Willem Banning in: Socialisme & Democratie: Het beginselprogram 1959. Jaargang 1960, 209. 68 Ibidem. 69 Beginselprogram van de Partij van de Arbeid in: Socialisme & Democratie. Jaargang 1960, 262. 70 J.J. van der Lee, in: Socialisme & Democratie: De EEG en Afrika. Jaargang 1960, 355. 71 Geert Ruygers, in: Socialisme & Democratie. Plan van de Arbeid, Partij van de Arbeid. Jaargang 1961, 26. 72 Grondslagen van ons socialisme, in: Socialisme & Democratie. Jaargang 1963, 868. 65 66
R.W. Hogervorst
- 20 -
In 1965 werd wederom gerefereerd aan internationale solidariteit in Socialisme & Democratie: „Wat wij voor ons zelf vragen, vrijheid, gelijkheid en gerechtigheid, laten we het ook aan anderen willen geven‟.73 Dat gebeurde volgens sommigen te weinig: „[…] we moeten meer willen. Er moet een duidelijk geconcentreerde politieke wil komen in het Nederlandse volk om dit te doen. En die wil is er eigenlijk niet‟.74 Deze analyse werd ondersteund in een boekbespreking in Socialisme & Democratie (1967). Ruygers gaf hierin af op de „Telegraaf-aanhang, die het te druk heeft met zich zelf om aan anderen te kunnen denken‟.75 Ook voormalig lid van het Europees parlement en ontwikkelingssamenwerkingexpert Bob Cohen toonde veel betrokkenheid: hij vond dat de toename van de welvaart in ontwikkelde landen alleen toe te juichen is als er „tegelijkertijd mogelijkheden worden gecreëerd om de ontwikkeling van armere landen te stimuleren‟.76 In overeenstemming met Ruygers was het vraagstuk van de ontwikkelingslanden het sociale vraagstuk in wereldverband, dus het internationale thema voor sociaaldemocraten.77 Ook Ruygers was van mening dat de wil ontbrak bij de rijkere landen om het probleem van ontwikkelingslanden aan te pakken. Wijze van ontwikkelingssamenwerking De discussie over de methodiek van ontwikkelingssamenwerking werd reeds in de jaren zestig breed gevoerd. Jaquet was er bijvoorbeeld voorstander van om Europese en Afrikaanse landen gezamenlijk de gelden voor ontwikkelingssamenwerking te laten beheren, dus door een hervorming van de hulpverlening op basis van gelijkwaardigheid.
78
Datzelfde pleiten voor
gelijkwaardigheid zagen we terug bij Ruygers: hij stelde dat de economische ontwikkeling van Afrika op basis van een gemeenschappelijke aanpak „op basis van een “equal partnership” het beste vorm kan krijgen‟.79 Ruygers was ook tegen het stellen van politieke voorwaarden aan de ontwikkelingshulp, en pleitte voor meer economische activiteiten via de Wereldbank.80 Hij kreeg een jaar later, in 1963, bijval van Piet Lieftinck. Niet verrassend, aangezien Lieftinck toen werkzaam was bij de Wereldbank. Volgens Lieftinck was het voordeel van de Wereldbank dat er een minimale last op
H.M. de Lange, in: Socialisme & Democratie: Naar gelijke gerechtigheid in de samenleving. Jaargang 1965, 393. Ibidem, 404. 75 G.J.N.M. Ruygers, in: Socialisme & Democratie: Boekbesprekingen. Jaargang 1966, 911. 76 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: De wereldhandelsconferentie – of Geneva Revisited. Jaargang 1966, 346. 77 Geert Ruygers, in: Socialisme & Democratie: Over de inhoud van een progressieve politiek in de tweede helft der 20 ste eeuw. Jaargang 1968, 211. 78 Gerard Jaquet, in: Socialisme & Democratie: Het Frans-Afrikaanse Gemenebest. Jaargang 1960, 351. 79 Geert Ruygers, in: Socialisme & Democratie: Europa en Afrika. Jaargang 1960, 356. 80 Ibidem, 359. 73 74
R.W. Hogervorst
- 21 -
de betalingsbalans van het ontwikkelingsland werd legt. Lieftinck was van mening dat de economische hulpverlening voortaan gecoördineerd diende te worden door de Wereldbank. Ook Tinbergen was voorstander van internationale planning van ontwikkelingshulp, eventueel in het kader van verdere Europese integratie.81 Anderen waren voorstander van Europese samenwerking om zo de handelstarieven voor niet EEG-landen te verlagen ten einde de handelsbeperkingen te verminderen.82 In 1963 bepleitten diversen auteurs in de „Grondslagen van het socialisme‟ voor „een doelbewust internationaal programma […] van gezamenlijke socialistische partijen […]‟.83 Volgens de auteurs gebeurde er niet genoeg: niet alleen woorden maar ook daden werden gevraagd. Een heikel punt in het ontwikkelingsvraagstuk vormen sinds jaar en dag de handelsvoorwaarden.
Exemplarisch
hiervoor
was
Cohens
vooruitblik
op
de
wereldhandelsconferentie van Geneve, waarin de ontwikkelingslanden voornemens waren de „terms of trade‟ te verbeteren. Cohen claimde dat het afschaffen van tarieven en kwalitatieve restricties alleen niet voldoende was – hij stuurde aan op een zo „breed mogelijke benadering van de ontwikkelingspolitiek‟.84 In 1966 blikte Cohen in Socialisme & Democratie vervolgens terug op de wereldhandelsconferentie in Geneve. Hij was van mening dat er niet zomaar geld moest worden overgemaakt naar ontwikkelingslanden zonder controle te houden op de vraag waaraan het geld zou worden uitgegeven. Handelspolitiek als instrument voor buitenlandse politiek kwam volgens Cohen in een aantal gevallen ten gunste van de ontwikkelingslanden. Financiële hulpverlening was dan ook niet verwerpelijk, omdat enkel humanitaire hulp niet voldoende was.85 Niet iedereen was het hier mee eens. Zo schreef een auteur dat de binding van financiële hulp zou moeten worden afgeschaft.86 In 1968 deed Cohen wederom verslag van een wereldhandelsconferentie, dit keer in New Delhi. Teleurgesteld concludeerde hij dat er behalve een graanakkoord geen vooruitgang was geboekt. Bilateraal versus multilateraal Naast het vraagstuk rondom handelsvoorwaarden was in de jaren zestig de tegenstelling bilaterale versus multilaterale hulp onderwerp van discussie. Ingegeven door de vrees van neokoloniale invloeden en het gevaar dat economische belangen zouden prevaleren boven het Jan Tinbergen, in: Socialisme & Democratie: De ontwikkeling van nationale naar internationale planning. Jaargang 1961, 35. François de Gouter, in: Socialisme & Democratie:EEG en Afrika. Jaargang 1963, 367. 83 Grondslagen van ons socialisme, in: Socialisme & Democratie. Jaargang 1963, 869. 84 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: De wereldhandelsconferentie. Jaargang 1964, 101. 85 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: De wereldhandelsconferentie – of Geneva Revisited. Jaargang 1966, 337-357. 86 H. Linneman, in: Socialisme & Democratie: De V.N. en de ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1970, 209-212. 81 82
R.W. Hogervorst
- 22 -
ontwikkelingsdoel lag in de jaren vijftig de Nederlandse voorkeur vooral bij multilaterale hulp. Gedurende de jaren zestig, zeventig en tachtig zou het aandeel bilaterale hulp echter snel toenemen.87 De discussie kwam op gang toen werkgevers in een nota wezen op het gegeven dat hun concurrentiepositie verslechterde, als gevolg van de toename van de bilaterale hulp van andere landen.88 Als wereldbankier had Lieftinck logischerwijze een voorkeur voor multilaterale hulp, boven bilaterale hulp: […] als men het belang van de minder ontwikkelde landen primair stelt –en dat doe ik hier bewust- dan is er m.i. nauwelijks twijfel mogelijk dat deze landen met multilaterale hulp van het I.D.A.-type [I.DA. is onderdeel van de Wereldbank] of met schenkingen – maar dan het liefst in programmatisch gecoördineerd verband– het best geholpen worden.89 Lieftinck stelde dat de leningscapaciteit van de Wereldbank te laag was. Dit kwam volgens hem doordat andere Westerse landen de voorkeur gaven aan bilaterale hulp, om zo eigen belangen te dienen en voorwaarden aan de hulp te kunnen stellen.90 Niet iedereen was het hiermee eens. De hulp moest juist niet afhankelijk worden gemaakt van politiek optreden, maar van de te verwachten effectiviteit.91 Cohen was daarentegen minder uitgesproken, maar leek het multilateralisme het voordeel van de twijfel te geven.92 Ook Ruygers was een voorstander van multilaterale hulp.93 Een belangrijk argument voor econoom Sieb Miedema om vóór bilaterale hulp te zijn, waren de hoge eisen die konden worden gesteld aan de leiders van de ontwikkelingslanden: „Niet alleen omdat ze een visie moeten hebben, maar vooral ook omdat ze zich daarnaar moeten gedragen. Dit laatste houdt vooral in: grote soberheid en het krachtig bestrijden van alle vormen van corruptie‟.94 Opmerkelijk genoeg was Cohen voorstander van een meer liberale koers in het ontwikkelingssamenwerkingbeleid, integenstelling tot het beginselprogram uit 1960, waarin voor een planmatige aanpak werd gepleit. Cohen nam hierdoor een positie in tegenover Tinbergen.95
L.J. van Damme & M.G.M. Smits, Voor de ontwikkeling van de derde wereld, 2009, 15. Ibidem, 14. 89 P. Lieftinck, in: Socialisme & Democratie: Wereldbank en de hulp aan minder ontwikkelde landen. Jaargang 1963, 170. 90 Ibidem, 173-176. 91 H.J. Roethof, in: Socialisme & Democratie: Ontwikkelingsfilosofie broodnodig. Jaargang 1968, 293-300. 92 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: Balkanisatie in, en hulpverlening aan Afrika. Jaargang 1963, 343. 93 M. van der Stoel, in: Socialisme & Democratie: De V.N. en de ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1970, 205. 94 S. Miedema, in: Socialisme & Democratie: Theorie en praktijk van ontwikkelingshulp. Jaargang 1970, 249. 95 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: Balkanisatie in, en hulpverlening aan Afrika. Jaargang 1963, 345. 87 88
R.W. Hogervorst
- 23 -
Ook Miedema had zijn twijfels bij meer marktwerking: „Het is merkwaardig om te zien hoe het marktmechanisme vaak faalt en moet falen in ontwikkelingslanden, omdat de „economische subjecten‟ zich door vele andere overwegingen laten leiden en niet alleen door de prijs.‟96 Cohen wees erop dat enkel overheidsgeïnitieerde humanitaire hulp niet voldoende zou zijn: „De financiële hulpverlening is daarom zo‟n relatief succes, omdat men er winst inziet‟.97 Ongebreideld optimisme? Typerend
voor
de
jaren
zestig
was
het
ongebreidelde
optimisme
waarmee
het
ontwikkelingsvraagstuk tegemoet werd getreden. Verschillende auteurs ervoeren het probleem als oplosbaar.98 Cohen waarschuwde echter: „De achterstand van Afrika op Europa en Amerika wordt op meer dan 100 jaar geschat, terwijl men rekent op een periode van minstens 50 jaar om deze achterstand in te halen‟.99 En in 1965: „Ondanks alle schone woorden in de afgelopen tijd is de kloof tussen rijke en arme landen alleen maar groter geworden en het ziet er niet naar uit dat er binnenkort verandering in deze ontwikkeling zal komen‟.100 Het optimisme werd dan ook in de loop van de jaren zestig steeds minder. In 1968 vroeg Cohen zich retorisch af: „Waarom is de laatste jaren eigenlijk zo weinig vooruitgang geboekt […]?‟101 Niet iedereen was pessimistisch. Tinbergen geloofde bijvoorbeeld dat de techniek de geleidelijke vooruitgang zou blijven waarborgen.102 Van der Stoel was op zijn beurt van mening dat de ontwikkelingsdoelstellingen, zoals geformuleerd door de Verenigde Naties, niet ambitieus genoeg waren.103 Conclusie Over de rol die de Westerse landen speelden in (voormalige) koloniën werd verschillend gedacht. Enerzijds werd beargumenteerd dat associaties verkapte vormen van hernieuwd kolonialisme waren, anderzijds wees men op de voordelen van een bemoederende rol van de voormalige kolonisator. Zeker was dat er oud zeer zat bij de sociaaldemocraten, namelijk een diepgeworteld schuldgevoel over het koloniale verleden. Mede daardoor leek het pleidooi voor een internationale rechtsorde op brede steun te kunnen rekenen, om zo de postkoloniale krachten te beteugelen.
S. Miedema, in: Socialisme & Democratie: Theorie en praktijk van ontwikkelingshulp. Jaargang 1970, 247 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: De wereldhandelsconferentie – of Geneva Revisited. Jaargang 1966, 357. 98 Zowel Lieftinck (p. 176, jaargang 1963) als Jacquet (p. 351, jaargang 1960) laten dit doorschemeren. 99 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: Balkanisatie in, en hulpverlening aan Afrika. Jaargang 1963, 344. 100 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: De wereldhandelsconferentie – of Geneva Revisited. Jaargang 1966, 345. 101 R. Cohen, in: Socialisme & Democratie: De wereldhandelsconferentie. Jaargang 1968, 165. 102 H.J. Roethof, in: Socialisme & Democratie: Ontwikkelingsfilosofie broodnodig. Jaargang 1968, 293. 103 M. van der Stoel, in: Socialisme & Democratie: De V.N. en de ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1970, 206-207. 96 97
R.W. Hogervorst
- 24 -
In hoeverre de Koude Oorlog halverwege de jaren zestig gunstig geweest is voor ontwikkelingslanden was een andere vraag waarover geen consensus bestond. Er was onder de sociaaldemocraten angst dat de derdewereldlanden hun heil zouden zoeken bij communistische landen. Anderzijds was dit juist een pressiemiddel om internationale solidariteit met deze landen te prediken. Uit voorgaande beschrijving van de jaren zestig in Socialisme & Democratie blijkt dat de van oudsher sociaaldemocratische normen solidariteit en gelijkheid regelmatig terugkomen binnen de discussie. Er was veel kritiek op de wijze waarop de politiek aan internationale solidariteit uiting gaf: het Westen zou vooral bezig zijn met zijn eigenbelang. Er was duidelijk frustratie bij de sociaaldemocraten over het gegeven dat een deel van de politiek en de bevolking in hun optiek niet voldoende wilde doen om de kloof tussen de ontwikkelde en minder ontwikkelde landen te dichten. Exemplarisch hiervoor was de 1 % norm; een voorstel dat vast zou leggen dat 1 procent van het bruto binnenlands product werd besteed aan ontwikkelingssamenwerking. Volgens sommige sociaaldemocraten was deze 1 % te laag. Zo vond Van der Hek het de tijd was voor een 2 procentnorm. Hieruit voortvloeiend werden allerlei suggesties gedaan om het totale bedrag aan ontwikkelingsgelden te verhogen: op partij-, nationaal en internationaalniveau werd de druk opgevoerd, onder het mom van solidariteit. Ook over de wijze van ontwikkelingssamenwerking liepen de meningen uiteen. Zo pleitten sommigen voor meer bilaterale hulp, waar anderen voorstander waren van multilaterale hulp. Tinbergen hamerde op zijn beurt weer op het belang van internationale planning van de investeringen. In contrast daarmee pleitte Cohen voor een meer liberale aanpak. Andere proefballonnetjes om de methodiek van ontwikkelingssamenwerking te verbeteren waren: gezamenlijke beheersing van de fondsen, meer fondsen via de Wereldbank en het schrappen van politieke voorwaarden. Wat verder opviel in de jaren zestig, is dat het optimisme omsloeg in een soort ongeduld. De ontwikkeling van Afrika ging de sociaaldemocraten niet snel genoeg.
R.W. Hogervorst
- 25 -
Hoofdstuk 2: De jaren zeventig Latent aanwezig eind jaren zestig, manifest in de jaren zeventig: twijfel over de maakbaarheid van de wereld. Het optimistische idee van vooruitgang ebde weg. Dit kwam onder andere door instabiliteit: nationaal stagflatie en secularisatie, internationaal de oliecrisis, het opkomende terrorisme en het einde van de vaste wisselkoersen. Dit pessimisme sloeg over op ontwikkelingssamenwerking. De vraag werd steeds vaker gesteld: waarom is er nauwelijks progressie geboekt in de ontwikkelingslanden? In het begin van de jaren zeventig was optimisme nog troef. In 1970 stelde CHU minister van ontwikkelingssamenwerking Udink een Nationale Commisie Ontwikkelingstrategie in om ontwikkelingswerk onder aandacht te brengen van de Nederlandse bevolking.104 Daarnaast stimuleerde Udink particuliere investeringen in ontwikkelingslanden. Dat was niet voor iedereen de oplossing. Sommige radicale andersglobalisten wilden dat ontwikkelingslanden zich zouden loskoppelen van het Westen, met als voorbeeld het Cuba van Fidel Castro en het China van MaoZedong. In 1972 kwam het rapport Grenzen aan de groei uit, waarmee de Club van Rome bekendheid zou krijgen. De Club van Rome waarschuwde voor de uitputting van hulpbronnen. Ondertussen ging het de PvdA in Nederland electoraal voor de wind. De sociaaldemocraten mochten in 1973 weer regeren, met de 33-jarige Jan Pronk als minister van ontwikkelingssamenwerking zonder portefeuille. De eerste PvdA minister op deze post. In het gezamenlijke verkiezingsprogramma getiteld „Keerpunt‟ beloofden de PvdA, D‟66 en PPR dat de ontwikkelingshulp zou stijgen naar 1,5 % van het nationale inkomen – en op lange termijn zelfs tot 2 %. Centraal in dit beleid stond self-reliance105 (zelfredzaamheid).106 Wie dacht dat de sociaaldemocraten uitermate tevreden zouden zijn in deze jaren komt bedrogen uit. Intern was er kritiek op de principiële, maar weinig pragmatische houding van minister Pronk. Zijn beleid kenmerkte zich als multilateraal, ongebonden en gericht op de allerarmsten. De oliecrisis ontnam het kabinet Den Uyl echter bewegingsruimte, mede waardoor het kabinet voortijdig zou stranden. Daarna vormde Van Agt vanaf 1977 een kabinet bestaande uit het CDA en de VVD. In deze jaren begon de recessie voelbaar te worden in Nederland. Einde van de oneindige groei? Het besef dat de mens wellicht niet alles in eigen hand heeft kwam sterk op na het verschijnen P.A.M. Malcontent en J.A. Nekkers (1999). De geschiedenis van vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking 1949-1999, 31. Met self-reliance of zelfredzaamheid wilden de ontwikkelde landen, de ontwikkelingslanden minder afhankelijk maken. Zij moeten zelf meer verantwoordelijkheid gaan dragen. 106 P.A.M. Malcontent en J.A. Nekkers (1999). De geschiedenis van vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking 1949-1999, 33. 104 105
R.W. Hogervorst
- 26 -
van het rapport van de Club van Rome. Zo attendeerde ambtenaar Kees Zijlstra op de genoemde risico‟s in het rapport. Eén daarvan was de exceptionele bevolkingsgroei in de onderontwikkelde landen: „Als de vrees van de Club van Rome […] bewaarheid wordt, dat de arme landen nooit of te nimmer ons levenspeil kunnen bereiken, dan zal dat mijns inziens niet in de eerste plaats gebeuren, omdat we lang voor die tijd al in de vervuiling stikken, maar omdat in de arme landen veel te veel kinderen geboren worden‟.107 Zijlstra pleitte dan ook voor een nieuw doel van de ontwikkelingssamenwerking:
driekwart
van
de
gelden
zouden
moeten
gaan
naar
geboortebeperking –Zijlstra: „het meest wezenlijke vraagstuk van onze tijd‟.108 Deze opvatting werd overigens niet breed gedeeld en vond nauwelijks navolging. Tinbergen wees in 1975 op het gegeven dat alle ideologische stromingen tot voor kort groei voorstonden. Het verschil in inzicht tussen het liberalisme, communisme en socialisme beperkte zich voornamelijk tot de vraag hoe de opbrengst verdeeld zou moeten worden. Tot het rapport van de Club van Rome: volgens Tinbergen het moment om te bezinnen. Naast de door Zijlstra genoemde demografische ontwikkeling rezen de zorgen rondom de gevolgen van industriële groei, zoals vervuiling.109 Tinbergen stelde dat de groei van de totale wereldproductie onvermijdelijk was als gevolg van de bevolkingsgroei en de armoede in de derdewereldlanden. Koude Oorlog Naast het rapport van de Club van Rome was er nog een belangrijke ontwikkeling dat inzichten deed veranderen: volgens sommige sociaaldemocraten was de Koude Oorlog nagenoeg voorbij. Zo stelde Van der Stoel in 1972 dat „het tijdperk van koude oorlog en confrontatie‟ was afgesloten.110 Het was voor hem hoog tijd om het heersende wantrouwen in te ruilen voor samenwerking. Van der Stoel drong aan op het versterken van de Europese betrekkingen om zo een gezamenlijk buitenlands beleid te voeren. In het kader van ontwikkelingssamenwerking dacht Van der Stoel hierbij aan het verruimen van de afzetmogelijkheden op de Europese markt voor ontwikkelingslanden.111 Volgens Van der Stoel lagen de prioriteiten van een progressief kabinet naast het vergroten van de afzetmarkt voor ontwikkelingslanden bij het opvoeren en verbeteren van de hulp, structuurhervormingen en beperking van de bevolkingsgroei.112 Ook voor politicoloog en voormalig Tweede Kamerlid Harry van den Bergh was de Koude Oorlog halverwege de jaren ‟70 afgesloten. Volgens Van den Bergh had de Koude Oorlog het ideologische denken sterk K. Zijlstra, in: Socialisme & Democratie. De kromme spijker van de kleinzoon. Jaargang 1972, nummer 5, 212. Ibidem, nummer 5, 212. 109 J. Tinbergen, in: Socialisme & Democratie. Groei, schaarste en ongelijkheid. Jaargang 1975, nummer 9, 380. 110 M. van der Stoel, in: Socialisme & Democratie. Vredespolitiek moet centraal staan. Jaargang 1972, nummer 11, 148. 111 Ibidem, 508. 112 Ibidem, 508-509. 107 108
R.W. Hogervorst
- 27 -
geïntensiveerd, en deze ideologisering op haar beurt weer de relatie van ontwikkelde landen tot minder ontwikkelde landen. Met uiteindelijk het resultaat dat ontwikkelingshulp niet meer alleen een zaak is van financiële overdrachten.113 Optimisme? Niet iedereen was kritisch over de vooruitgang van ontwikkelingslanden. Zo verzette Van der Werf zich tegen het heersende idee dat ontwikkelingslanden primitief zouden zijn. De karakteristieken van een kapitalistisch systeem waren in Azië, Afrika en Latijns-Amerika al aanwezig. Het probleem lag volgens Van der Werf dan ook bij het gebrek aan koopkracht van de lokale bevolking. De oorzaak hiervan was volgens Van der Werf tweeledig. Ten eerste ging de opbrengst van handel naar een te kleine groep: de elite. Ten tweede waren de winstmarges te klein waardoor investeringen ten behoeve van de productiviteit uitbleven.114 Miedema wees erop dat de ontwikkeling van ontwikkelingslanden wat hem betreft vergeleken kon worden met een experiment, dat eventueel kon mislukken.115 Voormalig Tweede Kamerlid Joop Koopman was pessimistisch over de ontwikkeling in met name Afrika. Koopman verwachtte dat het enige tijd zou duren alvorens de statische maatschappijen getransformeerd zouden zijn – volgens hem kon het Westen hier weinig aan bijdragen.116 Koopman pleitte er dan ook voor om alleen die landen voor bilaterale hulp in aanmerking te laten komen die pogingen deden de noodzakelijke structurele hervormingen door te voeren.117 Internationale solidariteit Over de kansen voor de derde wereld mogen de meningen dan uiteenlopen: het belang van internationale solidariteit stond bij de meeste sociaaldemocraten buiten kijf. Van der Werf constateerde tevreden dat ontwikkelingssamenwerking een belangrijke plaats innam binnen de regeerakkoorden van de Europese landen, „ondanks de tegenstribbelingen van enkele egoïstische belastingbetalers‟.118 Het bleef de sociaaldemocraten dwars zitten dat de 1 % norm van Ruygers weinig internationale navolging kreeg. Van der Werf verwoordde het zo: Hoewel deze bedragen niet meer vertegenwoordigen dan ongeveer 0,5% van het bruto nationale inkomen van de rijke donorlanden zijn ze aan de andere kant niet te
H. van den Bergh, in: Socialisme & Democratie. De PvdA in een veranderde wereld. Jaargang 1975, nummer 4, 143. S. van der Werf, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkelingshulp: waan en werkelijkheid. Jaargang 1973, nummer 1, 40. 115 S. Miedema, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkelingsstrategie opnieuw bezien. Jaargang 1973, 228. 116 Joop Koopman, , in: Socialisme & Democratie. Ontwikkeling en ontwikkelingshulp. Jaargang 1975, 26. 117 Ibidem, 27. 118 S. van der Werf, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkelingshulp: waan en werkelijkheid. Jaargang 1973, nummer 1, 32. 113 114
R.W. Hogervorst
- 28 -
verwaarlozen, als men ze wil zien als het resultaat van de inspanning van een klein aantal goedgeefse geesten.119 Volgens Van der Werf drong het steeds meer tot de mensen door dat de „landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika praktisch kansloos zijn er bovenop te komen zonder de hulp van de grote (rijke) mogendheden‟.120 Ondanks deze toenemende bewustwording was het resultaat te gering: Daarvoor is het niet onnut dat de massa-media het publiek regelmatig voorzien van beelden en verhalen over de schrikbarende toestanden in de ontwikkelingsgebieden, hiermee oproepende tot liefdadigheid en solidariteit.121 Dat het resultaat als te gering werd beoordeeld, daar kon Van der Hek zich in vinden. Maar integenstelling tot Van der Werf stelde Van der Hek dat er nauwelijks een toenemende bewustwording was: Nederland was teveel naar binnen gekeerd, net zoals de PvdA.122 Niet alleen was er kritiek op de PvdA en Nederland. In Socialisme & Democratie werd ook flink afgegeven op de rol van de internationale gemeenschap. Zo had Tinbergen kritiek op de rol van de Verenigde Staten: hij verwachtte een meer leidende rol, in plaats van dat de grootmacht zich liet leiden door de publieke opinie. In navolging van Van der Werf kwam ook Tinbergen terug op de internationale opvolging van de 1 procent norm.123 De latere minister van Staat Max van der Stoel noemde het zelfs van „kardinaal belang‟ dat de bijdrage van de rijke landen werd verhoogd tot minimaal 1 procent.124 Daarnaast merkte hij op dat in 1970 niet alle gelden daadwerkelijk waren uitgegeven, en het feitelijke bedrag dat Nederland uitgaf aan ontwikkelingssamenwerking dus lager was. Anderen pleitten in Socialisme & Democratie voor het kwijtschelden van de schulden: „Wanneer ontwikkelingslanden meer aan oude schuldenlasten moeten betalen aan enig land dan het bedrag dat ze aan nieuwe hulp krijgen wordt de situatie gênant‟.125 Miedema was voor „een stuk herverdeling van wereldinkomen‟ en steunde de oproep van Tinbergen om tot een mondiale heffing te komen.126 Tinbergen wees Duitsland en de Verenigde Staten aan als landen die tekort schoten in hun financiële overdrachten, om de ongelijke inkomensverdeling in de wereld te
S. van der Werf, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkelingshulp: waan en werkelijkheid. Jaargang 1973, nummer 1, 32. Ibidem, 32-33. 121 S. van der Werf, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkelingshulp: waan en werkelijkheid. Jaargang 1973, nummer 1, 36. 122 A. van der Hek, in: Socialisme & Democratie: De Partij van de Arbeid en de ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1970, 219. 123 J. Tinbergen, in: Socialisme & Democratie: Van vraagtekens naar uitroeptekens. Jaargang 1970, 203. 124 M. van der Stoel, in: Socialisme & Democratie: De V.N. en de ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1970, 207. 125 S. Miedema, in: Socialisme & Democratie: Theorie en praktijk van ontwikkelingshulp. Jaargang 1970, 246. 126 S. Miedema, in: Socialisme & Democratie: Ontwikkelingsstrategie opnieuw bezien. Jaargang 1973, 230. 119 120
R.W. Hogervorst
- 29 -
verminderen.127 In het beginselprogram van 1974 benadrukte de PvdA dat het één van haar doelstellingen was de inkomensverdeling te reguleren, nationaal én internationaal.128 PvdA econoom Wim Duisenberg ging misschien nog wel het verst in zijn uiting van solidariteit. Naast het investeren in ontwikkelingslanden was Duisenberg voorstander van het overhevelen van Nederlandse ondernemingen naar deze ontwikkelingslanden. Niet vies van provocatie voegde hij daar fijntjes aan toe: „Verlies van werkgelegenheid in ons land die hieruit kan voortvloeien, dient te worden aanvaard‟.129 Wijze van ontwikkelingshulp Volgens Van der Stoel moest de PvdA erop „toezien dat het ontwikkelingsbeleid niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief verbetering vertoont, met name door er zorg voor te dragen dat de geboden hulp werkelijk ten goede komt aan welvaart en welzijn van de grote massa van de bevolking in het betrokken land‟.130 Van der Stoel riep op om de invloed op wereldschaal te vergroten en het verzet van de nationalistische en conservatieve krachten te doorbreken. Van den Bergh kon zich in de analyse van Van der Stoel vinden en pleitte voor een gezamenlijke Europese politiek, omdat problemen niet enkel in Europa waren op te lossen. Van den Bergh refereerde daarbij naast ontwikkelingssamenwerking bijvoorbeeld aan ecologische vraagstukken en energieschaarste.131 Van der Stoel suggereerde dat het wellicht een idee zou zijn om in Europees verband een begin te maken met de ontbinding van ontwikkelingshulp. In dit scenario zou een ontwikkelingsland bijvoorbeeld kunnen kiezen tussen één van de op dat moment negen landen van de EEG.132 Van der Werf snapte waar Van der Stoel op doelde: de rijkere landen hebben momenteel zeker een belang bij ontwikkelingshulp. Ontwikkelingshulp biedt ontwikkelde landen de mogelijkheid politieke en culturele banden vanuit het verleden ontstaan te handhaven, dit kan voordelig zijn bij stemmingen in internationale organisaties.133 Daarnaast geeft het bedrijven in de voormalige kolonisatoren de mogelijkheid de economische (monopolie) positie te handhaven. Pragmatischer? Een vraag die in 1977 vaker klonk was of de PvdA moest blijven vasthouden aan het ideologische opgestoken vingertje als het ging om mensenrechten en solidariteit, of de partij zich J. Tinbergen, in: Socialisme & Democratie. Groei, schaarste en ongelijkheid. Jaargang 1975, nummer 9, 387. H.A. van Stiphout, in: Socialisme & Democratie. Beginselen of dilemma’s. Jaargang 1974, 369. 129 W.F. Duisenberg, in: Socialisme & Democratie. Een alternatief verkiezingsprogam. Jaargang 1976, nummer, 5, 215. 130 M. van der Stoel, in: Socialisme & Democratie. De PvdA en buitenlands beleid. Jaargang 1971, nummer 3, 148. 131 H. van den Bergh, in: Socialisme & Democratie. De PvdA in een veranderde wereld. Jaargang 1975, nummer 4, 146. 132 M. van der Stoel, in: Socialisme & Democratie. Vredespolitiek moet centraal staan. Jaargang 1972, nummer 11, 509. 133 S. van der Werf, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkelingshulp: waan en werkelijkheid. Jaargang 1973, nummer 1, 35. 127 128
R.W. Hogervorst
- 30 -
pragmatischer moest gaan opstellen? De resultaten in de derde wereld waren teleurstellend. Moest de PvdA niet stap voor stap een sociaaldemocratische wereld proberen te bewerkstelligen?134 Jurist Pieter VerLoren van Themaat stelde dat de PvdA geen uitgewerkte analyse had opgesteld van de problematiek in de ontwikkelingslanden. Vrijheid, gelijkheid en solidariteit waren de belangrijkste doelstellingen van het socialisme. De PvdA had met betrekking tot de norm gelijkheid, een denkfout gemaakt, aldus VerLoren van Themaat: Deze gelijkheidsgedachte is door de PvdA in haar houding tegenover de Derde Wereld overgeplant van de oorspronkelijke intermenselijke relaties naar interstatelijke relaties. Impliciet werd daarbij verondersteld dat wanneer deze gelijkheid op interstatelijk niveau tot stand zou komen, zij ook binnen die staten zou gaan gelden.135 Dit
was
volgens
VerLoren
van
Themaat
begrijpelijk
en
kwam
voort
uit
het
dekolonisatievraagstuk en de gedachte dat het vestigen van democratische samenlevingen mogelijk zou zijn. Dit bleek in veel gevallen een misvatting: de overheden waren geen legitieme vertegenwoordigers van de bevolking. En dus was gelijkheid tussen staten alleen zinvol als dit zou leiden tot meer gelijkheid tussen de mensen.136 VerLoren van Themaat had ook moeite met de normdiscussies. Hij vroeg zich af of ontwikkeling wel gemeten kon worden in economische groei – en of het een juist uitgangspunt is voor een sociaaldemocratische partij.137 VerLoren van Themaat was dan ook van mening dat de PvdA zich „aanzienlijk gereserveerder‟ zou moeten opstellen ten aanzien van de VN – omdat de VN zich te veel zouden richten op deze economische groei, in plaats van dat zij zich richtten op mensen.138 Dit zou kunnen door de VN als voorwaarde te stellen bij te dragen aan een „socialistisch getinte maatschappelijke orde‟.139 Niet alleen de methode van ontwikkelingshulp moest volgens de sociaaldemocraten onder de loep genomen worden: ook de reikwijdte ervan. Mede door de toetreding van onder andere Groot-Brittannië tot de EEG moesten de Europese landen zich meer op de gehele derde wereld toespitsen – waar men zich in het verleden tot de regio‟s rondom de voormalige koloniën richtte.140 Ook in de diepte waren er hervormingen nodig: er was veel kritiek op de
K.P. Bloema, in: Socialisme & Democratie. Herbezinning op de buitenlandse politiek. Jaargang 1977, nummer 2, 92-96. J.P. VerLoren van Themaat, in: Socialisme & Democratie. De PvdA en een socialistisch Derde-Wereldbeleid. Jaargang 1977, nummer 7/8, 367. 136 Ibidem, 367-368. 137 Ibidem, 368. 138 Ibidem, 369. 139 Ibidem, 370. 140 E. Eppler, in: Socialisme & Democratie. De Europese Gemeenschap en de derde wereld. Jaargang 1973, nummer 2, 92-93. 134 135
R.W. Hogervorst
- 31 -
sectorbegrenzing141 van de Europese ontwikkelingspolitiek, zoals in de landbouwsector.142 Hoe dan ook, de uitgangspunten van een Europees ontwikkelingsbeleid dienden te worden geharmoniseerd: „Daarom is ons doel, […] een gezamenlijke inspanning van de Gemeenschap die tenslotte in de plaats van de nationale plannen moet komen‟.143 Ontwikkeling van onderaf Sieb Miedema was tot zijn bezoek aan Ghana eveneens ervan overtuigd dat bovenstaande denkwijzen ontwikkelingslanden er bovenop zouden helpen. Hij was van mening dat er een „fundamentele verklaring‟ was voor de „minder bevredigende ontwikkelingen in de arme landen‟. Miedema zocht deze verklaring in de pogingen van Westerse landen om ontwikkelingslanden een strategie op te leggen, in plaats van deze op te bouwen „van binnenuit en van onderaf, in overeenstemming met de aard en aspiraties der eigen bevolking‟.144 Hij noemde marktwerking, discipline en internationale bijstand als belangrijkste hulpmiddelen bij deze ontwikkeling van onderaf.145 Wat hem betrof moest er daarnaast wel nog ruimte zijn voor bilaterale hulp en particuliere initiatieven.146 Als voorwaarde voor een ontwikkeling van onderaf waren er inspirerende democratische leiders nodig in de ontwikkelingslanden. Miedema erkende dat goede leiders schaars zijn, maar geloofde niet dat er geen capabele leiders te vinden waren. Joop Koopman brengt in dat leiders in ontwikkelingslanden hun verworven machtsposities niet graag prijsgeven.147 Volgens hem zit de voornaamste belemmering in de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden bij het gebrek aan „doeltreffende organisatievormen en procedures om beslissingen voor te bereiden, te nemen en uit te voeren‟.148 Tinbergen zette zich af tegen de mode van self-reliance. Hij wees als voorbeeld op de Sovjet-Unie en China, landen die vooral hun eigen koers volgden – maar wel met steun van andere landen: „Het zou gewoon onzinnig zijn als wij maar rijk bleven zitten zijn, zonder als werkelijke partners een hand uit te steken‟.149 Duisenberg pleitte voor een concentratie op de
Volgens Eppler beperkte de Europese ontwikkelingspolitiek zich tot voornamelijk handelspolitiek. De zogenaamde sector-begrenzing beschermde bepaalde sectoren tegen concurrentie van buitenaf. Eppler noemt de industrie en landbouw als voorbeelden. Volgens Eppler waren deze sectorgewijze beperkingen niet meer van de rijd. Zie ook: E. Eppler, in: Socialisme & Democratie. De Europese Gemeenschap en de derde wereld. Jaargang 1973, nummer 2, 94. 142 E. Eppler, in: Socialisme & Democratie. De Europese Gemeenschap en de derde wereld. Jaargang 1973, nummer 2, 94-95. 143 Ibidem, 96. 144 S. Miedema, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkelingsstrategie opnieuw bezien. Jaargang 1973, nummer 5, 226. 145 Ibidem, 228-229. 146 Ibidem, 230. 147 Joop Koopman, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkeling en ontwikkelingshulp. Jaargang 1975, nummer 1, 19. 148 Ibidem, 21. 149 J. Tinbergen, in: Socialisme & Democratie. Groei, schaarste en ongelijkheid. Jaargang 1975, nummer 9, 387. 141
R.W. Hogervorst
- 32 -
armste landen in de vorm van schenkingen. Overige landen, zoals landen met een betalingsbalansoverschot, moesten technische bijstand krijgen tegen vergoeding.150 De rol van de VN In het debat over bilaterale versus multilaterale hulp hekelde VerLoren van Themaat het gegeven dat landen die niet in aanmerking kwamen voor bilaterale hulp wél in aanmerking kwamen voor multilaterale hulp onder de auspiciën van de VN. Voor Verloren van Themaat waren deze criteria voor bilaterale hulp er niet voor niets – het was dan ook principieel onjuist om via de VN dan wel hulp te bieden. Op het gebied van bilaterale ontwikkelingshulp stelde VerLoren van Themaat voor om het aantal hulpontvangende landen te verkleinen tot een groep landen waarbij het zeker zou zijn dat de hulp werd ingezet voor een socialistische opbouw.151 Tinbergen daarentegen was er voorstander van de VN meer supranationale bevoegdheden te geven. Tinbergen wilde de ontwikkelingshulp vooral toespitsen op de armste landen, gericht op het verzelfstandigen én ontbinden van de hulp.152 Miedema zette ook zijn kanttekeningen bij de rol van de Wereldbank. In 1970 zou hij met een nieuwe zienswijze komen, namelijk: „dat de ontwikkelingslanden blijkbaar allemaal dezelfde economische recepten moeten toepassen om succesvol te zijn‟.153 Hij vroeg aandacht voor de sociale en politieke kant van ontwikkelingshulp. Ontwikkelingshulp moet dus pluriformer – en niet alleen een zaak van economen- zijn. De medewerkers van de bank zouden vooral veel rapporten produceren, die tijd en geld kosten.154 Conclusi e Gealarmeerd door de Club van Rome werd de wereld zich bewust van de ecologische en demografische vraagstukken. Het maakbaarheidsdenken van de jaren zestig verloor steeds meer terrein. Het was tijd voor bezinning, de economische groei bleek niet oneindig. Reden voor velen om vraagtekens te plaatsen bij de ontwikkelingssamenwerkingpolitiek. VerLoren van Themaat wierp reeds in 1977 de nog steeds actuele vraag op of ontwikkeling wel in economische groei gemeten kon worden. Door de sociaaldemocraten werd de voorbarige conclusie getrokken dat de Koude Oorlog voorbij was. Een belangrijk gevolg van de Koude Oorlog was volgens de sociaaldemocraten de ideologisering van ontwikkelingssamenwerking. Als deze voorbij zou zijn W.F. Duisenberg, in: Socialisme & Democratie. Een alternatief verkiezingsprogam. Jaargang 1976, nummer, 5, 215. J.P. VerLoren van Themaat, in: Socialisme & Democratie. De PvdA en een socialistisch Derde-Wereldbeleid. Jaargang 1977, nummer 7/8, 373. 152 J. Tinbergen, in: Socialisme & Democratie. Internationale betrekkingen. Jaargang 1978, nummer 2, 62. 153 S. Miedema, in: Socialisme & Democratie. Theorie en praktijk van ontwikkelingshulp. Jaargang 1970, 243. 154 Ibidem, 245. 150 151
R.W. Hogervorst
- 33 -
moest er begonnen worden met een breed gedragen samenwerking om de armoede in de derde wereld tegen te gaan. Verschillende auteurs pleitten voor een geharmoniseerd EEG beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De EEG zou als alternatief voor de bestaande associaties kunnen dienen: de ontwikkelingslanden kozen niet langer één partner, maar een hele gemeenschap die hen zou bijstaan. De kern van het probleem van de kwakkelende ontwikkeling van derdewereldlanden werd gezocht in de heersende elites die zichzelf teveel geld toeeigenden en de te smalle winstmarges van ondernemingen in ontwikkelingslanden, waardoor er geen geld overbleef om te investeren. In de ogen van de sociaaldemocraten moest de hulp dan ook pragmatischer. Miedema pleitte voor ontwikkeling van onderaf: vanuit de bevolking gedragen en toegespitst op de situatie in het land zelf. Hij was dan ook kritisch over de stroperige internationale organisaties, die de derdewereldlanden als eenheidsworsten behandelden. Daarnaast waren er nog diverse voorstellen om de hulp te concentreren op de armste landen en niet langer op de landen waar nu eenmaal historische banden mee waren, of waar diplomatiek voordeel mee te behalen viel. Een ander voorstel was om de schulden kwijt te schelden, maar dit voorstel keeg weinig steun. Wim Duisenberg pleitte er zelfs voor om een deel van de Westerse productie over te hevelen naar ontwikkelingslanden ten einde daar werkgelegenheid te creëren. Alle suggesties maakten duidelijk dat de inspanningen van de EEG en het Westen als geheel op dat moment niet als indrukwekkend werden ervaren. Het Westen zou teveel naar binnen zijn gekeerd. Geïnspireerd door de solidariteitsgedachte noemden auteurs diverse opties om de financiële bijdragen vanuit de Westerse wereld te verhogen. Ook werd er gewaarschuwd voor door elkaar lopende bilaterale en multilaterale banden.
R.W. Hogervorst
- 34 -
Hoofdstuk 3: De jaren tachtig Terwijl de economische omstandigheden verslechterden, kwam in 1982 voor het eerst een liberaal op ontwikkelingssamenwerking: Eegje Schoo. Dit had als gevolg dat ontwikkelingshulp verder werd verzakelijkt.155 Tekenend voor de stemming in deze jaren was het voorstel van de commissie-Vonhoff om de ministerspost Ontwikkelingssamenwerking op te heffen.156 In deze sfeer kan ook de discussie in de media worden geplaatst waarbij er vraagtekens werden gezet bij de functie van ontwikkelingssamenwerking, hoewel slechts een minderheid het budget wilde verlagen.157 Ondanks het debat bleef het ontwikkelingsbudget 1,5 % van het nationaal inkomen.158 Parlementair speelde de PvdA in de jaren tachtig een rol in de marge. Ondanks de verkiezingswinst van 1986 werd de PvdA net als in 1982 gepasseerd. De CDA‟er Piet Bukman trad namens Lubbers II aan als minister van ontwikkelingssamenwerking en nam de post van Schoo over. Na het vallen van Lubbers II over het reiskostenforfait, zou de PvdA terugkeren aan de macht. Tijdens het derde kabinet Lubbers zou Pronk in 1989 zijn tweede periode functioneren als minister van ontwikkelingssamenwerking. De belangrijkste gebeurtenis van de jaren tachtig, de val van de muur in Berlijn, maakte indruk op Pronk. Pronk leidde hieruit af dat ontwikkeling, vrijheid en democratie samengingen en niet zonder elkaar konden. Daarom wees Pronk op het belang van ontwikkeling van onderop.159 Op de achtergrond speelde de Koude Oorlog, die na oplevingen in 1983 en 1984 definitief deescaleerde. Ondertussen overheersten de zorgen over de begrotingstekorten. De kabinetten van Lubbers bezuinigden grote bedragen.160 Het eigenbelang van Nederland werd in financiële overwegingen steeds zwaarder meegenomen, waardoor de doelstelling van armoedebestrijding wat ondergesneeuwd raakte.161 Dit kwam volgens Sam Rozeboom van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen doordat de staat het „collectieve eigenbelang‟ niet kon bevredigen, waardoor burgers zich niet richtten op het welzijn in de derde wereld, maar op hun eigen welzijn.162 Kortom: de gewenste ontwikkeling van derdewereldlanden werd in de jaren „80 in Socialisme & Democratie naar de achtergrond gedrongen door twijfels over de effectiviteit van P.A.M. Malcontent en J.A. Nekkers (1999). De geschiedenis van vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking 1949-1999, 48. L.J. van Damme en M.G.M. Smits (red.) (2009). Voor de ontwikkeling van de Derde Wereld. Politici en ambtenaren over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking 1949-1989, 24. 157 P.A.M. Malcontent en J.A. Nekkers (1999). De geschiedenis van vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking 1949-1999, 53. 158 Ibidem, 49. 159 Ibidem, 53. 160 J. Bosmans (1999), Staatkundige vormgeving in Nederland II. De tijd na 1940, 133. 161 L.J. van Damme en M.G.M. Smits (red.) (2009). Voor de ontwikkeling van de Derde Wereld. Politici en ambtenaren over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking 1949-1989, 17. 162 S. Rozeboom, in: Socialisme & Democratie. Idealisme en buitenlandse politiek. Jaargang 1983, nummer 6, 17. 155 156
R.W. Hogervorst
- 35 -
ontwikkelingssamenwerking, evenals door diplomatieke onrust tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Maar bovenal speelde de economische crisis een grote rol. Hoe om te gaan met de aanhoudende hoge werkloosheid, hoe om te gaan met de tekorten op de overheidsfinanciering. De hoogste prioriteit lag niet bij ontwikkelingssamenwerking. Internationale betrekkingen Van oorsprong een dispuut tussen sociaaldemocraten en liberalen is de marktordening. Enige ordening van de internationale handel wordt door de sociaaldemocraten noodzakelijk geacht om de zwakke economieën te verdedigen. Daartoe dient bijvoorbeeld het internationale handelsverdrag General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) hervormd te worden. Een heikel punt, daar er sprake was van een liberaal reveil in de jaren tachtig. Politiek gezien was er binnen de PvdA dan ook enige irritatie over het „onmenselijke gezicht‟ van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, gesymboliseerd door de conservatieve stroming onder leiding van Reagan en Thatcher.163 Het enthousiasme over de Atlantische relatie was binnen de PvdA in de jaren tachtig dan ook snel aan het afnemen. De sociaaldemocraten konden niet veel inbrengen tegen deze liberale revolutie. Wat de sociaaldemocraten wél trachtten te doen was het beleid in derdewereld landen te beïnvloeden. In 1984 werd in een artikel verslag gedaan van het optreden van Jan Pronk als minister van Ontwikkelingssamenwerking. Pronk zou bij het bepalen van de omvang en de bestemming van de hulp het beleid van het betreffende land laten meewegen. Daarnaast liet Pronk duidelijk mensenrechten meewegen, hoewel hij daar geen uiterste consequenties aan verbond.164 Een voorbeeld waarbij Pronk zijn afkeuring van gevoerd beleid liet merken waren de decembermoorden in Suriname. Als gevolg hiervan besloot Nederland het ontwikkelingsverdrag op te schorten. Niet iedere sociaaldemocraat was het met deze drastische maatregel eens. Zo werden de negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Suriname en de mensenrechten genoemd.165 Machteloosheid De ellende in de derde wereld kwam mede door de opkomst van de televisie de Nederlandse huiskamers binnen. Meer dan tevoren werden Nederlanders geconfronteerd met de dramatische beelden uit deze landen. Als gevolg hiervan nam het pessimisme over de oplosbaarheid van de
P. Kalma en M. Krop, in: Socialisme & Democratie. Signalementen. Jaargang 1983, nummer 6, 2. P.R. Baehr, in: Socialisme & Democratie. Mensenrechten en politieke effectiviteit. Jaargang 1984, nummer 4, 141-142. 165 M. van Schaaijk en J. van der Straaten, in: Socialisme & Democratie. Naar een hervatting van de verdragshulp aan Suriname. Jaargang 1986, nummer 12, 376-381. 163 164
R.W. Hogervorst
- 36 -
problemen in de ontwikkelingslanden toe.166 Toch was niet iedereen negatief. Zo stelde de hoogleraar in de ontwikkelingseconomie Louis Emmerij dat de ontwikkelingslanden „tot 1980 een indrukwekkende economische groei hebben gekend‟.167 Een economische groei, aldus Emmerij, van minimaal drie procent per jaar. Dat de meeste landen na het omslagjaar 1980 weer terug bij af waren, weet Emmerij aan de verslechterende terms of trade van ontwikkelingslanden.168 Werkgelegenheid als instrument Deze handelsvoorwaarden waren het gevolg van de machtspositie van het Westen. Kritiek was er dan ook van de sociaaldemocraten op deze machtspositie, die in hun ogen opgegeven diende te worden. Dit kon door een hernieuwde arbeidsdeling. In een open brief die integraal werd afgedrukt in Socialisme & Democratie pleitten de prominenten Wim Kok, Jan Pronk, Jan Tinbergen en Joop den Uyl voor een beleid waarin werkgelegenheid centraal stond als vehikel om de verschillen in de wereld terug te brengen.169 Dit kon door het realiseren van een optimale arbeidsdeling wereldwijd. Het maximaliseren van werkgelegenheid stond hierbij voorop. De auteurs hoopten met het verhogen van de productie de economische crisis te lijf te gaan. Dit kon mondiaal door sectoren aan te wijzen waarin landen comparatieve voordelen hadden: We spreken over een optimale internationale arbeidsdeling indien een zodanige situatie intreedt dat in ieder te onderscheiden geografisch gebied de aanwezige produktiefactoren en hulpbronnen maximaal gebruikt worden.170 Kok, Pronk, Tinbergen en Den Uyl redeneerden dat deze arbeidsdeling zou leiden tot economische groei, waarmee de welvaart in de wereld in gelijke mate zou toenemen. Historica Nicole Lucas van de Evert Vermeer Stichting onderschreef in een ander artikel deze redenering. De huidige arbeidsdeling had ertoe geleid dat de „Derde Wereld is gedegradeerd tot grondstoffenproducent voor het Westen‟,171 een machtspositie die het Westen in stand hield. Wijze van ontwikkelingssamenwerking Deze machtspositie moest worden beeindigd om de situatie van ontwikkelingslanden te verbeteren. Een voorbeeld om tot een nieuwe economische orde te komen was het toepasselijk getitelde New International Economic Order (NIEO). NIEO was een voorstel gelanceerd in de jaren zeventig door ontwikkelingslanden om het internationale handelsverkeer eerlijker te maken. De P.A.M. Malcontent en J.A. Nekkers (1999). De geschiedenis van vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking 1949-1999, 53. L. Emmerij, in: Socialisme & Democratie. Rentevoet en ontwikkelingslanden, Jaargang 1986, nummer 9, 290. 168 Ibidem, 290. 169 W. Kok e.a., in: Socialisme & Democratie. Werkgelegenheid voor de wereld. Jaargang 1980, nummer 12, 583-593. 170 Ibidem, 585. 171 N. Lucas, in: Socialisme & Democratie. Afhankelijkheid en onderontwikkeling: nieuwe inzichten. Jaargang 1982, nummer 11, 536. 166 167
R.W. Hogervorst
- 37 -
latere staatssecretaris van ontwikkelingssamenwerking, Eveline Herfkens, stelde dat een NIEO „het voordeel van de twijfel‟ verdient.172 Zij waarschuwde voor de opkomst van marktdenkers als Thatcher en Reagan, een NIEO moest door hen niet overschreeuwd worden. Herfkens hoopte dat een NIEO objectief zou worden beoordeeld en een eerlijke kans zou krijgen. Volgens Lucas moest men zich realiseren dat onderontwikkeling niet alleen te wijten was aan externe factoren, maar ook aan interne factoren: „een NIEO kan wellicht voorwaarden scheppen om tot ontwikkeling te komen, maar er is nog geen garantie dat dit ook gebeurt‟. Lucas wilde er maar mee aangeven dat een nieuwe internationale orde geen gegarandeerde oplossing is voor het derde wereld vraagstuk.173 Ook andere auteurs benadrukten het belang van een „structurele hervorming van de internationale economische structuur‟ als een „absolute noodzaak voor overleving van de Derde Wereld‟.174 Gewezen werd ook op de voordelen van handelsregulering. Door handelsafspraken verminderde de concurrentie tussen ontwikkelingslanden onderling, hetgeen voordelig was voor deze fragiele economieën.175 Emmerij was van mening dat de groei (of het ontbreken daarvan) van de niet-westerse economieën vooral gehinderd werd door beleid van het zogenaamde „noorden‟: geldschepping, protectionisme, repressief beleid van het IMF en hoge reële rente.176 Volgens hem verzopen de ontwikkelingslanden daardoor in de hoge rentes: er werd meer rente betaald dan dat er aan ontwikkelingshulp binnenkwam. Hij pleitte er dan ook voor om ontwikkelingslanden vrij te stellen van rentebetaling óf een gedeelte van de schulden kwijt te schelden. Hij stelde dat de ontwikkelingslanden best wat agressiever voor hun belangen mochten opkomen – hoe kan men zijn inkomen besteden aan het aflossen van schulden als de bevolking honger lijdt? Positie van de arbeider De vraag in hoeverre de positie van de arbeider ten opzichte van de werkgever mee kon spelen in het ontwikkelingsbeleid was een van de discussies die in de jaren tachtig in Socialisme & Democratie gevoerd werd. Een dilemma dat door de auteurs die zich met deze kwestie bezighielden werd opgeworpen was de vraag of er passages over de arbeidsvoorwaarden moesten worden opgenomen in de handelsakkoorden met de ontwikkelingslanden. Als voordeel werd genoemd dat daarmee de positie van de werknemers in de ontwikkelingslanden kon worden verstevigd. Andere auteurs stelden daartegenover dat er betere middelen waren om dit aan de orde te stellen, E. Herfkens, in: Socialisme & Democratie. NIEO: goed voor de armsten? Jaargang 1982, nummer 2, 91. N. Lucas, in: Socialisme & Democratie. Afhankelijkheid en onderontwikkeling: nieuwe inzichten. Jaargang 1982, nummer 11, 541. 174 A. van Dam en A. Metten, in: Socialisme & Democratie. Multi Vezel Akkoord: toetsteen voor ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1986, nummer 5, 155. 175 Ibidem, 157. 176 L. Emmerij, in: Socialisme & Democratie. Rentevoet en ontwikkelingslanden. Jaargang 1986, nummer 9, 290-291. 172 173
R.W. Hogervorst
- 38 -
zoals diplomatieke druk om internationale arbeidsafspraken na te komen. Het gevaar zat volgens de auteurs in de mogelijkheid dat protectionisme de achterliggende motivering was voor het vastleggen van sociale clausules in handelsakkoorden met ontwikkelingslanden.177 Uiteindelijk was het voor de ontwikkeling van derdewereldlanden van belang dat zij een betere toegang kregen tot de wereldmarkten. Daarnaast moesten de beperkende maatregelen die industrielanden troffen worden gereduceerd.178 Schuivende Panelen Op het ontwikkelingsvraagstuk werd verder ingegaan in een artikel van Nico Schrijver en Joan Verloren van Themaat, die in mei 1988 het PvdA rapport Schuivende Panelen bespraken. In dit rapport stond een aantal krachtige aanbevelingen: verdere internationalisering van economisch beleid, versterking van Europese en internationale instituties en een verhoging van het budget voor ontwikkelingshulp naar 1,5%.179 De auteurs constateerden dat er in het rapport voor gepleit werd de hulp vooral via multilaterale kanalen te laten verlopen. Bilaterale hulp was alleen nog maar nodig voor landen die niet konden profiteren van multilaterale hulp. In navolging van Pronk concludeerden Schrijver en VerLoren van Themaat dat het bilaterale hulpbeleid de verwachting niet had kunnen waarmaken dat de armoede gerichter en doelmatiger zou worden bestreden dan in het geval van multilaterale hulp.180 Schrijver en Verloren van Themaat noemen als oorzaak van het fiasco van het bilaterale hulpbeleid de toename van het aantal bilateraal hulpverlenende landen, met als gevolg tegenstrijdig beleid. Bovendien waren de armste landen verslaafd geraakt aan hulp. In tegenstelling tot Pronk gaven Schrijver en VerLoren van Themaat de bilaterale hulp nog niet helemaal op: de voorwaarden gesteld aan bilaterale hulp zouden moeten worden aangescherpt.181 De auteurs wezen daarnaast op een kentering in de zienswijze van Pronk: waar hij voorheen sceptisch was over hulp via ngo‟s, leek hij volgens de auteurs afgestapt van het idee dat ontwikkelingshulp van overheid tot overheid dient te gaan.182 Winst was er nog te behalen op het vlak van multilaterale handelsvoorwaarden en de financiële voorwaarden van instanties zoals de IMF en de Wereldbank.183 Samengevat waren Schrijver en VerLoren van Themaat van mening
A. van Dam en A. Metten, in: Socialisme & Democratie. Multi Vezel Akkoord: toetsteen voor ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1986, nummer 5, 159. 178 Ibidem, 156. 179 N. Schrijver en J. Verloren van Themaat, in: Socialisme & Democratie. De Derde Wereld tussen Schuivende Panelen. Jaargang 1988, nummer 5, 140. 180 N. Schrijver en J. Verloren van Themaat, in: Socialisme & Democratie. De Derde Wereld tussen Schuivende Panelen. Jaargang 1988, nummer 5, 141. 181 Ibidem, 141. 182 Ibidem, 141. 183 Ibidem, 142. 177
R.W. Hogervorst
- 39 -
dat Pronk bilaterale hulp te snel afgezworen had. Er hoefde niet gekozen te worden: hulp kan via diverse kanalen worden gegeven.184 Ideologie Aan het einde van de jaren tachtig werd in Socialisme & Democratie de vraag opgeworpen wat het verband was tussen ideologie in een derdewereldland en zijn ontwikkeling. In dit kader onderscheidde Pronk twee ontwikkelingsmodellen: een elitair ontwikkelingsmodel en een emancipatorisch ontwikkelingsmodel.185 In het eerste model ging in eerste instantie de prioriteit uit naar groei, om zich dan later te richten op het verdelingsvraagstuk. In het emancipatorische model was het andersom: verdeling stond voorop. Volgens Pronk –die de voorkeur aan dit laatste model gaf- hoefde de prioriteit voor het verdelingsvraagstuk niet ten koste te gaan van de economische groei. In reactie op Pronk werd geconstateerd dat de ontwikkeling van socialistische derdewereldlanden niet erg hoopvol verliep. In de ogen van deze auteurs voerden China en Birma beleid volgens het door Pronk geprefereerde emancipatorische model. Zo werd er gerefereerd aan China dat enkel marktbeginselen leek in te voeren, en Birma, dat totaal niet succesvol was.186 De noodzaak van een democratische basis in derdewereldlanden werd dan ook gezien als een voorwaarde voor welvaart, vrijheid én gelijkheid in derdewereldlanden. Conclusie Dat de hoogste prioriteit niet aan ontwikkelingssamenwerking werd gegeven in de jaren tachtig is terug te zien in Socialisme & Democratie. Zo waren er in de jaargangen 1985 en 1989 van Socialisme & Democratie geen artikelen gewijd aan de ontwikkelingsproblematiek. Dit was onder meer te toe te schrijven aan de economische crisis waarin Nederland zich in deze jaren bevond. Naast deze financiële overwegingen stonden de jaren tachtig in het teken van de opkomst van de conservatieve marktadepten Reagan en Thatcher. De sociaaldemocraten leken wat dat betreft over voorspellende gaven te hebben beschikt: zij waren van mening dat de kapitalistische markt diende te worden gereguleerd, in het bijzonder ten behoeve van de ontwikkelingslanden. Zij zetten zich af tegen het oprukkende laissez-faire, dat volgens de sociaaldemocraten geen oplossing aanreikte voor het derde wereld vraagstuk. Belangrijkste punt hierbij was het marktprotectionisme door middel van handelsvoorwaarden, die door de sociaaldemocraten werden aangewezen als één van de grootste obstakels bij de ontwikkeling van de economie in derdewereldlanden. Hervorming van de economische structuur, maar ook van de N. Schrijver en J. Verloren van Themaat, in: Socialisme & Democratie. De Derde Wereld tussen Schuivende Panelen. Jaargang 1988, nummer 5, 142. 185 J. Pronk, in: Socialisme & Democratie. Over politiek en pluralisme. Jaargang 1988, nummer 9, 256. 186 P. Nelissen, in: Socialisme & Democratie. Sociaal-democratie en de onschuld van het andersom denken. Jaargang 1988, nummer 12, 376. 184
R.W. Hogervorst
- 40 -
handelsvoorwaarden zoals verwoord in de GATT stonden dan ook hoog op het verlanglijstje. De artikelen in Socialisme & Democratie in de jaren tachtig werden daarom vooral gericht op de NIEO. Een totaal nieuw, maar utopisch, ordeningsvoorstel kwam van de prominenten Kok, Pronk, Tinbergen en Den Uyl. Zij hielden een pleidooi voor een optimale wereldwijde arbeidsdeling. Daarnaast werd de discussie gevoerd in hoeverre er voorwaarden, zoals democratie en respect voor mensenrechten, aan de ontwikkelingshulp gesteld konden worden. Met name Pronk vond dit een belangrijk punt. Wat Pronk betreft moest er eerst sprake zijn van een gezonde welvaartsverdeling alvorens de economische groei in een derde wereld kan beginnen. Tenslotte was het rapport Schuivende Panelen van belang voor de koers die de PvdA uitzette. Zo werd de voorkeur gegeven aan multilaterale hulp boven bilaterale hulp en werd er ondanks de financiële problematiek een pleidooi gehouden voor het verhogen van het ontwikkelingsbudget naar 1,5 % van het BNP.
R.W. Hogervorst
- 41 -
Hoofdstuk 4: De jaren negentig In 1990 zette Pronk de toon met een nota getiteld Een wereld van verschil. Nieuwe kaders voor ontwikkelingssamenwerking, door sommigen meteen omgedoopt tot „ontwikkelings-Bijbel‟.187 Over het algemeen werd de nota als ambitieus beschouwd. Volgens de VVD en coalitiepartner CDA té, voor de PvdA kon het nog wel een tandje ambitieuzer. In zijn enthousiasme zou Pronk snel botsen met de realiteit van grote bezuinigoperaties. Het budget dat Pronk aan „zuivere‟ ontwikkelingshulp kon besteden nam af tot 0,8 % van het nationaal inkomen.188 Deze bezuinigen vloeide nog voort uit de jaren tachtig en het strakke financiële beleid dat de coalities Paars I en Paars II onderleiding van minister van Financiën Gerrit Zalm voerden. Economisch gezien ging het Nederland, en eigenlijk het gehele Westen, voor de wind. Dit kwam onder andere door de internetrevolutie en de opkomst van mobiele telefonie. In Europa specialiseerden bedrijven zich vooral op dienstverlening. Productiewerk werd verplaatst naar lage loonlanden, bijvoorbeeld in Azië. Deze stijgende lijn was vooral tegen het einde van het millennium merkbaar, de werkloosheid daalde als gevolg snel. Niet overal waren stijgende beurskoersen troef. In Azië volgden crises elkaar met enige regelmaat op. Internationaal waren de verhoudingen als gevolg van het einde van de Koude Oorlog uit balans geraakt nu de twee supermachten de stabiliteit en orde niet meer automatisch handhaafden. In verschillende regio‟s braken etnische conflicten uit, wat het welvaartsniveau ter plekke niet ten goede kwam. Daarnaast verliep het postcommunistische tijdperk voor de OostEuropese landen moeizaam. Binnen Europa waren er daarmee landen die ook voor ontwikkelingshulp in aanmerking kwamen. De sociaaldemocraten namen in de jaren negentig twee keer deel aan de regering. In 1994 werd het eerste kabinet Kok geformeerd, bestaande uit D66, VVD en verliezer PvdA.189 Dit paarse experiment zou in 1998 voor nog eens vier jaar doorgezet worden.190 In paars II zou voormalig voorzitster van de EVS Eveline Herfkens Pronk opvolgen als minister van ontwikkelingssamenwerking. Pronk zelf werd minister van VROM. Democratie en mensenrechten In het begin van de jaren negentig stond de genoemde nota van Pronk, Een wereld van verschil
P.A.M. Malcontent en J.A. Nekkers (1999). De geschiedenis van vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking 1949-1999, 54. Ibidem, 55 en 57. 189 J. Bosmans (1999), Staatkundige vormgeving in Nederland II. De tijd na 1940, 165. 190 Ibidem, 178. 187 188
R.W. Hogervorst
- 42 -
centraal. In deze nota werd democratie als voorwaarde gesteld voor ontwikkelingshulp.191 Een goed functionerende democratie zou als voorwaarde kunnen dienen door bijvoorbeeld lokale parlementariërs te betrekken bij het beleidsoverleg: democratisering van de officiële bilaterale samenwerking.192 Ook voor de Evert Vermeer Stichting was en is democratie een harde eis. De EVS koppelde mensenrechten en democratie aan ontwikkelingslanden: „Ontwikkeling zonder respect voor de mensenrechten mag niet meer‟.193 Naast de overtuiging was deze eis volgens de EVS ook functioneel: mensenrechten en democratie versterkten de ontwikkeling van derdewereldlanden. Gewaarschuwd werd er voor het te ver oprekken van het begrip „mensenrechten‟, het begrip kon snel aan inflatie onderhevig zijn.194 Falen van ontwikkelingssamenwerking Naast deze toekomstvisie van Pronk werd er door hoogleraar sociologie Jan Breman tot tweemaal toe gereflecteerd op de op tot dat moment gevoerde ontwikkelingspolitiek.195 Het doel, namelijk de verschillen tussen het Westen en de derdewereldlanden wegwerken, was niet behaald, stelde hij.196 Sterker nog, Breman beweerde de stelling te kunnen verdedigen dat „ontwikkelingshulp de tegenstelling in veel Derde Wereldlanden tussen rijk en arm eerder heeft vergroot dan verminderd‟.197 Ook Louis Emmerij was niet enthousiast over de situatie in de wereld: „Als de economie al draait, is het op het sociale en politieke vlak dat de schoen wringt‟. 198 Breman parafraseerde Pronk, die wees op een breed scala aan oorzaken voor het falen van ontwikkelingshulp. Zo was er onvoldoende controle op de uitvoering geweest en ontbrak er consensus over waarden en doelen.199 Pronk maakte zich vooral zorgen over de gevolgen van de onevenwichtige welvaartsverdeling. Natuurlijk, armoede zal er altijd zijn, maar Pronks zorg concentreerde zich op het afnemen van mogelijkheden voor de onderklasse om op te klimmen.200
O. van Cranenburgh, in: Socialisme & Democratie. Democratisering en ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1991, nummer 6, 250. 192 Ibidem, 255. 193 Ibidem, 173. 194 Ibidem, 174. 195 Zie J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Het verlopend tij van de ontwikkelingspolitiek. De kritische grens van Jan Pronk. Jaargang 1994, nummer 11, 490-497 en J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Van ontwikkelingssamenwerking naar internationale armenzorg. Jaargang 1999, nummer 9, 375-387. 196 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Het verlopend tij van de ontwikkelingspolitiek. De kritische grens van Jan Pronk. Jaargang 1994, nummer 11, 491. 197 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Globalisering of het dreigende einde van ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1996, nummer 6, 333. 198 L. Emmerij, in: Socialisme & Democratie. Werk wereldwijd. De blinde vlek in het Nederlandse herijkingsdebat. Jaargang 1995, nummer 4, 166. 199 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Het verlopend tij van de ontwikkelingspolitiek. De kritische grens van Jan Pronk. Jaargang 1994, nummer 11, 491. 200 Ibidem, 493. 191
R.W. Hogervorst
- 43 -
Pronk vreesde dan ook dat de verschillen alleen nog maar groter zouden worden. En dat konden wij ons zelf kwalijk nemen: De massale armoede zoals die zich in de huidige wereld voordoet is niet de uitkomst van een autonoom verlopend proces van maatschappelijke differentiatie maar het resultaat van bewust gevoerd beleid.201 Pronk miste de urgentie bij de politiek om de welvaartskloof te overbruggen. Overigens doelde Pronk dan niet alleen op de internationale welvaartskloof, maar ook op de nationale, Nederlandse, welvaartskloof. Breman vond dat Pronk deze kloof wel erg rigide voorstelde: „de beweeglijkheid in de onderste echelons van economie en samenleving is sterker dan gesuggereerd […]‟.202 Toch had Breman sympathie voor Pronk, die niet net zoals Bolkestein (VVD), Brinkman (CDA) en Kok een „thuisland-politicus‟ zou zijn, wat wil zeggen dat nationale belangen bij dit type politicus altijd prevaleerden.203 Onderdeel van de problematiek waren nog steeds de handelsbarrières, in stand gehouden door de thuislandpolitici in diverse landen. Maar, zo verzuchtte Breman, waarom zou het economisch onaantrekkelijk zijn, zoals deze Westerse landen leken te denken, om het grootste deel van de wereldbevolking binnen de wereldmarkt te brengen? Zou een verhoging van het levenspeil van de derde wereld niet ook een stimulans zijn voor onze eigen economie?204 Het was duidelijk, het eigenbelang van hulpverlenende landen stond nog steeds voorop, van de onafhankelijke positie die Pronk bepleitte was niet veel over: „Nederland is gidsland af, tot grote opluchting van onze vaderlandse Realpolitiker, en loopt mee in de trage, onwelwillende pas die Europa
aanhoudt
jegens
de
ontwikkelingslanden‟.205
Het
budget
voor
ontwikkelingssamenwerking werd steeds besteed aan aanverwante zaken zoals noodhulp, opvang van vluchtelingen en militaire bijstand, sneerde Pronk. Wat moest er nu gebeuren? Volgens Breman begon het oplossen van de derde wereldproblematiek met het erkennen van het falen van de ontwikkelingspolitiek: deze had enkel tot meer tweespalt geleid. Voor de oplossing van deze ontwikkelingsproblematiek moest het eigen maatschappelijke systeem op de schop. Het ontwikkelingsbeleid moest niet langer beperkt
J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Het verlopend tij van de ontwikkelingspolitiek. De kritische grens van Jan Pronk. Jaargang 1994, nummer 11, 493. 202 Ibidem, 494. 203 Ibidem, 495. 204 Ibidem 1, 496. 205 J Ibidem, 497. 201
R.W. Hogervorst
- 44 -
blijven tot buiten de landsgrenzen.206 Ook Emmerij legde de verbinding tussen nationaal en internationaal beleid: Zolang wij ons eigen werkgelegenheidsprobleem niet hebben opgelost, zullen wij internationaal niet doen wat wij prediken […], en slechts doekjes voor het internationale bloeden aanbieden in plaats van wonden ontsmetten en helen.207 Emmerij sloot zich hiermee aan bij Pronk en Breman. Ontwikkelingssamenwerking had de nationale en internationale tweespalt niet verminderd. Bezinning op de samenhang van internationale economische betrekkingen en ontwikkelingssamenwerking was noodzakelijk.208 Zo werden de onderhandelingen van de internationale handelsrondes gedomineerd door het Westen, waardoor de ontwikkelingslanden tot dat moment niets waren opgeschoten met nieuwe terms of trade en de zogenaamde liberalisering van de handel. De Wereldbank Breman analyseerde in Socialisme & Democratie het World Development Report 1995. Hij uitte felle kritiek op de Wereldbank. Zo zou de bank feiten verdraaien en selectief te werk zijn gegaan.209 De Wereldbank veronderstelde verder ten onrechte dat „kapitaal bereid is op politiek correcte wijze te handelen‟.210 Het rapport neigde naar „technocratisch pragmatisme‟ en koos partij voor het Westen – en niet voor de armen, aldus Breman.211 Of te wel: Breman claimde dat de Wereldbank niet kon volstaan met het enkel overboeken van geld naar derdewereldlanden. Daarnaast verweet Breman de Wereldbank dus een bureaucratisch orgaan te zijn, dat meer lasten met zich mee bracht dan dat het goed deed. In een ingezonden brief reageerde een econoom van de Wereldbank op de felle kritiek van Breman. Hij wees Breman erop dat kritische ngo‟s het rapport juist ontvangen hadden als een positieve omslag.212 De Wereldbank streefde er wél naar om de positie van de minder bedeelde landen te verbeteren, maar moest daarbij wel rekening houden met haar aandeelhouders. De Wereldbank was in elk geval van mening dat de inkomensverschillen in de wereld groter werden:
J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Het verlopend tij van de ontwikkelingspolitiek. De kritische grens van Jan Pronk. Jaargang 1994, nummer 11, 497. 207 L. Emmerij, in: Socialisme & Democratie. Werk wereldwijd. De blinde vlek in het Nederlandse herijkingsdebat. Jaargang 1995, nummer 4, 167. 208 Ibidem, 170. 209 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Een nieuw Plan van de Arbeid…De catechismus van de Wereldbank. Jaargang 1995, nummer 10, 456-457. 210 Ibidem, 457. 211 Ibidem, 459. 212 H. Cesar, in: Socialisme & Democratie. Globalisering als uitdaging voor werknemers en beleidsmakers: een reactie op Jan Breman. Jaargang 1995, nummer 12, 594. 206
R.W. Hogervorst
- 45 -
„alleen drastische maatregelen kunnen deze trend ombuigen‟.213 Deze maatregelen konden bestaan uit investeringen in onderwijs, de gezondheidszorg en infrastructuur. De Wereldbank wilde vooral investeren in de allerjongsten. Breman beschouwde dit als het afschrijven van een generatie ouderen.214 Hoe nu verder? Emmerij was van mening dat ontwikkelingssamenwerking moest worden gericht op structurele ontwikkelingsaspecten in Afrika. Bovendien moest de versnippering van hulp worden tegengaan.215 Breman richtte zijn pijlen op de hervorming van de globale economie. Dit was een moeilijk proces, „eens te meer omdat de sterk protectionistische inslag van de staatsgeleide ontwikkelingspolitiek in de afgelopen decennia het natuurlijke ritme van de marktkrachten ingrijpend heeft verstoord‟.216 Met andere woorden: door protectionistische maatregelen kon de economie in derdewereldlanden niet goed op gang komen. Deze maatregelen kwamen volgens Breman voort uit eigenbelang, die de ontwikkelingssamenwerkingpolitiek nog steeds beheersten. Een andere auteur stelde dat ontwikkelingssamenwerking zou moeten zijn gebaseerd op rechtvaardigheid, en niet op liefdadigheid.217 Met rechtvaardigheid werd dan vooral gedoeld op gelijke toegang tot de markt. In het bijzonder de handelsbelemmeringen op het gebied van landbouw moesten worden aangepakt.218 De auteur was dan ook voorstander van het invoeren van sancties, als handelswijzen van Westerse landen leiden tot economische schade. Bijvoorbeeld in het geval een Westers land intellectuele migratie uit arme landen stimuleert.219 Andere ideeën: een mondiaal belastingsysteem, een internationaal investeringsfonds, een wereldschatkist en een Economische Veiligheidsraad.220 De drastische hervormingen die in Socialisme & Democratie werden voorgesteld schetsten een beeld van een niet-functionerend ontwikkelingssamenwerkingbeleid. In een ingezonden brief werd Breman dan ook beticht van pessimisme. Natuurlijk ontbrak de coherentie van de hulp nog wel eens en sloot de hulp niet altijd goed aan. Maar juist het gegeven dat de wereld zich
H. Cesar, in: Socialisme & Democratie. Globalisering als uitdaging voor werknemers en beleidsmakers: een reactie op Jan Breman. Jaargang 1995, nummer 12, 595. 214 Ibidem, 595. 215 L. Emmerij, in: Socialisme & Democratie. Werk wereldwijd. De blinde vlek in het Nederlandse herijkingsdebat. Jaargang 1995, nummer 4, 172. 216 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Een nieuw Plan van de Arbeid…De catechismus van de Wereldbank. Jaargang 1995, nummer 10, 447. 217 M. Ul Haq, in: Socialisme & Democratie. De Noord-Zuid samenwerking op de helling. Een nieuw concept van mondiale veiligheid. Jaargang 1996, nummer 4, 239. 218 Ibidem, 240. 219 Ibidem, 240. 220 Ibidem, 241. 213
R.W. Hogervorst
- 46 -
ontwikkelde tot een global village, „maakt uitsluiting op den duur onhoudbaar‟.221 Toch was Breman niet alleen maar pessimistisch. In 1999 leek hij in zijn toon wat bijgedraaid. Zo vond hij dat er qua armoedebestrijding wel degelijk vooruitgang was geboekt.222 Op het eerste gezicht sprak hij zichzelf tegen door tevens te stellen dat de kloof tussen rijk en arm alleen maar breder was geworden.223 Dit kwam volgens Breman doordat de focus lag op het vergroten van de economische zelfstandigheid, en niet op een verdelende rechtvaardigheid.224 Wat moest er dan gebeuren? Breman was van mening dat er simpelweg meer geld naar ontwikkelingssamenwerking zou moeten. Om aan dit geld te komen zouden mensen in het Westen andere keuzes moeten maken. Als voorbeeld noemde Breman de miljarden die er uitgegeven werden aan de consumptie van ijs, huisdierenvoeding en cosmetica. Daartegenover stelde hij dat zes miljard dollar per dag voldoende zou zijn om ieder kind de basisschool te laten volgen.225 Overeenkomstig zijn rekensommetjes zou bijvoorbeeld het collectief niet meer houden van huisdieren deze zes miljard per dag al opleveren. Breman had er echter weinig vertrouwen in dat de politieke leiders de burgers konden overtuigen van de noodzaak van ontwikkelingssamenwerking: „Westerse politieke leiders schrikken ervoor terug aan hun achterban uit te leggen dat de grenzen van de groei zo ongeveer zijn bereikt‟.226 Zag met deze boodschap maar eens uit te leggen dat ontwikkelingssamenwerking een hoge prioriteit diende te hebben in het uitgavenpatroon. Milieu en armoede Als voortvloeisel van de rapportage van de Club van Rome werd de milieuproblematiek in steeds bredere
kring
als
urgent
ervaren,
maar
tevens
gezien
als
bedreiging
voor
ontwikkelingssamenwerking. In 1991 werd de zorg uitgesproken dat de bestrijding van de milieuproblematiek de armen zou raken. Anderen zagen hier juist een nieuwe mogelijkheid. Juist het „koppelen van milieubeleid en inkomensbeleid biedt perspectief om te ontsnappen aan de greep van dit traditionele economische denken en doen‟.227 Volgens Pronk was het dan ook simpel: als de derde wereld te weinig heeft, hebben wij te veel.228 Een auteur vroeg zich af
M. van den Berg en B. van Oijk, in: Socialisme & Democratie. Jan Breman is te pessimistisch! Jaargang 1996, nummer 7/8, 459-462. 222 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Van ontwikkelingssamenwerking naar internationale armenzorg. Jaargang 1999, nummer 9, 375. 223 Ibidem, 376. 224 Ibidem, 377-378. 225 Ibidem, 384. 226 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Globalisering of het dreigende einde van ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 1996, nummer 6, 336. 227 R. Jansen, in: Socialisme & Democratie. Armoede, milieu en sociale gerechtigheid. Jaargang 1991, nummer 4, 154. 228 Ibidem, 155. 221
R.W. Hogervorst
- 47 -
waarom de PvdA internationaal deze koppeling wél maakte, terwijl zij dat nationaal naliet.229 De auteur schetste dan ook een paradox: ogenschijnlijk was het zo dat economische groei nodig leek. Immers, er was dan meer om te verdelen. Het vervelende was dat deze groei ten koste ging van het milieu en de derde wereld. Ieder moest dan ook langzamerhand tot de conclusie komen „dat voortzetting van de huidige ongebreidelde economische groei letterlijk een doodlopende weg is‟.230 Ook volgens Pronk was „de tijd voor een rechtvaardiger verdeling van de bronnen van de mondiale welvaart nu echt aangebroken‟.231 Solidariteit: tegen de tweedeling Volgens Pronk mocht het niet zo zijn dat de samenleving opgesplitst zou worden in haves en havenots. Het misverstand dat een grotere inkomensongelijkheid voordelig is voor de groei van de economie moest uit de weg worden geruimd. Er was helemaal geen tegenstelling tussen gelijkheid en economische efficiëntie.232 Pronk omschreef het probleem zo: Inkomensoverdracht van rijk naar arm in plaats van arm naar rijk vereist een ommekeer, een politieke beslissing, en die wordt niet gemakkelijk genomen wanneer degenen die baat hebben bij de status quo, de macht hebben veranderingen in die status quo uit te stellen, en dus ook om een meer rechtvaardige verdeling op de lange baan te schuiven.233 Pronk stelde dat de snelle technische ontwikkeling, als gevolg van de globalisering, in het nadeel was van andere productiefactoren zoals arbeid. Dit was in het nadeel van de ontwikkelingslanden. Het kapitalisme leidde volgens Pronk tot een tweedeling die overal terug te vinden was: nationaal en internationaal.234 Deze tweedeling was onrechtvaardig. Rechtvaardigheid bestond volgens Pronk uit „rechtvaardigheid in de verhouding tussen hun totale inkomen of welzijn‟.235 Nu hoefde dat geen gelijkheid te betekenen in wat mensen gedurende hun leven genoten, maar hier moest wel een redelijke verhouding inzitten. Dit vereiste een bewust beleid van de overheden.236 Pronk wees hierbij ook op een eerlijke verdeling van de hulpbronnen die uitgeput raakten, en de noodzaak van een duurzaam beleid: „Niet alleen meer gelijke kansen, maar ook meer gelijke uitkomsten‟.237 Want, armoedebestrijding in land A moet er niet toe leiden dat men in land B er
R. Jansen, in: Socialisme & Democratie. Armoede, milieu en sociale gerechtigheid. Jaargang 1991, nummer 4, 155. Ibidem. 231 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Het verlopend tij van de ontwikkelingspolitiek. De kritische grens van Jan Pronk. Jaargang 1994, nummer 11, 492. 232 J. Pronk, in: Socialisme & Democratie. Ongelijkheid en rechtvaardigheid. Jaargang 1996, nummer 9, 465. 233 Ibidem, 470. 234 Ibidem, 471. 235 Ibidem, 473. 236 Ibidem, 473. 237 Ibidem, 474. 229 230
R.W. Hogervorst
- 48 -
op achteruitgaat (bijvoorbeeld door protectionistische maatregelen). Andersom gold het ook: het gevaar van migratie lag dan op de loer.238 In het beginselprogramma van 1998 werd het standpunt van de sociaaldemocraten dan ook als volgt geformuleerd: „Internationale samenwerking is veel meer dan een middel om het nationaal belang te verdedigen. Zij diende in de eerste plaats een beginsel: het helpen bestrijden van een onthutsende armoede.‟239 Crisis in Azië De eerder ingezette aanval op het kapitalisme werd hervat in de context van de Aziatische crisis. Ondanks het gegeven dat de Aziatische economieën kampten met crises in de jaren negentig, werden de hoge economische groeicijfers in Azië door Breman aangehaald als bewijs dat minder ontwikkelde landen wel degelijk konden opklimmen tot vergelijkbare welvaartshoogten als het Westen.240 De economische crises waren volgens een auteur te wijten aan de liberalisatie die doorgevoerd was op de kapitaalmarkten in de jaren negentig.241 Pronk zette op basis van veldwerk van Breman in India ook vraagtekens bij het kapitalistische systeem: „erken dat de misère aan de onderkant van de samenleving […] niet zal worden opgeheven door economische groei alleen‟.242 De markt diende volgens Breman en Pronk gecorrigeerd te worden, ten einde te voorkomen dat er binnen minder ontwikkelde landen tweedeling ontstond. Dit principe was terug te vinden in het beginselprogramma van 1998: waarin solidariteit ondeelbaar werd verklaard, „dat wil zeggen dat ze [solidariteit] op de wereld als geheel van toepassing zijn [is] en niet alleen op bepaalde landen of regio‟s‟.243 Breman vroeg zich hardop af hoe het zo kon zijn dat de recessie zo uit de hand gelopen was: had dat naast het doorgeschoten kapitalisme iets te maken met het gebrek aan politieke democratie?244 Daarnaast stelde Breman dat het Westen misbruik maakte van de crisissituatie in Azië door voorwaarden te stellen als openstelling van de markten voor het verstrekken van financiële leningen.245 Daar zat de crux: de behoefte aan sturing op de financiële markten was groot, anderzijds waren de instituten (IMF, Wereldbank) die deze
J. Pronk, in: Socialisme & Democratie. Ongelijkheid en rechtvaardigheid. Jaargang 1996, nummer 9, 474. PvdA-commissie beginselen, in: Socialisme & Democratie. Proeve van een beginselprogramma. Jaargang 1998, nummer 10, 460. 240 Zie: J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Azië, het blijft een mirakel. Jaargang 1998, nummer 2, 51-57. 241 B. van Riel, in: Socialisme & Democratie. Hervorming van het internationale financiële stelsel: een inventarisatie. Jaargang 1998, nummer 11, 487. 242 J. Pronk, in: Socialisme & Democratie. Het bijzondere kapitalisme van India. Jaargang 1998, nummer 3, 135-138. 243 PvdA-commissie beginselen, in: Socialisme & Democratie. Proeve van een beginselprogramma. Jaargang 1998, nummer 10, 458. 244 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Azië, het blijft een mirakel. Jaargang 1998, nummer 2, 54. 245 Ibidem, 56. 238 239
R.W. Hogervorst
- 49 -
rol op zich zouden nemen niet democratisch genoeg en teveel onder invloed van het Westen.246 Over dit thema organiseerde de Wiardi Beckman Stichting in samenwerking met de Evert Vermeerstichting in maart 1999 dan ook een conferentie: Op welk niveau dienen de kapitaalstromen gereguleerd te worden?247 Kritiek op Pronk Met de uitdagende titel „De ont-Pronking van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid‟ opende hoogleraar Paul Hoebink in een artikel de aanval op de stempel die Pronk op dat moment drukte op het sociaaldemocratische ontwikkelingsbeleid. Het artikel van Hoebink begon met een referentie naar Herfkens, die in zijn ogen een betere koers voer dan Pronk. Onder leiding van minister Eveline Herfkens (ook PvdA) werd vanaf 1998 het aantal hulpverlenende landen verminderd. Hoebink juichte dit toe, maar was ook van mening dat het nationale belang een grotere rol zou moeten spelen bij het bepalen van het ontwikkelingsbeleid. Zo schreef hij dat het Nederlandse bedrijfsleven het eigen belang te weinig zag terugkomen in het buitenlandse beleid.248 Dat was niet het enige dat Hoebink had gestoord aan het bewind van Pronk: „Het belangrijkste terrein waar nog een grote portie „ont-Pronking‟ nodig is, is de multilaterale hulp‟.249 Daarnaast werd er aan te veel landen bilaterale hulp gegeven.250 Hoebink roemde de analytische capaciteiten van Pronk, maar hekelde zijn gave deze om te zetten in een concrete strategie. Daarom, concludeerde Hoebink, was er een grote kloof ontstaan tussen voorgenomen beleid en uitvoeringsstrategie.251 Hoebink was dan ook blij met wat hij noemde het „doelmatiger en doeltreffender‟ maken van het ontwikkelingsbeleid in de korte tijd dat Herfkens de scepter had overgenomen van Pronk, maar verwachtte nog meer.252 Conclusie Opvallend was dat er in de jaargangen 1990, 1992, 1993 en 1997 géén artikelen waren geschreven over ontwikkelingssamenwerking in Socialisme & Democratie. Toch was er zeker vanaf halverwege het decennium sprake van een opleving van het thema ontwikkelingssamenwerking. Er werd inhoudelijk veel over geschreven, en via ingezonden brieven over gediscussieerd. De gedachte dat Letterlijk te vinden bij: B. Hogenboom, in: Socialisme & Democratie. De brandweer onder vuur: het IMF en de financiële crisis. Jaargang 1998, nummer 11, 492-497. Bij Jan Breman en Jan Pronk is deze tendens tussen de regels ook terug te vinden. 247 Aankondiging conferentie WBS en EVS, in: Socialisme & Democratie. Jaargang 1999, nummer 2, 108. 248 P. Hoebink, in: Socialisme & Democratie. De ont-Pronking van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Jaargang 1999, nummer 4, 172-180. 249 Ibidem, 180. 250 Ibidem, 177. 251 Ibidem, 175. 252 Ibidem, 180. 246
R.W. Hogervorst
- 50 -
Nederland een gidsland zou moeten zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking werd niet veel meer gehoord. Het kapitalisme met zijn protectionistische invloeden werd aangewezen als één van de belangrijkste oorzaken van de onevenredige verdeling van welvaart. Het werd voor het eerst letterlijk geschreven: de ontwikkelingshulp had gefaald. Pronk ging zelfs zover dat hij stelde dat dit het gevolg was van bewust gevoerd beleid. Breman en Pronk wezen er gezamenlijk op dat als derdewereldlanden zich ontwikkelden de kloof tussen rijk en arm in een land zelf groter werd. Dit was volgens hen te wijten aan het kapitalistische systeem, dat onvoldoende gecorrigeerd werd. Zo werd het in stand houden van handelsbarrières andermaal genoemd. Tweespalt tussen rijk en arm werd niet alleen gesignaleerd tussen landen, maar ook op nationaal niveau. Zo werd de ontwikkelingsproblematiek vergeleken met de onmacht om in Nederland zelf de armen te helpen. Voor sociaaldemocraten onbegrijpelijk. Het uitgavenpatroon van zowel particulieren als overheid werd gehekeld: wat minder egoïsme zou gewenst zijn geweest. Men wees hier met de vinger naar thuislandpolitici, die enkel het eigen belang zouden hebben nagejaagd en daarmee de handelsbarrières ongemoeid lieten. In zijn nota Een wereld van verschil gaf Pronk aan democratie en eerbiediging van de mensenrechten als harde eis voor ontwikkelingssamenwerking te zien. Ook verscheen er voor het eerst duidelijke kritiek op Pronk in Socialisme & Democratie. Deze kritiek was dapper, daar eerder in Socialisme & Democratie een aantal prominente politici werden weggezet als nationalisten. Hoebink beargumenteerde dat het juist goed was om het eigenbelang te koppelen aan het belang van ontwikkelingslanden. Een discussiepunt waar in het daaropvolgende millennium nog over getwist zou worden.
R.W. Hogervorst
- 51 -
Hoofdstuk 5: Het nieuwe millennium Na paars II trad in 2002 een rechtse regering met LPF, VVD en CDA onder leiding van JanPeter Balkenende aan, waardoor de PvdA minister van ontwikkelingssamenwerking Eveline Herfkens plaats moest maken voor een staatssecretaris van CDA huize, Agnes van Ardenne. Het kabinet zou het niet lang volhouden, waarna Van Ardenne vanaf 2003 verder mocht in Balkenende II, en later in Balkenende III als minister. Ondanks een verkiezingsnederlaag in 2006 zou de PvdA weer gaan regeren en de post ontwikkelingssamenwerking bezetten, ditmaal in de persoon van Bert Koenders. Sinds de opkomst van rechtse partijen als Trots op Nederland en de PVV stond ontwikkelingssamenwerking steeds nadrukkelijker ter discussie. Met name de tegenvallende resultaten in Afrika leidden in toenemende mate tot deze opinievorming.253 Er verschenen na de eeuwwisseling steeds meer boeken waarin de kritiek op ontwikkelingssamenwerking werd verwoord. Voorbeelden hiervan waren De Crisiskaravaan van Linda Polman254 en internationaal Dead Aid van Dambisa Moyo.255 Toch gaf 66 procent van de Nederlanders volgens de WRR aan dat het budget voor ontwikkelingshulp minimaal gelijk moest blijven.256 Vanaf 2007 was het Westen permanent in economische crisis. Deze crisis was sinds de Tweede Wereldoorlog ongeëvenaard. De ingestorte hypotheekmarkt in de Verenigde Staten zou overwaaien naar Europa, waar banken ternauwernood met overheidssteun overeind werden gehouden.
De
economische
teloorgang
voedde
de
discussie
over
het
nut
van
ontwikkelingssamenwerking. De vraag of het geld in eigen land niet harder nodig is om de oplopende overheidstekorten terug te dringen is anno 2010 actueler dan ooit. Demografie Het demografische probleem is al eerder aangekaart in Socialisme & Democratie, maar in het nieuwe millennium leek de discussie over de problematiek zich opnieuw te manifesteren. Van Hulten beschreef het probleem simpel: door de snelle bevolkingsgroei werd een groot deel van de economische groei opgeslurpt.257 Ditzelfde mechanisme was het probleem met voedsel, water en energie.258
Het demografische vraagstuk lag nóg ingewikkelder. Omdat de problematiek in
Afrika volgens oud-staatssecretaris Michel van Hulten de komende decennia niet op te lossen WWR, Minder pretentie, meer ambitie, p. 11. Polman, Linda (2008). De crisiskaravaan. Achter de schermen van de noodhulpindustrie. Uitgeverij Balans. 255Zie: Moyo, Dambisa (2009), Doodlopende hulp. Waarom ontwikkelingshulp niet werkt, en wat er wel moet gebeuren. Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen. 256 WWR, Minder pretentie, meer ambitie, p. 21. 257 M. van Hulten, in: Socialisme & Democratie. Van Afrika verwachten we mirakels. Nu die van Europa nog…. Jaargang 2000, nummer 7/8, 356. 258 Ibidem, 358. 253
254Zie:
R.W. Hogervorst
- 52 -
was, zouden Afrikanen hulp vragen en/of trachten te emigreren.259 Bijkomend probleem was dat het hier vooral ging om de hoger opgeleiden.260 Van Hulten vroeg zich af waarom Marokko en Turkije geen concentratielanden zijn van de Nederlandse hulp, gezien de nauwe banden met deze landen.261 Hij opperde om deze landen lid te laten worden van de Europese Unie. Op deze manier kon emigratie wellicht voorkomen worden. André Dellevoet van de Noord-Zuidcommissie van de PvdA was van mening dat migratie ook positieve effecten kon hebben voor ontwikkelingslanden. Hij wees er op dat rijke, hoogopgeleide migranten met regelmaat terugkwamen en een belangrijke rol speelden in de ontwikkeling van landen.262 Daarbij maakten de emigranten vaak grote bedragen over naar het land van herkomst. Dellevoet was dan ook niet blij met het strenger wordende migratiebeleid van Nederland en Europa: kennismigratie moest worden gestimuleerd en niet naar de illegaliteit worden gedrukt.263 Democratie Als men naar de Afrikaanse landen zelf keek hadden de donoren in Afrika getracht „goed bestuur‟ te eisen om daardoor de democratie te stimuleren. Men had echter te weinig aandacht gehad voor specifieke omstandigheden, zoals cliëntelisme, die de invoering van „goed bestuur‟ bemoeilijkten.264 En juist doordat de economische omstandigheden in de meeste Afrikaanse landen slecht waren, gedijde het cliëntelisme goed in Afrika.265 Daarnaast werd erop gewezen dat „er geen enkele reden [is] om te veronderstellen dat iets dat in Europa een eeuwenlang durend proces was, nu in Afrika van het ene op het andere decennium „even‟ tot stand komt‟.266 De conclusie was, in weerwil van andere schrijvers in Socialisme & Democratie dan ook duidelijk: „democratisering moet niet ten koste gaan van staatsopbouw‟.267 Breman stelde dat goed bestuur wél „hoog op de beleidsagenda zou moeten staan en blijven [staan]‟.268 Repeterend pessimisme Zoals in vrijwel elk decennium constateerden de auteurs dat de armoedebestrijding onvoldoende M. van Hulten, in: Socialisme & Democratie. Van Afrika verwachten we mirakels. Nu die van Europa nog…. Jaargang 2000, nummer 7/8, 351. Let op, Michel van Hulten is de vader van voormalig PvdA partijvoorzitter Michiel van Hulten. 260 Ibidem, 355. 261 Ibidem, 355. 262 A. Dellevoet, in: Socialisme & Democratie. Armoedebestrijding begint bij de mondiale middenklasse. Jaargang 2005, nummer 3, 18. 263 Ibidem, 19. 264 E. de Kadt, in: Socialisme & Democratie. Hoezo democratie in Afrika? Jaargang 2000, nummer 7/8, 435. 265 Ibidem, 440. 266 Ibidem, 445. 267 Ibidem, 445. 268 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkeling en de kwaliteit van het bestuur. Jaargang 2001, nummer 6, 280. 259
R.W. Hogervorst
- 53 -
effect sorteerde. De steeds terugkomende strekking was dat de kloof tussen rijk en arm alleen maar toenam. De sociaaldemocraten maakten het zichzelf dan ook niet eenvoudig: naast de aspiratie van een sterke economie streefden zij ook rechtvaardige sociale verhoudingen na.269 Het pessimisme werd het best geïllustreerd door een citaat uit een column van Bart Tromp: „Het budget voor ontwikkelingshulp is het enige op de Rijksbegroting dat niet gekoppeld is aan omschreven doelstellingen, maar is louter afhankelijk van de groei van het nationaal inkomen‟.270 Tromp ging voor een sociaaldemocraat redelijk ver: Wie afschaffing van ontwikkelingshulp te ver vindt gaan, zou daarom op zijn minst moeten pleiten voor een beperking van het budget, om daardoor eindelijk tot een helder beleid te komen, dat het mogelijk maakt vast te stellen wat ontwikkelingshulp feitelijk oplevert, positief als negatief.271 Deze column schreeuwde natuurlijk om een reactie, en die zou dan ook niet lang op zich laten wachten. Toenmalig Tweede Kamerlid Sharon Dijksma reageerde door te wijzen op „de goede ontwikkelingen‟ van de laatste jaren.272 Tromp antwoordde hierop door te benadrukken dat deze houding juist het probleem was. Het argument dat er vooruitgang wordt geboekt werd elke drie of vier jaar opnieuw gebruikt.273 Dijksma wees erop dat de ontwikkelingshulp meer dan vroeger werd stilgezet indien een land niet voldeed aan de eisen van goed bestuur.274 Door strenger te zijn, kon het draagvlak voor de hulp versterkt worden, aldus Dijksma.275 Wat Dijksma betrof werd het budget voor ontwikkelingslanden met goed bestuur dan ook flink verhoogd, onder het mom van internationale solidariteit.276 Ondertussen leek Jan Breman elk artikel aan te grijpen om zijn zorgen uit te spreken over de situatie in de ontwikkelingslanden: „De kloof tussen rijk en arm is nog nooit zo groot geweest als op dit ogenblik en neemt nog steeds toe‟.277 Dat was volgens Breman mede te wijten aan de teruglopende budgetten voor ontwikkelingssamenwerking: „het rijke deel der mensheid keert het arme deel de rug toe‟.278 Daarnaast verweet Breman het IMF en de Wereldbank een te liberaal G. van Heteren, in: Socialisme & Democratie. Ver voorbij de ‘comfort zone’. Jaargang 2009, nummer 6, 51-52. B. Tromp, in: Socialisme & Democratie. Afschaffing ontwikkelingshulp? Jaargang 2001, nummer 9, 436. 271 Ibidem, 436. 272 S. Dijksma, in: Socialisme & Democratie. Een brede agenda voor ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 2001, nummer 11/12, 528. 273 B. Tromp, in: Socialisme & Democratie. Naschrift: Een brede agenda voor ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 2001, nummer 11/12, 529. 274 S. Dijksma, in: Socialisme & Democratie. Een brede agenda voor ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 2001, nummer 11/12, 528. 275 Ibidem. 276 Ibidem, 529. 277 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. De essentie van de sociaal-democratie. Jaargang 2002, nummer 7/8, 30. 278 Ibidem, 31. 269 270
R.W. Hogervorst
- 54 -
beleid.279 In deze kapitalistische wereld was er volgens Breman alleen maar oog voor het eigen belang: „Het is een mentaliteitsomslag waarin weinig mededogen bestaat met de gekende mensen die het in eigen samenleving niet goed gaat, laat staan met de massa‟s onbekenden ver van huis.‟280 Het excuus dat het eigen falen van ontwikkelingslanden reden was om derdewereldlanden niet te helpen behalve uit liefdadigheid, kon volgens Breman nooit opgaan voor een sociaaldemocraat. Dit was immers een verwerping van het gelijkheidsideaal.281 Breman ageerde dan ook tegen wetenschapper Paul de Beer, die beweerde dat solidariteit in eigen land vóór internationale solidariteit moest gaan.282 Voor Breman was de situatie namelijk onvergelijkbaar, omdat de kansarmen in Nederland in een andere positie verkeerden dan die in pakweg Botswana.283 Los daarvan, het aanpakken van de problematiek in de derde wereld was ook in het eigenbelang. Breman wees op milieubelangen en het schrikbeeld van een wereldelite.284 Sommigen schrijvers hekelden het gebrek aan ideeën binnen de linkse partijen om de kloof te verkleinen tussen de economische internationalisering enerzijds en de achterblijvende democratische ontwikkeling en armoede anderzijds.285 Toenmalig staatssecretaris Frank Heemskerk reageerde op dit verwijt met een ingezonden brief. Ook Heemskerk erkende dat de globalisering verliezers opleverde, maar was van mening dat het stil leggen van handel ook geen oplossing bood. Daarom zouden open markten moeten worden gestimuleerd en zouden Nederlandse bedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor de productie en leefomstandigheden in de ontwikkelingslanden.286 Den Uyl lezing In 2008 ontstond een discussie in de Socialisme & Democratie tussen Pronk en toenmalig politiekleider Wouter Bos naar aanleiding van de Den Uyl lezing in december 2007 van eerstgenoemde. Bos was van mening dat de kwaliteit van het leven van de minstbedeelden was toegenomen, ondanks de toegenomen ongelijkheid – daar ging het om volgens Bos: „Wat weegt nu zwaarder: dat de allerarmsten erop vooruit zijn gegaan of dat het gat ten opzichte van de beterbedeelden is gegroeid?‟287 Pronk vond dat een te grote ongelijkheid zou leiden tot conflicten J. Breman, in: Socialisme & Democratie. De essentie van de sociaal-democratie. Jaargang 2002, nummer 7/8, 31. Ibidem, 33. 281 Ibidem, 33. 282 P. de Beer, in: Socialisme & Democratie. De essentie van de sociaal-democratie. Jaargang 2002, nummer 7/8, 52. 283 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. De essentie van de sociaal-democratie. Jaargang 2002, nummer 7/8, 34. 284 Ibidem, 34. 285 R. Went, in: Socialisme & Democratie. Geen gezicht: de PvdA en globalisering. Jaargang 2007, nummer 5, 12. 286 F. Heemskerk, , in: Socialisme & Democratie. Interventie: Draagvlak voor globalisering. Jaargang 2007, nummer 7&8, 4-5. 287 W. Bos, in: Socialisme & Democratie. Pronk, Den Uyl, de koers en de beginselen. Jaargang 2008, nummer 1/2, 13. 279 280
R.W. Hogervorst
- 55 -
en geweld. Bovendien trok hij de opinie van Bos in twijfel dat de kwaliteit van het leven van de armsten was verhoogd. De heren waren het erover eens dat de globalisering een eventuele herverdeling alleen maar moeilijker zou maken. Waar het Pronk om ging, was dat elk land gelijke kansen zou krijgen: de uitkomst zou niet altijd gelijk zijn: „Degenen die zich op al die terreinen beter bedeeld hebben en zich daarmee een voorsprong hebben verschaft, zullen een stap terug moeten doen‟.288 Andersglobalisten Terugkerend thema was de globalisering. Volgens Pronk was de globalisering een proces waarbij de wereld verder werd verdeeld.289 Pronk merkte op dat er in de wereld te weinig ruimte was voor solidariteit. In een boekbespreking werd de kanttekening gemaakt dat soms werd vergeten dat „de koek verdiend moet worden voordat hij kan worden verdeeld‟.290 Volgens Pronk liet de politiek het bewust na om de ontwikkelingslanden uit armoede te bevrijden.291 Breman zat op de lijn van Pronk: „de oplossing vergt een herverdeling van de bestaansbronnen en de opbrengst van productie – en de bereidheid daartoe ontbreekt‟.292 Dit omdat instandhouding van de armoede gunstig zou zijn voor de middenklasse, die geen belang had bij herverdeling.293 Breman en Pronk waren twee handen op één buik en konden gekenmerkt worden als sympathisanten van de andersglobalisten. Andersglobalisten wilden het proces van globalisering bijsturen, in tegenstelling tot anti-globalisten die tegen het kapitalismesyteem an sich zijn.294 Zo constateerde Breman: „De zucht naar een ongebreideld consumentisme is immers met de spiraal van verrijking-verarming nauw verbonden.‟295 Het systeem, waarin organen als de WTO en het IMF een belangrijke rol vervulden was enkel optisch democratisch en hield verandering tegen.296 Pronk pleitte voor een systeemverandering en bekritiseerde ook partijgenoot Wouter Bos die zich hiervan niet bewust
J. Pronk, in: Socialisme & Democratie. „Verwerp het onfatsoenlijke kapitalisme’. Jaargang 2008, nummer 3, 10. J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Op de bres voor de verworpenen der aarde. Jaargang 2006, nummer 4, 51. 290 K. Hofman, in: Socialisme & Democratie. De halve waarheid over een heel alternatief. Jaargang 2004, nummer 3, 59. 291 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Op de bres voor de verworpenen der aarde. Jaargang 2006, nummer 4, 51. 292 Ibidem, 52. 293 Ibidem, 53. 294 Andersglobalisten en anti-globalisten zien de derde wereld als slachtoffer van het „systeem‟. Beide leunen op wereldsysteemtheorie van Immanuel Wallerstein (voortbordurend op de Dependency-theory) en kent zijn oorsprong, overigens in de ideeën van Karl Marx met name met betrekking tot de klassenstrijd. De kern van de wereldsysteemtheorie is dat de groei in de rijke landen (kapitalisten) ten koste gaat van de welvaart in de armere landen (arbeidsklasse). Landen zijn onderdeel van dit systeem: de kern en de periferie. De periferie is afhankelijk van de rijkere landen. De rijke, geïndustrialiseerde landen vormen de „inner cirle‟ van de wereldmarkt, waardoor de periferie weinig kans maakt zich te ontwikkelen, en er sprake is van een status quo. Deze status quo moet doorbroken worden, zodat er gelijke verhoudingen ontstaan. Voor meer informatie, zie: R. Stubbs & G. Underhill, Political Economy and the Changing Global Order, 2005. 295 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Op de bres voor de verworpenen der aarde. Jaargang 2006, nummer 4, 54. 296 H. Tilborghs, in: Socialisme & Democratie. Hebben andersglobalisten gelijk? Jaargang 2006, nummer 9, 41-44. 288 289
R.W. Hogervorst
- 56 -
zou zijn.297 Ook Koenders was niet onder de indruk van de inspanning die op dat moment geleverd werd: Europa neemt nauwelijks de verantwoordelijkheid voor een eerlijker globalisering op zich. En Nederland doet helemaal niets om die Europese koers te versterken. […] Het enige wat Nederland roept is „I want my money back‟.298 Koenders had niets tegen het zogenaamde nationale eigenbelang, maar dit realisme diende wel aan idealisme gekoppeld te worden. Dat vooral het Westen baat had bij de globalisering werd door de auteurs in Socialisme & Democratie onderschreven, juist daarom hoefde het nationale belang niet ten koste te gaan van internationale solidariteit: „Als globalisering werkelijk de welvaartswinst oplevert die de voorstanders claimen, kan er toch niemand tegen zijn dat een deel daarvan wordt aangewend om de verliezers te ondersteunen?‟299 Toekomst De oplossing was volgens Breman relatief simpel: de vrije marktwerking diende beteugeld te worden, door regelgeving die rechtvaardigheid en gelijkheid in de hand zou werken. Good governance moest niet alleen gelden voor landen maar ook voor instellingen.300 Van Hulten zette zijn vraagtekens bij de onrealistische instelling om de armoede in Afrika over 15 jaar te hebben „opgelost‟. Aan onrealistische doelstellingen had niemand iets, het probleem was volgens Van Hulten dat het beleid van de Westerse landen er helemaal niet op gericht was om de armoede te verdrijven. Het Westen bleef volharden in de illusie dat handel zou leiden tot ontwikkeling.301 Van Hulten stelde dan ook voor om een studie in te stellen naar de vraag in hoeverre de 0,7 procent aan ontwikkelingshulp van het BNP nog wel voldoende was. Hij schatte zelf in dat 2 % noodzakelijk was en wilde dat de PvdA hierin het voortouw zou nemen.302 Daarnaast keurde hij de handelsbarrières af: „We prediken “self-help” maar doen er alles aan om dat onmogelijk te maken‟.303 Een groep jonge economen droeg een ander speerpunt aan. De ontwikkelde landen moesten ervoor zorgen dat het menselijk kapitaal en de technologische ontwikkeling in de derdewereldlanden verbeterde. Daarnaast noemden zij ook „institutionele belemmeringen‟ als obstakel,
zoals:
„binnenlandse
staatssteun,
importheffingen,
exportsubsidies
en
J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Op de bres voor de verworpenen der aarde. Jaargang 2006, nummer 4, 54. F. Bieckmann, in: Socialisme & Democratie. Naar een andere globalisering. Jaargang 2006, nummer 10, 53. 299 R. Went, in: Socialisme & Democratie. Geen gezicht: de PvdA en globalisering. Jaargang 2007, nummer 5, 15. 300 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. De essentie van de sociaal-democratie. Jaargang 2002, nummer 7/8, 34. 301 M. van Hulten, in: Socialisme & Democratie. Van Afrika verwachten we mirakels. Nu die van Europa nog…. Jaargang 2000, nummer 7/8, 358. 302 Ibidem, 360. 303 Ibidem. 297 298
[…]
R.W. Hogervorst
- 57 -
patentrechten‟.304 Er was sprake van een vicieuze cirkel, die doorbroken moest worden. Dat kon door het nemen van eerder genoemde maatregelen, maar dan moest het Westen dat niet doen „als een koopman in domineesvermomming, maar uit een oprechte overtuiging dat een ongelijke welvaartsverdeling eenvoudigweg onethisch is‟.305 Een ander probleem was de coördinatie van de Nederlandse hulp. Minister Herfkens was voorstander van een ministerie voor ontwikkelingssamenwerking mét portefeuille, omdat de driehoek Financiën, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken te omslachtig zou zijn. Breman was er voorstander van om de toekomst van ontwikkelingssamenwerking „te begrijpen in de bredere verband van het mondialiseringvraagstuk‟.306 Nederland hoefde niet alles zelf te doen en zou meer moeten steunen op bijvoorbeeld de Wereldbank. Dijksma onderschreef de gedachtegang van Herfkens door te pleiten voor uitbreiding van de bevoegdheden van de minister van ontwikkelingssamenwerking op de gebieden van handel met ontwikkelingslanden, internationale monetaire instellingen en internationaal milieubeleid.307 Ook
Dellevoet
deelde
deze
opvatting.
Volgens
Dellevoet
kon
ontwikkelingssamenwerking effectief zijn, mits de voorwaarde van goed bestuur werd gesteld. Dellevoet en Pronk waren van mening dat door de mondialisering en de daaraan gepaard gaande groei er een mondiale middenklasse was ontstaan.308 En juist bij deze groep lag volgens Dellevoet een kans. Deze mondiale middenklasse had doorgaans een opleiding genoten en sprak haar talen. Deze categorie zou een brug kunnen slaan tussen het Westen en de onderklasse.309 Ontwikkelingssamenwerking moest dan ook inspelen op het verbreden van deze economische basis.310 In een aanzet tot een nieuw beginsel programma opperde men goed bestuur als voorwaarde te stellen voor ontwikkelingshulp: „Structurele hulp kan alleen effect hebben wanneer er voldaan wordt aan minimumcondities ten aanzien van rechtszekerheid en spreiding van de welvaart‟.311 In het beleid moest er gebruik gemaakt worden van multilaterale instellingen, ten behoeve van „mondiale democratisering‟. Hier werd een vervolg aangegeven door een commissie onder leiding van Bert Koenders. Mensenrechten, vrijheid van meningsuiting, milieu en ongelijkheid stonden centraal. Ook Koenders was niet te spreken over de betrokkenheid van het E. Bekkers e.a., in: Socialisme & Democratie. Welvaartsverdeling in internationaal perspectief. Jaargang 2003, nummer 3, 32. Ibidem, 36. 306 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkeling en de kwaliteit van het bestuur. Jaargang 2001, nummer 6, 280-281. 307 S. Dijksma, in: Socialisme & Democratie. Een brede agenda voor ontwikkelingssamenwerking. Jaargang 2001, nummer 11/12, 529. 308 A. Dellevoet, in: Socialisme & Democratie. Armoedebestrijding begint bij de mondiale middenklasse. Jaargang 2005, nummer 3, 13. 309 Ibidem, 14. 310 Ibidem, 16. 311 P. Bordewijk, in: Socialisme & Democratie. Inzake beginselen van de Partij van de Arbeid. Jaargang 2004, nummer 7/8, 67. 304 305
R.W. Hogervorst
- 58 -
Westen, en in dit geval Nederland, bij de derde wereld: „Ondanks de schrik van Rwanda en Srebrenica hebben we de dood van vier miljoen mensen in Congo gewoon laten passeren‟.312 Om zaken te bereiken moesten er samenwerkingsverbanden worden gesmeed. Niet alleen internationale formele verbanden, maar ook informele, zoals maatschappelijke organisaties en burgers. Kortom, ontwikkelingssamenwerking moest politieker.313 In overeenstemming met Van Hulten was het van belang dat Afrikaanse landen zich sneller verenigden in allianties. De Koude Oorlog was immers niet langer een blokkade in deze: de politieke tweedeling was verdwenen.314 Ad Melkert was het hiermee eens en stelde voor de Europese Unie snel uit te breiden met Oost-Europese landen. Daarnaast vond hij het tijd om „partnerschapexperimenten‟ aan te gaan met Afrikaanse landen, om tot een nieuw ontwerp van hulprelaties te komen.315 Ook de PvdA moest zich wenden tot Europese en mondiale samenwerking, om „een meer egalitaire en duurzame mondiale samenleving mogelijk te maken‟.316 Aanvallen op ontwikkelingshulp Over hoe deze politiekere ontwikkelingssamenwerking moest worden ingevuld was Dellevoet duidelijk. In de visie van Dellevoet, „staat of valt‟ een „geloofwaardig sociaal-democratisch buitenlands beleid‟ met het succes van ontwikkelingssamenwerking.317 Om deze reden moest er een goed onderbouwd antwoord worden gevonden op de kritiek van de Kamerleden van de VVD, Wilders, Hirsi Ali en Szabo. Het debat werd volgens Dellevoet op een te laag niveau gevoerd: oppervlakkig en met gebrekkige creativiteit. Dellevoet merkte op dat door de vele aandacht die onderzoekers hadden gegeven aan ontwikkelingssamenwerking, in elk geval duidelijk was wat niet werkt.318 Hij haalde een onderzoek aan waaruit bleek dat het aantal mensen dat moest rondkomen met 1 dollar per dag was afgenomen met 350 miljoen mensen.319 De vraag bleef echter of dit kwam door ontwikkelingssamenwerking, of door directe buitenlandse investeringen. Dellevoet
relativeerde
het
belang
van
de
0,8
%
norm
en
de
millenniumdoelstellingen: de gedachte achter ontwikkelingssamenwerking moest zijn om succesvolle projecten en bronnen in de landen uit te bouwen, in samenwerking met bijvoorbeeld het internationale bedrijfsleven: F. Bieckmann, in: Socialisme & Democratie. Naar een andere globalisering. Jaargang 2006, nummer 10, 51. Ibidem, 56-57. 314 M. van Hulten, in: Socialisme & Democratie. Van Afrika verwachten we mirakels. Nu die van Europa nog…. Jaargang 2000, nummer 7/8, 354-355. 315 A. Melkert, in: Socialisme & Democratie. Nieuwe ambities. Een progressieve agenda voor nationale en internationale betrokkenheid. Jaargang 2001, nummer 4, 162. 316 P. Bordewijk, in: Socialisme & Democratie. Inzake beginselen van de Partij van de Arbeid. Jaargang 2004, nummer 7/8, 67. 317 A. Dellevoet, in: Socialisme & Democratie. Armoedebestrijding begint bij de mondiale middenklasse. Jaargang 2005, nummer 3, 10. 318 Ibidem, 11. 319 Ibidem. 312 313
R.W. Hogervorst
- 59 -
Het gaat juist om doelgerichte inzet van overheidsmiddelen om elders ter wereld maatschappelijke transformatieprocessen en de ontwikkeling van developmental states op gang te brengen.320 Kortom, wat Dellevoet betrof werd er een nieuwe weg ingeslagen, op basis van dezelfde beginselen van gelijkheid en rechtvaardigheid. Dellevoet zette in op „economische ontwikkeling en groei van de particuliere sector in arme landen‟, waarna er een „proces op gang komt‟.321 Niet alleen vanuit de VVD werd de aanval op ontwikkelingshulp geopend. Oud-VVD‟er Rita Verdonk wilde tweederde van de ontwikkelingshulp afschaffen met haar politieke beweging Trots op Nederland. De directeur van de EVS, Peter Heintze, reageerde met een ingezonden brief om voor het aankomende gevaar –„Trots‟ was op dat moment in de peilingen goed voor meer dan 20 zetels- te waarschuwen. Heintze stelde in de geest van Pronk, dat ontwikkelingshulp het uitbreken van conflicten voorkomt. Daarnaast droeg hoge bijdrage van Nederland bij aan een sterke internationale positie. Bovenal deed Heintze een beroep op morele gronden: het was „onze‟ plicht om een bijdrage te leveren aan het bestrijden van de ongelijkheid tussen Noord en Zuid.322 Conclusie Volgens Breman was ontwikkelingssamenwerking geen onderwerp meer dat „de politieke gemoederen sterk bezig houdt‟,323 het aantal artikelen dat in Socialisme & Democratie verscheen met dit thema deed anders vermoeden. Mondialisering was een nadrukkelijk thema na de eeuwwisseling. Dit bood zowel kansen als bedreigingen voor ontwikkelingslanden: nieuwe afzetmarkten, maar ook onrechtvaardige verdeling van de opbrengst hiervan. Zijn de derdewereldlanden gevangenen van het kapitalistische systeem of konden zij zich binnen het bestaande systeem ontwikkelen? Het gebrek aan solidariteit ergerde de sociaaldemocraten, de schuld hiervan werd bij het kapitalisme en individualisme gelegd. Zo sympathiseerden Breman en Pronk met de andersglobalisten, die zich in hun ogen inzetten voor een menselijker mondialisering.324 Breman en Pronk waren ervan overtuigd dat de derde wereldlanden slachtoffer van het kapitalistische systeem waren geworden. Het kapitalistische systeem diende daarom gereguleerd te worden. A. Dellevoet, in: Socialisme & Democratie. Armoedebestrijding begint bij de mondiale middenklasse. Jaargang 2005, nummer 3, 17. 321 Ibidem, 19. 322 P. Heintze, in: Socialisme & Democratie. Interventie: Niet op Rita. Jaargang 2008, nummer 5, 6-7. 323 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. Ontwikkeling en de kwaliteit van het bestuur. Jaargang 2001, nummer 6, 276. 324 J. Breman, in: Socialisme & Democratie. De essentie van de sociaal-democratie. Jaargang 2002, nummer 7/8, 35. 320
R.W. Hogervorst
- 60 -
Een ander ingrijpend (verwacht) gevolg van de mondialisering was massamigratie vanuit de arme landen. Over de vraag of deze migratie moest worden aangemoedigd of tegengegaan liepen de meningen uiteen. De particuliere geldstromen van migranten vormen een belangrijke inkomstenbron, de vraag was hoe schadelijk de al dan niet tijdelijke braindrain was. Door de economische crisis in de Westerse wereld werden er meer dan ooit vraagtekens geplaatst bij het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Niet iedereen vond een fors ontwikkelingssamenwerkingsbudget prioriteit hebben. Zo kon er volgens sommigen ook gekeken worden naar creatieve wegen om de ontwikkeling van derdewereldlanden te bevorderen. Door anderen werd er juist een moreel appél gedaan: bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking was gezien de rijkdom in Nederland ethisch onjuist. Van Hulten pleitte zelfs voor een onderzoek om te kijken of het huidige budget wel toereikend was. Hij sloot niet uit dat de norm verhoogd moest worden naar 2 %. Met dit pleidooi paste hij in een lange traditie van sociaaldemocraten die allen getracht hebben het ontwikkelingsbudget te verhogen. Niet iedereen geloofde meer in ontwikkelingshulp. Zo stelde Tromp dat er geen prikkel was voor de derde wereldlanden om te functioneren. De sociaaldemocraten die nog wel geloofden in ontwikkelingssamenwerking verschilden van mening inzake de methodiek. Zo was er geen consensus over het al dan niet stellen van bijvoorbeeld goed bestuur als voorwaarde voor hulp. De vraag in hoeverre het eigenbelang een rol mag spelen was ook niet eenduidig beantwoord. Duidelijk was wel dat de sociaaldemocraten voorstander
waren
van
internationale
samenwerking,
ook
in
het
ontwikkelingssamenwerkingsverband. De samenhang qua standpunten was af en toe ver te zoeken in het gedachtegoed van de sociaaldemocraten. Exemplarisch voor de links-rechtstegenstelling binnen de Partij van de Arbeid was de discussie die Pronk en Bos onderling uitvochten. Bos stelde dat de ondergrens van armoede moest worden aangepakt, en dat de afstand met de allerrijksten hier ondergeschikt aan was. Pronk wees op de gevaren van grote ongelijkheid: conflicten en oorlogen.
R.W. Hogervorst
- 61 -
Conclusie De
hoofdvraag
hoe
het
sociaaldemocratische
denken
op
het
gebied
van
ontwikkelingssamenwerking zich in de periode 1960-2009 heeft ontwikkeld laat zich niet gemakkelijk beantwoorden. Wat waren de constanten, waar traden verschuivingen op? Wat waren de belangrijkste thema‟s, en gold dat voor de hele periode? Waren er stromingen te onderscheiden, of was sprake van een pluriformiteit aan opvattingen? Eén ding is duidelijk: het nut en het belang van ontwikkelingssamenwerking zijn onomstreden voor de auteurs in Socialisme & Democratie. Internationale solidariteit als waarde staat buiten de discussie. Wel is men, in overeenstemming met de heersende opinie, negatiever geworden over het bereikte ontwikkelingsniveau van de derdewereldlanden en sceptischer over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Een andere constante door de decennia heen is de ergernis bij de sociaaldemocraten over het gebrek aan internationale solidariteit bij anderen. Niet alleen in andere Westerse landen, maar ook in Nederland – in sommige gevallen zelfs bij partijgenoten. De wens om een zogenaamd gidsland te zijn neemt wel snel af naarmate de tijd verstrijkt en het optimisme over de resultaten in de derdewereldlanden wegebt. Optimisme slaat om in pragmatisme, en soms zelfs in negativisme. Men
kan wat dat betreft twee
stromingen onderscheiden:
de idealistische
sociaaldemocraten en de pragmatische sociaaldemocraten. Tot de eerste groep kunnen Jan Pronk en socioloog Jan Breman worden gerekend. Zij zien de derdewereldlanden in eerste instantie als slachtoffers van het kapitalistische systeem en een gebrek aan internationale solidariteit. Deze stroming waarschuwt voor een kloof tussen arm en rijk, die steeds groter wordt. Deze kloof signaleren zij niet alleen internationaal, maar ook nationaal. Zij zijn van mening dat het exemplarisch is voor de internationale situatie dat de politiek op nationaal niveau deze kloof niet kan dichten. Behalve dat het ethisch onaanvaardbaar is dat deze kloof bestaat, wijst Pronk op het gevaar van conflicten en oorlogen, die als gevolg van deze kloof zouden kunnen ontstaan. Anderzijds kan men grofweg een stroming benoemen die wat minder negatief is over de Westerse intenties en de schuldvraag ook neerlegt bij de derdewereldlanden. Deze groep mengt zich – overeenkomstig aan de tijdgeest eind jaren negentig, eind jaren nul van deze eeuw- steeds nadrukkelijker in de discussie. Tot deze groep behoren Wouter Bos en Paul Hoebink. Pragmatischer dan de „idealistische sociaaldemocraten‟ stelt Hoebink bijvoorbeeld dat eigenbelang
en
of
nationaal
belang
wel
degelijk
een
rol
kan
ontwikkelingssamenwerkingpolitiek, omdat het draagvlak dan een stuk breder is.
spelen
bij
R.W. Hogervorst
- 62 -
Als een duveltje uit een doosje werpt zich eens in de zoveel tijd een auteur op in Socialisme & Democratie die het ontwikkelingssamenwerkingbudget ter discussie stelt. Vermeldenswaardig hierbij is Geert Ruygers, de man van de 1 % norm. Later zouden anderen sociaaldemocraten zelfs strijden voor een nóg ruimer ontwikkelingsbudget. de
sociaaldemocraten
weinig
animo
Ondanks de overheidstekorten is er onder voor
bezuinigingen
op
het
ontwikkelingssamenwerkingbudget. Men acht het moreel onjuist om hierop te bezuinigen. Het is te simpel dit moreel appèl af te doen als het afkopen van schuldgevoel: de sociaaldemocraten geloven nog steeds oprecht in de functie van ontwikkelingshulp, al kan er wat hun betreft wél een brede discussie gevoerd worden over de beste aanpak. Niet het budget, maar de methodiek staat ter discussie. Dat er geld nodig is om de problematiek in de derde wereld op te lossen staat voor de sociaaldemocraten buiten kijf. Een belangrijk thema in de gehele periode was de vraag hoe ontwikkelingssamenwerking het beste kan worden ingericht. Geconstateerd moet worden dat ten aanzien van deze vragen de pluriformiteit van opvattingen domineert, tussen de tijdvakken, en binnen de tijdvakken. Bilaterale hulp of multilaterale hulp, ontwikkeling van onderop (vanuit de samenleving) of van bovenop (opleggen van een democratisch systeem), met of zonder een rol voor de internationale instituties (EU, IMF, Wereldbank): de preferenties verschillen per auteur. Pronk spreekt zich bijvoorbeeld uit tegen bilaterale hulp en voor multilaterale hulp, tot ergernis van onder andere Hoebink. Andere sociaaldemocraten zijn wat minder uitgesproken in hun voorkeur voor het type hulp, de meeste zijn van mening dat beide naast elkaar kunnen functioneren. Ideologische stokpaardjes worden ook bereden: in verschillende stukken wordt (soms indirect) gesuggereerd dat het economische systeem te zeer volgens liberale receptuur is ingericht en het kapitalisme een tegengewicht nodig heeft. Derdewereldlanden zouden door het doorgeslagen kapitalisme en het najagen van eigenbelang door de rijke landen structureel benadeeld worden – zowel door beperkende handelsvoorwaarden, als door systeemfouten (bijvoorbeeld een belemmerende arbeidsverdeling). Een nieuwe economische orde zou een oplossing kunnen zijn om het huidige falende mondiale systeem te vervangen. De eensgezindheid eindigt ruwweg bij deze constatering. Over de vraag hoe deze nieuwe economische orde ingericht moet worden lopen de ideeën uiteen. Het pleit voor de sociaaldemocraten dat zij niet schromen het debat met elkaar aan te gaan. De kern is emancipatie en bestrijding van ongelijkheid, het liefst door middel van samenwerking binnen een internationale rechtsorde en een internationale economische orde die ontwikkelingslanden niet structureel belemmert. Maar dé sociaaldemocratische koers op het gebied van ontwikkelingssamenwerking bestaat niet.
R.W. Hogervorst
- 63 -
Lijst met afkortingen EVS: Evert Vermeer Stichting. De EVS is gelieerd aan de PvdA en zet zich in voor de ontwikkelingslanden door te pleiten voor meer internationale solidariteit. GATT: General agreement on tarifs and trade. Internationaal handelsverdrag IDA: International Development Association. Onderdeel van de Wereldbank, verstrekt rentevrije leningen en subsidies. NIEO: New International Economic Order. Een voorstel van derdewereldlanden om de economische orde te reviseren. ngo: Nongouvermental organistation. Een niet aan de overheid gebonden organisatie die zich inzet voor het maatschappelijke doelen. WRR: Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid. Een Adviesorgaan van de Nederlandse regering.
R.W. Hogervorst
- 64 -
Bibliografie Bijlage A: Secundaire bronnen Literatuur
Bosmans, J. (1999). Staatkundige vormgeving in Nederland II. De tijd na 194. Van Gorcum & Comp.: Assen. Botje, Harm Ede (2008). PvdA'ers in top ontwikkelingshulp bijeen om minister Koenders 'te helpen'. In: Vrij Nederland, Vol. 69, No. 43 (25 okt.), p. 18-19. Cohen, B (1989). in: Het tiende jaarboek voor het democratisch socialisme. Internationalisme en socialistische buitenlandse politiek. Uitgeverij De Arbeiderspers, Wiardi Beckman Stiching, Amsterdam. Damme, L.J. van en Smits, M.G.M. (red.) (2009). Voor de ontwikkeling van de Derde Wereld. Politici en ambtenaren over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, 1949-1989. Instituut van de Nederlandse Geschiedenis. Boom: Amsterdam. Degnbol-Martinussen, John (2002). Development Goals, Governance and Capacity Building: Aid as a Catalyst. Development and Change 33(2): 269-279. Degnbol-Martinussen, John, Geske Dijkstra, A. & Edgren, Gus (2004). Catalysing development, a debat on aid. Blackwell publishers. Janssen, Lodevicus Johannes Henricus (2009), Management of the Dutch development cooperation. University of Twente Publications. Judt, Tony (2005), Postwar. A History of Europe since 1945. Pimlico, London. Moyo, Dambisa (2009), Doodlopende hulp. Waarom ontwikkelingshulp niet werkt, en wat er wel moet gebeuren. Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen. Nekkers, J.A. en Malcontent, P.A.M. (Red.) (1999), De geschiedenis van vijftig jaar Nederlandse ontwikkelingssamenwerking 1949-1999. Sdu Uitgevers Den Haag, Ministerie van Buitenlandse zaken. Petras, James en Veltmeyer, Henry (2002). Age of Reverse Aid: Neo-liberalism as Catalyst of Regression. Development and Change 33(2): 281-293. Polman, Linda (2008). De crisiskaravaan. Achter de schermen van de noodhulpindustrie. Uitgeverij Balans. Pronk, Jan (2008). Het pantser afleggen. Ideeën voor een open politiek. Bert Bakker. Pronk, Jan (2005). Willens en wetens. Gedachten over globalisering en politiek. Uitgeverij Prometheus. Pronk, Jan (2003). Aid as a Catalyst: A Rejoiner. Development and Change 34(3): 383-400. Pronk, Jan (2001). Aid as a catalyst. Development and Change 32(4): 627-628. Schwartz, Herman M. (2000). States versus Markets. The emergence of a global economy. Palgrave New York. Singh, Aijt (2002). Aid, Conditionality and Development. Development and Change 33(2): 295-305. Stubbs, Richard en Underhill, Geoffrey R.D. (2005). Political Economy and the Changing Global Order. Oxford University Press. Veertig jaar Evert Vermeer Stichting, 1 februari 2007, Evert Vermeer Stichting.
R.W. Hogervorst
- 65 -
Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR) (2010). Minder pretentie, meer ambitie. Amsterdam University Press.
Overig
Documentaire Tegenlicht van 30 november 2009. De Volkskrant, ‘Wel ontwikkelingshulp, maar op andere manier.’ 10 december 2009. De Volkskrant, ‘Een grove wetenschappelijke misser.’ 4 december 2009. Jan Pronk aan tafel bij Pauw & Witteman, 25 november 2008. Website Happy Planet Index: www.happyplanetindex.org. Website OECD Stat-database: http://stats.oecd.org/Index.aspx?DatasetCode=TABLE1. Website Van Dale: www.vandale.nl Website CBS: www.cbs.nl
Bijlage B: Primaire bronnen Socialisme & Democratie jaargangen 1960-2009. Jaar
Nummer Pagina
Titel
Soort/auteur
2009
6
51
Ver voorbij de „comfort zone‟
G. van Heteren
2008
½
13
Pronk, Den Uyl, de koers en beginselen
Wouter Bos
3
9
„Verwerp het onfatsoenlijke kapitalisme‟
Jan Pronk
5
7
Niet op Rita
Peter Heintze
5
8
Het internationale profiel
Robert Went e.a.
7&8
4
Draagvlak voor globalisering
Frank Heemskerk
4
51
Op de bres voor de verworpenen der aarde
Jan Breman
9
41
Hebben andersglobalisten gelijk?
H. Tilborghs
10
49
Naar een andere globalisering
F. Bieckmann
2005
3
8
Armoedebestrijding begint bij de mondiale middenklasse
Andre Dellevoet
2004
3
57
De halve waarheid over een heel alternatief
K. Hofman
7 /8
64
Beginselen PvdA, lid 3.1
Bordewijk e.a.
2003
3
27
Welvaartsverdeling in internationaal perspectief
Bekkers e.a.
2002
6
280
Ontwikkeling en de kwaliteit van het bestuur
Jan Breman
2007
2006
R.W. Hogervorst
2001
2000
1999
1998
1996
- 66 -
7/8
30
De essentie van de sociaal-democratie
Jan Breman
4
160
Nieuwe ambities. Een progressieve agenda voor nationale en internationale betrokkenheid
Ad Melkert
6
276
Ontwikkeling en de kwaliteit van het bestuur
Jan Breman
9
436
Afschaffing ontwikkelingshulp?
Bart Tromp
11/12
528
Een brede agenda voor ontwikkelingssamenwerking
Sharon Dijksma
7/8
351
Van Afrika verwachten we mirakels. Nu die van Europa nog…
M. van Hulten
10
435
Hoezo democratie in Afrika?
Emanuel de Kadt
2
108
Op weg naar de volgende crisis?
Paul Kalma
4
172
De ont-Pronking van het Nederlandse onwikkelingsbeleid
Paul Hoebink
9
375
Van ontwikkelingssamenwerking naar internationale armenzorg
Jan Breman
2
51
Azië, het blijft een mirakel
Jan Breman
3
135
Het bijzondere kapitalisme van India
Jan Pronk
10
458
Proeve van een beginselprogramma
PvdA-commissie
11
487
Hervorming van het internationale financiële stelstel: een inventarisatie
Bart van Riel
11
492
De brandweer onder vuur: het IMF en de financiële crisis
Barbera Hogenboom
4
235
De Noord-Zuid samenwerking op de helling. Een nieuw concept van mondiale veiligheid
Mahub Ul Haq
6
332
Globalisering of het dreigende einde van ontwikkelingssamenwerking
Jan Breman
7/8
459
Jan Breman is te pessimistisch!
M. van den Berg en B. van Oijk
9
465
Ongelijkheid en rechtvaardigheid
Jan Pronk
R.W. Hogervorst
1995
- 67 -
4
166
Werk wereldwijd. De blinde vlek in het Nederlands herijkingsdebat
Louis Emmerij
10
447
Een nieuw Plan van de Arbeid…De catechismus van de Wereldbank
Jan Breman
12
594
Globalisering als uitdaging voor werknemers en beleidsmakers: een reactie op Jan Breman
H. Cesar
1994
11
490
Het verlopend tij van de ontwikkelingspolitiek. De kritische grens van Jan Pronk
Jan Breman
1991
4
154
Armoede, milieu en sociale gerechtigheid
Raf Janssen
4
172
Inflatie van mensenrechten
O. van Cranenburg
6
250
Democratisering en ontwikkelingssamenwerking
O. van Cranenburg
5
140
De Derde Wereld tussen schuivende Panelen N. Schrijver & J. VerLoren van Themaat
9
249
Over politiek en pluralisme
Jan Pronk
12
375
Socialisme en democratie en de onschuld van het andersom denken
Piet Nelissen
5
155
Multi Vezel Akkoord: toetssteen voor ontwikkelingssamenwerking
A. van Dam & A. Metten
9
290
Rentevoet en ontwikkelingslanden
Louis Emmerij
12
376
Naar een hervatting van de verdragshulp aan Suriname
M. v. Schaaijk e.a.
1984
4
141
Mensenrechten en politieke effectiviteit
P.R. Baehr
1983
6
15
Idealisme en buitenlandse politiek
Sam Rozemond
29
De PvdA en Latijns-Amerika
P. Kalma e.a.
2
87
NIEO: goed voor de armsten?
E. Herfkens
11
536
Afhankelijkheid en onderontwikkeling
Nicole Lucas
1980
12
583
Werkgelegenheid voor de wereld
Kok e.a.
1978
2
62
Internationale betrekkingen
Jan Tinbergen
1988
1986
1982
R.W. Hogervorst
1977
- 68 -
2
92
Herbezinning op de buitenlandse politiek
K.P. Bloema
7/8
363
De PvdA en een socialistisch DerdeWereldbeleid
J.P. VerLoren Van Themaat
1
3
Nederland en de internationale samenleving
M. van der Stoel
5
211
Een alternatief verkiezingsprogram
W.F. Duisenberg
6
287
Het gewaarborgde inkomen
A.A. van Rhijn
1
15
Ontwikkeling en ontwikkelingshulp
Joop Koopman
4
141
De PvdA in een veranderde wereld
H. van den Bergh
9
380
Groei, schaarste en ongelijkheid
Jan Tinbergen
1974
8/9
369
Beginselen of dilemma‟s
H.A. van Stiphout
1973
1
32
Ontwikkelingshulp: waan en werkelijkheid
S. van der Werf
2
91
De Europese Gemeenschap en de derde wereld
Erhard Eppler
5
223
Ontwikkelingsstrategie opnieuw bezien
S. Miedema
5
212
De kromme spijker van de kleinzoon
K. Zijlstra
11
505
Vredespolitiek moet centraal staan
M. van der Stoel
1971
3
145
De PvdA en buitenlands beleid
M. van der Stoel
1970
5
203
Van vraagtekens naar uitroeptekens
J. Tinbergen
205
De V.N. en de ontwikkelingssamenwerking
M. van der Stoel
209
Kritische analyse huidige ontwikkelingsb.
H. Linneman
215
De Partij van de Arbeid en ontwikkelingssamenwerking
A. van der Hek
229
De EEG en de ontwikkelingshulp
R. Cohen
243
Theorie en praktijk van ontwikkelingshulp
S. Miedema
172
De vernieuwing van de conventie van Yaounde
H.C. Posthumus Meijes
341
De beëindiging van de conventie van Yaounde
A. van der Hek
1976
1975
1972
1969
R.W. Hogervorst
- 69 -
491
Voortzetting van Yaounde
M. van der Goes Naters
161
De Wereldhandelsconferentie
R. Cohen
201
Over de inhoud van een progressieve politiek in de tweede helft der 20ste eeuw
G.J.N.M. Ruygers
293
Ontwikkelingsfilosofie broodnodig
H.J. Roethof
337
De wereldhandelsconferentie of Geneva revisted
R. Cohen
911
Nederland en de internationale G.J.N.M. Ruygers ontwikkelingssamenwerking Rapport van het Centrum voor Staatkundige Vorming.
1965
393
Naar gelijke gerechtigheid in de samenleving
H.M. de Lange
1964
101
De wereldhandelsconferentie
R.Cohen
1963
162
Wereldbank en de hulp aan minder ontwikkelde landen
P. Lieftinck
343
Balkanisatie in, en hulpverlening aan Afrika
R. Cohen
365
EEG en Afrika
F. de Gouter
861
Grondslagen van ons socialisme
Humanistische Werk Gemeenschap
23
Plan van de Arbeid, Partij van de Arbeid
G. Ruygers
35
De ontwikkeling van nationale naar internationale planning
J. Tinbergen
74
Afrika op de wip?
K.L. Roskam
425
Angola, een „negerparadijs‟ op aarde
D.G. Jongmans
761
Falende oppositie?
J. de Kadt
204
Het beginselprogram 1959
W. Banning
259
Beginselprogram 1959 van de PvdA
Partij van de Arbeid
348
Het Frans-Afrikaanse Gemenebest
Gerard Jaquet
1968
1966
1961
1960
R.W. Hogervorst
- 70 -
352
De EEG en Afrika
J.J. vd Lee
356
Europa en Afrika
G.J.N.M. Ruygers