Ontwikkeling industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 te Lommel en Balen project-MER
Initiatiefnemer
BALIM NV i.s.m. Umicore & Stad Lommel Projectnr.: 005038 november 2006
ARCADIS Gedas NV contactpersoon: Peter Peeters Clara Snellingsstraat 27, 2100 Antwerpen-Deurne Avenue de Philippeville 119, 6001 Charleroi Kortrijksesteenweg 302, 9000 Gent Kempische Steenweg 301, 3500 Hasselt Sint-Jorisstraat 21, 8500 Kortrijk Fonteinstraat 1A, 3000 Leuven Res. Torensbos, Parklaan 55/19, 2300 Turnhout
tel.: 03 360 83 00 tel.: 071 29 89 00 tel.: 09 242 44 44 tel.: 011 28 88 00 tel.: 056 24 99 20 tel.: 016 63 95 00 tel.: 014 72 09 30
-
fax: 03 360 83 01 fax: 071 29 89 01 fax: 09 244 44 45 fax: 011 28 88 01 fax: 056 24 99 21 fax: 016 63 95 01 fax: 014 72 09 46
E-mail:
[email protected] / website: www.arcadisbelgium.be BTW: BE - 0426.682.709 – RPR Antwerpen – ING 320-0687053-72
i.s.m.
ISO 9001 gecertificeerd voor: Adviesverlening, studie en ontwerp van gebouwen, infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening=
Projectnummer:
005038
Revisiestatus: Versie
Datum
Opmerking
A
augustus 2006
werkdocument
B
augustus 2006
werkdocument ter bespreking initiatiefnemers
C
sept. 2006
D
oktober 2006
E
november 2006
ontwerp aangepaste versie Definitieve versie na opmerkingen Dienst M&L en Dienst-MER
Opgesteld: Afd. / Discipline Ruimtelijke Ordening
Functie projectcoördinator - MER-deskundige
Naam
Handtekening
Datum
Handtekening
Datum
Handtekening
Datum
Peter Peeters
Geverifieerd: Afd. / Discipline Ruimtelijke Ordening
Functie Business Unit Manager
Naam Wouter Dernau
Goedgekeurd door de klant: Klant
Functie
Naam
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 3/403
Projectnummer:
005038
VOORWOORD In januari 2006 is gestart met de opmaak van een MER voor de aanleg en ontwikkeling van het industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 te Lommel en Balen. Het kennisgevingsdossier is volledig verklaard door Cel MER op 27 maart 2006. De terinzagelegging liep in Lommel van 7 april t/m 7 mei 2006, in Balen van 10 april t/m 9 mei 2006. De aankondiging van de ter inzage legging in Lommel gebeurde door aanplakking aan het te ontwikkelen gebied en publicatie in een dagblad. De aankondiging van de ter inzage legging in Balen gebeurde door aanplakking aan het gemeentehuis en bibliotheek en door publicatie in een regionaal dagblad. Parallel aan de ter inzage legging werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Op basis hiervan, en na een overlegvergadering met de betrokkenen op 23 mei 2006, zijn definitieve richtlijnen m.b.t. de inhoudsafbakening van het MER aan de initiatiefnemer betekend op 23 juni 2006. Dit MER is opgemaakt ten behoeve van de beslissing over de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag voor de nivellering van en aanleg van de infrastructuur in het industrieterrein. Deze werken hebben tot doel het bedrijventerrein ook effectief te ontwikkelen. Daarom wordt in dit MER, naast deze aanlegwerken, ook onderzocht welke de effecten zijn als het bedrijventerrein ontwikkeld is. Van bij het begin werden de deskundigen geconfronteerd met een hoge abstractiegraad, die enige concretisering noodzakelijk maakte om tot een zinvolle effectbeschrijving te kunnen komen. Momenteel ligt immers de ordening en inrichting van het bedrijventerrein niet vast in stedenbouwkundige voorschriften. Bovendien is nu nog niet gekend welke bedrijven zich effectief in het gebied zullen vestigen en hoe snel/volgens welk ritme dit zal gebeuren. T.b.v. het MER moesten dan ook heel wat aannames gebeuren. Er was een structuurschets uitgewerkt, in overleg tussen de initiatiefnemers en verschillende overheidsinstanties ter voorbereiding van de aanvraag van een stedenbouwkundig attest voor de uitrustingswerken voor het terrein. Deze structuurschets vormt de basis waarvan in dit MER vertrokken is. Verder zijn in het MER bijkomende aannames gemaakt m.b.t. de aard, de omvang, het type, … bedrijvigheid, rekening houdend met gelijkaardige bestaande situaties, algemeen geldende normen en voorschriften, enz. . Deze ‘projectdefinitie t.b.v. het MER’ werd reeds in de kennisgevingsnota opgenomen. Op basis hiervan zijn de mogelijke effecten onderzocht en beoordeeld. Het projectgebied beslaat ca. 460 ha en de effectief uitgeefbare oppervlakte voor bedrijven bedraagt ca. 308 ha. Het spreekt voor zich dat het enige tijd zal duren voor deze oppervlakte volledig door bedrijven zal ingenomen zijn. Een (economische) strategische ontwikkelingsstudie die aan de beslissing tot ontwikkeling vooraf ging1, wordt een planhorizont tot ca. 2030 vooropgesteld. Daarbij zijn verschillende prognoses in uitgifteritme denkbaar. Dit leidt tot een veelheid aan mogelijke ontwikkelingsscenario’s. Omdat het MER de effectbeoordeling van het volledige bedrijventerrein, is uitgegaan van een volledig ontwikkeld (ingenomen) bedrijventerrein als basis voor de effectbeschrijving. Voor de disciplines waar het tijdsaspect een belangrijke rol speelt in de effectbeoordeling – zoals bvb. de geleidelijke aanpassing van de ontsluitingswegen voor de discipline mobiliteit – zijn aannames gebeurt over de aard en omvang van ontwikkelingen op tussentijdse peilmomenten. Hiervoor is het scenario ‘snelle uitgifte’ gehanteerd, zoals aangegeven in de kennisgevingsnota. Dit scenario is opgebouwd vanuit de bevindingen in voormelde 1 Buck Consultants International, “Strategische visie bedrijventerrein te Lommel – Creatie van werkgelegenheid rond een intermodaal logistiek platform’, november 2004
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 5/403
Projectnummer:
005038
ontwikkelingsstudie en in overleg met de initiatiefnemers uitgewerkt, en wordt beschouwd als een realistisch ontwikkelingsscenario dat als worstcase scenario kan beschouwd worden vanuit het oogpunt van mogelijke milieueffecten. Wijzigingen t.o.v. dit scenario (bvb. geen heractivering IJzeren Rijn, geen investering van mega-project,…) zullen hoe dan ook een beperktere ontwikkeling leiden tegen de gestelde planhorizont. Het projectgebied sluit o.a. aan op de bedrijfsvestiging van Umicore (zetel Balen). Delen van dit bedrijf liggen in het projectgebied, met name de waterbekkens (koelvijvers) en bezinkingsbekkens (monodeponie). De werking van Umicore (incl. water- en bezinkingsbekkens) en de toekomstige evolutie hierin vormen geen onderwerp van dit MER. Waar relevant wordt werd rekening gehouden met toekomstige evoluties bij Umicore en de effecten die dienaangaande in andere MER’s of saneringsstudies zijn onderzocht. Het project wordt cruciaal beschouwd in de verdere economische ontwikkeling van de regio. Daarom kan er o.a. aanspraak gemaakt worden op EFRO-steun voor de aanleg en uitrusting van het bedrijventerrein. Deze steunmaatregelen lopen evenwel ten einde in 2006. De tijdsdruk voor de initiatiefnemer is dan ook groot om tijdig een stedenbouwkundige vergunning voor deze werken te bekomen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 6/403
Projectnummer:
005038
fkelraplmd^sb= 1.
Inleiding............................................................................................................................ 19 1.1. Beknopte beschrijving van het project ..................................................................... 19 1.2. Ruimtelijke situering van het project .......................................................................19 1.3. Toetsing aan de MER-plicht..................................................................................... 19 1.4. Doelstelling van het project-MER............................................................................19 1.5. Initiatiefnemer van het project.................................................................................. 20 1.6. Opdrachthouder ........................................................................................................ 20 1.7. Team van deskundigen ............................................................................................. 20 2. Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden ................................................................. 23 2.1. Algemeen overzicht.................................................................................................. 23 2.2. (Administratieve) voorgeschiedenis .........................................................................35 2.2.1. Historiek van de terreinen................................................................................. 35 2.3. Beleidscontext uit de structuurplannen..................................................................... 35 2.3.1. Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV) .................................................... 35 2.3.2. Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSPL)................................... 36 2.3.3. Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Lommel ...............................................37 2.4. Overige administratieve voorgeschiedenis............................................................... 38 2.5. Vergunningstoestand ................................................................................................ 39 2.5.1. Huidige vergunningen ...................................................................................... 39 2.5.2. Aan te vragen vergunningen............................................................................. 39 3. Projectbeschrijving ........................................................................................................... 43 3.1. Onderdelen van het project....................................................................................... 43 3.2. Algemene doelstelling en verantwoording van het project ...................................... 43 3.2.1. Hefboomproject uit het Streekcharter Noord-Limburg ....................................43 3.2.2. Uitbouw van een multimodal logistiek centrum als doelstelling uit diverse beleidsplannen en studies ................................................................................................. 44 3.2.3. Strategische visie bedrijventerrein te Lommel ................................................. 45 3.2.4. Limburgplan 2006-2009 ................................................................................... 47 3.2.5. Structuurschets industriegebied Balendijk Kristalpark fase 3 en omgeving .... 47 3.3. Ontwikkelingsopportuniteit ...................................................................................... 49 3.4. Voorziene ontwikkelingen in het projectgebied....................................................... 50 3.4.1. Zonering & typering bedrijvigheid...................................................................50 3.4.2. Ontsluiting en overige infrastructuur................................................................ 54 3.4.3. Ander ruimtegebruik ........................................................................................56 3.4.4. Tijdsplanning .................................................................................................... 57 3.4.5. Beheer en exploitatie van het gebied................................................................ 58 3.5. Werkhypothese ontwikkeling projectgebied t.b.v. het MER ................................... 58 3.5.1. Leemten in de kennis mbt project.....................................................................58
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 7/403
Projectnummer:
005038
3.5.2. Aanpak van het MER in functie van deze leemten in de kennis...................... 58 3.5.3. Werkhypothese project t.b.v. het MER............................................................ 59 3.6. Locatieverantwoording en locatiealternatieven ....................................................... 64 3.6.1. Verantwoording situering in de regio Noord-Limburg in het algemeen en Lommel in het bijzonder .................................................................................................. 64 3.6.2. Verantwoording van het concrete projectgebied ............................................. 65 4. Ingreep-effectenschema ................................................................................................... 67 4.1. Globale analyse ........................................................................................................ 67 4.2. Globale aanpak effectbespreking ............................................................................. 69 5. Beschrijving van de referentiesituatie en effecten ........................................................... 70 5.1. Discipline mobiliteit................................................................................................. 70 5.1.1. Afbakening van het studiegebied..................................................................... 70 5.1.2. Beschrijving referentiesituatie ......................................................................... 71 5.1.3. Beschrijving effect: toename van het verkeer.................................................. 82 5.1.4. Beschrijving effect: intensiteit versus capaciteit (bereikbaarheid) ................ 106 5.1.5. Leemten in de kennis ..................................................................................... 118 5.2. Discipline geluid en trillingen................................................................................ 121 5.2.1. Juridisch en beleidsmatig kader ..................................................................... 121 5.2.2. Afbakening studiegebied................................................................................ 124 5.2.3. Referentiesituatie ........................................................................................... 124 5.2.4. Effectbespreking ............................................................................................ 134 5.3. Discipline lucht ...................................................................................................... 145 5.3.1. Afbakening studiegebied................................................................................ 145 5.3.2. Methodiek ...................................................................................................... 145 5.3.3. Beschrijving referentiesituatie ....................................................................... 147 5.3.4. Beschrijving effecten ..................................................................................... 169 5.3.5. Conclusies ...................................................................................................... 186 5.3.6. Kwantitatieve beoordeling ............................................................................. 188 5.3.7. Milderende maatregelen................................................................................. 188 5.4. Discipline bodem en grondwater ........................................................................... 191 5.4.1. Afbakening studiegebied................................................................................ 191 5.4.2. Referentiesituatie ........................................................................................... 191 5.4.3. Effectbespreking ............................................................................................ 199 5.5. Discipline oppervlaktewater (incl. neerslagwater en afvalwater).......................... 213 5.5.1. Afbakening studiegebied................................................................................ 213 5.5.2. Referentiesituatie ........................................................................................... 213 5.5.3. Effectbespreking ............................................................................................ 220 5.6. Discipline fauna en flora ........................................................................................ 235 5.6.1. Methodiek ...................................................................................................... 235 5.6.2. Beschrijving huidige situatie (= referentiesituatie)........................................ 237
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 8/403
Projectnummer:
005038
5.6.3. Project specificatie: ecologische corridor....................................................... 244 5.6.4. Effectevaluatie ................................................................................................ 257 5.6.5. Het ecologisch deficit ..................................................................................... 271 5.6.6. Randvoorwaarden in geval van keuze tot natuurcompensatie........................ 281 5.6.7. Verkenning van mogelijke natuurcompensatiesporen.................................... 282 5.7. Discipline monumenten en landschappen .............................................................. 289 5.7.1. Afbakening studiegebied ................................................................................ 289 5.7.2. Referentiesituatie ............................................................................................ 289 5.7.3. Effectbespreking............................................................................................. 301 5.8. Discipline Mens – ruimtelijke aspecten.................................................................. 313 5.8.1. Afbakening studiegebied ................................................................................ 313 5.8.2. Referentiesituatie ............................................................................................ 313 5.8.3. Effectbespreking............................................................................................. 321 6. Veiligheidsaspecten ........................................................................................................ 333 6.1. Evalutatie mogelijkheden SEVESO-bedrijven op de geplande bedrijventerrein... 333 6.1.1. Onderzoek veiligheidszonering ...................................................................... 333 6.1.2. Aandachtspunt: domino-effecten t.o.v. bestaande SEVESO-bedrijven .........339 6.1.3. Besluit............................................................................................................. 340 6.2. Evaluatie risico’s t.g.v. gevaarlijk transport ...........................................................341 6.3. Impact van de geplande ontwikkelingen op de bestaande SEVESO-activiteiten .. 341 6.4. Milieurisico’s.......................................................................................................... 342 7. Overzicht effecten en milderende maatregelen ..............................................................343 7.1. Mobiliteit ................................................................................................................ 343 7.1.1. Effect door aanleg van het terrein................................................................... 343 7.1.2. Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid in het gebied....... 343 7.2. Geluid en trillingen................................................................................................. 345 7.2.1. Effect door aanleg van het terrein................................................................... 345 7.2.2. Effect van verkeer van/naar bedrijven in het gebied ...................................... 345 7.2.3. Effect van de industriële ontwikkeling...........................................................345 7.2.4. Effect van de overslagterminal (spoor en water)............................................ 346 7.2.5. Effect van de evenementenweide ................................................................... 346 7.3. Lucht....................................................................................................................... 347 7.3.1. Effecten door aanleg van het bedrijventerrein................................................ 347 7.3.2. Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid ............................ 347 7.4. Bodem.....................................................................................................................348 7.4.1. Effect door aanleg van het terrein................................................................... 348 7.4.2. Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid ............................ 348 7.5. Samenvatting elementen tbv de watertoets (disciplines grond- en oppervlaktewater)Effect door aanleg van het terrein ......................................................... 349 7.5.1. Effect door aanleg van het terrein................................................................... 349
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 9/403
Projectnummer:
005038
7.5.2. Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid............................ 350 7.6. Fauna en flora......................................................................................................... 353 7.7. Monumenten en landschappen............................................................................... 356 7.8. Mens – Ruimteijke aspecten .................................................................................. 359 7.8.1. Effect door aanleg van het terrein .................................................................. 359 7.8.2. Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid............................ 359 8. Leemten in de kennis ..................................................................................................... 361 8.1. Leemten m.b.t. het project ..................................................................................... 361 8.2. Leemten m.b.t. de inventaris.................................................................................. 362 8.2.1. Mobiliteit........................................................................................................ 362 8.2.2. Geluid en trillingen ........................................................................................ 362 8.2.3. Lucht .............................................................................................................. 362 8.2.4. Bodem en grondwater .................................................................................... 362 8.2.5. Oppervlaktewater ........................................................................................... 362 8.2.6. Fauna & Flora ................................................................................................ 363 8.2.7. Monumenten en landschappen....................................................................... 363 8.2.8. Mens – ruimtelijke aspecten .......................................................................... 363 8.3. Leemten m.b.t. methode en inzicht ........................................................................ 364 8.3.1. Mobiliteit........................................................................................................ 364 8.3.2. Geluid en trillingen ........................................................................................ 364 8.3.3. Lucht .............................................................................................................. 364 8.3.4. Bodem en grondwater .................................................................................... 365 8.3.5. Oppervlaktewater ........................................................................................... 366 8.3.6. Fauna en flora................................................................................................. 366 8.3.7. Monumenten en landschappen....................................................................... 366 8.3.8. Mens – ruimtelijke aspecten .......................................................................... 366 9. Monitoring en evaluatie ................................................................................................. 367 9.1. Algemeen: evaluatie van concrete vergunningsaanvragen .................................... 367 9.2. Monitoring verkeersintensiteiten N71 en N74....................................................... 367 9.3. Monitoring sluipverkeer Wezel ............................................................................. 367 9.4. Monitoring geluidsniveaus..................................................................................... 368 9.5. Opvolging richtlijnen afvoer en infiltratie bemalingswater................................... 368 9.6. Monitoring effect van eventuele grondwaterwinning of bemaling op voeding Molse Neet 368 9.7. Monitoring effect (kwalitatief) van effluentwater op Molse Neet......................... 369 10. Grensoverschrijdende effecten................................................................................... 371 11. Integratie en eindsynthese.......................................................................................... 373 11.1. Inrichting van het terrein.................................................................................... 373 11.2. Aanleg van het terrein ........................................................................................ 378 11.3. Begeleidende maatregelen ................................................................................. 378
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 10/403
Projectnummer:
005038
11.4. Algemeen besluit ................................................................................................ 379 12. Tewerkstelling en investering..................................................................................... 381 12.1. Tewerkstelling .................................................................................................... 381 12.2. Investeringen ...................................................................................................... 381 13. Verklarende woordenlijst en gebruikte afkortingen ................................................... 383 14. Literatuurlijst .............................................................................................................. 389 15. Bijlagen....................................................................................................................... 391 15.1. Bijlage 1: meteocondities tijdens de meetcampagne.......................................... 391 15.2. Bijlage 2: Gegevens CAR-Model....................................................................... 395 15.3. Bijlage 3: pathlines uit grondwatersimulatie mbt bemalingen ........................... 397 15.4. Bijlage 2: Voorstel lozingsvoorwaarden Umicore (april 2006) ......................... 399 15.5. Bijlage 4: evolutie PIO en Biotische Index in oppervlaktewateren thv projectgebied ...................................................................................................................... 400
LIJST MET TABELLEN Tabel 1: Overzicht eigendomsstructuur – benaderende oppervlakte........................................ 20 Tabel 2: Overzicht juridische en beleidsmatige randvoorwaarden .......................................... 23 Tabel 3: Ontwikkelingsprognose bij TRAGE uitgifte terreinen .............................................. 57 Tabel 4: Ontwikkelingsprognose bij SNELLE uitgifte terreinen............................................. 57 Tabel 5: Werkhypothese typologie bedrijvenzones in het project ........................................... 59 Tabel 6: Werkhypothese gemiddelde grootte bedrijfsperceel naar terreintype........................ 61 Tabel 7: Werkhypothese bebouwingsindex (incl. verharding) naar terreintype ...................... 61 Tabel 8: Werkhypothese maximale bouwhoogtes van de gebouwen per deelzone ................. 62 Tabel 9: Overzicht werkhypothese project t.b.v. het MER ...................................................... 63 Tabel 10: Globale analyse - te verwachten effecten................................................................. 68 Tabel 11: Overzicht wegvaktellingen Vlaams Gewest.............................................................72 Tabel 12: Overzicht telresultaten Kentekenonderzoek N69..................................................... 73 Tabel 13: Overzicht telresultaten per dagdeel (gemiddelde uurintensiteit per periode)........... 75 Tabel 14: Overzicht telresultaten: totale etmaalintensiteit en 16-uurwaards (6u – 22u)..........77 Tabel 15: Daggemiddelde verkeersintensiteit (6 - 22u, werkdaggemiddelde)......................... 78 Tabel 16: Groeicijfers autonome verkeersgroei ....................................................................... 78 Tabel 17: Overzicht verkeersintensiteiten in referentiescenario (gemiddelde uurintensiteit per periode, uitgedrukt in pae/u)..................................................................................................... 79 Tabel 18: Snelheidsverloop regionale stroomwegen bij homogene verkeersstroom (CROW) 81 Tabel 19: Toetsing resterende wegcapaciteiten bij autonome groei, geen infrastructurele aanpassing................................................................................................................................. 82 Tabel 20: Overzicht werkhypothese project t.b.v. het MER .................................................... 83 Tabel 21: Raming totale tewerkstelling per zone .....................................................................84
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 11/403
Projectnummer:
005038
Tabel 22: Modal split voor het woon-werkverkeer van en naar zone Kristalpark III.............. 85 Tabel 23: Raming gegenereerd woon-werkverkeer, uitgedrukt in personenauto's per spitsuur .................................................................................................................................................. 85 Tabel 24: Gehanteerde kengetallen per zone (aantal vrachtvoertuigbewegingen per bedrijf per dag)........................................................................................................................................... 86 Tabel 25: Raming aantal bedrijven per zone ........................................................................... 87 Tabel 26: Totaal aantal vrachtwagenbewegingen (aantal vrachtwagens per dag)................... 87 Tabel 27: Verkeersproductie volgens tijdstip .......................................................................... 88 Tabel 28: Totaal aantal vrachtwagenbewegingen tijdens de ochtendspits .............................. 88 Tabel 29: Totaal aantal vrachtwagenbewegingen tijdens de avondspits ................................. 89 Tabel 30: Gegenereerd vervoer per spoor (aantal treinen per dag).......................................... 90 Tabel 31: Gegenereerd vervoer via binnenvaart (aantal schepen per dag) .............................. 90 Tabel 32: Overzicht pendelbeweging naar de werkgemeente Lommel................................... 91 Tabel 33: Werkhypothese i.v.m. gebruikte route voor pendelverkeer vanuit Lommel ........... 92 Tabel 34: Afstandverdeling van binnenkomende en uitgaande vrachtvoertuigen per type bedrijventerrein ........................................................................................................................ 94 Tabel 35: Ruimtelijke spreiding lange-afstandsverkeer........................................................... 94 Tabel 36: Oppervlakte bedrijventerrein per gemeente als verdeelsleutel voor lokaal vrachtverkeer............................................................................................................................ 95 Tabel 37: Verkeersgeneratie 2030 bij snelle uitgifte: ochtendspits (uurgemiddelde) ............. 98 Tabel 38: Verkeersgeneratie 2030 bij snelle uitgifte: avondspits (uurgemiddelde) ................ 99 Tabel 39: Verwachte verkeersintensiteiten bij snelle uitgifte (gemiddelde uurintensiteit per periode, uitgedrukt in pae/u) .................................................................................................. 102 Tabel 40: Verkeersintensiteiten 2030 bij snelle uitgifte (detailoverzicht)............................. 104 Tabel 41: Interne ontsluiting; toetsing rotonde 1 ................................................................... 109 Tabel 42: Interne ontsluiting: toetsing rotonde 2 ................................................................... 111 Tabel 43: Interne ontsluiting: toetsing rotonde 3 ................................................................... 112 Tabel 44: Interne ontsluiting: toetsing rotonde 4 ................................................................... 113 Tabel 45: Overzicht milderende maatregelen voor interne ontsluiting.................................. 114 Tabel 46: Resterende wegcapaciteiten bijontwikkeling van de gronden cfr werkhypothese, geen infrastructurele aanpassingen ........................................................................................ 116 Tabel 47: Resterende wegcapaciteiten bij bijontwikkeling van de gronden cfr werkhypothese en bij realisatie van de herinrichting N71 en N715-N74 ....................................................... 116 Tabel 48: Overzichtstabel milderende maatregelen m.b.t. externe ontsluiting van het projectgebied.......................................................................................................................... 117 Tabel 49: Timing milderende maatregelen conform Streefbeeldstudie N19-R14-N71......... 117 Tabel 50: Ruimtelijke spreiding lange-afstandsverkeer (effectberekening) .......................... 118 Tabel 51: Toetsing wegcapaciteiten bij snelle uitgifte van de gronden................................. 118 Tabel 52: Toetsing wegcapaciteiten bij snelle uitgifte van de gronden en bij realisatie van de milderende maatregelen ......................................................................................................... 119 Tabel 53: Toetsing wegcapaciteiten bij trage uitgifte van de gronden .................................. 120
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 12/403
Projectnummer:
005038
Tabel 54: Toetsing wegcapaciteiten bij trage uitgifte van de gronden en bij realisatie van de milderende maatregelen.......................................................................................................... 120 Tabel 55: Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht (dB(A)) (VLAREM II, bijlage 2.2.1)....................................................................................................................................... 121 Tabel 56 : Toetsingskader Wegverkeerslawaai ......................................................................123 Tabel 57 : Overzicht akoestische begrippen...........................................................................124 Tabel 58: Milieukwaliteitsnormen voor de woningen waar in het kader van de geluidsstudie van Umicore Balen werd gemeten.......................................................................................... 126 Tabel 59: Samenvatting van de meetresultaten uit het MER Umicore Balen ........................ 127 Tabel 60: Coördinaten van vaste meetpunten.........................................................................128 Tabel 61: Coördinaten van ambulante meetpunten ................................................................128 Tabel 62: VLAREM II - gemiddelde van het LA95,1h voor meetpunt 5 .................................129 Tabel 63: VLAREM II - gemiddelde van het LA95,1h voor meetpunt 6 .............................. 130 Tabel 64: Meetresultaten gemeten op ambulante meetpunten ............................................... 131 Tabel 65 : LAeq,dag, LAeq,nacht en Lden voor meetpunten ............................................................ 133 Tabel 66: Geluidsvermogenniveaus van in te zetten materieel .............................................. 135 Tabel 67: Afstand van bron tot de respectievelijke geluidscontour tijdens werkzaamheden – aanleg wegenis........................................................................................................................ 135 Tabel 68 : LAeq,dag, LAeq,nacht en Lden voor de toekomstige situatie en dit in vergelijke met de huidige situatie voor het wegverkeer op de N71 en intern verkeer op het industrieterrein.... 137 Tabel 69: Emissiefactoren verbrandingsemissies...................................................................147 Tabel 70: Emissies per parameter afkomstig van de woninggroep ........................................ 148 Tabel 71: Verkeersintensiteiten gebuikt als input voor het CAR-model...............................155 Tabel 72: Grenswaarde waaraan in CAR Vlaanderen wordt getoetst .................................... 156 Tabel 73: Resultaten van CAR-model voor referentiesituatie berekend met achtergrondwaarde van het jaar 2005 .................................................................................................................... 157 Tabel 74: Overzicht van, voor de discipline lucht meest relevante, huidige immissiegrens- en richtwaarden voor de parameters SO2, NOx, CO, stof, Pb, Cd, Mn, chloriden en fluoriden 159 Tabel 75: Overzicht van de huidige en toekomstige immissiegrenswaarden volgens de dochterrichtlijnen van de Kaderrichtlijn Lucht ...................................................................... 160 Tabel 76: Meetstations omgevingslucht ................................................................................. 162 Tabel 77: Gemeten concentratiestatistieken van stikstofdioxide (VMM (2002-2005) .......... 164 Tabel 78: Zwaveldioxide Gemeten concentratiestatistiek......................................................164 Tabel 79: Zwevend stof (PM10) : Gemeten concentratiestatistiek ........................................ 165 Tabel 80: In zwevend stof - Gemiddelde gemeten concentratie ............................................ 166 Tabel 81: Metalen in uitvallend stof. Gemeten gemiddelde uitval......................................... 167 Tabel 82: Metalen in uitvallend stof- gemiddelde stofpotten................................................ 167 Tabel 83: Dioxinen en meervoudig gechloreerde bifenylen- Gemeten gemiddelde uitval....168 Tabel 84: Emissiefactoren van motoren (g/kWh) voor fase II van de euronormen ............... 171 Tabel 85: Algemene emissiegrenswaarden voor nieuwe kleine stookinstallaties (< 2 MWth) (VLAREM II) en de geschatte totale emissie per dag door verwarming van gebouwen....... 174
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 13/403
Projectnummer:
005038
Tabel 86: Maximale immissiebijdragen afkomstig van de toekomstige gebouwenverwarming ................................................................................................................................................ 174 Tabel 87: Verkeersintensiteiten voor de toekomstige situatie – snelle uitgifte – 2015 - 176 Tabel 88: Verkeersintensiteiten voor de toekomstige situatie (snelle uitgifte, 2030) gebuikt als input voor het CAR-model ............................................................................................... 177 Tabel 89: Resultaten van CAR-model voor toekomstige situatie (jaar 2015, snelle uitgifte) berekend met achtergrondwaarden van 2015......................................................................... 178 Tabel 90 : Resultaten van CAR-model voor toekomstige situatie (jaar 2030, snelle uitgifte) berekend met achtergrondwaarden van 2015......................................................................... 179 Tabel 91: Emissiefactoren spoorverkeer (g/kg verbruikte brandstof) ................................... 181 Tabel 92: Emissiefactoren scheepvaart (g/1000kmton)......................................................... 182 Tabel 93: Immissieconcentraties toekomstige situatie (2030) NOx ..................................... 183 Tabel 94: Immissieconcentraties toekomstige situatie (2030) PM10 .................................... 184 Tabel 95: Immissieconcentraties toekomstige situatie (2030) SO2 ...................................... 185 Tabel 96: Bijdrage aan normopvulling (%) per ingreep en (kwantitatieve beoordeling) ...... 188 Tabel 97: Hydrogeologische eenheden (naar Arcadis, 2005) ................................................ 194 Tabel 98: Vergunde grondwaterwinningen thv bestaande industrieterreinen ....................... 196 Tabel 99: Analyseresultaten effluent Emgo, 2005 (www.vmm.be) ...................................... 216 Tabel 100: Analyseresultaten effluent Ajinomoto Omnichem, 2005 (www.vmm.be).......... 217 Tabel 101: Debietsbepalingen (Arcadis, 2005 en Vito, 1998)............................................... 219 Tabel 102: Korte beschrijving van de verschillende onderscheiden deelzones binnen het projectgebied (cijfercodes aangegeven in kaart 23)............................................................... 237 Tabel 103: Het totaaloverzicht gegeven van vastgestelde broedvogels binnen het projectgebied.......................................................................................................................... 241 Tabel 104: Evaluatie en vergelijking van de twee resterende corridorscenario's .................. 255 Tabel 105: Voorkomen van bepaalde vogelsoorten binnen het projectgebied tegen het licht van het voorkomen in de gemeente Lommel. ........................................................................ 262 Tabel 106: Geluidsniveaus bepaald op basis van modellering voor een aantal meetpunten (bron + locatie: zie deelluik ‘geluid en trillingen’. (meetpunt 5 = binnen projectgebied; meetpunten E – I = buiten projectgebied, in of nabij natuurgebieden).................................. 268 Tabel 107: Toegepaste sleutelmatrix voor verdroging. ......................................................... 270 Tabel 108: Belang van aanwezige natuurtypes...................................................................... 271 Tabel 109: Dichtheden van vogels in verschillende ecotopen in de Kempen. ...................... 278 Tabel 110: Berekening van het ecologisch deficit voor broedvogels. ................................... 279 Tabel 111: Dichtheden van vogels in verschillende ecotopen in de Kempen. ...................... 287 Tabel 112: Waarden van de relictzones thv het projectgebied .............................................. 298 Tabel 113: Woongebieden ..................................................................................................... 314 Tabel 114: Recreatiegebieden en andere gebieden met recreatieve functie .......................... 315 Tabel 115: Bedrijventerreinen en beschikbaar aanbod .......................................................... 316 Tabel 116: Aannames capaciteit knooppunten (pae/u) .......................................................... 364
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 14/403
Projectnummer:
005038
LIJST MET FIGUREN Figuur 1: Samenhang ontwikkeling bedrijventerrein en ontwikkeling intermodale infrastructuren........................................................................................................................... 47 Figuur 2: Situering studiegebied (straal 20 km) ....................................................................... 71 Figuur 3: Benaming van de gehanteerde segmentbenamingen ................................................74 Figuur 4: Ruimtelijke spreiding van het woon-werkverkeer naar de zone Kristalpark III.......93 Figuur 5: Ruimtelijke spreiding van het gegenereerde vrachtverkeer..................................... 96 Figuur 6: Benaming van de gehanteerde wegvakken............................................................. 100 Figuur 7: Benaming van de rotondes...................................................................................... 107 Figuur 8: Interne verdeling van het gegenereerde verkeer ..................................................... 108 Figuur 9: Benaming van de armen van rotonde 1 .................................................................. 109 Figuur 10: Schema milderende maatregelen voor rotonde 1.................................................. 110 Figuur 11: Benaming van de armen van rotonde 2 ................................................................ 111 Figuur 12: Schema milderende maatregelen voor rotonde 2.................................................. 112 Figuur 13: Ligging van de meetpunten .................................................................................. 126 Figuur 14: Huidige situatie wegverkeer ................................................................................. 132 Figuur 15: Natuurverbindingen zoals opgenomen in het Ruimtelijk Structuurplan Limburg, ingezoemd op de omgeving van het projectgebied ................................................................ 245 Figuur 16: Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos Regio Neteland. Gewenste Ruimtelijke Structuur thv het projectgebied........................................................................... 248 Figuur 17: Algemeen aangenomen relatie van effect van geluid op broedvogels.................. 267 Figuur 18: Synthese gewenste ruimtelijke structuur .............................................................. 294 Figuur 19: Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos Regio Neteland - gewenste ruimtelijke structuur thv projectgebied...................................................................................295 Figuur 20: brandgevaarlijke gassen in bovengrondse installaties ..........................................334 Figuur 21: brandgevaarlijke installaties in ondergrondse installaties .................................... 334 Figuur 22: brandgevaarlijke vloeistoffen ............................................................................... 335 Figuur 23: toxische gassen ..................................................................................................... 336 Figuur 24: toxische vloeistoffen ............................................................................................. 337 Figuur 25: ontplofbare stoffen................................................................................................ 338 Figuur 26: opslagmagazijnen ................................................................................................. 339 Figuur 27: perimeters m.b.t. domino-analyse.........................................................................340
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 15/403
Projectnummer:
005038
LIJST MET KAARTEN (zie afzonderlijk kaartenbundel) Kaart 1: Globale situering ........................................................................................................ 19 Kaart 2: Situering op de wegenkaart........................................................................................ 19 Kaart 3: Indicatie eigendomsstructuur ..................................................................................... 20 Kaart 4: Gewestplan en plannen van aanleg ............................................................................ 23 Kaart 5: BPA uitbreiding Balendijk......................................................................................... 23 Kaart 6: Landschapsatlas ......................................................................................................... 23 Kaart 7: Beschermingen in functie van natuur......................................................................... 23 Kaart 8: Waterlopen ................................................................................................................. 23 Kaart 9: Weergave van het project........................................................................................... 43 Kaart 10: structuurschets.......................................................................................................... 50 Kaart 11: situering op de topografische kaart .......................................................................... 50 Kaart 12: situering op de luchtfoto .......................................................................................... 50 Kaart 13: Ontwikkelingsscenario bij snelle en trage uitgifte van de terreinen ........................ 60 Kaart 14: Huidig geluidsklimaat verstoring tgv industriële activiteiten ................................ 133 Kaart 15: Huidig geluidsklimaat verstoring tgv N71............................................................. 137 Kaart 16: Geluidsklimaat voor geplande situatie wegverkeer ............................................... 139 Kaart 17: Geluidsklimaat voor geplande situatie industriële activiteiten .............................. 142 Kaart 18: Bodemkaart ............................................................................................................ 192 Kaart 19: Geologische kaart................................................................................................... 192 Kaart 20: stijghoogtekaart freatisch grondwater (grondwatermodelleringsresultaat huidige situatie), stijghoogtekaart freatisch grondwater (grondwatermodelleringsresultaat toekomstige situatie)................................................................................................................................... 194 Kaart 21: stijghoogtekaart 2de watervoerende pakket (grondwatermodelleringsresultaat huidige situatie), stijghoogtekaart 2de watervoerende pakket (grondwatermodelleringsresultaat toekomstige situatie) ....................................................... 194 Kaart 22: Oppervlaktewater ................................................................................................... 214 Kaart 23: Biologische waarderingskaart ................................................................................ 237 Kaart 24: Natuurtypekaart...................................................................................................... 240 Kaart 25: Broedvogels ........................................................................................................... 242 Kaart 26: Conceptschets ecologische corridor Noord-Zuidas ............................................... 251 Kaart 27: Conceptschets ecologische corridor Dwarsing megaproject ................................. 251 Kaart 28: Conceptschets ecologische corridor Rand megaproject......................................... 251 Kaart 29: Conceptschets ecologische corriddor Open ruimte= corridor; origineel concept.. 251 Kaart 30: Conceptschets ecologische corridor Open ruimte= corridor; heidevariant............ 251 Kaart 31: Detailuitwerking corridorscenario Noord-zuidas met verbinding langs de Molse Nete ........................................................................................................................................ 252
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 16/403
Projectnummer:
005038
Kaart 32: Detailuitwerking corridorscenario Rand megaproject............................................ 252 Kaart 33: Droge graslanden, stuifduinen en droge heide in project -en studiegebied............ 260 Kaart 34: Inschatting van de verstoring van fauna en flora door geluid (enkel veroorzaakt door industriële ontsluiting) zonder (geluidsdempende) mitigerende maatregelen........................267 Kaart 35: Inschatting van de verstoring van fauna en flora door geluid (enkel veroorzaakt door industriële ontsluiting) met (geluidsdempende) mitigerende maatregelen............................. 267 Kaart 36: Kwetsbaarheid ecotopen verdroging ......................................................................270 Kaart 37: Zoekzones voor compensatie.................................................................................. 281 Kaart 38: Landschapskenmerkenkaart.................................................................................... 290 Kaart 39: Historische kaarten, situatie rond 1876 .................................................................. 295 Kaart 40: Historische kaarten, situatie rond 1935 .................................................................. 295 Kaart 41: Historische kaarten, situatie rond 1955 .................................................................. 295 Kaart 42: Historische kaarten, situatie rond 1971 .................................................................. 295 Kaart 43: Landschapsatlas ...................................................................................................... 299 Kaart 44: Landschapsstructurerende elementen ..................................................................... 299 Kaart 45: Ruimtelijk functioneren: wonen, werken, recreëren .............................................. 313 Kaart 46: Bedrijventerreinen .................................................................................................. 316
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 17/403
Projectnummer:
005038
1. INLEIDING 1.1.
BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN HET PROJECT
Het project omvat de uitrusting (infrastructuuraanleg) en het bouwrijp maken (nivellering) van de terreinen t.b.v. de ontwikkeling van het industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 te Lommel (beperkt deel ook grondgebied Balen). 1.2.
RUIMTELIJKE SITUERING VAN HET PROJECT
Kaart 1: Globale situering Kaart 2: Situering op de wegenkaart
Het projectgebied is gelegen op grondgebied van de gemeente Lommel, langsheen de grens met Balen. Het gebied wordt begrensd als volgt: de N71 in het noorden het bedrijventerrein Kristalpark (fase 1) in het oosten de vallei van de Molse Nete en de Kattenbosserheide in het zuiden de gemeentegrens Balen-Lommel en het Kanaal van Beverlo in het westen. 1.3.
TOETSING AAN DE MER-PLICHT
Het MER-besluit van 10 december 2004 (B.S. 17/02/2005) bepaalt in bijlage 1 en 2 voor welke activiteiten een project-MER vereist is of waarvoor ontheffing van de MER-plicht mogelijk is. De ontwikkeling van een industrieterrein met een oppervlakte van 50 ha of meer is onderworpen aan de MER-plicht, tenzij hiervoor een ontheffing wordt verkregen (bijlage 2, rubriek 10a). Omwille van de zeer grote oppervlakte van het project werd geoordeeld dat een ontheffingsaanvraag weinig relevant is. 1.4.
DOELSTELLING VAN HET PROJECT-MER
In het milieueffectenrapport zullen de effecten van volgende ingrepen samenhangend met de ontwikkeling van het industrieterrein bestudeerd worden: voorbereidende werkzaamheden (vrijmaken terrein, grondverzet, …); inrichtingswerkzaamheden (aanleg wegenis, nutsvoorzieningen, groenbuffers, …); exploitatiefase (geleidelijke ingebruikname van het terrein). Cumulatieve effecten met andere gekende, vaststaande ontwikkelingen in de omgeving worden eveneens bekeken. Waar noodzakelijk, zullen milderende of compenserende maatregelen (eventueel onder de vorm van projectwijzigingen) voorgesteld worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 19/403
Projectnummer:
1.5.
005038
INITIATIEFNEMER VAN HET PROJECT
Het projectgebied is eigendom van drie grondeigenaren: Balim NV, Umicore en Stad Lommel. Deze zijn een samenwerkingsovereenkomst aangegaan m.b.t. de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Kaart 3: Indicatie eigendomsstructuur Tabel 1: Overzicht eigendomsstructuur – benaderende oppervlakte Eigenaar
oppervlakte
Balim NV
ca. 292 ha
Umicore NV
ca. 255 ha
Stad Lommel
ca. 28 ha
Balim nv treedt op als opdrachtgever voor deze MER. Balim NV p.a. Recticel NV Plejadenlaan 15 1200 Brussel 1.6.
OPDRACHTHOUDER
ARCADIS Gedas NV p.a. Kortrijksesteenweg 302, 9000 Gent tel.: 03 360 83 00 - fax: 03 360 83 01 in samenwerking met: Aeolus bvba Vroentestraat 2, 3290 Diest tel.: 013 35 55 70 - fax: 013 55 69 48 PRG Odournet NV Brugsesteenweg 591, 9030 Gent tel.: 09 265 74 00 - fax: 09 265 74 05 1.7.
TEAM VAN DESKUNDIGEN
Het MER werd uitgewerkt door volgende erkende MER-deskundigen: Peter Peeters, erkend deskundige mens (sociaal organisatorische aspecten) (EDA/612, 28/09/2009) belast met : de coördinatie van het MER, de discipline Mens – sociaal organisatorische aspecten (mobiliteit) Ann Van Wauwe, erkend deskundige Monumenten en Landschappen (08/02/2011) belast met : de disciplines Monumenten en Landschappen
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 20/403
Projectnummer:
005038
Bart Antheunis, erkend deskundige Mens – sociaal organisatorische aspecten (22/09/2009) belast met : de discipline Mens (ruimtelijke aspecten) Guy Putzeys, erkend deskundige Geluid en Trillingen (EDA/393; 28/07/2008), belast met : de discipline Geluid Toon Van Elst, erkend deskundige Lucht, (EDA/533; 29/04/2009) belast met : de discipline Lucht Els Peeters, erkend deskundige Water en Bodem (EDA/604; 19/01/2009), belast met : de disciplines Grond- en oppervlaktewater de discipline Bodem, Jorg Lambrechts, erkend deskundige Fauna en Flora (EDA/563; 26/02/2007), belast met : de discipline Fauna en Flora Bob Gorrens, erkend veiligheidsdeskundige, belast met : externe veiligheidsaspecten (relatie met de parallel lopende uitwerking van het ruimtelijk veiligheidsrapport) De deskundigen worden bijgestaan door volgende medewerkers: Dominique Gillis, Medewerking discipline mens-mobiliteit Mischa Indeherberg Medewerking discipline fauna & flora Gert De Bruyn en Inge Wens, Erkend deskundige Lucht Werner Verheyen Cartografie en GIS
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 21/403
Projectnummer:
005038
2. JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN 2.1.
ALGEMEEN OVERZICHT
Kaart 4: Gewestplan en plannen van aanleg Kaart 5: BPA uitbreiding Balendijk Kaart 6: Landschapsatlas Kaart 7: Beschermingen in functie van natuur Kaart 8: Waterlopen
Tabel 2: Overzicht juridische en beleidsmatige randvoorwaarden Randvoorwaarde Toelichting
Relevantie2
Verwijzing3
RUIMTELIJKE ORDENING Decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
Het decreet geeft aan voor welke ingrepen een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk is. Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein is een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk. Het MER zal aan de vergunningsaanvraag toegevoegd worden. Het decreet voorziet ook dat in alle gebieden die op de gewestplannen zijn aangewezen, ook werkzaamheden, handelingen en wijzigingen, activiteiten of inrichtingen worden toegestaan die gericht zijn op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijke milieu en van landschapswaarden, voorzover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.
J
zie ook pt 2.5 Binnen de disciplines Fauna & Flora en Monumenten & Landschappen worden ook maatregelen m.b.t. het natuurlijk milieu en de landschapswaarden voorgesteld.
Gewestplan, plannen van aanleg (APA, BPA, …) en ruimtelijke
Geven de bodembestemming, inrichting en eventuele beheersvoorschriften (het gewenste/toegestane grondgebruik) van de gronden.
J
Kaart 4: Gewestplan en plannen van aanleg
2
J: Juridisch relevante randvoorwaarde / B: beleidsmatig relevante randvoorwaarde / X: niet relevant In het MER zullen ontwikkelingsscenario’s opgenomen worden, waarin een beschrijving wordt gegeven van ontwikkelingen die in de toekomst kunnen verwacht worden. Hierbij wordt voor een belangrijk deel rekening gehouden met de beleidsmatige doelstellingen, die geen juridische draagkracht hebben maar wel aangeven in welke richting men wenst te evolueren.
3
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 23/403
Projectnummer:
Randvoorwaarde
Toelichting
uitvoeringsplannen
Het projectgebied situeert zich binnen het gewestplan nr. 18: Neerpelt – Bree van 1978 (gewijzigd in 1995). Uitgezonderd een zone ten noorden, is nagenoeg het volledige projectgebied aangeduid als industriegebied. Centraal in het zuidelijke deel (ten zuiden van de spoorweg) heeft een klein deel de overdruk ‘ontginningsgebied’. De noordelijke zone is ingekleurd als agrarisch gebied. Ten noorden grenst het gebied aan bosgebied met overlay 'zone voor renovatie', ten oosten aan het industriegebied Balendijk; ten zuiden aan natuurgebied en agrarisch gebied met landschappelijke waarde en ten westen aan industriegebied (Umicore/Omnichem) en Kanaal van Beverlo.
005038
Relevantie2
Verwijzing3
J
Binnen de discipline geluid zal zowel het bestaande en toekomstige geluidsklimaat aan de geldende normering getoetst worden, waarbij rekening wordt gehouden met de gewestplanbestemmingen.
Ten oosten grenst het gebied aan de ambachtelijke zone Balendijk waarvoor op 10/06/1997 een BPA werd goedgekeurd. Het betrof de omzetting van een reservegebied voor industriële uitbreiding tussen de spoorweg Antwerpen-Neerpelt (de IJzeren Rijn), Balendijk en de N71 Lommel-Mol in een effectieve industriële en ambachtelijke zone. Het gebied voorziet een KMO-zone, een spoorweggebonden bedrijvenpark, een modern en hoogwaardig bedrijvenpark en een zonevoor megaprojecten. Dit BPA werd herzien in 2005 waarbij de voorschriften werden geactualiseerd en het plangebied aan westelijke zijde werd aangevuld met een strook voor windmolens (MB dd 19/05/2005). Voor de afbakening van het stedelijk gebied Lommel wordt de opmaak van een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) voorzien. De opstart van de ruimtelijke uitvoeringsplannen wordt In het voorjaar van 2006 voorzien. Bepalingen omtrent geluidsemissies zijn gerelateerd aan gewestplanbestemmingen.
Ruimtelijke structuurplannen (algemeen)
Vormen een basis voor de realisatie van de gewenste ruimtelijke structuur (zoals vastgelegd in de gewestplannen, die geleidelijk aan worden vervangen door ruimtelijke uitvoeringsplannen).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
De bepalingen uit de structuurplannen vormen mee de verantwoording voor keuze en ontwikkeling van het projectgebied.
oktober 2006 Pagina 24/403
Projectnummer:
005038
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie2
Verwijzing3
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV)
Lommel (met projectgebied) bevindt zich in de Kempische As; geselecteerd als een stedelijk netwerk op Vlaams niveau. De rol van het gebied ligt vooral in zijn industrieel-economische functie en in de ontwikkeling van de in elkaar aanvullende (intensieve) toeristisch-recreatieve activiteiten die door landschappelijke troeven kunnen gevaloriseerd worden. Als kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau wordt Lommel automatisch geselecteerd als een economisch knooppunt. De afbakening van de regionale bedrijventerreinen is op provinciaal niveau voorzien. Om de interne samenhang en het functioneren van de natuurfunctie te versterken zullen de gebieden van de natuurlijke structuur worden afgebakend. Hieraan zal een gebiedsgericht ruimtelijk beleid gekoppeld worden. Het ruimtelijk beleid van rivieren en beken moet worden ontwikkeld in relatie tot de omgevende valleien. Voor de (overige) ecologische infrastructuur moet een basiskwaliteit tot stand worden gebracht. De ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw worden gegarandeerd door afbakening van de gebieden van de agrarische structuur. Bij de ruimtelijke afweging van functies kunnen de consequenties voor het landschap ruimtelijke randvoorwaarden bij deze afweging stellen. Hiertoe worden de structurerende elementen en componenten van het landschap op het desbetreffende niveau, in de structuurplannen aangegeven (bakens, reliëfcomponenten, markante terreinovergangen). Openruimteverbindingen zijn weinig bebouwde ruimten in de buurt van sterk bebouwde gebieden. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van toeristisch-recreatieve activiteiten in het buitengebied is het recreatief medegebruik. Om de aanbodelementen in buitengebied en stedelijke gebieden met elkaar te verbinden, wordt netwerkvorming vooropgesteld (verbinden van paden en routes). Zowel de N71 als de N74 zijn geselecteerd als een primaire weg I, waarbij de verbindingsfunctie op Vlaams niveau primeert. De te herwaarderen en te verleggen IJzeren Rijn wordt geselecteerd als een hoofdspoorweg voor het goederenvervoer. Het is te onderzoeken of deze spoorlijn ook in aanmerking komt als hoofdspoorweg voor personenvervoer. Het Kanaal van Beverlo behoort tot het secundaire waterwegennet.
B
Zie ook pt 2.3. Waar relevant worden de bepalingen uit de structuurplannen meegenomen in de beschrijving van de ontwikkelingsscenario's (bvb gewenste natuurlijke structuur, gewenste ruimtelijke verkeers- en vervoersstructuur, …).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 25/403
Projectnummer:
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie2
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSPL)
In het RSPL wordt Lommel geselecteerd als een onderdeel van het stedelijk netwerk van provinciaal niveau Lommel-Neerpelt-Overpelt. Het stedelijk netwerk wordt geselecteerd als een complex nieuw landschap. Dit gebied wordt ook geselecteerd als poort op provinciaal niveau (multimodaal knooppunt voor goederenvervoer). Het plangebied is gelegen in de deelruimte Kempische As van de Kempen. Het RSPL ziet de Kempische As als een gebied waar stedelijke en economische ontwikkelingen geconcentreerd worden langs de infrastructuurbundel van de N71, de spoorlijn en het Kempens Kanaal. De poort Kempische As situeert zich op het kruispunt van de IJzeren Rijn en de noord-zuidverbinding naar Hasselt-Genk, en wordt drager van multimodale economische ontwikkelingen. Bestaande en bijkomende bedrijventerreinen kunnen zich er rond ontwikkelen. Andere relevante selecties in het RSPL zijn: Kanaal van Beverlo als structurerend (landschappelijk) lijnelement Kanaal van Beverlo als natuurverbinding (verder te ontwikkelen natuurlijke stapstenen en plaatsen met aangepaste oevers en verbeterde mogelijkheden voor aantakkingen van beken voor vismigraties) Om de deelruimte Kempische as niet tot één verstedelijkte zone te laten dichtgroeien wenst de provincie plaatselijk open ruimte verbindingen te voorzien. De belangrijkste open ruimte verbinding is gelegen tussen Lommel en Mol. Bij de inrichting van het bedrijventerrein ten zuiden van de ijzeren Rijn moet daarbij rekening worden gehouden. selecties van natuurverbindingen: o droge natuurverbinding in de gemeenten Lommel en Mol tussen Kattenbosserheide en Zeven Heerlijkheden via Hoge Maatheide. Het betreft open ruimte verbindingen en ketting KLE onder meer in industriegebieden (plaatselijk in te richting overeenkomstig de natuurverbinding) o delen van kanalen (Kanaal naar Beverlo & Kanaal BocholtHerentals) als natuurverbinding. Deze zijn verder te ontwikkelen als natuurlijke stapstenen en plaatsen met aangepaste oevers en verbeterde mogelijkheden voor aantakkingen van beken voor vismigraties selectie van verbinding Herentals-Mol-Neerpelt/Overpelt-Weert-Roermond als openbaarvervoer van bovenprovinciaal niveau (omvorming ljnen 15 en 19 via IJzeren Rijn) en selectie van lijn 15 Mol-Neerpelt als verbindend provinciaal openbaar vervoer. selectie van de N769 (van N71 tot N712) als secundaire weg type II
B
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
005038
Verwijzing3
oktober 2006 Pagina 26/403
Projectnummer:
Relevantie2
005038
Verwijzing3
Randvoorwaarde
Toelichting
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen (RSPA)
Ook in het provinciaal ruimtelijk structuurplan Antwerpen wordt de Kempische As opgenomen als deelruimte, waarvoor een beleid van stedelijke en economische concentratie geldt.
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lommel
In het gemeentelijk RSP wordt een concretisering van het provinciaal en gewestelijk RSP voorzien. In het gemeentelijk structuurplan van Lommel (goedgekeurd door de Bestendige Deputatie op 28/10/2004) wordt o.a. aangegeven dat industriële activiteiten bij voorkeur worden geconcentreerd in een grootschalige industriezone, waarin een bundeling nagestreefd wordt van diverse economische activiteiten. Daarbij worden een aantal aandachtspunten aangereikt bij de ontwikkeling.
B
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Balen
Het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan is in opmaak. In een discussietekst van het voorontwerp richtinggevend deel (november 2004) wordt gesteld dat het regionaal bedrijventerrein Wezel (aan de overzijde van het kanaal t.o.v. het projectgebied van voorliggend MER) voorbehouden moet blijven voor grootschalige regionale activiteiten. De watergebondenheid van de activiteiten op grondgebied Balen moet behouden blijven. De ontsluiting via de weg gebeurt best rechtstreeks via de N71 zodat Bankei niet langer belast wordt.
B
Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos – regio Neteland (verkenningsnota juni 2005)
Het betreft een voorbereidende studie voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur ter uitvoering van het RSV. In de gewenste ruimtelijke structuur Brongebied Grote Nete wordt aangegeven: corridor doorheen PRB Lommel – behoud van waardevolle open ruimteverbindingen; behoud en ontwikkelen van een heidecorridor tussen het Pijnven – Kattenbos en de meer noordelijk gelegen heide- en bosgebieden doorheen het industrieterrein PRB te Lommel Molse Nete – continuïteit van beken versterken als ecologische verbinding Kattenbosserheide – behoud en versterking van zeer waardevolle complexen van bos, heide, duinen en vennen Vermelde elementen enkel opgenomen in programma's voor verder onderzoek (onder inhoudelijke elementen van de ruimtelijke visie); geen concrete acties voorzien.
B
Binnen de disciplines 'Fauna & Flora' en 'Monumenten en Landschappen' evenals de ontwikkelingsscenario's worden de doelstellingen van deze visie (in de mate van relevantie) besproken evenals de eventuele invloed hierop van het voorgestelde project.
Voor het Grote Nete-gebied werd een landinrichtingsproject opgesteld. Binnen dit landinrichtingsproject wordt momenteel voor de vallei van de Grote Nete een natuurinrichtingsproject opgesteld.
B
Binnen de disciplines 'Fauna & Flora' en 'Monumenten en Landschappen' evenals de ontwikkelingsscenario's worden de doelstellingen van deze inrichtingsplannen (in de mate van
LANDSCHAPSZORG Landinrichting
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 27/403
Projectnummer:
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie2
005038
Verwijzing3 relevantie) besproken evenals de eventuele invloed hierop van het voorgestelde project.
Ruilverkaveling
In de nabije omgeving is geen ruilverkavelingsproject lopende of uitgevoerd
X
/
Decreet betreffende de landschapszorg & Decreet tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten
Monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten kunnen wettelijk beschermd worden. Binnen een straal van 1km rondom het projectgebied zijn geen beschermde elementen aanwezig.
X
/
Landschapsatlas
In de landschapsatlas worden gebieden aangeduid met een hoge waarde aan gaafheid (ankerplaatsen) of grote concentratie aan relicten (relictzones). In uitvoering van het decreet van landschapszorg (16/04/'96) kunnen ankerplaatsen wettelijk afgebakend worden, waardoor voor deze gebieden bepaalde beschermingsmaatregelen gelden en op termijn beheersplannen zullen opgesteld worden. Tot op heden werden nog geen ankerplaatsen vastgesteld. Daarnaast worden in de landschapsatlas ook lijn- en puntrelicten aangeduid. Op ca 1km ten ZW van het projectgebied ligt de grens van de ankerplaats 'Grote Netevallei te Balen met De Most'. Het projectgebied overlapt in het zuiden gedeeltelijk met de relictzone 'Katenbos'. Ten westen van het Kanaal van Beverlo zijn een aantal relictzones aangeduid (zie disciplinebenadering Monumenten & Landschappen). Het Kanaal van Beverlo (vormt gedeeltelijk de grens van het projectgebied) zelf is aangeduid als lijnrelict. Puntrelicten zijn binnen of in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied niet aanwezig.
B
Kaart 6 In de referentiebeschrijving van de discipline ‘Monumenten & Landschappen’ wordt de waarde van relevante zones beschreven.
Regionaal Landschap
Samen met 14 andere Limburgse gemeenten maakt de stad Lommel deel uit van het Regionaal Landschap Lage Kempen; een gebied met heel diverse maar waardevolle landschappen en natuur. De globale doelstelling bestaat uit het maximale behoud en creëren van kansen voor het waardevolle Kempische landschap in Limburg.
B
Ontwikkelingsscenario's (ruimtelijke ontwikkeling, landschap-natuur)
Conventie van Malta & decreet houdende bescherming van het archeologisch patrimonium
De Conventie regelt de archeologische monumentenzorg op Europees niveau. Op Vlaams niveau wordt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium geregeld. Algemene voorschriften zijn opgenomen in het uitvoeringsbesluit. Dit besluit is algemeen van toepassing.
J
Het advies van de afdeling ‘Monumenten en Landschappen’ wordt opgevraagd evenals informatie mbt gekende archeologische sites in de omgeving. In het MER is deze informatie verwerkt.
Het standstill-principe en de zorgplicht vormen belangrijke elementen in het natuurdecreet. Indien uit de effectbespreking zou blijken dat ten gevolge van de uitvoering van het project natuurelementen in de onmiddellijke omgeving kunnen vernietigd of ernstig beschadigd worden, moeten maatregelen genomen worden om deze vernietiging of beschadiging te voorkomen, te beperken of te herstellen.
J
In de effectbespreking van de discipline ‘Fauna & Flora’ wordt nagegaan welke effecten op de natuurwaarden en eventueel SBZ’s te verwachten zijn. Kaart 7
NATUURBEHOUD Decreet betreffende het natuurbehoud (natuurdecreet)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 28/403
Projectnummer:
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie2
005038
Verwijzing3
De vermelde principes zijn algemeen van toepassing. Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn
De Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, inclusief de afbakening van speciale beschermingszones op Vlaams grondgebied, zijn in het natuurdecreet geïntegreerd. Op ongeveer 0,5 km ten zuidoosten van het projectgebied werd de speciale beschermingszone – Habitatrichtlijn (SBZ-H) 'Bovenloop van de Grote Nete met Zammelsbroek, Langdonken en Goor' afgebakend; Op ca 2,3 km ten NO bevindt zich de SBZ-H 'Valleigebied van de Kleine Nete met aangrenzende brongebieden, moerassen en heiden'; op ca 2,5 km ten NW werd eveneens een zone van deze SBZ-H afgebakend. Deze zone overlapt in belangrijke mate met de SBZ-Vogelrichtlijngebied (SBZ-V) 'De Ronde Put'.
Vlaams Ecologisch Netwerk
In uitvoering van het natuurdecreet wordt een Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) afgebakend, bestaande uit Grote Eenheden Natuur (GEN) en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO). In de VEN-gebieden komen natuurbehoud en – ontwikkeling op de eerste plaats en moeten minstens de bestaande natuurkwaliteiten bewaard blijven. In functie hiervan gelden binnen VEN een aantal verbodsbepalingen. De zuidoostelijke grens van het projectgebied grenst aan het GEN-gebied 'Vallei van de Grote Nete bovenstrooms'; ook verder in ZW richting (op < 1km afstand van het projectgebied) werden delen van dit GEN-gebied afgebakend. Op ongeveer 2,3 km ten NO werd het GEN-gebied 'Lommelse heidegebieden en Sahara' afgebakend; op ongeveer 2 km ten NW het GEN-gebied 'De Maat – Den Diel – Buitengoor'.
J
Kaart 7 Binnen de effectbespreking van de discipline ‘Fauna & Flora’ wordt nagegaan of de waarden van het VEN-gebied in het gedrang komen t.g.v. de uitvoering van het project.
Vegetatiebesluit
Een aantal wijzigingen van de vegetatie zijn verboden, vergunningsplichtig of meldingsplichtig. Deze bepalingen zijn algemeen van toepassing
J
Binnen de discipline ‘Fauna & Flora’ wordt nagegaan welke vegetaties verdwijnen en welke nieuwe vegetaties eventueel worden gecreëerd.
Vlaamse en erkende natuur- en bosreservaten
Door de Vlaamse regering worden terreinen die belangrijk zijn voor het behoud en ontwikkeling van het natuurlijk milieu aangewezen of erkend. Op ca 700 m ten ZO van de grens van het projectgebied is het natuurgebied 'De Lommelse Heidegebieden' afgebakend; op ca. 2,5 km ten ZW het gebied 'Molse Nete' en op ca. 3 km ten NW het gebied 'De Maat'.
J
Kaart 7 Binnen de discipline ‘Fauna & Flora’ zal, in zoverre relevant, de natuurwaarde van de gebieden en effecten erop besproken worden.
Beschermde planten en dieren
Een aantal plant- en diersoorten zijn op nationaal niveau beschermd. Het is o.a. verboden deze soorten te bejagen, te vangen alsook hun woon- en schuilplaatsen te beschadigen of met opzet te verstoren. Algemeen van toepassing.
J
Binnen de beschrijving van de referentiesituatie ‘Fauna & Flora’ wordt de aanwezigheid van eventueel beschermde planten en dieren besproken.
Bosdecreet
Het behoud, bescherming, aanleg en beheer van bossen wordt geregeld in het bosdecreet evenals de kappingen, vergunningsvoorwaarden en eventuele compensaties.
J
/
Natuurinrichting
Voor de vallei van de Molse Nete (langsheen zuidelijke grens projectgebied) wordt
J
Binnen de disciplines 'Fauna & Flora' en
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
In de effectbespreking van de discipline ‘Fauna & Flora’ wordt nagegaan welke effecten op de SBZ’s eventueel te verwachten zijn. Kaart 7
oktober 2006 Pagina 29/403
Projectnummer:
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie2
een natuurinrichtingsplan opgesteld in het kader van het landinrichtingsvoor het Grote Nete-gebied. In dit natuurinrichtingsplan wordt de nadruk gelegd op het versterken van de valleiwerking van de Molse Nete, inclusief de gradiënt naar de aanwezige landduinengordel toe.
005038
Verwijzing3 'Monumenten en Landschappen' evenals de ontwikkelingsscenario's worden de doelstellingen van deze inrichtingsplannen (in de mate van relevantie) besproken evenals de eventuele invloed hierop van het voorgestelde project.
MILIEUHYGIËNE - ALGEMEEN Vlaams Reglement Milieuvergunning (VLAREM)
VLAREM geeft aan voor welke activiteiten en inrichtingen een milieuvergunning noodzakelijk is. Aanvullend wordt voor verscheidene rubrieken (gerelateerd aan aard van activiteiten) aangegeven aan welke (algemene en sectorale) voorwaarden moet voldaan worden. Het betreft o.a. voorwaarden mbt geluidsverstoring, waterverontreiniging, …
J
De voorwaarden van VLAREM zijn algemeen van toepassing op de bedrijven die zich in de toekomst op het industrieterrein zullen vestigen. Welke rubrieken van toepassing zijn en voorwaarden waaraan voldaan moet worden is momenteel nog niet gekend. Deze zullen bij de concrete milieuvergunningsaanvragen van de bedrijven behandeld worden. Mbt de disciplines lucht, geluid en water zal in het MER wel een toetsing aan de algemene voorwaarden mbt de omgevingskwaliteit opgenomen worden.
MiNa-Plan
Uiteenzetting van de beleidsvisie van de overheid
B
Vlaams milieubeleidsplan
Formuleert het milieubeleid voor de periode 2003 tot 2007 voor Vlaanderen
B
In de effectbespreking van verscheidene disciplines wordt rekening gehouden met relevante beleidsdoelstellingen en worden mbt de inrichting van het terrein op basis hiervan eventueel voorstellen geformuleerd. Ook in de beschrijving van de ontwikkelingsscenario's wordt rekening gehouden met de doelstellingen binnen de milieubeleidsplanning.
Besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/05
Besluit inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai. (Dit besluit is o.a de omzetting van Europese richtlijn)
B
Discipline geluid; toetsingskader
VLAREM II
In VLAREM II, Bijlage 2.2.1. zijn milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht opgenomen. In VLAREM II, Bijlage 4.5.1. is bepaald hoe geluidsmetingen dienen te gebeuren.
J
Binnen de discipline geluid is aangegeven welke normen van toepassing zijn en worden zowel het huidige omgevingsgeluid als het te verwachten omgevingsgeluid na uitvoering van de
MILIEUHYGIËNE - GELUID
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 30/403
Projectnummer:
005038
voorgestelde ingrepen getoetst aan deze normen. Ontwerp KB 1991
In ontwerp KB tot vaststelling van grenswaarden voor lawaai binnenshuis en buitenshuis en van geluidsisolatie richtwaarden en maximale waarden voorgesteld voor het LAeq,T van wegverkeer
B
Binnen de discipline geluid is aangegeven welke waarden van toepassing zijn en worden zowel het huidige omgevingsgeluid als het te verwachten omgevingsgeluid na uitvoering van de voorgestelde ingrepen getoetst aan deze normen.
Besluit van de Vlaamse Regering dd 14/03/2003 inzake de omzetting van de NECrichtlijn2001/8 1/EG (National Emission Ceilings)
Bepaalt de nationale emissieplafonds voor SO2, NOx, VOS en NH3
J
Discipline lucht; toetsingskader
Dochterrichtlijn (1999/30/EG) van de Kaderrichtlijn Lucht
Kwaliteitsnormen voor SO2, NO2, NO, PM10 en lood
J
Discipline lucht; toetsingskader
Dochterrichtlijn (2000/69/EG) van de Kaderrichtlijn Lucht
Normen voor CO en benzeen
J
Discipline lucht; toetsingskader
Protocol van Kyoto
Omvat de strijd tegen klimaatverandering door een internationale actie ter vermindering van de uitstoot van bepaalde broeikasgassen
B
Decreet integraal waterbeheer
Heeft tot doel een goede toestand van grond- en oppervlaktewater te bereiken, zowel op kwalitatief als kwantitatief vlak. De bepalingen zijn algemeen van toepassing. Als instrument dat de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen mede moet mogelijk maken, voorziet het decreet de watertoets. Voor MER-plichtige projecten dient informatie noodzakelijk voor de opmaak van een watertoets in het MER opgenomen te worden.
J
Binnen de effectbespreking van de disciplines ‘Grond- en Oppervlaktewater’, wordt het project aan de algemene bepalingen van het integrale waterbeheer getoetst. In de hoofdstukken 5.4 (bodem & grondwater) en 5.5 (oppervlaktewater) is informatie ifv de watertoets opgenomen. Binnen het synthesehoofdstuk is enigszins van de discipline-indeling afgeweken, zodat elementen voor de watertoets (zowel vanuit grondwater als oppervlaktewateraspect) samen in één hoofdstuk (7.5) samenvattend zijn opgenomen.
Functietoekenning oppervlaktewaterkwaliteit
Het immissiebesluit legt de kwaliteitsdoelstellingen voor alle oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net vast. In VLAREM II zijn de kwaliteitsnormen vastgelegd die met deze doelstelling overeenkomen. Voor de Molse (Z grens) en Scheppelijke Neet (ca 700 m ten N) gelden de
J
Kaart 22 Binnen de effectbespreking van de discipline 'Water' wordt rekening gehouden met de huidige
MILIEUHYGIËNE - LUCHT
MILIEUHYGIËNE – BODEM EN WATER
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 31/403
Projectnummer:
basiskwaliteitdoelstellingen; voor het Kanaal van Beverlo (W grens) gelden de drinken viswaterkwaliteitdoelstellingen.
005038
waterkwaliteit en kwaliteitsdoelstellingen.
Gewestelijke Stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater
In het Besluit van de Vlaamse Regering wordt aangegeven welke elementen (in functie van verharde oppervlakten) mbt hergebruik en infiltratie/buffering afstromend hemelwater noodzakelijk zijn.
J
Bescherming grondwater (VLAREM)
De procedure mbt het aanvragen van een vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar het grondwater is opgenomen in VLAREM.
Decreet betreffende de bodemsanering
Het decreet voorziet in het gebruik van normen voor de beoordeling van bodemverontreiniging (zowel bodem als grondwater) en voor het vaststellen van saneringsdoelstellingen. In het kader van het bodemsaneringsdecreet werden de voormalige PRB-terreinen binnen het projectgebied gesaneerd. Voor het aangrenzende terrein van Umicore werd een bodemsaneringsproject opgesteld; dit dient nog uitgevoerd te worden. In het uitvoeringsbesluit op het bodemsaneringsdecreet (Vlarebo) is grondverzet (hergebruik van bodems) uitgewerkt. Hierin wordt bepaald aan welke voorwaarden (afhankelijk van de bestemming) bodems moeten voldoen vooraleer hergebruik is toegestaan. De bepalingen zijn van toepassing op de aan- en afvoer van gronden.
J
Het gemeentelijk mobiliteitsplan geeft de visie van de verschillende partners (gemeente, Vlaams Gewest, De Lijn) op de gewenste ruimtelijke, verkeers- en infrastructurele ontwikkelingen in de gemeente. Het mobiliteitsplan is het kader voor de projecten en acties die via de modules van het mobiliteitsconvenant gerealiseerd kunnen worden.
B
Binnen de discipline 'Water' zullen, op basis van de wettelijke bepalingen, voorstellen mbt te voorziene maatregelen opgenomen worden.
Binnen de effectbespreking wordt nagegaan in welke mate bemaling noodzakelijk zal zijn bij de aanlegwerkzaamheden. Binnen de discipline 'Water' (referentiesituatie) wordt nagegaan of binnen/in de omgeving van het projectgebied vergunde grondwaterwinningen aanwezig zijn. Op basis van beschikbare informatie zal binnen de discipline 'Bodem' (referentiesituatie) een overzicht gegeven worden van gekende verontreinigde (en gesaneerde) sites. Waar relevant wordt meer concrete informatie van bodemonderzoeken opgenomen. In de huidige projectfase is de concrete grondbalans nog niet gekend. Er zal gestreefd worden naar een gesloten balans. Bepalingen omtrent het grondverzet (onderzoek bodemkwaliteit) zullen gerespecteerd worden.
MOBILITEIT Gemeentelijk Mobiliteitsplan Lommel
Discipline Mobiliteit: toetsingskader
Het mobiliteitsplan van Lommel werd begin 2001 definitief goedgekeurd door de auditcommissie van Limburg. De belangrijkste beleidsopties in het mobiliteitsplan zijn de volgende:
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 32/403
Projectnummer:
− − − −
005038
herinrichting van de N71 in functie van een betere verkeersveiligheid en – leefbaarheid; ontsluiting van de industrie- en KMO-gebieden Balendijk Kristalpark naar de N71 (verkeerskundige afscheiding van woonwijken); verdere uitbouw van het functionele en recreatieve fietsroutenetwerk; goederenvervoer: gebruik maken van de mogelijkheid voor overslag van goederen dankzij de aanwezigheid van industriegebied aan kanaal, spoor en goed ontsloten wegennet op het grondgebied, in functie van de eigen activiteiten in de gemeente;
Gemeentelijk Mobiliteitsplan Balen
Ook het mobiliteitsplan van Balen is goedgekeurd (2002). Het mobiliteitsplan van Balen beoogt een verbetering van de verkeersveiligheid en het vergroten van de verkeersleefbaarheid. Als uitgangspunt voor de te maken beleidskeuzen werd gesteld dat een toekomstgericht en duurzaam mobiliteitsbeleid het beïnvloeden en beperken van de automobiliteit impliceert. O.a. vrachtverkeer doorheen woongebieden is een belangrijk knelpunt gebleken.
B
Discipline Mobiliteit: toetsingskader
Streefbeeldstudie N71
Voor primaire en secundaire wegen worden zgn. streefbeelden uitgewerkt. In dergelijke studie- en overlegprocessen wordt een geïntegreerd concept van duurzame mobiliteit over het geselecteerde traject van de (gewest)weg uitgewerkt. Het concept streefbeeld N19-R14-N71 werd in november 2005 voorgelegd aan de Provinciale Auditcommissie van Antwerpen en werd goedgekeurd met de opdracht om vooral de kruispuntoplossingen te verfijnen. Wat het Limburgse luik van de studie betreft waren er geen opmerkingen. Hierbij staat de bevordering van een verkeersveilige verbindingsfunctie centraal: het verminderen van het aantal potentiële conflictpunten, het beveiligen van de potentiële conflictpunten en het bevorderen van de doorstroming.
B
Discipline Mobiliteit: binnen de effectbespreking wordt nagegaan in hoeverre de weg- en kruispuntcapaciteit kan veranderen bij uitvoering van het streefbeeld.
MILIEUBELEID- EN NATUURONTWIKKLINGSPLANNEN Milieubeleidsplanning
In de milieubeleidsplannen (gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk) worden voor verscheidene ver-thema’s (zoals verstoring door geluid, verdroging, verontreiniging, …) doelstellingen geformuleerd evenals maatregelen die de realisatie van deze doelstellingen mogelijk moeten maken. Het betreft bvb. het stimuleren van de aanleg van gescheiden rioleringsstelsels en de ondersteuning van het project 'milieuzorg op kantoor voor bedrijven'.
B
In de effectbespreking van verscheidene disciplines wordt rekening gehouden met relevante beleidsdoelstellingen en worden mbt de inrichting van het terrein op basis hiervan eventueel voorstellen geformuleerd. Ook in de beschrijving van de ontwikkelingsscenario's wordt rekening gehouden met de doelstellingen binnen de milieubeleidsplanning.
Milieubeleidsplan Balen
In het kader van het convenantenbeleid is de cluster Mobiliteit ondertekend in de samenwerkingsovereenkomst. In het milieubeleidsplan (2006-2010) is in het kader hiervan voorzien in volgende acties:
B
Discipline Mobiliteit: toetsingskader
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 33/403
Projectnummer:
-
GNOP Lommel
005038
Balen werkt samen met de provincie en de VLM verder aan de uitbouw van een aantrekkelijk en veilig fietsroutenetwerk. Vertrekkende vanuit een evaluatie van het openbaar vervoer, wil Balen de kwaliteit en kwantiteit van het openbaar vervoer (De Lijn en NMBS) voortdurend verbeteren.
Het Gemeentelijk NatuurOntwikkelingsPlan (GNOP) van de stad Lommel stelt een verhoging van de natuurwaarden in industrieterreinen voor door terreinen op ecologisch optimale wijze aan te leggen en groenzones en restgronden ecologisch te beheren. Het valleigebied van de Mol Neet evenals het naaldhoutcomplex BalendijkKattenbosserheide-Einderheide-Hoeverheide-Pijnven dienen behouden en of hersteld te worden en verder ontwikkeld.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
B
Ontwikkelingsscenario’s in het MER.
oktober 2006 Pagina 34/403
Projectnummer:
2.2. 2.2.1.
005038
(ADMINISTRATIEVE) VOORGESCHIEDENIS Historiek van de terreinen
Een groot deel van het projectgebied betreft de voormalige terreinen van de munitiefabriek PRB. Deze fabriek was er meer dan 100 jaar actief. PRB werd in 1989 verkocht aan ASTRA, een Britse vennootschap met dezelfde activiteiten (munitie). Zowel ASTRA als PRB ging in 1990 failliet. De gronden zaten evenwel in een aparte vennootschap, BALIM, die eigendom is gebleven van RECTICEL. PRB beschikte over een opstalrecht, doch door het faillissement heeft BALIM terug de beschikking gekregen over de gronden. Van 1990 tot 1997 werden de terreinen gedemilitariseerd (verwijdering van de door PRB achtergelaten munitie en afbraak van de munitieproductie-installaties). Vanaf 1994 en volop vanaf 1997 heeft BALIM talloze bodemonderzoeken laten uitvoeren die geleid hebben tot het eerste saneringsproject, dat in april 2001 goedgekeurd werd door OVAM en dat uitgevoerd werd van 2001-2003. Voor het probleem van de atmosferische depositie, veroorzaakt door UMICORE, werd een vrijwillig bodemsaneringsproject ingediend in 2003 en uitgevoerd in 2004. In maart 2005 werden de laatste bodemattesten bekomen, die toelaten om het terrein opnieuw als industrieterrein te ontwikkelen. Een bijna even groot deel is eigendom van Umicore en betreffen de terreinen van de zinkfabriek die hier ook reeds meer dan 100 jaar actief was en is. De terreinen in het projectgebied zijn (grotendeels) ingenomen door activiteiten die nauw samengaan met de productieprocessen van Umicore zelf. De terreindelen in het projectgebied ten noorden van de spoorweg zijn grotendeels ingenomen door koelwatervijvers, ingeschakeld in de productieprocessen van de Umicorefabriek aan het kanaal. Ook de tuinwijk ‘Glasfabriek’ is eigendom van Umicore. Van zodra woningen vrij komen worden ze niet meer verhuurd (uitdovingsbeleid). In samenwerking met de Stad Lommel zullen tegen 2008-2009 de resterende gezinnen herhuisvest worden. Ten zuiden van de spoorweg liggen bezinkingsbekkens (monostort) van Umicore in het projectgebied. De vergunning hiervoor loopt in mei 2007 af. Bij vernieuwing van de vergunning is het de bedoeling om de bestaande capaciteit optimaal te gaan benutten door vaste stof te storten. Deze putten zullen doorheen de komende decennia één voor één volgestort en afgedekt zijn. 2.3. 2.3.1.
BELEIDSCONTEXT UIT DE STRUCTUURPLANNEN Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV)
Op 23 september 1997 heeft de Vlaamse regering het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) definitief goedgekeurd. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden er economische knooppunten geselecteerd die voor Vlaanderen structuurbepalend zijn. In deze voor Vlaanderen strategische locaties worden de economische ontwikkelingen gestimuleerd en geconcentreerd. Daardoor worden de economische potenties geoptimaliseerd binnen de bestaande economische structuur. Het creëren van een ruimtelijk aanbod aan bedrijventerreinen in de economische knooppunten maakt het mogelijk dat economische en ruimtelijke strategieën elkaar ondersteunen. Door hun ligging en (effectieve en potentiële) onderlinge relaties fungeren een aantal economische knooppunten als één netwerk. De elementen in een economisch netwerk zijn hoofdzakelijk van economische en infrastructurele aard.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 35/403
Projectnummer:
005038
Op Vlaams niveau wordt de Kempische As, waar Lommel onderdeel van uitmaakt, geselecteerd als stedelijk netwerk. De rol van dit gebied heeft een belangrijke industrieeleconomische functie (blz. 351). De stad Lommel is tevens geselecteerd als economisch knooppunt. 2.3.2.
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSPL)
In de vergadering van 18 september 2002 heeft de provincieraad het Ruimtelijk Structuurplan Provincie Limburg (RSPL) definitief vastgesteld. Het RSPL bepaalt (blz. 367) dat de industriële rol van Lommel bekeken wordt binnen het stedelijk netwerk Kempische As, waar Lommel deel van uitmaakt. Het RSPL duidt het terrein Dorperheide (BALIM) aan als reserve bedrijventerrein (blz. 375). Als strategische reserves worden grote bedrijventerreinen bedoeld waarbij het op de markt brengen wordt uitgesteld tot na de planperiode. Wegens hun strategische ligging worden zij niet definitief geschrapt, maar komen zij in aanmerking om de overgang tussen twee planperiodes op te vangen. Omdat er een grote voorraad is aan reeds als industriegebied of bedrijventerrein bestemde gronden, wordt geopteerd om geen bijkomend aanbod te bestemmen (eerst reeds bestemde aanbod effectief te realiseren). Het vermogen van het (Balim) terrein ligt in zijn situering aan belangrijke infrastructuren en in het stedelijk netwerk Kempische As. Bij de heropening van de IJzeren Rijn kan op dit terrein ruimte worden geboden voor de inplanting van een overslagcentum. Indien zich een belangrijke investeerder aandient, kan de provincie onderzoeken of dit terrein toch vroeger op de markt kan komen. Garanties voor een volledige, geïntegreerde en kwaliteitsvolle ontwikkeling in functie van één groot bedrijf met een hoge werknemersdichtheid zijn daarbij een noodzakelijke voorwaarde (blz. 375). Het RSPL selecteert in de omgeving van het BALIM terrein natuurverbindingen en een open ruimte verbinding. Het RSPL bepaalt dat de provincie de geselecteerde open ruimte verbindingen en natuurverbindingen afbakent in ruimtelijke uitvoeringsplannen. Zij doet dit in overleg met de betrokken gemeenten en belangstellenden. In het kader van de gewenste ecologische structuur worden in de omgeving van het terrein de volgende natuurverbindingen geselecteerd (blz. 462 e.v.). nr. 1 – Lommel, Mol, tussen Kattenbosserheide en Zeven Heerlijkheden, via Hoge Maatheide; nr. 45 – Lommel, Balen, Pijnven tot voorbij Kanaal van Beverlo tot aan de provincie Antwerpen, via Balengracht (zijbeek Grote Nete); nr. 78 – delen van het Kanaal van Beverlo. In het kader van de gewenste landschappelijke structuur wordt in de omgeving van het terrein de volgende open ruimte verbinding geselecteerd (blz. 469 e.v.): tussen Kattenbosserheide en Zeven Heerlijkheden. In maart 2004 startte de provincie Limburg, samen met de betrokken gemeenten, de vooronderzoeken rond de afbakening van 10 kleinstedelijke gebieden in de provincie – waaronder Lommel – ter uitvoering van het RSPL. Deze zijn nu afgerond. De visies over de toekomstige ontwikkelingen van de kleinstedelijke gebieden staan op papier. Over het projectgebied van voorliggend MER spreekt deze studie van: nog grote mogelijkheden voor verdere invulling van de terreinen Balendijk/Kristalpark als regionaal bedrijventerrein. Gebruik makend van de aanwezige infrastructuur van Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 36/403
Projectnummer:
005038
wegen, spoorlijn en kanaal kan een trimodale ontsluiting van de regionale bedrijventerreinen en de inplanting van een multimodaal overslagpunt onderzocht worden. Het bedrijventerrein – zoals momenteel als industriegebied bestemd in het gewestplan, dus exclusief het gedeelte bestemd als agrarisch gebied – wordt opgenomen binnen het voorstel van afbakeningslijn van het stedelijk gebied als regionaal bedrijventerrein; het open agrarisch gebied dat momenteel gebruikt wordt als evenementenweide kan die functie behouden. Sommige activiteiten veroorzaken lawaaihinder en vanuit deze optiek is de locatie geschikt. Omdat het gebied in een door de provincie geselecteerde openruimteverbinding ligt, zullen planningsinitiatieven rekening moeten houden met het vrijwaren van de open ruimte. Het voorzien van bebouwingsinfrastructuur voor evenementen is in tegenspraak met de selectie als open ruimte. Het multifunctionele activiteitenterrein wordt niet opgenomen in het kleinstedelijk gebied. Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan kan een kader aanreiken voor een oplossing van de zonevreemdheid. In het voorjaar van 2006 werden de ruimtelijke uitvoeringsplannen opgestart. Deze leggen de afbakeningen definitief vast en stippelen een aantal concrete acties uit. Zodra de gemeentebesturen en de provincie een consensus bereiken over de inhoud van de plannen, gaan deze voor voorlopige vaststelling naar de provincieraad. 2.3.3.
Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Lommel
Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van Lommel ondersteunt de huidige stedelijke en economische ontwikkelingen. Lommel wenst het unieke aanbod aan grote, aaneengesloten bedrijventerreinen op een duurzame en kwalitatieve manier in te richten. Lommel wenst zich te ontwikkelen tot een poort van de Kempische As, als een multimodaal knooppunt (weg / spoor / water) tussen de belangrijke groeiregio’s Hasselt-Genk, Antwerpen, Eindhoven en het Ruhrgebied. Lommel zou dan fungeren als een regionaal trimodaal logistiek knooppunt, met het accent op de logistieke dienstverlening aan de nieuwe industrie. Als suggestie naar de provincie Limburg toe wordt voorgesteld om de industriële activiteiten te concentreren in de grootschalige industriezone Balendijk-Kristalpark-Balim-Umicore, waarin een bundeling nagestreefd wordt van diverse economische activiteiten. Als randvoorwaarde wordt gesteld dat het bedrijventerrein een invulling met regionale bedrijven moet krijgen. Lommel wenst bijkomende bedrijvigheid aan te trekken, op basis van de specifieke regionale situering, die enerzijds gericht is op de regionale markt van de Kempische As en de verbindingsas Eindhoven – Hasselt-Genk en anderzijds op de internationale, economische relaties tussen de haven van Antwerpen en het Duitse en Midden-Europese hinterland. Het is de bedoeling van de stad om uit te groeien tot een centrum van tewerkstelling in de regio en te fungeren als een belangrijk economisch knooppunt in een netwerk van verwante en op elkaar ingespeelde regionale economieën. De concrete ontwikkeling van de economische sectoren zou zich hoofdzakelijk moeten baseren op de reeds bestaande industrieën en een verbreding en verdieping van het aanbod vormen (precisiekunststofproducten, ‘technische’ glasproducten, fijnmechanische producten en subassemblages voor automotive). Logistieke bedrijvigheid met aanvullende waarde vormt eveneens een mogelijkheid. Tenslotte moet tevens gezocht worden naar een betere samenwerking met de academische kenniscentra in de buurt (Diepenbeek, Eindhoven, Tilburg en Maastricht).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 37/403
Projectnummer:
005038
Bij de ruimtelijke invulling hiervan wordt het bestaande aanbod aan bedrijventerreinen optimaal benut. De volgende aandachtspunten worden aangereikt: rekening houden met het bereikbaarheidsprofiel van de plek bij de inplanting van bedrijven; beperken van de hinder voor de woonomgeving; landschappelijke inkadering van de bedrijventerreinen; zorg voor de architecturale kwaliteit van de gebouwen; streven naar een differentiatie en profilering van de bedrijventerreinen; streven naar een efficiënt en meervoudig ruimtegebruik; streven naar een lokale verankering van de bedrijven door middel van clustering van bedrijven van diverse schaalgrootte. 2.4.
-
-
-
-
OVERIGE ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS
Het Streekplatform Noord-Limburg heeft een Streekvisie – “Van vergeten grensregio naar een dynamische contactzone” – laten opmaken; de studie is begin 2000 afgewerkt4. Het streekplatform stelt zich tot doel de socio-economische positie van Noord-Limburg te verstevigen. Op basis van de Streekvisie werd het Streekcharter Noord-Limburg opgemaakt. Het Streekcharter omvat de strategische hefbomen en advies om de gestelde doelen van de visie te realiseren. Het charter werd onderschreven door de Vlaamse Regering op 28 juni 2002. In het Streekcharter wordt als hefboomproject B1 de realisatie van een aaneengesloten industrieterrein van 475 ha aangeduid (zie ook pt. 3.2.1); De interregio Brabant-Limburg heeft in 2002 de studie “samenwerking logistieke centra“5 voorgesteld, waarin de potenties voor de terreinen in Lommel tegen het licht worden gehouden (zie pt. 3.2.2); In opdracht van het ontwikkelingssyndicaat Balim NV, Umicore, Stad Lommel werd een strategische visie uitgewerkt voor het bedrijventerrein door Buck Consultants International in 2004. Voor de inhoudelijke bespreking van deze studie verwijzen we naar pt. 3.2.3; Voor de ontwikkeling van de Balim-terreinen wordt, in samenspraak met de provincie Limburg, een structuurschets opgesteld. Bij de opmaak van deze structuurschets wordt een economisch programma voor het gebied vooropgesteld en een ontsluiting ontworpen. Hierbij wordt gestreefd naar de uitbouw van een grootschalig bedrijventerrein, dat multimodaal bereikbaar is, met een overzichtelijke structuur en een verscheidenheid aan bedrijventypes. De structuurschets maakt een gefaseerde aansnijding van de terreinen mogelijk op basis van een totaalconcept voor de ganse site van Balendijk Kristalpark fase 3 (incl. gronden Umicore). Tijdens de uitwerking werd regelmatig overleg georganiseerd met de verschillende betrokken partijen.6 Voor de verdere inhoud van de structuurschets verwijzen we naar pt. 3.2.4. en 3.3.
4
Streekplatform Noord-Limburg, “Streekvisie Noord-Limburg – van vergeten grensregio naar een dynamische contactzone”, 2000 5 A&S Management, “Samenwerking Logistiek Centra”, Interregio Brabant-Limburg, 2002. 6 overleg in werkgroepen en stuurgroepen waarin opgenomen: Stad Lommel, Umicore, Balim NV, gemeentebestuur Balen, provincie Limburg, LRM, GOM Limburg, IOK, Antwerps Havenbedrijf, Vlaams Gewest (ROHM Limburg, AWV Limburg, afd. Economisch Ondersteuningsbeleid, afd. Europa Economie), Participatiemaatschappij Vlaanderen, De Scheepvaart nv, Euro Immo Star, Buck Consultants International en THV Grontmij-Libost.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 38/403
Projectnummer:
005038
-
Op basis van de structuurschets werd in oktober 2005 een stedenbouwkundig attest aangevraagd door het stadsbestuur van Lommel. De aanvraag betrof: de realisatie van de hoofdontsluiting; de aanleg van nieuwe aansluitingen hierop van het bedrijf Umicore, het bedrijf Omnichem en het bedrijventerrein Driehoek (die net buiten het projectgebied zijn gelegen). Op 20 februari 2006 wordt een stedenbouwkundig attest afgeleverd waarin de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar en gewestelijk planologisch ambtenaar besluiten dat er geen grondige bezwaren met betrekking tot de goedkeuring van de structuurschets ‘Dorperheide’ (of Kristalpark fase 3) bestaan, op voorwaarde dat de voorgestelde ontwikkeling in een MER en MOBER kadert en mits er eveneens een akkoord bekomen wordt van de afdeling Wegen en Verkeer Limburg.7 2.5. 2.5.1.
VERGUNNINGSTOESTAND Huidige vergunningen
Vergunningen voor de ontwikkeling van het industrieterrein zijn niet aanwezig. In het projectgebied is wel een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd voor de plaatsing van de windmolens (gerealiseerd) en stedenbouwkundige vergunningen voor de reliëfwijziging t.b.v. de bezinkingsbekkens (monodeponie). Tevens zijn – overeenkomstig VLAREM - milieuvergunningen afgeleverd voor specifieke activiteiten in het projectgebied: voor ontspanningsinrichtingen (evenementenweide) – rubriek 32; monostortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen die, na de eventueel nodige voorbehandeling, aan de aanvaardingscriteria voldoen (exploitatie monodeponie + uitbreiding, aanpassing, wijziging exploitatievoorwaarden, afdek van oude goethiet monostortplaats) – rubriek 2.3.6.c.3. 2.5.2.
Aan te vragen vergunningen
De realisatie van het project betreft de realisatie van de wegenis, buffers,… Hiervoor zijn stedenbouwkundige vergunningen vereist. Voorliggend MER zal bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden. In de vergunningsprocedure wordt een openbaar onderzoek gehouden, waarbij het MER mee ter inzage gelegd wordt. Voor vestiging van bedrijven zijn zowel stedenbouwkundige vergunningen als milieuvergunningen vereist. Het decreet Ruimtelijke Ordening geeft aan voor welke ingrepen een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk is. Het betreft oa: bouwwerken en inrichtingen plaatsen/verbouwen/afbreken; vellen van hoogstammige bomen / ontbossing; reliëfwijzigingen; gebruik van een grond voor:
7
Het mobiliteitsonderzoek is geïncorporeerd in het MER als afzonderlijke deeldiscipline. dit gedeelte werd n.a.v. de ontwerp versie van het MER met de agentschappen Infrastructuur van Limburg en Antwerpen doorgepraat en voldoende bevonden als MPBER.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 39/403
Projectnummer:
005038
het opslaan van allerhande materialen; parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens; publiciteitsinrichtingen of uithangborden plaatsen of wijzigen. De milieuvergunningsplichtige inrichtingen zijn bepaald in VLAREM.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 40/403
Projectnummer:
005038
2.5.2.1. De aanleg van het bedrijventerrein
De vergunningen voor de aanleg van het terrein (nivellering, rooien van bomen, aanleg infrastructuur en buffers) kunnen verleend worden op basis van de bestemming als industriegebied in het gewestplan. Voor het gedeelte van het plangebied dat reeds bestemd is als industriegebied kan een vergunning aangevraagd worden. Hieromtrent werd een stedenbouwkundig attest afgeleverd op 20 februari 2006. Het stedenbouwkundig attest is louter informatief en heeft niet de waarde van een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning. Het beslissend onderzoek vindt pas plaats bij de beoordeling van de stedenbouwkundige vergunning. Dit attest geeft dus geen vrijstelling van de vergunningsaanvraag. Het definitieve (goedgekeurde) MER wordt aan de vergunningsaanvraag tot stedenbouwkundige vergunning toegevoegd. De stedenbouwkundige vergunning worden aangevraagd bij de gemeente Lommel, op eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar van het Vlaamse gewest. In functie van het al dan niet toekennen van de vergunningen wordt advies ingewonnen bij verscheidene instanties, inclusief het publiek (openbaar onderzoek). Tijdens het openbaar onderzoek, dat met de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning gepaard gaat, wordt het goedgekeurde MER ter inzage gelegd. Een deel van het plangebied is in het gewestplan bestemd als agrarisch gebied. Om het deel van de infrastructuurwerken dat hierin valt te kunnen vergunnen, is een bestemmingswijziging tot bedrijventerrein nodig. Hiertoe moet een Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan (PRUP) opgemaakt en goedgekeurd worden. De Bestendige Deputatie van Limburg heeft reeds beslist tot opmaak van een PRUP voor de afbakening van het kleinstedelijk gebied Lommel, waarin ook de herbestemming van dit deel van het projectgebied tot ‘regionaal bedrijventerrein’ is voorzien. Een concrete timing is momenteel niet vooropgesteld. Het provinciebestuur zal nog overleg hebben met de Dienst MER om na te gaan in hoeverre voor dit PRUP een plan-MER moet uitgewerkt worden en of eventueel een ontheffingsaanvraag mogelijk is. In dit laatste geval zou voorliggend MER als basis voor de ontheffing kunnen dienen voor wat betreft het gedeelte ‘regionaal bedrijventerrein Kristalpark fase 3’ in het PRUP. Pas nadat het PRUP van kracht is geworden, kunnen de nodige stedenbouwkundige vergunningen aangevraagd worden voor de uitrustingswerken voor het industriegebied in het deel dat nu nog agrarisch gebied is in het gewestplan. Er kan vanuit gegaan worden dat een ontheffing van project-MER-plicht voor deze werken zal aangevraagd en toegekend worden op basis van voorliggend MER. In dit MER zijn immers de effecten nagegaan van volledige ontwikkeling van het bedrijventerrein (inclusief het gedeelte dat momenteel als agrarisch gebied is gezoneerd). Voor deze vergunningsaanvraag geldt dezelfde procedure als bovenstaand beschreven, waarbij het besluit tot ontheffing van de MER-plicht bij de aanvraag zal gevoegd worden. De initiatiefnemers nemen zich voor om één - ineens voor het geheel - of meerdere - na elkaar voor kleinere delen - verkavelingsvergunning(en) aan te vragen. Deze aanvraag kan tegelijk met of voorafgaand aan de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag voor de uitrustingswerken ingediend worden. In deze verkavelingsvergunning zullen naast de indeling in percelen ook stedenbouwkundige voorschriften opgenomen worden m.b.t. de plaatsing en welstand van de gebouwen en inrichting van de bedrijfspercelen. Indien de verkavelingsaanvraag vooraf wordt aangevraagd, wordt een gelijkaardige procedure gevolgd als voor de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning (voorliggend project-MER aan de verkavelingsaanvraag toegevoegd, advies verscheidene instanties, openbaar onderzoek). Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 41/403
Projectnummer:
005038
Voor de stedenbouwkundige vergunningsaanvragen voor de aanleg van het terrein kan dan eventueel een ontheffing van MER-plicht aangevraagd worden. 2.5.2.2. De oprichting van bedrijven
Bedrijven die zich in de toekomst willen vestigen dienen individueel een stedenbouwkundige vergunning aan te vragen voor de oprichting van de gebouwen en de inrichtingswerkzaamheden van de betreffende bedrijfspercelen. Deze vergunningen kunnen pas verleend worden nadat de openbare wegenis gerealiseerd is, zodat het bedrijf ontsloten kan worden. Vooraleer toekomstige bedrijven zich kunnen vestigen en mogen overgaan tot exploitatie, moet in de meeste gevallen een milieuvergunning aangevraagd te worden. Deze dient voor en door de individuele bedrijven afzonderlijk aangevraagd te worden. Bepaalde bedrijfsinrichtingen zijn op hun beurt onderworpen aan een project-MER-plicht. In het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, is bepaald welke inrichtingen MER-plichtig zijn, en voor welke daarvan eventueel ontheffing van de MERplicht kan aangevraagd worden. Voorzover een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten, kan ontheffing verleend worden op basis van het (goedgekeurd) voorliggend MER. In elk geval zal ofwel een eigen project-MER ofwel het besluit tot ontheffing van de MER-plicht bij de stedenbouwkundige en/of milieuvergunningsaanvraag gevoegd worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 42/403
Projectnummer:
005038
3. PROJECTBESCHRIJVING 3.1.
ONDERDELEN VAN HET PROJECT
Kaart 9: Weergave van het project
Het project zelf behelst de uitrusting van een gebied met wegenis en daarbijhorende infrastructuur en de nivellering van het terrein, met het oog op de ontwikkeling van het bedrijventerrein Balendijk Kristalpark fase 3 (incl. de aansluitende onbebouwde terreinen van Umicore). Het projectgebied heeft een oppervlakte van ca. 460 ha. Het eigenlijke project – onderwerp van de vergunningsaanvraag – betreft: de nivellering van het bedrijventerrein en grondwerken in functie van de infrastructuur (o.a. brugtaluds). Het grondverzet wordt momenteel ruwweg op ca. 1,5 miljoen ton geschat. Ophoging en afgraving worden binnen het projectgebied in evenwicht gebracht (gesloten grondbalans binnen het terrein); de aanleg van de openbare wegenis (incl. fietspaden, openbare verlichting, RWA, DWA, laanbeplanting, bermbegroeiing); de aanleg van vrijliggende fietspaden; de aanleg van de gemeenschappelijke buffers omheen het bedrijventerrein; de doortrekking van de waterafvoer t.b.v. effluentwater P-bedrijven, vanuit het bestaande pompstation (Kristalpark fase 1) tot bezuiden de spoorweg (‘wachtaansluiting’). Ontwikkelingen die onlosmakelijk samenhangen met dit project – en dus mee beschouwd worden in dit MER - zijn: stopzetting bewoning en sloop van het wijkje Glasfabriek; de ontwikkeling van het bedrijventerrein (bouw bedrijven, buitenaanleg van de bedrijfspercelen, aanleg van de bufferzones, exploitatie van de bedrijven); (de bestendiging van) het gebruik van een evenementenweide (incl. de bijhorende tijdelijke parkings). 3.2. 3.2.1.
ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING VAN HET PROJECT Hefboomproject uit het Streekcharter Noord-Limburg
Het streekplatform stelt zich tot doel de socio-economische positie van Noord- Limburg te verstevigen. “In tegenstelling tot de vroegere geïsoleerde en nadelige ligging van Noord-Limburg, wil de subregio zich in de toekomst profileren als een dynamische contactzone tussen belangrijke groeiregio’s: Hasselt-Genk, Antwerpen, Eindhoven en Ruhr-gebied, daarbij gebruikmakend van vervoersassen die de subregio doorkruisen zoals de IJzeren Rijn. Om de positie economisch te valoriseren, dient er gestreefd te worden naar een concentratie van enkele grote bedrijventerreinen. Op die manier kan er selectief worden ingespeeld op de opportuniteiten die de subregio biedt inzake logistiek en grootschalige, maar tegelijkertijd duurzame ontwikkelingen”. (Streekcharter Noord-Limburg)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 43/403
Projectnummer:
005038
In het Streekcharter wordt als hefboomproject B1 de realisatie van een aaneengesloten industrieterrein aangeduid. “Ten behoeve van een goede structurele bedrijfsontwikkeling is het belangrijk dat de streek beschikt over voldoende en bereikbare industrieterreinen. Door de strategische ligging ten opzichte van de Europese economische centra en de Kempische kanalen, de spoorweg IJzeren Rijn en de voornaamste autowegen N71 (Geel-Hamont), N74 (Noord-Zuid), N76 (Bree-Genk) en N73 (Hechtel-Bree) kunnen de bedrijventerreinen beter gevaloriseerd worden. De economische functies dienen geconcentreerd te worden in de door het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen afgebakende stedelijke gebieden of economische knooppunten. Voor Noord-Limburg zijn dit Lommel, Neerpelt, Overpelt, Hamont-Achel en Bree. De realisatie van een aaneengesloten industrieterrein te Balendijk Lommel past uitstekend in deze visie.” (Streekcharter Noord-Limburg) Het aaneengesloten industrieterrein aan de Balendijk te Lommel is als volgt samen te stellen: ten 1ste uitrusting van uitbreiding Balendijk (Balendijk Kristalpark fase 1) te Lommel, ten 2de uitrusting van niet gebruikte Philips-terreinen (Balendijk Kristalpark fase 2), en ten 3de aankoop, sanering en uitrusting van voormalige PRB-terreinen (Balendijk Kristalpark fase 3). Het eerste terrein is reeds uitgerust en voor het tweede terrein zijn de werken in uitvoering. De belangrijkste voorwaarde voor de realisatie van een aaneengesloten industrieterrein aan de Balendijk te Lommel vormt de uitrusting van de voormalige PRB-terreinen (Balimgronden). Dit laatste terrein vormt – te samen met de aanpalende eigendommen van Umicore en Stad Lommel die mee opgenomen kunnen worden in de ontwikkeling - het onderwerp van deze MER. 3.2.2.
Uitbouw van een multimodal logistiek centrum als doelstelling uit diverse beleidsplannen en studies8
Op vraag van gedeputeerde en GOM-LER voorzitter M. Vandeput is het “Limburgs economisch strategisch ontwikkelingsplan”9, opgesteld. De opstelling van dit beleidsplan werd aangekondigd in de beleidsverklaring voor het jaar 2002. De provincie en de GOM-LER hebben met deze strategische denkoefening een kader willen scheppen voor de ontwikkeling van concrete beleidsinitiatieven. Als conclusie worden in het beleidsrapport doelstellingen geformuleerd met strategische opties en actiepunten. Eén van de drie doelstellingen is het verbeteren van het regionaal productiemilieu ten behoeve van nieuwe exogene/endogene groeikansen. De steden Genk en Venlo worden beschouwd als logistieke knooppunten op bovenregionaal niveau. De uitbouw van Lommel als regionaal trimodaal logistiek knooppunt wordt als te bereiken doelstelling in 2010 vooropgesteld. De interregio Brabant-Limburg heeft in 2002 de studie “samenwerking logistieke centra“10 voorgesteld. De studie stelt dat vanuit ruimtelijk aspect gezien, naast concentratie van logistieke activiteiten in de logistieke centra van Genk en Venlo, logistieke invulling van beschikbare ruimte in andere logistieke centra belangrijk is in het kader van de logistieke ontwikkeling van de Interregio. Het rapport erkent een belangrijke rol voor Lommel, gezien de beschikbare ruimte voor de ontwikkeling van economische activiteiten. Zowel voor de versterking van het distributieknooppunt Genk als voor de hoogwaardige industrie in
8
bron: Gom Limburg, “Ontwikkeling van de Balim gronden op het grondgebied van Lommel, april 2003 R. Van Ballaer, L. Van Hilst, P. Willems, L. Peeters, “Limburgs strategisch ontwikkelingsplan”, 2002 10 A&S Management, “Samenwerking Logistiek Centra”, Interregio Brabant-Limburg, 2002. 9
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 44/403
Projectnummer:
005038
Eindhoven kan Lommel een functie vervullen. Door samenwerking kan de Interregio uiteindelijk een bovenregionale uitstraling krijgen. Voor de verantwoording van de locatie van het project verwijzen we naar pt. 3.6. 3.2.3.
Strategische visie bedrijventerrein te Lommel11
De marktverkenning leert dat de ontwikkeling van de bedrijvenzone samenhangt met een spanning tussen enerzijds de uitstekende ligging van Lommel en de voor Vlaanderen unieke omvang van het potentiële aanbod van bedrijfsgronden en anderzijds de beperkingen van de huidige ontsluitingsinfrastructuren. De trimodale potentie is echter groot. De activering van de IJzeren Rijn, en een aansluiting van het terrein hierop, kan een belangrijke meerwaarde betekenen voor de attractiviteit. Een herprofilering van het kanaal kan belangrijke stromen genereren die anders enkel via de weg zouden kunnen verlopen. De gunstige ligging, de potentieel sterk verbeterde ontsluiting, de omvang van het terrein en enkele specifiek regionale specialisaties maken dat gesproken kan worden van drie interessante doelgroepen: transport, distributie en logistiek; kennisintensieve activiteiten; zeer grote investeringen. Om deze doelgroepen aan te trekken, moet er gewerkt worden op 3 vlakken: verbetering van de intermodale ontsluiting, lokale innovatie & verbetering imago, marketing- & acquisitiestrategie. Om de spanning weg te nemen voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein is de verbetering en ontwikkeling van de intermodale ontsluiting van primordiaal belang. De opwaardering van de wegontsluiting heeft hierbij de eerste prioriteit. Op het ogenblik dat de Noord-Zuidverbinding gerealiseerd is zal de aantrekkelijkheid van het bedrijventerrein stijgen. Tevens zal actie ondernomen moeten worden om aan Nederlandse zijde van de grens een draagvlak te creëren voor de verbetering van de verbinding met Eindhoven. Een goede afstemming met het streefbeeld N71 is noodzakelijk, waarbij de aansluiting van het bedrijventerrein op de N71 moet worden geëvalueerd. Voor de intermodale ontsluiting van het bedrijventerreinen wordt vooropgesteld dat in Lommel potentie bestaat voor de uitbouw van een spoorterminal. De IJzeren Rijn doorsnijdt immers het terrein. Het is momenteel nog niet uitgeklaard wanneer en volgens welke modaliteiten de IJzeren Rijn zal gereactiveerd worden. Indien de reactivering van de IJzeren Rijn op de lange baan wordt geschoven, worden twee terugvalmogelijkheden voorzien: (1) de ontwikkeling van een spoorplatform in Lommel in relatie met de mainhub (‘hoofdverzamelterminal’) van de NMBS in de haven van Antwerpen, waarbij alle spoorvracht vanuit Lommel naar de mainhub wordt gebracht of (2) de heropening van de spoorlijn 18 vanuit Genk naar Nederland. Via deze lijn kunnen zowel de spoorterminal in Genk als de spoorterminal in Lommel aansluiten op de Montzenroute naar Duitsland.
11 Buck Consultants International, “Strategische Visie Bedrijventerrein te Lommel – Creatie van werkgelegenheid rond een intermodaal logistiek paltform”, november 2004
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 45/403
Projectnummer:
005038
Ook voor vrachtvervoer via het water zijn er potenties. Het projectgebied sluit immers aan op het Kanaal van Beverlo. Dit kanaal is evenwel beperkt tot schepen van max. 650 ton (kanaal van klasse II). Op korte termijn kan middels nieuwe vervoerstechnieken zoals “Waterslag”12 innovatief gebruik worden gemaakt van de ontsluiting over het water. Op middellange termijn moet echter het sluizencomplex Blauwe Kei te Mol worden opgewaardeerd tot Klasse IV (bruikbaar voor schepen tot 1.350 ton). Hierdoor kan al een groter scheepstype ingezet worden voor het vervoer van containers. Daarna kan het Kanaal van Beverlo zelf worden verdiept en verbreed tot een Klasse IV-capaciteit (1.250 ton), die het mogelijk maakt met grotere binnenvaartschepen het terrein te ontsluiten. In functie van de verbeterende ontsluiting worden bij voorkeur bepaalde plekken op het terrein voorbehouden aan specifieke onderdelen van de (zeer brede) doelgroep transport, distributie en logistiek. lokale distributie biedt op korte termijn potenties voor de delen van het terrein die reeds vandaag kunnen beschikken over een goede auto- en vrachtwagenontsluiting; er wordt van uit gegaan dat op middellange termijn de wegontsluiting drastisch verbeterd wordt en dat daarom regionaal transport, distributie en logistieke diensten op middellange termijn kunnen worden aangetrokken; op lange termijn, wanneer de trimodaliteit een feit is, kan een groot deel van het terrein samenhangend worden ontwikkeld als internationaal logistiek platform. Naast de bevordering van innovatie en gerichte marketing, is fasering noodzakelijk om de doelgroep ‘kennisintensieve activiteiten’ aan te trekken: op terreinniveau moet op korte termijn rekening worden gehouden met een beperkte ruimtebehoefte (voorzien van enkele gebouwen); op langere termijn kunnen de doorstarters en eventueel nieuw aan te trekken bedrijven zich vestigen op een hoogwaardig bedrijvenpark. Om zeer grote investeringen aan te trekken is het belang van een sterke internationale marketing en een goede afstemming tussen de diverse overheden zeer groot. Het aaneengesloten karakter van het beschikbare terrein is belangrijk. Om dit op lange termijn veilig te stellen, wordt de reservering van specifieke delen vastgelegd. Rekening houdend met de benodigde tijd om concreet geplande projecten en minder concreet geplande projecten tot effectieve realisatie te brengen, wordt volgende fasering voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein vooropgesteld.
12 Inzet van ‘Waterslag-platformen’, zijnde containervaart op gemotoriseerde platforms, waardoor ook containers vervoerd kunnen worden op een klasse II-kanaal.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 46/403
Projectnummer:
005038
Figuur 1: Samenhang ontwikkeling bedrijventerrein en ontwikkeling intermodale infrastructuren
Bron: BCI 2004
3.2.4.
Limburgplan 2006-2009
Het Limburgplan werd op 8 juli 2005 ondertekend door de Vlaamse Regering en het provinciebestuur. Het is een concreet actieplan waarmee de Vlaamse regering een nieuwe socio-economische dynamiek in Limburg mee wil ondersteunen. Gelet op de beperkte duur van dit plan betekent dit dat het acties bevat die eerder korte termijn gericht zijn. Er wordt resoluut geopteerd voor de verdere logistieke ontsluiting van Limburg; o.a. de geplande werken aan de Noord-Zuid-verbinding. In eerste instantie wordt werk gemaakt van het wegwerken van de flessenhals. Dit vereist dat ook prioriteit gegeven wordt aan de werken aan de N76 omdat dit reeds een ontlasting kan betekenen voor de Noord-Zuid-verbinding. Om het investeringsklimaat te verbeteren worden de nodige planningsinitiatieven en kredieten voorzien voor een versnelde operationalisering van nieuwe industrieterreinen waaronder Balim-Lommel, ter realisatie van een ijzeren voorraad van het aantal industriegronden. 3.2.5.
Structuurschets industriegebied Balendijk Kristalpark fase 3 en omgeving13
De structuurschets werd uitgewerkt om als toelichting te dienen bij de aanvraag van een stedenbouwkundig attest voor de aanleg van de hoofdontsluitingsinfrastructuur van het industriegebied Balendijk Kristalpark fase 3. Deze structuurschets werd opgemaakt in samenspraak met de betrokken partijen van de stad Lommel, provincie Limburg, Vlaams Gewest en de privésector. Dit regelmatig overleg had tot doel een gewenste inrichting van het gebied te bepalen, die rekening zou houden met de eisen en behoeften van de verschillende partijen en die gedragen word door diezelfde partijen. Het planningsproces werd begeleid door een ambtelijke werkgroep en een stuurgroep. De ambtelijke werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van de Stad Lommel en het studiebureau. De stuurgroep bestond uit vertegenwoordigers van stadsbestuur Lommel, Umicore, Balim, gemeentebestuur Balen, provincie Limburg, Limburgse Reconversiemaatschappij, GOM Limburg, Intercommunale voor de ontwikkeling van de Kempen, Antwerps Havenbedrijf, ROHM Limburg, AWV Limburg, Vlaamse administratie Economisch Ondersteuningsbeleid, Vlaamse administratie Europe Economie, Participatiemaatschappij Vlaanderen, De Scheepvaart NV, Euro Immo 13
THV Grontmij – Libost, “Stad Lommel – structuurschets industriegebied Balendijk Kristalpark fase 3 en omgeving”, juli 2005
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 47/403
Projectnummer:
005038
Star, Buck Consultants International en het studiebureau. De stuurgroep is samengekomen bij verschillende stappen van het planningsproces en heeft advies uitgebracht op de voorliggende documenten op 23/8, 30/09, 10/11 en 14/12/2004 en 24/01 en 17/05/2005. 14 Het aantrekken van nieuwe investeerders is een constante betrachting van het stadsbestuur. Het voorziene industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 en de aangrenzende onbebouwde terreinen van Umicore vormen a.h.w. het sluitstuk van een grootschalige bedrijvenzone, samen met het industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 1 en Balendijk Kristalpark fase 2, aansluitend op bedrijvenzones in Balen (Umicore, Omnichem en Driehoek). Door het gepast invullen van haar uniek grootschalig industrieterrein wensen de stad Lommel en de intercommunale Nolimpark de socio-economische structuur van de regio op duurzame en technologisch hoogwaardige wijze te versterken, binnen het kader van het milieuvriendelijke beleid van de stad en in het belang van haar woongemeenschap. De uitbouw van het bedrijventerrein is er op gericht om een wisselwerking en een samenhang mogelijk te maken tussen de nieuw te ontwikkelen zone en de bestaande industriezones. Ter voorbereiding van – en als toelichting bij – de aanvraag van een stedenbouwkundig attest nr. 2 voor de aanleg van de hoofdontsluitingsinfrastructuur van het industriegebied Balendijk Kristalpark fase 3 te Lommel, werd een structuurschets uitgewerkt. Het doel van de deze structuurschets is om een gewenste inrichting van het industriegebied te bepalen, die rekening houdt met de eisen en behoeften van de verschillende partijen, en die gedragen wordt door diezelfde partijen. Op deze manier is een gemeenschappelijk kader ontstaan, waarbinnen de partijen hun eigen acties kunnen realiseren in verschillende uitvoeringstermijnen. De structuurschets vormt eveneens de basis voor de opmaak van het milieueffectenrapport en het veiligheidsrapport. De conclusies van deze rapporten kunnen leiden tot aanpassingen van de structuurschets. In de structuurschets worden volgende doelstellingen vooropgesteld: uitbouwen van een internationaal georiënteerd logistiek platform. De invulling richt zich naar grootschalige, regionale bedrijvigheid die gebruik maakt van de verschillende transportmodi. Daarnaast leent het bedrijventerrein zich uitstekend voor grootschalige bedrijven met een belangrijke ruimtelijke en verkeerskundige impact. Op deze manier ontstaat een multimodaal logistiek platform dat enerzijds een heel belangrijke rol speelt op lokaal en regionaal niveau en dat anderzijds aangesloten is op internationale economische netwerken; optimaal gebruik maken van de multimodale ontsluitingsmogelijkheden. Het bedrijventerrein wordt, samen met het bestaande Kristalpark, ontsloten naar het hogere wegennet via een enkele aansluiting op de N71. Tevens moet een kwalitatieve ontsluiting geboden worden aan de bestaande Umicore-vestiging (Balen-Lommel), zodat de woonwijken ten westen van de fabriek ontlast kunnen worden van zwaar vrachtverkeer. Het bedrijventerrein wordt ook rechtstreeks ontsloten via het spoor (te reactiveren IJzeren Rijn) via rechtstreekse spooraansluitingen van heel grote individuele bedrijven of via een spoorwegterminal. 14
Naar aanleiding van de kennisgeving van dit MER is evenwel opgemerkt dat een aantal betrokken partijen enkel kennis hebben kunnen nemen van een ontwerpversie van de structuurschets, doch geen kennis hebben van hoe hun opmerkingen zijn verwerkt in de eindtekst.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 48/403
Projectnummer:
005038
De ligging aan het kanaal maken ook een overslagterminal naar binnenvaart mogelijk. Deze terminal zou zelfs via een nieuwe spooraftakking trimodaal ontsloten kunnen worden; diversifiëren van het ruimtelijke aanbod. Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein worden verschillende soorten van ruimtelijke randvoorwaarden gecreëerd. Daarbij wordt rekening gehouden met doelgroepen: distributie, logistiek en transport, kennisintensieve activiteiten, en zeer grote investeringen; voorzien van een natuurlijke en landschappelijke aanleg. Doorheen het gebied worden een natuurverbinding en een openruimteverbinding voorzien in het provinciale structuurplan. Deze worden mee geïntegreerd in het ruimteijk concept voor de inrichting van het bedrijventerrein; streven naar een zorgvuldig ruimtegebruik Ondanks de grote beschikbare oppervlakte moet er zorgvuldig omgesprongen worden met de aanwezige ruimte. Naast mogelijkheden tot meervoudig ruimtegebruik kunnen ook andere toepassingen bijdragen tot een optimaal gebruik van het bedrijventerrein (uitwisseling warmteoverschotten, collectieve infrastructuren, gemeenschappelijk vervoer, …); realiseren van een flexibele en kwalitatieve ontwikkeling op basis van een globaal concept. Het is niet wenselijk en haalbaar om de ontwikkeling van dit grote terrein vast te leggen in een blauwdruk dat alle bebouwingsmogelijkheden en inrichtingsvoorwaarden a priori in detail bepaalt. Er moet rekening gehouden worden met een bepaalde graad van flexibiliteit bij de invulling van het gebied: enerzijds moet gefaseerde ontwikkeling mogelijk zijn, en anderzijds moet plaats geboden kunnen worden aan onverwachte en ongekende toekomstige economische ontwikkelingen. De ontwikkeling gebeurt op basis van een globaal concept dat in staat is de doelstellingen te respecteren en te realiseren. De invullingen van de latere fases schakelen zich hierin in. De ruimtelijke principes worden bepaald in de structuurschets. Deze is opgebouwd vanuit een aantal concepten en vertaald in een inrichtingsvoorstel. Deze vormen de basis voor de projectdefinitie van voorliggend MER (zie pt. 3.4). 3.3.
ONTWIKKELINGSOPPORTUNITEIT
Het projectgebied is een grote oppervlakte, grotendeels in eigendom van twee eigenaren (Balim en Umicore). De ontwikkeling van het gebied – de volledige uitgifte van de terreinen – zal pas op lange termijn volledig gerealiseerd zijn. Om het gebied te kunnen ontwikkelen moet evenwel op korte termijn een volledige ontsluitingslus aangelegd worden. Te meer daar deze tegelijkertijd ook de aanpalende bedrijven (Omnichem, bedrijventerrein Driehoek, Umicore) een alternatieve ontsluiting kan bieden ter verbetering van de leefbaarheid in Wezel. Dit vergt een aanzienlijke investering die – gelet op het uitgifteritme van de eigenlijke bedrijfspercelen – niet haalbaar is zonder financiële steun.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 49/403
Projectnummer:
005038
Lommel is geselecteerd als een doelstelling 2-gebied waardoor aanspraak gemaakt kan worden op Europese steunmaatregelen via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Deze subsidies kunnen nog tot in 2006 en voorzover er nog fondsen resten aangevraagd worden. Om de ontwikkeling van het project haalbaar te houden, is het daarom van belang dat nog in 2006 kan overgegaan worden tot de uitrusting van het bedrijventerrein. 3.4.
VOORZIENE ONTWIKKELINGEN IN HET PROJECTGEBIED
Kaart 10: structuurschets Kaart 11: situering op de topografische kaart Kaart 12: situering op de luchtfoto
Het projectgebied is grotendeels bestemd als industriegebied, deels agrarisch gebied (gewestplan). De concrete invulling er van (hoeveel, aard, omvang,… van de bedrijven) is momenteel nog niet gekend. Het project zelf legt enkel de ontsluitingsinfrastructuur vast. M.b.t. de concrete inrichting en invulling van het projectgebied zijn ruimtelijke concepten en een inrichtingsschets uitgewerkt in de ‘structuurschets industriegebied Balendijk Kristalpark fase 3 en omgeving’. Deze geldt als leidraad voor de invulling van het projectgebied. Volgende onderdelen zijn hierin kenmerkend: een lusstructuur die het gehele projectgebied ontsluit naar de bestaande ontsluiting in het bedrijventerrein Balendijk Kristalpark fase 2 en zo naar de N71; de ontwikkeling van nieuwe bedrijvenzones aangesloten op deze ontsluitingslus; een spoorterminal en een terminal aan het Kanaal van Beverlo, via een kleinere wegenlus aangesloten op de lusvormige hoofdontsluiting van het projectgebied; een geschrankte centrale openruimtecorridor, met in het zuiden een bedrijvenpark, centraal een open ruimte met de bekkens van Umicore en ten noorden een evenementenweide. Niet alle gronden in het projectgebied worden voorzien voor nieuwe bedrijfsontwikkelingen. In het projectgebied zijn de bezinkingsvijvers van Umicore opgenomen die – na stopzetting van het gebruik – open ruimte moeten blijven. Ook een deel van de gronden tussen N71 en de spoorweg vormen een onderdeel van een openruimtecorridor. Hier wordt geen bedrijvenontwikkeling voorzien, wel wordt het gebruik als evenementenweide bestendigd (ruitertornooien, ULM (modelluchtvaart), festivals,…). Verhardingen of bebouwing zijn niet er niet voorzien. In totaal wordt ca. 318 ha uitgeefbaar bedrijventerrein ontwikkeld in het projectgebied (excl. voorziene hoofdontsluiting, buffers, spoor- en waterwegterminals). 3.4.1.
Zonering & typering bedrijvigheid
Zie kaart 10 en 11 Er worden 4 nieuwe bedrijvenzones voorzien. Binnen deze zones is nog een verdere differentiatie in deelzones herkenbaar uit de bepalingen in de structuurschets. Deze kunnen min of meer afgebakend worden vanuit de omschrijvingen (eigen verwerking).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 50/403
Projectnummer:
005038
3.4.1.1. Logistiek park (A,B,C)
ligging: tussen Kanaal van Beverlo, N71, spoorweg en evenementenweide oppervlakte: ca. 68 ha netto (excl. spoor- en kanaalterminal) bijzondere kenmerken: in het gebied bevindt zich de woonwijk Glasfabriek (vroegere tuinwijk) ingebed in een bos- en heidekern. Hier wordt een uitdovingsbeleid gevoerd: leegstaande woningen worden systematisch gesloopt. Momenteel zijn nog 15 à 20 woningen aanwezig. Dit deelgebied A omvat ca. 24,5 ha netto uitgeefbaar terrein (excl. zone voor spoorterminal); de koelvijvers en aansluitende gronden van Umicore beslaan ca. 26,5 ha netto (excl. kanaalterminal). De koelvijvers zijn in gebruik voor de productie van het bedrijf. Dit gebied kan in de toekomst mogelijks als bedrijventerrein ontwikkeld worden, doch ten vroegste op middellange termijn. Dit is afhankelijk van een (alternatief voor) de koeling van de bedrijfsprocessen bij Umicore. Hierover kan pas over ca. 5 jaar duidelijkheid geboden worden (deelgebied B); de meest noordelijke zone is momenteel bestemd als landbouwgebied (ca. 17 ha). Dit gebied kan in de toekomst mogelijks als bedrijventerrein ontwikkeld worden, doch pas nadat het gebied herbestemd is (dmv PRUP) (deelgebied C); het gebied sluit aan op de ‘Nieuwe Haven’, een binnenhaven op het Kanaal van Beverlo, die momenteel niet in gebruik is. Hier kan een terminal voor overslag water-weg uitgebouwd worden; doorheen het gebied loopt een hoogspanningsleiding (150 kV). Er zijn geen ingrepen in deze situatie voorzien. bepalingen uit de structuurschets: zone wordt gereserveerd voor bedrijven die gericht zijn op logistiek, distributie en transport, en gebruik van de multimodale overslagmogelijkheden (minstens bimodaal). De bedrijven moeten verplicht gebruik maken van hetzij de spoorterminal, hetzij de terminal aan het kanaal of beide; in het zuidelijke deel – aansluitend op deelgebied A - wordt een spoorterminal voorzien; aan het kanaal (nieuwe haven) wordt een terminal weg-water voorzien, eventueel kan hier ook een aftakking van het spoor op aansluiten; een bufferstrook van 25 m t.o.v. de openruimtecorridor (evenementenweide), ingericht als dichte, aaneengesloten groenzone; bij een eventuele uitbouw van het meest noordelijke deel: ook langsheen de N71 een bufferstrook, ingericht als dichte, aaneengesloten groenzone; geen rechtstreekse aansluiting van de bedrijfspercelen op de N71.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 51/403
Projectnummer:
005038
3.4.1.2. Regionaal bedrijventerrein (D, E)
ligging: zuidwestelijke deel, ten zuiden van de spoorweg, tussen de openruimtecorridor (incl. groen bedrijvenpark) in het oosten en de bestaande bedrijven Omnichem en Umicore, en het geplande bedrijventerrein Driehoek (Balen) in het westen. oppervlakte: ca. 82 ha netto uitgeefbaar (ca. 74 ha op grondgebied Lommel en 18 ha op grondgebied Balen, ca. 10 ha evenwel niet uitgeefbaar wegens saneringsopslag van de sanering van de voormalige PRBterreinen) bijzondere kenmerken: deze zone wordt als eerste ontwikkeld bepalingen uit de structuurschets: zone wordt voorzien voor grotere productiebedrijven; er wordt een diversificatie nagestreefd van het schaalniveau: in het deel grenzend aan Omnichem en Umicore de grootste bedrijven (deelgebied D), in het zuidelijke deel (langsheen vallei Molse Nete – deelgebied E) een iets kleinere kavelstructuur; toepassing van de principes van zorgvuldig ruimtegebruik: bebouwing in meerdere lagen waar bedrijfsactiviteiten dit toelaten, maximaal groeperen van gebouwen, gemeenschappelijke parkings voor vrachtwagens in de mate van het mogelijke; groenvoorzieningen langsheen het bedrijventerrein dat de verbinding maakt met de vallei van de Molse Nete. In deze groenvoorzieningen kunnen o.a. voorzieningen zoals waterberging of gemeenschappelijke parkings aangelegd worden; kwaliteitsvolle aanleg van het gebied en van bedrijfsgebouwen; bufferstrook van 25m breed t.o.v. de vallei van de Molse Nete, ingericht als dichte, aaneengesloten groenzone; er wordt een nieuwe ontsluitingsweg voorzien naar Omnichem en het bedrijventerrein Driehoek, zodat deze via deze zone ontsloten worden naar de lusstructuur en zo naar de N71. Ook voor Umicore wordt een dergelijke ontsluitingsweg voorzien, doch eerder als noodontsluiting. Deze ontsluitingsweg kruist immers de sporen waar gedurende enkele uren per dag de trein staat die aanlevert aan Umicore. Bovendien is heel de fabrieksindeling van Umicore gericht op een ontsluiting langs de ingang aan de kanaalzijde. 3.4.1.3. Terrein voor megaprojecten (F, G)
ligging: oostelijke deel, tussen spoorweg, openruimtecorridor (incl. groen bedrijvenpark), vallei van de Molse Nete en Kattenbosserheide. oppervlakte: ca. 138 ha netto
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 52/403
Projectnummer:
005038
bijzondere kenmerken: het bedrijventerrein bestaat uit een groot perceel (ca. 86 ha) omsloten door de hoofdontsluitingsweg en twee kleinere bedrijventerreinen aan de buitenkant van deze lus (aansluitend op het openruimtegebied). bepalingen uit de structuurschets: dit bedrijventerrein wordt gereserveerd voor de uitbouw van een megaproject. Indien er zich geen megaproject aandient loopt de termijn van de reservatie minstens tot wanneer het regionale bedrijventerrein volledig ingevuld is. Op dat moment wordt de wenselijkheid van een verdere reservatie opnieuw geëvalueerd; het grootste perceel (binnen de lus) wordt gereserveerd voor een megabedrijf (deelgebied F); een rechtstreekse spooraansluiting voor dit perceel is mogelijk; de toegangen tot dit perceel blijven beperkt; voor het bedrijf wordt gestreefd naar een uitbouw als landschappelijk baken langsheen de IJzeren Rijn. Ook het zicht vanaf de brug over de spoorweg is belangrijk. op de zones aan de buitenkant van de lus kunnen ondersteunende of dienstverlenende bedrijven komen in functie van het megaproject (deelgebieden G); kleinere bedrijven die zich doorgaans vestigen in de onmiddellijke omgeving van een megabedrijf; als overgang tussen het grootschalige bedrijventerrein en de open ruimte van de Kattenbosserheide; bedrijfsgebouwen sluiten zoveel mogelijk aan bij de weg, onbebouwde terreindelen sluiten aan bij de openruimtecorridor en de open ruimte; bufferstrook van 25m breed t.o.v. de vallei van de Molse Nete en Kattenbosserheide, ingericht als dichte, aaneengesloten groenzone. 3.4.1.4. Groen bedrijvenpark (H)
ligging: zuidelijk deel van de openruimtecorridor, tussen de voorziene hoofdontsluiting van het bedrijventerrein en de vallei van de Molse Nete. oppervlakte: ca. 20 ha netto. bijzondere kenmerken: sluit aan op het gebied waar de opslagbekkens van Umicore zich bevinden. Deze ruimte kan nimmer nog gebruikt worden voor industriële doeleinden en moet ook in de toekomst open blijven. Een aantal bekkens zullen nog over redelijk lange termijn in gebruik kunnen blijven.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 53/403
Projectnummer:
005038
bepalingen uit de structuurschets: voorzien voor kennisintensieve bedrijven en kantoorachtigen, ook gemeenschappelijke voorzieningen die functioneren op het niveau van het gehele industrieterrein (diensten, vergaderruimtes, horeca, parking, waterbuffering,…); vrijstaande compacte bouwvolumes, eventueel van meerdere verdiepingen, verspreid ingeplant, parkings zoveel mogelijk in of onder de bebouwing; aan de zijkant blijft een noordzuidgerichte strook van 90m onbebouwd als open ruimte in het verlengde van de strook met windmolens die ten noorden liggen. In deze strook kunnen bijvoorbeeld wel gemeenschappelijke parkings aangelegd worden; ca. 50% ingericht als groenzone; bufferstrook van 25m breed t.o.v. de vallei van de Molse Nete, ingericht als dichte, aaneengesloten groenzone. 3.4.2.
Ontsluiting en overige infrastructuur
Volgende nieuwe infrastructuren zijn in de structuurschets vastgelegd 3.4.2.1. Centrale ontsluitingslus
Deze vormt de hoofdontsluiting voor het gehele projectgebied, waarop de verschillende bedrijventerreinen aantakken. Deze sluit aan op de bestaande infrastructuur op het Kristalpark (bestaande ronde punten). De weg Balendijk moet hiertoe aangepast worden, de rest betreft volledig nieuwe wegenis. Bijkomende bepalingen uit de structuurschets: de volledige aanleg van de lusstructuur is prioritair voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein het profiel van de weg in Kristalpark wordt doorgetrokken (7m rijweg, vrijliggende fietspaden, groene berm met laanbeplanting, open grachten). Waar de weg de openruimtecorridor doorkruist kan gewerkt worden met een aangepast profiel dat het open karkater benadrukt. op twee plaatsen zijn rotondes voorzien: ter hoogte van de weg Balendijk voor de aansluiting van het logistiek park in het zuidwesten voor de aansluiting van de nieuwe ontsluiting van Omnichem en bedrijventerrein Driehoek spoorwegovergang d.m.v. twee bruggen op ca. 1,5 km van elkaar. Er worden bruggen met een beeldbepalende kwaliteit voorzien. Hellingspercentage van ca. 3,5%; de aantakkingen van de verschillende bedrijvenzones moeten op een verkeersveilige manier voorzien worden. Eventueel kunnen ook snelheidsremmers ingebouwd worden op de hoofdontsluiting, gezien de lange rechte stukken.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 54/403
Projectnummer:
005038
3.4.2.2. Interne wegenis
De bijkomende interne wegenis, ter ontsluiting van de verschillende bedrijvenzones naar de hoofdontsluiting, is nog niet bepaald. Wel worden volgende principes vooropgesteld uit de structuurschets: te voorzien als wegen voor vrachtverkeer (7 m rijweg, groene berm met laanbeplanting, open grachten); in de logistieke zone wordt een tweede lusstructuur voorzien die tegelijkertijd de terminals verbindt en de zone ontsluit; er wordt een nieuwe ontsluiting van Umicore (oostelijke toegang) voorzien, als ook een nieuwe ontsluiting voor het bedrijvengeheel Omnichem – bedrijventerrein Driehoek, die telkens aansluiten op de hoofdontsluitingslus. De bestaande westelijke ontsluiting over het kanaal wordt enkel nog gebruikt voor de bereikbaarheid van fietsers/voetgangers en voor interventies. 3.4.2.3. Spoorterminal en terminal aan het kanaal
Op twee plaatsen in het plangebied wordt ruimte voorzien voor de aanleg van een terminal t.b.v. de multimodale ontsluiting: een spoorterminal ter hoogte van de huidige stopplaats Balen-Werkplaatsen; een terminal aan het kanaal ter hoogte van de ‘Nieuwe Haven’ van Umicore. Deze is te beschouwen als een regionaal overslagcentrum in relatie tot de haven van Antwerpen; de waterwegterminal kan op termijn nog een uitbreiding krijgen in noordelijke richting. Dit is afhankelijk van het nut en de noodzaak op het moment van ontwikkeling van zone C; op termijn kan overwogen worden ook een rechtstreekse spooraansluiting te voorzien voor de terminal aan het kanaal. 3.4.2.4. Fietsverbindingen
Doorheen het bedrijventerrein worden fietsverbindingen voorzien die aansluiten op bestaande functionele en recreatieve fietsroutes. De nieuwe fietsverbindingen in het projectgebied bestaan uit: de vrijliggende fietspaden langsheen de hoofdontsluitingslus; een nieuwe fietsverbinding tussen het kanaal en de hoofdontsluitingslus via de ontsluitingsweg van Omnichem – bedrijventerrein Driehoek; de bestaande fietsverbinding tussen het kanaal en de hoofdontsluitingslus via de ontsluitingsweg van het logistiek park en verder langsheen het spoor. Hiertoe wordt ook de fietsroute aan de oostzijde van het kanaal vanuit het zuiden doorgetrokken voorbij Umicore tot over de spoorweg; een nieuwe fietsverbinding tussen de Molse Nete en de N71 langsheen de windmolenstrook in het zuidelijke deel van de openruimtecorridor en verder langsheen de bestaande spooraftakking naar noorden in het noordelijke deel van de openruimtecorridor.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 55/403
Projectnummer:
3.4.3.
005038
Ander ruimtegebruik
3.4.3.1. Evenementenweide
De gronden tussen het bestaande bedrijventerrein Balendijk Kristalpark fase 1 en de spooraftakking naar het noorden, worden reeds jaren gebruikt als evenementenweide (ruitertornooien, ULM; modelluchtvaart, festivals,…) en recreatieve activiteiten van individuen (vliegeren, modelluchtvaart, deltavliegen, …). In de periode 2003-2006 gingen volgende (1 tot max. 3 daagse-)evenementen door: 2003: artistieke stuntshow, wedstrijd jonge paarden, zweefwedstrijd, techno-evenement, internationaal vliegerfestival, ponytornooi, wedstrijd modelvliegen, jumping- en dressuurwedstrijd (alle in de periode mei – september); 2004: wedstrijd schapendrijven, wedstrijd jonge paarden, zweefwedstrijd, internationaal vliegerfestival, jongerenevenement grabbelpas (2x), zweefwedstrijd, jumping- en dressuurwedstrijd (alle in de periode mei – september), circus (november); 2005: Fun Fly (modelvliegen), ponytornooi, wedstrijd jonge paarden, internationaal vliegerfestival, zweefwedstrijd en jumping, jumping, Belgisch kampioenschap parajump (alle in de periode mei – september); 2006 (incl. geplande evenementen): artistieke stuntshow, wedstrijd jonge paarden, zweefwedstrijd, techno-evement, internationaal vliegerfestival, ponytornooi, wedstrijd modelvlieger, jumping- en dressuurwedstrijd (alle in de periode mei – september). Over het aantal bezoekers/deelnemers zijn geen concrete gegevens gekend. De grootste evenementen (techno-evement) heeft ca. 20.000 bezoekers getrokken. Ook de benodigde parkeergelegenheid is op het terrein voorzien. Dit gebruik als evenementenweide zal in de toekomst bestendigd worden. We kunnen uitgaan van gemiddeld 9 evenementen per jaar, voornamelijk in de zomerperiode, waarop max. 20.000 bezoekers. Deze evenementenweide maakt, samen met de aanpalende gronden van Umicore ten noorden van de spoorweg en ten westen van de spooraftakking naar het noorden (deels landbouw, deels braak), onderdeel uit van de openruimtecorridor die in de structuurschets is voorzien. 3.4.3.2. Monodeponie
De bezinkingsbekkens (monodeponie) van Umicore zijn nog deels in gebruik (het meest zuidelijke is afgedekt). Ook deze maken onderdeel uit van de openruimtecorridor in de structuurschets. De bedoeling is dat de bekkens opgevuld en afgedekt worden en een begroeiing krijgen. Ze zullen ook in de toekomst niet in aanmerking komen voor bedrijfsvestigingen of recreatief gebruik. De bekkens kunnen evenwel nog gedurende lange tijd in gebruik blijven. Volgens info vanwege Ovam wordt onderzocht of ze in aanmerking komen als stortplaats voor verwijderingsmateriaal van zinkassen uit infrastructuur (bovenop afgewerkte stortplaats). Dit zou nog 20 tot 30 jaar activiteiten inhouden. Volgens info Umicore zou flotatiebekken nog ca. 30 jaar in exploitatie kunnen blijven.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 56/403
Projectnummer:
3.4.4.
005038
Tijdsplanning
In de strategische visie15 wordt een planperiode van 2007 tot ca. 2030 vooropgesteld voor de ontwikkeling van de bedrijvenzones. Omdat de infrastructurele verbeteringen een grote rol spelen in de aantrekkelijkheid van het bedrijventerrein, zullen de verschillende bedrijvenzones in het projectgebied pas geleidelijk effectief ingenomen worden. Deze infrastructurele verbeteringen betreffen: de aanpassing van de N71 en N74 i.f.v. een hogere verkeerscapaciteiten (2x2, ongelijkvloerse kruisingen), de re-activering van de IJzeren Rijn en de aanpassing van het kanaal Beverlo en de sluis ter hoogte van het Kanaal BocheltHerentals. Naast de infrastructurele verbeteringen spelen ook andere maatregelen een rol in het succes van het bedrijventerrein: het verbeteren van de innovatiekracht, netwerkvorming, citymarketing,… . In de strategische visie wordt uitgegaan van een scenario met trage uitgifte (zonder verbeterde noordzuidverbinding) en snelle uitgifte (met verbeterde noordzuidverbinding). Binnen elk scenario wordt ook nog eens zowel een minimale als maximale prognose gehanteerd. In navolgende tabellen zijn de aannames uit de studie samengevat. (let wel: oppervlaktes komen niet volledig overeen met de eigenlijke – hiervoor aangehaalde uit te geven netto-oppervlaktes zoals deze uit het opmetingsplan van de aanvraag stedenbouwkundig attest blijken). Tabel 3: Ontwikkelingsprognose bij TRAGE uitgifte terreinen (in ha/jaar) 2007-2015
2016-2020
2021-2030
min. prognose
jaarlijks 3 ha
jaarlijks 6 ha
jaarlijks 10 ha
max. prognose
jaarlijks 6 ha
jaarlijks 10 ha
jaarlijks 15 ha
2016-2020
2021-2030
Tabel 4: Ontwikkelingsprognose bij SNELLE uitgifte terreinen (in ha/jaar) 2007-2015 min. prognose
jaarlijks 5 ha
jaarlijks 8 ha
jaarlijks 10 ha
max. prognose
jaarlijks 10 ha
jaarlijks 15 ha
jaarlijks 20 ha
M.a.w. indien de infrastructurele verbeteringen niet gebeuren (scenario trage uitgifte) zal tegen 2030 ca. 52% tot max. 85% van de bedrijfsterreinen uitgegeven zijn. We kunnen vermoeden dat vooral in de zone voor mega-project en de logistieke zone de uitgifte beperkt zal zijn, omdat hier de infrastructurele verbeteringen een belangrijke vestigingsvoorwaarde zijn voor bedrijven. Indien de infrastructurele verbeteringen zich doorzetten (scenario snelle uitgifte) zullen bij maximale prognose tegen 2027 de terreinen volledig volzet zijn. Indien uitgegaan van een minimale prognose zullen in dit scenario ca. 62% van het bedrijventerreinen uitgegeven zijn. In dat geval kunnen we vermoeden dat de verbeterde en multimodale ontsluiting wel tot een volledige ontwikkeling heeft geleid van de logistieke zone, maar dat de investeringen in een megaproject nog geen doorgang hebben gevonden. Er zijn immers slechts een beperkt aantal dergelijke investeringen in de EU geweest in de laatste jaren. 15
Buck Consultants International, ‘Strategische visie bedrijventerrein te Lommel – Creatie van werkgelegenheid rond een intermodaal logistiek plarform’, november 2004
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 57/403
Projectnummer:
3.4.5.
005038
Beheer en exploitatie van het gebied
Voor de realisatie en het beheer van het bedrijventerrein zal een specifiek beheersorgaan opgericht worden, in publiek-private samenwerking. De juiste juridische vorm en samenstelling is momenteel nog niet gekend. 3.5. 3.5.1.
WERKHYPOTHESE ONTWIKKELING PROJECTGEBIED T.B.V. HET MER Leemten in de kennis mbt project
Er zijn aanzienlijke leemten in de kennis m.b.t. het project: welke bedrijven zich in de toekomst in het projectgebied zullen vestigen (aard, omvang van de bedrijfsprocessen en tewerkstelling,...); de snelheid waarmee de bedrijventerreinen worden ingevuld; de concrete inrichting van de verschillende bedrijvenzones (percelering, interne wegenis, omvang verharde/onverharde oppervlakte, inplanting en welstand van de gebouwen, materiaalgebruik voor gebouwen en verhardingen …). Dit is enerzijds eigen aan het project zelf, nl. de wens om tot op langere termijn de ontwikkeling van een bedrijventerrein mogelijk te maken, met reservering van terreinen en met de nodige flexibiliteit om in te kunnen spelen op onverwachte ontwikkelingen en een gefaseerde realisatie mogelijk te maken. Anderzijds zijn de toekomstige ontwikkelingen sterk afhankelijk van andere projecten in en om het projectgebied: de infrastructurele aanpassingen (Noordzuidverbinding, IJzeren Rijn, opwaardering kanalen, ….), het innovatiebeleid dat gevoerd zal worden, de flankerende maatregelen die genomen zullen worden (bedrijventerrein management, citymarketing), enz. 3.5.2.
Aanpak van het MER in functie van deze leemten in de kennis
Niet alleen de leemten in de kennis over de bedrijfsontwikkelingen, maar ook de verschillende ontwikkelingsscenario’s die in de strategische visie werden voorgerekend, vereisen dat een werkhypothese wordt vooropgesteld om tot een zinvolle inschatting van de milieueffecten te kunnen komen. Wat betreft de omvang van ontwikkeling wordt een volledige ontwikkeling - overeenkomstig de ontwikkelingsvisie weergegeven in de structuurschets - als uitgangspunt genomen voor de verschillende disciplines. Dit betekent dus – binnen een planhorizont tot 2030 - een scenario met snelle uitgifte, waarbij tegen 2030 het hele terrein ingenomen zou zijn (maximale prognose). Indien zich significante effecten voordoen, moet dergelijk scenario als worst-case scenario beschouwd worden vanuit milieu-oogpunt. Daarom is dit een zinvolle basis voor het effectenonderzoek en het desgevallend voorstellen van milderende maatregelen. Voor een aantal disciplines moeten tussentijdse aannames gebeuren, omdat de effecten afhangen van autonome ontwikkelingen en normeringen die in de tijd veranderen. Het betreft dan met name het onderzoek inzake mobiliteit, en – hiervan ten dele afgeleid – lucht. Hiertoe werd in overleg met de initiatiefnemer een realistisch geschatte ontwikkeling voorgesteld, verspreid over 3 fases: 2007-2015, 2016-2020 en 2021-2030 (zie volgend punt).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 58/403
Projectnummer:
005038
Ook wat betreft type en aard van de bedrijven die zich in het projectgebied zullen vestigen, moeten een aantal aannames gemaakt worden. Hiervoor wordt een vertaalslag gemaakt van de voorziene zones in de structuurschets (THV Grontmij-Libost, 2005) naar type bedrijvigheid in functie van de tewerkstelling en aard van de bebouwing. Dit vooral om de ruimtelijke impact (mens, landschappen,…) in te schatten. We hanteren kengetallen uit literatuur en gangbare normeringen in plannen van aanleg als referentie (zie volgend punt en methodiekbeschrijving per discipline). 3.5.3.
Werkhypothese project t.b.v. het MER
Vertrekkend vanuit de structuurschets en de strategische visie (BCI, 2004) worden volgende aannames gedaan om het project in afdoende mate te kunnen definiëren. 3.5.3.1. Typologie van de bedrijvenzones in het project
Alhoewel per bedrijfstak grote verschillen optreden in de kenmerkende eigenschappen van elk bedrijf op zich, wordt in de literatuur veelal uitgegaan van een onderverdeling in bedrijventerreintypes. Hieraan kunnen globale indicaties inzake tewerkstelling, oppervlakte, vervoer,… gekoppeld worden. Relevant voor voorliggend project is het onderscheid in distributieterrein, industrieterrein, gemengd terrein en hoogwaardig bedrijvenpark. Rekening houdend met de bijzondere bepaling in de structuurschets, worden de deelzones (zie Kaart 13: Ontwikkelingsscenario bij snelle en trage uitgifte van de terreinen) als volgt ingedeeld. Tabel 5: Werkhypothese typologie bedrijvenzones in het project zone A B C D E F G H
type distributieterrein distributieterrein distributieterrein gemengd terrein gemengd terrein industrieterrein gemengd terrein hoogwaardig bedrijvenpark
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 59/403
Projectnummer:
005038
3.5.3.2. Fasering ontwikkeling Kaart 13: Ontwikkelingsscenario bij snelle en trage uitgifte van de terreinen
In de strategische visie16 zijn zowel een scenario met trage uitgifte als een scenario met snelle uitgifte uitgewerkt (zie pt. 3.4.3). Beide scenario’s zijn vertaald naar een ontwikkelingsaanname, zoals weergeven op Kaart 13. Voor de effectbeoordeling wordt evenwel uitgegaan van het scenario ‘snelle uitgifte’, waarmee ook de volledige ontwikkeling van het terrein wordt beoordeeld. T.b.v. de effectbeoordeling op tussentijdse momenten – van belang voor de disciplines waar het tijdsaspect een belangrijk onderdeel vormt – is uitgegaan van volgend ontwikkelingsritme: op korte termijn (2007-2015): ontwikkeling van fase 1 van het logistieke park en van nagenoeg het volledige regionale bedrijventerrein; op middellange termijn (2016-2020): verdere invulling regionaal bedrijventerrein en ontwikkeling van een eerste fase op de kleinere terreingedeelten van de zone voor mega-project, gedeeltelijke ontwikkeling van het groene bedrijvenpark en ontwikkeling van de tweede fase van het logistieke park; op lange termijn (tegen 2030) worden ook de andere terreinen en terreingedeelten ingevuld. 3.5.3.3. Tewerkstelling
Voor de inschatting van de tewerkstelling wordt gebruik gemaakt van de richtgetallen die in beheersovereenkomst voor Balendijk Kristalpark fase 1 en 2 en door de GOM worden gehanteerd. Er wordt uitgegaan van 15 Fte/ha voor gemengde terreinen voor de berekening van de bijkomende tewerkstelling op de nog uit te geven netto-oppervlakte in Kristalpark fases 1 en 2 en in het bedrijventerrein Driehoek (in ontwikkeling). In het ontwikkelingsscenario wordt uitgegaan van een bijkomende tewerkstelling door de realisatie van het project gerekend aan 25 Fte/ha voor megaprojecten en 15 Fte/ha voor de overige bedrijvenzones. 3.5.3.4. Aantal bedrijven (grootte van de bedrijfspercelen)
Er zijn geen coherente literatuurgegevens teruggevonden wat betreft de gemiddelde grootte van bedrijfspercelen per sector of bedrijventerreintype. De verschillen zijn bijzonder groot en moeilijk te vergelijken. Enkel voor distributieterreinen kunnen we terugvallen op de studie “Ruimtelijk-economische aspecten van de ontwikkelingen in transport, distributie en logistiek in Vlaanderen” (IDEA Consult, april 2001), waarin weliswaar grote verschillen tussen de verschillende bedrijven zijn af te lezen, maar ca. 1 ha als mediaan naar voor komt. Voor de andere terreintypes maken we aannames vanuit de planologische praktijk en een quick-scan van de terreinen in de omgeving.
16
Buck Consultants International, ‘Strategische visie bedrijventerrein te Lommel – Creatie van werkgelegenheid rond een intermodaal logistiek plarform’, november 2004
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 60/403
Projectnummer:
005038
Tabel 6: Werkhypothese gemiddelde grootte bedrijfsperceel naar terreintype terreintype
min
max
distributieterrein
aanname 1,0 ha / bedrijf
gemengd terrein (grote)
5 ha
20 ha
12,5 ha / bedrijf
gemengd terrein (kleinere)
0,5 ha
5 ha
3,0 ha / bedrijf
industrieterrein (mega)
20 ha
90 ha
55,0 ha / bedrijf
hoogwaardig bedrijvenpark
0,2 ha
1 ha
0,6 ha / gebouw
3.5.3.5. Bebouwingsindex (incl. verharding)
Ook over de verhouding tussen enerzijds verharde en bebouwde perceelsdelen en anderzijds de niet verharde of bebouwde oppervlakte zijn geen recente literatuurgegevens teruggevonden. Ook hier baseren we ons op de planologische praktijk (vaak gehanteerde voorschriften). Hierbij moet rekening gehouden worden met: voor een gemengd bedrijventerrein: een bebouwingsindex (incl. verhardingen) van 50% tot 60% is gangbaar. Als een efficiënt ruimtegebruik wordt nagestreefd (beperken interne reserves, gemeenschappelijk parkeren of parkeren onder/in/op gebouw,…) kan uitgegaan worden van een minimaal verharde oppervlakte van 60% à 70%; voor een distributieterrein (in verhouding meer verhardingen dan gebouwen, dus lagere investeringskost per oppervlakte) kan uitgegaan worden van een minimale bebouwingsindex van 60%; er kan vanuit gegaan worden dat 85% hoe dan ook het maximum is in de stedenbouwkundige praktijk (zie ook stedenbouwkundige voorschriften BPA uitbreiding Balendijk Kristalpark II: min. 15% van het perceel als groenaanleg); voor het groene bedrijvenpark stelt de structuurschets een bovengrens van 50% (min. 50% groenzone). Deze percentages slaan op bedrijfspercelen (netto uitgeefbare oppervlakte) maar kunnen zonder al te grote afwijking toegepast worden op de vermelde oppervlaktes per zone onder pt. 3.4.1. Deze oppervlaktes zijn immers berekend exclusief de hoofdontsluitingswegenis en bufferzones. Enkel de eventuele bijkomende interne wegenis per zone zou nog ingecalculeerd moeten worden, doch valt binnen de vork van min. en max. bebouwingsindex. Voor de berekeningen van de effecten inzake oppervlaktewater (run off) wordt uitgegaan van de maxima als een soort ‘worst case scenario’. Tabel 7: Werkhypothese bebouwingsindex (incl. verharding) naar terreintype terreintype
min
max
aanname
distributieterrein
60%
85%
85%
gemengd terrein
60%
85%
85%
industrieterrein
50%
85%
85%
hoogwaardig bedrijvenpark
30%
50%
50%
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 61/403
Projectnummer:
005038
3.5.3.6. Bouwhoogtes
De bouwhoogte is sterk afhankelijke van de individuele bedrijfsnoodwendigheden en mogelijkheden. Een hoogte van ca. 15 m wordt algemeen aanvaard als een gangbare maximale bouwhoogte waarbinnen de meeste bedrijfsprocessen kunnen georganiseerd worden. (zie ook stedenbouwkundige voorschriften BPA uitbreiding Balendijk Kristalpark II). Specifieke bedrijfsinstallaties (silo’s, schoorstenen, …) zijn vaak hoger, doch veelal ook beperkt tot een klein deel van het bedrijf. Gebruikelijk wordt gesteld dat max. 5% van de bedrijfsgebouwen hoger kan zijn omwille van dergelijke installaties. Het streven naar een efficiënt ruimtegebruik (bvb. meerdere bouwlagen) kan eventueel leiden tot hogere bouwhoogtes dan momenteel gangbaar. Vooral opslag evolueert langzaam naar verticale systemen. Hierbij wordt 25 m (palettensilo) zowat als hoogtenorm genomen, wat betekent dat gebouwen tot 30 m opgetrokken worden. Dergelijke investeringen zijn dan vooral te voorzien bij grote bedrijven en/of transport en distributie bedrijven. Tegelijkertijd moet voor voorliggend project ook rekening gehouden worden met het zgn. ‘windrecht’ van de windturbines. Dit geldt met name wat betreft te vrijwaren afstand voor het bouwen van constructies hoger dan 15 m. Er moet een afstand tot dergelijke gebouwen gevrijwaard blijven van: 9x de rotordiameter volgens de overheersende windrichting en 5x de rotordiameter dwars op de overheersende windrichting. Dit betekent alvast dat in de zuidelijke deelzones (E, H, G en deels F) de bouwhoogte in principe beperkt is tot ca. 15 m. Tabel 8: Werkhypothese maximale bouwhoogtes van de gebouwen per deelzone zone A B C D E F G H
aanname max. gebouwhoogte tot ca. 30 m tot ca. 30 m tot ca. 30 m tot ca. 30 m, ev. 5% vd bedrijfsgebouwen hoger tot ca. 15 m, ev. 5% vd bedrijfsgebouwen hoger tot ca. 15 m westelijk deel, tot ca. 30 m, ev. 5% vd bedrijfsgebouwen hoger tot ca. 15 m tot ca. 15 m
3.5.3.7. Samenvatting werkhypothese project
In navolgende tabel worden per zone de belangrijkste uitgangspunten nog eens op een rij gezet.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 62/403
Projectnummer:
005038
Tabel 9: Overzicht werkhypothese project t.b.v. het MER zone A
zone B
zone C
zone D
zone E
zone F
zone G
zone H
AARD TERREIN
DISTRIBUTIE
DISTRIBUTIE
DISTRIBUTIE
GEMENGD– GROTERE
GEMENGD– KLEINER
INDUSTRIE – MEGA
GEMENGD – KLEINER
BEDRIJVENPARK
OPPERVLAKTE (NETTO UITGEEFBAAR)
24,5 HA
26,5 HA
17 HA
50 HA (EXCL SANERINGSOPSLA G)
32 HA
86 HA
52 HA
20 HA
ONTWIKKELING BIJ TRAGE UITGIFTE
2016-2020
NIET (OF NA 2030)
2021-2030
2007-2015
12 HA 20072015 20 HA 20162020
NIET (OF NA 2030)
2021-2030
10 HA 2016-2020 10 HA 2021-2030
ONTWIKKELING BIJ SNELLE UITGIFTE
2007-2015
2021-2030
2016-2020
2007-2015
25,2 HA 20072015 6,8 HA 20162020
2021-2030
20 HA 20162020 32 HA 20212030
10 HA 2016-2020 10 HA 2021-2030
TEWERKSTELLING GEMIDDELDE (PERCEELS)GROOTTE
BEBOUWINGSINDEX INCL. VERHARDING BOUWHOOGTE
15 FTE/HA
15 FTE/HA
15 FTE/HA
15 FTE/HA
15 FTE/HA
25 FTE/HA
15 FTE/HA
15 FTE/HA
1 HA/BEDRIJF
1 HA/BEDRIJF
1 HA/BEDRIJF
12,5 HA/BEDRIJF
3 HA/BEDRIJF
1À2 BEDRIJVEN 43 HA/BEDRIJF
3 HA/BEDRIJF
0,6 HA/GEBOUW
MAX. 85%
MAX. 85%
MAX. 85%
MAX. 85%
MAX. 85%
MAX. 85%
MAX. 85%
MAX. 50%
TOT CA. 30 M
TOT CA. 30 M
TOT CA. 30 M
TOT CA. 30 M
TOT CA. 15 M
WEST. DEEL TOT 15 M OOST. DEEL TOT 30 M
TOT CA. 15 M
TOT CA. 15 M
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 63/403
Projectnummer:
3.6.
005038
LOCATIEVERANTWOORDING EN LOCATIEALTERNATIEVEN17
Het project betreft de ontwikkeling van een bedrijventerrein, momenteel reeds grotendeels bestemd als industriegebied in het gewestplan. De realisatie ervan kadert volledig in de diverse beleidsintenties aangaande de economische en ruimtelijke ontwikkeling in de regio. Het betreft een zeer grote reserve aan bedrijventerreinen, zowat de enige in Vlaanderen van deze omvang. Hierdoor is dit bedrijventerrein van strategisch belang op provinciaal en Vlaams en interregionaal niveau, o.a. als geschikte locatie voor mega-investeringen en als geschikte locatie met multimodale potenties en een strategische ligging t.o.v. belangrijke assen van economische ontwikkelingen. Omwille van de eigenheid en de economische potenties van het gebied zijn geen volwaardige alternatieven denkbaar, te meer daar de beleidscontext (RSV, RSPL) niet toelaten om een gelijkwaardig alternatief te creëren op een andere locatie. 3.6.1.
-
-
-
-
-
Verantwoording situering in de regio Noord-Limburg in het algemeen en Lommel in het bijzonder
In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) wordt de Kempische As, waar Lommel onderdeel van uitmaakt, geselecteerd als stedelijk netwerk. De rol van dit gebied heeft een belangrijke industrieeleconomische functie. De stad Lommel is tevens geselecteerd als economisch knooppunt. Sinds de publicatie in het Belgisch Staatsblad van 21 maart 1998 is het RSV een bindend document; De regio Noord-Limburg bevindt zich op het kruispunt van belangrijke Europese ruimtelijke-economische corridors: de noord-zuid as tussen Belgisch Limburg en Zuidoost-Brabant (Nederland) en de oost-west as tussen de kernstad Vlaanderen en het Rijn-Ruhr gebied; De regio ligt op het kruispunt van de N74 (Hasselt-Eindhoven) en de N71 (HamontAchel-Geel) en heeft hiermee de potenties om optimaal ontsloten te worden via de weg. Bijzondere aandacht moet wel gaan naar de verbetering van de doorstroming op de N74 en de verdere verbetering van de N71 wegverbinding van Noord-Limburg met de E313 autosnelweg via Mol en Geel; De regio heeft potenties om optimaal ontsloten te worden via het spoorwegnetwerk door de herwaardering van de IJzeren Rijn (spoorlijn 15/19 – AntwerpenMonchengladbach) en de heringebruikname van de spoorlijn 18 (Hasselt-Neerpelt)9. Een optimaal gebruik van de ontsluiting via het spoorwegnetwerk vereist investeringen in beide spoorwegassen; De regio heeft potenties om ontsloten te worden via de waterweg, door het kanaal vanBeverlo, het kanaal Bocholt-Herentals en de Zuid-Willemsvaart. De belangrijkste aandachtspunten zijn de opwaardering van het Kanaal van Beverlo (potentieel om BALIM te ontsluiten) en de opwaardering van het sluizencomplex van de Blauwe Kei tot 1.350 tonmaat;
17
bronnen: Gom Limburg, “Ontwikkeling van de Balim gronden op het grondgebied van Lommel, april 2003 en eigen aanvullingen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 64/403
Projectnummer:
-
De interregio Brabant-Limburg heeft in 2002 de studie “samenwerking logistieke centra“18een belangrijke rol erkent voor Lommel (zie ook pt. 3.2.2); De c.v. Nolimpark heeft in april 2001 de “haalbaarheidstudie Overslagstation spoorvervoer Noord-Limburg”19 voorgesteld. In het kader van de heropening van de IJzeren Rijn en de potentiële meerwaarde voor de regio Noord-Limburg werd in de studie de ontsluitingsmogelijkheden van het spoor voor goederenvervoer, middels de inplanting van een multimodale terminal of overslagstation, onderzocht. In de studie werden een aantal locaties onderzocht op hun haalbaarheid. Het rapport concludeert dat Balendijk (Kristalpark) naar inrichting het meest geschikte terrein is.
-
3.6.2.
-
-
-
-
-
-
-
18 19
005038
Verantwoording van het concrete projectgebied
Het RSPL duidt het terrein Dorperheide (BALIM) aan als reserve bedrijventerrein binnen de planperiode. Deze planperiode eindigt in 2007 (p. 207); Wegens hun strategische ligging is het niet wenselijk dat deze terreinen geschrapt worden, maar komen zij in aanmerking om de overgang tussen twee planperiodes op te vangen; Het projectgebied maakt samen met het bedrijventerrein uitbreiding Balendijk (142 ha) - ook gekend als Kristalpark - en een zone die gerecupereerd wordt van Philips (70 ha), deel uit van een zeer grote bedrijvenzone die in ontwikkeling is (cfr. Streekcharter). Hierdoor ontstaat een aanbod aaneengesloten oppervlakte van bedrijventerreinen met volgende voordelen: een dergelijke (beschikbare) oppervlakte is vrij uniek en van strategisch economisch belang op Vlaams en interregionaal niveau om ruimte te kunnen bieden aan grote investeringen en grote ruimtebehoevende bedrijven; aanbod aansluitend bij (grote) bestaande bedrijven en bedrijvenzones vergroot de aantrekkelijkheid van het aanbod; een clustering van bedrijven maakt het mogelijk om de middelen gerichter in te zetten, en biedt grotere potenties wat betreft interrelaties tussen de bedrijven en de rendabiliteit van een spoor- en eventueel waterwegterminal. Dit moet leiden tot een sterkere verankering van de bedrijvigheid, tot een globaal gunstiger milieu-effect dan verspreide ontwikkeling. Het projectgebied sluit rechtstreeks aan op de IJzeren Rijn en het Kanaal van Beverlo en heeft daardoor trimodale potenties. Naast individuele bedrijfsaansluiting, is er ook ruimte om te voorzien in een spoorterminal en eventueel een overslagterminal aan het kanaal. Ook de reeds bestaande bedrijven aansluitend bij het project kunnen hier dan gebruik van maken; Het projectgebied sluit aan op het bedrijventerrein Balendijk – Kristalpark fase 1 (gelegen in goedgekeurd BPA). De weginfrastructuur op dit terrein is zo geconcipieerd dat de ontwikkelingen in het projectgebied er optimaal op kunnen aansluiten en via deze (industrie)weg rechtstreeks ontsluiten op de primaire weg N71; Het projectgebied sluit aan op de bedrijventerreinen van Umicore, Omnichem en het bedrijventerrein Driehoek in ontwikkeling (grondgebied Balen). Deze terreinen kunnen via het project een nieuwe ontsluiting krijgen naar de N71;
A&S Management, “Samenwerking Logistiek Centra”, Interregio Brabant-Limburg, 2002. Technum n.v., “Nolimpark – Haalbaarheidsstudie Overslagstation spoorvervoer Noord-Limburg”, Nolimpark,2000
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 65/403
Projectnummer:
-
-
-
005038
De zone ligt binnen het EFRO Doelstelling II-gebied, zodat voor de aanleg van de infrastructuur op het terrein een subsidie mogelijk is tot 35%. Deze kunnen aangevraagd worden tot einde 2006; De terreinen voorzien voor bedrijfsontwikkeling zijn grotendeels braakliggend en niet in gebruik, noch door bedrijvigheid, noch door andere activiteiten; Het projectgebied is reeds grotendeels als industriegebied bestemd in het gewestplan en heeft een industriële voorgeschiedenis van meer dan 100 jaar (grotendeels voormalige terreinen PRB, deels terreinen Glasfabriek nu Umicore). Een recente sanering van het gedeelte voormalig PRB heeft het terrein terug geschikt gemaakt voor de herontwikkeling van industriële activiteiten. De bruikbaarheid voor andere activiteiten is zeer beperkt; In het PRSL wordt een openruimtecorridor en natuurverbinding geselecteerd doorheen het projectgebied. De structuurschets voor het projectgebied – die in samenspraak met de provincie werd uitgewerkt – houdt rekening hiermee. Er rusten verder noch juridisch noch beleidsmatige andere directe ruimteclaims op het projectgebied.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 66/403
Projectnummer:
005038
4. INGREEP-EFFECTENSCHEMA 4.1.
GLOBALE ANALYSE
Het voorgestelde project heeft tot doel het grootste deel van het projectgebied te ontwikkelen als industrieterrein. Effecten van verhoogde economische activiteiten vormen het voornaamste onderdeel van de effectbespreking (effecten exploitatiefase). Vooraleer een ingebruikname van het terrein mogelijk is, is de inrichting van het bedrijventerrein noodzakelijk. Dergelijke ingrepen genereren vaak tijdelijke effecten, maar kunnen ook blijvende wijzigingen veroorzaken. Effecten van deze fase (inrichtingsfase, noodzakelijk vooraleer de projectdoelstellingen kunnen bereikt worden) worden afzonderlijk besproken. Tabel 10 geeft voor beide fasen een overzicht van de ingrepen die noodzakelijk zijn en effecten die door deze ingrepen/wijzigingen te verwachten zijn. Hierbij wordt benadrukt dat een overzicht wordt gegeven van alle MOGELIJKE effecten. Of deze ook werkelijk zullen optreden en al dan niet maatregelen tot beperking van het effect noodzakelijk zijn, zal in de effectbespreking van het MER geëvalueerd worden. Een aantal effecten zijn het rechtstreekse gevolg van bepaalde ingrepen (vaak effecten op het abiotisch milieu; bvb werkzaamheden genereren geluid). Andere effecten zijn een indirect gevolg (meestal effecten op het biotische milieu; bvb t.g.v. een verhoogd omgevingsgeluid wordt rustverstoring voor omwonenden meer relevant). In de tabel wordt bij de indirecte effectgroepen de relatie met andere effectgroepen aangegeven.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 67/403
Projectnummer:
005038
Tabel 10: Globale analyse - te verwachten effecten Disciplines Hoofdingreep
Deelingreep
Voorbereidende werkzaamheden en inrichting bedrijventerrein
Verwijderen vegetatie Verwijderen constructies
Mobiliteit
Geluid
Lucht
Bodem
Water
Fauna & Flora
bijkomende verkeersstromen (werftransporten)
tijdelijke wijziging omgevingsgeluid (geluidsproductie machines en werftransporten)
wijziging luchtkwaliteit (emissies machines en werftransporten, emissies door aanleg en inrichting terrein)
Verlies bodemprofiel (tgv graafwerkzaamheden) . Wijziging bodemkwaliteit (verspreiding via grondverzet en calamiteiten).
Wijziging waterkwaliteit tgv calamiteiten en/of (in)directe lozingen Wijziging grondwaterpeil en/of debiet tgv bemalingen
Verlies van ecotopen en leefgebieden. Rustverstoring
Nivellering / grondverzet Aanleg en inrichting (nuts)infrastructuur en bedrijventerrein Exploitatiefase
Monumenten & Landschappen
Mens
wijziging ruimtelijk structurerende kenmerken (bestaande vegetatie/constructies) aantasting erfgoedwaarden (incl. archeologisch erfgoed)
hinder (geluid, lucht, verkeer, visueel) wijziging belevingswaarde wijziging functioneel bodemgebruik
Vestiging bedrijven
vergelijkbaar met effecten voorbereidende werkzaamheden; m.b.t. permanente effecten is verstoring voor belangrijk aandeel al opgetreden
bedrijfsactiviteiten
bijkomende verkeersstromen (woon-werkverkeer & bedrijfstransporten; gewijzigde verhouding personenwagens/vrachtverkeer)
gewijzigd omgevingsgeluid (wijziging verkeersintensit eiten en bedrijvigheid)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
wijziging luchtkwaliteit (activiteiten bedrijven, gebouwverwar ming, toegenomen verkeersstromen)
wijziging bodemkwaliteit (depositie vanuit lucht, calamiteiten, afstroming verontreinigd hemelwater)
Wijziging waterkwaliteit tgv calamiteiten en/of (in)directe lozingen (afvalwater, verontreinigd afstromend hemelwater) wijziging waterhuishouding tgv wijziging in run-off en infiltratiekarakteristieken.
Rustverstoring. Versnippering en barrièrewerking.
Wijziging ruimtelijke landschapskenmerke n. Wijziging landschapsecologisc he relaties.
hinder (geluid, lucht, verkeer, visueel) werkgelegenheid
oktober 2006 Pagina 68/403
Projectnummer:
4.2.
005038
GLOBALE AANPAK EFFECTBESPREKING
Het is een steeds terugkerende leemte in de milieueffectrapportage voor de uitrusting van industrieterreinen dat de eigenlijke industriële activiteit die zich zal vestigen in hoge mate onbekend is. Type bedrijvigheid, fysische omvang van de bebouwing, tewerkstelling kunnenzeker op langere termijn- moeilijk worden ingeschat. Dit geldt nog meer voor de emissies van deze bedrijvigheden (verkeer, geluid, lucht, veiligheidsrisico’s …). Dit staat in contrast met de detailgraad waarmee de ontsluitingsinfrastructuur die wordt gepland, gekend is. Deze vormt immers het voorwerp van de eerste vergunningsaanvragen. Uiteraard kan het MER zich niet tot deze infrastructuur beperken en abstractie maken van de activiteiten waarvoor de infrastructuur bedoeld is. In dit MER wordt met deze problematiek als volgt omgegaan: Er is een werkhypothese uitgewerkt die als ‘projectomschrijving’ wordt aangenomen (zie pt. 3.5.3). In de effectbespreking wordt verder volgende werkwijze gehanteerd: Voor ingrepen en/of deelprojecten die in detail of met vrij grote zekerheid gekend zijn, worden de klassieke effectinschattingen uitgevoerd waarbij de effecten op de omgeving worden beoordeeld. Voor een aantal aspecten wordt hierbij uitgegaan van de werkhypothese van projectomschrijving zoals beschreven in pt. 3.5.2); Voor de rest van het ‘programma’, i.c. het deel dat onzekerder is, zullen vanuit de kwetsbaarheid van de omgeving randvoorwaarden worden gesteld ten aanzien van de ontwikkeling. Met andere woorden worden twee benaderingen gecombineerd : Een voorwaartse effectinschatting vanuit bekende of ingeschatte emissies; Een achterwaartse inschatting van ontwikkelingsmogelijkheden vanuit gewenste emissies of kwaliteiten. Bij de effectbeoordeling wordt in de verschillende disciplines steeds uitgegaan van volgende ‘schaalindeling’, voor zover relevant in de beoogde effectgroepen: belangrijk negatief effect: milderende maatregelen zijn noodzakelijk beperkt of aanvaardbaar negatief effect, milderende maatregelen zijn wenselijk doch niet noodzakelijk geen relevant of significant effect positief effect Per discipline of per effectgroep binnen de discipline is telkens aangegeven op basis waarvan het belang (belangrijk, beperkt, niet relevant,…) wordt bepaald. Een uitzondering vormt de discipline Lucht waar een 4-delige schaal wordt gehanteerd.overeenkomstig de afspraken gemaakt met dienst Lucht. Aangezien er geen projectalternatieven te vergelijken zijn, is een kwantitatieve beoordeling van het effect (en een globale score per alternatief) hier niet ter zake, en wordt deze achterwege gelaten in dit MER.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 69/403
Projectnummer:
005038
5. BESCHRIJVING VAN DE REFERENTIESITUATIE EN EFFECTEN 5.1. 5.1.1.
DISCIPLINE MOBILITEIT Afbakening van het studiegebied
Omwille van de techniciteit wordt mobiliteit hier als afzonderlijke discipline beschouwd, voor wat betreft de effecten inzake intensiteit/capaciteit van het wegverkeer. Wat betreft de overige effectgroepen (bereikbaarheid, barrièrewerking, verkeersleefbaarheid) verwijzen we naar het discipline-onderzoek Mens – Ruimtelijke aspecten (zie pt.5.8.) Het studiegebied omvat in eerste instantie het projectgebied, alsook de zone waarbinnen verkeerseffecten van het project direct merkbaar zijn. In dit opzicht wordt binnen de discipline verkeer en mobiliteit een onderscheid gemaakt tussen de interne ontsluiting (verkeersafwikkeling binnen het projectgebied, ontsluiting doorheen Kristalpark fase 1, aansluiting op de N71) en externe ontsluiting. De verkeerstoename zal naast de interne effecten ook externe effecten hebben, voornamelijk op de N71 en N74 (beide primaire wegen I), maar mogelijks op andere wegen (bvb. interrelatie vanuit logistieke bedrijven met omliggende bedrijventerreinen). Hier is de interferentie met andere ontwikkelingen (autonome verkeerstoename, cumulatieve effecten met nieuwe ontwikkelingen) groot en dus moeilijker te bepalen in hoeverre een eventueel effect toe te wijzen is aan voorliggend project (referentiescenario veel minder correct te bepalen). Teneinde over voldoende basisgegevens te kunnen beschikken (verkeerstellingen, verkeersprognoses) wordt het studiegebied beperkt tot de N71 en N74 voor het gehele project, en bijkomend de overige gewestwegen in een cirkel van ca. 20 km20 met middelpunt in het projectgebied, voor wat betreft verkeer gegenereerd door distributiebedrijven (lokale overslag in relatie tot bedrijventerreinen in de buurt).
20 Het projectgebied vormt, gezien de afstand tot de Antwerpse haven, een mogelijk overslagpunt voor transporte vanuit de haven indien het natransport beperkt blijft tot 20 km (secundaire bron: THV Grontmij – Libost “Structuurschets industriegebied Balendijk Kristalpark fase 3 en omgeving”
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 70/403
Projectnummer:
005038
Figuur 2: Situering studiegebied (straal 20 km)
Aangezien de heropwaardering van de spoorweg en eventuele aanpassing van het kanaal op zich geen onderwerp uitmaken van het MER voor het project Balendijk-Kristalpark fase 3, worden mogelijke mobiliteitseffecten op het spoor- of waterwegennet niet onderzocht. Indien zich hier problemen zouden voordoen, zal het project sowieso niet volgens het maximale scenario ontwikkelen. Indirecte effecten (barrièrewerking voor wegverkeer aan spoorwegovergangen of bruggen/sluizen) worden gescreend tot resp. de aansluiting van het spoor Mol-Leopoldsburg en de aansluiting op het kanaal Bochelt-Herentals(effecten duidelijk toewijsbaar aan het project). 5.1.2.
Beschrijving referentiesituatie
5.1.2.1. Bestaande toestand: verkeerstellingen Teldata Vlaams Gewest
In de omgeving van het projectgebied zijn de volgende teldata beschikbaar. Onder ‘segment’ is aangegeven met welk wegvak uit het vervolg van de studie de telling overeen komt (zie Figuur 3: Benaming van de gehanteerde segmentbenamingen). De tabellen op de volgende pagina’s geven een overzicht van de telresultaten voor de verschillende dagperioden. De aanduiding met ” – “ wijst er op dat de betreffende bron geen gegevens biedt voor het betreffende wegsegment en/of richting.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 71/403
Projectnummer:
005038
Tabel 11: Overzicht wegvaktellingen Vlaams Gewest Telling
Weg
Kmpt.
72061 N71
38,1
72062 N71
-38,1
72212 N769
-1,0
72213 N769
1,0
72224 N73
-31,4
72225 N73
31,4
72326 N71
-23,0
72327 N71
23,0
72332 N71
-25,6
72333 N71
25,6
72386 N715
-18,0
72387 N715
18,0
72396 N74
-68,0
72397 N74
68,0
72430 N715
-25,0
72431 N715
25,0
72476 N715
-13,9
72477 N715
13,9
72503 N141
13,7
72504 N141
-13,7
16029 N18
19,5
16030 N18
19,5
16031 N18
21,6
16032 N18
21,6
10001 N71
3,2
10002 N71
3,2
10033 N71
12,6
10034 N71
12,6
Periode 03/02/03 10/03/03 03/02/03 10/03/03 02/07/04 09/07/04 02/07/04 09/07/04 14/09/04 11/10/04 14/09/04 11/10/04 14/10/04 09/11/04 14/10/04 09/11/04 14/10/04 09/11/04 14/10/04 09/11/04 28/02/05 14/03/05 28/02/05 14/03/05 28/02/05 14/03/05 28/02/05 09/03/05 01/06/05 14/06/05 01/06/05 14/06/05 13/09/05 29/09/05 13/09/05 29/09/05 13/02/06 03/03/06 13/02/06 03/03/06 12/10/04 – 01/11/04 12/10/04 – 01/11/04 30/09/04 – 01/10/04 12/10/04 – 14/10/04 01/01/06 – 24/02/06 01/01/06 – 24/02/06 01/01/06 – 24/02/06 01/01/06 – 24/02/06
Locatie
Richting
Segment
ten O van Neerpelt
NL
N71 O d
ten O van Neerpelt
Lommel
N71 O d
Lommel
ri. Noord
(N769 – uit)
Lommel
ri. Zuid
(N769 – in)
ten O van N715
ri. O
N73 O
ten O van N715
ri. W
N73 O
ten W van N769
Mol
N71 O a
ten W van N769
Overpelt
N71 O a
ten O van N746
Mol
N71 O b
ten O van N746
Overpelt
N71 O b
tussen N74 en Helchteren
ri. Zuid
N715 Z b
tussen N74 en Helchteren
ri. Noord
N715 Z b
ten Z van N73
ri. Zuid
N74 Z
ten Z van N73
ri. Noord
N74 Z
ten N van Hechtel
ri. Zuid
N715 Z a
ten N van Hechtel
ri. Noord
N715 Z a
ten Z van N719
ri. Zuid
N715 Z c
ten Z van N719
ri. Noord
N715 Z c
doortocht Kwaadmechelen
ri. O
N141
doortocht Kwaadmechelen
ri. W
N141
Ten N van Mol
ri. Mol
N18 N
Ten N van Mol
ri. Retie
N18 N
Ten Z van N71
ri. Leopoldsburg
N18 Z
Ten Z van N71
ri. Mol
N18 Z
Ten O van Geel
ri. Mol
N71 W.c
Ten O van Geel
ri. Geel
N71 W.c
Tussen N18 en N103
ri. Lommel
N71 W.b
Tussen N18 en N103
ri. Mol
N71 W.b
Opmerking: de tellingen in grijs zijn beperkt representatief voor het aangegeven segment. Telpunt 72224-25 is gelegen tussen de knooppunten met N715 en N74, terwijl het segment N73 O ten oosten van de N74 gelegen is. Telpunt 72396-97 is gelegen ten zuiden van de N73 en is dus enkel representatief voor dat deel van het segment N74 Z.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 72/403
Projectnummer:
005038
De resultaten per wegvak zijn opgenomen in de overzichtstabellen op het einde van dit hoofdstuk. Hierin zijn bij voorkeur de wegvaktellingen gebruikt. Enkel voor het wegvak N71Oa en N71Wa worden de resultaten uit een kruispunttelling opgenomen, omdat de wegvaktelling voor één rijrichting geen telgegevens bevat. Kentekenonderzoek N69
Het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven is gestart met de opmaak van de MER N69 Eindhoven – Belgische grens voor het oplossen van de bereikbaarheids- en leefbaarheidsproblemen rond deze N69. In het kader hiervan voerde men een uitgebreid kentekenonderzoek uit. Dit onderzoek ging door op dinsdag 26 april 2005, zowel tijdens de ochtend- (6u45 – 9u15) als de avondperiode (7u30 – 8u30). Naast het eigenlijke kentekenonderzoek gebeurde ook een groot aantal cordontellingen. De volgende tabellen geven een overzicht van de telresultaten op de meest relevante locaties. De vermelde cijfers zijn de gemiddelde intensiteiten (aantal voertuigen per gemiddeld ochtend/avondspitsuur): Tabel 12: Overzicht telresultaten Kentekenonderzoek N69 OCHTENDSPITSPERIODE
AVONDSPITSPERIODE
LocatIe
Segment
RichtiNg
Auto’s
Vracht
Mvt
Auto’s
Vracht
Mvt
U
N71 O.a
Oost
422
88
510
613
81
694
U
N71 O.a
West
446
76
522
522
87
609
V
N746
Noord
402
58
460
422
48
470
V
N746
Zuid
315
39
354
522
53
575
W
N71 O d
Oost
348
48
396
402
40
442 499
W
N71 O d
West
268
57
325
461
38
Z1
N74 Z
Noord
-
-
748
-
-
1040
Z1
N74 Z
Zuid
-
-
908
-
-
937
Z2
N715 Z.a
Noord
113
38
151
80
33
113
Z2
N715 Z.a
Zuid
58
32
90
142
30
172
P
N69
Noord
730
76
806
344
82
426
P
N69
Zuid
213
88
301
715
105
820
Een aantal telpunten komen overeen met tellocaties van het Vlaams Gewest. Algemeen komen de beide telresultaten hier vrij goed overeen. In deze gevallen zijn de telcijfers van het Vlaamse Gewest gehanteerd, omdat deze over een langere periode lopen. Voor de segmenten N746 en N69 zijn geen tellingen van het Vlaams Gewest beschikbaar. Hier worden de cijfers uit het kentekenonderzoek gehanteerd.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 73/403
Projectnummer:
005038
Figuur 3: Benaming van de gehanteerde segmentbenamingen
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 74/403
Projectnummer:
005038
Overzicht gehanteerde verkeerstellingen
De volgende tabellen geven een overzicht van de telwaarden die voor de verschillende segmenten gebruikt zijn. Tabel 13: Overzicht telresultaten per dagdeel (gemiddelde uurintensiteit per periode) Segment
OCHTEND vracht pae
auto
DAG vracht
auto
pae
AVOND vracht
auto
pae
NACHT vracht
auto
pae
N71 O d – uit N71 O d – in (N769 – uit) (N769 – in) N73 O – uit N73 O – in N71 O a – in N71 O a – uit N71 O b – in N71 O b – uit N71 W a – in N71 W a – uit
268 218 122 85 173 276 650 383 441 332 407 547
42 59 37 30 44 58 77 107 128 108 93 82
351 336 196 144 261 392 804 597 698 549 593 711
293 308 154 118 187 233 407 395 -
46 54 40 37 42 55 122 117 -
385 416 234 191 270 344 651 629 -
365 421 175 169 285 341 602 739 552 549 903 504
46 49 36 39 49 52 105 98 130 143 89 106
457 519 247 247 383 446 812 837 812 834 1081 716
106 104 53 44 71 97 155 159 -
10 13 10 8 11 13 28 26 -
126 130 72 61 93 123 210 212 -
N71 W b – in N71 W b – uit N71 W c – in N71 W c – uit N715 Z b – uit N715 Z b – in N74 Z – uit N74 Z – in N715 Z a – uit N715 Z a – in N715 Z c – uit N715 Z c – in
700 486 173 200 260 851 485
152 103 208 25 18 203 182
441 517 756 504 1003 693 588 249 296 1256 848
526 526 223 201 212 638 555
138 128 172 24 16 176 177
449 377 619 607 803 782 566 250 245 989 908
747 815 252 291 256 757 605
149 120 243 29 17 170 226
575 430 652 857 1044 1055 738 350 290 1097 1058
219 232 68 71 81 291 276
39 27 63 7 4 62 56
137 153 198 187 297 287 194 84 89 416 388
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 75/403
Projectnummer:
N141 – uit N141 – in N18 N – in N18 N - uit N18 Z – in N18 Z - uit N746 – in N746 – uit N69 – uit N69 – in
230 345 449 252 297 402 402 315 730 213
57 43 39 43 38 42 58 39 76 88
345 431 527 338 373 486 518 393 882 389
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
266 334 421 342 410 364 -
84 47 38 40 42 33 -
434 429 497 422 494 430 -
408 395 465 429 445 376 422 522 344 715
113 43 26 39 27 23 48 53 82 105
633 481 517 507 499 422 518 628 508 925
110 127 108 91 106 98 -
15 13 7 7 4 9 -
005038
139 153 122 105 114 116 -
oktober 2006 Pagina 76/403
Projectnummer:
005038
Tabel 14: Overzicht telresultaten: totale etmaalintensiteit en 16-uurwaards (6u – 22u) Segment auto N71 O d – uit N71 O d – in (N769 – uit) (N769 – in) N73 O – uit N73 O – in N71 O a – in N71 O a – uit N71 O b – in N71 O b – uit N71 W a - in N71 W a - uit N71 W b – in N71 W b – uit N71 W c – in N71 W c – uit N715 Z b – uit N715 Z b – in N74 Z – uit N74 Z – in N715 Z a – uit N715 Z a – in N715 Z c – uit N715 Z c – in N141 – uit N141 – in N18 N – in N18 N - uit N18 Z – in N18 Z - uit N746 – in N746 – uit N69 – uit N69 – in
24-U-TOTAAL vracht pae 4742 621 4816 761 1893 434 1920 499 3231 632 4281 778 7032 1744 6687 1681 9817 2102 9547 1666 3270 3029 3399 371 3659 238 11871 2105 9631 2838 4681 1119 5528 536 6612 483 5367 561 6001 489 5713 490 -
auto 5984 6339 2761 2918 4495 5837 10519 10049 7513 7791 10346 10226 14020 12880 9327 4141 4135 16081 15308 6918 6600 7578 6489 6979 6693 -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
16U-WAARDE vracht pae 4360 590 4476 699 1720 396 1750 472 3025 589 3963 712 6491 1625 6113 1600 9035 1907 8777 1564 3028 2776 3144 344 3351 226 10754 2519 8542 2662 4329 1070 5086 593 6263 462 4952 538 5589 469 5390 439 -
5539 5874 2511 2694 4203 5387 9740 9312 6937 7043 9441 9425 12849 11906 8581 3832 3804 15791 13866 6470 6272 7187 6028 6527 6268 -
oktober 2006 Pagina 77/403
Projectnummer:
005038
5.1.2.2. Verkeersintensiteiten in het referentiescenario
In het referentiescenario wordt ervan uitgegaan dat er geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen gebeuren in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied. Derhalve ondergaan de verkeersintensiteiten enkel een autonome groei, die enkel het gevolg is van externe (sociale, economische, beleidsmatige, ...) ontwikkelingen. Deze autonome ontwikkeling wordt ingeschat op basis van de recente ontwikkeling van het verkeer. Hiertoe wordt beroep gedaan op de jaarlijkse telrapporten van het Vlaams Gewest (“Verkeerstellingen in Vlaanderen met automatische telapparaten”, edities 2003 en 2004). Door vergelijking van de telresultaten voor de opeenvolgende jaartallen wordt een gemiddeld jaarlijks groeipercentage bepaald. Om een specifieke verkeersgroei voor de omgeving van het projectgebied te bekomen, is de gemiddelde groei bepaald voor de omliggende gewestwegen. Tabel 15: Daggemiddelde verkeersintensiteit (6 - 22u, werkdaggemiddelde) Periode
2002
2003
2004
N73 HELCHTEREN (KMPT.31.5)
9800
9800
10000
N73 HELCHTEREN (KMPT.31.8)
12000
12100
11900
N74 ZONHOVEN (KMPT. 5.0)
21100
20900
21000
N71 GEEL (KMPT. 3.2)
18400
18500
18700
N71 MOL (KMPT. 12.6)
13100
13900
14100
TOTAAL
74400
75200
75700
Op basis van deze telgegevens bedraagt het gemiddelde groeicijfer 0.87% per jaar. Dit betekent dat de volgende ophogingsfactoren gebruikt worden om de autonome verkeersgroei t.o.v. de huidige tellingen in rekening te brengen: Tabel 16: Groeicijfers autonome verkeersgroei Periode
Autonome groei
2004-2015
1.10
2015-2020
1.15
2020-2030
1.25
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 78/403
Projectnummer:
005038
Tabel 17: Overzicht verkeersintensiteiten in referentiescenario (gemiddelde uurintensiteit per periode, uitgedrukt in pae/u)
Segment
BESTAANDE TOESTAND OchtendDagAvondspits periode spits
2015 Dagperiode
Ochtendspits
Avondspits
2020 Dagperiode
Ochtendspits
Avondspits
2030 Dagperiode
Ochtendspits
Avondspits
N71 O d – uit N71 O d – in (N769 – uit) (N769 – in)
351 336 196 144
385 416 234 191
457 519 247 247
386 370 216 158
423 458 257 210
503 571 272 272
403 386 225 165
442 478 269 219
525 596 284 284
440 421 246 180
482 521 293 239
572 650 309 309
N73 O – uit
261
270
383
287
297
421
300
310
440
327
338
480
N73 O – in N71 O a – in N71 O a – uit N71 O b – in N71 O b – uit N71 W a – in N71 W a – uit N71 W b – in N71 W b – uit N71 W c – in N71 W c – uit N715 Z b – uit N715 Z b – in N74 Z – uit N74 Z – in N715 Z a – uit N715 Z a – in N715 Z c – uit N715 Z c – in N141 – uit N141 – in
392 804 597 698 549 593 711 441 517 756 504 1003 693 588 249 296 1256 848 345 431
344 651 629 449 377 619 607 803 782 566 250 245 989 908 434 429
446 812 837 812 834 1081 716 575 430 652 857 1044 1055 738 350 290 1097 1058 633 481
431 884 657 768 604 652 782 485 569 832 554 1103 762 647 274 326 1382 933 379 474
378 716 692 494 415 681 668 883 860 623 275 269 1088 999 477 472
491 893 921 893 917 1189 788 632 473 717 943 1148 1160 812 385 319 1207 1164 696 529
450 924 686 802 631 681 817 507 594 868 579 1152 796 675 286 340 1443 974 396 495
395 748 723 516 433 711 697 922 898 650 287 281 1136 1043 499 493
512 933 961 933 958 1242 822 660 494 749 984 1199 1212 848 402 333 1260 1215 727 553
491 1007 748 874 688 743 891 552 648 947 631 1256 868 737 312 371 1573 1062 432 540
431 815 788 562 472 775 760 1006 980 709 313 307 1239 1137 544 537
559 1017 1048 1017 1045 1354 897 720 539 817 1073 1308 1321 924 438 363 1374 1325 793 603
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 79/403
Projectnummer:
005038
N18 N – in N18 N - uit N18 Z – in N18 Z - uit N746 – in N746 – uit N69 – uit
527 338 373 486 518 393 882
497 422 494 430 -
517 507 499 422 518 628 508
580 372 410 535 570 432 970
547 464 543 473 -
569 558 549 464 570 691 559
605 388 428 558 595 451 1013
571 485 567 494 -
594 582 573 485 595 721 584
660 423 467 609 649 492 1105
623 529 619 539 -
648 635 625 529 649 787 636
N69 – in
389
-
925
428
-
1017
447
-
1063
487
-
1159
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 80/403
5.1.2.3. Infrastructurele capaciteit in het referentiescenario Capaciteitsbepaling
De capaciteitsbepaling gebeurt op basis van een toegekende theoretische capaciteit op wegvakniveau. Hiervoor verwijzen we naar het Handboek Wegontwerp (CROW), waarin het snelheidsverloop bij toenemende verkeersbelasting wordt beschreven: Tabel 18: Snelheidsverloop regionale stroomwegen bij homogene verkeersstroom (CROW) Verkeersintensiteit (pae/u per rijstrook) 0-900 900-1200 1200-1500 1500-1800 >1800
Snelheid (km/u) > 80 70 - 80 60 - 70 50 - 60 < 50
Er is getracht om deze capaciteitswaarden verder te verfijnen, rekening houdend met het type van kruispunten. VRI 2x1 2x2
Rotonde 1200 1800
Ongelijkgrondse kruising 1400 1600 2000 2700
Voor een 2x1-weg betekent dit dat: voor geregelde kruispunt wordt uitgegaan van ca. 70% groen voor de hoofdrichting (primaire weg); voor ongelijkgrondse kruising een capaciteitsverlies van ca. 10% wordt aangerekend ten gevolge van het in- en uitvoegend verkeer op de hoofdweg. Voor 2x2-wegen wordt rekening gehouden met een lagere efficiëntie van de tweede rijstrook (verdubbeling aantal rijstroken staat niet gelijk met een verdubbelde capaciteit).
Relevante infrastructurele wijzigingen in het wegennet omheen het projectgebied
Voor twee, voor het project zeer relevante, wegen worden herprofileringswerken in het vooruitzicht gesteld, met name voor de N71 (concept streefbeeld, nog niet conform verklaard21) en de Limburgse Noord –Zuid N715-N74.Hierdoor zal de capaciteit van de wegen sterk toenemen. Het betreft de omvorming van N71 tot 2x2 met ongelijkvloerse kruisingen22 en de omvorming van de N74 tot 2x2 met ongelijkvloerse kruisingen. Dit zal gefaseerd verlopen, doch een concrete timing is (nog) niet (officieel) beslist. Daarom werd in de kennisgevingsnota aangegeven dat in het referentiescenario geen aanpassingen t.o.v. de huidige wegenis worden doorgerekend.
21 De verdere uitwerking van het streefbeeld is tijdelijk stilgelegd. Een concrete datum voor heropstart is nog niet vooropgesteld. De verdere uitwerking zou evenwel vooral de concrete inrichting op lokaal niveau behelzen, aan de principes uit het concept-streefbeeld zou niet meer getornd worden. 22 In het concept streefbeeld is vooropgesteld: ‘op korte termijn’ aanpassing tot 2x2 met verkeerslichtengeregelde kruispunten, ‘op lange termijn’ met ongeljikvloerse kruisingen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
Indien we echter een toetsing maken van de verwachte verkeersintensiteiten in het referentiescenario (enkel autonome groei verkeer, zonder ontwikkeling projectgebied) versus de huidige capaciteit van deze wegen, komen we tot de vaststelling dat N71W reeds tegen 2015 tegen het verzadigingspunt loopt (verkeer in de richting Geel Æ Lommel). Dit betekent dat ingrepen wenselijk zijn (overschrijding 90% wegcapaciteit). Tegen 2020 is er een capaciteitsoverschrijding en zijn ingrepen noodzakelijk. In beide gevallen volstaat een 2x2profiel met behoud van VRI-geregelde kruispunten. Tabel 19: Toetsing resterende wegcapaciteiten bij autonome groei, geen infrastructurele aanpassing
N715
Inrichting 2x2, VRI
2015 2020 2030 Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits 418 593 357 540 227 426 867 636 826 585 738 475 316 307 276 267 193 183 543 279 514 239 452 152 368 332 -42 253 -154 11 418 257 383 216 309 127
in uit 2x1, VRI N71 O in uit 2x1, VRI N71W in uit opmerking: Met de kleurcode is aangegeven hoe de verkeersafwikkeling wordt ingeschat: groen = geen capaciteitsoverschrijding oranje = kritische verkeersafwikkeling (> 90% vd wegcapaciteit) rood = capaciteitsoverschrijding (> 100% vd wegcapaciteit)
5.1.3.
Beschrijving effect: toename van het verkeer
Voor de berekening van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de ontwikkeling van het terrein conform de projectbeschrijving uit het kennisgevingsdossier. We hanteren het scenario ‘snelle ontwikkeling van de terreinen’ zoals vooropgesteld in de werkhypothese..
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
Projectnummer:
005038
Tabel 20: Overzicht werkhypothese project t.b.v. het MER zone A
zone B
zone C
zone D
zone E
zone F
zone G
zone H
distributie
distributie
distributie
gemengd – grotere
gemengd – kleiner
industrie – mega
gemengd – kleiner
bedrijvenpark
24,5 ha
26,5 ha
17 ha
50 ha (excl saneringsopslag)
32 ha
86 ha
52 ha
20 ha
ontwikkeling bij trage uitgifte
2016-2020
niet (of na 2030)
2021-2030
2007-2015
12 ha 2007-2015 20 ha 2016-2020
niet (of na 2030)
2021-2030
10 ha 2016-2020 10 ha 2021-2030
ontwikkeling bij snelle uitgifte
2007-2015
2021-2030
2016-2020
2007-2015
25,2 ha 2007-2015 6,8 ha 2016-2020
2021-2030
20 ha 2016-2020 32 ha 2021-2030
10 ha 2016-2020 10 ha 2021-2030
15 Fte/ha
15 Fte/ha
15 Fte/ha
15 Fte/ha
15 Fte/ha
25 Fte/ha
15 Fte/ha
15 Fte/ha
1 ha/bedrijf
1 ha/bedrijf
1 ha/bedrijf
12,5 ha/bedrijf
3 ha/bedrijf
1 à 2 bedrijven 43 ha/bedrijf
3 ha/bedrijf
0,6 ha/gebouw
aard terrein oppervlakte (netto uitgeefbaar)
tewerkstelling gemiddelde (perceels)grootte
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 83/403
Projectnummer:
005038
5.1.3.1. Verkeersontwikkeling (intensiteiten) Woon-Werkverkeer
Op basis van de gegevens uit onderstaande tabel kan de totale tewerkstelling per zone worden bepaald: Tabel 21: Raming totale tewerkstelling per zone Snelle uitgifte 2016-2020
Type 2007-2015 A B C
Logistiek park Logistiek park Logistiek park
368
D E1 E2
Regionaal bedrijventerrein Regionaal bedrijventerrein
750 378
F G1 G2 H1 H2
2021-2030
255
368 398 255
750 378 102
750 378 102
Megaprojecten Megaprojecten
300
2150 300 480
Groen bedrijvenpark
150
150 150
2303
5480
Totaal
1496
368
Uit de tewerkstellingscijfers kan vervolgens de totale hoeveelheid pendelverkeer afgeleid worden. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende kengetallen: Een deel van deze tewerkstelling zal opgevangen worden in ploegenarbeid. Dit woonwerkverkeer zal buiten de spitsperiode vallen en wordt daarom niet verder bekeken. Er wordt van uitgegaan dat23: voor de logistieke zones 70% van de tewerkstelling binnen het dagstelsel valt; voor het regionale bedrijventerrein 75%; voor megaprojecten 70%, en voor de ondersteunende bedrijven 85%; voor het bedrijvenpark 95%.
23
Bron: eigen raming op basis van: Nationaal Instituut voor de Statistiek, Enquete naar de arbeidskrachten 2004 (Tabellen 2.003 en 2.019) PASO Vlaanderen, “Een last ontlast? Ploegenarbeid inVlaanderen” Steunpunt WAV, “Lasten op ploegenarbeid of lasten van ploegenarbeid verlagen?” Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 84/403
Projectnummer:
-
005038
Gezien de ligging (directe ontsluiting op primaire weg, 4,5 km afstand van station, 4 km afstand tot het centrum van Lommel) wordt uitgegaan van een eerder autogerichte modal split. De gehanteerde cijfers zijn een eigen raming op basis van het Onderzoek Verplaatsingsgedrag Hasselt-Genk. Tabel 22: Modal split voor het woon-werkverkeer van en naar zone Kristalpark III OVG Hasselt - Genk
Kristalpark III
Auto (als bestuurder)
73 %
80 %
Auto (als passagier)
5%
5%
Openbaar vervoer
6 % (*)
5%
(Brom)Fiets
13 %
10 %
Voet
3%
(*): som van 2.4 % per trein, 2.0% per bus, 1.7% met bedrijfsvervoer
-
De pendelstroom verloopt gespreid over 2 uren (ochtendspits tussen 7 en 9u, avondspits tussen 16 en 18u).
Dit levert uiteindelijk de volgende pendelstromen op. De cijfers geven de gemiddelde pendelstroom weer, uitgedrukt in het aantal personenauto’s per spitsuur. Tijdens de ochtendspits is dit een inkomende verkeersstroom naar het bedrijventerrein, in de avondspits is dit een uitgaande verkeersstroom vanaf het bedrijventerrein. Tabel 23: Raming gegenereerd woon-werkverkeer, uitgedrukt in personenauto's per spitsuur Type
Snelle uitgifte 2016-2020
2007-2015
A B C
Logistiek park Logistiek park Logistiek park
103
D E1 E2
Regionaal bedrijventerrein Regionaal bedrijventerrein
225 113
F G1 G2
Megaprojecten Megaprojecten
H1 H2
Groen bedrijvenpark Totaal
441
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
103
2021-2030
71
103 111 71
225 113 31
225 113 31
102
602 102 163
57
57 57
702
1636
oktober 2006 Pagina 85/403
Projectnummer:
005038
Vrachtverkeer
Bij de inschatting van het gegenereerde verkeersstromen goederenverkeer wordt een afzonderlijke methodologie gebruikt voor het vervoer over de weg enerzijds en de alternatieve vervoerswijzen anderzijds (spoor, binnenvaart). Voor de berekening van het gegenereerde goederenverkeer wordt een beroep gedaan op de kengetallen uit de studie “Goederenvervoer en bedrijventerreinen” van het Nederlandse Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Voor het transport met de alternatieve vervoersmodi wordt uitgegaan van de te transporteren goederenhoeveelheden volgens de ‘Strategische Visie Bedrijventerrein te Lommel’ door Buck Consultants International. Vervoer over de weg De totale verkeersgeneratie over de weg wordt bepaald op basis van de kengetallen uit de studie “Goederenvervoer en bedrijventerreinen” van het Nederlandse Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het Stappenschema 2 geeft een berekeningswijze om op basis van het aantal bedrijven, naargelang het type, de gegenereerde hoeveelheid vrachtverkeer te bepalen. Voor verschillende types van bedrijven worden kengetallen aangegeven m.b.t. de gemiddeld aantal vrachtvoertuigbewegingen per bedrijf per dag, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen bewegingen voor de aanvoer van goederen, en voor de afvoer van goederen. Voor de verschillende zones in het projectgebied worden de volgende kengetallen gehanteerd: Tabel 24: Gehanteerde kengetallen per zone (aantal vrachtvoertuigbewegingen per bedrijf per dag) Zones
Type
Gemiddelde aanvoer
Gemiddelde afvoer
A, B, C
Distributieterrein
28,77
14,62
D, E, G
Hoogwaardig bedrijvenpark
8,45
9,13
Gemengd terrein
8,38
8,25
H
Voor de zone F (mega-projecten) zijn niet de kengetallen per bedrijf gebruikt, aangezien hier slechts max. 2 mega-bedrijven verwacht worden, die omwille van hun omvang niet als gemiddelde bedrijven aanzien kunnen worden. Voor de zone F is daarom de rekenwijze op basis van de terreinoppervlakte gehanteerd. De verkeersgeneratie wordt bepaald aan 2 vrachtwagenbewegingen per dag per ha voor de aanvoer en 2 vrachtwagenbewegingen per dag per ha voor de afvoer van goederen . Uit de studie “Goederenvervoer en bedrijventerreinen” blijkt dit een realistisch gemiddelde blijkt voor de meeste bedrijfstypes.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 86/403
Projectnummer:
005038
Uit de werkhypothese voor de ontwikkelingen in het projectgebied, kan het aantal bedrijven per zone bepaald worden: Tabel 25: Raming aantal bedrijven per zone
Oppervlakte (ha) 24.5 26.5. 17
Gemiddelde Perceelsgrootte 1 ha / bedrijf 1 ha / bedrijf 1 ha / bedrijf
Maximaal aantal bedrijven 25 27 17
A B C
Type Logistiek park Logistiek park Logistiek park
D E
Regionaal bedrijventerrein Regionaal bedrijventerrein
50 32
12.5 ha / bedrijf 3 ha / bedrijf
4 12
F G
Megaprojecten Megaprojecten
86 52
43 ha / bedrijf 3 ha / bedrijf
2 18
H
Groen bedrijvenpark Totaal
20 308
0.6 ha / bedrijf
34 223
De toepassing van de kengetallen op deze aantallen levert de totale verkeersstromen voor de aan- en afvoer van goederen. Volgende tabel geeft het totale aantal vrachtwagens weer (dus zowel voor aanvoer als afvoer van goederen). Door beide te sommeren gaan we ervan uit dat vrachtwagens ofwel gebruikt worden voor aanvoer, ofwel voor afvoer (en dat één vrachtwagen niet goederen kan aanvoeren en opnieuw andere goederen afvoeren). Dit is waarschijnlijk een lichte overschatting. Tabel 26: Totaal aantal vrachtwagenbewegingen (aantal vrachtwagens per dag) Type
2007-2015
Snelle uitgifte 2016-2020
738 67 150 50
67 150 50
Megaprojecten Megaprojecten
116
344 116 183
Groen bedrijvenpark
299
299 299
2504
4501
Logistiek park Logistiek park Logistiek park
D E1 E2
Regionaal bedrijventerrein Regionaal bedrijventerrein
F G1 G2 H1 H2
Totaal
67 150
1301
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
1085
2021-2030 1085 1172 738
A B C
1085
oktober 2006 Pagina 87/403
Projectnummer:
005038
Bij snelle uitgifte van de terreinen betekent dit dat in 2030 dagelijks 4500 vrachtwagens toekomen en vertrekken op de projectzone. De studie “Goederenvervoer en bedrijventerreinen” geeft tenslotte ook kencijfers over de spreiding van het vrachtverkeer over de dag: Tabel 27: Verkeersproductie volgens tijdstip
Aanvoer 07-10u
10-15u
15-19u
Afvoer 19-7u
07-10u
10-15u
15-19u
19-7u
Distributieterrein
34 %
38 %
25 %
3%
29 %
27 %
39 %
5%
Hoogwaardig bedrijvenpark
40 %
40 %
18 %
3%
26 %
32 %
38 %
4%
Gemengd terrein
34 %
42 %
21 %
4%
33 %
30 %
32 %
5%
Deze kengetallen om per zone het dagverloop van de verkeersgeneratie te bepalen, en deze om te rekenen naar de gemiddelde vrachtwagenstroom tijdens de ochtend- en de avondspits. Tabel 28: Totaal aantal vrachtwagenbewegingen tijdens de ochtendspits Type
Snelle uitgifte 2016-2020
2007-2015
79
117 126 79
7 17 6
7 17 6
Megaprojecten Megaprojecten
13
38 13 20
Groen bedrijvenpark
33
33 33
272
489
A B C
Logistiek park Logistiek park Logistiek park
D E1 E2
Regionaal bedrijventerrein Regionaal bedrijventerrein
F G1 G2 H1 H2
Totaal
117
7 17
141
117
2021-2030
Er wordt verondersteld dat de in- en uitgaande stromen op elk moment in evenwicht zijn. M.a.w. bij snelle uitgifte van de terreinen rijden in 2030 tijdens de ochtendspits 489 vrachtwagens het terrein op, en evenveel vrachtwagens het terrein af.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 88/403
Projectnummer:
005038
Tabel 29: Totaal aantal vrachtwagenbewegingen tijdens de avondspits Type A B C
Logistiek park Logistiek park Logistiek park
D
Regionaal bedrijventerrein Regionaal bedrijventerrein
E1 E2 F G1 G2
Megaprojecten Megaprojecten
H1 H2
Groen bedrijvenpark Totaal
Snelle uitgifte 2016-2020
2007-2015 81
2021-2030
55
81 87 55
4
4
4
10
10 3
10 3
8
23 8 12
95
81
21
21 21
182
325
Transport over spoor en binnenvaart De verkeersgeneratie voor de alternatieve vervoersmodi wordt afgeleid uit de verwachte hoeveelheid te vervoeren goederen. In de “Strategische visie bedrijventerrein te Lommel”(Buck Consultants International) wordt uitgegaan van een vervoerproductie van 86.000 ton per ha per jaar. Voor de verdere berekening worden de volgende kengetallen gehanteerd: Het transport gebeurt gespreid over 250 werkdagen per jaar; De modal split voor goederentransport bedraagt 85,66 % over de weg, 10 % over het spoor en 4,33 % via binnenvaart (bij onveranderde omstandigheden). Het bedrijvenpark maakt enkel gebruik van wegtransport; Een trein bestaat gemiddeld uit 33 wagons, aan gemiddelde 30 ton lading per wagon; Voor de binnenvaart wordt uitgegaan van een gemiddelde lading van 400 ton per schip. Dit levert uiteindelijk de spoor- en binnenvaartbewegingen op uit volgende tabellen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 89/403
Projectnummer:
005038
Tabel 30: Gegenereerd vervoer per spoor (aantal treinen per dag) Type A B C
D E1 E2
1
Logistiek park Logistiek park Logistiek park Regionaal bedrijventerrein Regionaal bedrijventerrein
F G1 G2
Megaprojecten Megaprojecten
H1 H2
Groen bedrijvenpark
Snelle uitgifte 2016-2020
2007-2015
1 1
1 1 1
2
2
2
1
1 1
1 1
1
3 1 2
7
13
4
Totaal
2021-2030
Tabel 31: Gegenereerd vervoer via binnenvaart (aantal schepen per dag) Type A B C
D E1 E2
Logistiek park Logistiek park Logistiek park Regionaal bedrijventerrein Regionaal bedrijventerrein
F G1 G2
Megaprojecten Megaprojecten
H1 H2
Groen bedrijvenpark Totaal
Snelle uitgifte 2016-2020
2007-2015 1
2021-2030
1
1 1 1
2
2
2
1
1 1
1 1
1
4 1 2
7
14
4
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
1
oktober 2006 Pagina 90/403
Projectnummer:
005038
5.1.3.2. Ruimtelijke spreiding van het verkeer
Het gegenereerde verkeer van en naar het industrieterrein Kristalpark fase 3, verdeelt zich over de verschillende richtingen en over verschillende wegen. Het doel van deze tweede stap is deze ruimtelijke verdeling van het verkeer te bepalen. Woon-Werkverkeer
Voor de ruimtelijke verdeling van het woon-werkverkeer wordt gebruik gemaakt van de pendelgegevens volgens de Volkstelling 2001. Deze gegevens geven o.a. aan vanuit welke woongemeenten men in een bepaalde werkgemeente komt werken. Tabel 32: Overzicht pendelbeweging naar de werkgemeente Lommel Woongemeente
Aantal tewerkgestelden Lommel 4974 Leopoldsburg 350 Overpelt 350 Neerpelt 348 Balen 311 Mol 290 Hechtel-Eksel 231 Beringen 192 Peer 160 Hamont-Achel 130 Hasselt 96 Bocholt 78 Houthalen-Helchteren 77 Heusden-Zolder 59 Bree 49 Ham 48 TOTAAL 8376 Bron: Nationaal Instituut voor de Statistiek
Aandeel 60,67% 4,27% 4,27% 4,24% 3,79% 3,54% 2,82% 2,34% 1,95% 1,59% 1,17% 0,95% 0,94% 0,72% 0,60% 0,59% 100%
In Lommel waren in totaal 8.376 mensen tewerkgesteld. Het merendeel hiervan (61 %) woont ook in Lommel. De overigen zijn mensen die vanuit de omliggende gemeenten naar Lommel pendelen. Zij zijn vooral woonachtig in Leopoldsburg, Overpelt en Neerpelt. Er wordt verondersteld dat de tewerkgestelden op het projectgebied Kristalzone fase 3 een gelijkaardige herkomst zullen hebben. Om deze stromen aan de verschillende wegen toe te kennen, moet een veronderstelling gemaakt worden over de routes die gebruikt zullen worden naar elk van deze woongemeenten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gehanteerde routes voor de voornaamste gemeenten.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 91/403
Projectnummer:
005038
Tabel 33: Werkhypothese i.v.m. gebruikte route voor pendelverkeer vanuit Lommel Route
Gemeenten
N71 RI. O TOT LOMMEL
Lommel
N71 RI. O, N746
Leopoldsburg (20 %)
N71 RI. O, N715
Hechtel-Eksel
N71 RI. W, N136 RI. Z, N18 RI. Leopoldsburg (80 %), Balen, Beringen (80 %), Heusden-Zolder (15%), Ham (80%) Z N71 RI. O
Overpelt, Neerpelt, Hamont-Achel, Bocholt (50%)
N71 RI. W
Mol, Geel, Antwerpen
N71 RI. W, N110
Beringen (20%), Hasselt (40 %), Heusden-Zolder (85%), Ham (20%), Tessenderlo, Meerhout
N71 RI. O, N74 RI. Z, N73 RI. O
Peer, Bocholt (50%), Bree, Meeuwen-Gruitrode, Maaseik
N71 RI. O, N74 RI. Z,RI. E313
Hasselt (60 %), Houthalen-Helchteren, Genk, Zonhoven
N71 RI.O, N18 RI. N
Dessel
Op basis van deze gegevens blijkt dat het gegenereerde pendelverkeer hoofdzakelijk langs de N71 in oostelijke richting vertrekt (ruim 80%). 18% van het verkeer vertrekt over de N71 in westelijke richting. Hoe het verkeer zich verder verdeelt is weergegeven in de volgende figuur.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 92/403
Projectnummer:
005038
Figuur 4: Ruimtelijke spreiding van het woon-werkverkeer naar de zone Kristalpark III
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 93/403
Projectnummer:
005038
Vrachtverkeer
De ruimtelijke spreiding van het vrachtverkeer is gebaseerd op de kengetallen voor de afstandverdeling van binnenkomende en uitgaande vrachtvoertuigen per type bedrijventerrein (studie “Goederenvervoer en bedrijventerreinen” van het Nederlandse Ministerie van Verkeer en Waterstaat). Tabel 34: Afstandverdeling van binnenkomende en uitgaande vrachtvoertuigen per type bedrijventerrein Aanvoer 020KM
2050KM
50100KM
Afvoer > 100KM
020KM
2050KM
50100KM
> 100KM
Distributieterrein
14 %
19 %
22 %
45 %
25 %
19 %
22 %
34 %
Hoogwaardig bedrijvenpark
26 %
22 %
19 %
32 %
31 %
24 %
16 %
29 %
Gemengd terrein
22 %
22 %
23 %
33 %
29 %
23 %
21 %
27 %
De verplaatsingen met een afstand boven 20 km worden als lange-afstandsverplaatsingen beschouwd. Hiervoor wordt verondersteld dat het over het primaire en hoofdwegennet wordt afgewikkeld, en dus met name over de N71 en N74 verloopt. Voor de verdeling over de verschillende richtingen word uitgegaan van de volgende veronderstellingen: Tabel 35: Ruimtelijke spreiding lange-afstandsverkeer Richting
Aandeel
Route
Eindhoven / Nederland
30 %
N74 – N69
Hasselt / Duitsland
25 %
N74 – E314
Antwerpen / Frankrijk
15 %
N71 – E313
Brussel / Frankrijk
20 %
N74 – E314
Bree / Maaseik
10 %
N74 – N73
Voor het korte-afstandsverkeer (< 20 km) wordt ervan uitgegaan dat dit voornamelijk om een toelevering van en naar de omliggende bedrijventerreinen gaat, en dus een meer diffuus patroon kent. Dit verkeer wordt daarom naar alle bedrijventerreinen binnen de perimeter van 20 km toebedeeld a rato van de terreinoppervlakte, en vervolgens aan de meest logische route naar deze bedrijventerreinen (cfr. woon-werkverkeer). Hiertoe werd in eerste instantie een overzicht gemaakt van de oppervlakte aan bedrijventerrein per gemeente volgens het gewestplan. Hierbij werden de volgende hypothesen gebruikt: Enkel zones binnen de straal van 20 km werden in het overzicht opgenomen; Er werd rekening gehouden met de volgende bestemmingscodes volgens het gewestplan: Industriegebieden; milieubelastende industrieën; reservegebied voor industrie; zones voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s; reservegebieden voor ambachtelijke uitbreiding en voor zones voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s; zones voor opslagplaatsen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 94/403
Projectnummer:
005038
-
Dit betekent dat geen rekening werd gehouden met industriegebied met bijzondere bestemming (= testbaan Ford), lokaal bedrijventerrein met openbaar karakter, zones voor handelsvestigingen, ontginningsgebieden of uitbreidingen voor ontginningsgebied; De zone Kristalpark fase 3 wordt hierin niet in rekening gebracht. Gezien de multimodale inrichting van het terrein wordt verondersteld dat hiervoor andere technieken worden ingezet dan vervoer over de weg; De distributie van goederen naar de rest van de zone Balendijk gebeurt over de weg. Dit transport verloopt over de interne wegenis, d.w.z. zonder de N71 te belasten. De resulterende oppervlakte dient als verdeelsleutel voor het korte-afstandsvrachtverkeer over de omliggende gemeenten. Het resultaat is weergegeven in onderstaande tabel. Voor de toekenning aan specifieke routes naar de verschillende gemeenten, werd uitgegaan van dezelfde veronderstellingen als voor het woon-werkverkeer. Tabel 36: Oppervlakte bedrijventerrein per gemeente als verdeelsleutel voor lokaal vrachtverkeer Gemeente Beringen Mol Overpelt Neerpelt Dessel Balen Ham Leopoldsburg Peer Hechtel-Eksel Arendonk Bocholt Geel Hamont-Achel Heusden-Zolder Laakdal Lummen Meerhout Tessenderlo Nederland Lommel
Oppervlakte bedrijventerrein (ha) 510,2 194,4 417,6 35,7 78,3 197,5 229,5 28 58 29,2 119 254,8 185,4 101,4 142,1 145,3 55,5 176,5 505,8 250 533
Aandeel in verdeling lokaal goederenverkeer 12,0 % 4,6 % 9,8 % 0,8 % 1,8 % 4,6 % 5,4 % 0,7 % 1,4 % 0,7 % 2,8 % 6,0 % 4,4 % 2,4 % 3,4 % 3,4 % 1,3 % 4,2 % 11,9 % 5,9 % 12,6 %
Voor de toekenning aan specifieke routes naar de verschillende gemeenten, werd uitgegaan van dezelfde veronderstellingen als voor het woon-werkverkeer. Dit levert uiteindelijk een verdeling van het verkeer op, zoals aangegeven in volgende figuur.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 95/403
Projectnummer:
005038
Figuur 5: Ruimtelijke spreiding van het gegenereerde vrachtverkeer
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 96/403
Projectnummer:
005038
Gegenereerde bijkomende belasting
De totale bijkomende verkeersbelasting van en naar het projectgebied bestaat uit een component personenverkeer (woon-werkverkeer) en een component vrachtverkeer. De volgende tabellen geven een overzicht van de extra belasting voor de verschillende scenario’s. De gebruikte benaming voor de verschillende wegvakken is terug te vinden in Figuur 6: Verder zijn in de tabellen de verkeersintensiteiten terug te vinden. De aangehaalde intensiteiten zijn voor de ochtendspitsperiode en de avondspitsperiode, telkens uitgedrukt als de gemiddelde (spits)uurintensiteit. Er is een onderscheid gemaakt tussen de toekomende en de uitgaande verkeersstroom. De intensiteiten voor personenauto’s en vrachtwagens zijn getotaliseerd tot pae’s (personenauto-equivalenten), waarbij een vrachtwagen als 2 pae wordt aangerekend.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 97/403
Projectnummer:
005038
Tabel 37: Verkeersgeneratie 2030 bij snelle uitgifte: ochtendspits (uurgemiddelde)
Ochtendspits 7-10u Snelle uitgifte
Toekomend richting projectgebied
2007-2030
Auto’s
Totale generatie N71 O . a N71 O . b
Vrachtwagens
pae
Auto’s
Vrachtwagens
pae
1091
489
2068
0
489
978
895
368
1630
0
368
735
224
362
949
0
362
724
362
917
0
362
723
7
82
0
7
14
114
423
0
114
228
80
243
0
80
159
67
142
0
67
134
1
32
0
1
1
180
392
0
180
359
123
245
0
123
245
123
245
0
123
245
222
523
0
222
445
43
131
0
43
85
30
124
0
30
60
0
6
0
0
0
34
174
0
34
69
20
44
0
20
39
10
41
0
10
19
3
40
0
3
7
0
10
0
0
1
N71 O . c
194
N71 O . d
69
N71 W . a
195
N71 W . b
84
N71 W . c
8
N715 Z . a
31
N715 Z . b
33
N69 NL
0
N74 N
0
N74 Z
78
N73 O
46
N18 Z
Vertrekkend vanuit projectgebied
64
N136 N
6
N136 Z
105
N141
5
N72
22
N110
33
N746
9
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 98/403
Projectnummer:
005038
Tabel 38: Verkeersgeneratie 2030 bij snelle uitgifte: avondspits (uurgemiddelde)
Avondspits15-19u Snelle uitgifte
Toekomend richting projectgebied
2007-2030
Auto’s
Totale generatie N71 O . a N71 O . b
Vrachtwagens
Vertrekkend vanuit projectgebied pae
Auto’s
Vrachtwagens
pae
0
325
650
818
325
1468
0
242
485
672
242
1156
0
239
477
168
239
646
238
476
145
238
622
5
10
52
5
61
77
155
146
77
301
53
106
63
53
169
44
88
6
44
94
0
1
23
0
24
118
236
24
118
260
81
161
0
81
161
81
161
0
81
161
146
292
59
146
351
28
56
34
28
91
21
42
48
21
90
0
0
4
0
4
24
48
79
24
127
14
28
4
14
31
7
14
16
7
30
2
5
25
2
30
0
1
7
0
8
N71 O . c
0
N71 O . d
0
N71 W . a
0
N71 W . b
0
N71 W . c
0
N715 Z . a
0
N715 Z . b
0
N69 NL
0
N74 N
0
N74 Z
0
N73 O
0
N18 Z
0
N136 N
0
N136 Z
0
N141
0
N72
0
N110
0
N746
0
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 99/403
Projectnummer:
005038
Figuur 6: Benaming van de gehanteerde wegvakken
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 100/403
Projectnummer:
005038
5.1.3.3. Verkeersbelasting na ontwikkeling van de projectzone
De volgende tabellen geven een overzicht van de totale verkeersbelasting na ontwikkeling van het projectgebied. Tabel 40 geeft meer detail over de verwachte verkeersintensiteiten voor 2030 bij een snelle uitgifte van de gronden. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar: type voertuig (auto / vrachtwagen); periode (de cijfers zijn gemiddelde uurintensiteiten per periode): ochtendspits (7 – 10u); dagperiode (10 – 15u); avondspits (15 – 19u); nachtperiode (19 – 7u).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 101/403
Projectnummer:
005038
Tabel 39: Verwachte verkeersintensiteiten bij snelle uitgifte (gemiddelde uurintensiteit per periode, uitgedrukt in pae/u) SEGMENT
BESTAANDE TOESTAND OchtendAvondspits Dag-periode spits
2015 DagOchtend-spits periode
Avondspits
2020 DagOchtend-spits periode
Avondspits
2030 DagOchtend-spits periode
Avondspits
N71 O d – uit N71 O d – in (N769 – uit) (N769 – in) N73 O – uit N73 O – in N71 O a – in N71 O a – uit N71 O b – in N71 O b – uit N71 W a – in N71 W a – uit N71 W b – in N71 W b – uit N71 W c – in N71 W c – uit
351 336 196 144 261 392 804 597 698 549 593 711 441 517 756 504
385 416 234 191 270 344 651 629 449 377 619 607
457 519 247 247 383 446 812 837 812 834 1.081 716 575 430 652 857
390 392 216 158 312 468 1.340 871 1.040 815 768 846 553 614 873 593
428 462 257 210 314 396 858 834 525 446 706 693
519 573 272 272 447 507 1.036 1.245 1.034 1.104 1.233 871 663 521 743 970
411 423 225 165 347 517 1.717 1.095 1.302 1.034 890 942 631 682 946 653
450 485 269 219 343 428 1.016 991 576 493 759 745
552 601 284 284 486 544 1.205 1.522 1.201 1.298 1.328 971 720 580 798 1.037
453 503 246 180 412 622 2.637 1.483 1.823 1.412 1.166 1.119 796 807 1.089 765
498 537 293 239 398 490 1.304 1.276 673 583 862 847
634 660 309 309 570 615 1.502 2.205 1.495 1.690 1.509 1.198 826 708 905 1.168
N715 Z b – uit N715 Z b – in N74 Z – uit N74 Z – in N715 Z a – uit N715 Z a – in N715 Z c – uit N715 Z c – in N141 – uit N141 – in N18 N – in
1.003 693 588 249 296 1.256 848 345 431 527
803 782 566 250 245 989 908 434 429 497
1.044 1.055 738 350 290 1.097 1.058 633 481 517
1.209 877 777 274 334 1.487 1.047 390 486 580
952 929 708 276 271 1.157 1.067 484 479 547
1.225 1.231 914 391 319 1.283 1.234 705 537 569
1.353 1.011 924 287 354 1.643 1.189 418 519 605
1.053 1.029 813 289 283 1.266 1.173 512 506 571
1.342 1.344 1.037 412 334 1.403 1.348 744 568 594
1.616 1.260 1.181 313 403 1.933 1.454 471 584 660
1.240 1.214 1.003 317 311 1.473 1.372 569 563 623
1.568 1.557 1.275 462 364 1.634 1.561 824 630 648
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 102/403
Projectnummer:
N18 N - uit N18 Z – in N18 Z - uit N746 – in N746 – uit N69 – uit
338 373 486 518 393 882
N69 – in
389
422 494 430
507 499 422 518 628 508
372 443 550 573 433 1.042
925
500
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
464 555 485
558 560 488 570 693 607
388 488 590 600 452 1.150
1.065
584
485 590 517
582 596 528 595 725 674
423 591 668 659 493 1.350
1.153
732
005038
529 663 583
635 667 618 650 794 797 1.320
oktober 2006 Pagina 103/403
Projectnummer:
005038
Tabel 40: Verkeersintensiteiten 2030 bij snelle uitgifte (detailoverzicht) SEGMENT
OCHTEND vracht pae
auto N71 O d – uit N71 O d – in (N769 – uit) (N769 – in) N73 O – uit N73 O – in N71 O a – in N71 O a – uit N71 O b – in N71 O b – uit N71 W a – in N71 W a – uit N71 W b – in N71 W b – uit N71 W c – in N71 W c – uit N715 Z b – uit N715 Z b – in N74 Z – uit N74 Z – in N715 Z a – uit N715 Z a – in N715 Z c – uit N715 Z c – in N141 – uit N141 – in N18 N – in N18 N - uit N18 Z – in
336 342 153 106 217 391 1710 480 777 416 705 685 877 641 217 251 356 1066 640 288 437 562 316 436
59 81 46 38 98 115 464 502 523 497 230 217 370 309 483 32 23 434 408 91 74 49 54 77
DAG vracht
auto 453 503 246 180 412 622 2637 1483 1823 1412 1166 1119 796 807 1089 765 1616 1260 1181 313 403 1933 1454 471 584 660 423 591
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
374 393 193 148 239 297 533 518 662 662 287 255 269 802 699 334 419 527 428 520
62 72 50 46 80 96 386 379 288 276 358 30 20 336 337 118 71 48 50 71
pae
AVOND vracht
auto 498 537 293 239 398 490 1304 1276 673 583 862 847 1240 1214 1003 317 311 1473 1372 569 563 623 529 663
509 527 219 212 391 427 754 1597 691 856 1131 778 960 1021 374 388 321 973 758 515 495 582 537 557
62 66 45 49 89 93 374 365 402 418 189 210 305 268 450 37 22 331 401 155 68 33 49 55
pae
NACHT vracht
auto 634 660 309 309 570 615 1502 2205 1495 1690 1509 1198 826 708 905 1168 1568 1557 1275 462 364 1634 1561 824 630 648 635 667
136 133 66 55 91 123 204 209 276 292 89 90 103 366 347 138 159 135 114 135
pae
13 16 13 10 15 18 46 43 54 39 85 9 5 83 75 19 17 9 9 6
oktober 2006 Pagina 104/403
161 166 90 76 121 158 294 296 180 200 252 238 384 371 259 107 113 533 498 176 193 153 132 147
Projectnummer:
005038
N18 Z - uit N746 – in N746 – uit N69 – uit
504 513 395 914
82 73 49 218
668 659 493 1350
462 -
60 -
583 -
519 529 661 431
50 60 67 183
618 650 794 797
125 -
12 -
150 -
N69 – in
267
233
732
-
-
-
896
212
1320
-
-
-
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 105/403
Projectnummer:
5.1.4.
005038
Beschrijving effect: intensiteit versus capaciteit (bereikbaarheid)
De berekende verkeerstoename wordt getoetst aan de beschikbare verkeerscapaciteit. Deze toetsing gebeurt op niveau van de wegvakken en de knooppunten in het netwerk. We maken een onderscheid tussen de interne ontsluiting (incl. aansluiting op de N71) en de externe ontsluiting (het omgevende wegennet). Toetsing van deze capaciteit aan de verwachte stromen geeft aan op welke locaties de verkeerstoename voor knelpunten zal zorgen inzake capaciteit. Toetsingskader m.b.t. intensiteit/capaciteit: Voor de interne ontsluiting wordt de verkeersafwikkeling op de rotondes binnen het projectgebied beoordeeld op basis van de methode van Bovy. Voor de effectbepaling worden de grenswaarden conform deze methode gehanteerd: belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk): er is een overschrijding van de capaciteit: belasting > 90 % beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk): de verkeersafwikkeling is kritisch: belasting > 80 % geen relevant effect: de capaciteit voldoet (< 80 %); positief effect: het verkeer zal afnemen ten gevolge het project. Voor de externe ontsluiting wordt de verkeersbelasting per wegvak afgetoetst tegen de beschikbare wegvakcapaciteit: belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk): er is een overschrijding van de capaciteit (I/C > 1), en bijgevolg sprake van structurele congestie; beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk): de intensiteit benadert de capaciteit (I/C > 0,9), wat overeenkomt met een kritische afwikkeling;24 geen relevant effect: de capaciteit voldoet (I/C < 0,9); positief effect: het verkeer zal afnemen ten gevolge het project.
24
Op het niveau van de externe ontsluiting (wegvakken) is uitgegaan van een eerder abstraherende benadering van de capaciteit van individuele kruispunten. Omdat in deze abstractie reeds een ‘veiligheidsmarge’ is ingecalculeerd, kan uitgegaan worden van een I/C 90% als kritische grens (matig negatief effect) en 100% als overbelastingsgrens (belangrijk negatief effect). Het onderzoek op niveau van de kruispunten vertrekt van een andere rekenmethode (Bovy) waar in de berekeningsmethode zelf de grenswaarden respectievelijk op 80% en 90% zijn bepaald. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 106/403
Projectnummer:
005038
5.1.4.1. Interne ontsluiting van het gebied
Om inzicht te krijgen in de interne ontsluiting binnen het projectgebied, is de verkeersafwikkeling ter hoogte van de voornaamste knooppunten getoetst met de methode Bovy. Dit is een vereenvoudigde rekenmethode om de capaciteit van rotondes door te rekenen. De toetsing is gebeurd voor de volgende situaties: de afwikkeling is getoetst ter hoogte van de rotonde voor aantakking op de N71 en voor de aansluitende verdeelrotonde waarop de interne lus aansluit. De overige rotondes op het terrein zorgen voor de lokale aantakking van delen van het bedrijventerrein en worden beduidend minder zwaar belast; de toetsing is gebeurd voor de ochtend- en avondspitsperiode. Voor de bepaling van de verkeersverdeling is uitgegaan van de volgende veronderstellingen: het verkeer verdeelt zich zoals aangegeven in volgende figuur. De zone voor logistiek ontsluit zich volledig langs de westelijk tak van de lus, de zone voor mega-projecten volledig langs de oostelijke tak van de lus. Het verkeer van een naar het hoogwaardig bedrijvenpark verdeelt zich gelijkmatig over beide takken in een 50/50 verhouding. Het regionale bedrijventerrein ontsluit zich in hoofdzaak (75%) langs de westelijke tak, in mindere mate (25%) langs de oostelijke tak; Op het terrein rijdt ook een gedeelte interne verkeer (verkeer met herkomst en bestemming binnen het projectgebied). Dit wordt ingerekend door het berekende externe verkeer op te hogen met een factor van 10%; De oostelijke tak van de ontsluitingslus zorgt ten dele voor de ontsluiting van het bestaande bedrijventerrein. Deze verkeersstroom wordt ingeschat op 200 pae per/u. Figuur 7: Benaming van de rotondes
Rotonde 1 Rotonde 4
Rotonde 3 Rotonde 2
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 107/403
Projectnummer:
005038
Figuur 8: Interne verdeling van het gegenereerde verkeer
50% Logistiek 50% 100% Megaprojecten 50%
75% Regionaal bedrijventerrein
25%
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
50%
Hoogwaardig bedrijvenpark
oktober 2006 Pagina 108/403
Projectnummer:
005038
Rotonde 1
De rotonde 1 zorgt voor de aantakking van het gehele projectgebied op de primaire weg N71. Op basis van de berekende verkeersprognoses kan de capaciteit van deze rotonde getoetst worden. Hierbij wordt uitgegaan van een inrichting als tweestrooksrotonde met een dubbele toe- en afrit op de beide takken van de N71. Figuur 9: Benaming van de armen van rotonde 1 Tak A N71 Mol
Tak C N71 Lommel
Tak B Balendijk
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belasting van de rotonde volgens de verschillende ontwikkelingsscenario’s en voor verschillende type-rotondes. Per situatie wordt het belastingspercentage aangegeven op de maatgevende (zwaarst belaste) tak van de rotonde. Bij een belastingsgraad boven 80% is sprake van kritische afwikkeling (oranje – milderende maatregelen wenselijk), boven de 90% is sprake van overbelasting (rood – milderende maatregelen nodig). Tabel 41: Interne ontsluiting; toetsing rotonde 1 Trage uitgifte
Snelle uitgifte
2015
2020
2030
2015
2020
2030
enkelstrooksrotonde
81 %
117 %
150 %
99 %
125 %
193 %
tweestrooksrotonde
61 %
79 %
101 %
72 %
84 %
134 %
83 %
126 %
tweestrooksrotonde met by-passes
-
-
98 % -
Bij volledige ontwikkeling van het bedrijventerrein stelt de verkeersafwikkeling problemen t.o.v. de huidige (tweestrooks)configuratie van de rotonde. Uitgaande van het streefbeeld voor de N71, zou (ook) dit knooppunt evenwel heraangelegd moeten zijn tot ongelijkvloerse aansluiting. Dan stellen zich normaliter geen problemen, dus geen negatief effect Het spreekt echter voor zich dat de infrastructurele aanpassing en de ontwikkeling van het bedrijventerrein op elkaar afgestemd moet zijn. Calculatie voor de verschillende peiljaren leert dat bij snelle uitgifte van de gronden de afwikkeling op de rotonde – cfr huidige configuratie – tegen 2015 kritisch wordt. De rotonde zit tegen haar capaciteit aan. Er doen zich wel capaciteitsproblemen voor in het peiljaar 2020. Tijdens de ochtendspits raakt de tak van de N71 vanuit Mol oververzadigd, en is ook de afwikkeling vanuit Lommel kritisch. In de avondspits stelt de afwikkeling vanuit het projectgebied problemen. Afhankelijk van de snelheid van ontwikkeling van het bedrijventerrein versus de aanpassing van (de aansluiting op) de N71, kunnen zich belangrijke negatieve effecten voordoen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 109/403
Projectnummer:
005038
Milderende maatregel Rekening houdend met de bevindingen inzake de wenselijke fasering van uitvoering van het streefbeeld N71 (zie pt. 5.1.4.2) kan een tussentijdse aanpassing soelaas bieden om de ontwikkeling in tussenliggende fase op te vangen: voor tak A kan een by-pass voor rechtsafslaand verkeer voorzien worden, zodat het verkeer naar het projectgebied de eigenlijke rotonde niet belast. Ook met deze ingreep blijft de verkeersafwikkeling kritisch (d.w.z. belasting van meer dan 80%); voor tak B kan de toerit verruimd worden tot een dubbele toerit (2 rijstroken). Ook met deze ingreep blijft de verkeersafwikkeling kritisch (d.w.z. belasting van meer dan 80%); voor tak C kan een by-pass voorzien worden voor het rechtdoorgaand verkeer, zodat het doorgaand verkeer op de N71 de rotonde niet belast. Deze maatregel levert een aanzienlijke ontlasting van de rotonde, maar heeft wel een groot ruimtebeslag. Figuur 10: Schema milderende maatregelen voor rotonde 1 Tak A N71 Mol
Tak C N71 Lommel
Tak B Balendijk
Met de hoger vermelde by-passes op de takken A en B wordt de capaciteit voldoende verruimd om te blijven functioneren in de toestand 2020. De afwikkeling op tak C blijft dan wel kritisch, wat op te lossen is d.m.v. aanleg van een by-pass op deze tak. In praktijk zal dit neerkomen op een inrichting als turbo-rotonde. In 2030 stellen de capaciteitsproblemen zich echter opnieuw. Met name de toerit vanuit tak A wordt tijdens de ochtendspits sterk overbelast. Enkel een ongelijkgrondse kruispuntoplossing voor het doorgaande verkeer biedt hiervoor een oplossing (cfr streefbeeld).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 110/403
Projectnummer:
005038
Rotonde 2
Rotonde 2 heeft voornamelijk een verdelende functie. Het verkeer wordt verdeeld over de beide armen van de ontsluitingslus. Tijdens de ochtendspits is er vooral een inkomende verkeersstroom die gespreid wordt over beide takken van de lus. Het is dan vooral de tak C die belast wordt. Tijdens de avondspits wordt vooral uitgaand verkeer verzameld naar de N71. In dit geval zijn de takken A en B bepalend. Figuur 11: Benaming van de armen van rotonde 2 Tak C Naar N71 Tak A Westelijke tak
Tak B Oostelijke tak Tabel 42: Interne ontsluiting: toetsing rotonde 2 Trage uitgifte enkelstrooksrotonde
Snelle uitgifte
2015
2020
2030
2015
2020
2030
34 %
56 %
87 %
49 %
73 %
134 %
enkelstrooks met by-pass
-
-
47 % -
-
79 %
tweestrooks
-
-
58 % -
-
89 %
Bij een snelle uitgifte van de gronden volstaat een eenvoudige enkelstrooksrotonde met enkele toeritten om de verwachte verkeersstromen tot 2020 te verwerken. In 2030 zorgen de gegenereerde verkeersstromen wel voor een beginnende overbelasting van de rotonde. Vooral in de ochtendspits wordt tak C zwaar overbelast door het inkomende woon-werkverkeer. In de avondspits zorgen de uitgaande stromen voor een kritische afwikkeling op tak B. M.a.w. de ontwikkeling leidt tot belangrijk negatief effect en vereist milderende maatregelen. Milderende maatregelen Om hieraan te verhelpen kan de rotonde uitgebouwd worden met een by-passes voor het verkeer vanuit takken B en C (turbo-rotonde). Een alternatief bestaat uit de uitbouw tot een tweestrooksrotonde, met dubbele toeritten op tak B en C. Deze optie blijft in de ochtendspits echter kritisch belast en kan dus niet als de best mogelijke maatregel beschouwd worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 111/403
Projectnummer:
005038
Figuur 12: Schema milderende maatregelen voor rotonde 2 Tak C Naar N71
Tak C Naar N71
Tak A Westelijke tak
Tak A Westelijke tak
Tak B Oostelijke tak
Tak B Oostelijke tak
of
Rotonde 3
Rotonde 3 is de rotonde die de zone voor logistiek, transport en distributie aantakt op de ontsluitingslus. Slecht functioneren van deze rotonde belemmert te ontsluiting van deze gehele zone. Tak D Zone voor logistiek
Tak A Zone voor logistiek
Tak C Richting N71
Tak B Richting regionaal bedrijventerrein
Tabel 43: Interne ontsluiting: toetsing rotonde 3 Trage uitgifte 2015
2020
Snelle uitgifte 2030
2015
2020
2030
enkelstrooksrotonde
81 %
enkelstrooks met by-pass
59 %
tweestrooksrotonde
53 %
Bij een snelle uitgifte van de gronden blijft de capaciteit tot 2020 voldoende ruim. In 2030 wordt de afwikkeling op tak C kritisch voor de ochtendspits. Dit is een beperkt negatief effect; milderende maatregelen zijn dan ook wenselijk. Milderende maatregelen Een by-pass (tak C/tak D) geeft voldoende ontlasting van de rotonde.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 112/403
Projectnummer:
005038
Rotonde 4
Rotonde 4 is de rotonde die instaat voor de aantakking van het bestaande bedrijventerrein Balendijk (gedeeltelijk), de zone voor mega-projecten en (gedeeltelijk) het bedrijvenpark. Slecht functioneren van deze rotonde belemmert de ontsluiting van deze zones.
Tak A Richting N71
Tak C Bestaande bedrijvigheid Tak B Richting zone voor mega-projecten
Tabel 44: Interne ontsluiting: toetsing rotonde 4 Trage uitgifte 2015
2020
Snelle uitgifte 2030
2015
2020
2030
enkelstrooksrotonde
53 %
tweestrooksrotonde
-
tweestrooksrotonde met by-passes
-
Op basis van de berekende prognoses blijft een enkelstrooksrotonde met enkele toeritten tot 2030 goed functioneren.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 113/403
Projectnummer:
005038
Conclusie
De volgende tabel geeft een overzicht van de benodigde ontsluitingsinfrastructuur in de verschillende scenario’s: Tabel 45: Overzicht milderende maatregelen voor interne ontsluiting Snelle uitgifte 2020
2030
Rotonde 1
Tweestrooksrotonde Dubbele toeritten op N71 Enkele toerit vanuit projectgebied volstaat
2015
Maatregelen noodzakelijk: - by-pass op N71 vanuit Mol - dubbele toerit vanuit projectgebied - by-pass voor doorgaand verkeer op N71 vanuit Lommel
Ongelijkgrondse kruising noodzakelijk (met name voor doorgaand verkeer vanuit Mol)
Rotonde 2
Enkelstrooksrotonde
Enkelstrooksrotonde
Aannleg van by-passes voor in- en uitgaand verkeer (of omvorming tot turborotonde)
Rotonde 3
Enkelstrooksrotonde
Enkelstrooksrotonde
(Gedeeltelijke) tweestrooksrotonde
Rotonde 4
Enkelstrooksrotonde
Enkelstrooksrotonde
Enkelstrooksrotonde
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 114/403
Projectnummer:
005038
5.1.4.2. Externe ontsluiting van het terrein
Op basis van de berekende verkeersprognoses wordt ingeschat in hoeverre de gegenereerde verkeershoeveelheden congestieproblemen in het netwerk zullen veroorzaken. Vooraf kan worden opgemerkt dat voor volgende wegsegmenten geen verkeerstellingen beschikbaar zijn: N136 N; N136 Z; N110; N72; N74 N. Voor de N136 N, N141, N110 en N72 zijn de bijkomende verkeersstromen t.g.v. het project relatief beperkt (max. 30 à 40 pae/u). Verwacht kan worden dat deze hoeveelheden geen kritische impact zullen hebben. De verkeersstromen en –effecten op N74 N zullen in lijn liggen met de ontwikkelingen op de N69. Voor de effecten op de N136 Z wordt verwezen naar de aantakkende N18 Z. Toetsing verkeersafwikkeling (Intensiteit vs Capaciteit) - effecten
Op basis van deze criteria kan gesteld worden dat voor de volgende wegsegmenten geen capaciteitsproblemen te verwachten zijn: N71 O.d (N71 ten oosten van Neerpelt); N769; N73 O (N73 ten oosten van de N74); N141; N18 N; N18 Z; N746; N715 Z.a (N715 tussen Hechtel en N71); N71 W.b (N71 tussen Mol en de N136). Deze segmenten worden niet verder beschouwd in de verdere analyse. De mogelijke knelpunten ten gevolge van de ontwikkeling van de zone Balendijk zijn derhalve vooral te situeren op de volgende wegen: N71 O: de N71 in de richting van Overpelt; N71 W: de N71 in de richting van Mol, Geel; N715 / N74 in de richting van Hasselt / E314.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 115/403
Projectnummer:
005038
In onderstaande tabel zijn voor de kritische wegsegmenten de verwachte verkeerintensiteiten aangegeven bij volledige ontwikkeling van het projectgebied, overeenkomstig de fasering waarvan in de werkhypothese is uitgegaan. Er is hierin - cfr uitgangspunt in referentiescenario - nog geen rekening gehouden met een aanpassing van de N71 of N715-N74. Per situatie wordt het belastingspercentage aangegeven. Bij een belastingsgraad boven 90% is sprake van kritische afwikkeling (geeloranje – beperkt negatief effect, milderende maatregelen wenselijk), boven de 100% is sprake van overbelasting (oranjerood – belangrijk negatief effect, milderende maatregelen nodig). Tabel 46: Resterende wegcapaciteiten bijontwikkeling van de gronden cfr werkhypothese, geen infrastructurele aanpassingen 2015 Bijk. Verkeersgen. N715
in
Inrichting 2x2, VRI
Ochtend-spits
in
2x1, VRI
uit N71W
in
Avond-spits
311 843 -30 466 247 391
uit N71 O
2020
2x1, VRI
uit
2030
Ochtend-spits
569 552 228 9 -17 162
Avond-spits
171 782 -324 372 121 333
Ochtend-spits
497 439 128 -231 -91 50
Avond-spits
-169 659 -1079 198 -194 220
352 148 -55 -900 -238 -243
In dit geval zijn de congestiepunten: Op de N71W doen de problemen zich voornamelijk voor in de avondspits, in de richting naar het projectgebied toe. De stromen die samenhangen met de ontwikkeling van het projectgebied (vooral inkomende stroom in de ochtendspits, uitgaande stroom in de avondspits) zorgen vanaf 2030 voor bijkomende congestie; Op de N71O zorgen de stromen van en naar het projectgebied (vooral inkomende stroom in de ochtendspits, uitgaande stroom in de avondspits) reeds vanaf 2015 voor een overschrijding van de wegcapaciteit, indien uitgegaan van een 2x1 profiel (momenteel evenwel al 2x2-profiel). Deze knelpunten zouden nog toenemen naar 2020 en 2030 toe; Op de noord-zuidverbinding N715 – N74 gaat de verkeersafwikkeling pas tegen 2030 naar de kritische grens. Vanaf 2030 wordt de capaciteit ook overschreden. Indien we echter de aanpassing van de N71 en N715-N74 – in opeenvolgende stappen – doorrekenen zien we dat er zich geen capaciteitsproblemen stellen. Tabel 47: Resterende wegcapaciteiten bij bijontwikkeling van de gronden cfr werkhypothese en bij realisatie van de herinrichting N71 en N715-N74 2015 Bijk. Verkeersgen. N715 N71 O N71W
in
Inrichting
Ochtend-spits 2x2,
uit
ongelijkgr.
in
2x2, VRI(kt)
uit
Ongelijkgr (lt)
in
2x2, VRI
uit
2020
311 843 570 1066 847 991
Avond-spits
2030
Ochtend-spits
569 552 828 609 583 762
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
171 782 276 972 721 933
Avond-spits
497 439 728 369 509 650
Ochtend-spits
731 1559 421 1698 406 820
Avond-spits
1252 1048 1445 600 362 357
oktober 2006 Pagina 116/403
Projectnummer:
005038
M.a.w. de significante effecten (capaciteitsoverschrijding) zijn slechts tijdelijke effecten en hebben te maken met een afstemming tussen de ontwikkelingen in het projectgebied enerzijds en de aanpassingen van N71 en N715-N74 anderzijds. Milderende maatregelen
Zowel voor N71 als de N715-N74 is reeds beleidsmatig aangegeven dat opwaardering en dus herinrichting van deze wegen door zal gaan. Er is evenwel nog geen timing vooropgesteld. Daarom gaan we er van uit dat de fasering afgestemd kan worden op o.a. het voorliggend project en dus deze aanpassingen als milderende maatregelen voorgesteld kunnen worden. Het betreft dan: de opwaardering van de N71W tot 2x2-profiel met behoud van VRI-geregelde kruispunten, zoals opgenomen in de Streefbeeldstudie N19-R14-N71 (nog niet conform verklaard). Deze maatregel dient tegen 2015 gerealiseerd te zijn. Deze maatregel is reeds noodzakelijk in het Referentiescenario, en is derhalve niet inherent aan de ontwikkeling van het projectgebied; Tot ca. 2020 volstaat N71O in 2x2-profiel met behoud van VRI-geregelde kruispunten. Vanaf 2030 volstaat ook deze maatregel niet langer. Om de benodigde capaciteit te verzekeren is daarom een bijkomende maatregel nodig, waarbij wordt overgegaan naar ongelijkgrondse kruisingen op de N71O. Deze maatregel is in de Streefbeeldstudie opgenomen als maatregel op lange termijn; Tegen 2030 dient de Noord-zuidverbinding opgewaardeerd te zijn, als 2x2-weg met ongelijkgrondse kruisingen.
Overzicht Milderende maatregelen
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de voorgestelde milderende maatregelen voor de externe ontsluiting van het projectgebied volgens de verschillende ontwikkelingsscenario’s. Tabel 48: Overzichtstabel milderende maatregelen m.b.t. externe ontsluiting van het projectgebied Referentiescenario 2015 2020 2030 Uitbouw N71W (Geel) tot 2x2 met VRI-geregelde kruispunten
x
X
Behoud N71O (Lommel) tot 2x2 met VRI-geregelde kruispunten
X
2015
Snelle uitgifte 2020 2030
X
X
X
X
X
X
Uitbouw N71O (Lommel) tot 2x2 met ongelijkgrondse kruisingen
X
Uitbouw NZ-verbinding (N74) tot 2x2 met ongelijkgrondse kruisingen
X
In de Streefbeeldstudie N19-R14-N71 kregen deze ingrepen de volgende timing mee: Tabel 49: Timing milderende maatregelen conform Streefbeeldstudie N19-R14-N71 Uitbouw N71W (Geel) tot 2x2 met VRI-geregelde kruispunten
Korte termijn
Uitbouw N71 tot 2x2 met ongelijkgrondse kruisingen
Lange termijn
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 117/403
Projectnummer:
5.1.5.
005038
Leemten in de kennis
5.1.5.1. Aard van de bedrijven
Het verkeer dat vanuit het projectgebied zal worden gegenereerd wordt bepaald door de aard en omvang van de bedrijven (tewerkstelling, aan/afvoer vracht, modal split, zowel voor woonwerkverkeer als vrachtverkeer). We kunnen er evenwel vanuit gaan dat door de omvang van het projectgebied en de vooropgestelde diversiteit, de effectieve waarden vrij dicht zullen aanleunen bij de theoretische gemiddelden die aangenomen werden.
5.1.5.2. Spreiding van het (lange-afstandsvracht)verkeer
Een tweede belangrijke leemte betreft de herkomst/bestemming (routekeuze) van het verkeer. Vnl. m.b.t. het lange-afstandsvrachtverkeer is dit een belangrijk aspect dat toch sterk afhankelijk is van hoe het terrein zich zal positioneren t.o.v. de havens, het Economisch netwerk Albertkanaal, de Vlaamse Ruit, het Ruhrgebied, centraal Limburg, enz. Er werd uitgegaan van volgende veronderstellingen: Tabel 50: Ruimtelijke spreiding lange-afstandsverkeer (effectberekening) Richting
Aandeel
Route
Eindhoven / Nederland
30 %
N74 – N69
Hasselt /
25 %
N74 – E314
Antwerpen/ Frankrijk
15 %
N71 – E313
20 %
N74 – E314
10 %
N74 – N73
Brussel / Frankrijk
We hebben hierop een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, door het verkeer richting Antwerpen in de verdere berekening zwaarder te laten doorwegen, volgens volgende verhouding: Nederland / Eindhoven Duitsland / Hasselt Antwerpen Frankrijk Bree / Maaseik
20 % 15 % 45 % 10 % 10 %
In onderstaande tabel zijn voor de kritische wegsegmenten de verwachte verkeerintensiteiten aangegeven bij de snelle uitgifte van de gronden (d.w.z. het projectgebied wordt integraal en in een snel tempo ontwikkeld). Tabel 51: Toetsing wegcapaciteiten bij snelle uitgifte van de gronden Restcapaciteit. N715 in uit N71 O in uit N71W in uit
Inrichting 2x2, VRI 2x1, VRI 2x1, VRI
2015 2020 2030 Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits 349 553 229 465 -9 292 807 590 712 499 534 317 -71 209 -387 81 -1204 -149 397 0 235 -235 -50 -852 183 -78 -8 -214 -404 -461 285 128 127 -19 -152 -327
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 118/403
Projectnummer:
005038
Verschil t.o.v. oorspronkelijke scenario: Hoewel N71W zwaarder belast wordt dan in het oorspronkelijke scenario, blijft de voorgestelde maatregel voldoen. Opwaardering tot 2x2 is noodzakelijk tegen 2015. Deze maatregel biedt wel voldoende restcapaciteit om de groei tot 2030 op te vangen, Hoewel de N71O minder zwaar belast wordt, blijven de voorgestelde maatregelen toch noodzakelijk (behoud 2x2 tot ca. 2020, uitrusting met ongelijkgrondse kruisingen tegen 2030), De N74 wordt minder zwaar belast, waardoor opwaardering met ongelijkgrondse kruisingen niet noodzakelijk vóór 2030 gerealiseerd moet zijn. Vanaf 2030 wordt deze maatregel echter wel dringend (90% grens van de capaciteit bereikt). Tabel 52: Toetsing wegcapaciteiten bij snelle uitgifte van de gronden en bij realisatie van de milderende maatregelen Restcapaciteit. N715 in uit N71 O in uit N71W in uit
2015 2020 2030 Inrichting Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits 2x2, VRI 349 553 229 465 891 1192 807 590 712 499 1434 1217 2x2, 529 809 213 681 296 1351 ongelijkgr 997 600 835 365 1450 648 2x2, VRI 783 522 592 386 196 139 885 728 727 581 448 273
M.a.w. de te nemen maatregelen blijven dezelfde, doch de timing verschilt. In die zin dringt monitoring zich op.
5.1.5.3. Modal split (vracht)verkeer
In de effectbespreking is uitgegaan van een modalsplit zoals vooropgesteld in de strategische visie (BCI). Deze verondersteld evenwel (1) een gefaseerde aanpassing van de multimodale infrastructuur (IJzeren Rijn, aanpassing waterwegen) en (2) dat de veronderstelde modal split per bedrijf zich ook effectief als dusdanig zal voordoen. De infrastructurele aanpassingen vormen projecten op zich, die niet volgen uit voorliggend project, maar er wel (sterk) sturend in kunnen zijn. Indien deze infrastructurele ontwikkelingen zich niet voordoen, spreekt het voor zich dat ook de vooropgestelde modal split niet gehaald wordt. De vraag is echter in hoeverre dit zal leiden tot meer vrachtverkeer via de weg, dan wel tot een minder omvangrijke ontwikkeling doordat de (economische) potenties van het projectgebied kleiner zijn. Overeenkomstig de uitgangspunten in de strategische visie veronderstellen we het laatste (minder snelle ontwikkeling, dus minder vervoerde vracht) en komen we in een scenario met trage ontwikkeling. Ook dit is ter controle doorgerekend. In onderstaande tabel zijn voor de kritische wegsegmenten de verwachte verkeerintensiteiten aangegeven bij de trage uitgifte van de gronden (d.w.z. het projectgebied wordt slechts gedeeltelijk en in een traag tempo aangesneden).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 119/403
Projectnummer:
005038
Tabel 53: Toetsing wegcapaciteiten bij trage uitgifte van de gronden Bijk. Verkeersgen. N715 N71 O N71W
in uit in uit in uit
2015 2020 2030 Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits 2x2, VRI 363 591 223 513 15 379 864 581 797 475 685 306 2x1, VRI 137 301 -156 181 -489 30 531 103 422 -114 282 -391 2x1, VRI 306 9 180 -72 14 -208 414 195 351 92 250 -64
In dit geval doen zich congestieproblemen voor op twee wegsegmenten: Op de N71W is reeds in 2015 de capaciteit vrijwel bereikt voor het verkeer in de richting van het projectgebied (avondspits). In de volgende peiljaren wordt de capaciteit overschreden. Ook in de tegengestelde richting wordt de verkeersafwikkeling rond 2020 kritisch en vanaf 2030 problematisch. Vanaf 2030 wordt de verkeerstoestand ook in de ochtendspits problematisch; Op de N71 O (richting Lommel) zorgt het toekomend (ochtendspits) en uitrijdend (avondspits) verkeer voor toenemende verkeersproblemen. Tot 2015 stellen zich geen knelpunten, maar reeds in 2020 en 2030 is de wegcapaciteit overschreden indien uitgegaan wordt van een 2x1-profiel. Als milderende maatregelen worden voorgesteld: de opwaardering van de N71W tot 2x2-profiel met behoud van VRI-geregelde kruispunten, zoals opgenomen in de Streefbeeldstudie N19-R14-N71 (nog niet conform verklaard). Deze maatregel dient tegen 2015 gerealiseerd te zijn. Deze maatregel is reeds noodzakelijk in het Referentiescenario, en is derhalve niet inherent aan de ontwikkeling van het projectgebied; behoud van de N71O als 2x2-profiel met VRI-geregelde kruispunten, zoals opgenomen in de Streefbeeldstudie N19-R14-N71 (nog niet conform verklaard). Tabel 54: Toetsing wegcapaciteiten bij trage uitgifte van de gronden en bij realisatie van de milderende maatregelen Bijk. Verkeersgen. N715 N71 O N71W
in uit in uit in uit
2015 2020 2030 Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits Ochtend-spits Avond-spits 363 591 223 513 15 379 864 581 797 475 685 306 137 301 444 781 111 630 531 103 1022 486 882 209 306 9 780 528 614 392 414 195 951 692 850 536
T.o.v. het oorspronkelijk scenario betekent dit: de aanpassing van N71 tot 2x2 met vergelijkbare timing; geen aanpassing van N715-N74 en geen ongelijkvloerse knooppunten op de N71 noodzakelijk M.a.w. ook dit is een belangrijke leemte in de kennis die gemonitord moet worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 120/403
Projectnummer:
5.2. 5.2.1.
005038
DISCIPLINE GELUID EN TRILLINGEN Juridisch en beleidsmatig kader
5.2.1.1. VLAREM II
In VLAREM II, Bijlage 2.2.1. zijn milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht opgenomen. Het geluidsniveau wordt hierbij uitgedrukt in LA95,1 h. Deze parameter werd gekozen omdat hij een goede indicatie geeft van het aanwezige achtergrondgeluid en dus van de geluidskwaliteit in de omgeving, omdat incidentele lokale pieken eruit gefilterd zijn. De aanduiding « 1h » geeft aan dat de meetduur telkens één uur moet bedragen. Tabel 55: Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht (dB(A)) (VLAREM II, bijlage 2.2.1) Gebied
overdag (7-19 u)
‘s avonds (19-22 u)
’s nachts (22-7 u)
1° Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie
40
35
30
2° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van industriegebieden niet vermeld sub 3° of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen
50
45
45
3° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden, tijdens de ontginning
50
45
40
4° Woongebieden
45
40
35
5° Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning
60
55
55
6° Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie
50
45
40
7° Alle andere gebieden, uitgezonderd bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgelegd
45
40
35
8° Bufferzones
55
50
50
9° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning
55
50
45
Opmerking : Als een gebied onder twee of meer punten van de tabel valt, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing.
5.2.1.2. Besluit van de Vlaamse Regering 22/7/2005
In het besluit van 22/7/2005 van de Vlaamse regering inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1/6/2005 houdende de algemene sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Omzetting van de Europese Richtlijn 2002/49/EG) wordt de geluidsbelastingindicator Lden naar voor geschoven. Tevens wordt in dit besluit ter beheersing van het omgevingsgeluid de volgende maatregelen toegepast: vaststelling van de blootstelling aan omgevingslawaai door middel van geluidsbelastingskaarten volgens bepalingsmethoden die voor de lidstaten gemeenschappelijk zijn; voorlichting van het publiek over omgevingslawaai en de effecten ervan;
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 121/403
Projectnummer:
005038
-
aanneming van actieplannen door de lidstaten op basis van de resultaten van de geluidsbelastingskaarten, teneinde omgevingslawaai zo nodig te voorkomen en te beperken, in het bijzonder daar waar hoge blootstellingsniveaus schadelijke effecten kunnen hebben voor de gezondheid van de mens en de milieukwaliteit uit het oogpunt van omgevingslawaai te handhaven waar zij goed is. De geluidsbelastingsindicatoren die gehanteerd dienen te worden voor de opmaak van strategische geluidsbelastingskaarten zijn Lden en Lnight. Lden heeft betrekking op de jaargemiddelde waarde van de lawaaibelasting op een welbepaalde plaats. De indicator steunt op een gemiddeld A-gewogen dag-, avond- en nachtniveau in dB. In de avondperiode wordt de belasting 5 dB zwaarder aangerekend. Gedurende de nacht is dit 10 dB.
1 Lden = 10*1g 24
(12∗ 10
Lday 10
+ 4∗ 10
Levening + 5 10
+ 8∗ 10
Lnight +10 10
)
Waarin Lday het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996-2:1987, vastgesteld over alle dagperioden van een jaar; Levening het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996-2:1987, vastgesteld over alle avondperioden van een jaar; Lnight het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996-2:1987, vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar. Waarbij de dag twaalf uren (7u tot 19u) telt, de avond vier uren (19u tot 23u) en de nacht 8 uren (23u tot 7u); De indicator Lnight heeft betrekking op de jaargemiddelde waarde van de nachtelijke geluidsbelasting op een welbepaalde plaats. De indicator steunt op een gemiddeld A-gewogen niveau in de nachtperiode. Deze indicator richt zich op de beoordeling van de lawaaibelasting in gebieden met uitgesproken aanwezigheid van lawaaiverstoring in de nachtperiode. In het kader van MER’s is het echter onmogelijk om gegevens over een geheel jaar te verkrijgen. Lday komt dan overeen met een gemiddelde LAeq,dag (LAeq over de gehele dagperiode). Zo ook voor Levening en Lnight respectievelijk LAeq,avond en LAeq,nacht. Van de belangrijkste infrastructuurbronnen (wegverkeer, spoorverkeer en luchthavens) en grote agglomeraties dienen geluidsbelastingskaarten opgemaakt te worden waarop de volgende geluidscontouren worden weergegeven: Lden: 55 - 75 dB(A); Lnight: 50 - 70 dB(A). Verder dient te worden aangegeven: het geschat aantal mensen dat in woningen woont in de volgende geluidsbelastingsklassement: Lden: 55-59, 60-64, 65-69, 70-74, >75 dB(A); Lnight: 50-54, 55-59, 60-64, 65-69, >70 dB(A). de totale oppervlakte die is blootgesteld aan waarden van Lden die hoger zijn dan respectievelijk 55, 65 en 75 dB. Voorts het geschatte aantal woningen en het geschatte aantal mensen dat in elk van deze zones woont.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 122/403
Projectnummer:
005038
5.2.1.3. Voorstel tot toetsingskader Lden
Er zijn echter nog geen normen voor Lden en Lnight vastgelegd in het kader van dit besluit van de Vlaamse Gemeenschap. In het kader van Plan MER Masterplan Antwerpen werd een toetsingskader voor Lden wegverkeer voorgesteld. Dit voorstel steunt op het ontwerp KB 1991, de ontwerptekst verkeersgeluid en het milieubeleidsplan (zie hoger). Bewoond gebouw langs weg: Richtwaarde Lden: 60 dB(A) Maximale waarde Lden: 70 dB(A) Richtwaarde LAeq,nacht : 50 dB(A) Maximale waarde LAeq,nacht : 60 dB(A) Andere mogelijkheid is het omzetten van de ontwerptekst Verkeersgeluid van 1998 naar een Lden richtwaarde zoals hierna is weergegeven: Tabel 56 : Toetsingskader Wegverkeerslawaai Toetsingskader Wegverkeerslawaai Bewoond gebouw in zone van 250 m
Richtwaarden
Maximale waarden
Lden
Lnight
Lden
Lnight
20.000 ≤ Iv 25 ≤ 40.000
62
52
69
59
40.000 < Iv ≤ 80.000
64
55
71
62
Iv > 80.000
67
58
74
65
Deze richtwaarden zijn enkel geldig voor alle bewoonde gebouwen binnen een zone van 250 m tot de dichtst bijgelegen rand van de rijweg. Het Lden en Lnight is bepaald conform de bepalingen in het besluit van 22/7/2005 van de Vlaamse regering. De dagindeling is als volgt : dag: 07 – 19 u; avond: 19 – 23 u; nacht: 23 – 07 u. Het specifiek geluid voortgebracht door het wegverkeer op nieuwe wegen moet worden beperkt tot de richtwaarden in voorgaande tabel. Voor bestaande wegen geldt dat het specifiek geluid de richtwaarden zo goed mogelijk moet benaderen. Bij een overschrijding van de richtwaarden met meer dan 7 dB(A) moet een saneringsplan worden opgesteld. Dit zijn de maximale waarden.
25 Iv is het aantal voertuigen uitgedrukt in pae (personen auto equivalenten) met een jaargemiddelde verkeersintensiteit (Iv) van minstens 20.000 voertuigen over 16u (16 uurswaarde: 6 tot 22 h).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 123/403
Projectnummer:
5.2.2.
005038
Afbakening studiegebied
Het studiegebied strekt zich voornamelijk uit rondom het projectgebied Balendijk Kristalpark Fase 3 , maar ook het effect van een verhoogde verkeersintensiteit op de andere wegen (zoals N71) wordt meegenomen. Het studiegebied bestrijkt bijgevolg het effect op het omgevingsgeluid in Lommel en Balen. Voor het gehele studiegebied worden echter geen geluidscontouren berekend maar wel aangegeven waar er mogelijke effecten op het omgevingsgeluid kunnen verwacht worden. Vermits ook het effect van het wegverkeerslawaai en industrielawaai op avifauna moet onderzocht worden, werden de geluidscontouren tot op 40 dB(A) bepaald. Deze geluidscontour van 40 dB(A) situeert zich voor dergelijke infrastructuur op 1000 m à 1500 m indien er geen milderende maatregelen worden voorzien. 5.2.3.
Referentiesituatie
Vooraleer over te gaan tot de beschrijving van het huidig geluidsklimaat geeft onderstaande tabel een overzicht van een aantal akoestische begrippen. Tabel 57 : Overzicht akoestische begrippen dB(A)-waarde
(Decibel A), het A-gewogen geluidsniveau. Door deze weging toe te passen worden de lineaire niveaus aangepast aan de gevoeligheid van het menselijk oor.
LAeq,T
Het A-gewogen continu equivalent geluidsniveau over periode T. Dit is een maat voor de geluidsbelasting van het fluctuerende geluid. Het discontinue geluidsniveau over de meetperiode T wordt omgerekend naar een continu niveau met dezelfde energetische waarde. Het equivalent geluidsniveau wordt in de meeste normen als maat voor de geluidsbelasting gebruikt.
LAi,T
Het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende i % van de observatieperiode T wordt overschreden (i = 1, 10, 50, 95, ...).
LA95,T
Is representatief voor het achtergrondgeluidsniveau en wordt in VLAREM II bij een evaluatieperiode van 1uur gebruikt als beoordelingsparameter van het omgevingsgeluid.
Lsp
Het specifieke geluid. Het is een component van het omgevingsgeluid die kan worden toegeschreven aan één of meer welbepaalde geluidsbronnen van een inrichting en die akoestisch gezien, kan geïdentificeerd worden.
LAmax,T
Het maximale geluidsdrukniveau geregistreerd in periode T.
Geluidsvermogenniveau (LW, LWA)
Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen.
Omgevingsgeluid
Totaal geluid veroorzaakt door alle geluidsbronnen op een gegeven plaats en op een gegeven ogenblik.
5.2.3.1. Methodiek
De referentiesituatie wordt beschreven op basis van meetresultaten uit de MER monodeponie Umicore (juli 2005, Lisec)26 op basis van een volledig akoestisch onderzoek en aan de hand van geluidsmetingen in het kader van deze MER. In het kader van deze MER werd op 2 vaste meetpunten continu en over verschillende dagen gemeten ter bepaling van het omgevingsgeluid. De langdurige metingen op deze referentiepunten leveren de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA01,1h, LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h en LA95,1h uitgedrukt in dB(A) waarvan het verloop (op basis van uurlijkse waarden) grafisch wordt uitgezet met vermelding van de heersende windrichting en windsnelheid. De metingen worden uitgevoerd conform de bijlage 4.5.1. van het VLAREM II. Daarnaast werden er nog op 9 ambulante meetpunten 26
MER Umicore Balen : Omvorming monodeponie neutralisatieslib tot monodeponie residu zinkproductie
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 124/403
Projectnummer:
005038
korte metingen uitgevoerd ter bepaling van het LA95-niveau over een meetperiode van 15 minuten. Omdat het wegverkeer de grootste geluidsverstoorder is in de huidige situatie en ook voor de toekomstige situatie, wordt aan de hand van de verkeersintensiteiten van de actuele situatie (informatie wordt overgenomen vanuit discipline ‘Mobiliteit’) een geluidscontourenkaart opgesteld, die de geluidscontouren voor Lden en Lnight tengevolge het wegverkeerslawaai ronde de voornaamste verkeersassen weergeeft. 5.2.3.2. Beschrijving huidige situatie Algemeen
Het projectgebied is zeer uitgestrekt zodat het akoestisch klimaat rondom het projectgebied ook sterk verschilt. Ten noorden van het projectgebied, aan de overzijde van de N71 wordt het omgevingsgeluid sterkt beïnvloed door het wegverkeerslawaai. Ook de spoorlijn ‘ De IJzeren Rijn’ (Neerpelt – Lommel) bepaalt mee het LAeq,1h-niveau alhoewel de densiteit van het spoorwegverkeer eerder laag is. Ten westen van het projectgebied is het voornamlijk het specifiek geluidsniveau van Umicore Balen die het continu achtergrondniveau bepaald aan de meest nabij gelegen woningen te Balen (Wezel). Ten zuiden van het projectgebied, ter hoogte van de woningen in de Nieuwe en Oude Vijversstraat is het daarentegen zeer rustig en wordt het omgevingsgeluid soms verstoord door vliegtuigen (type Cessna,…) die het vliegveldje van Keiheuvel aandoen. In de natuur – en bosgebieden rond Kattenbosserheide is het ook nog zeer rustig. Lokaal verkeer of vliegtuigen kunnen het omgevingsgeluid verhogen. Immissiemetingen in het kader van geluidsstudie Umicore Balen
Voor het de beschrijving van het akoestisch klimaat voor de woningen te Balen, ten westen van het projectgebied doen we beroep op de meetresultaten die in het kader van de MER monodeponie Umicore werden gebruikt. In het kader van een volledig akoestisch onderzoek dat aan het MER vooraf ging werden immissiemetingen uitgevoerd in de periode van 23/10/03 en 21/11/03. De coördinaten en de ligging volgens het gewestplan van de meetpunten zijn : Meetpunt 1: Vlasstraat 43, Balen (Agrarisch gebied op minder dan 500 m van industriegebied); Meetpunt 2: Eikenlaan 17, Balen (Natuurgebied op minder dan 500 m van industriegebied); Meetpunt 3: Paulusstraat 27, Lommel (Industriegebied); Meetpunt 4: Fabriekstraat 2b1, Balen (Woongebied op minder dan 500 m van industriegebied).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 125/403
Projectnummer:
005038
De ligging van de meetpunten is weergegeven in onderstaande figuur samen met de meetpunten in het kader van deze MER. Figuur 13: Ligging van de meetpunten
De metingen werden uitgevoerd onder verschillende meteocondities en voor meetpunten 1, 2 en 3 bij een meewind, een wind van bron naar ontvanger. Voor meetpunten 1 en 2 is dit een oostenwind en voor meetpunt 3 is dit een zuidwestelijke wind. Meetpunt 3 was gelegen in de woonwijk ‘Glasfabriek’. Alhoewel deze woonwijk op termijn gaat verdwijnen, zijn de meetresultaten voor dit gebied toch wel relevant om aan te geven welke geluidsniveaus er momenteel heersen in dit gebied. Voor deze woningen zijn de milieukwaliteitsnormen (waarden in dB(A)) van toepassing : Tabel 58: Milieukwaliteitsnormen voor de woningen waar in het kader van de geluidsstudie van Umicore Balen werd gemeten Meetpunt
Adres
Milieukwaliteitsnormen Dag
Avond
Nacht
1
Vlasstraat 43, Balen
50
45
45
2
Eikenlaan 17, Balen
50
45
45
3
Paulusstraat 27, Lommel
60
55
55
4
Fabriekstraat 2, bus 1, Balen
50
45
45
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 126/403
Projectnummer:
005038
In de tuin van de woning in de Vlasstraat nr. 43 werd continu gemeten van donderdag 23/10/2003 tot en met woensdag 29/10/2003. Naast het continu geluid van het bedrijf Umicore zijn het spoorweglawaai, passerende boten op het kanaal en wegverkeerslawaai bepalend voor het omgevingsgeluid. Op meetpunt 2, in de Eikenlaan 17, is ook het bedrijf Umicore nog bepalend voor het continu geluid van het omgevingsgeluid. Daarnaast is het wegverkeer ook dominant aanwezig in het omgevingsgeluid in het bijzonder tijdens de dagperiode. Voor deze meetpunten werden de geluidsmetingen uitgevoerd bij zowel een wind van bron naar ontvanger (Oostenwind), als bij een wind van ontvanger naar bron (Westenwind). In de meetpunten 3 en 4 is het continu geluid van het bedrijf minder beduidend aanwezig. Voornamelijk het wegverkeerslawaai op de N71 is bepalend voor het omgevingsgeluid. In meetpunt 3, Paulusstraat nr. 27, kon pas gemeten worden van 17/11/2003 tot 21/11/2003 en dit bij een wind van bron naar ontvanger. Dit is het enige meetpunt dat in een industriegebied is gelegen. Het meetpunt 4 is gelegen in de Fabriekstraat 2 bus 1 te Balen. Deze woning is ten zuiden van het bedrijf gelegen en de invloed van Umicore is veel minder dan voor meetpunten 1 en 2. Een samenvatting van de meetresultaten (LA95,1h-niveaus) is in onderstaande tabel weergegeven. Voor alle meetresultaten van deze geluidsstudie en de bespreking ervan verwijzen we naar het MER Umicore Balen. Tabel 59: Samenvatting van de meetresultaten uit het MER Umicore Balen Meetpunt
Adres
Gemiddeld LA95,1h-niveau in dB(A) Dag
Avond
Nacht
1
Vlasstraat 43, Balen
49
49
48
2
Eikenlaan 17, Balen
44
45
43
3
Paulusstraat 27, Lommel
46
43
42
4
Fabriekstraat 2, bus 1, Balen
39
39
36
Voor meetpunt 1 wordt de milieukwaliteitsnorm van 45 dB(A) voor de avond –en nachtperiode overschreden. Voor meetpunt 2 werd er geen overschrijding van de milieukwaliteitsnorm voor industriegebied vastgesteld. Ook voor meetpunten 3 en 4 werden de milieukwaliteitsnormen voor zowel dag als voor de avond –en nachtperiode gerespecteerd. Immissiemetingen in het kader van deze MER
Om de huidige geluidskwaliteit ten zuiden van het projectgebied en in het projectgebied te inventariseren werden continue geluidsmetingen over verschillende dagen uitgevoerd. Er werden in deze studie 2 vaste meetpunten voorzien die als referentiepunten worden beschouwd. Eén meetpunt werd voorzien ter hoogte van de zone F (zie Kaart 11) en één meetpunt ter hoogte van een woning die op korte afstand tot de zones E en H (zone voor op korte termijn industriële ontwikkeling – regionaal bedrijventerrein). Om het eenvoudig te maken loopt de nummering voor beide vaste meetpunten verder op de nummering van de meetpunten in het kader van het MER Umicore Balen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 127/403
Projectnummer:
005038
De coördinaten van de vaste meetpunten 5 en 6 zijn : Tabel 60: Coördinaten van vaste meetpunten Meetpunt
Adres
Ligging volgens gewestplan
Beschrijving van het meetpunt
5
Zone F voormalige terreinen PRB
industriegebied
Momenteel zeer rustig – enkel verstoord door wegverkeer op grote afstand en werfactiviteiten bestaande bedrijventerrein
6
Nieuwe vosvijverstraat 60, Lommel
woongebied op minder dan 500 m van industriegebied
Ten zuiden van het projectgebied – in de vallei van de Molse Nete – zeer rustig gelegen
Deze metingen leverden de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA01,1h, LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h en LA95,1h uitgedrukt in dB(A) waarvan het verloop (op basis van uurlijkse waarden) grafisch wordt uitgezet met vermelding van de heersende windrichting en windsnelheid. Per meetpunt werd minstens 3 dagen gemeten bij gunstige meteocondities. In de tuin van de woning in de Nieuwe vijverstraat werd simultaan gemeten met het meetpunt in het projectgebied zelf van woensdag 21/6/2006 tot en met zaterdag 24/6/2006. De metingen werden uitgevoerd overeenkomstig VLAREM II, Bijlage 4.5.1. ‘Meetmethode en meetomstandigheden voor het omgevingsgeluid’. De meetapparatuur werd opgesteld op een hoogte van 4 m boven het plaatselijk maaiveld en op minstens 4 m van de gevel. Daarnaast werd er nog op 9 ambulante meetpunten, A tot en met gemeten als aanvulling van de metingen op de vaste meetpunten. Ook op basis van deze ambulante metingen kan een goede beschrijving van het huidig akoestisch klimaat worden gegeven. Op elk meetpunt werd er op een meethoogte van 4 m continu gemeten gedurende 10 minuten. Deze metingen werden uitgevoerd op woensdag 21/6/2006 (namiddag). De coördinaten van de ambulante meetpunten zijn : Tabel 61: Coördinaten van ambulante meetpunten Meetpunt
Adres
Ligging volgens gewestplan
Beschrijving van het meetpunt
A
Dubbelrij 87, Lommel
Woongebied op minder dan 500 m Gelegen op eind van de straat van industriegebied tegen fietspad – omgevingsgeluid wordt bepaald door wegverkeer N71
B
Waaltjes 34, Lommel
Gebied op minder dan 500 m van industriegebied
omgevingsgeluid wordt bepaald door wegverkeer N71
C
Op 25 m van N71
Gebied op minder dan 500 m van industriegebied
omgevingsgeluid wordt bepaald door wegverkeer N71
D
In projectgebied
Industriegebied
Langs aftakking spoorweg
E
In maïsveld
Natuurgebied op minder dan 500 m van industriegebied
Zeer rustig gelegen, enkel woonactiviteiten en lokaal verkeer bepalen omgevingsgeluid
F
Op einde van maïsveld
Natuurgebied op minder dan 500 m van industriegebied
Zeer rustig gelegen – weinig omgevingvreemde geluiden eigen hoorbaar
G
In bos
Natuurgebied op minder dan 500 m van industriegebied
Zeer rustig gelegen – weinig omgevingvreemde geluiden eigen hoorbaar
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 128/403
Projectnummer:
005038
H
Op einde van maïsveld
Natuurgebied op minder dan 500 m van industriegebied
Zeer rustig gelegen – weinig omgevingvreemde geluiden eigen hoorbaar
I
Midden van Kattenbosserheide
Natuurgebied op minder dan 500 m van industriegebied
Zeer rustig gelegen, maar toch wegverkeer op grote afstand hoorbaar
Alle metingen werden uitgevoerd met ‘real time frequentie analysatoren’, van Larson Davis type 824. Deze meetinstrumenten voldoen aan de wettelijke bepalingen in VLAREM II. De meettoestellen werden vooraf gekalibreerd met behulp van een ijkbron CAL200 van Larson Davis. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt +/- 1 dB(A). Tijdens de metingen werden het LAeq,1h en de statistische parameters bepaald. De meteocondities tijdens de meetcampagne zijn weergegeven samen met de meetresultaten in bijlage. De meetresultaten bij wind > 5 m/s of bij regen werden niet weerhouden voor verdere analyse. Meetplaats 5 : in projectgebied zone F Op deze meetplaats werd simultaan met meetpunt 6 gemeten van woensdag 21/6/2006 tot en met zaterdag 24/6/06. Het meetpunt bevond zich in de heide van zone F, vroegere terreinen van PRB. Vanuit het meetpunt zijn de windmolens en het nabijgelegen bedrijventerrein duidelijk zichtbaar. Het wegverkeer op de N71 is bepalend voor het continu aanwezige geluidsnivea, m.a.w. bepalend voor het LA95,1h. Het LAeq,1h en ook de andere meetparameters worden bepaald door werfactiviteiten, vliegtuigen, en ook het nabijgelegen motorcrossterrein, één van de permanente circuits in Limburg. De uitgebreide meetresultaten zijn weergegeven in bijlage. In onderstaande tabel zijn per windrichting het gemiddelde LA95,1h- niveau op meetplaats 5 weergegeven conform de voorschriften van VLAREM II. Tabel 62: VLAREM II - gemiddelde van het LA95,1h voor meetpunt 5 Dag
Windrichting
LA95,1h ( dB(A)) Dag
Avond
Nacht
Wo 21/6/2006
ZW
(39)
36
-
Do 22/6/2006
ZW
38
35
36
Vr 23/6/2006
Var – ZW
31
28
33
Za 24/6/2006
Var
(33)
-
27
Dag: van 07.00 tot 19.00 uur, Avond : van 19.00 tot 22.00 uur en Nacht : van 22.00 tot 07.00 uur ; ( ) : geen volledige beoordelingsperiode - : onvoldoende gegevens
Tijdens de meetcampagne bleef het LAeq,1h overdag meestal onder de 50 dB(A). Door werfactiviteiten op het nabijgelegen bedrijventerrein, vliegtuigen, motorcross, woonactiviteiten kan het LAeq,1h soms hoger dan 60 dB(A) liggen. Het LA95,1h is echter zeer laag en kan overdag onder de 30 dB(A) liggen. De windrichting en ook windsnelheid speelt uiteraard een belangrijke rol in het opgemeten LA95,1h-niveau. Het meetpunt is momenteel in het industriegebied gelegen zodat de milieukwaliteitsnormen, die voor een industriegebied het hoogst zijn, niet overschreden worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 129/403
Projectnummer:
005038
Meetplaats 6 : Nieuwe vosvijverstraat 60, Lommel Op deze meetplaats werd simultaan met meetpunt 5 gemeten. Het meetpunt bevond zich in de achtertuin van de woning in de Nieuwe Vsvijverstraat 60 te Lommel. Vanuit de tuin was er duidelijk zicht op het projectgebied,in het bijzonder waren de windmolens duidelijk zichtbaar. De afstand tot de N71 bedraagt al meer dan 1 km en de afstand tot Umicore is ook al meer dan 500 m. Bijgevolg is het in de Nieuwe vijverstraat zeer rustig. Het LAeq,1h en ook de andere meetparameters worden bepaald door lokaal wegverkeer, woonactiviteiten en vliegtuigen. De uitgebreide meetresultaten zijn weergegeven in bijlage. In onderstaande tabel zijn per windrichting het gemiddelde LA95,1h- niveau op meetplaats 6 weergegeven conform de voorschriften van VLAREM II. Tabel 63: VLAREM II - gemiddelde van het LA95,1h voor meetpunt 6 Dag
Windrichting
LA95,1h ( dB(A)) Dag
Avond
Nacht
Wo 21/6/2006
ZW
(39)
39
-
Do 22/6/2006
ZW
38
35
32
36
38
33
(35)
-
27
Vr 23/6/2006
Var – ZW
Za 24/6/2006
Var
Dag: van 07.00 tot 19.00 uur, Avond : van 19.00 tot 22.00 uur en Nacht : van 22.00 tot 07.00 uur ; ( ) : geen volledige beoordelingsperiode - : onvoldoende gegevens
Tijdens de meetcampagne bleef het LAeq,1h overdag meestal onder de 50 dB(A). Door woonactiviteiten (grasmaaien op vrijdagnamiddag), vliegtuigen kan het LAeq,1h soms hoger dan 60 dB(A) liggen. Het LA95,1h is echter zeer laag en kan overdag onder de 35 dB(A) liggen. De geluidsniveaus voor het achtergrondniveau zijn van de zelfde grootorde als voor meetpunt 5. Dit betekent dat over een groot gebied ten zuiden van het projectgebied het akoestisch klimaat zeer goed is. Dit zal ook verder blijken uit de resultaten op de ambulante meetpunten. Het meetpunt is gelegen in een woongebied op minder dan 500 m van het industriegebied. De milieukwaliteitsnorm voor de dagperiode bedraagt 50 dB(A) en voor de avond – en nachtperiode 45 dB(A). Zoals blijkt uit de resultaten in Tabel 63:worden deze milieukwaliteitsnormen ruimschoots gerespecteerd. Resultaten ambulante meetpunten Bijkomend werden op 9 meetplaatsen over een korte meetperiode (T = 10 minuten) het omgevingsgeluid bepaald en dit voornamelijk ter bepaling van het LA95--niveau. Deze parameter geeft een goede indicatie van het akoestisch klimaat. De meetresultaten voor de woensdagnamiddag bij een wind uit zuidwestelijke richting zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 130/403
Projectnummer:
005038
Tabel 64: Meetresultaten gemeten op ambulante meetpunten Meetpunt
Adres
LAeq,T
LA01,T
LA05,T
LA50,T
LA95,T
A
Dubbelrij 87, Lommel
55,5
59,9
58,5
54,8
52,0
B
Waaltjes 34, Lommel
51,8
55,9
55,0
51,2
47,6
C
Op 25 m van N71
70,1
76,7
73,9
69,0
56,8
D
In projectgebied zonder treinpassage
42,2
49,0
45,2
41,3
39,9
D
In projectgebied met treinpassage
63,3
72,4
71,3
56,2
40,0
E
In maïsveld
38,7
51,0
41,2
36,8
34,6
F
Op einde van maïsveld
38,4
42,7
41,6
37,5
34,5
G
In bos
35,1
45,8
40,1
31,5
29,8
H
Op einde van maïsveld
32,4
41,0
33,8
31,8
30,3
I
Midden van Kattenbosserheide 38,4
43,5
39,5
37,1
36,1
Aan de woningen (Meetpunten A en B) wordt het omgevingsgeluid bepaald door het wegverkeer op de N71. Vermits de wind uit zuidwestelijke richting waaide was dit ook voor deze meetpunten de meest ongunstige situatie. In het projectgebied werd er gemeten op korte afstand tot een windmolen. Op de meetplaats werd het achtergrondniveau duidelijk bepaald door het draaien van de windmolen. Een passerende trein met 3 rijstellen verhoogde het geluidsniveau tot 72 dB(A). Ten zuiden van het project in de natuurgebieden bedraagt het LA95-niveau minder dan 35 dB(A) en zelfs minder dan 30 dB(A) ! Zoals reeds ook op de vaste meetpunten 5 en 6 kon worden vastgesteld is ten zuiden van het projectgebied het zeer rustig. Modellering – huidige situatie
Algemeen - methodiek Aan de hand van de huidige verkeersintensiteiten, de snelheid van de wagens, de verdeling wagens/vrachtwagens en de wegbedekking wordt een geluidskaart, die de geluidscontouren tengevolge van het wegverkeerslawaai weergeeft, opgesteld. Enkel de N71 wordt in rekening gebracht waarvoor de verkeersgegevens werden geleverd door deskundige mobiliteit. Tevens wordt het immissieniveau op de meetpunten berekend. Deze berekende geluidsniveaus worden getoetst aan het voorstel tot toetsingskader voor de Lden en Lnight. Dit toetsingskader is gebaseerd op de verschillende ontwerpnormen. De overdrachtberekeningen voor het wegverkeerslawaai voor de huidige situatie resulteren in Lden-contouren van 40 dB(A) tot 70 dB(A)27 met een interval van 5 dB(A). Het Lden wordt op basis van LAeq,dag, LAeq,avond en LAeq,nacht berekend. Deze overdrachtsberekening gebeurt overeenkomstig de Nederlandse Standaard Rekenmethode (SRM II) (2002). Bij de berekening van de geluidsoverdracht wordt verder rekening gehouden met: De geometrische uitbreiding; De afstand van de bronnen tot de immissiepunten; Het effect van de hoogteverschillen: exacte hoogteligging van bron, receptoren en tussenliggend maaiveld wordt in rekening gebracht; 27
de 75 dB(A) geluidscontour ligt te dicht tegen de weg om visueel weer te geven
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 131/403
Projectnummer:
005038
Lucht - en bodemabsorptie. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele afschermende objecten zoals woningen. In het kader van milderende maatregelen wordt wel het effect van geluidsschermen meegenomen. Voor de berekening van de LAeq,dag, LAeq,avond en LAeq,nacht wordt rekening gehouden met actuele percentage van het aantal voertuigen tijdens de dag, avond en nacht. ten opzichte van de ochtendspits en dit afhankelijk van de verschillende wegen. De huidige wegverharding van de N71 is asfalt. Als snelheid wordt de maximum snelheid gehanteerd voor de desbetreffende weg. De geluidscontourenkaart voor Lden op basis van de berekende resultaten op een raster van immissiepunten is weergegeven in onderstaande figuur voor het wegverkeerslawaai. Figuur 14: Huidige situatie wegverkeer
De inbreng van de bedrijven op het huidige bestaande bedrijventerrein werd niet gemodelleerd. De bijdrage van Umicore Balen en de bestaande 4 windmolens werden echter wel berekend. Om de specifieke bijdrage van Umicore Balen te bepalen naar de verschillende immissiepunten werd eveneens het geluidsvermogenniveau van 128 dB(A) uit het MER van Umicore Balen overgenomen. Voor de windmolens werd een geluidsvermogenniveau van 101 dB(A) gehanteerd voor een windsnelheid op 10 m van 8 m/s. De overdrachtsberekeningen naar de meetpunten en het opmaken van een geluidscontourenkaart werden uitgevoerd conform de methode aangegeven in het project ‘BEGIS’. Deze overdrachtsberekeningen steunen in de praktijk op basis van ISO 9613-2 en ISO 9613-1. De meteorologische correctiefactor Cmeteo wordt niet gebruikt. Voor de luchtabsorptiecoëfficiënt wordt de absorptiefactor bij 10°C en bij 70 % vochtigheid gebruikt. Uiteraard werd de afscherming op de site op korte afstand tot de geluidsbronnen echter
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 132/403
Projectnummer:
005038
meegenomen in het geluidsvermogenniveau. De afscherming ten zuiden van de site van Umicore Balen is echter nog niet in rekening gebracht. De geluidscontourenkaarten op basis van de berekende resultaten op een raster van immissiepunten voor het specifiek geluidsniveau van Umicore Balen en de windmolens is weergegeven op kaart 14. De geluidsuitstraling van het gehele bedrijf op een grotere afstand wordt aan de hand van deze geluidscontouren visueel voorgesteld. De berekeningshoogte bedraagt 4m boven het maaiveld. Kaart 14: Huidig geluidsklimaat verstoring tgv industriële activiteiten
Rekenresultaten – bespreking en toetsing Het huidige wegverkeerslawaai (LAeq,dag, LAeq,nacht en Lden) en het specifiek geluidsniveau van Umicore gecumuleerd met het specifiek geluid van de bestaande windmolens wordt berekend op de verschillende immissiepunten. De rekenresultaten ter hoogte van de immissiepunten waar er werd gemeten is weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 65 : LAeq,dag, LAeq,nacht en Lden voor meetpunten
Meetpunt
LAeq,dag in dB(A) LAeq,nacht in dB(A)
Lden in dB(A)
Meetpunt
Lsp (Umicore en windmolens)
1
44
39
48
1
52
2
41
36
44
2
51
3
45
40
49
3
45
4
36
30
39
4
43
5
37
32
41
5
35
6
30
25
34
6
36
A
57
52
61
A
31
B
50
45
53
B
33
C
64
59
68
C
38
D
43
38
46
D
46
E
30
25
33
E
34
F
29
24
32
F
32
G
31
26
35
G
32
H
34
29
37
H
31
I
30
25
34
I
29
Er zijn geen woningen (meetpunten 1,2,3,4,6,A en B) langs dit gedeelte van de N71 waar de richtwaarde voorgesteld in het toetsingskader (zie Tabel 56) voor Lden en Lnight wordt overschreden. Zoals ook in het MER Umicore Balen werd aangegeven is er een overschrijding van de richtwaarde (conform VLAREM II) voor de nachtperiode voor meetpunten 1 en 2. Voor meetpunten 3 en 4 is er geen overschrijding van de richtwaarden volgens de bepalingen conform VLAREM II. Zoals ook uit de metingen is gebleken is de bijdrage van het wegverkeer en de huidige industrie ten zuiden van het projectgebied zeer beperkt. Het vast meetpunt 6 en de ambulante
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 133/403
Projectnummer:
005038
meetpunten 6, E tot en met I zijn gelegen in de (natuur)gebieden ten zuiden van het projectgebied. De gemeten lage LA95-niveaus komen goed overeen met de berekende geluidsniveaus tengevolge het wegverkeer en de industrie. Samengevat kunnen we stellen dat ten noorden en ten westen van het projectgebied het omgevingsgeluid al beduidend hoog is. Ten zuiden van het projectgebied, ter hoogte van de woningen in de Nieuwe en Oude Vosvijversstraat, Fabriekstraat en ter hoogte van de natuurgebieden (Kattenbos,…) is het omgevingsgeluid zeer laag. In alle gebieden op minder dan 500 m van het industrie moeten de nieuwe inrichtingen voldoen aan de milieukwaliteitsnorm – 5 dB(A). Dit betekent dat het specifiek geluid van de nieuwe bedrijven overdag niet meer dan 45 dB(A) mag bedragen en ’ s avonds en ’ s nachts niet meer dan 40 dB(A). Hieraan zijn de bedrijven conform de algemene voorwaarde inzake geluid gebonden. 5.2.4.
Effectbespreking
5.2.4.1. Aanlegfase
In het kader van deze MER is het niet evident om de effecten tijdens de aanlegfase te kwantificeren omdat concrete gegevens ontbreken. Daarom beperken we ons hier tot algemene principes. De werkzaamheden zullen immers afhankelijk van de locatie van de werf plaatselijk een verhoging van het geluidsniveau veroorzaken ten opzichte van het reeds aanwezig omgevingsgeluid. Het specifiek geluidsvermogenniveau bij de aanleg wordt bepaald door typewaarden voor gebruikelijke bronnen (werfmachines, vrachtwagens,…). In het kader van deze MER worden enkele algemeenheden weergegeven. Tijdens de aanlegfase zijn er verschillende geluidsbronnen mogelijk. We kunnen een onderscheid maken tussen: werfverkeer (vrachtwagens, dumpers); vaste installaties (vb stroomgroepen, pompen, betoncentrales,…); mobiele bronnen zoals wielladers, graafmachines, walsen, breekinstallaties,…; werktuigen : pneumatische hamers, drilboren,…; materieel voor aanleg van wegenis. Belangrijk is te vermelden dat de geluidsemissie van werktuigen in open lucht beperkt is door het KB van 14/2/2006. Werfmachines moeten voldoen aan de grenswaarden opgenomen in bijlage XI bij dit KB. Het toelaatbaar geluidsvermogenniveau bedraagt bijvoorbeeld voor nieuwe graafmachines 93 dB(A) bij een vermogen onder 15 kW en (80+11lgP) dB(A) bij een vermogen boven 15 kW (P). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de geluidsvermogenniveaus van de belangrijkste geluidsbronnen die tijdens de aanlegfase kunnen worden ingezet.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 134/403
Projectnummer:
005038
Tabel 66: Geluidsvermogenniveaus van in te zetten materieel
Geluidsbron Dumper Vrachtwagen Hydraulische kraan Bulldozer Wals Bemalingspomp Kabelkraan Betonmixers Bentonietpomp Kettingzaag Bosmaaiers
Type ( als voorbeeld ) Volvo Cat 322 en 231 CATD6LGP
LWA ( geluidsvermogenniveau in dB(A)) 106 dB(A) 106 dB(A) 105 dB(A) 105 dB(A) 105 dB(A) 100 dB(A) 103 dB(A) 104 dB(A) 105 dB(A) 105 dB(A) 105 dB(A)
Hitachi KH 230 Iveco Eurotracker
Zowel de voorbereidende fase, met name het bouwrijp maken van het terrein, als de aanleg van de wegenis zal voor een tijdelijke verhoging van het omgevingsgeluid zorgen. Tijdens de bouwfase kunnen maximaal de geluidsdrukniveaus vermeld in tabel 67 verwacht worden op een bepaalde afstand tot een werf met volgende geluidsbronnen cumulatief in werking: Eén wiellader; Eén hydraulische kraan; Twee vrachtwagens (tijdens het laden en lossen); Een wals; Een betonmixer/betonpomp. Tabel 67: Afstand van bron tot de respectievelijke geluidscontour tijdens werkzaamheden – aanleg wegenis Geluidsdrukniveau tgv werkzaamheden Afstand tot de werf
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
55 dB(A)
50 m
100 m
180 m
350 m
Aan de woningen ten noorden van de N71 en ten westen van Umicore Balen is het omgevingsgeluid al hoog zodat het effect eerder te verwaarlozen zal zijn. Aan de woningen en de natuurgebieden ten zuiden van het projectgebied is het omgevingsgeluid laag, zodat hier een beperkt negatief effect kan optreden. Voor de aanleg en de bouw van de wegen en gebouwen is de afstand voor zone E, H en G tot de woningen in de Nieuwe Vosvijverstraat immers minder dan 350 m.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 135/403
Projectnummer:
005038
5.2.4.2. Exploitatiefase Algemeen
Tijdens de exploitatiefase zal enerzijds het wegverkeer tengevolge de invulling van het industrieterrein Balendijk Kristalperk fase 3 een belangrijke rol spelen in het effect op het omgevingsgeluid en anderzijds de ontwikkeling van industriële activiteiten op het industrieterrein zelf. Aan de hand van de toekomstige verkeersintensiteiten, snelheid van de wagens, verdeling wagens/vrachtwagens en de wegbedekking (asfalt voor N71) werd een geluidskaart voor het Lden opgesteld. Net zoals voor de referentiesituatie gebeurde de overdrachtsberekening overeenkomstig de Nederlandse Standaard Rekenmethode (SRM II) (2002). Voor het aantal voertuigen (vrachtwagens/personenwagens) op de verschillende toegangswegen en de interne wegen op het industrieterrein verwijzen we naar de discipline mobiliteit. Als snelheid wordt 90 km/h gehanteerd voor de N71 en 50 km/h voor de interne wegen op het industrieterrein. Enkel voor de N71 en de interne wegenis op het industrieterrein werden geluidscontouren berekend. Daarnaast werd ook het effect besproken op de andere wegen waar een beduidend effect te verwachten is. Het resultaat van de berekeningen werd getoetst aan het voorgesteld toetsingskader. Voor de effectbespreking van de industriële activiteiten werd de geluidshinder ingeschat op basis van beschikbare gegevens aan gelijkaardige situaties en werd gebruik gemaakt van kengetallen voor bepaalde typebedrijvigheden. Op basis van deze kengetallen (Kengetallen gehanteerd in het rapport opgesteld in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam ten behoeve van het Rijnmondgebied) en de oppervlaktes van de deelgebieden kan per deelzone een maximaal geluidsvermogenniveau worden toegekend…’een geluidsemissie quota’. Zo kan een lijst opgesteld worden welke bedrijven mogelijk zijn in een bepaalde zone en dit op basis van de kengetallen. Volgende kengetallen kunnen gehanteerd worden : Containeroverslag : 65 dB(A)/m2 Afvalverwerking : 66 dB(A)/m2 Staalindustrie : 63 dB(A)/m2 Verwerkende industrie : 60 dB(A)/m2 Intensieve opslag en distributie : 61 dB(A)/m2 Minder intensieve opslag en distributie : 58 dB(A)/m2 (Petro)chemie : 66 dB(A)/m2 Naast deze algemene kengetallen werd nagegaan welke maximale geluidsniveaus men kan verwachten tengevolge de spoorterminal en waterterminal. Tevens moeten de bedrijven op zich elk afzonderlijk wellicht een milieuvergunning aanvragen. Het specifiek geluidsniveau van elke bedrijf moet bijgevolg voldoen aan de bepalingen conform VLAREM II. In het bijzonder moeten ze voldoen aan de grenswaarden bepaald volgens het beslissingsschema in bijlage 4.5.6. in het VLAREM II.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 136/403
Projectnummer:
005038
Verkeer op gewestwegen en intern verkeer
Uit discipline mobiliteit blijkt dat het woon-werkverkeer (personenverkeer) naar de zone Kristalpark III het sterkst zal stijgen op de N71 tussen de Kristalpark III en Lommel. Een stijging van 82 % van de personenwagens zal bijgevolg een stijging van 3 dB(A) veroorzaken. Op de andere gewestwegen is de stijging minder dan 20 % , zodat de stijging nooit meer dan 1 dB(A) zal zijn. Het vrachtverkeer zal tussen het Kristalpark III en Lommel ook met 74 % stijgen, zodat ook hierdoor een stijging van het omgevingsgeluid zal optreden. Deze stijging van het vrachtverkeer zet zich door tot op de N74, maar slechts minder dan 50 %. Ook op basis van de inschattingen die in de discipline mobiliteit werd gemaakt voor het intern verkeer, werd het wegverkeerslawaai op deze interne wegen berekend. De grootste verkeersintensiteit wordt verwacht op de reeds bestaande wegenis. Op de bedrijfswegen ten zuiden in het projectgebied worden eigenlijk geen grote verkeersstromen verwacht, zodat de impact naar de natuurgebieden en woongebied in de Nieuwe Vosvijverstraat eerder gering zal zijn. Het effect van de stijging van het verkeer op de N71 en het verkeer op de nieuwe wegen in het Kristalpark is visueel weergegeven aan de hand van geluidscontouren in kaart 15. Kaart 15: Huidig geluidsklimaat verstoring tgv N71
Naast de geluidscontouren werd ook het LAeq,dag, LAeq,nacht en het Lden berekend op een aantal discrete punten zoals voor de referentiesituatie. Deze berekende geluidsniveau worden in onderstaande tabel weergegeven en vergeleken met de referentiesituatie. Tabel 68 : LAeq,dag, LAeq,nacht en Lden voor de toekomstige situatie en dit in vergelijke met de huidige situatie voor het wegverkeer op de N71 en intern verkeer op het industrieterrein Referentiesituatie
Toekomstige situatie 2030 Snelle uitgifte
Meetpunt
LAeq,dag
LAeq,nacht
Lden
LAeq,dag
LAeq,nacht
Lden
1
44
39
48
47
42
51
2
41
36
44
44
39
47
3
45
40
49
48
44
52
4
36
30
39
39
34
42
5
37
32
41
46
41
49
6
30
25
34
36
31
39
A
57
52
61
61
56
64
B
50
45
53
53
48
56
C
64
59
68
67
62
70
D
43
38
46
50
44
52
E
30
25
33
36
31
39
F
29
24
32
34
29
37
G
31
26
35
37
32
40
H
34
29
37
39
35
43
I
30
25
34
35
31
39
Voor meetpunten 1 en 2 blijft de bijdrage van het bedrijf Umicore bepalend in de veronderstelling dat het specifiek geluidsniveau van de fabriek ongewijzigd zal blijven. Het is echter onmogelijk om een voorspelling te doen van het specifieke geluidsniveau in 2030.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 137/403
Projectnummer:
005038
Er kan echter vanuit gegaan worden dat dit specifiek geluidsniveau zeker niet zal stijgen, maar eerder dalen. De woonwijk ‘De Glasfabriek’ (meetpunt 3) zal ook op termijn verdwijnen, maar het resultaat voor meetpunt 3 geeft weer welke geluidsniveau er in zone A van Kristalpark III kan verwacht worden tengevolge het interne verkeer. Ook het resultaat voor meetpunt 5 geeft aan welke geluidsniveau er tengevolge het verkeer in de zone F en G kan verwacht worden. Ook naar de meetpunten (E,F,G,H, I) in de natuurgebieden en aan de Nieuwe Vosvijverstraat (meetpunt 6) is de bijdrage zoals verwacht beperkt negatief. Er zal wel een stijging van het omgevingsgeluid omtreden van +/- 5 dB(A), maar de richtwaarden voorgesteld in het toetsingskader zullen in geen geval overschreden worden. Er wordt echter wel een knelpunt verwacht ter hoogte van de woningen in de woonwijk net ten noorden van de N71 (meetpunt A). Het geluidsniveau tengevolge het wegverkeer bedraagt bijna 60 dB(A). Uit de berekeningen blijkt dat het geluidsniveau er 3 dB(A) zal stijgen. Het Lden zal op basis van de verkeersgegevens stijgen tot bijna 65 dB(A) zowel door een toename van het vrachtverkeer als door een toename van het personenverkeer. Vermits de N71 een bestaande weg is, kan een maximale waarde van 69 dB(A) gehanteerd worden. Een sanering is niet verplicht, milderende maatregelen naar deze woonwijk zijn wenselijk (beperkt negatief effect). Effect van industriële ontwikkelingen – logistiek park – Megaproject
Vermits er momenteel nog geen concrete plannen bestaan van welke bedrijven zich op het bedrijventerreinen zullen vestigen is het niet evident om enige uitspraken te doen over de te verwachte geluidsniveaus. De bedrijvigheid van het industrieterrein zal vermoedelijk 24u/24u en 7 dagen/7 dagen gebeuren. Naast het verkeer op de interne wegen en de ringweg rond het bedrijventerrein is er het continu laden en lossen van ladingen en het opslaan van goederen (‘assemblage’-activiteiten, ventilatoren, koelinstallaties van vrachtwagens, e.d…). Om toch een idee te krijgen van de impact van het bedrijventerrein wordt beroep gedaan op kengetallen. Op basis van de kenmerken van de invulling (bedrijfsactiviteiten) kan men een geluidsvermogenniveau per m2 (kengetallen) toewijzen. Voorgesteld wordt om dit te doen op basis van het rapport opgesteld in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam ten behoeve van het Rijnmondgebied. In dit rapport worden voor distributiebedrijven (logistiek) een kengetal van 58 dB(A)/m2 gehanteerd. Voor een 1 ha aan logistiek park komt dit overeen met een geluidsvermogenniveau van 98 dB(A). Voor 4 ha komt dit overeen met een geluidsvermogenniveau van 104 dB(A)). Het logistiek park zones A, B en C is ca 46 ha groot. Voor de zones D en E wordt een regionaal bedrijventerrein voorzien met een totale oppervlakte van ca 95 ha. Indien men hier een kengetal van 60 dB(A)/m2 voor verwerkende industrie hanteert, bekomen we bijgevolg een geluidsvermogenniveau van totaal 120 dB(A). Uitgaande dat het Megaproject ook verwerkende industrie zal zijn voor dit 138 ha groot gebied bekomen we een geluidsvermogenniveau van 122 dB(A). In het kader van kengetallen wordt uitgegaan van een sferische uitstraling, met andere woorden er wordt geen rekening gehouden met eventuele afscherming van gebouwen, e.d…. Ook wordt ervan uitgegaan dat er langs verschillende zijde van de gebouwen los – en laadkades zijn. Op basis van een overdrachtsberekening conform de ISO 9613 methode kan een LAeq,dag en -indien op dezelfde manier ’s nachts gewerkt wordt- een gelijkaardige LAeq,nacht bepaald worden. Voor elke 10 ha wordt er een geluidsbron ingevoerd in het model. 10 ha logistiek terrein (minder intensieve opslag en distributie) komt bijgevolg overeen met een geluidsvermogenniveau van 108 dB(A). Voor 10 ha aan verwerkende industrie bekomen we
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 138/403
Projectnummer:
005038
een geluidsvermogenniveau van 110 dB(A). Deze geluidsbronnen worden verspreid over de verschillende terreinen. Uitgaande van deze kengetallen worden, cumulatief met de 4 bijkomende windmolens ten noorden de spoorlijn geluidscontouren bekomen zoals weergegeven in kaart 16. Kaart 16: Geluidsklimaat voor geplande situatie wegverkeer Identificatie
Lsp uitgedrukt in LAeq voor toekomstige situatie
Lsp uitgedrukt in LAeq voor huidige situatie
Meetpunt 1
53
52
Meetpunt 2
52
51
Meetpunt 4
47
43
Meetpunt 6
48
36
Meetpunt A
42
31
Meetpunt B
42
33
Meetpunt E
46
34
Meetpunt F
43
32
Meetpunt G
46
32
Meetpunt H
47
31
Meetpunt I
41
29
Voor meetpunten 1 en 2 is er een lichte stijging, maar de foutmarge door de werking met kengetallen is dermate groot dat deze stijging eigenlijk te verwaarlozen is. Tevens werd er ook geen afschermende werking van de gebouwen van Umicore in rekening gebracht. Het specifiek geluidsniveau van Umicore zal bepalend blijven op meetpunten 1 en 2. Het effect van de overslagterminal aan het spoor en aan het water wordt verder in een aparte paragraaf behandeld. Voor de woonwijk Wezel wordt wel een beduidende stijging van het omgevingsgeluid verwacht (zie resultaat meetpunt 4). Zonder enige milderende maatregel wordt ook aan de woningen in de Nieuwe Vosvijverstraat (meetpunt 6) een overschrijding van de milieukwaliteitsnorm van 45 dB(A) (nachtperiode) verwacht. Het omgevingsgeluid zal er met 10 dB(A) en meer stijgen. Ook op 200 m van het bedrijventerrein wordt een specifiek geluidsniveau van 50 dB(A) verwacht. We benadrukken echter dat dit een zuivere theoretische benadering is. De geluidsuitstraling van de bedrijven kan in de praktijk veel lager liggen omdat er geen afschermende werking in rekening werd genomen. Ook de hoogte van de geluidsbronnen e.d. speelt een belangrijke rol. Het enige wat men met deze kengetallen kan aantonen is dat voor een immissierelevant geluidsvermogenniveau van 110 dB(A) (voor een 10 ha terrein verwerkende industrie) dergelijke geluidsniveaus kunnen verwacht worden. De bovenstaande benadering baseert zich op kengetallen waarmee het LAeq-niveau kan berekend worden. Dit LAeq-niveau is natuurlijk een uitmiddeling van het fluctuerend geluid dat het laden en lossen kan veroorzaken. Niet alleen de energetisch belasting is belangrijk, ook de maximale geluidsniveaus uitgedrukt in LAeq,1s is van belang. Daarom werd aan een gelijkaardig distributiebedrijvenpark (industriezone Genk-Noord) op 80 m van de laad – en loskades gemeten.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 139/403
Projectnummer:
005038
Op 80 m van de laad – en loskade werden LAeq,1s van meer dan 60 dB(A) opgemeten tengevolge de activiteiten van een heftruck/transpalet in de opligger van een vrachtwagen. De woningen in de Nieuwe Vosvijverstraat bevinden zich op 200 m van zone E zodat we aan deze woningen nog een LAeq,1s kunnen verwachten van 50 à 55 dB(A). Toetsingskader geluidshinder t.g.v. aanwezigheid bedrijven : Positief effect : het omgevingsgeluid zal afnemen ten gevolge het project; Geen relevante effect : er is geen effect op het omgevingsgeluid; Beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk): er is een effect op het omgevingsgeluid, maar de grenswaarden worden niet overschreden; Belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk): er is een overschrijding van de grenswaarden conform de bepalingen in VLAREM II. Uit het voorgaande kunnen we besluiten dat zowel in de woonwijken van Wezel (Balen) en aan de woningen in de Oude Vosvijverstraat en in de natuurgebieden er een belangrijk negatief effect zal optreden. Er is immers een beduidende verhoging van het omgevingsgeluid te verwachten en tevens zal de milieukwaliteitsnorm voor de avond – en nachtperiode overschreden worden uitgaande van de aannames (kengetallen). Milderende maatregelen zijn dan ook noodzakelijk. Effect van de overslagterminal (spoor en water)
Het effect van de voorziene spoorwegbundel voor de spoorterminal kan vergeleken worden met andere gelijkaardige rangeerbundels. Op basis van geluidsmetingen aan een rangeerbundel Schijnpoort uitgevoerd door Axtron Environmental Consulting nv en aan de rangeerbundel Oorderen uitgevoerd door het Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek kunnen de voorkomende geluiden gekwantificeerd worden. Op een afstand van 6 m tot het spoor werden de volgende maximale geluidsniveaus opgemeten: Activiteit Passerende rangeerlocomotief
Maximaal geluidsdrukniveau op 6 m 96 dB(A)
Stoten van 2 wagons
80 dB(A)
Gepiep bij stoppen van treinstel
90 dB(A)
Tijdens de metingen zijn er 2 rangeerlocomotieven gepasseerd, 2 stoten opgemeten van wagons en de duurtijd van het gepiep bij het stoppen van treinstellen duurde ongeveer 20 seconden. Het LAeq,1h niveau op 6 m bedroeg voor deze activiteiten 75 dB(A) op 6 m. Indien we het effect op de omgeving willen kennen wordt met behulp van de ISO 9631 een relevante bronsterkte bepaald en worden de immissieniveaus op verschillende afstand uitgerekend. Hierbij wordt er rekening gehouden met de geometrische uitbreiding, de luchtabsorptie, de bodemabsorptie en het spectrum van het geëmitteerde geluid.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 140/403
Projectnummer:
005038
De volgende geluidsdrukniveaus kunnen tengevolge van deze activiteiten verwacht worden in functie van de afstand: Afstanden tot de verschillende contouren Activiteit Passerende rangeerlocomotief
70 dB(A)
60 dB(A)
50 dB(A)
75 m
150 m
300 m
Stoten van 2 wagons
20 m
50 m
130 m
Gepiep bij stoppen van treinstel
50 m
100 m
200 m
Vermits deze activiteiten zich op meer dan 500 m van de meest nabijgelegen woningen zullen bevinden, is er geen effect te verwachten. Voor de waterterminal zal wellicht een kraan ingezet worden om de schepen te laden of te lossen. Een dergelijke kraan heeft een geluidsvermogenniveau van 105 à 106 dB(A). Het effect naar meetpunt 1, representatief voor de woningen in de Vlasstraat, bedraagt 37 dB(A). Indien 2 kranen simultaan in werking zouden zijn, bedraagt de specifieke bijdrage 40 dB(A). De specifieke bijdrage ligt bijgevolg meer dan 10 dB(A) lager dan het huidige omgevingsgeluid. Tevens is de grenswaarde voor een nieuwe inrichting niet overschreden. Het effect van de waterterminal op basis van 1 à 2 kranen in werking tijdens het laden of lossen is bijgevolg te verwaarlozen (geen relevant effect). Effect van de evenementenweide
Het effect van de activiteiten op evenementenweide op het omgevingsgeluid inschatten is afhankelijk van het type activiteit. Indien het aantal evenementen met luidruchtig muziek zoals rockconcert, jumping,… conform de VLAREM II bepalingen beperkt wordt in aantal zijn geen richtwaarden van toepassing. Indien een rockconcert georganiseerd wordt op de evenementenweide zullen de opgemeten geluidsniveaus aan de overzijde van de N71 en in Balen zeer beduidend zijn. Een rockconcert à la Pukkelpop is duidelijk hoorbaar tot op 5 km van de locatie. Maar ook andere evenementen kunnen voor overlast zorgen. Een geluidsinstallatie wordt meestal ook gebruikt om boodschappen, mededelingen aan het publiek te geven. Dit vormt niet noodzakelijk een probleem, zolang de geluidsemissie beperkt blijft. Indien er geen aandacht aan het aspect geluidshinder wordt besteed tijdens luidruchtig evenementen kan het effect op het omgevingsgeluid als belangrijk negatief beoordeeld worden. In volgende paragraaf wordt ook voor evenementen enkele milderende maatregelen/aandachtspunten uitgewerkt. 5.2.4.3. Milderende maatregelen
Zoals reeds is aangegeven, zijn er geen concrete gegevens inzake de geluidsemissie van de verschillende bedrijven beschikbaar. Bij dit nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein is het onduidelijk welke activiteiten concreet zullen plaatsvinden. Belangrijk is echter wel, dat de verschillende bedrijven inzake geluid moeten voldoen aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen (40dB(A) tijdens de nacht). Een concrete evaluatie en eventuele bijsturing van milderende maatregelen kan pas nadat men een duidelijk beeld heeft van de activiteiten en geluidsbronnen die voorzien zullen worden. Op basis van de huidige kennis van het project, de aannames inzake kengetallen en ervaring van de deskundige, kunnen echter wel een aantal meer globale maatregelen voorgesteld worden om het specifiek geluidsniveau van de industriële ontwikkelingen en het Megaproject te reduceren.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 141/403
Projectnummer:
005038
Beperking toegestane activiteiten in westelijke zone van het bedrijventerrein In de zones A, B en C is het logistiek terrein voorzien. In de modelberekening werd aangenomen dat hier een minder intensieve opslag en distributie voorzien wordt. Zone D is voorzien voor regionale bedrijven. Gezien de korte afstand van deze zones tot de woonwijken Wezel (Balen) en Bankei, moet vermeden worden om zware industrie met een sterk verstorend karakter in de zones A, B, C en D toe te staan. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan zware industrie zoals petrochemie, afvalverwerking, verbrandingsovens (een getal van meer dan 63 dB(A)/m2). Onder specifieke voorwaarden (mits door het bedrijf dat zich wil vestigen kan aangetoond worden dat aan de VLAREM-normering voor nieuwe inrichtingen kan voldaan worden) kunnen bepaalde types van zware industrie toch toegestaan worden. Voor zone D wordt het nodig geacht om op 50 % van de zone (westelijke zijde) industrie toe te laten die op een gebied van 10 ha slechts een geluidsvermogenniveau van 105 dB(A) produceert. Dit komt overeen met een kengetal van 55 dB(A) per m2. De andere 50 %, dieper naar het centrum van het bedrijventerrein, mag dan weer een kengetal van 60 dB(A) gebruiken (110 dB(A) per 10 ha). Hier kan bijvoorbeeld verwerkende industrie voorzien worden zoals zuivelnijverheid, betoncentrale,…ook hier geldt het feit dat alle bedrijven moeten voldoen aan de bepalingen in VLAREM en dit voor nieuwe inrichtingen. Afschermende maatregelen in zuidelijke zone Ten zuiden van het projectgebied moet een groot afschermend object gecreëerd worden naar de natuurgebieden en de woningen in de Oude Vosvijversstraat. Dit kan gerealiseerd worden door de gebouwen aan de buitenzijde van het terrein als een aaneensluitend geheel te voorzien of afzonderlijke gebouwen te verbinden door schermen zodat een aaneensluitende wand ontstaat. Waar doorgangen noodzakelijk zijn in functie van veiligheidsoverwegingen kan schranking van gebouwen en/of schermen een oplossing bieden. Waar de creatie van een aaneensluitend geheel of schranking niet mogelijk blijkt, moet een gronddam voorzien worden zodat afscherming naar de woningen in de omgeving van de Oude Vosvijvers en het natuurgebied ten zuidoosten van het projectgebied kan gegarandeerd worden. Deze gronddam moet dan minstens 6 m hoog zijn. Het is tevens noodzakelijk dat alle activiteiten in open lucht (bvb. Laad- en losactiviteiten) zich aan de binnenzijde van het bedrijventerrein bevinden. Deze maatregelen leveren volgende berekeningsresultaten op in de verschillende immissiepunten. Het effect is tevens aan de hand van een geluidscontourenkaart weergegeven in kaart 17. Kaart 17: Geluidsklimaat voor geplande situatie industriële activiteiten
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 142/403
Projectnummer:
005038
Identificatie
Lsp uitgedrukt in LAeq voor huidige situatie
Lsp uitgedrukt in LAeq voor toekomstige situatie
Lsp uitgedrukt in LAeq voor toekomstige situatie na voorgestelde maatregelen
Meetpunt 1
52
53
53
Meetpunt 2
51
52
51
Meetpunt 4
43
47
45
Meetpunt 6
36
48
43
Meetpunt A
31
42
42
Meetpunt B
33
42
42
Meetpunt E
34
46
42
Meetpunt F
32
43
38
Meetpunt G
32
46
42
Meetpunt H
31
47
43
Meetpunt I
29
41
37
De milieukwaliteitsnormen worden nu gerespecteerd in alle meetpunten, behalve in meetpunten 1 en 2, maar hier ligt de oorzaak bij het specifiek geluidsniveau van Umicore. Ondanks deze maatregelen zal het omgevingsgeluid op basis van deze aannames met 6 à 10 dB(A) stijgen in de natuurgebieden en aan de woningen in de Oude Vosvijverstraat, Nieuwe Vosvijverstraat,… Aandachtspunten voor activiteiten op de evenementenweide Communicatie met de bevolking en informeren – eventueel installeren van een klachtentelefoonlijn Opbouwen van een goede verstandhouding met omwonenden Grenswaarde opleggen tijdens fuiven , optredens, aan het geluidsniveau op een controlepunt op het terrein zelf of ter hoogte van meest nabijgelegen woning in functie van de windrichting Bij de indeling van het terrein moet rekening gehouden worden met het soort evenement en de aard en het volume van de muziek Plaatsen van podia en boxen afgewend van de nabijgelegen woningen (Balendijk, ..). Indien mogelijk rekening houden met de windrichting Zorg voor afschermende objecten, bijvoorbeeld een muur van containers kan perfect dienst doen als afscherming Bij evenementen zoals jumping gebruik maken van meerdere maar kleinere boxen gespreid over het terrein, in plaats van enkele grote boxen. Geluidsarme stroomaggregaten gebruiken -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 143/403
Projectnummer:
5.3. 5.3.1.
005038
DISCIPLINE LUCHT Afbakening studiegebied
Het projectgebied wordt afgebakend door de grenzen van het te ontwikkelen industrieterrein. Aangezien effecten van luchtemissies, omwille van atmosferische dispersie, meestal optreden over een iets grotere afstand, wordt voorgesteld om voor het studiegebied van de discipline lucht de ruime omgeving van het terrein op te nemen. In concreto wordt hierbij gedacht aan een cirkelvormig gebied, waarvan de straal vijf kilometer bedraagt. Op deze manier wordt een oppervlakte beschouwd van ca. 7.850 ha, terwijl deze van het projectgebied ca. 460 ha bedraagt. Vermits de tellingen betreffende het wegverkeer gedeeltelijk buiten het studiegebied gelegen zijn wordt voor de inschatting van de bijdrage van het wegverkeer een groter gebied beschouwd. Dit groter gebied wordt bepaald door de telpunten van het wegverkeer en komt overeen met het studiegebied van de discipline mobiliteit (zie ook § 5.1.1.). 5.3.2.
Methodiek
5.3.2.1. Referentiesituatie
Voor de referentiesituatie wordt een overzicht opgemaakt worden van de bestaande emissiebronnen binnen het industrieterrein. Aan de hand van eerdere MER-studies en emissiejaarverslagen zal een oplijsting gemaakt worden van de voornaamste emittoren met hun respectievelijke ligging, bronkarakteristieken en emissievrachten wat vervuilende parameters betreft. Hierbij wordt specifiek gedacht aan klassieke luchtvervuilingsparameters als NOx, SO2, CO, fijn stof, doch afhankelijk van de bronnen kunnen hier tevens andere, meer specifieke parameters opgenomen worden, eigen aan de bron. Daarnaast worden tevens emissies beschouwd veroorzaakt door de huidige verkeersdruk en afkomstig van de huidige gebouwenverwarming. Indien voldoende gegevens beschikbaar zijn, kan met behulp van het IFDM-model een lange termijn dispersiemodellering doorgevoerd worden van de voornaamste klassieke luchtvervuilingsparameters (SO2, NOx, CO, fijn stof), zodat immissiegegevens bekomen worden. Deze immissiegegevens kunnen getoetst worden aan de actuele luchtkwaliteit in het studiegebied. De bekomen immissiewaarden worden getoetst aan de beschikbare (wettelijke en beleidsmatige) grens- en richtwaarden. Het CAR-model wordt gebruikt om de bijdrage van het verkeer in de referentiesituatie in te schatten. Op basis van de jaargemiddelde waarden gegenereerd met dit model zal de referentiesituatie als volgt kwantitatief beoordeeld worden : Bijdrage van ‘verkeer’ (jaargemiddelde) > 5 % van strengste luchtkwaliteitsnorm : effect is significant negatief (-3) Bijdrage van ‘verkeer’ (jaargemiddelde) > 3 % en =< dan 5 % van strengste luchtkwaliteitsnorm : effect is matig negatief (-2) Bijdrage van ‘verkeer’ (jaargemiddelde) > 1 % en =< 3 % van strengste luchtkwaliteitsnorm : effect is gering negatief (-1) Bijdrage van ‘verkeer’ (jaargemiddelde) > 0 % en =< 1 % van strengste luchtkwaliteitsnorm : effect is verwaarloosbaar.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 145/403
Projectnummer:
005038
5.3.2.2. Effectvoorspelling
In het project wordt een inrichtingsfase en een exploitatiefase onderscheiden. Inrichtingsfase De inrichting zelf van het terrein wordt op het vlak van luchtemissies als minder kritisch beschouwd. Door de toename in verkeer en infrastructuurwerken zal er een tijdelijke toename zijn aan emissies van NOx, SO2 en fijn stof. Er zal een inschatting gebeuren van de toename van deze componenten. Indien relevant geacht, zal tevens een modellering gebeuren ter berekening van de overeenkomstige immissieconcentraties. Exploitatiefase Aangezien op dit moment de concrete toekomstige invulling van het bedrijventerrein nog niet gekend is, is het derhalve ook niet mogelijk om concrete voorspellingen te maken van de toekomstige luchtemissies en hun invloed op de luchtkwaliteit op immissieniveau. Om deze reden wordt gekozen om te vertrekken vanuit de luchtkwaliteit in de referentiesituatie. Hierop wordt de toegenomen verkeersdruk gesuperponeerd, zoals ingeschat zal worden in het deel rond mobiliteit. Verder kan een inschatting gemaakt worden van de toegenomen emissies door gebouwverwarming bij een bepaalde, vooropgestelde, bebouwde oppervlakte in de toekomst. Rekening houdend met de luchtkwaliteit die hierdoor bekomen wordt, zal aandacht geschonken worden aan de limiterende factoren. Er wordt een overzicht gemaakt van de meest gevoelige locaties, zoals woongebieden en verzuringsgevoelige gebieden, en via een top-down benadering zal gekeken worden aan welke randvoorwaarden een eventuele uitbreiding moet voldoen teneinde de luchtkwaliteit aanvaardbaar te houden. Ook de toekomstige situatie wordt door het gebruik van het CAR-model anders kwantitatief beoordeeld als beschreven in de kennisgeving. De kwantitatieve beoordeling van de toekomstige situatie is als volgt : Bijdrage van effect (jaargemiddelde) > 5 % van strengste luchtkwaliteitsnorm : effect is significant negatief (-3) Bijdrage van effect (jaargemiddelde) > 3 % en =< dan 5 % van strengste luchtkwaliteitsnorm : effect is matig negatief (-2) Bijdrage van effect (jaargemiddelde) > 1 % en =< 3 % van strengste luchtkwaliteitsnorm : effect is gering negatief (-1) Bijdrage van effect (jaargemiddelde) > 0 % en =< 1 % van strengste luchtkwaliteitsnorm : effect is verwaarloosbaar.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 146/403
Projectnummer:
5.3.3.
005038
Beschrijving referentiesituatie
In de referentiesituatie kunnen volgende bronnen van luchtverontreiniging onderscheiden worden in het projectgebied: Geleide emissiebronnen van woninggroep ‘Glasfabriek’; Niet geleide emissiebronnen: Verkeer; Wegen (voornamelijk stofemissie); Ademopeningen van tankenpark Praxair; Emissies van opslagbekkens (monostortplaatsen) van Umicore. (Deze opslagbekkens zijn gelegen ten zuiden van de spoorlijn die door het projectgebied loopt); Emissies van koelvijvers van Umicore (Deze koelvijvers zijn gelegen ten noorden van de spoorlijn die door het projectgebied loopt). 5.3.3.1. Geleide emissiebronnen
In het projectgebied kunnen enkel de geleide emissies van de woninggroep ‘Glasfabriek’ in het projectgebied beschouwd worden als geleide emissiebronnen. De productiehallen – en gebouwen van het bedrijf Umicore zijn immers niet gelegen binnen het projectgebied. De woninggroep situeert zich ten noorden van de spoorlijn in het projectgebied langs de Paulusstraat en de Glasfabriekstraat. Het betreft een 24-tal woningen. De belangrijkste emissies van de woninggroep zijn afkomstig van de verwarming van de woningen. Er wordt aangenomen dat alle woningen verwarmd worden met stookolie vermits de meeste woningen beschikken over een bovengrondse brandstoftank in de tuin. Als uitgangspunt wordt een gemiddeld jaarlijks verbruik van 2.000 l of 1.690 kg stookolie per woning genomen. Met behulp van emissiefactoren (Tabel 69) kunnen de emissies afkomstig van de woninggroep dan ingeschat worden. Tabel 69: Emissiefactoren verbrandingsemissies Emissie
CO
VOC
Referentie
(Bakkum et al, 1987)
NOx
Stof (roet)
(De Fré, Wevers,1995)
Gebouwenverwarming stookoliën (bij oliestook voor verwarming) huisbrandolie, nietindustrieel, overig” (bij oliestook voor verwarming)
Dioxines
(De Fré et al;, 1993) 2 ng(TEQ)/kg
400 mg/kg
430 mg/kg
2100 mg/kg
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
PAK (Benzo(a)pyr een)
1,1 µg/kg
200 mg/kg
oktober 2006 Pagina 147/403
Projectnummer:
005038
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de jaarlijkse gemiddelde emissie per parameter afkomstig van de woninggroep. Tabel 70: Emissies per parameter afkomstig van de woninggroep Polluent
Emissie per jaar
Eenheid
CO
16,2
kg/jaar
VOC
17,4
kg/jaar
NOx
85,2
kg/jaar
Stof
8,1
kg/jaar
Dioxinen
0,1
mg/jaar
PAK
44,6
mg/jaar
5.3.3.2. Niet geleide emissiebronnen
De belangrijkste niet-geleide emissiebronnen gelegen in het projectgebied zijn: Niet geleide emissiebronnen van Umicore; Evenementenweides; Opslagtanks Praxair; Verkeer. Niet geleide emissiebronnen Umicore In het projectgebied liggen volgende installaties en opslagbekkens van Umicore die mogelijks niet geleide emissiebronnen zijn: Monodeponie neutralisatieslib (ten Z van spoorlijn) Monodeponie goethiet (ten Z van spoorlijn) Koelvijvers (ten N van spoorlijn) Voor de hervergunning van het bedrijf Umicore te Balen werd begin 2004 van start gegaan met de opmaak van een MER “Productie-eenheid en stortplaatsen Umicore Balen”. In de loop van het MER-proces werden de deskundigen geconfronteerd met moeilijkheden bij het opstellen van het bodemsaneringsproject (onderdeel “grondwater”). Om het MER “Umicore Balen Productie-eenheid en stortplaatsen” af te werken dient het Bodemsaneringsproject onderdeel grondwater (BSP_GW) nog verder te worden uitgewerkt. De inzichten met betrekking tot randvoorwaarden en tevens met betrekking tot het concrete BSP_GW, zijn thans onvoldoende om het MER verder uit te werken. De initiatiefnemer verwacht dat het BSP, deel grondwater, zal afgewerkt zijn tegen eind 2006. Eén van de voorwerpen van het vernoemde MER is de “omvorming van de monodeponie voor neutralisatieslib tot een monodeponie residu zinkproductie”. Tot in de loop van 2002 werd in de monodeponie voor flotatieslib het residu van de flotatie en de neutralisatie afvalwaters als een waterig slib gestort. Sinds augustus 2002 is de flotatieafdeling buiten dienst. Dit betekent dat nu nog slechts het slib afkomstig van de neutralisatie van de procesafvalwaters op de monodeponie neutralisatieslib wordt gestort
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 148/403
Projectnummer:
005038
(en de monodeponie van naam veranderde). In de monodeponie voor neutralisatieslib bestaat er een restcapaciteit bij de huidige productiewijze tot zowat 2012. Goethiet wordt actueel als een waterig slib gestort in de monodeponie goethiet waar het bezinkt. Er is een resterende stortcapaciteit tot halfweg 2006. Thans is duidelijk dat uitbreiding van de oppervlakte aan deponieën in de toekomst niet wenselijk is. Daarom is het de bedoeling om alle restproducten afkomstig van de zinkproductie (goethiet, neutralisatieslib van de waterzuivering te Balen en Overpelt en gips) in een nieuw te bouwen installatie te filtreren en de filterkoek als een steekvaste stof aan te brengen op de actuele monodeponie neutralisatieslib om op die wijze de bestaande capaciteit optimaal te benutten. Zo is er niet onmiddellijk bijkomende oppervlakte aan stortplaatsen nodig. Het waterige residu dat momenteel in de monodeponie neutralisatieslib aanwezig is zal cel per cel worden verwijderd en zal samen met de nieuwe residu zinkproductie worden ontwaterd en in de leeggemaakte cellen worden gestort. De monodeponie goethiet zou als bufferbekken voor de tijdelijke opslag van goethiet behouden blijven. Omwille van de beperkte resterende stortcapaciteit voor goethiet in de monodeponie goethiet is de aflevering van een vergunning voor het herinrichten van de monodeponie neutralisatieslib en voor het bouwen van de verwerkingseenheid, evenals de beslissing tot investeringen die hiermee samenhangen, hoogdringend om de mogelijkheid tot productie voor heel de site te blijven verzekeren, ook in 2007 en later. Daarom werd een 2de MER-proces opgestart. Dit 2de MER bespreekt de omvorming van de monodeponie neutralisatieslib tot een monodeponie residu zinkproductie en de oprichting en exploitatie van de verwerkingseenheid. Dit tweede MER is onderdeel is van de MER “Productie-eenheid en stortplaatsen Umicore Balen” (Lisec, 2005). Monodeponie neutralisatieslib In het MER van Umicore Balen met als onderwerp ‘Omvorming Monodeponie neutralisatieslib tot monodeponie residu zinkproductie’ wordt gesteld dat de belangrijkste geëmitteerde stoffen zwaveloxiden en metalen in stof zijn. De metalen zijn omheen het bedrijfsterrein in de omgevingslucht ook aanwezig ten gevolge van opwaaien van de historisch verontreinigde bodem. Verder wordt in het MER gesteld dat voor wat de referentiesituatie betreft, een stortplaats zoals de monodeponie neutralisatieslib naar verwachting, behalve bij calamiteiten, niet in verband te brengen is met emissies, noch van overslag, noch van opslag. Het materiaal bevat immers geen geurcomponenten (oorzaak van geuremissies). Het materiaal wordt ook niet als een stuivende stof getransporteerd en gestort (oorzaak van stofemissies), maar als een waterig slib naar de monodeponie gepompt waar het ontwatert en indikt. Bovendien wordt er in ongunstige weersomstandigheden gesproeid om stofemissies te vermijden. Uit de beschrijving van de emissies van de inrichtingsfase mag worden afgeleid dat bij een aantal deelingrepen stofemissies te verwachten zijn : stofemissies en uitlaatgassen vanwege voorbereidende werkzaamheden (slooptuigen, motorcompressoren en energieaggregaten); stofemissies en uitlaatgassen vanwege grond-, riolerings- en funderingswerken (grondverzetmachines en graafmachines);
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 149/403
Projectnummer:
-
-
005038
stofemissies en uitlaatgassen vanwege het oprichten van en/of werken aan apparatuur (bouwtuigen, lasapparatuur, motorcompressoren, kranen, lasaggregaten en energieaggregaten); vanwege (werf)verkeer (verkeersemissies).
Voor de betrokken emissies zijn de belangrijkste deelingrepen: bij de aanpassing van de Monodeponie Neutralisatieslib, de werken i.v.m. filtratie-apparatuur en bijbehorend gebouw en deze aan de Monodeponie zelf. Uit ervaring kan worden gesteld dat op grotere afstand van het bedrijfsterrein de immissiewaarden gelijk blijven aan die in de referentiesituatie. Op kleinere afstand kunnen de bijkomende emissies plaatselijk leiden tot een stijging van concentratie- (zwevend stof) en uitvalwaarden (uitvallend stof). De maatregelen die integraal in de projectbeschrijving werden opgenomen, nl. het permanent voorzien van (de mogelijkheid tot) het vochtig houden van zowel de monodeponie als van de transportwegen op het terrein verhinderen stofvorming. Met betrekking tot de werkzaamheden in het kader van de aanleg van het filtergebouw bij droog en winderig weer wordt een klassieke organisatorische en technische maatregel tegen stofemissies, algemeen toepasbaar bij grond- en funderingswerken (grondverzetmachines en graafmachines) voorgesteld, nl. het (met hogere frequentie dan normaal) inzetten van de stofzuigers. Uit de beschrijving van de toekomstige emissies mag worden afgeleid dat de Monodeponie Residu Zinkproductie geen reguliere stofemissies veroorzaakt. Het materiaal wordt immers onder de vorm van een niet-stuivende filterkoek getransporteerd en gestort. Het stortfront wordt tijdens het storten voldoende vochtig gehouden. De bijkomende filtratie-apparatuur zelf veroorzaakt naar verwachting evenmin reguliere emissies. Bij de Monodeponie Residu Zinkproductie kunnen dumper en compactoren wel stof in de omgevingslucht doen terechtkomen als ze filterkoeken verpulveren bij het erover rijden. De exploitant neemt hiervoor dan ook de volgende maatregelen: het stortfront steeds zo klein mogelijk houden; het stortfront steeds vochtig houden m.b.v. van een sproei-inrichting. De exploitatie van de monodeponie (verwijdering slib d.m.v. “droge” of “natte baggering”, transport van het slib naar het filtergebouw, het filtratieproces, het transport van de perskoeken terug naar de monodeponie, het storten en compacteren van de perskoeken evenals het afdekken van het stortfront m.b.v. een folie waarop een laag aarde wordt aangebracht van zodra het stortfront de definitieve hoogte bereikt) met alle maatregelen zoals vermeld in het MER, geven geen aanleiding tot reguliere stofemissies; daarenboven worden tevens de nodige maatregelen genomen om mogelijke calamiteiten (bvb. bevriezen van het irrigatiesysteem) te vermijden. Als conclusie met betrekking tot de discipline lucht wordt het volgende gesteld in het MER : de effecten van de huidige Monodeponie zijn nihil; de toekomstige Monodeponie veroorzaakt geen effecten: Op kleinere afstand zouden bijkomende emissies plaatselijk kunnen leiden tot een stijging van concentratie(zwevend stof) en uitvalwaarden (uitvallend stof). Door de verwaarloosbare effecten van de Monodeponie blijft de luchtverontreiniging in de ruime omgeving gelijk aan die in de referentiesituatie.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 150/403
Projectnummer:
005038
Monodeponie Goethiet Goethiet wordt als een waterig slib gestort in de monodeponie goethiet waar het bezinkt. Het bovenstaande water wordt opnieuw in het productieproces aangewend. Zowel het vervoer van slib naar de deponie als het transport van het decantatiewater naar de fabriek gebeurt via ondergrondse HDPE-buizen met een diameter van 160 mm en een werkdruk van 8 bar. De monodeponie goethiet bestaat uit een oud en een nieuw gedeelte; het oude gedeelte is buiten gebruik en werd in 2003-2005 afgedekt; voor het nieuwe gedeelte werd de vergunning recentelijk verlengd tot mei 2007. De buitenafwerking van het bestaande oud gedeelte monodeponie goethiet is begroend. De aangelegde begroening bestaat uit verschillende grassen met daarnaast als struik Sneeuwbes (Symphoricarpus albus). Het nieuwe gedeelte van de monostortplaats goethiet werd aangelegd in de loop van 20012002. Door het storten van een waterrijk slib is in de deponieën steeds een laag water aanwezig, zodat stofopwaai wordt vermeden. In december 2002 ontstond ten gevolge van een zeer droge en ijskoude oostenwind gedurende verschillende opeenvolgende dagen vanop de nagenoeg volledig gevulde monodeponie goethiet een stofopwaai van goethiet. Omwille van de vrieskou was de besproeiingsinstallatie tijdelijk buiten gebruik. Op korte termijn werden / worden volgende maatregelen voorzien teneinde een gelijkaardige calamiteit te vermijden: het oude gedeelte van de monodeponie goethiet werd afgedekt; op het nieuwe gedeelte wordt voldoende bovenstaande oplossing gehouden om vriesdrogen te vermijden; op de monodeponie neutralisatieslib werd begin 2005 een bevochtigingsinstallatie in gebruik genomen die beschermd is tegen de vorst. In de actualisatie uit 2000 van het MER voor de naburige Monodeponie Goethiet van de initiatiefnemer (Lisec, 2000) is getracht de gegrondheid van de verwachting van verwaarloosbare emissies voor de Monodeponie Goethiet cijfermatig te onderbouwen. Hiervoor werden de uitvalwaarden in het meteorologisch jaar ‘85-86 vergeleken met deze van het kalenderjaar ’98 in de meetstations op één lijn met de Monodeponie (Goethiet). Uit de vergelijking van de gemeten uitvalwaarden mag volgens de actualisatie uit 2000 van het MER geconcludeerd worden dat de toekomstige Monodeponie (Goethiet) in de gebruiksfase als een verwaarloosbare emittor van zware metalen worden gekenmerkt vergeleken met de andere emittoren in de nabije omgeving (Lisec, 2005). Koelvijvers Het koelwatersysteem van Umicore is momenteel een semi-gesloten circuit (bestaande uit betonnen rioleringskanalen en koelvijvers waaruit water kan verdampen en waarin de neerslag wordt opgevangen). Er wordt geen water uit het kanaal gepompt; er is enkel voeding met water uit het rioleringssysteem. Het betreft hier zowel koelwater als regenwater, als het effluent van de waterzuiveringsinstallatie. De vijvers en kanalen zijn onderaan niet met een folie bedekt. In het ontwerp-MER van Umicore (Lisec, 2006) wordt gesteld dat op basis van de resultaten van kolomtesten geconcludeerd werd door bodemsaneringsdeskundige Tauw dat in de huidige situatie uitloging van de waterbodem, noch infiltratie van oppervlaktewater naar het Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 151/403
Projectnummer:
005038
onderliggende grondwater, een bedreiging vormen voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater onder de koelwatervijver. De onderwaterbodems en het water in het koelwatercircuit vormen derhalve geen ernstige bedreiging zodat voor betreffende compartimenten geen sprake is van een saneringsnoodzaak. In het ontwerp-MER van Umicore (Lisec, 2006) wordt in de discipline Lucht niets vermeld van eventuele effecten afkomstig van de koelvijvers. Er wordt hier dan ook aangenomen dat de effecten afkomstig van de koelvijvers van Umicore naar de discipline lucht toe verwaarloosbaar zijn t.o.v. de overige emissies in het projectgebied (verkeer, …). Evenementenweide Volgende activiteiten hebben reeds plaats gehad of zullen nog plaats hebben op de evenementenweide : Activiteiten met betrekking tot dieren: Schapendrijven, 1-2/05/04; Wedstrijd jonge paarden , 01/06/03, 16/05/2004, 05/06/05; Jumping en dressuurwedstrijd, 13-14/09/03, 11-12/09/04, 11/09/05, 20-21/05/06, 0203/09/06, 09-10/09/06; Ponytornooi, 03/08/03, 29/05/05. Activiteiten met betrekking tot vervoersmiddelen: Zweefwedstrijd, 15/06/03, 10/09/05, 16/09/06; Vliegerfestival, 26-27/07/03, 23-27/07/04, 30-31/07/05, 29-30/07/06; Modelwedstrijd, 06/09/03; Fyn Fly 14/05/05, 01/07/06; Parajump, 24/09/05; Jeugddag modelclub, 14/05/06; Sleeptrekken voor zweefvliegtuigen, 28/05/06; 4x4 Trophy, 30/09/06-01/10/06. Andere activiteiten: Grabbelpas 28/07/04, 11/08/04; Circus, 05-06/11/04; Artistieke stuntshow 16-17/05/03; Lommel goes country, 30/08/03-31/08/03; Techno evenement, 19/07/03, 03/07/04, 04/09/04. Vermits : Er op de evenementenweide slechts zeer beperkt activiteiten plaatsvinden (gemiddeld 11 dagen per jaar vindt er een activiteit plaats op de evenementenweide, waarvan gemiddeld 4 dagen per jaar dierenactiviteiten, gemiddeld 5 dagen per jaar vliegactiviteiten en gemiddeld 2 dagen per jaar andere activiteiten); Het geen sterk vervuilende activiteiten betreft (voornamelijk dierenwedstrijden en zweefwedstrijden) worden de tijdelijke emissies afkomstig van de evenementenweide verwaarloosd t.o.v. de andere emissies in het projectgebied in de referentieperiode. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 152/403
Projectnummer:
005038
Praxair Praxair NV gelegen in de Paulusstraat 50 te Lommel beschikt over o.a. volgende milieuvergunningen : Datum verlening : 08.12.2005; Termijn vergunning : 12.03.2012; Onderwerp: Exploiteren van een luchtscheidingsinstallatie + rubrieknr. 16.8.3 : opslag van 1.000.000 l vloeibare stikstof + 50.000 l vloeibare stikstof + 12.000 l vloeibare stikstof Datum verlening : 13.01.2005; Termijn vergunning : 12.03.2012. Onderwerp: rubr. 16.2. : exploitatie van een luchtscheidingsinstallatie + bijplaatsen van 4 bijkomende verdampers gelinkt aan de zuurstofopslagplaats; rubr. 16.3.1.2° : 4 luchtcompressoren (1x 1.400 kW, 1x200 kW en 2x200 kW); rubr. 16.3.2.3° : 1 stikstofcompressor van 1.150 kW en 1 zuurstofcompressor van 250 kW; rubr.16.7.2° : 1.350 l gassen in verplaatsbare recipiënten en bestaande uit argon, acetyleen, zuurstof, waterstof, stikstof, lachgas, koolzuurgas, methaan, lucht, e.d.; rubr. 16.8.3. : 1.000.000 l vloeibare stikstof + 50.000 l vloeibare zuurstof en 3.000 l vloeibare zuurstof; rubr. 17.3.2.1° : opslag van 30 kg giftige stoffen in recipiënten; rubr. 17.3.3.2° : opslag van 2.325 kg schadelijke, 3.378 kg corrosieve en 2.760 kg irriterende stoffen; rubr. 17.3.7.1 : opslag van 1.455 l diverse soorten oliën in recipiënten. Vermits het bedrijf Praxair NV in de Paulusstraat 50 enkel een luchtscheidingsinstallatie en opslagplaatsen voor gassen en vloeistoffen exploiteert zijn er geen geleide emissiebronnen gesitueerd op de site van Praxair. De niet geleide emissies afkomstig van de opslagtanks zullen onder normale bedrijfsomstandigheden ook zeer beperkte zijn, daar de opslagtanks afgesloten zijn van de buitenlucht. Verkeer Verkeersemissies omvatten : stofemissies (slijtage banden, remmen en wegdek, opwaaien van stof, …); emissies van vluchtige organische componenten (vervluchtigen motorbrandstoffen); uitlaatgassen (met o.a. de bij alle verbrandingsemissies geëmitteerde componenten). -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 153/403
Projectnummer:
005038
Wegverkeer Met behulp van het in Nederland ontwikkelde CAR-(Calculation of Air-pollution of Road traffic)model, dat aangepast werd voor Vlaanderen, wordt de bijdrage van het wegverkeer op de luchtkwaliteit in een straat of langs een weg in de omgeving voor de referentiesituatie berekend. Deze bijdrage wordt in het CAR-model opgeteld bij de achtergrondconcentratie in de betreffende straat en voor het betreffende jaar. In het CAR-model worden vijf wegtypen en vijf snelheidstypen onderscheiden. De wegtypen zijn zo gekozen dat ze een zo breed mogelijk spectrum aan mogelijke wegtypen beslaan. De snelheidstypen hebben betrekking op de gemiddelde rijsnelheid van het verkeer met de daarbij behorende dynamiek. Bij elk snelheidstype hoort een aparte emissiefactor. Op basis van de verkeersintensiteit en snelheidstypering wordt de emissie door het wegverkeer in de straat berekend. De berekende emissie geldt als invoer voor het berekenen van de concentratie in de straat. Dit laatste is afhankelijk van het wegtype, de bomenfactor, de meteorologie en de afstand tot de wegas. Aan de hand van deze laatste vier gegevens wordt een verdunningsfactor berekend. Deze verdunningsfactor, gecombineerd met de emissie is een maat voor de concentratie op het betreffende punt. Voor stikstofdioxide vindt nog een nabewerking van de berekende concentratie plaats om zo rekening te houden met de chemische omzetting in de atmosfeer. Om de totale concentratie te berekenen zijn de volgende gegevens noodzakelijk: achtergrondconcentraties; verkeersintensiteiten; uitstoot per voertuig afhankelijk van het rijgedrag (emissiefactoren) en jaartal; beschrijving van de straatconfiguratie; afstand tot de wegas voor het punt waar de concentraties berekend wordt. In het model wordt onder achtergrondconcentratie verstaan ‘de concentratie die op de te onderzoeken locatie aanwezig is zonder de lokale bron die het onderwerp van studie is’ (in dit geval verkeer in de straat). In het model worden de resultaten van de concentratieberekeningen van het verspreidingsmodel BELEUROS gehanteerd. VMM heeft hiertoe berekeningen uitgevoerd voor de jaren 2005, 2010 en 2015. Het CAR-model geeft bijgevolg de mogelijkheid om voor de jaren 2005, 2010 en 2015 de verkeersimmissies te voorspellen. Onderstaande Tabel 71 geeft een overzicht van de basisgegevens betreffende de (verkeersintensiteiten) van de referentiesituatie die gebuikt werden voor het CAR-model. Deze gegevens zijn afkomstig van verkeerstellingen en werden bezorgd door de deskundige verkeer. In de bijlages zit een overzicht van : alle berekeningen die uitgevoerd werden vertrekkende van de basisgegevens van Tabel 71 voor de uiteindelijke input van het CAR-model voor de referentiesituatie de gegevens die ingegeven werden in het CAR-model betreffende de referentiesituatie. -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 154/403
Projectnummer:
005038
Tabel 71: Verkeersintensiteiten gebuikt als input voor het CAR-model Telling
Weg
Kmpt
72061
N71
38,1
72062
N71
-38,1
72212
N769
-1
72213
N769
1
72224
N73
-31.4
72225
N73
31.4
72332
N71
-25.6
72333
N71
25.6
72386
N715
-18
72387
N715
18
72396
N74
-68
72397
N74
68
72430
N715
-25
72431
N715
25
72476
N715
-13.9
72477
N715
13.9
72503
N141
13.7
72504
N141
-13.7
10033
N71
12,6
10034
N71
12,6
10001
N71
3,2
10002
N71
3,2
16029
N18
19,5
Gemeente
Achel
Lommel
Hechtel-Eksel
Lommel
Hechtel-Eksel
Straatnaam
Hamonterweg
Ringlaan
Peerderbaan
Ringlaan
Hasseltsebaan
Lambert-coördinaten x
y
227.813
215.226
213.870
220.555
216.090
220.703
213.204
202.251
212.834
198.255
Hechtel-Eksel
Reststraat
220.678
201.265
Hechtel-Eksel
Lommelsebaan
219.815
205.212
Houthalen-Helchteren
Ham
Mol
Grote Baan
Heidestraat
Zuiderring
221.246
205.285
204.027
194.357
199.464
# auto’s per werkdag (cfr Tabel 14)
# vrachtwagens/ werkdag (cfr Tabel 14)
# pae (24 u totaal)/werkdag (cfr Tabel 14))
4.742
621
5984
4.816
761
6339
1.893
434
2.761
1.920
499
2.918
3.231
632
4.495
4.281
778
5.837
7.032
1.744
10.591
6.687
1.681
10.049
9.817
2.101
14.020
9.547
1.666
12.880
(1)
3.270
3.029
(1)
9.327(1)
3.399
371
4.141
3.659
238
4.135
11.871
2.105
16.081
9.631
2.838
15.308
4.681
1.119
6.918
5.528
536
6.600
209.800
7.513 7.791
Geel
Molse Weg
196.527
206.149
10.346 10.226
Mol
Turnhoutsebaan
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
201.923
210.104
6.612
483
7.578 oktober 2006 Pagina 155/403
Projectnummer:
005038
Lambert-coördinaten 16030
N18
19,5
16031
N18
21,6
16032
N18
21,6
Mol
Molderdijk
202.887
207.984
5.367
561
6.489
6.001
489
6.979
5.713
490
6.693
(1) Vermits van deze weg maar van één verkeersrichting tellingen voor handen zijn, werd het #pae/24 h afkomstig van de telling vermenigvuldigd met twee voor de gegevens van beide richtingen
Tabel 72 geeft een overzicht van de grenswaarden waaraan in CAR Vlaanderen wordt getoetst. Tabel 72: Grenswaarde waaraan in CAR Vlaanderen wordt getoetst Stof NO2
PM10
Type norm
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Grenswaarde (µg/m³) (humaan, uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden)
250
240
230
220
210
200
Grenswaarde (µg/m³) (humaan; jaargemiddelde)
50
48
46
44
42
40
Grenswaarde (µg/m³) (humaan; jaargemiddelde)
40
40
40
40
40
40
Grenswaarde (µg/m³) (humaan, 24-uurgemiddelde dat 35 keer per jaar mag worden overschreden)
50
50
50
50
50
50
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 156/403
Projectnummer:
005038
Onderstaande tabel geeft de resultaten van het CAR-model weer voor de referentiesituatie voor het jaar 2005. Tabel 73: Resultaten van CAR-model voor referentiesituatie berekend met achtergrondwaarde van het jaar 2005 Weg
Plaats
Straatnaam
Lambert (m) x
N71
Achel
N769 Lommel
NO2 y
PM10
Jaargem.
Jaargem achterg.
# Overschrijdingen
Jaargem
Jaargem achterg.
# Overschrijdingen
(µg/m³)
(µg/m³)
Uurgem. GW(1).
Uurgem GW (µg/m³) + OV(1)
(µg/m³)
Daggem. GW(1)
Daggem. GW+OV(1)
Hamonterweg
227.813
215.226
24
20
0
0
31
30
35
35
Ringlaan
213.870
213.204
30
27
0
0
32
32
40
40
N73
Hechtel-Eksel Peerderbaan
220.555
202.251
26
22
0
0
31
31
36
36
N71
Lommel
216.090
212.834
19
10
0
0
30
28
31
31
220.703
198.255
32
22
0
0
33
31
45
45
Hechtel-Eksel Reststraat
220.678
201.265
37
22
0
0
33
31
47
47
N715 Hechtel-Eksel Lommelse Baan
219.815
205.212
22
20
0
0
31
30
33
33
N715 HouthalenHelchteren
Grote Baan
221.246
194.357
28
17
0
0
32
30
39
39
N141 Ham
Heidestraat
205.285
199.464
26
22
0
0
32
31
37
37
N71
Mol
Zuiderring
204.027
209.800
29
24
0
0
32
31
41
41
N71
Geel
Molseweg
196.527
206.149
32
26
0
0
33
31
44
44
N18
Mol
Turnhoutse-baan
Mol
Molderdijk
Ringlaan
N715 Hechtel-Eksel Hasseltsebaan N74
N18
201.923 202.887
210.104 207.984
31 22
28 19
0 0
0 0
33 31
32 30
43 34
43 34
GW : Grenswaarde: OV : overschrijdingsmarge Overschrijding van grenswaarde (PM10)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 157/403
Projectnummer:
005038
Uit de tabel blijkt dat voor NO2 aan de betreffende grenswaarden en overschrijdingsmarges wordt voldaan. Voor PM10 is voor een aantal straten het aantal overschrijdingen van de grenswaarden van PM10 groter dan zoals die in 2005 geldt (groter dan 35). Opvallend is het kleine verschil tussen de berekende jaargemiddelde concentratie van PM10 en de jaargemiddelde achtergrondconcentratie van PM10. Dit duidt op een hoge achtergrondconcentratie van PM10 in het studiegebied, en op slechts een beperkte bijdrage van het plaatselijke verkeer. Volgens de interpolatiekaarten van de VMM is echter in de grootste delen van de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen, Brabant en West-Vlaanderen een even hoge of nog hogere achtergrondconcentratie van PM10 in vergelijking met het studiegebied. Indien in het CAR-model het aantal motorvoertuigen per etmaal per straat aan 0 wordt gelijk gesteld kan nagegaan worden welke PM10-overschrijding voornamelijk te wijten is aan een reeds te hoge achtergrondwaarde van PM10. en welke PM10 overschrijding voornamelijk te wijten is aan de bijdrage van het verkeer. Uit de resultaten van het CAR-model bij gelijkstellen aan 0 van het aantal motorvoertuigen per etmaal blijkt dat het aantal overschrijdingen van de grenswaarden van PM10 op volgende plaatsen nog groter zijn dan zoals die in 2005 geldt (groter dan 35): Lommel, Ringlaan (x 213.870 m; y 213.204 m); Geel Molseweg (x 196.527 m; y 206.149 m); Mol Turnhoutsebaan.(x 201.923 m; y 210.104 m). Op bovenvermelde drie plaatsen blijkt bijgevolg de hoge achtergrondwaarde van PM10 reeds de oorzaak te zijn van de overschrijdingen van de grenswaarde van PM10. Het dichtstbijgelegen meetstation van de VMM voor PM10 is het station 40WZ01 gelegen in de Paulusstraat in Lommel. Dit station is op ca. 3,5 km ten NO van het telpunt in de Ringlaan in Lommel gelegen. Hier ook blijken de PM10- toekomstige jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (40 µg/m³) overschreden te zijn in 2004. Ook de grenswaarde gesommeerd met de overschrijdingsmarge (42 µg/m³) werd er overschreden. Volgens de VMM (2005) is dit te wijten aan het feit dat het station na bodemsaneringswerken zich op een kale zandvlakte bevindt en aldus veel invloed ondervindt van opwaaiend stof (zie ook verder in de paragraaf ‘zwevend stof’). Dit betekent dat op de overige plaatsen waar de PM10 grenswaarden overschreden worden de bijdragen van het verkeer, hoe gering ze ook kunnen zijn, de oorzaak kunnen zijn van het groter aantal overschrijdingen van de PM10-grenswaarde. Het verkeer is op deze plaatsen de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen. Het betreft volgende plaatsen (straten) : Hechtel-Eksel - Peerderbaan (segment N73 O); Hechtel-Eksel – Hasseltsebaan (segment N715 Z.b); Hechtel-Eksel – Reststraat (segment N74 Z); Houthalen - Grote Baan (N715 Z.c); Ham – Heidestraat (N141); Mol – Zuiderring (N71 W.b). -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 158/403
Projectnummer:
005038
Verder blijkt dat het gemiddelde van de berekende jaargemiddelde achtergrondconcentraties voor NO2 27,5 µg/m³ bedraagt en voor PM10 31,8 µg/m³. Vermits : het hier geen studie betreft die de invloed op en van de snelwegen in de omgeving moet toelichten de bijdrage van het huidige verkeer tot de luchtkwaliteit beperkt blijkt te zijn met het CAR—model reeds een beeld wordt verkregen waar de voornaamste knelpunten zich bevinden kan gesteld worden dat het voor deze studie onnodig is om in een tweede fase een meer gedetailleerd verkeersmodel te raadplegen. Spoorverkeer Wegens het ontbreken van de gegevens betreffende het spoorverkeer in de referentiesituatie in het projectgebied kan de bijdrage van het spoorverkeer tot de huidige luchtkwaliteit niet ingeschat worden. Scheepvaartverkeer Wegens het ontbreken van de gegevens betreffende het scheepvaartverkeer in de referentiesituatie in het projectgebied kan de bijdrage van het scheepvaartverkeer tot de huidige luchtkwaliteit niet ingeschat worden.
5.3.3.3. Immissiegegevens
Overzicht grenswaarden In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de voor de discipline lucht meest relevante huidige grens- en richtwaarden voor de immissie van SO2, NOx, CO, stof, chloriden, fluoriden, lood, cadmium en mangaan. Tabel 74: Overzicht van, voor de discipline lucht meest relevante, huidige immissiegrens- en richtwaarden voor de parameters SO2, NOx, CO, stof, Pb, Cd, Mn, chloriden en fluoriden SO2 EU-grenswaarden
98ste-percentiel van alle over een meteorologisch jaar gemeten daggemiddelden 350 µg/m³ indien P98 zwevend stof < 150 µg/m³ 250 µg/m³ indien P98 zwevend stof > 150 µg/m³
EU-richtwaarden
daggemiddelde: 100 à 150 µg/m³ jaargemiddelde: 40 à 60 µg/m³
WGO-richtlijn
daggemiddelde: 125 µg/m³ jaargemiddelde: 50 µg/m³
Benelux-richtlijn
daggemiddelde: 400 µg/m³
NOx EU-grenswaarden
98ste-percentiel van de over een kalenderjaar gemeten uurwaarden: 200 µg/m³
EU-richtwaarden
98ste-percentiel van de over een kalenderjaar gemeten uurwaarden: 135 µg/m³
WGO-richtlijn
uurgemiddelde: 200 µg/m³ jaargemiddelde: 40 µg/m³
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 159/403
Projectnummer:
Benelux-richtlijn
daggemiddelde: 150 µg/m³
VLAREM II richtwaarde
P50 (Halfuurswaarde : 50 µg/m³
005038
CO WGO-richtlijn
uurgemiddelde: 30 mg/m³ 8-uur gemiddelde: 10 mg/m³
Zwevend stof EU-grenswaarden
98ste-percentiel van de over een meteorologisch jaar gemeten daggemiddelden: 250 µg/m³
EU-richtwaarden
daggemiddelde: 100 à 150 µg/m³ jaargemiddelde: 40 à 60 µg/m³
Pb EU-grenswaarden
Jaargemiddelde: 2 µg/m³
Cd VLAREM II grenswaarde
Jaargemiddelde: 0,04 µg/m³
Mn WGO - richtwaarde
Jaargemiddelde : 0,15 µg/m³
Chloriden VLAREM II grenswaarde
98-percentiel van de over een kalenderjaar gemeten 24h-waarden: 300 µg/m³
Fluoriden VLAREM II grenswaarde
98-percentiel van de over een kalenderjaar gemeten 24h-waarden: 3 µg/m³
Tabel 75: Overzicht van de huidige en toekomstige immissiegrenswaarden volgens de dochterrichtlijnen van de Kaderrichtlijn Lucht Parameter
Bescherming
Basistijd
Grenswaar Alarmdrempel de (µg/m³)
SO2
gezondheid
1h
350
gezondheid
24 h
125
ecosystemen
1 kalenderjaar
20
gezondheid
1 uur
200 (2)
gezondheid
1 kalenderjaar
40 (2)
ecosystemen
1 kalenderjaar
30
24 h
50
NOx
zwevend stof gezondheid fase 1 (PM10) gezondheid fase 1
1 kalenderjaar
40
gezondheid fase 2*
24 h
50 (2)
gezondheid fase 2*
1 jaar
20 (2)
gezondheid
1 kalenderjaar
0,5 (3)
CO
gezondheid
gemiddeld dagelijks maximum over 8 h
10
Ozon
gezondheid
hoogste 8-uursgemiddelde van een dag
120
vegetatie
6.000 µg/m³.uren 6 ng/m³ 5 ng/m³
Pb
Arseen in PM10(4)
gezondheid
AOT40 (berekend op basis van uurwaarden van mei tem juli 1 kalenderjaar
Cadmium in PM10(4)
gezondheid
1 kalenderjaar
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
500 µg/m³ tijdens 3 opeenvolgende uren 400 µg/m³ tijdens 3 opeenvolgende uren -
oktober 2006 Pagina 160/403
Projectnummer:
Nikkel in PM10(4)
gezondheid
1 kalenderjaar
20 ng/m³
Benzo(a)pyreen in PM10(4)
gezondheid
1 kalenderjaar
1 ng/m³
005038
(1) van kracht vanaf 01.01.2005 (2) van kracht vanaf 01.01.2010 (3) van kracht vanaf 01.01.2005; in gebieden met belangrijke historische verontreiniging kan uitstel gevraagd worden tot 01.01.2010 4) dient uiterlijk op 15/2/2007 geïmplementeerd te zijn in de nationale wetgeving **Indicatieve grenswaarden te herzien in het licht van nadere informatie over de effecten van gezondheid en milieu, technische haalbaarheid en ervaring met de toepassing van de grenswaarden van fase 1 in de lidstaten.
Voor metalen zonder luchtkwaliteitsnorm in zwevend stof kunnen als vervangende luchtkwaliteitsnorm de grenswaarden in het ARAB gedeeld worden door de factoren van de Chemical Manufacturers Association (CMA), hetzij 420 voor de metalen vermeld door de WGO, of 42 voor de andere metalen (CMA, 1988), en naar beneden afgerond op één beduidend cijfer: 0,02 µg/m³ voor arseen (vermeld door WGO, grenswaarde 10 µg/m³ voor het metaal en anorganische verbindingen als As); 0,004 µg/m³ voor cadmium (vermeld door WGO, grenswaarde 2 µg/m³ voor stof en zouten als Cd); 10 µg/m³ voor chroom (niet vermeld door WGO, grenswaarde 500 µg/m³ voor het metaal); 4 µg/m³ voor koper (niet vermeld door WGO, grenswaarde 200 µg/m³ voor de rook); 2 µg/m³ voor nikkel (vermeld door WGO, grenswaarde 1 000 µg/m³ voor het metaal); 10 µg/m³ voor antimoon (niet vermeld door WGO, grenswaarde 500 µg/m³ voor het metaal en verbindingen als Sb); 2 µg/m³ voor thallium (niet vermeld door WGO, grenswaarde 100 µg/m³ voor oplosbare verbindingen als Tl); 100 µg/m³ voor zink (niet vermeld door WGO, grenswaarde 5 000 µg/m³ voor de rook van zinkoxide). De alternatieve factoren voor de algemene bevolking van de Administratie Gezondheidszorg, 10 voor niet-cancerogenen en x, eventueel 1 000 voor cancerogenen (Administratie gezondheidszorg, 2001) (met x de factor die het risico van levenslange blootstelling aan 1 µg/m³ terugbrengt tot 1x106 ), leveren de volgende vervangende luchtkwaliteitsnorm op, naar beneden afgerond op één beduidend cijfer: 0,006 µg/m³ voor arseen (cancerogeen, risico 1,5x10-3); 0,2 µg/m³ voor cadmium (niet-cancerogeen); 50 µg/m³ voor chroom (niet-cancerogeen); 20 µg/m³ voor koper (niet-cancerogeen); 1 µg/m³ voor nikkel (cancerogeen, risico 3,8x10-4); 50 µg/m³ voor antimoon (niet-cancerogeen); 10 µg/m³ voor thallium (niet-carcinogeen); 500 µg/m³ voor zink (niet-cancerogeen). Als vervangende luchtkwaliteitsnorm voor de gemiddelde uitval(bijdrage) van arseen kan de richtwaarde voor cadmium worden gebruikt (VLAREM II, 20 µg/m²/dag): ook de streefwaarde voor de gemiddelde concentratie aan cadmium (0,005 µg/m³) ligt dicht bij deze voor arseen (0,006 µg/m³). Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 161/403
Projectnummer:
005038
Grenswaarden organische microcomponenten Uitvalwaarden en -bijdragen van dioxinen kunnen worden beoordeeld op basis van de volgende luchtkwaliteitsnormen van de CEM (1988) : de grenswaarde (richtwaarde) van 10 (3,4) pgTEQ/m²/dag voor het gemiddelde van uitvallende dioxinen; de grenswaarde (richtwaarde) van 20 (6,8) pgTEQ/m²/dag voor het maximum van de maandwaarden van uitvallende dioxinen. Door de VMM wordt een maandwaarde boven 6 pgTEQ/m²/dag “matig verhoogd” genoemd, boven 26 pgTEQ/m²/dag “verhoogd”. Opmerking: “TEQ” betekent dioxinen (en furanen) omgerekend in toxiciteitsequivalent van 2,3,7,8-tetrachloordibenzodioxine. Voor meervoudig gechloreerde bifenylen is het verband tussen toegelaten innamedosis en uitval nog niet gemaakt. In afwachting van resultaat worden uitvalwaarden en -bijdragen van PCB126 zoals die van dioxinen beoordeeld op basis van de waarden 6 en 26 pgTEQ/m²/dag. Voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen stelt de CEM als grenswaarde een jaargemiddelde concentratie voor van 1 ng/m³ voor de indicator benz(α)pyreen. Grenswaarden uitvallend stof Uitvalwaarden en -bijdragen van uitvallend stof kunnen worden beoordeeld op basis van de volgende luchtkwaliteitsnormen, opgenomen in het VLAREM II: de grenswaarde van 650 mg/m²/dag voor het maximum van de maandwaarden van het uitvallend stof; de richtwaarde van 350 mg/m²/dag voor dito. -
Meetresultaten immissiemeetstations in studiegebied Onderstaande tabel geeft weer welke componenten worden gemeten in de diverse meetstations in de omgeving van het project- en studiegebied. Tabel 76: Meetstations omgevingslucht Code station
Ligging station Gemeente
Componenten Straat
Lambert x/y in m
Binnen projectgebied 00WZ01
Lommel (glasfabriek)
Paulusstraat
211.133
211.068 As, Cd, Cr, Cu, Mn, Ni, Pb, ,Sb, Zn in zwend stof
40WZ01
Lommel (glasfabriek)
Paulusstraat
211.133
211.068 NO, NO2, SO2, PM10
Stofpot 1
Lommel-Balen
Umicore, achter goethietbekken
212.490
210.200 As, Cd, Pb, Zn in uitvallend stof
Stofpot 2
Lommel-Balen
Umicore, naast GFRstort
212.150
210.730 As, Cd, Pb, Zn in uitvallend stof
Stofpot 3
Lommel-Balen
Woonwijk Glasfabriek
211.530
211.420 As, Cd, Pb, Zn in uitvallend stof
Stofpot 4
Lommel-Balen
Umicore, oud glasfabriek
210.870
211.300 As, Cd, Pb, Zn in uitvallend stof
209.614
209.545 SO2
Buiten projectgebied en binnen studiegebied 40WZ02
Mol (Wezel)
Vieille
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 162/403
Projectnummer:
005038
Ligging station Montagnestraat Stofpot 7
Lommel-Balen
Umicore, spoor 1 kant 210.350 Omnichem
209.870 As, Cd, Pb, Zn in uitvallend stof
Stofpot 8
Lommel-Balen
Umicore, spuithut H1 210.640
210.250 As, Cd, Pb, Zn in uitvallend stof
In omgeving van studiegebied 42NO16
Dessel (Witgoor)
Nieuwedijk Sluis 4
205.480
213.990 NO, NO2, SO2, O3
/
Mol (Donk)
SCK-Hoeve
199.631
211.892 Dioxinen en PCB126 in uitv. stof
30MO01
Mol (Postel)
Postel
onbekend
47E810
Mol
Sas VII
196.975
NO, NO2, SO2, NH3, NOx-, SO42-, NH4+, Na+ in natte uitval 211.497 NO, NO2, SO2
Meetstation 00WZ01 maakt deel uit van het meetnet “Zware metalen in zwevend stof” van de VMM: het is een “meetstation in industriële zone, met name in de buurt van een non-ferrobedrijf”. Meetstations met “40” in de code behoren bij een aantal meetstations in Vlaanderen waar metingen werden/worden uitgevoerd om bepaalde problemen i.v.m. de luchtverontreiniging nader te onderzoeken (“Specifieke studies” van de VMM). PM10 staat voor “particulate matter” kleiner dan 10 µm. Het betreft het (zwevend) stof dat bemonsterd wordt via een op grootte selecterende aanzuigopening met een vangstefficiëntie van 50 % voor een aërodynamische diameter van 10 µm: de metingen van PM10 bemonsteren 50 % van het stof met een deeltjesgrootte van 10 µm. Meetstation 42N016 zit in het netwerk “Antwerpen” van het telemetrisch meetnet van de VMM, meetstation 47E810 in het netwerk van de Elektriciteitsproducenten. Meetstation SCK-Hoeve in (de landelijke omgeving van) Mol wordt verondersteld achtergrondwaarden te leveren voor het meetprogramma “Dioxinen” van de VMM. Sinds 2002 wordt in alle meetstations voor dioxinen eveneens de uitval van PCB126 gemeten. Het PCB126 is het meest toxische van de PCB, meervoudig (of: poly-) gechloreerde bifenylen. Meetstation 30MO01 maakt deel uit van het meetnet “Verzurende deposities” van de VMM: het met een passief substraat gemeten gehalte aan stikstofoxiden, zwaveldioxide en ammoniak wordt er met theoretische depositiesnelheden omgerekend naar de overeenkomende droge verzurende deposities, het in de natte uitval gemeten gehalte aan nitriet/nitraat, sulfaat en ammonium naar de natte verzurende depositie (het natriumgehalte dient ter correctie van het totale sulfaatgehalte met dat in het zeezout). De meetstations met benaming ‘stofpot’ betreffen de meetstations met uitvalkruiken van Umicore (Lisec, 2006). Koolmonoxide Volgens de WGO (1987) kan de concentratie sterk variëren naargelang het tijdstip van de dag en naargelang de afstand tot de emittoren; met deze laatste wordt voornamelijk het autoverkeer bedoelden liggen de 8-uurswaarden normalerwijs onder 20mg/m³. In de literatuur werden geen recent gemeten waarden gevonden van CO.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 163/403
Projectnummer:
005038
Stikstofoxiden, stikstofdioxide Tabel 77: Gemeten concentratiestatistieken van stikstofdioxide (VMM (2002-2005) meetstation
Am (gemiddelde)
p50
p98
max
58 / 58 / -/-
89 / 83 / -/-
stikstofdioxide: uurswaarden in µg/m³ kalenderjaar 2001/2002/2003/2004 40WZ01 (Paulusstraat)
25 / 25 / -/-
22 / 21 / -/-
Volgens de interpolatiekaarten van de VMM worden de volgende waarden bereikt in het studiegebied voor het jaar 2004 : Stikstofdioxide : 24-26 µg/m³ Stikstofmonoxide : 5-8 µg/m³. Volgens de interpolatiekaarten maakt het studiegebied deel uit van een gebied met een relatief lage gemiddelde concentratie aan stikstofdioxide en -monoxide: alleen aan de Belgische kust zijn deze gemiddelden nog lager. Het betrokken gebied omvat het oostelijk deel van de provincie Antwerpen en het noordwestelijk deel van de provincie Limburg. De bestaande EU-grenswaarde voor NO2 van 200 µg/m³ (als 98ste percentiel van de uurwaarden) werd in 2004 gerespecteerd, alsook de P98-waarde (90 µg/m³). De numerieke waarde van de toekomstige uurgrenswaarde voor de bescherming van de mens werd gerespecteerd. Dit betekent dat ook de uurgrenswaarde voor NO2 gerespecteerd werd (200 µg/m³ mag maximaal 18 keer overschreden worden). De grenswaarde gesommeerd met de overschrijdingsmarge werd in het kalenderjaar 2004 niet overschreden; evenmin als de toekomstige jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens. Wegens de dichte bebouwing, het wegennet en de verspreide industrie zijn er strikt genomen in Vlaanderen geen gebieden waarop de jaargrenswaarde voor de bescherming van de vegetatie (30 µg/m³) van toepassing is .Er zijn immers geen meetstations beschikbaar die voldoen aan de macroschalige criteria voor de inplanting van stations zoals opgelegd in de 1ste Dochterrrichtlijn (VMM, 2005). Zwaveldioxide Navolgende tabel geeft de recent gemeten concentratiestatistieken weer voor zwaveldioxide voor de diverse meetstations in het studiegebied. Tabel 78: Zwaveldioxide Gemeten concentratiestatistiek meetstation
Am
p50
p98
p99
maximum
zwaveldioxide: halfuurswaarden in µg/m³ meteorologisch jaar 2001-02/2002-03/2003-04/2004-05 40WZ01 (Paulusstraat)
26 / 15 / 17/ 18
7 / 5 / 6/ 6
220 / 135 / 148/ 158
265 / 180 / 192/ 208
3321 / 1538 / 1598/ 3084
40WZ02 (Vieille Montagnestraat)
12 / 11 / 11/ 9
7 / 7 / 7/ 6
70 / 54 / 55/ 47
122 / 91 / 93/ 85
819 / 547 / 355/ 432
zwaveldioxide: 24-uurswaarden in µg/m³ meteorologisch jaar 2001-02/2002-03/2003-04/2004-05 40WZ01 (Paulusstraat)
26 / 15 / 17/ 18
14 / 9 / 10/ 10
132 / 74 / 85/ 74
147 / 82 / 106/ 99
190 / 105 / 268/ 234
40WZ02 (Vieille Montagnestraat)
12 / 11 / 11/ 9
8 / 8 / 9/ 7
63 / 49 / 48/ 41
73 / 55 / 58/ 53
126 / 84 / 87/ 79
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 164/403
Projectnummer:
005038
Volgens de interpolatiekaarten van de VMM worden de volgende waarden bereikt in het studiegebied voor het jaar 2004 : Zwaveldioxide : 7-9 µg/m³. Volgens de interpolatiekaarten ligt ter hoogte van het centrum van Lommel en de woongebieden daaromheen een kern met een relatief hoge gemiddelde concentratie aan zwaveldioxide. Er treedt vanaf het meteorologisch jaar 2002-2003 in de onmiddellijke omgeving een duidelijke daling van de gemeten concentratiewaarden op. De daling is waarschijnlijk te danken aan de vermindering van de emissies van Umicore waar sinds 31 oktober 2002 een bijkomende natte gaswasser in werking is (Lisec, 2006). De EU-grenswaarde voor SO2 van 80 µg/m ³als mediaan van de over een jaar gemeten daggemiddelden werd in de volledige periode op alle stations in Vlaanderen ruimschoots gerespecteerd in 2004. De EU-grenswaarde voor SO2 van 250 µg/m 3 als 98 ste percentiel van alle daggemiddelden over een jaar werd eveneens in de volledig beschouwde periode op alle meetstations ruimschoots gerespecteerd. De toekomstige uurgrenswaarde en daggrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens werd ook op alle meetstations gerespecteerd. De numerieke waarde van de toekomstige uurgrenswaarde (350 µg/m³) werd 8 keer overschreden in het meetstation 40WZ02 (Wezel). De numerieke waarde van de toekomstige daggrenswaarde (125 µg/m³) werd er 2 keer overschreden. Wegens de dichte bebouwing,het wegennet en de verspreide industrie zijn er strikt genomen in Vlaanderen geen gebieden waarop de jaargrenswaarde voor de bescherming van ecosystemen van toepassing is. Er zijn immers geen zones beschikbaar die volledig voldoen aan de macroschaalcriteria voor de inplanting van stations zoals opgelegd wordt in de dochterrichtlijn. Wel kan gesteld worden dat de grenswaarde voor ecosystemen in de stations van voorgaande tabel 78 gerespecteerd worden. Zwevend stof De volgende tabel geeft de recent gemeten concentratiestatistieken weer voor zwevend stof voor de diverse meetstations in het studiegebied. Tabel 79: Zwevend stof (PM10) : Gemeten concentratiestatistiek meetstation
gemiddelde
p50
p90
p98
maximum
zwevend stof: 24-uurswaarden PM10 in µg/m³ meteorologisch jaar 2001-02/2002-03/2003-04 40WZ01 (Paulusstraat)
27 / - / -
25 / - / -
40 / - / -
52 / - / -
79 / - / -
59 / 71 / 75/133
122 / 89 / 101/1.360
zwevend stof: 24-uurswaarden PM10 in µg/m³ kalenderjaar 2001/ 2002/2003/2004 40WZ01 (Paulusstraat)
31 / 32 / 35/44
28 / 30 / 32/33
- / 51 / 58/60
De hoge waarden voor zwevend stof in 2004 in het station 40WZ01 is volgens de VMM (2005) te wijten aan het feit dat het station na bodemsaneringswerken zich op een kale zandvlakte bevindt en aldus veel invloed ondervindt van opwaaiend stof. Volgens de interpolatiekaarten van de VMM worden de volgende waarden bereikt in het studiegebied voor het jaar 2004 : Zwevend stof : 36-45 µg/m³. -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 165/403
Projectnummer:
005038
De toekomstige jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (40 µg/m³) werd overschreden. De grenswaarde gesommeerd met de overschrijdingsmarge (42 µg/m³) werd eveneens overschreden. Metalen Metalen in zwevend stof Onderstaande tabel geeft het gemiddelde van de recent gemeten concentraties (Jaarverslagen Immissiemeetnetten VMM) weer voor metalen in zwevend stof voor de diverse meetstations in het studiegebied. Tabel 80: In zwevend stof - Gemiddelde gemeten concentratie Metaal
2001
2002
2003
2004
Metalen in zwevend stof: waarden (OOWZ01) Paulusstraat; in µg/m³ Arseen
0,005
0,005
0,010
0,007
Cadmium
0,005
0,004
-
0,004
Chroom
0,013
0,011
0,011
0,007
Koper
0,056
0,031
0,043
0,025
Mangaan
0,027
0,021
0,021
0,019
Nikkel
0,011
0,017
0,008
0,006
Lood
0,073
0,053
0,116
0,101
Antimoon
0,004
0,004
-
0,002
Zink
0,788
0,742
0,542
0,386
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 166/403
Projectnummer:
005038
In de zomerperiode van 2001 werden door de VITO op het bedrijventerrein Balim de volgende concentraties gemeten (VITO, 2001): voor cadmium, steeds onder de detectielimiet van 0,0043 µg/m³; voor lood, van onder de detectielimiet van 0,0043 µg/m³ tot 0,06 µg/m³. De omgeving van de bedrijfseigendom wordt algemeen beschouwd als een gebied met potentiëel verhoogde concentratiewaarden. Volgens de gemeten waarden wordt in meetstation Paulusstraat (Glasfabriek) de luchtkwaliteitsnorm voor arseen en cadmium maar juist gerespecteerd. Metalen in uitvallend stof Volgende tabel geeft het gemiddelde van de recent gemeten uitval weer (Rapportage Umicore) voor de meetstations gelegen in het studiegebied. Tabel 81: Metalen in uitvallend stof. Gemeten gemiddelde uitval Meetstation
As
Cd
Pb
Zn
metalen in uitvallend stof: waarden in µg/m²/dag kalenderjaar 2000/2001/2002/2003 Stofpot 1
18 / 5 / 47 / 35
11 / 11 / 14 / 16
161 / 206 / 475 / 407
931 / 1225 / 1570 / 1463
Stofpot 2
7 / 4 / 31 / 135
18 / 9 / 17 / 89
199 / 198 / 702 / 1 526
933 / 1106 / 2672 / 4672
Stofpot 3
3 / 3 / 4 / 12
50 / 32 / 31 / 29
115 / 164 / 113 / 131
2723 / 2885 / 2936 / 3015
Stofpot 4
4/3/2/5
46 / 26 / 21 / 23
176 / 174 / 195 / 172
3309 / 2989 / 3302 / 2518
Stofpot 7
2 / 3 / 4 / 44
30 / 17 / 26 / 16
84 / 126 / 178 / 261
913 / 1287 / 3914 / 1624
Stofpot 8
4 / 6 / 25 / 16
47 / 31 / 30 / 31
144 / 307 / 750 / 759
1769 / 2992 / 3674 / 3505
En de volgende tabel geeft het gemiddelde van de gemeten uitval van alle stofpotten weer. In deze tabel wordt vergeleken met de waarden in het achtergrondstation van de VMM. Tabel 82: Metalen in uitvallend stof- gemiddelde stofpotten code
omschrijving
As
Cd
Pb
Zn
metalen in uitvallend stof: waarden in µg/m²/dag kalenderjaar 2000/2001/2002/2003 -
Stofpotten, gemiddelde
6 / 4 / 19 / 41
34 / 21 / 23 / 34
147 / 196 / 402 / 543
1763 / 2081 / 3012 / 2800
MN604
Knokke, achtergrondstation
1/1/1/1
1 / 1 / 2 / < 0,5
19 / 11 / 10 / 12
455 / 55 / 49 / 104
De omgeving van Umicore wordt algemeen beschouwd als een gebied met potentiëel verhoogde uitvalwaarden. De gemiddelde waarde scheen zich te stabiliseren op 5, 171 en 1922 µg/m²/dag voor resp. arseen, lood en zink (gemiddelde van de gemeten waarden 2000 en 2001) en op 21 µg/m²/dag voor cadmium (gemeten waarde 2001). Er treedt vanaf het kalenderjaar 2002 een duidelijke stijging van de gemeten uitvalwaarden op ten zuiden van de bedrijfseigendom. De stijging zet zich niet door in de meer noordelijke stofpotten 3 en 4. De stijging is waarschijnlijk te wijten aan de emissies verbonden met o.a. de grondwerken in het raam van het bodemsaneringsproject van PRB op het bedrijventerrein Balim ten zuiden van Umicore. In het kalenderjaar 2000 en misschien ook in 2001 geven de gemeten uitvalwaarden van cadmium nog de activiteit aan van de installatie Cadmium van de initiatiefnemer, stilgelegd in de loop van 2001. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 167/403
Projectnummer:
005038
De luchtkwaliteitsnormen worden gerespecteerd, behalve voor cadmium (grenswaarde gemiddelde uitval VLAREM II, 20 µg/m²/dag) en voor zink (grenswaarde gemiddelde uitval LRV, 400 µg/m²/dag) (Lisec, 2006). Organische microcomponenten Dioxinen en meervoudig gechloreerde bifenylen in uitvallend stof Volgende tabel geeft het gemiddelde van de bepaalde uitval voor dioxinen en meervoudig gechloreerde bifenylen weer (Jaarverslagen Immissiemeetnetten VMM). Tabel 83: Dioxinen en meervoudig gechloreerde bifenylen- Gemeten gemiddelde uitval campagne
Dioxinen
PCB126
dioxinen en PCB126: maandswaarden SCK-Hoeve in pgTEQ/m²/dag apr-mei 2000
6,4
-
jun-jul 2000
36
-
jul-aug 2000
14
-
aug-sep 2000
1,0
-
sep-okt 2000
2,3
-
okt-nov 2000
3,8
-
nov-dec 2000
8,0
-
dec-jan 2001
5,1
-
jan-feb 2001
6,8
-
feb-maa 2001
7,5
-
maa-apr 2001
6,5
-
mei-jun 2001
4,9
-
nov-jan 2002
3,5
-
apr-jun 20‘02
2,3
1,1
okt-dec 2002
5,2
1,6
apr-jun 2003
2,3
<1
okt-dec 2003
5,5
2,9
Er zijn slechts gemeten waarden beschikbaar in meetstation SCK-Hoeve (ten westen van het studiegebied, achtergrondstation). Maar zelfs in dit achtergrondstation worden voor dioxinen de richtwaarden benaderd. Voor meervoudig gechloreerde bifenyl wordt de beoordelingswaarde gerespecteerd. Polycyclische aromatische koolwaterstoffen Buiten cokesfabrieken en houtverduurzaming zijn vooral verbrandingsprocessen bepalend voor de luchtverontreiniging met polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Echt omvangrijke verbrandingsprocessen komen in de omgeving niet voor, en er mag worden verwacht dat de grenswaarde wordt gerespecteerd (Lisec, 2006).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 168/403
Projectnummer:
005038
Uitvallend stof Er werden geen recente meetwaarden gevonden voor uitvallend stof. Opmerking: dat er gemeten waarden beschikbaar zijn voor metalen in uitvallend stof betekent niet noodzakelijk dat er ook voor het totaal van het uitvallend stof gemeten waarden beschikbaar zijn. Bij uitvalkruiken is voor het totaal uitvallend stof immers een andere ontsluiting van het staal nodig dan voor de metalen. Bij de “Stofpotten” van Umicore wordt alleen een ontsluiting voor metalen toegepast (Lisec, 2006).
5.3.4.
Beschrijving effecten
5.3.4.1. Inrichtingsfase
De inrichting zelf van het terrein wordt op het vlak van luchtemissies als minder kritisch beschouwd. Door de toename in verkeer en infrastructuurwerken, zal er een toename zijn aan emissies van NOx, SO2 en fijn stof. Tijdens de aanlegfase zijn er geen geleide emissiebronnen. Potentiële emissies ten gevolge van de aanlegfase kunnen onderscheiden worden in: stofemissies en uitlaatgassen vanwege grond-, riolerings- en funderingswerken (grondverzetmachines en graafmachines); stofvorming ten gevolge van het rijden van voertuigen over een stoffig wegdek; emissies van verbrandingsgassen van de vrachtwagens en machines die ingezet worden voor de uit te voeren werken. Stofvorming bij grondwerkzaamheden
Voor de aanleg van het bedrijventerrein zal een deel van het terrein afgegraven/opgehoogd worden. De af te graven fractie bedraagt ca. 1,5 miljoen m³ (voorlopige raming op basis van voorontwerp infrastructuurwerken). De afgegraven gronden worden op andere plaatsen binnen het projectgebied terug gebruikt voor ophoging (effening en bermen). De duur van deze grondwerkzaamheden wordt op ongeveer 1 jaar geschat. Er mag van uitgegaan worden dat de werkzaamheden enkel gedurende de weekdagen zullen plaatsgrijpen, zodat we de potentiële totale emissies kunnen uitmiddelen over een totaal van ongeveer 260 dagen. De te verwachten stofemissie ten gevolge van de grondwerkzaamheden met name het afgraven en/of aanvullen van gronden waarbij kan verondersteld worden dat deze hoeveelheid grond op/van een vrachtwagen wordt geladen zal afhankelijk zijn van : de gemiddelde windsnelheid; het vochtgehalte en de partikelgrootte van de over te laden grond; de hoeveelheid over te laden grond. en kan met goede benadering berekend worden op basis van volgende formule (EPA, 1998) : 1, 3
⎛U ⎞ ⎜ ⎟ 2,2 ⎠ ⎝ E = kx(0,0016) x (kg / ton) 1, 4 ⎛M ⎞ ⎜ ⎟ ⎝ 2 ⎠
met:
k = deeltjesgrootte coëfficiënt U = gemiddelde windsnelheid (3,6 m/s; KMI, 2000)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 169/403
Projectnummer:
005038
M = vochtgehalte van de grond (15%) De gemiddelde windsnelheid van 3,6 m/s werd overgenomen uit de statistieken van het KMI (2000). Voor de te verhandelen grond werd een gemiddeld vochtgehalte aangenomen van ongeveer 15%. Om de emissie te bekomen dient de emissiefactor E met het aantal ton verhandelde grond vermenigvuldigd worden. Via de deeltjesgrootte coëfficiënt k kan de deeltjesgrootte in de formule ingebracht worden. Wanneer de totale emissie bepaald wordt, onafhankelijk van de deeltjesgrootte, wordt de deeltjesgroottecoëfficiënt k gelijkgesteld aan 1. Door toepassing van bovenstaande formule wordt een stofemissie bekomen van 271 kg (0,181 g/ton x 1,5 mio ton). Rekening houdend met een totale oppervlakte van het projectgebied van ongeveer 460 ha en een totaal van 260 werkdagen (volledig jaar, vijfdagenweek) betekent dit een totale emissie van 2,26 g stof/ha/dag (271 kg x 1/460 ha x 1/260d). Het betreft hier een zandgrond waarvan kan verondersteld worden dat de meeste deeltjes groter dan 10 µm zijn zodat de partikels doorgaans binnen een straal van 50 tot 100 m terugvallen. Wanneer we uitgaan van de veronderstelling dat deze deeltjes binnen een straal van 100 m ten opzichte van het projectgebied (oppervlakte van ongeveer 460 ha, dus binnen een gebied van ongeveer 540 ha) zouden neervallen, geeft dit een theoretische depositie binnen deze zone van ongeveer 0,2 mg/m²/dag. Uit ervaring (o.a. sanering Balimgronden) is reeds gebleken dat het inzaaien van gronden een maatregel is die praktisch goed haalbaar is bij dergelijke werkzaamheden. Stofvorming bij transportactiveiten op de werf
De transportactiviteiten betreffen enerzijds het transport van af- en uitgegraven gronden via vrachtwagens en anderzijds de verschillende machines, die gebruikt worden voor de aanleg van het bedrijventerrein. Het totale wagenpark wordt ingeschat op 20 machines gedurende de periode van grondverzet (260 werkdagen). Het aantal vrachtwagens, die nodig zijn voor transport van de gronden, wordt ingeschat op basis van de totale hoeveelheid af- en uitgegraven grond. Indien ervan uitgegaan wordt dat alle af- en uitgegraven grond (1,5 mio ton) elders in het projectgebied herbruikt wordt en de vrachtwagens een laadvermogen van ongeveer 20 ton hebben, kan het aantal heen- en weergaande vrachtwagenbewegingen in het projectgebied op ongeveer 75.000 geschat worden. De stofemissie (PM10) t.g.v. het opwaaien van stof op de werfwegen varieert lineair met de transportactiviteit. Zij wordt voor onverharde aarden wegen benaderd met goede betrouwbaarheid volgens de formule 0 ,8
⎛ s ⎞ ⎛W ⎞ ⎜ ⎟ ⎜ ⎟ 12 3 : E = 0,7329 x ⎝ ⎠ ⎝ 0,3 ⎠ ⎛M ⎞ ⎜ ⎟ ⎝ 0,2 ⎠
0, 4
⎛ 365 − p ⎞ x⎜ ⎟(kg / kilometertraject ) ⎝ 365 ⎠
Waarbij : E = emissie-factor (kg/kilometer afgelegd) K = 0,7329 = constante gebaseerd op partikelgrootte van de deeltjes (PM10) s= siltgehalte van het wegoppervlak (15%) W = gemiddeld gewicht van de vrachtwagen (20 ton) M = vochtgehalte wegoppervlak (10%) P = het aantal dagen met een minimumneerslag van 0,25 mm (136 dagen, benadering door normaalwaarde voor aantal neerslagdagen > 1mm, KMI) Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 170/403
Projectnummer:
005038
Wanneer hier ook wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het hier alle deeltjes betreft groter dan 10 µm (neervallend stof), dan kan op basis van bovenstaande formule een maximale emissie van 0,36 kg per afgelegde kilometer op de werf berekend worden. Indien er van uitgegaan wordt dat voor elk traject dat een vrachtwagen aflegt, maximum 5 km moet afgelegd worden op de werf zelf, en dat de overige machines elk 20 km per dag afleggen op het terrein, kan een totale emissie berekend worden van : tijdens afgravings- en ophogingswerken : 1,44 kg per dag per ha (0,36 kg/km x (75.000 trajecten van 5 km + 5.200(20 machines op 260 dagen) trajecten van 20 km) x 1/260d x 1/460 ha). Wanneer de totale hoeveelheid geëmitteerde stofdeeltjes binnen een straal van 100 m ten opzichte van het projectgebied zou neervallen, geeft dit een theoretische depositie binnen deze zone van ongeveer 120 mg/m²/dag. tijdens overige werken : Stel 50 machines tijdens een periode van 340 werkdagen : 0,4 kg per dag per ha (0,36 kg/km x 17.000 trajecten x 10 km x 1/340d x 1/460 ha). Wanneer de totale hoeveelheid geëmitteerde stofdeeltjes binnen een straal van 100 m ten opzichte van het projectgebied zou neervallen, geeft dit een theoretische depositie binnen deze zone van ongeveer 33,2 mg/m²/dag. Uit voorgaande berekeningen kan besloten worden dat tijdens de inrichtingsfase van het project een stofdepositie zal voorkomen van maximaal 154 mg/m²/werkdag en dit tot op 100 m van het projectgebied.De VLAREM II richtwaarde van 350 mg/m²/dag wordt hierbij ruimschoots gerespecteerd. Emissies van verbrandingsgassen door transportactiviteiten op de werf
De emissies van verbrandingsgassen door vrachtwagens en machines die ingezet worden voor het uitvoeren van de werken kunnen berekend worden aan de hand van emissiefactoren. Voor de berekening van de emissies van machines is uitgegaan van de emissiefactoren vermeld ‘Emissies door niet voor de weg bestemde mobiele machines in het kader van internationale rapportering, TNO, 2005’ (Hulskotte J. et al., 2005). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de emissiefactoren voor zowel diesel als benzine motoren. Er is gebruik gemaakt van de emissiefactoren voor machines met een dieselmotor van 75 tot 560 kW of een benzinemotor groter dan 225 cc en dit voor fase II van de Europese normen. Tabel 84: Emissiefactoren van motoren (g/kWh) voor fase II van de euronormen Stof
Emissiefactor
Diesel
75-560 kW
CO
1,5
NOx
5,2
PM
0,2
SO2
2 g/kg
Benzine
>= 225 cc, 2 en 4 T
CO
438
NOx
2,6
PM
Niet vermeld
SO2
0,1 g/kg
In de veronderstelling dat elk machine gemiddeld 4 h per werkdag draait en in de veronderstelling dat alle machines op diesel werken (graafmachines, bulldozers, kranen, …zijn in de praktijk meestal Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 171/403
Projectnummer:
005038
uitgerust met dieselmotoren) en in de veronderstelling dat de machines een vermogen hebben van 200 kW bekomt men volgende emissies : CO : 26,6 ton CO gedurende 340 werkdagen (1,5 g/kWh x ((20 machinesx260 dagenx4hx200 kW)+(50 machinesx340dagenx4hx200kW)) of gemiddeld 78 kg CO/werkdag NOx : 92,3 ton NOx gedurende 340 werkdagen (5,2 g/kWh x ((20 machinesx260 dagenx4hx200kW)+(50 machinesx340dagenx4hx200kW)) of gemiddeld 271 kg NOx/werkdag PM10 : 3,5 ton PM10 gedurende 340 werkdagen (0,2 g/kWh x ((20 machinesx260 dagenx4hx200kW)+(50 machinesx340dagenx4hx200kW)) of gemiddeld 10 kg PM10/werkdag Voor de emissie van stikstofoxiden van het bezoekend verkeer zijn emissiekengetallen gebruikt uit ‘Handleiding CAR Vlaanderen, 2006, TNO-rapport 2006-A-R00 (Theeuwisse et al., 2006)’. De emissiefactoren voor latere jaren (2010, 2015 en 2020) zijn lager en reflecteren de verwachte afname van emissies van stikstofoxiden en verkeer. Het verkeer op het terrein wordt gerekend tot de categorie ‘zwaar’; er wordt uitgegaan van de laagste van de vermelde rijsnelheden van 13 km/h. Het bijbehorende emissiekengetal voor stikstofoxiden bedraagt 21,08 g/km/voertuig. Voor de vrachtwagens voor de grondwerkzaamheden kan dan volgende emissie berekend worden : NOx : 75.000 vrachtwagenbewegingen x 5 km x 21,08 g/km/voertuig = 7.905 kg NOx op 240 werkdagen of 30,4 kg NOx per werkdag.
5.3.4.2. Exploitatiefase
Vermits de initiatiefnemer opteert voor de volledige ontwikkeling van het bedrijventerrein worden in deze paragraaf de effecten ingeschat van het bedrijventerrein zoals het volledig ontwikkeld zal zijn in 2030. Er zullen hier, in tegenstelling met wat gesteld werd in de kennisgeving, bijgevolg geen alternatieven betreffende de ontwikkeling van het projectgebied onderzocht worden.
Geleide emissiebronnen
Ten opzichte van de referentiesituatie doen zich volgende wijzigingen voor wat betreft de geleide emissiebronnen in het projectgebied : Verdwijnen van woninggroep Glasfabriek (In samenwerking met de stad Lommel wordt een uitdovingsbeleid gevoerd voor deze woninggroep (geplande termijn tot ca. 2009)) Bijkomende geleide emissies afkomstig van exploitatie van bedrijven Bijkomende emissies afkomstig van verwarming gebouwen. Aangezien op dit moment de concrete toekomstige invulling van het bedrijventerrein nog niet gekend is, is het derhalve ook niet mogelijk om concrete voorspellingen te maken van de toekomstige luchtemissies en hun invloed op de luchtkwaliteit op immissieniveau. Om deze reden wordt gekozen om te vertrekken vanuit de luchtkwaliteit in de referentiesituatie. Hierop wordt de toegenomen verkeersdruk gesuperponeerd, zoals ingeschat zal worden in het deel rond mobiliteit. Verder wordt een inschatting gemaakt worden van de toegenomen emissies door gebouwverwarming bij een bepaalde vooropgestelde bebouwde oppervlakte in de toekomst. Rekening houdend met de luchtkwaliteit die hierdoor bekomen wordt kan bepaald worden welke emissies nog toegekend kunnen worden aan de exploitatie van de bedrijven (zie verder § Immissies).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 172/403
Projectnummer:
005038
Gebouwenverwarming Emissies t.g.v. gebouwenverwarming
Er wordt van de veronderstelling uitgegaan dat elk bedrijf emissies veroorzaakt ten gevolge van de verwarming van de gebouwen (locatie voor procesvoering, magazijn, kantoren, …). Het ontwerp van het projectgebied toont aan dat diverse activiteiten zullen aangetrokken worden tot het bedrijventerrein. Het brandstofverbruik als gevolg van de verwarming van gebouwen is afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder : de grootte van de gebouwen; de vereiste temperatuur welke op zijn beurt afhankelijk is van de specifieke activiteiten die in de gebouwen zullen plaatsgrijpen (werkplaats tegenover plaats voor stockering van artikelen; de aard van de producten die zijn opgeslagen, …); het al dan niet aanwezig zijn van grote poorten aan het gebouw en de frequentie van openen; de K-waarde van het gebouw (warmteverliezen, ventilatievoud); de aard van het verwarmingssysteem; … Bij gebrek aan gedetailleerde informatie over de invulling van het bedrijventerrein zal een exacte kwantificering van de potentiële emissies onmogelijk zijn. Een ruwe inschatting van de verbrandingsemissies door gebouwenverwarming op het industrieterrein wordt uitgevoerd op basis van een aantal aannames. Hierbij wordt uitgegaan van een ‘worst-case’ scenario : Er wordt aangenomen dat het volgende percentage van het bedrijventerrein ingenomen wordt door gebouwen : Zone A (distributie), opp. 24,5 ha, bebouwingsindex (incl. verharding) max 85%, bebouwing 40%, => 98.000 m² gebouwen Zone B (distributie), opp. 26,5 ha, bebouwingsindex (incl. verharding) max. 85%, bebouwing 40% => 106.000 m² gebouwen Zone C (distributie), opp. 17 ha, bebouwingsindex (incl. verharding) max. 85%, bebouwing 40% => 68.000 m² gebouwen Zone D (gemengd-grotere), opp. 50 ha, bebouwingsindex (incl. verharding) max. 85%, bebouwing 40% => 200.000 m² gebouwen Zone E (gemengd-kleiner), opp. 32 ha, bebouwingsindex (incl. verharding) max. 85%, bebouwing 40% => 128.000 m² gebouwen Zone F (industrie-mega), opp. 86 ha, bebouwingsindex (incl. verharding) max. 85%, bebouwing 40% => 344.000 m² gebouwen Zone G (gemengd-kleiner), opp. 52 ha, bebouwingsindex (incl. verharding) max. 85%, bebouwing 40% => 208.000 m² gebouwen Zone H (bedrijvenpark), opp. 20 ha, bebouwingsindex (incl. verharding) max.50%, bebouwing 20% => 40.000 m² gebouwen Als brandstof wordt stookolie gebruikt (hoge SO2-emissiefactor t.o.v. andere brandstoffen) Op basis van globale inschattingen door een aantal bedrijven (telefonische contacten) werd een gemiddeld brandstofverbruik van 200 kWh/m² aangenomen voor bedrijfsgebouwen. Rekening houdend met de reeds vermelde aannames betekent dit een jaarlijks verbruik van 858.240 GJ per jaar (1.192.000 m² x 200 kWh/m²). Het jaarlijks verbruik uitgemiddeld over 260 dagen (5 dagen x 52 weken) geeft een gemiddeld dagverbruik van 3.300 GJ (de uitmiddeling gebeurt over een gans jaar zodat hierbij moet opgemerkt worden dat het verbruik en de hieraan gekoppelde emissies in de zomer lager en in de winter hoger zullen liggen). Om een inschatting te maken van de emissies, Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 173/403
Projectnummer:
005038
gekoppeld aan een verbruik van 360 GJ per dag, wordt uitgegaan van de emissiegrenswaarden voor nieuwe kleine stookinstallaties (< 2 MWth) (VLAREM II). Het rookgasdebiet per dag werd berekend op 927.410 Nm³ (12 Nm³/kg stookolie). Volgende tabel geeft een overzicht van de gebruikte emissiegrenswaarden (in mg/Nm³) en de, op basis van deze richtwaarden, totale geschatte emissies per dag per component door verwarming van gebouwen. Tabel 85: Algemene emissiegrenswaarden voor nieuwe kleine stookinstallaties (< 2 MWth) (VLAREM II) en de geschatte totale emissie per dag door verwarming van gebouwen Component
Emissiegrenswaarde (mg/Nm³)
Totale emissie per dag (kg)
stof
100
92,7
SO2
170
157,6
NOx
185
171,6
CO
175
162,3
nikkel
3
2,8
vanadium
5
4,6
Immissiebijdage t.g.v. gebouwenverwarming
Om de verspreiding van de verontreinigende componenten als gevolg van gebouwenverwarming na te gaan werd gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel van VITO, het IFDM-model. Daarmee wordt de immissiebijdrage van de gebouwen op het bedrijventerrein naar de omgeving berekend. De beschouwde componenten zijn NOx, SO2 en stof. Vermits de lokaties van de diverse puntbronnen (in dit geval schouwen van verwarming) nog niet gekend zijn, werd gerekend met 1 puntbron die ongeveer in het midden van het studiegebied gesitueerd werd. De schouwhoogte werd op 30 m geschat, de diameter (som van alle schouwen samen) op ca. 2,5 m, de gemiddelde temperatuur van de rookgassen op 100° C. De inputgegevens van de emissies voor de verspreidingsberekeningen zijn de berekende emissiehoeveelheden, zoals berekend in voorgaande tabel. Simulaties met het IFDM-model werden uitgevoerd voor de gemiddelde waarden en de 98percentielwaarden voor NOx, SO2, CO en stof. Voor deze parameters werd de bijdrage in de omgeving van het projectgebied geëvalueerd. Volgende tabel geeft een overzicht van de maximale immissiebijdrage afkomstig van de gebouwenverwarming op het bedrijventerrein. Tabel 86: Maximale immissiebijdragen afkomstig van de toekomstige gebouwenverwarming Component
P98-daggem. (µg/m³)
Daggem. (µg/m³)
Jaargem. (µg/m³)
Stof
4,23
6,70
0,60
CO
7,41
11,74
1,06
NOx
7,83
12,41
1,12
SO2
7,19
11,40
1,03
De maximale berekende immissiebijdragen situeren zich in het projectgebied ter hoogte van de spoorlijn ten Z van de Balendijk maar zullen in de werkelijke situatie vanzelfsprekend afhankelijk zijn van de concrete inplanting van de schouwen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 174/403
Projectnummer:
005038
Niet geleide emissiebronnen
Ten opzichte van de referentiesituatie doen zich volgende wijzigingen voor wat betreft de nietgeleide emissiebronnen in het projectgebied : Niet geleide emissiebronnen van Umicore (monodeponie goethiet, monodeponie neutralisatieslib) : als conclusie in het MER van Umicore (Lisec, 2006) met betrekking tot de discipline lucht wordt het volgende gesteld betreffende de monodeponie neutralisatieslib : de toekomstige monodeponie veroorzaakt geen effecten: Op kleinere afstand zouden bijkomende emissies plaatselijk kunnen leiden tot een stijging van concentratie(zwevend stof) en uitvalwaarden (uitvallend stof). Door de verwaarloosbare effecten van de Monodeponie blijft de luchtverontreiniging in de ruime omgeving gelijk aan die in de referentiesituatie Voor de monodeponie goethiet kan volgens de actualisatie uit 2000 van het MER gesteld worden dat uit de vergelijking van de gemeten uitvalwaarden blijkt dat de toekomstige Monodeponie (Goethiet) in de gebruiksfase als een verwaarloosbare emittor van zware metalen is vergeleken met de andere emittoren in de nabije omgeving (Lisec, 2005). - Evenementenweide : Naar alle waarschijnlijkheid zullen zowel de aard van de activiteiten als de frequentie ervan gelijkaardig blijven aan de referentiesituatie - Praxair : Er wordt verondersteld dat er geen wijzigingen optreden wat betreft de exploitatie van het bedrijf - Verkeer : Ten gevolge van het geplande project zal de verkeersdruk toenemen. In onderstaande paragraaf wordt dit toegelicht. Verkeer Wegverkeer
Navolgende tabellen geven de verkeersintensiteiten weer voor de toekomstige situatie, scenario snelle uitgifte,enerzijds voor het jaar 2015 en anderzijds voor het jaar 2030, na ontwikeling van het projectgebied. Deze gegevens (verkeersintensiteiten) zijn afkomstig van de deskundige verkeer (zie ook tabel 40). In de bijlage zit een geeft een overzicht van : alle berekeningen die uitgevoerd werden vertrekkende van de basisgegevens van tabel 89 voor de uiteindelijke input van het CAR-model voor de toekomst, jaar 2030 de gegevens die ingegeven werden in het CAR-model betreffende de toekomstige situatie. Onderstaande tabel geeft de resultaten van het CAR-model weer voor de toekomstige situatie voor enerzijds het jaar 2015 en anderzijds het jaar 2030 nadat het projectgebied is ontwikkeld (jaar 2030, snelle uitgifte). Er wordt telkens gerekend met de achtergrondwaarde van het jaar 2015.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 175/403
Projectnummer:
Tabel 87: Telling
Weg
005038
Verkeersintensiteiten voor de toekomstige situatie – snelle uitgifte – 2015 Kmpt
72061
N71
38,1
72062
N71
-38,1
72212
N769 -1
72213
N769 1
72224
N73
-31.4
72225
N73
31.4
72332
N71
-25.6
72333
N71
25.6
72386
N715 -18
72387
N715 18
72396
N74
-68
72397
N74
68
72430
N715 -25
72431
N715 25
72476
N715 -13.9
72477
N715 13.9
72503
N141 13.7
72504
N141 -13.7
10033
N71
12,6
10034
N71
12,6
10001
N71
3,2
10002
N71
3,2
16029
N18
19,5
16030
N18
19,5
16031
N18
21,6
16032
N18
21,6
Gemeente
Achel
Lommel
Straatnaam
Hamonterweg
Ringlaan
Lambert-coördinaten # auto’s per werkdag x
y
227.813
215.226
213.870
213.204
Hechtel-Eksel
Peerderbaan
220.555
202.251
Lommel
Ringlaan
216.090
212.834
Hechtel-Eksel
Hechtel-Eksel
Hechtel-Eksel
Hasseltsebaan
Reststraat
Lommelsebaan
Houthalen-Helchteren Grote Baan
Ham
Mol
Heidestraat
Zuiderring
220.703
220.678
219.815
221.246
205.285
204.027
198.255
201.265
205.212
194.357
199.464
# vrachtwagens/werkdag
# pae (24 u totaal)/werkdag
5.569
744
7.066
5.711
894
7.506
2.711
635
3.969
2.249
584
3.416
3.845
845
5.542
5.022
1,012
7.056
8.412
3.015
14.426
8.032
2.951
13.935
11.414
2.914
17.247
11.185
2.413
16.028
3.894
4.133
12.143
3.894
4.043
12.143
4.010
443
4.882
4.248
274
4.809
13.519
3.691
20.910
10.989
3.796
18.572
5.476
1.400
8.246
6.399
803
8.029
209.800
8.421 7.879
Geel
Molse Weg
196.527
206.149
11.279 11.143
Mol
Mol
Turnhoutsebaan 201.923
Molderdijk
202.887
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
210.104
207.984
7.269
551
8.359
5.799
629
7.048
6.657
605
7.868
6.352
611
7.575
oktober 2006 Pagina 176/403
Projectnummer:
005038
Tabel 88: Verkeersintensiteiten voor de toekomstige situatie (snelle uitgifte, 2030) gebuikt als input voor het CAR-model Telling
Weg
Kmpt
72061
N71
38,1
72062
N71
-38,1
72212
N769 -1
72213
N769 1
72224
N73
-31.4
72225
N73
31.4
72332
N71
-25.6
72333
N71
25.6
72386
N715 -18
72387
N715 18
72396
N74
-68
72397
N74
68
72430
N715 -25
72431
N715 25
72476
N715 -13.9
72477
N715 13.9
72503
N141 13.7
72504
N141 -13.7
10033
N71
12,6
10034
N71
12,6
10001
N71
3,2
10002
N71
3,2
16029
N18
19,5
16030
N18
19,5
16031
N18
21,6
16032
N18
21,6
Gemeente
Achel
Lommel
Straatnaam
Hamonterweg
Ringlaan
Lambert-coördinaten # auto’s / werkdag
227.813
215.226
6.546
891
8.317
6.695
1.059
8.826
3.092
724
4.519
2.566
660
3.883
4.502
1.230
6.958
213.870
213.204
220.555
202.251
Lommel
Ringlaan
216.090
212.834
Hechtel-Eksel
Hechtel-Eksel
Reststraat
Lommelsebaan
Houthalen-Helchteren Grote Baan
Ham
Mol
Heidestraat
Zuiderring
(Tabel 40 + bijlage 2-y)
y
Peerderbaan
Hasseltsebaan
# pae (24 u totaal)/werkdag
(Tabel 40 + bijlage 2-y)
x
Hechtel-Eksel
Hechtel-Eksel
# vrachtwagens/werkdag
(Tabel 40 + bijlage 2-y)
220.703
220.678
219.815
221.246
205.285
204.027
198.255
201.265
205.212
194.357
199.464
5.842
1.413
8.672
10.208
5.659
21.497
9.770
5.574
20.928
13.093
4.418
21.928
12.821
3.847
20.530
4.650
6.059
16.766
4.650
6.059
16.766
4.660
502
5.656
4.933
317
5.576
15.492
5.302
26.096
12.611
5.413
23.442
6.250
1.711
9.666
7.294
1.053
9.403
209.800
11.217 10.568
Geel
Molse Weg
196.527
206.149
14.221 14.058
Mol
Mol
Turnhoutsebaan 201.923
Molderdijk
202.887
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
210.104
207.984
8.269
627
9.523
6.604
716
8.038
7.756
878
9.520
7.398
890
9.191
oktober 2006 Pagina 177/403
Projectnummer:
005038
(1) Vermits van deze weg maar van één verkeersrichting tellingen voor handen zijn, werd het #pae/24 h afkomstig van de telling vermenigvuldigd met twee voor de gegevens van beide richtingen
Tabel 89: Resultaten van CAR-model voor toekomstige situatie (jaar 2015, snelle uitgifte) berekend met achtergrondwaarden van 2015 Weg
Plaats
Straatnaam
Lambert (m) x
Achel
N769
Lommel
Ringlaan
N73
HechtelEksel
Peerderbaan
N71
Lommel
Ringlaan
216.090
212.834
N715
HechtelEksel
Hasseltsebaan
220.703
198.255
HechtelEksel
Reststraat
HechtelEksel
Lommelse Baan
HouthalenHelchteren
Grote Baan
N141
Ham
Heidestraat
205.285
N71
Mol
Zuiderring
N71
Geel
Molseweg
N18 N18
N715 N715
227.813
y
N71
N74
Hamonterweg
NO2
PM10
Jaargem
Jaargem achterg.
# Overschrijdingen
Jaargem
Jaargem achterg.
# Overschrijdingen
(µg/m³)
(µg/m³)
Uurgem. GW(1).
(µg/m³)
(µg/m³)
Daggem. GW(1)
Uurgem GW + OV(1)
Daggem. GW+OV(1)
215.226
19
16
0
0
27
26
24
24
213.870
213.204
23
22
0
0
28
28
26
26
220.555
202.251 20
18
0
0
27
27
24
24
16
8
0
0
26
25
21
21
26
18
0
0
28
27
27
27
27
18
0
0
28
27
27
27
17
16
0
0
27
26
23
23
22
13
0
0
27
26
24
24
199.464
21
17
0
0
27
27
24
24
204.027
209.800
22
19
0
0
28
27
25
25
196.527
206.149
25
20
0
0
28
27
26
26
Mol
Turnhoutse-baan 201.923
210.104
24
22
0
0
28
28
26
26
Mol
Molderdijk
207.984
17
15
0
0
27
26
23
23
220.678 219.815 221.246
202.887
201.265 205.212 194.357
(1) GW : Grenswaarde: OV : overschrijdingsmarge
Overschrijding van grenswaarde zoals die in 2010 geldt of voor 2005 (PM10) Overschrijding van grenswaarde en overschrijdingsmarge behorende bij het betreffende jaar
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 178/403
Projectnummer:
005038
Tabel 90 : Resultaten van CAR-model voor toekomstige situatie (jaar 2030, snelle uitgifte) berekend met achtergrondwaarden van 2015 Weg
Plaats
Straatnaam
Lambert (m) x
NO2 y
PM10
Jaargem
Jaargem achterg.
# Overschrijdingen
Jaargem
Jaargem achterg.
# Overschrijdingen
(µg/m³)
(µg/m³)
Uurgem. GW(1).
(µg/m³)
(µg/m³)
Daggem. GW(1)
Uurgem GW + OV(1)
Daggem. GW+OV(1)
N71
Achel
Hamonterweg
227.813
215.226
19
16
0
0
27
26
24
24
N769
Lommel
Ringlaan
213.870
213.204
24
22
0
0
28
28
26
26
N73
HechtelEksel
Peerderbaan
220.555
202.251 21
18
0
0
27
27
25
25
20
8
0
0
27
25
23
23
28
18
0
0
29
27
28
28
30
18
0
0
29
27
28
28
17
16
0
0
27
26
23
23
25
13
0
0
28
26
25
25
N71
Lommel
Ringlaan
216.090
212.834
N715
HechtelEksel
Hasseltsebaan
220.703
198.255
HechtelEksel
Reststraat
HechtelEksel
Lommelse Baan
HouthalenHelchteren
Grote Baan
N141
Ham
Heidestraat
205.285
199.464
21
17
0
0
27
27
24
24
N71
Mol
Zuiderring
204.027
209.800
23
19
0
0
28
27
26
26
N71
Geel
Molseweg
196.527
206.149
25
20
0
0
28
27
27
27
N18
Mol
Turnhoutse-baan 201.923
210.104
24
22
0
0
28
28
26
26
N18
Mol
Molderdijk
207.984
18
15
0
0
27
26
23
23
N74 N715 N715
220.678 219.815 221.246
202.887
201.265 205.212 194.357
(1) GW : Grenswaarde: OV : overschrijdingsmarge
Overschrijding van grenswaarde zoals die in 2010 geldt of voor 2005 (PM10) Overschrijding van grenswaarde en overschrijdingsmarge behorende bij het betreffende jaar
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 179/403
Projectnummer:
005038
De toename van het autoverkeer in het studiegebied van 2005 tot 2030 bedraagt ca. 27%, de toename van het vrachtverkeer ca. 37%. Uit twee voorgaande tabellen blijkt ondanks de stijging van de verkeersstroom dat zowel voor het jaar 2015 als voor het jaar 2030 zowel voor NO2 als voor PM10 aan de betreffende grenswaarden en overschrijdingsmarges wordt voldaan indien gerekend wordt met de achtergrondwaarden van 2015. Dit is voornamelijk te wijten aan de daling van de achtergrondwaarde van NO2 en PM10 in 2015 t.o.v. 2005. De achtergrondwaarde van NO2 in 2015 daalt gemiddeld met 20% t.o.v. de achtergrondwaarde in 2005. De achtergrondwaarde van PM10 in 2015 daalt gemiddeld met 13% t.o.v. de achtergrondwaarde in 2005. De bijdrage van het verkeer tot de NO2-jaargemiddelde concentratie in het studiegebied bedraagt gemiddeld : in 2005 : 22% in 2015 : 20%. De bijdrage van het verkeer tot de PM10-jaargemiddelde concentratie bedraagt gemiddeld : in 2005 : 3,8% in 2015 : 2,5 %. Ook de bijdrage van het verkeer tot de jaargemiddelde concentratie daalt dus ondanks de grotere verkeersstroom. Dit is te wijten aan het feit dat het CAR-model rekent met andere (lagere) emissiefactoren voor voertuigen voor 2015 dan voor het jaar 2005. Verder blijkt de daling van de bijdrage van verkeer tot PM10-concentratie groter te zijn dan de daling van de bijdrage tot de NO2concentratie Spoorverkeer
In de toekomst (2030) zouden er ten gevolge van de aanwezigheid van het bedrijventerrein een 13tal dieseltreinen per dag het projectgebied binnenrijden. Deze treinen zouden 33 wagons bevatten. Elke wagon zou ca. 30 ton lading bevatten. Volgens de dienst Centrale milieucoördinatie van de NMBS is het verbruik van een dergelijke dieseltrein ca. 11,3 kg diesel per km. Gebruik makend van de emissiefactoren vermeld in de studie van SUSATRANS (2005) (volgende tabel) kan de emissie per trein berekend worden. Tabel 91: Emissiefactoren spoorverkeer (g/kg verbruikte brandstof) CO2
NOx
NMVOC
PM
CH4
N2O
3.178
53
8,0
2,6
+/-0,2
+/-0,4
Ten gevolge van het spoorverkeer zullen per dag volgende emissies vrijkomen in het studiegebied (studiegebied : straal van 5 km rond denkbeeldig middelpunt van bedrijventerrein; ca. 10 km lengte spoorlijn in studiegebied) : CO2 : 3.178 g/kg verbruikte diesel x 11,3 kg diesel/km x 10 km = 359 kg/trein NOx : 53 g/kg verbruikte diesel x 11,3 kg diesel/km x 10 km = 6 kg/trein NMVOC : 8,0 g/kg verbruikte diesel x 11,3 kg diesel/km x 10 km = 0,9 kg/trein PM : 2,6 g/kg verbruikte diesel x 11,3 kg diesel/km x 10 km =0,3 kg/trein CH4 : 0,2 g/kg verbruikte diesel x 11,3 kg diesel/km x 10 km =0,02 kg/trein N2O : 0,4 g/kg verbruikte diesel x 11,3 kg diesel/km x 10 km = 0,04 kg/trein -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 181/403
Projectnummer:
005038
Rekening houdend met gemiddeld 13 treinen per dag in het studiegebied kan gesteld worden dat de emissies van NMVOC, PM, CH4 en N2O verwaarloosbaar klein zijn t.o.v. de andere toekomstige emissies in het projectgebied (gebouwenverwarming, wegverkeer, …). De totale CO2-emissie in het studiegebied per werkjaar kan geraamd worden op 1.213 ton. Dit betekent dus een stijging van de emissie van dit broeikasgas in het studiegebied t.o.v. de referentiesituatie. De totale dagelijkse NOx-emissie t.g.v. het spoorverkeer binnen het studiegebied bedraagt ca. 77 kg. Scheepvaartverkeer
In de toekomst zouden er ten gevolge van de aanwezigheid van het bedrijvenpark een 14-tal schepen per dag het studiegebied binnenvaren. Elk schip zou een lading hebben van ca. 400 ton. Gebruik makend van de emissiefactoren vermeld in de studie van SUSATRANS (2005) (zie volgende tabel) kan de emissie per schip berekend worden. Tabel 92: Emissiefactoren scheepvaart (g/1000kmton) Jaar
CO2
NOx
NMVOC
PM
CH4
N2O
1990
33.100
781
41,3
31,2
1,27
7,3
2000
29.700
573
28,8
20,9
1,14
6,5
2010
28.000
489
17,5
14,8
1,07
6,2
2020
27.700
361
12,1
8,6
1,06
6,1
Ten gevolge van het scheepvaartverkeer zullen per dag volgende emissies vrijkomen in het studiegebied (studiegebied : straal van 5 km rond denkbeeldig middelpunt van bedrijventerrein; ca. 11,4 km lengte Kanaal van Beverlo in studiegebied) : CO2 : 27.700 g/1000kmton x 400 ton / 1.000 x 11,4 km = 126.312 g/schip NOx : 361 g/1000kmton x 400 ton/1.000 x 11,4 km = 1.646 g/schip NMVOC : 12,1 g/1000kmton x 400 ton/1.000 x 11,4 km = 55,2 g/schip PM : 8,6 g/1000kmton x 400 ton/1.000 x 11,4 km = 38,8 g/schip CH4 : 1,06 g/1000kmton x 400 ton/1.000 x 11,4 km = 4,8 g/schip N2O : 6,1 g/1000kmton x 400 ton/1.000 x 11,4 km = 27,4 g/schip Rekening houdend met gemiddeld 14 schepen per dag in het studiegebied kan gesteld worden dat de emissies van NMVOC, PM, CH4 en N2O verwaarloosbaar klein zijn t.o.v. de andere toekomstige emissies in het projectgebied (gebouwenverwarming, wegverkeer, …). De totale CO2-emissie in het studiegebied per werkjaar kan geraamd worden op 460 ton. Dit betekent dus eveneens een stijging van de emissie van dit broeikasgas in het studiegebied t.o.v. de referentiesituatie. De totale dagelijkse NOx-emissie t.g.v. het scheepvaartverkeer binnen het studiegebied bedraagt ca. 23 kg. Een beperkt onderzoek waarmee emissiefactoren van schepen door metingen op de oever werden vastgesteld, toonde aan dat : voor NO2 de bijdrage van scheepvaartemissies aan de luchtkwaliteit op de oevers van vaarwegen in het Rijnmond gebied leiden tot een verhoging van ca. 10 µg NO2/m³ in september oktober 2004 op 10 m van de oever t.o.v. 100 m Modelberekeningen wijzen op een verhoging van ca. 5 µg NO2/m³ op 50 m van de oever -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 182/403
Projectnummer:
-
005038
Verhoging van NO2 ten opzichte van de achtergrond is zichtbaar tot op ca. 250 m van de oever (Keuken et al, 2005).
Immissies
Onderstaande tabellen geven een overzicht van de berekende immissieconcentraties voor SO2, PM10 en NOx in de toekomst (2030) in de omgeving van het projectgebied. Vermits voor CO geen achtergrondconcentraties bekend zijn wordt deze component hier niet vermeld.
Immissiebijdrage (jaargem.) (µg/m³) Norm (µg/m³) (1)
(227.813, 215.226)
16
3
Niet gekend
5
1,12
25,1
30
Lommel, Ringlaan
(213.870, 213.204)
22
2
Niet gekend
5
1,12
30,1
30
Hechtel-Eksel, Peerderbaan
(220.555, 202.251)
18
3
Niet gekend
5
1,12
27,1
30
Lommel, Ringlaan
(216.090, 212.834)
8
12
Niet gekend
5
1,12
26,1
30
Hechtel-Eksel, Hasseltse-baan (220.703, 198.255)
18
10
Niet gekend
5
1,12
34,1
30
Hechtel-Eksel, Reststraat
(220.678, 201.265)
18
12
Niet gekend
5
1,12
36,1
30
Hechtel-Eksel, Lommelse Baan (219.815, 205.212)
16
1
Niet gekend
5
1,12
23,1
30
Houthalen, Grote Baan
(221.246, 194.357)
13
12
Niet gekend
5
1,12
31,1
30
Ham, Heidestraat
(205.285, 199.464)
17
4
Niet gekend
5
1,12
27,1
30
Mol, Zuiderring
(204.027, 209.800)
19
4
Niet gekend
5
1,12
29,1
30
Geel, Molse Weg
(196.527, 206.149)
20
5
Niet gekend
5
1,12
31,1
30
Mol, Turnhoutse-baan
(201.923, 210.104)
22
2
Niet gekend
5
1,12
30,1
30
Mol, Molderdijk
(202.887, 207.984)
15
3
Niet gekend
5
1,12
24,1
30
Weg-verkeer (CAR)
Scheep-vaartverkeer (3)
Achel, Hamonter-weg
Spoor-verkeer (4)
Totale immissie (jaargem.) (µg/m³)
Lambert (x,y)
Gebouwenverwa rming (IFDM) (2)
Locatie Straat
Achtergrondconc. Jaargem. (CAR)
Tabel 93: Immissieconcentraties toekomstige situatie (2030) NOx
(1) Strengste norm wordt vermeld (2) Vermits de lokaties van de diverse puntbronnen van de gebouwenverwarming nog niet gekend zijn en bijgevolg ook geen correcte immissiebijdrage op een bepaalde lokatie kan gegeven worden, wordt hier telkens de maximale berekende immissiebijdrage vermeld (worst-case) (3) Gebaseerd op modelberekeningen vermeld in een studie die handelt over de vaarwegen van het Rijnmond-gebied van de auteur Keuken et al. (2005). (worst-case) (4) Wegens het nog ontbreken van de nodige gegevens betreffende de treinen (lokomotieven) kon de immissiebijdrage niet bepaald worden
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 183/403
Projectnummer:
005038
Uit vorige tabel blijkt dat het gemiddelde van alle achtergrondimmissieconcentraties 17,1 µg/m³ bedraagt of reeds meer dan 50% van de norm opvult. Het gemiddelde van de totale berekende toekomstige immissieconcentraties in het beschouwde gebied bedraagt 28,8 µg/m³. Indien aan volledige normopvulling zou gedaan worden voor het beschouwde gebied blijkt bijgevolg, door de reeds hoge achtergrondconcentratie niet veel ‘ruimte’ meer te zijn voor de exploitatie van de bedrijven. Deze opmerking kan echter voor gans Vlaanderen gemaakt worden, en niet enkel voor het hier beschouwde gebied. Verder toont deze tabel dat op 6 plaatsen waar de immissieconcentratie aan NOx ingeschat wordt zonder rekening te houden met de immissiebijdrage van de exploitatie van de bedrijven en van het bijkomstig spoorverkeer de norm reeds overschreden wordt voornamelijk als gevolg van de hoge achtergrondconcentratie en/of bijdrage van het wegverkeer. Hierbij dient wel vermeld te worden dat voor de bijdrage van het spoorverkeer en de bijdrage van de gebouwenverwarming telkens de maximale immissiebijdrage werd vermeld (worst-case) en dat deze vermelde waarde op de meeste plaatsen een grotere waarde zal zijn dan de werkelijke immissiebijdrage.
Immissiebijdrage (jaargem.) (µg/m³) Norm (µg/m³) (1)
26
1
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
27,6
20
Lommel, Ringlaan
(213.870, 213.204)
28
0
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
28,6
20
Hechtel-Eksel, Peerderbaan
(220.555, 202.251)
27
0
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
27,6
20
Lommel, Ringlaan
(216.090, 212.834)
8
12
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
20,6
20
Hechtel-Eksel, Hasseltse-baan (220.703, 198.255)
18
10
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
28,6
20
Hechtel-Eksel, Reststraat
(220.678, 201.265)
18
12
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
30,6
20
Hechtel-Eksel, Lommelse Baan (219.815, 205.212)
16
1
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
17,6
20
Houthalen, Grote Baan
(221.246, 194.357)
13
12
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
25,6
20
Ham, Heidestraat
(205.285, 199.464)
17
4
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
21,6
20
Mol, Zuiderring
(204.027, 209.800)
19
4
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
23,6
20
Geel, Molse Weg
(196.527, 206.149)
20
5
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
25,6
20
Mol, Turnhoutse-baan
(201.923, 210.104)
22
2
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
24,6
20
Mol, Molderdijk
(202.887, 207.984)
15
3
Verwaarloosbaar
Verwaarloosbaar
0,6
18,6
20
Scheep-vaartverkeer (3)
(227.813, 215.226)
Spoor-verkeer (4)
Achel, Hamonter-weg
Weg-verkeer (CAR)
Totale immissie (jaargem.) (µg/m³)
Lambert (x,y)
Gebouwenverwa rming (IFDM) (2)
Locatie Straat
Achtergrondconc. Jaargem. (CAR)
Tabel 94: Immissieconcentraties toekomstige situatie (2030) PM10
(1) Strengste norm wordt vermeld
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 184/403
Projectnummer:
005038
(2) Vermits de lokaties van de diverse puntbronnen van de gebouwenverwarming nog niet gekend zijn en bijge20volg ook geen correcte immissiebijdrage op een bepaalde lokatie kan gegeven worden, wordt hier telkens de maximale berekende immissiebijdrage vermeld (worst-case)
Uit voorgaande tabel blijkt dat het gemiddelde van alle achtergrondimmissieconcentraties aan PM10 19 µg/m³ bedraagt of gemiddeld reeds meer dan 95% van de norm opvult. Indien aan volledige normopvulling zou gedaan worden voor het beschouwde gebied blijkt bijgevolg, dat door de reeds zeer hoge achtergrondconcentratie aan PM10 geen ruimte meer blijkt te zijn voor de exploitatie van de bedrijven. Deze opmerking kan echter voor gans Vlaanderen gemaakt worden, en niet enkel voor het hier beschouwde gebied. Uit deze tabel blijkt dat op 11 plaatsen waar de immissieconcentratie aan PM10 ingeschat wordt zonder rekening te houden met de immissiebijdrage van de exploitatie van de bedrijven de norm reeds overschreden wordt voornamelijk als gevolg van de hoge achtergrondconcentratie en/of bijdrage van het wegverkeer. Hierbij dient wel vermeld te worden dat voor de bijdrage van de gebouwenverwarming telkens de dan de werkelijke immissiebijdrage. Tabel 95: Immissieconcentraties toekomstige situatie (2030) SO2
Norm (µg/m³) (1)
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
19,0
20
Lommel, Ringlaan
(213.870, 213.204)
18
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
19,0
20
Hechtel-Eksel, Peerderbaan
(220.555, 202.251)
18
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
19,0
20
Lommel, Ringlaan
(216.090, 212.834)
18
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
19,0
20
Hechtel-Eksel, Hasseltse-baan (220.703, 198.255)
9
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
10,0
20
Hechtel-Eksel, Reststraat
(220.678, 201.265)
18
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
19,0
20
Hechtel-Eksel, Lommelse Baan (219.815, 205.212)
18
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
19,0
20
Houthalen, Grote Baan
(221.246, 194.357)
9
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
10,0
20
Ham, Heidestraat
(205.285, 199.464)
18
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
19,0
20
Mol, Zuiderring
(204.027, 209.800)
9
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
10,0
20
Geel, Molse Weg
(196.527, 206.149)
9
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
10,0
20
Mol, Turnhoutse-baan
(201.923, 210.104)
9
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
10,0
20
Mol, Molderdijk
(202.887, 207.984)
9
Niet gekend
Niet gekend
Verwaarloosbaar
1,03
10,0
20
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
Gebouwenverwa rming (IFDM) (2)
18
Scheep-vaartverkeer (3)
(227.813, 215.226)
Spoor-verkeer (4)
Achel, Hamonter-weg
Weg-verkeer (CAR)
Totale immissie (jaargem.) (µg/m³)
Immissiebijdrage (jaargem.) (µg/m³)
Lambert (x,y)
Achtergrondconc. Jaargem. (CAR)
Locatie Straat
oktober 2006 Pagina 185/403
Projectnummer:
005038
(1) Strengste norm wordt vermeld (2) Vermits de lokaties van de diverse puntbronnen van de gebouwenverwarming nog niet gekend zijn en bijgevolg ook geen correcte immissiebijdrage op een bepaalde lokatie kan gegeven worden, wordt hier telkens de maximale berekende immissiebijdrage vermeld (worst-case) (3) Achtergrondconcentratie van 2004 van dichtstbijzijnde meetstation wordt gegeven (VMM, 2002-2005) (4) Wegens het ontbreken van het nodige cijfermateriaal (emissiefactor, …) niet bepaald
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het gemiddelde van alle achtergrondimmissieconcentratie aan SO2 14 µg/m³ bedraagt of reeds 70 % van de norm opvult. Indien aan volledige normopvulling zou gedaan worden voor het beschouwde gebied blijkt bijgevolg, door de reeds zeer hoge achtergrondconcentratie weinig ‘ruimte’ beschikbaar te zijn naar luchtemissies toe voor de exploitatie van de bedrijven. Deze opmerking kan echter voor gans Vlaanderen gemaakt worden, en niet enkel voor het hier beschouwde gebied.
5.3.5.
Conclusies
Volgende conclusies kunnen getrokken worden betreffende de discipline lucht : 5.3.5.1. Referentiesituatie : Emissies :
-
Geleide emissies : huizen (verwarming) : verwaarloosbaar Niet geleide emissies : Niet geleide emissiebronnen Umicore : Monodeponie neutralisatieslib : verwaarloosbaar Monodeponie goethiet : verwaarloosbaar Koelvijvers : verwaarloosbaar Evenementenweide : tijdelijke emissies : verwaarloosbaar Opslagtanks Praxair : verwaarloosbaar Verkeer : Aan hand van tellingen en CAR-model wordt bijdrage van verkeer tot luchtkwaliteit ingeschat (immissieconcentraties)
Immissie :
-
-
Hoge achtergrondwaarde van componenten in omgeving (vooral van PM10) Volgens interpolatiekaarten van de VMM is echter in de grootste delen van de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen, Brabant en West-Vlaanderen een even hoge of nog hogere achtergrondconcentratie van PM10 dan in het studiegebied. Geringe bijdrage van verkeer tot concentratie in omgeving Geringe bijdrage van verkeer soms spreekwoordelijke druppel die emmer doet overlopen (overschrijding grenswaarde PM10)
5.3.5.2. Inrichtingsfase : Tijdelijke emissies :
-
Stofvorming tijdens grondwerkzaamheden : emissies werden berekend (geschatte duur ca. 1 jaar). Teneinde stofvorming te voorkomen wordt aangeraden om de te verplaatsen grond onmiddellijk in te zaaien of te bevochtigen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 186/403
Projectnummer:
-
005038
Stofvorming transportactiviteiten werf Emissies verbrandingsgassen transportactiviteiten
5.3.5.3. Toekomstige situatie (bedrijventerrein volledig ontwikkeld, 2030) : Emissies
Volgende geleide emissies : gebouwenverwarming (werd ingeschat) en emissies a.g.v. exploitatie van bedrijven (werd ingeschat via een top-down benadering) Niet geleide emissies : Niet geleide emissiebronnen (Umicore , evenementenweide, Praxair) : idem referentiesituatie Verkeer : Wegverkeer : Grotere verkeersstroom dan huidige ( (stijging van 27% van auto’s, stijging van 37% van vrachtverkeer). Aan hand van prognoses en CAR-model wordt bijdrage tot luchtkwaliteit van toekomstig wegverkeer ingeschat (immissieconcentraties). Scheepvaart en spoorverkeer : Toekomstige CO2 en NO2-emissies van scheepvaartverkeer in studiegebied niet verwaarloosbaar t.o.v. overige emissies in studiegebied. Immissie :
Immissiebijdrage van wegverkeer : Geringere bijdrage van wegverkeer tot concentratie in omgeving dan huidige bijdrage van wegverkeer (owv lagere emissiefactoren) Daling van bijdrage van wegverkeer tot PM10-concentratie is groter dan daling van bijdrage tot NO2-concentratie Geen overschrijdingen meer volgens CAR-model ten gevolge van het wegverkeer (gerekend met achtergrondwaarde van 2015) : Achtergrondwaarden zijn gedaald (Achtergrondwaarde van NO2 gedaald met 20% tov 2005, achtergrondwaarde van PM10 gedaald met 13% tov 2005) Emissiefactoren van voertuigen van 2015 gedaald tov emissiefactoren van 2005
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 187/403
Projectnummer:
005038
Totale berekende immissieconcentraties : Zeer hoge achtergrondconcentraties van voornamelijk PM10 (95 % normopvulling) en SO2 (70% aan normopvulling) waardoor er nog weinig ‘ruimte’ blijkt te zijn voor exploitatie van bedrijven. Als algemeen besluit kan bijgevolg gesteld worden dat door de reeds hoge achtergrondconcentratie aan componenten (vooral van PM10 en en SO2) in de omgeving de toelaatbare bijdrage afkomstig van de exploitaite van de bedrijven zeer klein of op bepaalde plaatsen nihil wordt. Deze opmerking kan echter voor gans Vlaanderen gemaakt worden, en niet enkel voor het hier beschouwde gebied. 5.3.6.
Kwantitatieve beoordeling
5.3.6.1. Referentiesituatie
Uit gegevens van het CAR-model blijkt dat de jaargemiddelde concentratie in de omgeving voor NO2 gemiddeld 27,5 µg/m³ bedraagt en voor PM10 31,8 µg/m³. De referentiesituatie krijgt bijgevolg de score -3 toegekend voor deze componenten (> 5 % van de strengste normen).
5.3.6.2. Toekomstige situatie :
Volgende tabel geeft per ingreep de procentuele opvulling aan de strengste norm weer. Tussen haakjes wordt telkens de kwantitatieve beoordeling gegeven zoals vermeld in 5.3.2.2) In Tabel 96 wordt de situatie beoordeeld met het project in 2030 en zonder het project in 2030. Tabel 96: Bijdrage aan normopvulling (%) per ingreep en (kwantitatieve beoordeling) in 2030 met project en zonder project met project
NOx
PM10
SO2
Gebouwenverwarming
4 (-2)
3 (-1)
5 (-2)
Wegverkeer
19 (-3)
25 (-3)
Niet gekend
Spoorverkeer
Niet gekend
Verwaarloosbaar (0)
Niet gekend
Scheepvaartverkeer
17 (-3)
Verwaarloosbaar (0)
Verwaarloosbaar (0)
Exploitatie bedrijven
Niet gekend
Niet gekend
Niet gekend
Totale immissie
96 (-3)
> 100 (-3)
74 (-3)
zonder project
NOx
PM10
SO2
Totale immissie
57 (-3)
95 (-3)
73 (-3)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de bijdrage van het wegverkeer als significant negatief kan beoordeeld worden, de bijdrage van de gebouwenverwarming voor de parameters NOx en SO2 als matig negatief. De bijdrage van het scheepvaartverkeer wat betreft NOx kan eveneens als significant negatief beoordeeld worden. 5.3.7.
Milderende maatregelen
Vermits de gronden die afgegraven zullen worden in het projectgebied deels gesanneerde gronden zijn wordt aangeraden om de afgegraven grond onmiddellijk in te zaaien op de nieuwe bestemming of om de grond te bevochtigen teneinde stofvorming te voorkomen. Uit ervaring (o.a. sanering Balimgronden) is reeds gebleken dat het inzaaien van gronden een maatregel is die praktisch goed haalbaar is bij dergelijke werkzaamheden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 188/403
Projectnummer:
005038
Vermits de toekomstige verkeersintensiteiten werden berekend op basis van de behoefte voor een adequate exploitatie van het bedrijventerrein en vermits voor de berekeningen van de bijdrage van het wegverkeer voor de toekomst reeds rekening werd gehouden met een aantal dalende factoren in de toekomst (lagere emissiefactoren, lagere achtergrondconcentratie) kunnen hier verder geen milderende maatregelen meer vermeld worden om de toekomstige bijdrage van het (weg)verkeer te reduceren.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 189/403
Projectnummer:
5.4. 5.4.1.
005038
DISCIPLINE BODEM EN GRONDWATER Afbakening studiegebied
Gezien de voorziene ingrepen, wordt het studiegebied beperkt tot het projectgebied. De (hydro)geologische situatie wordt gekaderd binnen de regionale situatie. Aspecten mbt de bodemen grondwaterkwaliteit worden binnen de regionale verontreinigingsproblematiek gekaderd. Op dit vlak is het echter niet de bedoeling een volledig overzicht te geven van de problematiek van de zware metalen. Op het vlak van grondwater tot slot, wordt gebruik gemaakt van modelmatige informatie, zodat het studiegebied (vnl ifv een beschrijving van de referentiesituatie) voor dit aspect uitgaat van het modelgebied. 5.4.2.
Referentiesituatie
5.4.2.1. Methodiek
Voor de inventarisatie, karakterisatie en evaluatie van de bodem en het grondwater worden de volgende aspecten besproken: Topografie: ahv topografische kaart – kaartblad 17 (NGI, 1996) en landschapsatlas (OC-Gis, 2001). Bodemtypologie: ahv Belgische bodemkaart (digitaal: OC-Gis, 2001) aangevuld met terreinkennis van de terreineigenaars mbt de verstoring van bodems. (Hydro)geologische opbouw: ahv Geologische kaart van België (OC-Gis, 2001) en Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV: http://dov.vlaanderen.be/html/ index.html); aangevuld met informatie van bodemonderzoeken die ter hoogte van het projectgebied werden uitgevoerd (zie punt mbt kwaliteit) Grondwaterstand en -stroming: ahv resultaten van het grondwatersaneringsproject (incl. grondwatermodellering) voor de Umicore-terreinen, aangevuld met informatie afkomstig van (bodem)onderzoeken die thv het projectgebied werden uitgevoerd (zie volgende punt) Bodem- en grondwaterkwaliteit: ahv informatie afkomstig van volgende bodemonderzoeken: bodemsaneringsproject PRB-terreinen bodemsaneringsproject Umicore; exclusief grondwatersanering (Lisec, mei 2004) ontwerp bodemsaneringsproject Umicore: deel grondwaterverontreiniging (Arcadis, april 2006) grondwatermodellering ifv het grondwatersaneringsproject als aanvulling op het bodemsaneringsproject voor Umicore Balen (Arcadis, september 2005) grondwaterkwetsbaarheidskaart voor Limburg en Antwerpen (1986; via website DOV) 5.4.2.2. Topografie
De topografie in de regio wordt bepaald door de hoogten op de waterscheidingslijn tussen de stroomgebieden van de Maas en Schelde. De site is gesitueerd ter hoogte van een uitloper van het Kempens Plateau. Het terrein helt langzaam af naar het westen. Een min of meer abrupte terreinknik die kan gevolgd worden van Leopoldsburg tot Lommel markeert de westelijke aanzet tot het Kempens Plateau. Deze discontinuïteit in het reliëf, die grosso modo overeenkomt met het tracé van het Kanaal van Beverlo, heeft een helling van 5 à 6 ‰, wat groter is dan het regionale gemiddelde van ongeveer 1 ‰.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 191/403
Projectnummer:
005038
5.4.2.3. Bodemtypologie Kaart 18: Bodemkaart
Kaart 18 geeft de bodemkaart weer. De basis van deze kaart wordt gevormd door de Belgische Bodemkaart, voor het projectgebied aangevuld met terreinkennis van de eigenaars. Tgv vroegere en bestaande activiteiten, is een belangrijk aandeel van de bodems binnen het projectgebied immers verstoord: tgv grondverzet op PRB-terreinen ifv de vroegere activiteiten (ophogingen rondom bunkers met explosieven) en latere sanering (verwijderen bunkers; ophogingen werden behouden) tgv afgraving ikv bodemsaneringsprojecten tgv uitgraving koelvijvers Umicore (NW projectgebied) tgv afdekking door goethietbekkens Umicore (Z van spoorweg) tgv aanleg woonwijk Glasfabriek (ten N van spoorweg) tgv nivellering evenementenweide en omgeving Niet-verstoorde bodems in de noordelijke zone van het projectgebied omvatten zandgronden, gaande van droog tot nat in noordelijke richting. In deze bodems is een duidelijke ijzer-B horizont aanwezig. Deze zandgronden, uitgezonderd de natte gronden in het NW van het projectgebied, zijn nagenoeg niet gevoelig voor verdichting; de natte zandgronden zijn matig gevoelig. Omwille van de aanwezigheid van een ijzer-B horizont, zijn deze bodems gevoelig voor profielverstoring.
5.4.2.4. (Hydro)geologie Kaart 19: Geologische kaart
A.) Geologie
Een uitreksel van de Tertiaire geologische kaart is opgenomen in kaart 19. De geologische lagen hellen af naar het noordoosten, zodat in het zuiden oudere lagen dagzomen dan in het noorden. De geologie in het noordoosten van de Kempen wordt sterk beïnvloedt door een NNW-SSE georiënteerd breukensysteem. De breuken die in de (ruime) omgeving van het projectgebied voorkomen zijn normaal breuken die min of meer vertikaal voorkomen en een afschuiving in noordoostelijke richting veroorzaken. De breukbedragen variëren van enkele meters tot ca. 15 m. Volgende geologische eenheden worden thv het projectgebied onderscheiden: Quartair In de omgeving van het studiegebied bestaat het Quartair uit fluviatiele afzettingen (zanden van Lommel) die zeer heterogeen zijn zowel in dikte als in samenstelling. Ze bestaan uit grove zanden en grinten. De maximale dikte van het Quartair in de omgeving van het studiegebied is 4 m.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 192/403
Projectnummer:
005038
-
Formatie van Mol De formatie van Mol wordt onderverdeeld in verschillende delen: a) Laag van Russendorp: zwarte lignietachtige veenlaag (dikte variërend tussen enkele tientallen cm tot maximaal 2 m) Lid van Maatheide: wit halfgrof kwartszand, zeer goed gesorteerd, zeer dikwijls door humusinfiltratie zwartbruin verkleurd; komt voor ten oosten van de breuk van Rauw; (dikte maximaal 40 m) b) Laag van de Maat: zwarte sprietlaag boven een dunne kleiige horizont (dikte max 3 m) c) Lid van Donk:wit halfgrof kwartszand, goed gesorteerd, zonder klei en praktisch uitsluitend bestaande uit kwarts; aan de basis komt een kwartsgrindlaagje voor waarin kiezeloölieten worden aangetroffen (dikte maximaal 15 m) Formatie van Kasterlee Homogeen fijn zand, micahoudend en licht glauconiethoudend. De basis kan kleine zwarte silexkeitjes bevatten. Onder de spriethoudende Zanden van Mol komt een gebleekt facies voor dat ontstond door de uitloging van het glauconiet en andere verweerbare mineralen Formatie van Diest Groene en bruine glauconietrijke half grove zanden. De korrelgrootte is variabel. Zwak kleihoudend met aan de top veelvuldig violette kleilaagjes. Schuine gelaagdheden komen typisch voor in deze zanden. Formatie van Berchem De Formatie van Berchem bestaat uit zwartgroen, glauconiet- en kleirijk, middelfijn zand met mica en schelpen en vormt een goed doorlatend pakket. Formatie van Boom De Formatie van Boom bestaat uit grijze, zware klei. De formatie wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van kalksteenconcreties en banden rijk aan organisch materiaal en wordt als quasi ondoorlatend beschouwd. Op basis van verkenningsboringen en geofysisch onderzoek, die in de omgeving van het projectgebied plaatsvonden, kan men de top van de Klei van Boom op ongeveer 300 m diepte situeren. Ter hoogte van het bedrijventerrein van Umicore zijn de breuken Rauw 1 en Rauw 2 aanwezig. De breuk Rauw 1 bepaalt ter hoogte van het projectgebied het al dan niet voorkomen van de zanden van Mol; enkel ten oosten van de breuk zijn deze zanden afgezet. Ten westen van de breuk rusten de Quartaire zanden rechtstreeks op de zanden van Kasterlee.
B.) Hydrogeologie
De Quartaire zanden vormen samen met de zanden van Formaties van Mol en Kasterlee de freatische watervoerende laag. De slecht doorlatende top van de Formatie van Diest vormt de basis van dit freatische waterpakket. Een tweede watervoerende laag wordt gevormd door de zandige Formaties van Diest (excl. kleiige top) en Berchem. De basis van dit waterpakket wordt gevormd door de zeer slecht doorlatende Formatie van Boom (top op ca. 300 m-mv). Tabel 84 geeft een overzicht van de hydrogeologische eenheden, overgenomen uit het grondwatermodelleringsrapport voor de site Umicore.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 193/403
Projectnummer:
005038
Tabel 97: Hydrogeologische eenheden (naar Arcadis, 2005) Doorlaatbaarheid
Maximale dikte(m)
K-waarde (m/dag)
K-waarde (m/s) (literatuur *)
Doorlatend
4m
-
2.3x10-2
Formatie van Mol
Goed doorlatend
40 m
8.9
1.04x10-4
Formatie van Kasterlee
Goed doorlatend
50 m
9-11
1.04x10-4 – 1.27x10-4
Top v/d Formatie van Diest
Slecht doorlatend
-
-
-
Formatie van Diest
Goed doorlatend
150
14.7
1.7x10-4
Goed doorlatend
50
3.6 – 7.5 3 – 30 2.6 – 6
4.2x10-5 - 8.7x10-5 3.5x10-5 - 3.5x10-4 3x10-5 – 7x10-4
Zeer slecht doorlatend
115
-
-
Hydrogeologische eenheid Quartair
Formatie van Berchem Formatie van Boom
* De literatuurgegevens zijn afkomstig uit volgende publicaties: - Eindrapport B/1-5 (1997) Ontwikkeling van praktijk gerichte modellen voor watervoerende lagen, SVW - Vanderberghe, N. & Wouters L. (1994) Geologie van de Kempen, Niras, p128 - Bull. Belg. Ver. Geologie, T87, deel 4, blz 253-260, Brussel (1978)
C.) Grondwaterpeil en –stroming
Huidige situatie Kaart 20: stijghoogtekaart freatisch grondwater (grondwatermodelleringsresultaat huidige situatie), stijghoogtekaart freatisch grondwater (grondwatermodelleringsresultaat toekomstige situatie) Kaart 21: stijghoogtekaart 2de watervoerende pakket (grondwatermodelleringsresultaat huidige situatie), stijghoogtekaart 2de watervoerende pakket (grondwatermodelleringsresultaat toekomstige situatie)
Op basis van verscheidene peilgegevens, werden zowel voor het freatische als onderliggende grondwaterpakket ifv de grondwatermodelleringsstudie voor het Umicore-terrein stijghoogte kaarten opgesteld. Deze zijn weergegeven op kaarten 20 en 21 De regionale grondwaterstroming is westelijk georiënteerd, zowel in het freatische als in het diepe grondwaterpakket. Voor het freatische pakket kan gesteld worden dat de stromingsrichting grosso modo de topografie volgt en dat de waterlopen parallel aan de grondwaterstroming liggen. Uit een vergelijking van de berekende stijghoogten met de maaiveldhoogten zoals aangeduid op de topografische kaart, kan afgeleid worden dat de relatief diepste grondwaterstanden (tov het maaiveld) in de zuidoostelijke zone van het projectgebied; oostwaarts van de slibbekkens van Umicore, aanwezig zijn (4 tot 6 m-mv). In zuidelijke richting (Molse Neet) vermindert de relatieve grondwaterstand op relatief korte afstand tot ca 2 m-mv. Ook in noordelijke richting (ten N van spoorlijn) vermindert de relatieve grondwaterstand tot ongeveer 2 à 1 m-mv (NO-NW). Het diepere grondwater staat onder druk (stijghoogte tot boven slecht doorlatende top van de Formatie van Diest), maar deze druk is lager dan de druk in het freatische pakket zodat een neerwaartse stroming van het freatische naar het diepere watervoerende pakket aanwezig is.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 194/403
Projectnummer:
005038
Te verwachten situatie tgv grondwatersanering terreinen Umicore bij goedgekeuring voorgesteld bodemsaneringsproject (Arcadis, april 2006) Omwille van de aanwezige verontreiniging van het grondwater, werd voor de terreinen van Umicore (westelijk van en deels in het projectgebied) een grondwatersaneringsstudie opgesteld (Arcadis, april 2006). Het voorgestelde saneringsproject werd nog niet goedgekeurd door Ovam (oktober 2006); vnl mbt de belasting van Molse en Scheppelijke Neet worden een aantal bedenkingen gemaakt. De hieronder beschreven situatie geldt dan ook enkel onder voorwaarde dat het voorgestelde saneringsproject wordt goedgekeurd. Eventuele aanpassingen aan het saneringsproject zullen hun invloed hebben op de te verwachten situatie. Als conclusie van de saneringsstudie wordt een hydrologische beheersing van de verontreiniging dmv pump & treat voorgesteld met als streefdoel de verspreiding van verontreinigd grondwater van op het bedrijfsterrein Umicore te stoppen alsook massaverwijdering in de kern. De hydrologische beheersing bestaat erin het ondiepe grondwater (Formaties van Kasterlee en Mol) alsook het diepere grondwater (Formatie van Diest) te onttrekken stroomafwaarts van de site Umicore, gecombineerd met een grondwateronttrekking van het ondiepe grondwater stroomopwaarts van de site alsook ter hoogte van de verontreinigingskernen op de site zelf. Het opgepompte grondwater wordt gezuiverd via een eerste luik van de waterzuivering tot proceswater. Alle proceswater wordt in een tweede luik van de waterzuivering behandeld en daarna geloosd op het oppervlaktewater (Molse of Scheppelijke Neet). De puttenrij stroomopwaarts de Umicore-site (oostwaarts van de bergbezinkingsbekkens) bevindt zich binnen het projectgebied dat onderwerp uitmaakt van voorliggend MER; de puttenrij stroomafwaarts is gesitueerd thv het kanaal van Beverlo. Een indicatieve ligging van de puttenrijen is weergegeven op kaarten 20 en 21. Ter hoogte van het stroomopwaartse scherm wordt ondiep grondwater onttrokken met een minimaal totaal debiet van 1 400 m³/dag of 70 m³/dag per put. De maximale grondwaterverlaging veroorzaakt door de onttrekking ter hoogte van het onttrekkingssysteem bedraagt maximaal 2 m in het freatische pakket en 1 m in het diepe grondwater. Van kaart 20 kan afgeleid worden dat de invloed van de saneringsbemaling stroomopwaarts tot buiten het projectgebied (tot ongeveer de hoogte van de Philipssite; Balendijk fase 2) merkbaar is. Aan de meest oostelijke grens van het projectgebied wordt tov het huidige grondwaterpeil een verlaging met ca. 0,5 m verwacht; centraal in het projectgebied een verlaging met ca. 1,5 m en langsheen de westelijke grens een verlaging van ca. 1 m. De invloed op het 2de watervoerende pakket kan afgeleid worden van kaart 21. Tov de huidige situatie wordt een verlaging tot ca 0,5 m thv de oostelijke grens en een verlaging van ca. 1 m thv de westelijke grens verwacht. In de saneringsstudie is aangegeven dat, gezien de beperkte verlaging van de grondwatertafel alsook de afstand tot bebouwing, geen zettingsinvloed wordt verwacht. Rekening houdend met de retardatie van de verontreinigingsparameters alsook de nalevering van verontreiniging vanuit de grond, dient de onttrekking tientallen jaren doorgevoerd te worden teneinde te voorkomen dat het verontreinigde grondwater de site verlaat. De opstart van de grondwatersanering is voorzien begin 2008; aanleg van de infrastructuur op het bedrijventerrein in 2007, het vermarkten van de terreinen na 2007. Er kunnen dan ook 2 referentiesituaties onderscheiden worden: huidige situatie ifv aanleg van de infrastructuur en situatie met een verlaagd grondwaterpeil (tgv saneringsbemaling) tijdens inname van het bedrijventerrein en exploitatiefase.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 195/403
Projectnummer:
005038
5.4.2.5. Vergunde grondwaterwinningen
Tabel 85 geeft een overzicht van de vergunde grondwaterwinningen aanwezig binnen de bestaande, ontwikkelde industriezones grenzend aan het projectgebied evenals onmiddellijke omgeving (<1 km) van het projectgebied. Uit de gegevens blijkt dat een beperkt aantal bedrijven grondwater uit het 2de watervoerende pakket oppompen. Het betreft telkens bedrijven die reeds voor de ontwikkeling van Balendijk fasen 1 en 2 aanwezig waren (Umicore, Omnichem en Emgo). De winningen uit de 1ste watervoerende laag betreffen over het algemeen relatief lage vergunde debieten. De opgesomde winningen zijn gesitueerd op kaart 19. Het volgnummer uit Tabel 98 verwijst naar het gebruikte nummer op de kaart. Tabel 98: Vergunde grondwaterwinningen thv bestaande industrieterreinen
Volgnr 8
11 15 6 9 10 14
13 12 7 2 1 3 4 5 *100: 200:
Exploitant VANHEES-COOMANS STEDELIJK MOTORCROSSCENTRUM LOMMEL MATINO METALS GEUENS LUC VERDONK NV LOMMELSE MODELCLUB VZW DE VRIES STEDELIJK MOTORCROSSCENTRUM LOMMEL EUREKA BLAUWE MEER WIJCKMANS BETON OMNICHEM N.V. EMGO UMICORE - BALEN UMICORE - BALEN
Vergund dagdebiet (m³)
Vergund jaardebiet (m³) 600
Vergund aantal putten 1
Aquifercode* 100
Diepte (m) 6
14 120 2 5
1000 38400 250 400
1 1 1 1
100 100 170 200
4 2 10 15
12 5
500 505
1 1
200 232
6 30
96 30 70 140 750 3000 1500 1500
2400 7000 10000 22000 250000 1000000 500000 500000
1 1 2 2 4 4 1 1
232 232 232 232 250 252 253 253
10 80 40 15 284 170 140 1370
Quartaire Aquifersysteem 170: Maas- en Rijnafzettingen Kempens Aquifersysteem 230: Pleistoceen en Plioceen Aquifer 232: Zand van Mol 250: Mioceen Aquifersysteem 252: Zand van Diest 253: Zand van Bolderberg
5.4.2.6. Bodem- en grondwaterkwaliteit Kaart 18: aanduiding gesaneerde locaties
Ter hoogte van het projectgebied en ruime omgeving is het grondwater zeer kwetsbaar voor verontreiniging. Dit wordt verklaard door het goed doorlatende karakter van de zandige afzettingen, het ontbreken van een beschermende deklaag en de relatief geringe diepte van de watertafel. Afgravingen die in het kader van saneringsprojecten zijn uitgevoerd (zie volgende alinea's), hebben deze gevoeligheid voor verontreiniging zeker niet verbeterd.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 196/403
Projectnummer:
005038
In de volledige regio is de bodem verontreinigd met zware metalen. Deze verontreiniging is het gevolg van de jarenlange uitstoot van zware metalen door de lokale zinkindustrie en de depositie ervan op de bodem. De hoogste concentraties aan zware metalen worden gemeten in de toplaag (0 – 20 à 30 cm) van het terrein. De concentraties in de bodem zijn dermate dat – bij industrieel gebruik van het terrein – ze geen ernstige bedreiging vormen voor de gebruikers van het terrein. Door uitloging van de verontreinigde bodem wordt het grondwater wel met zware metalen verontreinigd tot boven de grondwatersaneringsnorm. De beken en grachten die dit verontreinigde grondwater draineren worden op hun beurt verontreinigd met die zware metalen. De aard van de bodem is dusdanig dat – indien geen saneringsmaatregelen genomen worden – deze uitloging nog meer dan honderd jaar zal doorgaan en het grond- en oppervlaktewater eveneens nog meer dan 100 jaar zal verontreinigd zijn. Mbt het probleem van de atmosferische depositie werd voor de PRB-terreinen een vrijwillig bodemsaneringsproject ingediend in 2003 en uitgevoerd in 2004. Deze omvatte een verwijdering van de toplaag in de sterkst verontreinigde zones waar geen bebouwing of verharding aanwezig is. De afgegraven grond is in tussenstock op het terrein van Umicore geplaatst. Umicore zal deze gronden op haar beurt gebruiken bij de afwerking van haar goethietstort. Dit kan gebeuren in de drainagelaag en druklaag die op het stort aangebracht wordt, ofwel in de weinig doorlatende laag die op het stort dient aangebracht, ofwel in de eindafdek ervan. Gezien de industriële nabestemming werd geoordeeld dat na uitvoering van de maatregelen die regionaal reeds toegepast worden (geen consumptie eigen gekweekte groenten tenzij gewassen die zware metalen niet accumuleren, geen consumptie van verontreinigd grondwater als drinkwater en voorkomen van stofhinder en stof uit huizen verwijderen) enkel het ter plaatse houden van het maaisel als bijkomende maatregel noodzakelijk is. Voor het overige zijn geen nazorgverplichtingen, voorzorgsmaatregelen of gebruiksbeperkingen van toepassing. Naast de atmosferische depositie hebben ook de vroegere PRB-activiteiten geleid tot een verontreiniging van de bodem en het grondwater thv het projectgebied. Van 1990 tot 1997 werden de terreinen gedemilitariseerd (verwijdering van de door PRB achtergelaten munitie en afbraak van de munitie-productieinstallaties. In de periode 2001-2003 werden, met uitzondering van de diffuse verontreiniging, alle verontreinigde spots op de PRBterreinen gesaneerd zoals voorgesteld in het bodemsaneringsproject van 2001. Kaart 18 geeft een overzicht van deze sites. De saneringswerken (incl. deze mbt de diffuse verontreiniging tgv atmosferische depositie) hebben ertoe geleid dat het volledige terrein terug geschikt is voor de ontwikkeling van industriële activiteiten; hiervoor werden in maart 2005 de laatste bodemattesten bekomen. Verontreinigende materialen die niet vernietigd of geïmmobiliseerd werden, zijn in een saneringsberging verwerkt. De locatie van deze berging (NW van de goethietbekkens) is eveneens weergegeven op kaart 18. Conform de bepalingen van het conform verklaard bodemsaneringsproject dient Balim voor 30 jaar in te staan voor de nazorgplicht, met inbegrip van monitoring (controle) en onderhoud. Gezien de aard van deze berging (“stortplaats” afgewerkt volgens principes van VLAREM), is op deze locatie de ontwikkeling van industriële activiteiten of andere activiteiten niet mogelijk en ook niet voorzien. Vanop het voormalige productieterrein van PRB vertrekt een grondwaterverontreinigingspluim die deels uit zouten (sulfaten), deels uit organische stoffen en deels uit zware metalen bestaat. De zouten strekken zich tot buiten de eigendomsgrens van Balim uit (noorwestwaarts van de spoorlijn). De verspreiding van de organische stoffen die veel minder mobiel zijn, blijft nog grotendeels beperkt tot de eigendom van Balim. In het bodemsaneringsrapport voor de PRB-terreinen wordt aangegeven dat ten gevolg van de natuurlijke afbraak- en verdunningsprocessen de grondwaterverontreiniging nooit een bedreiging Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 197/403
Projectnummer:
005038
zal vormen voor bestaande openbare en particuliere grondwaterwinningen en het grondwater op termijn terug geschikt zal zijn voor gebruik. De meest mobile stof, sulfaat, zal zich nog in enige mate verder verspreiden om daarna in concentratie af te nemen en binnen een termijn van enkele tientallen jaren tot beneden drinkwaternormen te dalen. De organische stoffen eigen aan de productieactiviteiten van PRB zijn dermate weinig mobiel dat zich in de loop van de volgende jaren slechts enkele tientallen meters verder zullen verspreiden en eveneens door natuurlijke processen geleidelijk aan zullen verdwijnen. Om deze redenen werd de grondwaterverontreinigingspluim niet gesaneerd. Aan de hand van een intensief monitoring- en controleprogramma wordt de evolutie ervan wel opgevolgd. Ook de (vroegere) activiteiten van Umicore hebben geleid tot bodem- en grondwaterverontreinigingen. Voor het volledige bedrijfsterrein werd in 2004 een bodemsaneringsproject (excl. grondwatersanering) opgesteld. De voorgestelde bodemsaneringswerken zijn ondertussen bijna volledig gerealiseerd. Na uitvoering van deze saneringen, en op voorwaarde dat de dan aanwezige oppervlakteverhardingen en begroeiing in stand worden gehouden en resten van de begroeiing zonodig naar een daartoe goedgekeurde bestemming worden afgevoerd, geldt er voor het volledige bedrijfsterrein geen beperking meer in het gebruik als industrieterrein. In het grondwater is nog steeds een verontreiniging tot boven de saneringsnormen aanwezig. Deze historische grondwaterverontreiniging met zware metalen en sulfaat heeft zich verspreid tot buiten de terreingrenzen (in westelijke richting, met de grondwaterstroming mee). Van de zware metalen blijkt zink het meest aanwezig en ook het verst verspreid; de omvang van de verontreiniging met sulfaat is vergelijkbaar met die van zink. In de eerste aquifer wordt in het noordwesten de grens van de verontreinigingspluim gevormd door de Scheppelijke Neet. Naar het westen toe schuift ze met de diepte verder op: tussen 20 en 40 m-mv ligt ze ergens rond 250 m van de terreingrens van Umicore, terwijl ze op 50 m-mv rond 500 m van de terreingrens vermoed wordt. De zuidwestgrens loop over het PRB/Balim-terrein, aan de noordzijde van het kanaal. Naar het zuiden toe gaat de sulfaatpluim van Umicore over in de sulfaatpluim van PRB/Balim. In de tweede aquifer loopt de noordgrens tot 30 m-mv ongeveer midden doorheen de wijk Bankei; op grotere diepte wordt ze gevormd door de Scheppelijke Neet. De west- en zuidwestgrens schuift ook hier op met de diepte. Waar ze op 60 m-mv tussen 250 en 500 m van het kanaal ligt, loopt ze op grotere diepte op 750 m tot 1 km van de westelijke terreingrens van Umicore. In het zuiden ziet men het tegenovergesteld beeld: tot 60 m-mv ligt de grens vermoedelijk ergens ter hoogte van het kanaal terwijl ze dieper iets dichter bij de terreingrens gesitueerd wordt. In het grondwatersaneringsproject wordt een hydrologische beheersing van de verontreiniging voorgesteld alsook een massaverwijdering in de kern. In voorgaande hoofdstuk 5.4.2.4 mbt het grondwaterpeil (te verwachten situatie) is (in de mate van de relevantie) meer informatie mbt de voorgestelde techniek opgenomen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 198/403
Projectnummer:
5.4.3.
005038
Effectbespreking
5.4.3.1. Methodiek
Volgende effecten worden besproken: verlies bodemprofiel: in aanlegfase tgv grondwerkzaamheden wijziging bodem- en/of grondwaterkwaliteit tgv: verspreiding eventueel aanwezige verontreinigingen via grondverzet tijdens aanlegfase calamiteiten (aanleg- en exploitatiefase) afstroming verontreinigd hemelwater (vanaf wegen en/of bedrijfspercelen) tijdens exploitatiefase infiltratie verontreinigd (onvoldoende gezuiverd) afvalwater Wijziging grondwaterpeil tijdelijk tgv bemalingen in aanlegfase permanent tgv grondwaterwinningen in exploitatiefase permanent tgv wijziging in run-off en infiltratiekarakteristieken van het terrein -
A.) Verlies bodemprofiel
Voor nagenoeg het volledige projectgebied (m.u.v. bufferzones en natuurcorridor) dient te worden uitgegaan van een verlies aan bodemprofiel door terreinverharding en vergraving. Dit verlies zal worden beoordeeld op basis van de gevoeligheid voor profielverstoring (afhankelijk van de aanwezigheid van een goed ontwikkeld profiel, de draineringsklasse van de bodemserie en de antropogene invloed). Op basis van de bodemkaart worden de bodems daartoe ingedeeld in 3 gevoeligheidsklassen voor profielverstoring (niet gevoelig tot gevoelig). Beoordelingskader aantasting bodemprofiel: werken op gronden niet gevoelig voor profielverstoring Æ geen relevant effect werken op gronden matig gevoelig voor profielverstoring Æ niet significant, aanvaardbaar effect (milderende maatregelen mogelijk, maar niet strikt vereist; mogelijk indien bodemgebruik afhankelijk van bodemprofiel) werken op gronden gevoelig voor profielverstoring verwijdering/aantasting van bodems met cultuurhistorische waarde (bv. plaggenbodems) Æ belangrijk negatief effect (indien mogelijk effecten te vermijden, anders milderende maatregelen noodzakelijk) verwijdering/aantasting bodems waarbij oorspronkelijk bodemgebruik oa bepaald wordt door bodemstructuur en hersteld moet worden na realisatie of waarbij nieuwe bodemgebruik afhankelijk is van de structuuropbouw Æ belangrijk negatief effect (indien mogelijk effecten te vermijden; anders milderende maatregelen noodzakelijk) andere situaties Æ geen significant, aanvaardbaar effect; milderende maatregelen niet noodzakelijk.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 199/403
Projectnummer:
005038
B.) Wijziging bodem- en grondwaterkwaliteit
Verspreiding verontreinigingen door grondverzet In de huidige projectfase is het effectieve grondverzet nog niet gekend en werden ifv het grondverzet geen onderzoeken naar bodemkwaliteit uitgevoerd. De verspreiding van verontreinigingen tgv grondverzet wordt echter vermeden door toepassing van het wettelijke kader omtrent grondverzet, zodat het ontbreken van deze informatie niet als knelpunt wordt ervaren en binnen het kader van dit MER bijkomende onderzoeken niet noodzakelijk worden geacht. Op basis van de beschikbare informatie wordt een ruwe inschatting van het noodzakelijke grondverzet gegeven. Hierbij wordt rekening gehouden met milderende maatregelen die vanuit andere disciplines (geluid, fauna & flora en monumenten & landschappen – aanleg (geluids)bermen) worden voorgesteld. Bodem- en grondwaterverontreiniging (aanleg- en exploitatiefase) Verontreiniging kan veroorzaakt worden tgv calamiteiten (zowel tijdens aanleg- als exploitatiefase), door de afvoer van verontreinigd hemelwater (gebruik strooizouten, herbiciden, verontreinigde oppervlakten tgv bedrijfsactiviteiten, …) of infiltratie van afvalwater (exploitatiefase). In de bespreking wordt algemeen aangegeven waar/wanneer welke activiteiten risico's inhouden en welke maatregelen wenselijk zijn om deze risico's te beperken of te vermijden. M.b.t. de beïnvloeding van de bodemkwaliteit door afstromend en/of infiltrerend hemelwater, wordt verwezen naar het aspect oppervlaktewater, waarbinnen een aantal richtlijnen zijn opgenomen m.b.t. wenselijke en/of noodzakelijke maatregelen mbt de opvang (en zuivering) van hemelwater. Ook mbt het aspect afvalwater wordt naar de discipline oppervlaktewater verwezen. Beoordelingskader bodem- en grondwaterverontreinging: sanering in combinatie met grondverzet Æ positief effect geen verontreinigingen aanwezig die verspreid worden door grondverzet; nieuwe verontreinigingen worden niet verwacht Æ geen relevant effect kans op nieuwe verontreinigingen of verspreiding van aanwezige verontreinigingen reëel Æ belangrijk negatief effect waarvoor milderende maatregelen noodzakelijk zijn.
Verspreiding verontreinigingen door bemaling Op basis van de beschikbare informatie omtrent de kwaliteit van het grondwater (zie beschrijving referentiesituatie), wordt aangegeven of bemalingen al dan niet kunnen toegestaan worden en op welke locaties verontreinigingen aanwezig zijn die (tgv een lokale wijziging van de grondwaterstroming) kunnen verspreid/opgepompt worden. Beoordelingskader verspreiding verontreiniging: geen verontreinigingen aanwezig die verspreid kunnen worden door bemalingÆ geen relevant effect kans op verspreiding van aanwezige verontreinigingen reëel Æ belangrijk negatief effect waarvoor milderende maatregelen noodzakelijk zijn (ifv de risico's die verbonden zijn aan het type van verontreiniging).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 200/403
Projectnummer:
005038
C.) Wijziging grondwaterpeil
Tijdelijke grondwaterdaling tgv bemaling tijdens inrichtingsfase Op basis van de projectkenmerken en gekende situatie in de reeds ontwikkelde fasen van het industrieterrein Kristalpark, wordt aangegeven in hoeverre bemalingen noodzakelijk zijn. Aangezien in de huidige fase geen concrete informatie beschikbaar is mbt aard en duur van eventuele bemalingen, wordt vnl. aandacht geschonken aan maatregelen die eventueel noodzakelijk zijn indien bemalingen worden uitgevoerd. Permanente grondwaterdaling tgv grondwaterwinningen Analoog aan het effect van bemaling, is geen informatie beschikbaar om concrete berekeningen uit te voeren ifv de effectbespreking. De nadruk zal dan ook gelegd worden op de mogelijkheden mbt watergebruik en eventuele maatregelen/bijkomende onderzoeken die eventueel noodzakelijk zijn. Wijziging grondwaterpeil tgv gewijzigde infiltratie- en afvoerkarakteristieken Mbt dit aspect wordt verwezen naar de discipline oppervlaktewater.
5.4.3.2. Verlies bodemprofiel
Zoals uit de beschrijving van de referentiesituatie blijkt, zijn in een groot deel van het projectgebied verstoorde bodems aanwezig. Enkel in de noordwestelijke zone en oostwaarts van de goethietbekkens (Kaart 18) zijn nog zones met ongestoorde bodems aanwezig. Het betreft (matig) droge tot natte zandige bodems met een duidelijke humus of/en ijzer B horizont (podzolen). Omwille van de aanwezige profielontwikkeling, zijn deze bodems gevoelig voor profielverstoring. De ontwikkeling van het bedrijventerrein zal leiden tot een verlies van ca. 160ha gevoelige bodems. Deze bodems hebben echter geen cultuurhistorische waarde en zijn ook niet van belang ifv het toekomstige gebruik (industriële ontwikkeling), zodat het verlies van deze bodems als aanvaardbaar wordt beoordeeld. Milderende maatregelen In de zones waar geen industriële ontwikkeling wordt voorzien (bufferstroken, corridor) is een nivellering of vergraving van het terrein niet noodzakelijk, zodat op deze locaties verstoring van de bodem kan en moet vermeden worden.
5.4.3.3. Bodem- en grondwaterverontreiniging tgv grondverzet
Ifv de problematiek omtrent aanwezigheid van zware metalen in de regio, wordt bij de inrichting van het terrein gestreefd naar een grondbalans in evenwicht. Dit houdt in dat uitgegraven gronden binnen het projectgebied (te beschouwen als kadastraal perceel) worden hergebruikt; er zullen géén gronden vanaf het terrein afgevoerd worden. Bij de effectieve inname van het bedrijventerrein kan grondverzet verwacht worden tgv de aanleg van hemelwaterputten, bebouwing, parkeerplaatsen, … Het betreft een gefaseerd grondverzet, afhankelijk van de concrete vereisten van de bedrijven die zich zullen vestigen. Rekening houdend met de bodemkwaliteit, zullen uitgegraven gronden binnen het bedrijfsperceel behouden blijven en gebruikt worden bij de inrichting ervan.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 201/403
Projectnummer:
005038
Volgens art. 52 van Vlarebo – hoofdstuk X mbt grondverzet is het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone toegelaten onder de volgende voorwaarden: a) Uitgegraven bodem kan vrij worden gebruikt als de concentraties van verontreinigende stoffen lager zijn dan of gelijk zijn aan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond wordt ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4. b) Uitgegraven bodem met concentraties van verontreinigende stoffen hoger dan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4 wordt ingedeeld, kan met toepassing van een code van goede praktijk als bodem worden gebruikt als uit een technisch verslag en een bodembeheerrapport blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde gebruik. c) Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 4, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond. d) Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 3°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt. Vooraleer concrete werkzaamheden worden uitgevoerd, zullen de noodzakelijke rapporten (technisch verslag en bodembeheerrapport) met bijhorende onderzoeken opgesteld worden. Op basis van de huidige kennis van zaken mbt het grondverzet, wordt de aanvoer van externe gronden (bv. ifv de aanleg van bermen) niet noodzakelijk geacht. Indien bij de concrete projectuitvoering of de latere vestiging van individuele bedrijven zou blijken dat aanvoer van externe gronden toch noodzakelijk zou zijn, dienen deze te voldoen aan: de 'voorwaarden van gebruik van uitgegraven bodem als bodem buiten de kadastrale werkzone' zoals opgenomen in art 53 van Vlarebo. De kwaliteit van de gronden dient te voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in bijlage 8 van het Vlarebo (eventueel kan, mits studie van ontvangende gronden, een afwijking toegestaan worden). de 'voorwaarden van gebruik van uitgegraven bodem in of als bouwstof' zoals opgenomen in art. 54 en 55 van Vlarebo. Deze gronden dienen te voldoen aan voorwaarden voor het beoogde gebruik; inzake samenstelling en inzake het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof in of als bouwstof gelden de voorwaarden zoals vermeld in onderafdeling 4.2.2 van Vlarebo. Voor het gebruik als bouwstof (minder strenge voorwaarden tov gebruik als bodem) dient een fysieke afscheiding (folie) tussen de oorspronkelijke bodem en de bouwstof voorzien te worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 202/403
Projectnummer:
005038
Milderende maatregelen Voor het voorgestelde project kunnen geen concrete milderende maatregelen voorgesteld worden op basis van de huidige kennis van de bodemkwaliteit en geplande ingrepen. Toepassing van de geldende wettelijke bepalingen (Vlarebo – grondverzet) kan echter voldoende garantie bieden ifv het vermijden van verspreiding van verontreinigingen. Algemeen geldt ifv de problematiek omtrent zware metalen voor de ganse regio dat de aanwezigheid van open zandige terreinen maximaal moet beperkt worden, zodat verdere verspreiding via opwaaiend zand wordt vermeden. Op locaties waar grondwerkzaamheden niet noodzakelijk zijn (groenbuffers, ecologische en open ruimte corridor) moet de aanwezige vegetatie als basis behouden blijven. Waar grondwerkzaamheden noodzakelijk zijn dient, in afwachting van de vestiging van bedrijven, de grond ingezaaid te worden met een snelgroeiend grasmengsel. Het maaisel dient ter plaatse gehouden te worden. Indien vanuit ecologisch standpunt wenselijk, kan de grasvegetatie dmv een gepast beheer eventueel worden omgezet naar een heidevegetatie.
5.4.3.4. Wijziging grondwaterpeil tgv bemaling tijdens aanlegfase
Ifv de realisatie van de infrastructuur zijn op een aantal locaties zeer waarschijnlijk bemalingen noodzakelijk (riolering lokaal tot ca 8 m diep te voorzien en plaatsing diepe funderingen thv brugconstructies over spoorweg). Rekening houdend met de aard van het project (aan bedrijfsgebouwen worden niet vaak ondergrondse constructies voorzien) kan aangenomen worden dat bemalingen weinig tot niet noodzakelijk zullen zijn bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein; ic constructie van bedrijfsgebouwen (in de bestaande fasen 1 en 2 van het bedrijventerrein Kristalpark was slechts voor 3 van de reeds gevestigde bedrijven bemaling noodzakelijk ifv de realisatie van (een deel van) hun bouwwerken). De kans op noodzaak tot bemaling zal zeer waarschijnlijk verder dalen na opstart van de grondwatersanering; het huidige saneringsvoorstel zal nl in bijna het volledige projectgebied leiden tot een verlaging van het freatische grondwaterpeil. Bovendien kan verwacht worden dat projectontwikkelaars, omwille van de grondwaterkwaliteit (regionaal verhoogde concentraties zware metalen), weinig geneigd zijn te opteren voor projecten met bemaling indien alternatieven mogelijk zijn. Indien bemalingen niet vermeden kunnen worden, is de invloedstraal afhankelijk van de diepte en grootte van de bouwput. Op basis van de formule van Sichardt (empirische formule ifv inschatting invloedstraal voor tijdelijke bemalingen) wordt de invloedstraal voor een hypothetische putbemaling28 geschat op ca. 600 m; voor een sleufbemaling29 op ca. 2 000 m. In zuidelijke richting wordt deze invloedstraal beperkt tgv de aanwezigheid van de Molse Neet. Er wordt benadrukt dat deze cijfers enkel een ruwe benadering zijn voor enkele veronderstelde worst-case scenario’s. Ifv de bemaling is vnl het kwalitatieve aspect (oppompen verontreinigd water) van belang. Voor de bespreking van dit aspect wordt verwezen naar hoofdstuk 5.4.3.6, waar aan de hand van de beschikbare grondwatermodellering (opgesteld ifv het grondwatersaneringsproject Umicore) wordt nagegaan in hoeverre kan verwacht worden dat de aanwezige verontreiniging wordt opgepompt. 28 oppervlakte van ca. 230x230 m en verlaging van het grondwaterpeil van 1,5 naar 3 m-mv. Tov de bedrijfsoppervlakten in de bestaande fasen is dit een grote oppervlakte. Ook mbt de grondwaterstand wordt uitgegaan van een worst case scenario (ZW zone van projectgebied; op andere locaties grondwater op grotere diepte aanwezig zodat bemaling beperkter zal zijn of niet noodzakelijk). 29 Lengte van 500 m en verlaging grondwaterpeil van 1,5 naar 8 m-mv; analoog aan inschatting voor putbemaling betreft het hier een worst-case benadering.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 203/403
Projectnummer:
005038
In het grootste deel van het projectgebied wordt het effect van bemaling omwille van de tijdelijkheid en relatief grote diepte van het grondwater weinig relevant geacht. Bemalingen in de zuidelijke zone kunnen leiden tot een tijdelijke verminderde voeding van grondwater naar de Molse Neet of zelfs tot een onttrekking van water uit de Molse Neet. Zie ter illustratie figuren in bijlage 2; hierbij dient wel de randbemerking gemaakt te worden dat de voorgestelde gemodelleerde situatie een permanente situatie illustreert. Op welke locaties gelijktijdig ontwikkelingen zullen plaatsvinden mét noodzakelijke bemalingen, kan in de huidige projectfase niet ingeschat worden, zodat een beschrijving van cumulatieve effecten op dit vlak niet mogelijk is. De start van het saneringsproject Umicore is (mits goedkeuring van het saneringsvoorstel) voorzien in 2008, zodat de voornaamste ontwikkelingen op het industrieterrein samen met de sanering zullen plaatsvinden. Dit betekent dat de noodzaak voor bemaling verder zal dalen (tgv sanering verlaagt grondwaterpeil). Bovendien zullen effecten van de saneringsbemalingen (zoals voorzien in huidige ontwerp van saneringsvoorstel) beduidend groter zijn dan deze van de tijdelijke bemalingen ifv de projectontwikkeling. Mbt de kwaliteit van het grondwater kan gesteld worden dat deze door het oppompen en herinfiltratie op zich weinig tot niet wordt gewijzigd. Mbt het aspect van aanwezige verontreinigingen die kunnen verspreid of opgepompt worden en wenselijkheid tot herinfiltratie/rechtstreekse afvoer, wordt verwezen naar hoofdstuk 5.4.3.6. Milderende maatregelen Indien bij de projectontwikkeling blijkt dat bemalingen (in de zuidelijke helft van het projectgebied) niet vermijdbaar zijn, dient op basis van meer concrete informatie (gewenste grondwaterverlaging, bemalingsperiode, …) nagegaan te worden of een belangrijke/langdurige afvoer van grondwater naar de Molse Neet wordt afgevangen. Hierbij kan (in de mate van beschikbaarheid) gebruik gemaakt worden van de studie naar de invloed van kwel op de Molse en Scheppelijke Neet (studie iov Umicore). Afhankelijk van de resultaten zijn eventueel maatregelen noodzakelijk. In eerste instantie kan hierbij gedacht worden aan herinfiltatie van het bemalingswater (omwille van zandige ondergrond relatief makkelijk te realiseren dmv afvloeiing ipv afvoer via leiding tot aan het oppervlaktewatersysteem) in de zone tussen de bemaling en de Molse Neet. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek naar effecten van infiltratie in het kader van het project BeNeKempen, kunnen bijkomende/aanvullende maatregelen mbt de mogelijkheden rond afvoer van bemalingswater geformuleerd worden (zie hoofdstuk 5.4.3.6 voor een verdere toelichting bij dit project). Bij bemalingen tijdens aanleg van de gemeenschappelijke infrastructuur (riolering) wordt in zones gewerkt, waardoor de bemaling in tijd en ruimte beperkt wordt en opschuift. Infiltratie van het bemalingswater wordt reeds voorzien (dmv het gebruik van het aan te leggen grachtensysteem).
Mbt te nemen maatregelen ifv het vermijden van een verspreiding van aanwezige verontreinigingen door bemalingen, wordt verwezen naar hoofdstuk 5.4.3.6.
5.4.3.5. Wijziging grondwaterpeil tgv grondwaterwinning in exploitatiefase
In de huidige projectfase is niet gekend of zich bedrijven zullen vestigen waarvoor een grondwaterwinning noodzakelijk is en op welke diepte/met welke debieten in de toekomst grondwater eventueel wordt opgepompt. Het is dan ook niet mogelijk een inschatting te maken van Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 204/403
Projectnummer:
005038
het (cumulatieve) effect op het grondwaterpeil en indirecte invloed op kwel-voeding naar de Molse en/of Scheppelijke Neet. Algemeen kan wel aangegeven worden dat winningen in de zuidelijke zone van het projectgebied kunnen leiden tot een verminderde afstroming naar de Molse Neet en zelfs (afhankelijk van de afstand tot de waterloop en het op te pompen debiet) tot een oppomping van water uit deze waterloop (zie ter illustratie berekende stroombanen in bijlage 2). Rekening houdend met de bestaande toestand op de reeds ontwikkelde fasen, wordt verwacht dat eventuele winningen vnl in de eerste watervoerende laag zullen voorzien worden en het over het algemeen relatief beperkte debieten betreft. Bij gebruik van het grondwater dient rekening gehouden te worden met de waterkwaliteit i.f.v. de lozingsnormen. Gebruik van verontreinigd/aangerijkt grondwater, dat moet gesaneerd worden vooraleer lozing mogelijk is, is voor bedrijven vaak minder interessant dan het gebruik van leidingwater. Milderende maatregelen Ifv het ontwerp van het grondwatersaneringsproject voor de Umicore-site wordt stroomopwaarts dit de verontreinigde site (oostwaarts van bergingsbekkens) een puttenrij voorzien die grondwater uit het 1ste watervoerende pakket oppompt met een debiet van 1 400 m³/dag. Afhankelijk van de aard van de toepassing, kan dit water vooraleer het naar het bedrijventerrein van Umicore wordt afgevoerd (voor gebruik en sanering) door een nieuw te vestigen bedrijf gebruikt worden. Op deze wijz kunnen bijkomende waterwinningen (die mogelijk gerelateerd zullen zijn aan bijkomende afvoerdebieten naar het oppervlaktewatersysteem) vermeden worden. In het huidige ontwerp-bodemsaneringsproject wordt aangegeven dat tov de huidige situatie (nullozing) 165 m³ extra water per uur (of 3 960 m³/dag) dient afgevoerd te worden. Vergelijking van dit debiet met vergunde debieten voor waterwinningen bij bestaande bedrijven binnen thv het projectgebied (zie tabel 86 in hoofdstuk 5.4.2.5) geeft aan dat dit extra debiet waarschijnlijk ruim zal voldoen aan de eventuele kwantitatieve vraag naar grondwater binnen het te ontwikkelen projectgebied. Er wordt op gewezen dat deze voorgestelde maatregel de problematiek van het lozingsdebiet ifv het voorgestelde saneringsproject niet oplost, maar wel leidt tot het vermijden van bijkomende winningen en dus ook bijkomende lozingsdebieten. Sanering van het gebruikte grondwater (met verhoogde concentraties zware metalen) kan na gebruik in de waterzuiveringsinstallatie van Umicore. Voorwaarde voor dergelijk systeem is de effluentkwaliteit; de waterzuiveringsinstallatie Umicore is niet voorzien voor specifieke afvalstromen die niet bedrijfseigen zijn. Gebruik als koelwater vormt bv zeer waarschijnlijk wel een mogelijkheid. Mogelijkheden mbt dergelijk 'tussengebruik' dienen concreet per individuele situatie onderzocht te worden. In het kader van de convenant die werd afgesloten tussen Umicore, Ovam en de Vlaamse overheid (mbt sanering van verontreinigingen veroorzaakt door activiteiten van Umicore) wordt een draaiboek water opgesteld. Volgens de convenant werd hierin besloten om geen verdere uitwerking te geven aan het gebruik van grijs water. Wel bekijkt de Ovam algemeen het gebruik van grijs water (juridische knelpunten, technische mogelijkheden, …). Dit wordt kortgesloten met andere administraties alvorens het finale rapport voorgelegd wordt aan het Kabinet. De timing is echter niet gedefinieerd, noch de volledige inhoud. Gezien de grote hoeveelheid restwater die mogelijk zal opgepompt worden ifv de grondwatersanering (bij uitvoering van het ontwerp-saneringsproject) wordt het vanuit een beperking van het effect op het grondwaterpeil belangrijk geacht de Hierin worden oa mogelijkheden tot gebruik van saneringswater te onderzoeken onderzocht en getracht en te trachten
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 205/403
Projectnummer:
005038
bedrijven te interesseren in het gebruik van dit water (incl. ondersteuning mbt wat kan/mag, afspraken mbt heffingen, verwijderingswijze afvalwater, …). Voor iedere concrete vergunningsaanvraag voor een grondwaterwinning wordt het daarom noodzakelijk geacht, samen met Umicore en Ovam, na te gaan of gebruik van het opgepompte water ifv de sanering een mogelijkheid vormt en op dit vlak concrete afspraken uit te werken. Voorgesteld wordt dat het stadsbestuur dergelijk overleg organiseert n.a.v. concrete vestigings- of vergunningsaanvragen van dergelijke bedrijven. Mbt de vestiging van bedrijven kan in de mate van het mogelijk reeds rekening gehouden worden met een eventuele noodzaak tot gebruik van grondwater en dergelijke bedrijven in de omgeving van de bemalingsputten in te planten (beperken transportafstand). Bijkomende grondwaterwinning kunnen enkel toegestaan worden indien de noodzaak duidelijk wordt verantwoord (incl. verantwoording waarom water afkomstig van het saneringsproject Umicore niet bruikbaar is) én indien (op basis van meer concrete informatie mbt het concrete aangevraagde debiet en winningsdiepte) wordt nagegaan welk (cumulatief) effect op de voeding van de Molse Neet kan verwacht worden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het grondwatermodel dat wordt opgesteld ifv het onderzoek naar de invloed van kwel op de Molse en Scheppelijke Neet (studie iov Umicore nv). Een bijkomende winning kan enkel toegestaan worden indien wordt aangetoond dat het kwelsysteem van Molse en/of Scheppelijke Neet niet negatief wordt beïnvloedt. Aanvullend op het effect mbt de voeding van de Molse en Scheppelijke Neet moet eveneens rekening gehouden worden met het kwalitatieve aspect (zie hoofdstuk 5.4.3.6) evenals het indirecte effect van lozing van gebruikt grondwater (dwz industriëel afvalwater na zuivering) op het oppervlaktewatersysteem (zie hoofdstuk 5.5.3.4).
5.4.3.6. Verspreiding bodem- en/of grondwaterverontreinigingen tgv bemaling en/of grondwaterwinningen
Mbt het aspect van bemalingen (wanneer/waar te verwachten) wordt verwezen naar hoofdstuk 5.4.3.4. Rekening houdend met de bestaande toestand in de reeds ontwikkelde fasen (zie tabel 86 in hoofdstuk 5.4.2.5), wordt verwacht dat eventuele grondwaterwinningen vnl. in de eerste watervoerende laag zullen voorzien worden en de debieten over het algemeen relatief beperkt zullen zijn (vergunde dagdebieten < 150 m³/dag). A.) Verspreiden bestaande verontreinigingen tgv gewijzigde grondwatertafel/-stroming Ter hoogte van het projectgebied zijn twee verontreinigingspluimen in het grondwater aanwezig (vanuit vroegere PRB-terreinen en vanuit Umicore-terreinen; zie beschrijving referentiesituatie hoofdstuk 5.4.2.6) die zich, omwille van de oost-west gerichte grondwaterstroming in westelijke richting uitstrekken. Bemalingen/grondwaterwinningen kunnen lokaal een wijziging in stromingsrichting genereren en op deze wijze leiden tot een (tijdelijke) vergroting van de verontreinigingspluim.
Op basis van het beschikbare grondwatermodel dat werd opgesteld ifv het grondwatersaneringsproject voor Umicore, werden pathlines (stroombanen) berekend voor 2 hypothetische bemalingssituaties tov de huidige situatie (verlaging tot 3 m-mv voor aanleg van bedrijfsgebouw en verlaging tot 8 m-mv voor aanleg riolering; zie voorgaande hoofdstuk voor een meer gedetailleerde beschrijving van deze hypothetische bemalingssituaties). In bijlage 2 worden beide gemodelleerde situaties voorgesteld. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 206/403
Projectnummer:
005038
Bij de resultaten wordt opgemerkt dat voor de simulatie werd uitgegaan van een permanente toestand (deze geeft een beeld van een permanente bemaling, vergelijkbaar met grondwatersinning). De berekende pathlines (stroombanen) geven echter wel een indicatie van de tijdsfactor (van belang bij bemaling): in een ‘oneindige’ situatie zou een waterpartikeltje (worst case; verontreiniging verspreid zich trager dan water) over een periode van 100 jaar migreren van een zwart bolletje naar een rood pijltje (beiden op zelfde stroombaan). Een meer gedetailleerde benadering in de tijd is op basis van het model (rekening houdend met foutenmarge) weinig zinvol. De voorgestelde migratieafstanden geven echter wel aan dat een bemaling van een aantal weken tot een drietal maanden amper een invloed zal hebben op de verontreinigingssituatie op het terrein van Umicore. Langdurige bemalingen (bv permanente grondwaterwinningen) kunnen op termijn wel een invloed hebben op de verontreinigingssituatie. Op basis van de berekeningsresultaten kan afgeleid worden dat, voor bemalingen / grondwaterwinningen ten westen van de oostelijke puttenrij zoals aangegeven in het saneringsvoorstel, er van uitgegaan kan worden dat verontreinigd water wordt aangetrokken. Voor meer oostwaarts gelegen bemalingen/grondwaterwinningen wordt het risico eerder beperkt geacht. De besproken simulaties werden uitgevoerd tov de huidige situatie. Ook in de situatie waarbij de grondwatersanering van de Umicore-terreinen (zoals in het ontwerp saneringsproject voorgesteld) wordt uitgevoerd, zal door bemalingen/grondwaterwinningen ten westen van de meest oostwaartse puttenbatterij verontreinigd grondwater opgepompt worden. De bemalingen/grondwaterwinning zal bovendien de functie van de stroomopwaartse puttenbatterij gedeeltelijk (tijdelijk) overnemen. Naast een verspreiding van de bestaande verontreiniging in horizontale richting (zowel tgv diepe als ondiepe bemalingen/winningen), kunnen diepe grondwaterwinningen eveneens leiden tot een verspreiding van de bestaande verontreiniging in de diepte. Het rechtstreeks oppompen of aantrekken van verontreinigd grondwater (oppompen en/of verspreiding verontreinigd grondwater) vormt een belangrijk negatief effect waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn. Ten gevolge van een verlaging van de freatische grondwaterspiegel zal de zone waarover uitloging kan plaatsvinden (regionaal verhoogde concentraties zware metalen), vergroten. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in de huidige situatie deze zone zich onder de grondwaterspiegel bevindt, zodat ook in de huidige situatie oplossing van aanwezige verontreinigende stoffen plaatsvindt. Omwille van het verschil in samenstelling van regenwater en grondwater, zullen de oplossingsprocessen echter verschillen. In welke mate dit onderscheid zal leiden tot een (significante) wijziging in de concentraties van verontreinigende stoffen in het grondwater, is echter niet gekend (mbt dit aspect zijn geen onderzoeksresultaten beschikbaar). Aanvullend wordt opgemerkt dat de grootste wijzing in het grondwaterpeil te verwachten is tgv het voorgestelde saneringsproject voor de Umicore-terreinen. Milderende maatregelen Bemalingen/grondwaterwinningen binnen de aanwezige verontreinigingspluimen (ten W van de meest oostwaartse puttenbatterij zoals voorgesteld in het ontwerp-grondwatersaneringsproject) moeten in eerste instantie verboden worden. Enkel indien de noodzaak aangetoond wordt kan oppomping van het grondwater toegestaan worden op voorwaarde dat de interactie met het grondwatersaneringsproject wordt onderzocht (op basis van meer concrete informatie mbt diepte, grootte, duur, … van waterwinning/bemaling) en aangetoond wordt dat dit niet op negatieve wijze wordt beïnvloedt én op voorwaarde dat het opgepompte water Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 207/403
Projectnummer:
005038
bij bemaling wordt gesaneerd vooraleer te laten infiltreren/lozen in het oppervlaktewatersysteem. Mbt grondwaterwinningen geldt eveneens dat effecten op het saneringsproject dienen onderzocht en vermeden te worden. Bij lozing na gebruik van het grondwater zal eveneens een bijkomende sanering noodzakelijk zijn.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 208/403
Projectnummer:
005038
Een (versnelde) verspreiding van de aanwezige grondwaterverontreinigingen kan niet toegestaan worden. Voor iedere bemaling die noodzakelijk is, dient op basis van concrete informatie mbt uitvoeringstechniek, diepte en omvang van de noodzakelijke grondwaterverlaging, de invloedstraal ingeschat te worden. Indien blijkt dat de invloedstraal tot in de verontreinigingspluim reikt, dient de uitvoeringstechniek aangepast te worden. Rekening houdend met de algemene problematiek van zware metalen, dient bij iedere bemaling die binnen het projectgebied wordt voorzien, de kwaliteit van het opgepompte water gecontroleerd en eventueel (ifv de resultaten) gesaneerd te worden vooraleer het water mag infiltreren/geloosd worden in het oppervlaktewatersysteem. Mbt dit laatste aspect (oa kezue tussen infiltratie/rechstreekse afvoer naar oppervlaktewatersysteem) wordt verwezen naar het volgende punt binnenn deze effectbespreking). B.) Verspreiding verontreiniging tgv afvoer opgepompt water Mbt de kwaliteit van bemalingswater dat binnen de aanwezige verontreinigingspluimen wordt opgepompt, kan verondersteld worden dat de kwaliteit onvoldoende is om infiltratie naar het grondwater of rechtstreekse afvoer naar het oppervlaktewatersysteem toe te staan. Verspreiding van verontreinigingen tgv de afvoer van dit bemalingswater is dan ook reëel (belangrijk negatief effect), zodat bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn.
Naast de aanwezige verontreinigingspluimen (sterk verhoogde concentraties zink en sulfaten), zijn zware metalen (vnl zink en cadmium) in het freatische grondwater in de volledige regio in verhoogde concentraties aanwezig. Dus ook het oppompen van grondwater buiten de verontreinigingspluimen gevolgd door een lozing in het oppervlaktewater, kan leiden tot een (versnelde) verspreiding van de verontreiniging (belangrijk negatief effect waarvoor milderende maatregelen noodzakelijk zijn). In fasen I en II van het industrieterrein Kristalpark werd bemalingswater naar het aanwezige (in ontwikkeling zijnde) grachtenstelsel afgevoerd, waar het over een relatief kort afstand (ca. 200 m) bleek te infiltreren. Rechtstreekse afvoer van het bemalingswater naar het oppervlaktewatersysteem (Molse Neet) vond dus niet plaats. Indien een analoge werkwijze aan voorgaande fasen wordt toegepast, zal een rechtstreekse verspreiding van potentiële verontreinigingen via het oppervlaktewatersysteem vermeden worden. Herinfiltratie van het bemalingswater kan tgv uitlogingsprocessen (rekening houdend met regionale verontreiniging) lokaal wel leiden tot een bijkomende aanrijking met zware metalen in het grondwater. Via kwelstroming kan deze verhoging onrechtstreeks leiden tot een aanrijking in het oppervlaktewatersysteem. Of het hier een belangrijke aanrijking (en dus significant effect) betreft, is afhankelijk van de hoeveelheid water die wordt geherinfiltereerd en kan op basis van beschikbare onderzoeksresultaten niet ingeschat worden. Globaal gezien dient een afweging gemaakt te worden tussen infiltratie van het aangerijkte bemalingswater en rechtstreekse afvoer naar het oppervlaktewatersysteem. Dergelijke afweging geldt niet enkel voor het projectgebied, maar voor alle bemalingswerkzaamheden in de regio.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 209/403
Projectnummer:
005038
Op basis van de huidige inzichten, wordt aangenomen dat infiltratie van het bemalingswater (excl bemalingswater afkomstig van ‘verontreinigde’ sites waar concentraties hoger dan de regionale waarden aanwezig zijn) kan toegestaan worden. In het kader van het project BeNeKempen30 wordt getracht een aantal richtlijnen mbt de afvoer en infiltratie van bemalingswater uit te werken. In dit kader is momenteel een onderzoek lopende naar de effecten van infiltratie van bemalingswater via een infiltratieput met verscheidene substraten. Op basis van de resultaten kunnen de huidige inzichten mbt de afvoer van bemalingswater aangepast/aangevuld worden. Milderende maatregelen Indien, onder de voorwaarden zoals geformuleerd bij de milderende maatregelen in voorgaande punt, bemaling binnen de aanwezige verontreinigingspluimen wordt toegestaan, moet het bemalingswater gesaneerd worden vooraleer infiltratie (of lozing in het oppervlaktewatersysteem) kan toegestaan worden. Op basis van de huidige inzichten wordt de voorkeur gegeven aan infiltratie van het bemalingswater (ook vanuit kwantitatieve aspect grond- en oppervlaktewater krijgt infiltratie de voorkeur op rechtstreekse afvoer naar het oppervlaktewatersysteem); dwz een werkwijze analoog aan deze toegepast bij de ontwikkelingen in de bestaande fasen I en II van het bedrijventerrein Kristalpark. Terugkoppeling met Ovam is echter bij iedere bemaling noodzakelijk, zodat op basis van een eventuele wijziging van de inzichten (onderzoek in kader van project BeNeKempen) de toe te passen werkwijze mbt bemaling en afvoer van bemalingswater eventueel kan bijgestuurd worden.
5.4.3.7. Bodem- en grondwaterverontreiniging bij calamiteiten
Calamiteiten die tijdens de werkzaamheden kunnen optreden betreffen oa het overlopen van benzinetanks, het vullen of morsen van olie. De aard van het effect is afhankelijk van de hoeveelheid olie/benzine die gemorst wordt, frequentie en locatie waar dergelijke calamiteiten optreden. Dergelijke calamiteiten dienen maximaal vermeden te worden. M.b.t. (de kans op) calamiteiten ten gevolge van de aanwezigheid van de bedrijvigheid in exploitatiefase kan op basis van de huidige kennis omtrent de inrichting van het gebied, geen duidelijk beeld gevormd worden. In de veiligheidsrapportage (RVR), die parallel met het merproces loopt, worden een aantal voorstellen mbt zonering en eventueel (te mijden) type van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Algemeen kan gesteld worden dat toepassing van de wettelijke bepalingen zoals vastgelegd in VLAREM en het bodemsaneringsdecreet er toe zullen leiden dat verontreiniging van bodem en/of grondwater maximaal wordt beperkt en indien noodzakelijk (ifv het type activiteiten) op regelmatige tijdstippen wordt gecontroleerd of verontreinigingen al dan niet aanwezig zijn (ifv de noodzaak al dan niet gevolgd door een sanering). Het onvoldoende kennen van de eventuele risico's op verontreiniging bij exploitatie van het terrein wordt dan ook niet als belangrijke leemte ervaren.
30
Interregproject mbt het opstellen van een grensoverschrijdende methodiek voor het oplossen en/of beheersen van de zware metalenproblematiek in de regio Kempen (zowel Belgische als Nederlandse Kempen).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 210/403
Projectnummer:
005038
Milderende maatregelen Verontreiniging van bodem en grondwater ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden dient maximaal vermeden te worden: diesel- en olielekken kunnen beperkt worden door: bij voorkeur op een centrale plaats binnen de werf te tanken (aan pompstation), gebruik van jerrycans of mobiele tankplaats zoveel mogelijk vermijden, trechters en opvangmiddelen (bijvoorbeeld absorptiematten/lekbakken) voorzien bij tank- en opslaginstallaties, geen onderhoud van rollend materieel op de werven (enkel in de centrale werkplaats), jerrycans voorzien van goede schenktuiten en/of een flexibele vulslang; alle restafval dient van de werf te worden verwijderd; voorschriften met de nodige acties bij het optreden van lek- en morsverliezen moeten opgesteld worden en duidelijk zichtbaar geplaatst worden bij tank- en opslagplaatsen; het gebruik van milieuvriendelijke smeeroliën en vetten geniet de voorkeur. -
Ifv het vermijden van verontreinigingen tijdens de exploitatiefase is vnl. toepassing van de wettelijke bepalingen vanuit VLAREM, Vlarea en Vlarebo van belang. Daarnaast dienen zowel bij de inrichting als in de productieprocessen de principes vanuit relevante BBT-studies maximaal toegepast worden evenals eventueel bestaande codes van goede praktijk.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 211/403
Projectnummer:
5.5. 5.5.1.
005038
DISCIPLINE OPPERVLAKTEWATER (INCL. NEERSLAGWATER EN AFVALWATER) Afbakening studiegebied
Het studiegebied wordt beperkt tot het projectgebied, de Molse Neet (zuidelijke grens projectgebied) en Scheppelijke Neet (W van het projectgebied). Van beide waterlopen wordt enkel het deel stroomafwaarts het projectgebied mee in beschouwing genomen. Op kaart 22 worden de vermelde waterlopen gesitueerd. In de bespreking van de bestaande waterzuiveringsinfrastructuur zal het projectgebied binnen een ruimer geheel gekaderd worden. 5.5.2.
Referentiesituatie
5.5.2.1. Methodiek
Waterkwaliteit Zowel de fysico-chemische als biologische kwaliteit van de Molse en Scheppelijke Neet wordt besproken op basis van beschikbare meetresultaten (www.vmm.be) thv volgende locaties: Molse Neet: 333200: thv projectgebied 333100: ter hoogte van kruising met het kanaal van Beverlo Scheppelijke Neet: 333750: stroomafwaarts terrein Umicore 333700: opwaarts weg Mol-Balen (N136) 333500: stroomopwaarts monding in Molse Neet Deze resultaten worden aangevuld met een beknopte beschrijven van de gekende lozingspunten ter hoogte van het projectgebied. Aanvullend wordt op basis van beschikbare informatie (mededelingen stadsbestuur Lommel) een overzicht gegeven van de bestaande infrastructuur ifv waterzuivering. Waterkwantiteit Het kwantitatieve aspect wordt beschreven op basis van de informatie die via het grondwatermodelleringsonderzoek voor het bedrijf Umicore werd verzameld. Voor de Molse en Scheppelijke Neet (2de categorie) wordt iov het provinciebestuur Antwerpen een oppervlaktewatermodellering opgesteld. Resultaten van deze modellering zijn echter nog niet beschikbaar. Verder stroomafwaarts werd voor de Molse Neet (1ste categorie) iov Aminal afdeling Water reeds eerder een oppervlaktewatermodelleringsstudie uitgevoerd. Deze zone is echter te ver stroomafwaarts gelegen om (ifv de kwantitatieve effectbespreking) relevant te zijn. Resultaten van deze modellering worden dan ook niet besproken.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 213/403
Projectnummer:
005038
5.5.2.2. Situering binnen het hydrografisch netwerk Kaart 22: Oppervlaktewater
Het projectgebied is gelegen binnen het Netebekken (deelbekken Grote Neet). Ongeveer 2 km ten oosten bevindt zich de waterscheidingslijn met de Maasbekken. Waterlopen ter hoogte van het projectgebied zijn globaal oost-west georiënteerd. Binnen het projectgebied zelf zijn geen waterlopen aanwezig. Langsheen de zuidelijke grens van het projectegbied stroomt de Molse Neet, de Scheppelijke Neet ligt op ca. 700 m van de noordelijke grens. De Scheppelijke Neet mondt uit in de Molse Neet thv het centrum van Mol. Deze laatste is een zijloop van de Grote Neet. De westelijke grens van het bedrijfsterrein van Umicore (ten westen van projectgebied) wordt gevormd door het kanaal van Beverlo, een doodlopende, zuidelijke zijtak van het kanaal BocholtHerentals. Zowel de Molse Neet als Scheppelijke Neet zijn thv het projectgebied waterlopen van 3de categorie (stad Lommel beheerder). Niet ver stroomafwaarts, ter hoogte van de gemeentegrens met Balen gaan beide waterlopen over naar 2de categorie (provincie Antwerpen beheerder). Binnen het projectgebied zijn in het noordwesten waterplassen aanwezig, die fungeren als koelvijvers in het productieproces van Umicore. Andere oppervlaktewatersystemen zijn binnen het projectgebied niet aanwezig. Dmv een aanpassing van de waterhuishouding binnen het bedrijf (oa ifv de geplande saneringsbemaling) zal het waterpeil in de koelvijvers verlagen tot het natuurlijke niveau. Op lange termijn bestaat de mogelijkheid dat deze vijvers in oppervlakte gereduceerd kunnen worden en deze zone (deels) kan ingenomen worden door industriële activiteiten. Voor dergelijke oppervlaktebeperking zijn echter aanpassingen binnen het productieproces noodzakelijk. In de huidige fase kan geen beeld gegeven worden mbt de mogelijkheden omtrent ruimte-beperking van deze koelvijvers en dus zeker geen timing. Het volledig verdwijnen van de koelvijvers wordt, op basis van de huidige technologische kennis en evoluties in het productieproces, op korte termijn niet verwacht. 5.5.2.3. Waterkwaliteit A.) Kwaliteitsgegevens
De evolutie van de Prati-index (PIO) en biotische index voor de meetpunten het dichtst bij het projectgebied, is weergegeven in bijlage 4 (bron: www.vmm.be). Aanvullend worden de analyseresultaten voor deze meetpunten getoetst aan de geldende waterkwaliteitsdoelstellingen. De locatie van de meetpunten is weegegeven op kaart 22. Op fysico-chemisch vlak kan de algemene kwaliteit van de Molse Neet omschreven worden als matig verontreinigd (zowel ten zuidoosten (meetpunt 333200) als ten zuidwesten (meetpunt 333100)van het projectgebied). Op biologisch vlak is de kwaliteit ten zuidoosten te omschrijven als (zwaar) verontreinigd; ten zuidwesten als verontreinigd. Meer gedetailleerde fysico-chemische analyseresultaten tonen aan dat de kwaliteit van de Molse Neet niet voldoet aan de basiskwaliteitsdoelstellingen. Het meest stroomopwaartse meetpunt voldeed in 2004 niet aan de normen voor opgeloste zuurstof, ammonium, orthofosfaat, geleidbaarheid en fluoride. Deze resultaten wijzen op een organische vervuiling. Verder stroomafwaarts (thv de kruising met het kanaal van Beverlo; afwaarts het bedrijventerrein Umicore en lozingspunt Ajinomoto Omnichem) voldeed de kwaliteit niet aan de normen op het vlak van geleidbaarheid, zink en arseen. Deze verontreinigingsparameters kunnen gelinkt worden aan de
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 214/403
Projectnummer:
005038
(historische) non-ferro activiteiten en zijn ook in het grondwater in verhoogde concentraties aanwezig. De beperkte analyseresultaten thv de Scheppelijke Neet wijzen globaal op een relatief goede fysico-chemische kwaliteit. De kwaliteit van de Scheppelijke Neet stroomafwaarts het projectgebied kan op fysico-chemisch vlak globaal aangeduid worden als aanvaardbaar. De beperkte analyseresultaten mbt de biotische index wijzen op een aanvaardbare biologische kwaliteit. Tijdens het meest recente analyse-jaar werden onvoldoende stalen genomen om de resultaten aan de kwaliteitsdoelstellingen te kunnen toetsen. Ook het aantal bemonsterde parameters is beperkt. Verder stroomafwaarts (meetpunt 333500) zijn meer recente en meer uitgebreide metingen uitgevoerd. Hier blijken de basiskwaliteitsdoelstellingen voor cadmium en zink overschreden te zijn. Het kanaal van Beverlo behoort tot de waterlopen met de meest verontreinigde waterbodems in Vlaanderen (beoordeling op basis van de triade 2001-2004; VMM-jaarverslag waterkwaliteit 2004 p38). Verscheidene studies en analyseresultaten wijzen op de aanwezigheid van zware metalen in het oppervlaktewater en de slibbodems. In aanvulling op een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd door Tauw, werden een aantal verklaringen gegeven mbt de verontreinigingsbronnen van het oppervlaktewatersysteem: Molse Neet en zijrivieren Overloop via Kanaal van Beverlo en stroomafwaartse grachten van Kanaal van Beverlo; Afwatering door grachten van gronden die werden opgehoogd met metaalhoudend afvalmateriaal, vb. spoorwegbedding, wegen, privé-wegen; Opkwellen van verontreinigd grondwater afkomstig vanaf het fabrieksterrein van Umicore; Afwatering door grachten van gronden die werden opgehoogd met metaalhoudend afvalmateriaal, vb. spoorwegbedding, wegen, privé-wegen. Scheppelijke Neet en zijlopen Opkwellen van verontreinigd grondwater afkomstig vanaf het fabrieksterrein van Umicore; Afwatering door grachten van gronden die werden opgehoogd met metaalhoudend afvalmateriaal, vb. spoorwegbedding, wegen, privé-wegen. Kanaal van Beverlo, Lauwbeek en grachten direct stroomafwaarts (b.v. via overlopen, sluizen) van het Kanaal van Beverlo en Lauwbeek: Voormalige lozingen van productiewater (?) door Umicore op Kanaal van Beverlo vóór 1972; Laden en lossen van ertsschepen op Kanaal van Beverlo in het verleden (nu worden de ertsen per spoor aangevoerd); Voormalige lozingen van koelwater door Umicore op het Kanaal van Beverlo en via het Kanaal van Beverlo in de Lauwbeek; Voormalige lozingen door de voormalige textielfabriek “nv Katoendrukkerij De Kempen” (t.h.v. het huidige “Metalen Van Hees” langs het Kanaal van Beverlo) in het Kanaal van Beverlo; bron van de chroomverontreiniging; Voormalig uitvoeren van herstellingen aan de kanaalbedding m.b.v. afvalmateriaal; Afwatering door grachten van gronden die werden opgehoogd met methaalhoudend afvalmateriaal, vb. spoorwegbedding, wegen, privé-wegen. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 215/403
Projectnummer:
-
005038
Voor alle waterlopen in de directe omgeving: Beperkte bijdrage van atmosferische depositie en stofopwaai, afkomstig van fabrieksterrein van Umicore.
B.) Lozingspunten
Het bedrijf Philips-Emgo31, oostwaarts van het projectgebied (gelegen binnen Kristalpark fase 2), loost zijn effluent op de Molse Neet. Gezuiverd afvalwater van Ajinomoto-Omnichem32 (langsheen westelijke grens van projectgebied) wordt geloosd op de Molse Neet. Op dit lozingspunt is een VMM-meetpunt aanwezig. Tabellen 86 en 87 geven een overzicht van de analyseresultaten van de effluenten voor het jaar 2005. Beide bedrijven worden gesitueerd op kaart 1. Ten gevolge van de voorziene grondwatersanering voor het bedrijfsterrein Umicore, zal een nieuw lozingspunt op de Molse en/of Scheppelijke Neet voorzien worden. Voor dit lozingspunt werd ifv het saneringsproject een voorstel van lozingsvoorwaarden uitgewerkt. Bijlage 3 bevat de lozingsnormen zoals die in april 2006 werden voorgesteld aan de VMM. Bijkomend wordt voor minerale olie een lozingsnorm voorgesteld van 500 µg/l. Andere lozingspunten op het oppervlaktewatersysteem zijn ter hoogte van het projectgebied niet aanwezig. Tabel 99: Analyseresultaten effluent Emgo, 2005 (www.vmm.be) PARAMETER
NAAM
MIN
MINGEM
MAXGEM
MAX
EENHEID
Q
DEBIET
1747.00
2206.80
2206.80
2869.00
M3/D
BZV5
BIOCHEMISCH ZUURSTOFVERBRUI K NA 5D.
0
6
8
55
MGO2/L
CZV
CHEMISCH ZUURSTOFVERBRUI K
9
25
25
110
MGO2/L
ZS
ZWEVENDE STOFFEN
2
6
6
14
MG/L
AS T
ARSEEN, TOTAAL
0.000
0.000
0.006
0.010
MG/L
AG T
ZILVER, TOTAAL
0.000
0.000
0.024
0.025
MG/L
CR T
CHROOM, TOTAAL
0.000
0.001
0.017
0.020
MG/L
ZN T
ZINK, TOTAAL
0.025
0.054
0.056
0.090
MG/L
CU T
KOPER, TOTAAL
0.000
0.000
0.016
0.020
MG/L
CD T
CADMIUM, TOTAAL
0.000
0.000
0.007
0.010
MG/L
PB T
LOOD, TOTAAL
0.000
0.004
0.019
0.030
MG/L
HG T
KWIK, TOTAAL
0.00000
0.00000
0.00020
0.00020
MG/L
NI T
NIKKEL, TOTAAL
0.000
0.000
0.024
0.025
MG/L
NT
STIKSTOF, TOTAAL
2.1
2.4
2.4
2.8
MGN/L
KJN
KJELDAHLSTIKSTOF
0.00
4.13
4.80
9.40
MGN/L
31
Maakt deel uit van de Philips Groep (geproduceerde delen worden zowel binnen Philips verwerkt als door andere zakenpartners toegepast); leverancier van glasproducten voor de lichtindustrie (producent van lampenglas in ballon- en buisvorm). 32 Chemisch bedrijf dat ingrediënten produceert voor pharmaceutica en cosmetica evenals surfactants (cappilair-actieve stoffen) voor agrochemische producten. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 216/403
Projectnummer:
-
-
-
005038
N+N
NITRAAT + NITRIET
-
MGN/L
NO3-
NITRAAT
0.00
0.76
0.84
1.60
MGN/L
NO2-
NITRIET
0.00
0.56
0.57
1.80
MGN/L
PT
FOSFOR, TOTAAL
0.00
0.10
0.32
0.50
MGP/L
CL-
CHLORIDE
0
20
61
182
MG/L
Tabel 100: Analyseresultaten effluent Ajinomoto Omnichem, 2005 (www.vmm.be) PARAMETER
NAAM
MIN
MINGEM
MAXGEM
MAX
EENHEID
Q
DEBIET
55.00
344.46
344.46
806.00
M³/D
BZV5
BIOCHEMISCH ZUURSTOFVERBRUIK NA 5D.
3
11
11
55
MGO2/L
CZV
CHEMISCH ZUURSTOFVERBRUIK
92
168
168
245
MGO2/L
ZS
ZWEVENDE STOFFEN
2
9
9
46
MG/L
AS T
ARSEEN, TOTAAL
0.000
0.000
0.050
0.050
MG/L
AG T
ZILVER, TOTAAL
0.000
0.000
0.004
0.004
MG/L
CR T
CHROOM, TOTAAL
0.000
0.000
0.009
0.009
MG/L
ZN T
ZINK, TOTAAL
0.000
0.016
0.018
0.032
MG/L
CU T
KOPER, TOTAAL
0.009
0.010
0.010
0.011
MG/L
CD T
CADMIUM, TOTAAL
0.000
0.001
0.002
0.006
MG/L
PB T
LOOD, TOTAAL
0.000
0.000
0.006
0.006
MG/L
HG T
KWIK, TOTAAL
0.00005
0.00014
0.00014
0.00041
MG/L
NI T
NIKKEL, TOTAAL
0.011
0.011
0.013
0.018
MG/L
NT
STIKSTOF, TOTAAL
9.8
10.2
10.2
10.7
MGN/L
KJN
KJELDAHLSTIKSTOF
0.00
6.44
6.61
15.00
MGN/L
N+N
NITRAAT + NITRIET
-
-
-
-
MGN/L
NO3-
NITRAAT
0.00
0.00
0.50
0.50
MGN/L
NO2-
NITRIET
0.00
0.00
0.10
0.10
MGN/L
PT
FOSFOR, TOTAAL
0.00
0.37
0.57
2.47
MGP/L
CL-
CHLORIDE
788
1127
1127
1810
MG/L
C.) Waterzuiveringsinfrastructuur
Binnen het projectgebied is in de huidige situatie geen waterzuiveringsinfrastructuur aanwezig. Op het terrein 'Kristalpark fase 1' is ter hoogte van het rondpunt dat werd voorzien ifv de oostelijke aansluiting van fase III, een pompstation geplaatst. Via dit pompstation worden de rioolleidingen voor het huishoudelijk afvalwater aangesloten op collectoren die het afvalwater naar de RWZI Lommel afvoeren. Ter hoogte van het pompstation is eveneens een aansluiting voorzien met de 'Philipsgracht', die zuidwaarst op de Molse Neet aansluit. Via deze gracht kan het gezuiverde effluent van P-bedrijven afgevoerd worden. Tot op heden hebben zich echter nog geen P-bedrijven gevestigd op het bestaande bedrijventerrein (fasen I en II).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 217/403
Projectnummer:
005038
5.5.2.4. Waterkwantiteit
Uit het stijghoogtepatroon dat werd opgesteld ifv de grondwatermodellering binnen de grondwatersaneringsstudie voor het bedrijf Umicore kan duidelijk de drainerende werking van de waterlopen thv het projectgebied afgeleid worden. Enkel de Lauwbeek ('gracht' stroomafwaarts het kanaal van Beverlo, gelegen tussen de bebouwde kern van het gehucht Wezel en de spoorlijn MolNeerpelt) blijkt een infilterend regime te hebben. In het kader van de grondwatersaneringsstudie Umicore worden oa in de Molse en Scheppelijke Neet peil- en debietmetingen uitgevoerd. Eerder werden ook door VITO ifv een grondwatermodellering debietmetingen uitgevoerd. De locaties van de debietmetingen zijn weergegeven op kaart 22; de resultaten van de debietbepalingen in tabel 101. Bij vergelijking van de resultaten valt op dat de resultaten voor de Molse Neet van dezelfde grootteorde zijn, terwijl er voor de Scheppelijke Neet door Arcadis een debiet werd gemeten dat een factor 10 groter is, ook al werd meer stroomafwaarts gemeten. Een verklaring hiervoor is mogelijk te vinden in een verschil in neerslag of een verschil in andere hydrologische parameters ten tijde van de metingen. In het kader van de studie voor ABBO Balim werden door Technum debietsinschattingen uitgevoerd. Deze geven voor de Molse Neet waardes tussen 573 en 2400 m³/h, wat in dezelfde grootteorde is als de meest recent uitgevoerde metingen. Grafiek 1 geeft een overzicht van de effectief geloosde debieten van de bedrijven Emgo (stroomopwaarts projectgebied via Philipsgracht; thv Kristalpark fase 2) en Ajinomoto Omnichem (stroomafwaarts projectgebied, thv kruising kanaal van Beverlo). Uit vergelijking met de gemeten beekdebieten blijkt dat vnl. de lozing van Emgo een relatief belangrijke bijdrage aan het beekdebiet levert: ca. 25% van het gemeten beekdebiet van de Molse Neet thv het kanaal van Beverlo (meetpunten 1 en 2 uit tabel 101) wordt bepaald door het lozingspunt van Emgo; ca. 4% van het gemeten beekdebiet op deze locatie wordt bepaald door het lozingspunt van Omnichem. De aanwezigheid van deze lozingspunten (vnl. Emgo) resulteert in een permanent watervoerend karakter van de Molse Neet thv het projectgebied; terwijl dit type waterloop op het Kempisch Plateau in een natuurlijke situatie droogvalt tijdens perioden met weinig neerslag. Overstromingsproblemen stroomafwaarts het projectgebied (stroomop- en -afwaarts centrum Mol) worden in eerste instantie niet gerelateerd aan de aanwezigheid van deze lozingspunten, maar eerder aan het niet-ruimen van de Molse Neet/Scheppelijke Neet (tgv aanwezigheid zware metalen in ruimingsslib) en inbuizingen; gecombineerd met aanwezigheid van kwelsystemen aan de rand van het Kempisch Plateau.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 218/403
Projectnummer:
005038
Tabel 101: Debietsbepalingen (Arcadis, 2005 en Vito, 1998) MEETPUNT
DEBIET (M³/H)
WATERLOOP 1998
9.03.05
15.03.05
1
MOLSE NEET
371
2
MOLSE NEET
368
3
MOLSE NEET
659
11
MOLSE NEET
576
12
MOLSE NEET
1026
10
SCHEPPELIJKE NEET
13
SCHEPPELIJKE NEET
4
LAUWBEEK
642
5
LAUWBEEK
19
6
LAUWBEEK
333
7
GRACHT 1
1062
910
8
GRACHT 2
1866
2317
9
GRACHT 2
3755 551
1551
12000
Lozingsdebiet (m³/d)
10000 Emgo gemid
8000
Emgo min Emgo max
6000
Omnichem gemid Omnichem min
4000
Omnichem max
2000
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
0
Lozingsdebieten op Molse Nete (Emgo & Ajinomoto Omnichem) (www.vmm.be)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 219/403
Projectnummer:
005038
Te verwachten situatie tgv grondwatersanering terreinen Umicore Ten gevolge van de grondwatersanering voor het bedrijf Umicore, zal een extra hoeveelheid water van gemiddeld 165 m³/u extern dienen afgevoerd te worden. Hiervoor zal een lozingspunt op de Molse of Scheppelijke Neet gerealiseerd moeten worden. Het is de bedoeling om het effluent van de waterzuivering met een eerder constant debiet op het oppervlaktewatersysteem te lozen. Gemiddeld zal 160 m³/u effluent geloosd worden, bij hoge belasting kan het effluentdebiet tot 200 m³/u oplopen. Op basis van terreinkennis wordt een lozing op de Scheppelijke Neet momenteel als voorstel naar voor geschoven. Een definitieve beslissing mbt de lozingslocatie werd echter nog niet gemaakt (ontwerp-MER voor bedrijventerrein werd ingediend eind juli 2006; milieuvergunning dient nog aangevraagd te worden). Een bijkomend onderzoek mbt de capaciteit van de ontvangende waterlopen wordt in het kader van de bijkomende lozing niet voorzien. Recent en natuurlijke overstroombare gebieden De vallei van de Molse Neet, ten zuiden van het projectgebied, is aangeduid als een natuurlijk overstromingsgebied (zie kaart 22) evenals de vallei van de Scheppelijke Neet ca. 2 km stroomafwaarts het projectgebied. Ter hoogte van het projectgebied traden recent geen overstromingen op. Stroomafwaarts de weg Balen-Postel (gehucht Gompel) zijn recent overstroomde gebieden (tgv overtopping Molse en Scheppelijke Neet) aanwezig evenals stroomafwaarts het centrum van Mol.
5.5.3.
Effectbespreking
5.5.3.1. Methodiek
Effecten m.b.t. het oppervlaktewater worden opgesplitst in kwantitatieve en kwalitatieve effecten: Kwantitatieve effecten: direct ruimtebeslag oppervlaktewatersystemen tijdelijke debietwijziging (en risico op overstroming) t.g.v. lozing van bemalingswater permanente wijziging debiet waterlopen t.g.v. wijziging in run-off en infiltratiekarakteristieken van het terrein Kwalitatieve effecten: wijziging waterkwaliteit t.g.v. directe of indirecte 'lozingen' (bemalingswater, afvalwater en/of verontreinigd afstromend hemelwater) wijziging waterkwaliteit t.g.v. calamiteiten -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 220/403
Projectnummer:
005038
A.) Verlies oppervlaktewater en/of waterbergingsgronden
Op basis van de projectkenmerken wordt nagegaan of waterlopen en/of overstromingszones worden aangesneden. Beoordelingskader Realisatie gaat gepaard met verbetering van structuurkwaliteit oppervlaktewaters (bv. herstel) en/of creatie overstromingszones op geschikte locatie (geen verlies waardevolle vegetatie, overstromingsrisico woningen, …) Æ positief effect Oppervlaktewaters en/of overstromingszones worden niet aangesneden Æ geen effect Aansnijding oppervlaktewaters met slechte tot matige structuurkwaliteit en/of aansnijding overstromingszones, maar dit laatste met weinig invloed op overstromingsrisico voor waardevolle vegetaties en/of woningen Æ beperkt negatief effect (milderende of compenserende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk) Aansnijding oppervlaktewaters met goede structuurkwaliteit en/of (gedeeltelijk) verlies overstromingszone waardoor op andere locaties (waardevolle vegetaties, woningen) het risico op overstroming verhoogd Æ (ernstig) negatief effect; knelpunt (milderende of compenserende maatregelen noodzakelijk)
B.) Effecten tgv lozing bemalingswater
Op basis van een vergelijking van de geschatte bemalingsdebieten en capaciteit van de ontvangende waterlopen wordt nagegaan of lozing leidt tot een verhoging van het overstromingsrisico. Aan de hand van informatie omtrent de kwaliteit van de ontvangende oppervlaktewaters en het grondwater, wordt een beeld geschetst van het te verwachten effect op de waterkwaliteit. Omwille van het ontbreken van concrete informatie mbt noodzakelijkheid van bemaling, op te pompen debiet (verdunningseffect) en hoeveelheid, is een kwantitatieve inschatting van het effect niet mogelijk. Aangezien in de huidige projectfase geen concrete informatie beschibaar is mbt de aard en duur van eventuele bemalingen, wordt vnl. aandacht geschonken aan mogelijke effecten en maatregelen die noodzakelijk zijn indien bemalingen worden uitgevoerd. Een concreet beoordelingskader wordt om deze reden niet voorgesteld.
C.) Wijziging waterkwaliteit tgv lozing afvalwater
De oppervlaktewaterkwaliteit kan worden gewijzigd door drie deelstromen Lozing huishoudelijk of ermee vergelijkbaar afvalwater Op basis van waarden die door Aquafin nv worden gehanteerd bij het ontwerp van rioleringsstelsel, wordt de sanitaire vuilvracht in IE ingeschat. De beschikbare zuiveringsinfrastructuur wordt besproken en aanvullende aanbevelingen voor zuivering worden geformuleerd. Lozing bedrijfsafvalwater De industriële vuilvracht is momenteel uiteraard niet gekend aangezien het type-bedrijvigheid niet gekend is. In de effectbespreking zal daarom vnl aandacht besteed worden aan maatregelen die noodzakelijk zijn en beperkingen die ifv de kenmerken van de ontvangende waterlopen dienen opgelegd te worden aan de te vestigen bedrijven. Afstroming verontreinigd hemelwater: zie volgende hoofdstuk -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 221/403
Projectnummer:
005038
Omwille van het grote aantal ongekende factoren mbt de concrete ontwikkeling van het bedrijventerrein, is een kwantitatieve beoordeling van de effectgroep niet mogelijk. De toepassing van een beoordelingskader in de zin van: geen productie afvalwater Æ geen effect te lozen afvalwater voldoet kwalitatief aan lozingsnormen VLAREM (veroorzaakt geen verslechtering van waterkwaliteit) Æ niet-significant effect tgv lozing afvalwater worden kwaliteitsdoelstellingsnormen in ontvangende waterloop overschreden Æ knelpunt is dan ook weinig zinvol. Binnen de effectbespreking wordt daarom vnl. aandacht besteed aan de voorwaarden die bij de ontwikkeling van het industrieterrein dienen opgelegd te worden.
D.) Wijziging waterkwaliteit tgv afstroming hemelwater en calamiteiten
Op basis van de projectkenmerken en informatie van de studie mbt de kwaliteit van afstromend regenwater, uitgevoerd door de UIA, KUL en HydroScan (Water, nov-dec 2005) wordt een overzicht gegeven van de mogelijke calamiteiten die verwacht kunnen worden, evenals mogelijke verontreinigingsbronnen voor het afstromende hemelwater. Gezien het ontbreken van de kennis mbt het type van bedrijven dat zich zal vestigen, is een concrete kwantitatieve inschatting van de kans op calamiteiten en hiermee samenhangende graad van verontreiniging evenals een kwantitatieve inschatting van de kwaliteit van afstromend hemelwater niet mogelijk. Deels omdat het concrete effect van een calamiteit afhankelijk is van de aard en duur ervan. Het opstellen van een beoordelingskader (geen verontreinigingen Æ geen relevant effect (niet te verwachten); verontreiniging resulteert niet in overschrijding basiskwaliteitsnormen oppervlaktewater of achtergrondwaarden grondwaterkwaliteit Æ beperkt negatief effect; wél overschrijding van kwaliteitsnormen te verwachten Æ knelpunt) voor deze effectgroep is dan ook weinig zinvol. Algemeen kan wel aangegeven worden dat de kans op calamiteiten steeds tot het minimum moet beperkt worden en ook verontreiniging via afstromend hemelwater maximaal dient vermeden te worden. Binnen de effectbespreking zal daarom vnl. de nadruk gelegd worden op maatregelen die het verontreinigingseffect kunnen vermijden/beperken.
E.) Kwantitatieve wijzigingen tgv wijziging run-off en infiltratie
Wijzigingen qua reliëf, bodemgebruik en verhardingsgraad leiden tot een gewijzigde afvoer- en infiltratiekarakteristiek op het terrein. Deze wijzigingen leiden tot een gewijzigde voeding van het grondwater en waterlopen (rechtstreeks of via grondwaterstromingen). Op basis van empirisch vastgestelde run-off coëfficiënten (Tourbier & Westmacott, 1974) en neerslagkarakteristieken zal een vergelijking gemaakt worden tussen de gemiddelde hoeveelheid run-off en infiltratie in de huidige situatie (obv effectief bodemgebruik en reliëf) en de toekomstige situatie (op basis van aannames over verhardingsgraad). Op deze wijze wordt een beeld geschetst van de gewijzigde situatie die kan verwacht worden. De nadruk bij de effectbespreking zal echter gelegd worden op de concrete uitwerking van de principes van integraal waterbeheer, minstens de toepassing van de terzake geldende 'gewestelijke stedenbouwkundige verordening’: hergebruik van water voor laagwaardige toepassingen, buffervoorzieningen, infiltratievoorzieningen, scheiding van waterstelsels, … Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 222/403
Projectnummer:
005038
5.5.3.2. Verlies oppervlaktewater en/of overstromingsgebieden
Ten zuiden van het projectgebied loopt de Molse Neet. Deze waterloop wordt niet aangesneden of de structuur ervan niet aangetast. Andere waterlopen zijn binnen het projectgebied niet aanwezig. In de noordelijke zone van het projectgebied zijn koelvijvers van Umicore aanwezig. Op termijn wordt voorzien dat deze vijvers zullen verdwijnen ifv een uitbreiding van bedrijfsactiviteiten binnen het projectgebied. De vijvers kennen een kunstmatige oorsprong, maar zijn reeds gedurende zeer lange tijd aanwezig (meer dan 50 jaar; zie historische kaarten 39-42). Oevers en bodem van de vijvers werden niet verhard en in de vijvers is vegetatie aanwezig. Bovendien is permanent water in de vijvers aanwezig, zodat ze een natuurlijk karakter hebben. Het verlies van deze vijvers is vnl. van ecologisch belang; ze zullen immers pas gedempt worden wanneer de productieprocessen binnen het bedrijf Umicore zodanig zijn gewijzigd dat het gebruik van koelvijvers niet meer noodzakelijk is. Problemen mbt opvang, berging van het water wordt dan ook niet verwacht tgv de demping. Overstromingszones zijn binnen het projectgebied niet aanwezig en gaan dan ook niet verloren tgv de realisatie van het voorgestelde project.
5.5.3.3. Afvoer bemalingswater
Zoals in de effectbespreking mbt grondwater aangegeven (zie hoofdstuk 5.4.3.4), wordt verwacht dat de noodzaak tot bemaling voornamelijk aanwezig zal zijn tijdens de aanlegfase van de centrale infrastructuur (riolering op ca 8m diepte). Mbt het kwalitatieve aspect wordt in hoofdstuk 5.4.3.6 (discipline bodem-grondwater) aangegeven dat het risico op oppomping van verontreinigd grondwater reëel is (vnl ten westen van de puttenrij die binnen het ontwerp-saneringsproject grondwater werd voorgesteld). Rechtstreeks afvoeren van dit verontreinigde water naar het oppervlaktewatersysteem, met een bijkomende rechtstreekse verontreiniging tot gevolg, vormt een belangrijk negatief effect dat dmv toepassing van milderende maatregelen dient vermeden te worden. De hoeveelheid op te pompen water is afhankelijk van de noodzakelijke grondwaterverlaging en omvang van de bouwput. Het lozingsdebiet dat kan toegestaan worden is daarentegen functie van de capaciteit van het ontvangende oppervlaktewatersysteem. Stroomafwaarts het projectgebied zijn zowel langsheen de Molse Neet als Scheppelijke Neet overstromingsgebieden aanwezig. Afvoer van bemalingswater bij hoge beekdebieten vormt dan ook een probleem. Bovendien zal het risico op overtroming vergroten indien de grondwatersanering (zoals voorgesteld in het ontwerp-saneringsproject) wordt opgestart. Dit zal nl leiden tot een beduidende permante verhoging van de beekdebieten (Molse en/of Scheppelijke Neet). Afvoer van bemalingswater vormt dan ook een belangrijk aandachtspunt waarvoor milderende maatregelen vereist zijn.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 223/403
Projectnummer:
005038
Milderende maatregelen Mbt maatregelen die het kwalitatieve effect van afvoer van bemalignswater dienen te beperken, wordt verwezen naar hoofdstuk 5.4.3.6 binnen de discipline bodem-grondwater. Door de beheerder van de waterloop (provincie Antwerpen op relatief korte afstand stroomafwaarts het projectgebied) wordt aangegeven dat een maximaal debiet van 5 l/s/ha voor de Molse Neet kan toegestaan worden. Dit debiet wordt niet enkel voorgesteld ifv de afvoer van niet-infilterend hemelwater, maar eveneens voor bemalings- en/of gezuiverd afvalwater. Afhankelijk van de aard van het project (bv relatief grote bemaling tov beperkte project-oppervlakte) kan het te lozen debiet toch vrij groot zijn ifv de capaciteit van de Molse Neet. Daarom wordt voorgesteld op basis van meer concrete informatie die ter beschikking zal komen eenmaal meer concrete projecten gekend zijn, het lozingsdebiet in te voeren in het oppervlaktewatermodel dat voor deze waterloop wordt opgesteld33. Op basis van de resultaten kan nagegaan worden of de geplande lozing kan toegestaan worden (geen verhoging van overstromingrisico tgv lozing). Voor westwaarts gelegen projecten is (indien kwaliteit van het bemalingswater voldoet) lozing op het kanaal van Beverlo mogelijk; hier worden niet snel capaciteitsproblemen verwacht.
5.5.3.4. Afvoer van afvalwater A.) Huishoudelijk (of ermee vergelijkbaar) afvalwater
Ter hoogte van het bestaande bedrijventerrein Kristalpark fase 1 zijn een pompstation en persleiding aanwezig die instaan voor aansluiting voor het huishoudelijk afvalwatersysteem van het bedrijventerrein (fasen 1 en 2) op een gravitaire rioolleiding. Deze riolering voert het ingezamelde afvalwater naar de RWZI van Lommel, waar het water gezuiverd wordt en het effluent op de Eindergatloop geloosd. Voor industrieterrein waarvan de concrete invulling nog niet is gekend, wordt door Aquafin nv ifv de bepaling van de hydraulische capaciteit van de riolering (en RWZI) uitgegaan van 85 IE huishoudelijk en ermee vergelijkbaar afvalwater per ha (blijkt eerder ruime inschatting te zijn, maar geniet ifv het vermijden van hydraulische problemen in het rioleringssysteem de voorkeur op een onderschatting). Voor het projectgebied met een totale oppervlakte van ca. 460 ha, betekent dit een toevoeging van ca. 39 000 IE op het rioleringsstelsel. Zowel bij de uitbouw van het rioleringsstelsel zelf als aanpassingen aan de RWZI werd rekening gehouden met een volledige inname van het industrieterrein Kristalpark (fasen 1, 2 én 3), zodat op het vlak van afvoer en zuivering van huishoudelijk of ermee vergelijkbaar afvalwater noch op kwalitatief vlak, noch op kwantitatief vlak problemen worden verwacht. Milderende maatregelen reeds voorzien binnen het project Het pompstation dat thv het industrieterrein 'Kristalpark fase 1' aanwezig is, dient aangepast te worden ifv de verpomping van het huishoudelijk afvalwater afkomstig van het nieuw te ontwikkelen industrieterrein (Kristalpark fase 3) naar het bestaande rioleringsstelsel. Mbt de afvoersystemen voor afvalwater geldt het algemene principe dat regenwater maximaal dient afgekoppeld te worden, zodat afvalwater zo geconcentreerd mogelijk in het zuiveringsstation wordt aangeboden en de werking van overstorten tot een minimum wordt beperkt. De geplande infrastructuurwerken omvatten oa de aanleg van een rioleringsstelsel waarop enkel huishoudelijk 33
Ifv de huidige overstromingsproblematiek thv het centrum van Mol (stroomop- en –afwaarts) wordt door de beheerder van de waterloop (provincie Li:mburg) een oppervlaktewatermodellering uitgevoerd. Meetcampagnes en opmaak van het model werden reeds uitgevoerd; in het najaar van 2006 wordt nog een hydraulische modellering opgemaakt. Aan de hand hiervan zullen een aantal scenario’s doorgerekend worden mbt maatregelen die een oplossing moeten bieden voor de huidige problematiek. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 224/403
Projectnummer:
005038
(of ermee vergelijkbaar) afvalwater afkomstig van de verscheidene bedrijven mag aangesloten worden. Opvang van afstomend hemelwater afkomstig van het openbaar domein wordt voorzien dmv de aanleg van een grachtensysteem langsheen de wegenis. Voor het openbaar domein wordt derhalve een volledig gescheiden systeem voorzien. Wat betreft de bedrijfspercelen, dienen de individuele bedrijven zelf te voorzien in een eigen infiltratiesysteem voor afstromend hemelwater. Aanvullende milderende maatregelen Om een goede werking van het gescheiden stelsel te kunnen garanderen, dienen aansluitingen van bedrijven steeds gecontroleerd te worden (vermijden dat regenwaterafvoer of specifiek bedrijfsafvalwater (P-bedrijven) foutief wordt aangesloten op het voorziene rioleringsstelsel dat gedimensioneerd wordt ifv een volledige scheiding van de waterstromen). In hoofdstuk 5.5.3.5 wordt verder ingegaan op de gescheiden hemelwaterafvoer en voor de bedrijfspercelen maatregelen voorgesteld mbt de opvang, nuttig gebruik en infiltratie van afstromend hemelwater. Mbt de behandeling en afvoer van specifiek bedrijfsafvalwater (P-bedrijven) wordt verwezen naar volgende punt B – industrieel afvalwater (kwantitatief & kwalitatief aspect), waar specifieke maatregelen worden voorgesteld mbt dit type afvalwater.
B.) Industrieel afvalwater
De hoeveelheid en aard van het industriële afvalwater dat binnen het industrieterrein zal geproduceerd worden, is afhankelijk van het type bedrijven dat zich zal vestigen. In de huidige situatie is niet gekend welke bedrijven zich zullen vestigen en kan dan ook geen inschatting gemaakt worden van het specifieke industriële afvalwater dat geproduceerd zal worden. Wel kan aangegeven worden dat in de fasen 1 en 2 van het industrieterrein Kristalpark zich tot op heden nog geen P-bedrijven gevestigd hebben. Indien bij de ontwikkeling van fase 3 gelijkaardige bedrijven worden aangetrokken of de nadruk gelegd wordt op logistieke activiteiten, kan verwacht worden dat het aantal P-bedrijven beperkt zal blijven en dus ook de hoeveelheid bedrijfsafvalwater. Binnen de reeds ontwikkelde fasen 1 en 2 van het industrieterrein zijn voorzieningen getroffen mbt de afvoer van gezuiverd effluent afkomstig van P-bedrijven. Een centrale effluentleiding wordt in eerste instantie in fase 3 niet voorzien. Wel is binnen de infrastructurenbundel langsheen de wegenis plaats voorzien voor een eventuele effluentleiding. Een P-bedrijf dat zich wil vestigen dient in te staan voor de aanleg van een effluentleiding tot aan het pompstation dat binnen fase 1 aanwezig is. Via het pompstation dat instaat voor de overpomping van het huishoudelijke afvalwater naar het rioleringsstelsel, kan effluentwater vanuit fase 3 afzonderlijk verpompt worden naar de reeds aanwezige effluentleiding, die het gezuiverde afvalwater afvoert naar de Philipsgracht. Deze gracht bevindt zich ten zuiden van de spoorlijn, zuidwaarts van fase 1 (staat in huidige situatie reeds in voor effluent-afvoer van Emgo in fase 2; zie kaart 22) en loopt in zuidelijke richting naar de Molse Neet.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 225/403
Projectnummer:
005038
KWALITATIEF ASPECT In eerste instantie kan samen met de beheerder van de RWZI Lommel nagegaan worden in hoeverre het bedrijfsafvalwater vergelijkbaar kan geacht worden met huishoudelijk afvalwater, het afvalwater slechts een kleine impact heeft op de werking van het zuiveringssysteem of in hoeverre het al dan niet valoriseerbaar of complementair afvalwater betreft. Indien aan één van deze voorwaarden wordt voldaan kan, volgens de bepalingen van het Besluit van de Vlaamse Regering 'houdende vaststelling van de regels inzake contractuele sanering van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie' (BS 05/12/2005) op de voorziene riolering voor huishoudelijk afvalwater geloosd worden. Indien niet aan één van deze voorwaarden wordt voldaan, dient het bedrijf zelf in te staan voor de sanering van het bedrijfsafvalwater tot aan de normen voor lozing op het oppervlaktewatersysteem (vastgelegd volgens VLAREM). Voor de Molse Neet gelden de basiskwaliteitsdoelstellingen. Ca 15 km stroomafwaarts het projectgebied, stroomopwaarts de samenvloeiing van de Grote Neet is langsheen de Molse Neet de speciale beschermingszone (SBZ) "bovenloop van de Grote Neet met Zammelsbroek, Langdonken en Goor" afgebakend. Ook verder stroomafwaarts langsheen de Grote Neet zijn deelzones van deze SBZ afgebakend (zie kaart 7). Bij de aanduiding van de SBZ werden oa volgende watergebonden soorten aangeduid: Kleine modderkruiper, Beekprik, Kamsalamander en Drijvende waterweegbree. Zowel de Kleine modderkruiper als Beekprik zijn bijzonder gevoelig voor organische verontreiniging (en ermee gepaard gaand zuurstofgebrek) en zijn indicatoren voor (zeer) zuiver water. Ook Drijvende waterweegbree is gevoelig voor eutrofiëring en/of verzuring. Kamsalamander is eerder gebonden aan poelen en andere stilstaande wateren en dus minder relevant ifv de waterkwaliteit van de Molse Neet. Omwille van de stroomafwaartse ligging van de SBZ, oa afgebakend voor soorten gebonden aan zuiver water, kan lozing van effluentwater, afhankelijk van de aard en toegestane lozingsnormen, eventueel toch een knelpunt vormen waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn. Milderende maatregelen Ifv de vestiging van P-bedrijven dient concreet voor elk bedrijf dat zich wenst te vestigen voorafgaandelijk nagegaan te worden welke afvalstromen kunnen verwacht worden en welke zuiveringsgraad (met toepassing van Best Beschikbare Technieken) kan bereikt worden. Indien blijkt dat een ver doorgedreven zuivering niet mogelijk is – en in principe dus versoepeling van de lozingsnormen toegestaan moet worden – dient specifiek voor deze afvalparameters nagegaan te worden of ze al dan niet een negatieve impact kunnen uitoefenen op de soorten waarvoor het stroomafwaarts gelegen SBZ werd afgebakend (vnl. van belang voor eutrofiëringsparameters). Indien een negatieve impact kan verwacht worden, kan de vestiging van het bedrijf met lozing op de Molse Neet in principe niet toegestaan worden. Algemeen kan gesteld worden dat een verslechtering tov de huidige situatie niet kan toegestaan worden.
KWANTITATIEF ASPECT Het uiteindelijke debiet dat naar de Molse Neet zal afgevoerd worden onder de vorm van gezuiverd effluent is niet gekend, zodat het kwantitatieve effect niet kan ingeschat worden. Uit de beschrijving van de huidige situatie blijkt dat stroomafwaarts het projectgebied, tussen het kanaal Dessel-Kwaadmechelen en de samenvloeiing van Molse en Scheppelijke Neet evenals verder stroomafwaarts, overstromingsproblemen aanwezig zijn. Een stroomopwaartse debietsverhoging via lozing van effluentwater kan dan ook leiden tot een vergroting (zowel in ruimte als in tijd) of een stroomopwaartse verschuiving van het probleem. Bovendien wordt in het ontwerp-grondwatersaneringsproject de lzoing van een relatief grote hoeveelheid restwater op het Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 226/403
Projectnummer:
005038
oppervlaktewatersysteem voorzien, waardoor het risico op overstroming tov de huidige situatie verder zal toenemen. Bijkomend onderzoek naar eventuele effecten is dan ook noodzakelijk vooraleer de vestiging van bepaalde P-bedrijven kan toegestaan worden. In de overstromingszones treedt slibafzetting op. Aangezien verhoogde concentraties zware metalen in het water aanwezig zijn, betekent dit een verhoging van de concentraties aan zware metalen in de overstromingszones. Dergelijke verspreiding van de aanwezige verontreiniging dient vermeden te worden. Omdat niet onmiddellijk verwacht wordt dat zware metalen uit het oppervlaktewater zullen verdwijnen, betekent dit dat overstromingen met het aangereikte water maximaal moeten vermeden worden. Milderende maatregelen Ifv een concrete aanvraag dient voorafgaandelijk aan het toekennen van een milieuvergunning, een concrete inschatting van de hoeveelheid te lozen effluent gemaakt te worden. Aan de hand van het in opmaak zijnde oppervlaktewatermodel voor de Molse Neet 2de categorie (iov provinciebestuur Antwerpen; vervollediging van het model voorzien eind 2006) kan een beeld gegeven worden van de restcapaciteit van de Molse Neet en invloed van een debietsverhoging tgv de lozing. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een verhoging van het beekdebiet tgv de uitvoering van het grondwatersaneringsproject. Indien blijkt dat de lozing (rekening houdend met cumulatieve effect van eventueel reeds toegestane lozingspunten) leidt tot een verhoging van het overstromingsrisico, dient de effluentozing geweigerd te worden en dient voor het bedrijf een andere oplossing gezocht te worden (hierbij kan gedacht worden aan een gedeeltelijke zuivering gevolgd door lozing op het rioleringssysteem, een verdergaande zuivering zodat kwalitatief lozing op het kanaal van Beverlo kan toestaan worden of eventueel een herlocatie/weigering van het betreffende bedrijf, …). Omwille van de kwaliteit van het water (zware metalen) en aanwezigheid van woonkernen langsheen de waterlopen, kan een verhoging van het overstromingsrisico immers niet toegestaan worden. Als eerste richtinggevend cijfer geeft de beheerder van het stroomafwaartse deel (provinciebestuur Antwerpen) een maximaal lozingsdebiet van 5 l/s/ha aan. In dit maximale debiet dienen zowel de afvoer van hemelwater (niet voorzien binnen het voorgestelde project) als het lozingsdebiet van bemalingswater en effluent meegerekend te worden.
CONCLUSIE Concreet betekenen de voorgestelde maatregelen dat niet elk P-bedrijven zich op het bedrijventerrein kan vestigen; zowel vanuit kwalitatief als kwantitatief oogpunt. Bijkomend onderzoek op basis van toekomstig beschikbare informatie (oppervlaktewatermodel voor Molse Neet) en meer concrete informatie mbt te verwachten kwaliteit en kwantiteit van het effluentwater is noodzakelijk vooraleer toestemming tot vestiging van een P-bedrijf (incl. lozingsvoorwaarden) kan verleend worden. Voorgesteld wordt in de stedenbouwkundige voorschriften de noodzaak tot bijkomend onderzoek voor P-bedrijven op te nemen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 227/403
Projectnummer:
005038
5.5.3.5. Afstromend hemelwater
De afvoercoëfficiënt binnen het projectgebied wordt voor de onverharde terreinen geschat op 0,10 (naar Tourbier & Westmacott, 1974 in 'Water voor Groen'; VUB 1984, p595). Dit betekent dat ongeveer 10% van het neerslagwater rechtstreeks naar het oppervlaktewatersysteem afstroomt; het andere water verdampt, wordt opgenomen door planten of infiltreert in de ondergrond. Voor verharde terreinen wordt de afvoercoëfficiënt geschat op 0,90. A.) Openbaar domein
De projectontwikkelaar voorziet enkel de aanleg van wegenis en bijhorende infrastructuren (wateren gasleidingen ed). Langsheen de wegenis (openbaar domein) is een grachtenstelsel voorzien. Deze grachten zijn niet verhard en zullen omwille van hun goede doorlatendheid (zandgronden) bijna uitsluitend (uitgezonderd in zeer extreme situaties met zeer hoge neerslag) een infiltrerende functie vervullen. Op het grachtensysteem wordt wel een overloop-mogelijkheid voorzien, die in zeer extreme situaties het water afvoert naar het laagst gelegen gebied in de omgeving (vallei Molse Neet-Baalse gracht). Dergelijke gebieden kunnen beschouwd worden als van nature overstroombaar bij zeer extreme situaties. Er wordt benadrukt dat het een overloop-systeem betreft dat enkel in zeer extreme situaties (bv. bui met terugkeerperiode van 100 jaar) in werking treedt. In de bestaande fasen I en II (sinds 2000, respectievelijk 2004 in ontwikkeling) is een vergelijkbaar systeem aanwezig dat tot op heden nog niet in werking trad. Informatie mbt de locale neerslagkarakteristieken is voor de periode 2000-heden niet beschikbaar. Wel werd Lommel sinds 2000 6 maal erkend als rampgebied34. Deze erkenningen wijzen op een lokaal uitzonderlijke situatie (buien met kans van voorkomen van 1/20jaar). Op basis van deze informatie kan dan ook aangenomen worden dat, gezien het niet-werken van de noodoverloop in deze perioden, de grachtenstelsel in ieder geval voldoende gedimensioneerd is voor buien met retourperiode van 1/20jaar. Aanvullend kan gewezen worden op het feit dat de noodoverloop evenmin in werking trad in augustus 2006, die in meerdere opzichten zeer abnormaal of uiizonderlijk was (veel regen, veel regendagen en te weinig zon). Omdat er in augustus niet alleen zéér veel regen gevallen is, maar deze ook gespreid werd over uitzonderlijk veel dagen, kan verondersteld worden dat vanaf het midden van de maand een beperkte stockagecapaciteit voor het regenwater aanwezig was, met een verhoging van de run-off tot gevolg. Indien zelfs in deze periode het grachtensysteem voldoende infiltratiemogelijkheden bleek te bieden (geen werking van de noodoverlaat), kan aangenomen worden dat het systeem ook in uitzonderlijke situaties voor voldoende buffering kan zorgen en enkel in zeer extreme situaties rechtstreekse afvoer naar het oppervlaktewatersysteem zal plaatsvinden. KWANTITATIEF EFFECT
In de bestaande fasen 1 en 2 van het industrieterrein Kristalpark is eenzelfde systeem van opvang in langsgrachten voorzien. Ervaring op deze terreinen toont aan dat het systeem van opvang en infiltratie goed werkt; er is geen externe afvoer van afstromend hemelwater buiten het projectgebied noodzakelijk. Volgens de bepalingen van de gewestelijke stedenbouwkundige vergunning moet voor verharde oppervlakten een infiltratievoorziening van minstens 300 l per begonnen 20m² en van minstens 2m² per 100m² verharde oppervlakte voorzien worden. Het besluit is echter niet van toepassing op verharde grondoppervlakken die tot het openbaar wegdomein behoren of erbij ingelijfd zullen 34
2&8/07/2000, 24 & 31/07/2000, 25/01 – 28/02/2002, 29/12/2002 – 04/01/2003, 30/04 & 01/05/2004 en 10-11/09/2005; informatie ter beschikking gesteld door provincie Limburg, 3de directie, sectie waterlopen en domeinen Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 228/403
Projectnummer:
005038
worden. Ter illustratie wordt de toetsing aan de voorwaarden van de stedenbouwkundige vergunning toch uitgevoerd. Voor een verharde oppervlakte van ca. 1,5 ha zal innemen (ruwe schatting van verharding die binnen het openbaar domein wordt voorzien; omvat wegen en fietspaden), dient volgens de bepalingen van de stedenbouwkundige verordening een minimum volume van ca. 225 000 l en minimum oppervlakte van ca. 300 m² voorzien te worden. De oppervlakte en inhoud van het voorziene grachtensysteem wordt geschat op ca. 12 000 m² en 6 400 m³ (6 400 000 l) en komen dus ruimschoots tegemoet aan de bepalingen van de stedenbouwkundige verordening mbt infiltratiesystemen. Rekening houdend met de ervaring in fasen 1 en 2, waar een gelijkaardige dimensionering van het grachtensysteem is voorzien, worden bijkomende maatregelen mbt de aanleg en dimensionering van infiltratievoorzieningen langsheen het openbaar domein niet noodzakelijk geacht. KWALITATIEF EFFECT
Wegwater, dat vnl. belast is met strooizouten, minerale olie, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en zware metalen vormt een diffuse verontreinigingsbron van bodem en grondwater. Vanuit kwantitatieve overwegingen (invloed op grondwaterpeil) wordt de voorkeur gegeven aan een maximale infiltratie van hemelwater. Vanuit kwalitatieve overwegingen kan echter de voorkeur gegeven worden aan opvang en zuivering ifv het beperken van diffuse verontreinigingsbronnen. In Nederlandse literatuur (CIW, 2002) wordt aangegeven dat voor wegen met een kleine verkeerslast (landelijke weg, woonwijk of weinig bereden wegen) de vervuiling geen groot probleem vormt waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn. Voor het bedrijventerrein kan echter de vraag gesteld worden of de wegenis vergelijkbaar is met dergelijk laag-belaste wegen. De Nederlandse studie geeft aan dat het rechtstreeks in de berm infiltreren de meest kostenefficiënte methode is om vervuiling van het grondwater te vermijden, gevolgd door een gestuurde infiltratie (in grachten). Een bezinkingsbekken bleek op zich een dure en weinig efficiënte methode te zijn om afstromend wegwater te zuiveren. Uitgaande van een vrije afstroom van het wegwater naar de wegberm en vervolgens naar een infiltratiegracht blijkt de vervuiling zich voornamelijk te concentreren in een strook van 2 m breedte naast de rijbaan, en met een diepte van maximaal 40 cm. Op een afstand van 10 m worden geen effecten meer waargenomen. Hierbij vangen de bermen de grove stofdeeltjes en het grootste deel van het slib, met daaraan een deel van de metalen en PAK’s gebonden, op waardoor ze aangroeien. De nog niet-gebonden metalen infiltreren met het wegwater mee in de bodem en worden daar gefixeerd in de bovenste decimeters. Minerale oliën en een deel van de PAK’s worden in de berm onder zuurstofrijke omstandigheden afgebroken. In het ontwerp voor infrastructuur wordt de aanleg van een 5 m brede berm aan beide zijden van de weg voorzien met daarachter een gracht. Tussen de berm en gracht is nog een fietspad (2,5 m) en smalle berm van 1 m breedte voorzien. Er kan dan ook gesteld worden dat de voorgestelde inrichting mogelijkheden biedt om verontreiniging van het grondwater te vermijden. Maatregelen om de werking van dit systeem ook op termijn te kunnen blijven garanderen zijn noodzakelijk. Omwille van de aanwezigheid van zware metalen in de ondergrond (regionale problematiek) vormt uitloging naar het grondwater tgv infiltratie een belangrijk aandachtpunt; zowel voor infiltratie van afstromend hemelwater als infiltratie van bemalingswater. Mbt de afvoer van bemalingswater wordt verwezen naar hoofdstuk 5.4.3.6 binnen de discipline bodem-grondwater. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 229/403
Projectnummer:
005038
Door het aanbrengen van verhardingen zal tov de huidige situatie de lokale infiltratie van afstromend hemelwater verminderen, maar zal deze geconcentreerd worden (verhogen) op locaties waar infiltratievoorzieningen worden aangelegd. Dit betekent tov de huidige situatie een lokale verlaging én een lokale verhoging van de uitloging (aanwezigheid verontreinigde toplaag als gevolg van de regionale verontreiniging tgv depositie van zware metalen) wordt verwacht. De netto massaflux zal tov de huidige situatie echter hetzelfde blijven of zelfs in beperkte mate dalen (er zal tov de huidige situatie (infiltratie regenwater) immers geen bijkomende waterstroom gecreëerd worden die in de ondergrond wordt geïnfiltreerd. Door gedeeltelijke opvang en gebruik van hemelwater (en afvoer via het rioleringsstelsel) zal de totale flux in beperkte mate zelfs dalen). Op basis van de huidige inzichten wordt aangenomen dat deze ruimtelijke verschuiving in infiltratie tov de huidige situatie geen belangrijke effecten genereert, op voorwaarde dat geen infiltratievoorzieningen worden aangelegd binnen de zones waar verontreinigingen in de ondergrond (concentraties boven regionale gemiddelde) aanwezig zijn. Milderende maatregelen De wegenis wordt bij voorkeur aangelegd met ZOAB (zeer open asfalt beton), dat absorberend werkt. Voorwaarde is wel dat de wegenis minstens tweemaal per jaar gereinigd wordt om verstopping tegen te gaan, zodat de bufferende werking van de weg blijft behouden. Tgv de slibafzetting zal de berm op lange termijn ophogen, waardoor de mogelijkheden tot afvloeiing worden beperkt. Om een goede werking te kunnen blijven garanderen dient de berm dan ook op regelmatige tijdstippen een aantal centimeter afgegraven worden. Ook het slib dat in het grachtensysteem wordt afgezet dient regelmatig verwijderd te worden zodat de grachten niet dichtslibben en een voldoende infiltratiecapaciteit aanwezig blijft. Indien op basis van het lopende onderzoek in kader van het project BeNeKempen (zie hoofdstuk 5.4.3.6 binnen de discipline bodem-grondwater) nieuwe inzichten worden verkregen mbt de wenselijkheid / wijze van infiltratie, dienen deze inzichten vertaald te worden in een aanpassing van de constructiemethoden van infiltratievoorzieningen (in huidige situatie wordt uitgraven van een bekken zonder bijkomende maatregelen voldoende geacht).
B.) privé-domein (bedrijfspercelen) KWANTITATIEF EFFECT
Een gezamenlijk systeem voor de opvang en infiltratie van privé-terreinen (bedrijfsterreinen) is niet voorzien. De grachten langsheen het openbaar domein zijn evenmin gedimensioneerd ifv de opvang van afstromend hemelwater van de bedrijfsterreinen. Bijkomende infiltratiesystemen zullen dan ook door de bedrijven zelf moeten voorzien worden. KWALITATIEF EFFECT
het afstromend hemelwater van verharde oppervlakten is potentieel verontreinigd; afhankelijk van de activiteiten die op de verharde oppervlakte worden voorzien (parkeergelegenheid, laad/losactiviteiten, stockage, …). Via afstroming van potentieel verontreinigd hemelwater bestaat derhalve de kans dat bodem en het grondwater worden verontreinigd. Op dit vlak zijn milderende maatregelen dan ook noodzakelijk ifv het type bedrijvigheid dat zich zal verstigen. Ook de vestiging van bedrijven zal leiden tot het aanbrengen van verhardingen en aanleg van infiltratiesystemen (voorzien als milderende maatregel ifv het kwantitatieve aspect), wat zal resulteren in een lokale verlaging/verhoging van infiltratie en dus ook uitloging. Mbt dit aspect wordt verwezen naar voorgaand punt A. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 230/403
Projectnummer:
005038
Milderende maatregelen
-
Opvang, nuttig gebruik en infiltratie van afstromend hemelwater van daken Rekening houdend met de aard van de ondergrond en ervaring in fasen 1 en 2 van het industrieterrein, blijkt dat een rechtstreekse afvoer naar het oppervlaktewatersysteem volledig kan vermeden worden. Dit wordt dan ook gezien als een voorwaarde voor de ontwikkeling van het industrieterrein. Ifv het vermijden van een rechtstreekse afvoer naar het oppervlaktewatersysteem moeten de principes zoals opgenomen in de 'gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater', toegepast worden. Dit betekent dat elk bedrijf afzonderlijk volgende bepalingen dient na te leven: Afstromend hemelwater van dakoppervlakten moet in eerste instantie opgevangen worden in een hemelwaterput, minstens met volgend volume: 3 000 l voor een horizontale dakoppervlakte tot 100m² 5 000 l voor een horizontale dakoppervlakte tussen 100 en 150 m² 7 500 l voor een horizontale dakoppervlakte tussen 150 en 200 m² Het opgevangen hemelwater dient ook effectief gebruikt te worden binnen het bedrijf (bv. als sanitair water of proceswater). voor horizontale dakoppervlakten van meer dan 200 m² (zeer waarschijnlijk binnen industrieterrein) dient een hemelwaterput van minstens 7 500 l voorzien te worden in combinatie met een infiltratievoorziening voor het horizontale dakoppervlakte boven de 200 m² die voldoet aan volgende voorwaarden: een volume van minimaal 300 l per begonnen 20 vierkante meter dakoppervlak en een oppervlakte van minimaal 2 m² per begonnen 100 vierkante meter dakoppervlak de vertraagde afvoer naar een oppervlaktewatersysteem, die volgens de stedenbouwkundige verordening kan toegestaan worden in combinatie met een hemelwaterput en infiltratievoorziening ingeval de referentieoppervlakte van de verharding groter is dan 1 000 m² kan, gezien de ervaringen in de reeds gerealiseerde fasen van het industrieterrein, níet toegestaan worden. Dit dient expliciet in de stedenbouwkundige voorschriften voor het bedrijventerrein vermeld te worden.
-
Opvang, zuivering en infiltratie van potentieel verontreinigd afstromend hemelwater van verharde oppervlakten Dmv toepassing van de wettelijke bepalingen via VLAREM (bv; verplichting van inkuiping, plaatsen ondoorlatende ondergrond, …) wordt het risico op verontreiniging van afstromend hemelwater reeds beperkt. Het potentieel verontreinigd oppervlaktewater afkomstig van verharde oppervlakten binnen de bedrijfsterreinen dient via een gesloten systeem afzonderlijk opgevangen te worden vooraleer het naar een infiltratiesysteem wordt afgeleid. Voor parkings en andere oppervlakten waar (veel) auto/vrachtverkeer wordt verwacht, moeten een slibvang en KWS-afscheider voorzien worden. Voor andere activiteiten is de noodzaak tot plaatsing van een zuiveringssysteem afhankelijk van de aard van de activiteiten en dient per bedrijf dat zich in de toekomst zal vestigen afzonderlijk bekeken te worden. In ieder geval moet een systeem voorzien worden waarbij bij calamiteiten het opvangsysteem kan afgescheiden worden van het infiltratiesysteem, zodat infiltratie met verontreinigd water wordt vermeden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 231/403
Projectnummer:
005038
Voor verharde grondoppervlakken (parkings, laad- en loskaden, stapelplaatsen, …) moet een infiltratievoorziening geplaatst worden die voldoet aan volgende voorwaarden: een volume van minimaal 300 l per begonnen 20 vierkante meter verhard oppervlak en een oppervlakte van minimaal 2 m² per begonnen 100 vierkante meter verhard oppervlak. -
Gezamenlijke vs individuele opvangsystemen Ifv een efficiënt ruimtegebruik en rekening houdend met de grootte van het projectgebied, kan voorgesteld worden voor een aantal bedrijven samen een gezamenlijk infiltratiesysteem aan te leggen. Dergelijk systeem kan door de projectontwikkelaar in het projectvoorstel geïntegreerd worden. Aangezien in de huidige fase echter de concrete behoeften van de individuele niet gekend zijn, kan in deze projectfase dergelijk systeem niet voldoende gedimensioneerd worden. Aangezien zowel over- als onderdimensionering niet wenselijk zijn, wordt de aanleg van een gezamenlijk systeem in de beginfase (door projectontwikkelaar) niet opportuun geacht. Temeer daar in het huidige projectvoorstel voor de individuele bedrijfspercelen groenstroken worden voorzien waarbinnen infiltratiesystemen kunnen geïntegreerd worden. Ook indien rekening wordt gehouden met de milderende maatregelen die voorgesteld worden mbt de oppervlakte van deze groenstroken (zie hoofdstuk 5.7.3.5) blijft voldoende ruimte beschikbaar om de infiltratiesystemen binnen deze onbebouwde zones te voorzien35. Ook mbt de aanleg van hemelwaterputten kan voor een aantal bedrijven samen een gezamenlijk opvangsysteem voorzien worden (in het meest extreme geval onder de vorm van een grijswatercircuit voor het volledige terrein; uit te bouwen door de projectontwikkelaar). Ook op dit vlak is over- of onderdimensionering van systemen echter niet wenselijk en wordt de aanleg van een gezamenlijk systeem niet voorgesteld. Bedrijven dienen binnen hun inrichtingsplannen ruimte te voorzien voor de aanleg van een hemelwaterput. Conclusie: de uitbouw van een centraal opvangssyteem voor te herbruiken hemelwater (hemelwaterput) en/of gezamenlijk infiltratiesysteem voor niet-herbruikbaar afstromend hemelwater wordt niet voorgesteld als milderende maatregel. Deze stelling neemt echter niet weg dat, wanneer bedrijven zich min of meer gelijktijdig vestigen, onderlinge afspraken kunnen gemaakt worden mbt de aanleg van een gezamenlijk infiltratiesysteem. Wel dient bij dergelijke gezamenlijke infrastructuur-uitbouw, rekening gehouden te worden met eventuele toekomstige uitbreidingen (van verharde oppervlakten).
35 Uitgaande van een maximale bebouwingsindex van 85%, kan voor deze berekening als worst-case scenario uitgegaan worden van een verharding van ca 390 ha (maximale bebouwingsindex: 85%; totale oppervlakte: 460 ha). Rekening houdend met de gewestelijke stedenbouwkundige verordening (oppervlakte van minimaal 2m² per begonnen 100 m² verharde oppervlakte) betekent dit dat ca. 8 ha dient voorzien te worden aan infiltratievoorzieningen. Dit betekent dat ca 12% van de groenbuffers rondom de individuele bedrijfsterreinen door infiltratievoorzieningen zal ingenomen worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 232/403
Projectnummer:
005038
5.5.3.6. Globale invloed op waterhuishouding
Het geheel van ingrepen die de ontwikkeling van het bedrijventerrein veroorzaakt (verhardingen, reliëfwijzigingen, opvang, gebruik van (hemel)water, lozing afvalwater, …) leiden tot een wijziging van het waterhuishoudingssysteem. Deze kunnen leiden tot een wijziging van het freatische grondwaterpeil en (rechtstreeks of via een gewijzigd grondwaterpeil) een wijziging van de afvoerdebieten van het oppervlaktewatersysteem. Volgende aspecten zijn relevant ifv een wijziging van het grondwaterpeil: Nuttig gebruik hemelwater (verplichting vanuit gewestelijke stedenbouwkundige verordening) Opvang en gebruik van hemelwater gevolgd door een lozing op het rioleringssysteem, zal leiden tot een verminderde infiltratie tov de huidige situatie en bijgevolg een vermindering van het grondwaterpeil. Anderzijds leidt nuttig gebruik van hemelwater tot een verminderd gebruik van leidingwater (oppompen van leidingwater leidt op andere locatie eveneens tot een verlaging van het grondwaterpeil). Uitgaande van een totale oppervlakte van het projectgebied van ca. 460 ha en een gemiddelde oppervlakte van 1 ha/bedrijf, kan verondersteld worden dat een 460-tal bedrijven (met dakoppervlak ≥ 200 m²) zich op het terrein zullen vestigen (waarschijnlijk aantal bedrijven die grotere oppervlakte innemen, maar ifv deze effectinschatting vormen de opgesomde veronderstellingen een worst-case benadering). Ieder bedrijf dient voor een oppervlakte van minstens 200 m² opvang en gebruik van hemelwater te voorzien. Dit betekent dat over een oppervlakte van ca 9,2 ha niet meer zal infiltreren tov de huidige situatie. Tov het totale projectgebied betreft het een relatief beperkte oppervlakte. In de veronderstelling dat al het water dat op deze oppervlakte valt ook effectief wordt opgevangen en gebruikt (gemiddelde jaarlijkse neerslag: 800 mm, run-off coëfficiënt 0,10) zou dit een verminderde voeding van het grondwater met ca. 66 000 m³/jaar betekenen (tov 3 250 000 m³ in de huidige situatie), of een vermindering van de grondwatervoeding met ca 2% binnen de oppervlakte van het projectgebied. Zoals reeds eerder gesteld dient dit debiet niet op een andere locatie aan het grondwater onttrokken te worden. Eventueel nieuwe grondwaterwinningen zullen waarschijnlijk in het eerste watervoerende pakket voorzien worden (zie ontwikkelingen in bestaande fasen 1 en 2 van het industrieterrein). Dergelijke winningen zullen dan ook rechtstreeks een (lokale) verlaging van het grondwaterpeil veroorzaken. Zoals eerder reeds aangegeven, is in de huidige projectfase niet gekend of bijkomende grondwaterwinningen zullen voorzien worden en welke debieten deze eventueel zullen oppompen. Rekening houdend met de bijkomende winningen die zich sinds de ontwikkeling van fasen 1 en 2 van het industrieterrein Kristalpark hebben ontwikkeld, wordt verwacht dat de pompdebieten relatief beperkt zullen zijn. Bijkomend wordt gewezen op de eventuele mogelijkheden tot gebruik van het opgepompte water van de saneringsbemaling. Dit dient, in de mate van het mogelijke, maximaal aangewend te worden zodat de noodzaak tot bijkomende grondwaterwinningen kan beperkt worden. Ingrepen die een verhoging van het freatische grondwaterpeil veroorzaken tov de huidige situatie worden niet voorzien. Algemeen wordt verwacht dat de volledige realisatie van het voorgestelde project zal leiden tot een beperkte verlaging van het grondwaterpeil. Er kan in ieder geval verondersteld worden dat de bijkomende effecten tov het effect dat voor de saneringsbemaling noodzakelijk zal zijn, verwaarloosbaar zal zijn. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 233/403
Projectnummer:
005038
Ifv een wijziging van het oppervlaktewatersysteem zijn volgende aspecten van belang: Tgv een verlaging van het grondwaterpeil (zie voorgaande alinea), kan een vermindering van de toevoer van afstromend grondwater naar het oppervlaktewatersysteem verwacht worden. Mbt het aspect van verminderde infiltratie werd in voorgaande aangegeven dat het effect eerder beperkt zal zijn. Mbt het aspect van grondwaterwinningen werd bij de milderende maatregelen in hoofdstuk 5.4.3.5 aangegeven dat bijkomend onderzoek noodzakelijk is op het ogenblik dat meer concrete informatie (aanvraag tot grondwaterwinning) beschikbaar is. De vestiging van P-bedrijven met te lozen effluent zal leiden tot een verhoging van de afvoerdebieten van de aanwezige oppervlaktewatersystemen (Molse Neet, Scheppelijke Neet of eventueel Kanaal van Beverlo indien een voldoende kwaliteit van het effluentwater kan gegarandeerd worden). Zoals in hoofdstuk 5.5.3.4 reeds aangegeven, is in de huidige projectfase niet gekend of bijkomende lozingspunten op het oppervlaktewatersysteem in de toekomst aanwezig zullen zijn. Bij de milderende maatregelen werd dan ook voorgesteld op basis van meer concrete informatie die bij concrete vragen van bedrijven ter beschikking zal zijn, bijkomend onderzoek te voorzien. Een bijkomend lozingspunt kan enkel toegestaan worden indien dit niet leidt tot een verhoging van het overstromingsrisico. Op basis van de beschikbare informatie in de huidige projectfase kan geen duidelijk kwantitatief beeld gegeven worden van de te verwachten invloed op de beekdebieten. Bijkomend onderzoek ifv concrete aanvragen is dan ook noodzakelijk. Maatregelen die in voorgaande hoofdstukken werden voorgesteld (zowel discipline grondwater als discipline oppervlaktewater) zullen resulteren in een maximale beperking van het effect. Deze maatregelen omvatten, omwille van het grote aantal onbekende factoren in huidige projectfase, in belangrijke mate bijkomende onderzoeken die bij concrete aanvragen van bedrijven (vergunningen voor nieuwe lozingspunten en/of grondwaterwinningen) dienen uitgevoerd te worden. De noodzaak tot deze bijkomende onderzoeken dient expliciet in het uitgiftebeleid en/of in de stedenbouwkundige voorschriften voor het industrieterrein opgenomen te worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 234/403
Projectnummer:
5.6. 5.6.1.
005038
DISCIPLINE FAUNA EN FLORA Methodiek
5.6.1.1. Afbakening studiegebied
Als studiegebied wordt dat gebied beschouwd dat ecologisch in relatie staat met het projectgebied. Een dergelijk uitgangspunt laat nog steeds ruimte voor interpretatie o.m. omdat landschapsecologische vereisten soortafhankelijk zijn. Pragmatisch bakenen we het studiegebied af door de belangrijkste gebieden met soortgelijke ecotoopwaarden in de omgeving van het projectgebied te traceren (via de Biologische waarderingskaart).Het studiegebied bevat dan de ruime omgeving van het projectgebied, soortgelijke ecotopen in de verschillende windrichtingen van het projectgebied én de tussenliggende gebieden. 5.6.1.2. Referentiesituatie
Voor de inventarisatie, karakterisatie en evaluatie van natuurwaarden worden volgende aspecten beschouwd: Ecotopen Binnen projectgebied: eigen gebiedsdekkende inventarisatie, gehanteerde terminologie: Vlaamse natuurtypen Buiten projectgebied: beschrijving op basis van de Biologische waarderingskaart. Soorten Binnen projectgebied: eigen gebiedsdekkende inventarisatie van vogels, toevallige waarnemingen voor wat betreft andere diergroepen Buiten projectgebied: gegevens uit beschikbare bosbeheerplannen en erkenningsdossiers voor gebieden die gelegen zijn in de directe omgeving van het projectgebied, aangevuld met gegevens van bevoorrechte getuigen (Natuurpunt) Waterlopen (Molse Neet) Waterkwaliteitsgegevens (VMM) en Belgische Biotische Index (VMM) Noot: De kennisgeving voorzag in het opnemen van toevallige faunistische waarnemingen bij het doorvoeren van de ecotoopkartering. Het Agentschap Natuur en Bos gaf als commentaar op deze kennisgeving dat een gebiedsdekkende inventarisatie van broedvogels noodzakelijk werd geacht.
5.6.1.3. Effectbespreking
Direct ruimteverlies (soorten en ecotopen), versnippering, verstoring (geluidsverstoring, lichtverstoring, chemische verstoring) en verdroging worden als relevante effectgroepen ingeschat. Direct ruimteverlies
Het direct ruimteverlies van waardevolle én zeer waardevolle vegetaties zal eenvoudig gekwantificeerd worden op basis van de op te stellen ecotoop- of natuurtypekaart. De beoordeling van de waarde van de ecotopen (natuurtypes) gebeurt op basis van een koppeling van de gehanteerde naamgeving in termen van Vlaamse natuurtypen met de gepaste BWK.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 235/403
Projectnummer:
005038
Versnippering
Het belang van projectgebied in een ruimere landschappelijke context wordt hier behandeld. Er zal worden nagegaan in welke mate het projectgebied (wezenlijk) deel uitmaakt van een metapopulatiestructuur. M.a.w. wordt de vraag gesteld of het projectgebied gezien moet worden als een stapsteen / leefgebied voor bepaalde soorten binnen een netwerkstructuur. Met het oog op het inschatten van eventuele landschapsecologische effecten zullen kaarten worden opgemaakt die de relevante ecotopen (= zijnde de ecotopen die voorkomen binnen het projectgebied) weergeven voor het studiegebied. Voor soortgroepen waarvoor binnen het studiegebied vrij goede gebiedsdekkende gegevens bestaan, zal ook op soortniveau een landschapsecologische visie doorgevoerd kunnen worden. In de eerste plaats zal de aandacht hier uitgaan naar vogels. Verstoring
De effectgroep “verstoring” kan worden uitgesplitst in drie van belang zijnde deelluiken: geluidsverstoring, chemische verstoring (van de Molse Neet) en visuele verstoring. Geluidsverstoring behelst het combineren van gemodelleerde geluidscontouren – aangereikt vanuit de discipline geluid – en in Figuur gebrachte broedvogelgegevens. Op basis van soortspecifieke drempelwaarden in d(B)A voor de voorkomende soorten kan vervolgens worden nagegaan of territoria voor bepaalde soorten negatief beïnvloedt worden door geluidsverstoring. Nadeel van deze methode is echter dat slechts voor een beperkt aantal soorten drempelwaarden beschikbaar zijn. Bovendien dient hier rekening gehouden te worden met het gegeven dat gebiedsdekkende broedvogelgegevens voor het volledige studiegebied in het algemeen en de directe omgeving van het projectgebied niet beschikbaar zijn. Daarom zal er een andere methodiek worden gehanteerd. Van de Biologische waarderingsFiguur zal een vereenvoudigde Figuur tot stand worden gebracht die de bos-, weide-, en heide (en andere schrale ecotopen) in beeld brengt binnen het studiegebied. Op deze Figuur zullen de geluidscontouren in overlay worden gebracht voor de ecologische groepen bos-, weide-, en heidevogels. Deze methode vereist dus geen gebiedsdekkende broedvogelgegevens binnen het studiegebied. Onder chemische verstoring zal een inschatting worden doorgevoerd van de mate waarin verwacht wordt dat de chemische waterkwaliteit van de Molse Neet (en ontvangende waterlopen verder stroomafwaarts) veranderingen zal ondergaan. Hierbij wordt uiteraard beroep gedaan op de gegevens aangereikt vanuit de discipline water. Visuele verstoring zal in relatie gezien worden met de schermen en de buffers die onderdeel uitmaken van de projectkarakterisatie. Verdroging
Binnen het projectgebied is een sanering van de historische metaalcontaminatie van het grondwater voorzien. Hiervoor zal bemaling worden toegepast. Deze saneringsactiviteit maakt op zich geen deel uit van de projectspecificatie in deze mer. Wel is het mogelijk dat tijdens de realisatie van het industriegebied Balendijk-Kristalpark fase 3 bemaling wordt toegepast (zie discipline bodem en (grond)water). De effectgroep verdroging binnen de discipline fauna en flora wordt daarom behandeld als de effecten van de combinatie van (mogelijke) bemalingsactiviteiten. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 236/403
Projectnummer:
005038
Met het oog op de effectinschatting wordt in eerste instantie de kwetsbaarheidsbenadering toegepast. Een kwetsbaarheidsFiguur wordt opgesteld voor de directe omgeving van het projectgebied. Deze invalshoek laat toe om na te gaan of er in de omgeving van het projectgebied verdrogingsgevoelige en tegelijkertijd ecologisch waardevolle vegetaties voorkomen. Het opstellen van kwetsbaarheidsFiguuren laat op zich niet toe om de mogelijke effecten te kwantificeren maar geeft een indicatie van het mogelijk belang van deze effectgroep. 5.6.2.
Beschrijving huidige situatie (= referentiesituatie)
5.6.2.1. Ecotopen Binnen projectgebied
Door de ontoegankelijkheid van het zuidelijke, omheinde gedeelte, zijn er geen goede vegetatiekarteringen beschikbaar, alvast voor dit gedeelte van het projectgebied. Ook het beschikbare Figuurblad van de Biologische waarderingskaart (zie kaart 23) is daarom weinig bruikbaar. Quasi het volledige gedeelte van het projectgebied ten zuiden van de spoorweg is hier gemarkeerd als “ng”, zijnde “niet gekarteerd” Kaart 23: Biologische waarderingskaart
Om die reden was de opmaak van een geactualiseerde vegetatiekaart noodzakelijk. In kaart 23 is deze weergegeven in termen van ecotopen / Vlaamse natuurtypen. Tevens wordt in deze kaart de koppeling gemaakt tussen de toegekende ecotopen / Vlaamse natuurtypen en de codes uit de Biologische WaarderingsFiguur (BWK). De verschillende zones worden in onderstaande tabel kort beschreven. Tabel 102: Korte beschrijving van de verschillende onderscheiden deelzones binnen het projectgebied (cijfercodes aangegeven in kaart 23). Zone
Opp. (ha)
Omschrijving ecotoop
BWKcode
Beschrijving en bemerkingen
1
48,1 (=zone 1 + 2)
Gesaneerd gebied
NVT
Zone waar voormalig ook munutiedepots aanwezig waren. Volledig vergraven en grotendeels ingezaaid. Momenteel schrale en lage begroeiing die echter niet valt onder een typische grasland- of heidevegetatie.
2
48,1 (=zone 1 + 2)
Vergraven terrein
NVT
Sterk vergraven terrein (onder maaiveld) gekenmerkt door ‘dagzomend’ zandig substraat.
3
11.1
Open droog bos
Ha(b)
Betreft een spontaan verboste zone van voormalige struisgraslanden. Het betreft in hoofdzaak een houtige vegetatie met Ruwe berk en hier en daar ‘vliegdennen’ (Grove den).
4
167,0
Droge, schrale graslanden
Ha
Betreft in hoofdzaak graslanden die gerekend kunnen worden tot het Struisgraslandverbond met overgangen naar Buntgrasverbond en Droge heide. Pijpenstrootje en Gewoon struisgras zijn dominerende soorten. Daarnaast kunnen worden aangetroffen: Buntgras, Heidespurrie, Struikheide e.d. Relatief soortenarme vegetaties.
5
60,6
Bezinkingsbekkens
Ad
Zeer artificieel milieu waarvan de eigenlijke bekkens functioneren als stockage voor metaalverontreinigd slib. De taluds zijn grazig van aard.
6
35,1
Halfnatuurlijke droge heide op voedselarme zandgrond
Cg
In dit gedeelte komt Struikheide dominant voor (>50% van het oppervlak). Er is weinig opslag van bomen en bepaalde delen van de heide zijn kort gehouden (‘beheerd’) door Konijnen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 237/403
Projectnummer:
7
17.9
8
005038
Open droog en ijl bos (<50% kroonprojectie)
Ha(b)
Gevarieerd gebied gaande van boomgroepjes in heide tot open, spontaan (doorgaans) ontwikkeld bos. Houtige vegetatie bestaat overwegend uit Grove den.
Complex van verschillende ecotopen
Ui, Ae, Ha, …
Deze zone kon niet onderzocht worden, omheind, geen sleutels beschikbaar. Op basis van de topografische Figuur gaat het om verscheidene ecotopen / artificiële milieu’s die met elkaar zijn verweven (spontaan opgeschoten bosjes, enkele plassen)
9
21.3
Open water en hoogproductief moeras en verlandingsvegetatie
Ae
Het betreft artificiële waterrijke gebieden waarvan kan worden aangenomen dat ze in zekere mate zijn gekenmerkt door een vervuilde onderwaterbodem (zware metalen). Aan de randen van het open water zijn hier en daar stroken aan te treffen met Riet en/of biezen.
10
7,0
Gesaneerd gebied
NVT
Het betreft net gesaneerde gronden. Momenteel is een kale zandbodem zichtbaar.
11
18.2
Open droog en ijl bos (<50% kroonprojectie)
Cmb
Spontaan ontwikkelde berkenopslag op een schrale vegetatie van vooral Pijpenstrootje. De grootte en morfologie van de berken in combinatie met de dominantie van Pijpenstrootje verraden een sterke invloed van zware metalen;
12
9,3
Kamgrasland
Hp+
Betreft geen intensief beheerd grasland, mogelijk een voormalige akker die uit beheer is genomen. Relatief schraal en kort, enigszins aansluitend bij (Kempens) kamgrasland.
13
55,2
Raaigrasland
Hx/Hp
Betreft vrij intensief beheerde graslanden die op ecologisch vlak minder waardevol zijn, behalve voor bvb. Veldleeuwerik (zie verder)
14
2,3
Naaldhoutaanplant
P
Deels aangeplant bos
15
8.3
Woonwijk
Ua
Woonwijk Glasfabriek
16
18.8
Jonge opslag (o.a. wilgen)
Sf-
Betreft zone waar fyto-remediëringsproject loopt (o.m. i.s.m. TUL en INBO
NVT= Niet Van Toepassing
Algemeen kan gesteld worden dat: In het oostelijk deel van het projectgebied grote oppervlakken aanwezig zijn van de volgende natuurtype(groepen): natuurtypegroep “Droge, schrale graslanden” en “Halfnatuurlijke, droge heiden op voedselarme zandgronden”. Een gedeelte van ± 35 ha is te beschouwen als een goed ontwikkelde vorm van droge heidevegetatie. Het overige gedeelte met een oppervlakte van bijna 167 ha kan als een vrij typische vorm van droog, schraal grasland beschouwd worden. Aangenomen kan echter worden dat het achter wege blijven van beheer enerzijds en een zekere contaminatie met zware metalen anderzijds ervoor heeft gezorgd dat dit gebied niet nauwer aansluit bij een typische droge heidevegetatie. Elders in het projectgebied nog waardevolle tot zeer waardevolle vegetaties voorkomen maar de ontwikkelingsgraad is doorgaans toch minder door het optreden van tal van verstoringsfactoren (zwaar metaalcontaminatie, verstoring door diverse activiteiten, …). Hieronder wordt een korte, algemene beschrijving gegeven van de van belang zijnde ecotopen. Halfnatuurlijke heide op voedselarme zandgrond (Cg, Cgb) Droge struikheidevegetaties komen voor op arme, droge en meestal zandige bodems met podzolprofiel. De diversiteit aan hogere planten is er over het algemeen laag. De dominante plantensoort in dit vegetatietype is struikhei (Calluna vulgaris). Stekelbrem (Genista anglica), Kruipbrem (Genista pilosa) en Gewone brem (Cytisus scoparius) zijn in principe eveneens kensoorten, doch enkel deze laatste werd in het projectgebied aangetroffen. De grassen zijn er
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 238/403
Projectnummer:
005038
vertegenwoordigd met Fijn zwenkgras (Festuca tenuifolia), Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Pijpestrootje (Molinia caerulea) en Gewoon struisgras (Agrostis capillaris). Heidevegetaties zijn in Vlaanderen zeer versnipperd en worden vooral aangetroffen in de Kempen. Heiden, ook gedegradeerde heide, zijn in Vlaanderen zeer zeldzaam, de meeste type heiden zijn van internationaal belang. Droge, schrale graslanden (Ha en Cm) Deze vegetaties kunnen fyto-sociologisch geduid worden als Struisgraslanden. Ze zijn typisch voor droge, arme en zure gronden. Dit vegetatietype komt vaak voor in combinatie met heidevegetaties. Veel voorkomende plantensoorten in dit vegetatietype zijn : Gewoon struisgras (Agrostis capillaris), Vroege haver (Aira praecox), Buntgras (Corynephoris canescens), Fijn zwenkgras (Festuca tenuifolia), Muizenoor (Hieracium pilosa) en Schapezuring (Rumex acetosella). In de boomlaag vinden we sporadisch ruwe berk (Betula pendula) en Grove den (Pinus sylvestris). Struisgrasvegetaties op zure bodems zijn in Vlaanderen zeer zeldzaam en komen vooral voor in de Kempen. Stuifduinen (Dm) De term landduinen is niet gehanteerd in de natuurtypekaart (kaart 24). Historisch werd een groot gedeelte van het projectgebied zeker gekenmerkt door het voorkomen van stuifduinen. Dit kan o.m. afgeleid worden uit de historische kaart van 1955 waar gedeelten die op dat moment nog niet werden ingenomen door munitiedepots nog een natuurlijk reliëf - inclusief het voorkomen van duinen - vertoonde. Voor verdere duiding rond landschappelijke evoluties verwijzen we naar de Discipline Landschap. Inmiddels kan worden gesteld dat nagenoeg het hele projectgebied in de loop der tijd in zekere mate vergraven is (zie ook Discipline Bodem en grondwater) en dat stuifduinen of landduinen nog nauwelijks voorkomen. Toch komen in het projectgebied – ten zuiden van de spoorweg – soorten voor die typisch zijn voor min of meer gefixeerde landduinen. Vegetatiekundig zien we dus soms raakvlakken met het buntgrasverbond (Corynephorion canescentis). De betreffende zone is in de natuurtypekaart dan ook omschreven als “Complex van overwegend struisgrasland met aspecten van buntgrasverbond en droge heide (ha, cm)”. De typische vorm van het buntgrasverbond bestaat uit een schaarse vegetatie met slechts enkele grassen en kruiden. Een deel van de landduinen is begroeid met een pioniervegetatie. De belangrijkste plantensoorten zijn : Buntgras (Corynephorus canescens), Heidespurrie (Spergula morisonii) en Gewoon struisgras (Agrostis capillaris). Daarnaast neemt Ruig haarmos (Polytrichum piliferum) grote oppervlakten in. In deze vegetaties treft men eveneens een aantal bekermossen (Cladonia-soorten) aan. Al de genoemde soorten komen binnen het projectgebied voor, zij het voor sommige met lage bedekkingsgraden. Stuifduinen zijn in Vlaanderen zeer zeldzaam geworden. Waar ze nog niet vergraven zijn komen ze doorgaans voor in een gefixeerde toestand (onder bos) en is de term landduinen gangbaar. Niet enkel fyto-sociologisch maar ook faunistisch is duidelijk dat het projectgebied wel degelijk raakvlakken vertoont met het ecosysteem van stuif- en landduinen. Vooruitlopend op de beschrijving van voorkomende vogelsoorten binnen het projectgebied (zie verder) kan hierbij het tot broeden komen van volgende vogelsoorten worden aangehaald: Boomleeuwerik, Nachtzwaluw en Tapuit.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 239/403
Projectnummer:
005038
Men kan zich afvragen waarom de voorkomende planten- en diersoorten nog zo’n duidelijke affiniteit vertonen met het ecosysteem stuifduinen, waar deze morfologisch nagenoeg nergens meer als zodanig kunnen worden herkend. Hiervoor zijn verschillende verklaringen. Ten eerste hebben de vergravingen niets afgedaan aan het feit dat grote delen van het projectgebied nog steeds gekenmerkt worden door uitgesproken arme zandgronden. Ten tweede kan gesteld worden dat de door de mens aangebrachte reliëfvariatie zoals ze zich voordoet in het voormalige militair domein (PRB) – middels de talrijk aanwezige munitiedepots – ecologisch gezien in zekere mate functioneren als duintjes. Ten derde brengt de uitgestrektheid van het terrein met zich mee dat een aantal typische kensoorten van het ecosysteem stuifduinen er een refugium vinden. Kaart 24: Natuurtypekaart
Binnen studiegebied (buiten projectgebied)
Aansluitend bij projectgebied: In het zuiden is de Vallei van de Molse Neet gesitueerd. Algemene ecologische waarde is hier vrij laag door intensief landbouwgebruik (BWK-codes Hp en Bs). Ter hoogte van het projectgebied zijn vooral maïsakkers gelegen. De ecologische waarde van de vallei wordt er momenteel bepaald doordat vele percelen zijn afgezoomd met houtkanten. Alhoewel rechttrekkingen en ruimingen de natuurlijkheid van de waterloop negatief hebben beïnvloed, vertonen delen van de waterloop hier een behoorlijke structuurkwaliteit (zekere meandering, diepte-ondiepte patroon). De Molse Neet sluit typologisch aan bij het waterlooptype ‘kleine Kempense beek’, maar o.m. door de randinvloeden vanuit de landbouw kan worden gesteld dat de ontwikkelingsgraad van dit ecosysteem momenteel beperkt is. In dat verband verwijzen we ook naar het deelluik oppervlaktewater in deze MER. Gegevens van de Belgische Biotische Index (BBI) wijzen in elk geval op een verontreinigde toestand ter hoogte van het projectgebied (BBI = 5). Ten oosten van het projectgebied is de Eynderheide gelegen. Het betreft openbaar bos- en heidegebied. De actuele waarde is relatief beperkt voor wat betreft het bosgedeelte dat gekenmerkt wordt door homogene bestanden met Grove den en in mindere mate jonge aanplanten van Corsikaanse den. Hier is echter ook 4 ha heide- en stuifduingebied aanwezig. Ten noorden van het projectgebied, noordelijk van de N71, zijn jonge bosbestanden aanwezig (<30 jaar). Het betreft aanplanten op voormalige landbouwgronden en stuivende zanden. Het boscomplex strekt zich inmiddels uit van het Kanaal van Beverlo tot de N769 en bevat naast de bosplaats Dorperheide ook het Domeinbos Waaltjesbos. Niet aansluitend bij projectgebied Vooral de heidegebieden in de omgeving van het projectgebied zijn op ecologisch vlak vermeldenswaard. Het betreft: Lommelse heidegebieden: Kattebosserheide (±20 ha), Riebosserheide (±10 ha), Blekerheide (±20 ha), Heuvelse heide (±10 ha) met hafnatuurlijke, droge heide ecotopen. Lommelse Sahara: sterk recreatief gebied met (nog) aspecten van natuurtypes in de sfeer van droge heiden en stuifduinen (± 70 ha) Vriesputten: natuurgebiedje dat deel uitmaakt van het Domeinbos Pijnven met relicten van droge en vochtige heide. In de periferie van het projectgebied kunnen relatief grote bosgebieden worden aangetroffen. Het betreft doorgaans aanplanten van naaldhout (Grove den of Corsikaanse den). Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 240/403
Projectnummer:
005038
5.6.2.2. Soorten Binnen projectgebied
Kennis uit bestaande databanken wordt als irrelevant beschouwd. Het gebied is decennialang ontoegankelijk geweest waardoor inventariseerders geen gerichte inventarisaties hebben kunnen doorvoeren. Eigen inventarisaties werden doorgevoerd op volgende data: 10/05/2006; 4/06/2006; 24/06/2006; 4/07/2006 (avondbezoek voor o.m. Nachtzwaluw). Vogels Overzicht resultaten broedvogelinventarisatie. Tabel 103: Het totaaloverzicht gegeven van vastgestelde broedvogels binnen het projectgebied. Soort
Aantal vastgestelde broedparen
Ingeschat aantal broedparen volledige studiegebied
Rode lijststatus
Vogelrichtlijnsoort
veldleeuwerik
46
48-55
kwetsbaar (3a)
-
Rietgors
3
3
bedreigd (2b)
-
Blauwborst
3
3
momenteel niet bedreigd
+
Gekraagde roodstaart
5
5-6
kwetsbaar (3c)
-
Geelgors
4
4-5
bedreigd (2a)
-
Boomleeuwerik
8
8-9
kwetsbaar (3e)
+ -
Roodborsttapuit
4
4-5
momenteel niet bedreigd
Tapuit
2
2
met uitsterven bedreigd (1a)
-
Boompieper
21
21-24
bedreigd (2b)
-
Wespendief
?*
0-1
momenteel niet bedreigd
+
Boomvalk
0
0
momenteel niet bedreigd
-
Grauwe kiekendief
?**
0-1
met uitsterven bedreigd (1a)
+
Nachtzwaluw
3
3
kwetsbaar (3c)
+
Graspieper
6
6-8
bedreigd (2b)
-
achteruitgaand
Kneu
Enkele bp
Enkele bp
Kerkuil
1
1
-
-
Ransuil
1
1
-
Oeverzwaluw
15 à 20
15 à 20
-
Kokmeeuw
± 50
± 50
-
Fuut
2
2
-
Gierzwaluw
± 10
± 10
-
wulp
1*
0-1
-
* = waarneming op twee van de 4 inventarisatiedagen, wellicht maakt projectgebied (belangrijk) deel uit van een territorium (jachtgebied) ** = waarneming op 4/06/2006 van een vrouwtje, mogelijk maakt projectgebied (belangrijk) deel uit van een territorium (jachtgebied) 1.a. - Soorten die met meer dan 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand niet meer dan 500 paren bedraagt. De achteruitgang is van blijvend karakter en er zijn geen tekenen van duurzaam herstel.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 241/403
Projectnummer:
005038
2.a. - Soorten die met meer dan 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand 501 tot 5000 paren bedraagt. 2.b. - Soorten die met 51 tot 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand 101 tot 5000 broedparen bedraagt. 3.a. - Soorten die met meer dan 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand meer dan 5000 paren bedraagt. 3.c. - Soorten die met 26 tot 50 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand 101 tot 5000 paren bedraagt. 3.e. - Soorten die gebonden zijn aan kwetsbare habitats.
Kaart 25: Broedvogels
Op kaart 25 zijn de territoria van de verschillende broedvogelsoorten als een stip weergegeven. Bespreking broedvogelinventarisatie. Conform de gehanteerde terminologie in de ‘Vlaamse Broedvogelatlas’ komen verschillende soortgroepen (Vermeersch e.a., 2004) voor binnen het projectgebied. Vooral de soortgroep ‘heide’ is goed vertegenwoordigd binnen het projectgebied. Vermeersch e.a. (2004) beschouwen volgende soorten als typisch voor deze groep: Boomleeuwerik, Boompieper, Roodborsttapuit en Nachtzwaluw. Al deze soorten broeden binnen het projectgebied en volgende aantallen broedparen zijn effectief vastgesteld: Boomleeuwerik: 8 territoria Boompieper: 21 territoria Roodborsttapuit: 4 territoria Nachtzwaluw: 3 territoria Daarbij dient te worden aangevuld dat ook Tapuit en Wulp respectievelijk zekere en waarschijnlijke broedvogels zijn van het projectgebied. De tapuiten werden vastgesteld tijdens alle drie de dagbezoeken, en tot laat in juni, zodat besloten werd tot zekere broedgevallen. Tapuit en Wulp kwamen vroeger meer algemeen voor in heide- en stuifduingebieden en golden dan ook als typische heidesoorten. De Tapuit staat op de rand van uitsterven in Vlaanderen (Vermeersch e.a., 2004; Vermeersch e.a., 2006). In de Kempen daalde het aantal broedparen van 200 broedparen in de jaren 60-70 tot nog slechts enkele broedparen in de eerste jaren van de 21ste eeuw. Hier en daar wordt in het noorden van de provincie Limburg nog wel eens een paartje aangetroffen. Vaak is dit het geval in schrale maar vooral ook rustige, weinig bezochte of betreden gebieden. De vastgestelde broedparen werden dan ook niet toevallig waargenomen in het omheinde gedeelte ten zuiden van de spoorweg, en meer specifiek in de omgeving van de voormalige munitiedepots (zones F en G). Het vastgesteld aantal broedparen van de heidevogels kan, gegeven de aanwezige ecotopen en hun omvang, als normaal worden beschouwd. Het lijkt er dus op dat metaalverontreiniging, die dispers aanwezig is binnen het studiegebied, geen negatieve invloed heeft op de soorten die typisch zijn voor de soortgroep ‘heide’. De inschatting van ‘normale dichtheden’ is gebaseerd op het hanteren van volgende dichtheden voor hoger genoemde soorten: Boomleeuwerik: 2 à 4 bp per 100 ha in (zeer) geschikt habitat Boompieper: 20 bp per 100 ha in (zeer) geschikt habitat Roodborsttapuit: 2 à 4 bp per 100 ha in (zeer) geschikt habitat Nachtzwaluw.: 10 à 20 bp per 100 ha in (zeer) geschikt habitat -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 242/403
Projectnummer:
005038
Van de kenmerkende soorten van de soortgroep ‘rietvegetaties’ (conform Vermeersch e.a., 2004) werden enkele soorten broedend vastgesteld met name: Kleine karakiet en Blauwborst. Aanvullend kan hierbij gewezen worden op het voorkomen van 3 broedparen van Rietgors. In Nederland wordt een enigszins andere terminologie gebruikt voor het onderscheiden van soortgroepen. Hieronder worden de relevante soortgroepen in die terminologie - en de typische soorten die in het projectgebied broeden of zijn waargenomen – weergegeven: Vogels van pionierssituaties (pioniersvegetaties, ruigten en akkers): Grauwe kiekendief, Boomleeuwerik, Veldleeuwerik, Oeverzwaluw, Graspieper; Vogels van open heide (op heide en hoogveen): Grauwe kiekendief, Veldleeuwerik, Graspieper Bosrandvogels (bosranden, boomgroepen en open bos): Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Boompieper, Gekraagde roodstaart en Geelgors. De Nederlandse terminologie is interessant omdat het leert dat met name ook soorten van halfopen terrein (bosrandvogels) goed zijn vertegenwoordigd in het studiegebied met soorten als Nachtzwaluw (3 bp), Boomleeuwerik (minimum 8 bp), Boompieper (minimum 21 bp), Gekraagde roodstaart (5 à 7 broedparen) en Geelgors (4 à 5 broedparen). Andere soortgroepen Er hebben geen gerichte inventarisaties plaatsgevonden voor andere taxa dan vogels. Volgende toevallige waarnemingen kunnen worden meegegeven: Levendbarende hagedis op 10/05/2006; Hooibeestje op 10/05/2006; Vos: burcht met jongen waargenomen in zone G op 4/06/2006. Doordat geen gericht inventarisatiewerk heeft plaatsgevonden zijn er dus slechts een beperkt aantal waarnemingen voorhanden. Het is echter aannemelijk dat heel wat rode lijstsoorten van heiden, droge voedselarme graslanden en stuifduinen voorkomen in het zuidoostelijk gedeelte van het projectgebied (omgeving voormalige munitiedepots). Met name door het talrijk aanwezig zijn van zandhopen (de voormalige munitiedepots) zijn zeer sterk opwarmende milieus aanwezig zodat aangenomen kan worden dat heel wat (zeldzame) thermofiele en xerofiele soorten spinnen en loopkevers voorkomen. Tevens is het voorkomen van volgende soorten mogelijk/waarschijnlijk: Heivlinder, Groentje, Kommavlinder, Veldkrekel, diverse libellensoorten, Gladde slang, … Studiegebied
Vogels De eerder genoemde heidegebieden in de gemeente Lommel herbergen een aantal soorten die ook in het projectgebied kunnen worden aangetroffen. Op basis van Figuurgegevens van inventariseerders die actief zijn in de gemeente Lommel waren tot op heden (en in recente jaren) volgende aantallen voor relevante soorten bekend: Boomleeuwerik: 16 - 20 territoria; Boompieper: 12 - 17 territoria; Roodborsttapuit: 16 - 22 territoria; Nachtzwaluw.: 10 - 12 territoria; Geelgors 11 - 15 territoria; Gekraagde roodstaart 15 - 22 territoria. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 243/403
Projectnummer:
005038
Niet de volledige gemeente Lommel wordt opgevolgd voor wat betreft broedvogels. Wel worden broedvogels geïnventariseerd in een aantal van de belangrijke gebieden zoals het natuurreservaat Lommelse heidegebieden (Riebos, Blekerheide, Kattebosserheide, Heuvelse heide), De Lommelse Sahara, De Wateringen, De Vriesput en Dorperheide (gedeeltelijk). Amfibieën en reptielen (gegevens uit Indeherberg e.a., 2006) Rugstreeppad wordt sporadisch waargenomen in Kattenbossen en in de Lommelse Sahara. Heikikker komt mogelijk nog voor in Riebos. Gladde slang is gekend van twee deelgebieden van het natuurreservaat Lommelse heidegebieden zijnde Riebos en de Blekerheide. Overigens is het voorkomen van Gladde slang ook gekend van het Domeinbos Pijnven (gedeelte Hechtel-Eksel en Overpelt), gelegen ten zuid-oosten van het projectgebied. Vlinders (gegevens uit Indeherberg e.a., 2006) Heivlinder is gekend van de Lommelse Sahara, Blekerheide en Kattebosserheide. Bruine eikepage komt voor in de Lommelse Sahara. Kommavlinder kent een restpopulatie in de resterende open delen van Meysterbergen, gelegen ten oosten van het projectgebied (achter het hospitaal van Lommel). Groentje komt voor in De Vriesput en Riebos (en het Domeinbos Pijnven). Heideblauwtje komt voor, in lage dichtheden, in de Kattebosserheide. Bont dikkopje is aanwezig in Riebos. Vissen en aquatische organismen verbonden met waterlopen. De speciale beschermingszone (SBZ) "bovenloop van de Grote Neet met Zammelsbroek, Langdonken en Goor", gelegen westelijk van het projectgebied is o.m. aangemeld voor de soorten Beekprik, Kleine modderkruiper en Drijvende waterweegbree. Volgens de basisinformatiefiches van deze soorten (Anselin en Bauwens, 2003) komen al deze soorten ook effectief nog voor in het stroomafwaartse gedeelte van de Molse Neet t.h.v. Geel. 5.6.3.
Project specificatie: ecologische corridor
5.6.3.1. Introductie en juridisch- beleidsmatig kader Ruimtelijk Structuurplan Limburg en Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
In de bespreking van de regio’s en de deelgebieden in het Ruimtelijk Structuurplan Limburg is vooral de deelruimte Kempische As van belang aangezien het projectgebied hier deel van uitmaakt. Hierover wordt onder de rubriek open ruimteverbinding het volgende gesteld: "Om de deelruimte niet tot één verstedelijkte zone te laten dichtgroeien wenst de provincie plaatselijk open ruimte verbindingen te voorzien. De belangrijkste open ruimte verbinding is gelegen tussen Lommel en Mol. Bij de inrichting van het bedrijventerrein ten zuiden van de IJzeren Rijn moet daarbij rekening worden gehouden. Het realiseren van groene stapstenen binnen het bedrijventerrein is een mogelijkheid." In het Ruimtelijk Structuurplan Limburg worden natuurverbindingsgebieden en de ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang op Figuur ingetekend. De droge natuurverbinding nr. 1 “Lommel, Mol, tussen Kattenbosserheide en Zeven Heerlijkheden via Hoge Maatheide is hier van belang. Meer specifiek wordt hier vermeld: “open ruimte verbindingen en ketting KLE onder meer in industriegebieden (plaatselijk in te richten overeenkomstig de natuurverbinding)”
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 244/403
Projectnummer:
005038
Figuur 15: Natuurverbindingen zoals opgenomen in het Ruimtelijk Structuurplan Limburg, ingezoemd op de omgeving van het projectgebied
Omgeving projectgebied
In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en in het decreet op het natuurbehoud worden natuurverbindingsgebieden als volgt omschreven: ”Gebieden die ongeacht hun oppervlakte van belang zijn voor de migratie van planten en dieren tussen de gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en/of natuurreservaten. Zij zijn strook- of lijnvormig met een aaneenschakeling van kleine landschapselementen. Zij maken deel uit van het integraal verwevings- en ondersteunend netwerk (IVON), waarbinnen de administratieve overheid zorg moet dragen voor het behoud van de aanwezige natuurwaarden, stimulerende maatregelen moet nemen ter bevordering en versterking van deze natuurwaarden en van de biologische diversiteit. In een natuurverbindingsgebied: Komen in de regel andere functies (doorgaans landbouw, bos, recreatie, woningen, enz.) als hoofdgebruiker voor; Is de natuurfunctie ondergeschikt aan andere functies en wordt die bepaald door de aanwezigheid van kleine landschapselementen en kleinere natuurgebieden als verbinding; Kan de natuurfunctie verbeteren en kan ze toenemen door de ontwikkeling van kleine landschapselementen om een verbinding te realiseren tussen grote eenheden natuur, grote eenheden natuur in ontwikkeling en natuurverwevingsgebieden. Verder wordt in het Ruimtelijk Structuurplan Limburg een onderscheid gemaakt tussen droge en natte natuurverbindingen. Voor de hier van belang zijnde droge natuurverbindingen wordt in zijn algemeenheid het volgende tot doel gesteld: Ruimtelijke ondersteuning van een hogere ecologische basiskwaliteit door: Het vrijwaren van ruimte voor buffering van de meest kwetsbare kleine natuurgebieden en voor landschapselementen die de verbindende functie in het gebied moeten waarmaken Het stimuleren en ruimtelijk ondersteunen van natuurvriendelijk land-, groen- en tuinbeheer.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 245/403
Projectnummer:
005038
-
Ruimtelijke ondersteuning van waterinfiltratie door het stimuleren van een adequaat grachtensysteem, meer poelen en terreinruwheid, dichtere netwerken van houtkanten, bodemgebruik met permanente bodembedekking enz… Ruimtelijke ondersteuning van de verbindingsfunctie door: Het afstemmen van de inrichting van de natuurgebieden, kleine landschapselementen en landschapsmatrix op de gebieden die worden verbonden en op de planten en dieren waarvoor de verbinding moet worden versterkt (hierbij moet prioriteit gegeven worden aan Rode lijstensoorten en aan soorten van de bijlagen van de habitatrichtlijn waarvan populaties in de kerngebieden aanwezig zijn en waarvoor het gebied verbindend kan zijn); Het opheffen van barrièrewerking, met bijzondere aandacht voor lijninfrastructuren en het tegengaan van een verdere versnippering; Het vrijwaren van ruimte voor multifunctionele natuurvriendelijke stapstenen in woongebieden en industriegebieden. Behoud van niet-bebouwde elementen binnen het gebied in relatie tot de ruimtelijke ondersteuning van de hoofdgebruiker. Verder wordt in het RS Limburg nog onderstreept dat de aanduiding van natuurverbindingen een eerste stap is in het afbakenen van natuurverbindingsgebieden. De natuurverbindingen geven aan waar de provincie zal zoeken naar af te bakenen natuurverbindingsgebieden. De provincie streeft ernaar een samenhangend ecologisch netwerk uit te bouwen. Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos – regio Neetland (verkenningsnota juni 2005)
In de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos – regio Neteland36 zijn de visies vanuit de verscheidene structuurplannen evenals vanuit de sectoren landbouw, natuur en bos samengebracht. Deze visie is samenvattend weergegeven in figuur 16. Omdat in figuur 16 een aantal figuren uit de ruimtelijke visie werden samengevoegd (deelruimten brongebied Grote Nete (O), Grote en Molse Nete (W) en Grensgebied Postel (N)) is de nummering van de gebieden niet uniek. Daarom werd de benaming van een aantal relevante gebieden toegevoegd aan de figuur. Voornaamste elementen vanuit landschappelijk oogpunt thv het projectgebied zijn: ruimtelijk begrensde kleinstedelijke gebieden begrenzen de stedelijke ontwikkeling. Het kleinstedelijk gebied Lommel (nr. 11.1) omvat het bestaande industrieterrein Kristalpark en het projectgebied. het vrijwaren van de waardevolle open ruimteverbinding 'corridor doorheen PRB Lommel' (nr. 9.1) onder de vorm van een heidecorridor tussen het PijnvenKattenbos en de meer noordelijk gelegen heide- en bosgebieden doorheen het industrieterrein PRB te Lommel. Om de landschappelijke eigenheid te bewaren moet verruiging en versnippering worden tegengegaan; nieuwe bebouwing wordt zoveel mogelijk geweerd. Hiertoe worden bouwvrije zones aangeduid. Het ruimtelijk beleid voor de droge ecologische verbinding vrijwaart voldoende ruimte voor het realiseren van een ecologische basiskwaliteit die de verbindende functie moet ondersteunen
36 De eindnota van gewenste ruimtelijke structuur en uitvoeringsprogramma voor de regio Neteland werd door de Vlaamse administratie op 26 en 27 juni 2006 voorgelegd aan de betrokken gemeenten, provincies en belangengroepen. Zij kunnen hier tot 1 november 2006 een advies over uitbrengen. Daarna zal de Vlaamse Regering beslissen over de uitvoering van deze visie.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 246/403
Projectnummer:
005038
het behouden en versterken van complexen van ecologische en landschappelijke waarden verweven met landbouw, waaronder het gebied tussen N71, Kanaal van Beverlo en kleinstedelijk gebied Lommel (nr. 6.1). Dit is een aandachtsgebied voor versterking van de bosstructuur door bosuitbreiding en behoud en versterking van stapsteenbossen, hagen en houtkanten. het behoud en versterken van gevarieerde valleilandschappen. Een aantal beekvalleien, zoals de vallei van de Molse Nete ten zuiden van het projectgebied (nr. 5.1), vormen een groen lint in het landschap, gevormd door een aaneenschakeling van kleinere natuur- en bosgebieden en kleine landschapselementen die verweven voorkomen met de landbouwfunctie in de vallei. Deze gebieden worden gedifferentieerd als natuurverwevingsgebied. Het ruimtelijk beleid is gericht op het behoud van de grondgebonden landbouw, maar vrijwaart voldoende ruimte voor een duurzame instandhouding en verbetering van de kwaliteit van beekgebonden ecotopen. Natuurwaarden aanwezig in bos-, grasland- en kleine moerasrelicten worden beschermd en opgewaardeerd. De structuurkenmerken worden waar nodig verbeterd; mogelijk negatieve invloeden worden zoveel mogelijk tegengegaan. het ontwikkelen van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen zoals Molse Nete langsheen de zuidelijke grens van het projectgebied (nr. 7.2). Een aantal beken hebben een functie als natte natuurverbinding. Ze zijn van belang voor de migratie van fauna en flora. De verbindende functie wordt mede gerealiseerd door een netwerk van droge elementen zoals kleinere bosjes en kleine landschapselementen op oevers en dijken. Vaak bepalen deze verbindende elementen de landschappelijke beeldwaarde. het ruimtelijk beleid is gericht op het behoud van de hoofdfunctie (landbouw, natuur, recreatie, …) waarin deze elementen gelegen zijn, maar vrijwaart voldoende ruimte voor het realiseren van een hydrologische, landschappelijke en ecologische basiskwaliteit die de verbindende functie mee ondersteunt. Het kanalenstelsel (waarvan het Kanaal van Beverlo deel uitmaakt; nr. 7.5) is een typisch kenmerk van de provincie Antwerpen en speelt een structuurbepalende rol. De culturele waterlopen doorkruisen riviervalleien, bos- en natuurgebieden, steden en dorpen . De kanalen kunnen via een gericht beleid voor de oevers en hun omgeving bijdragen tot een verbinding tussen belangrijke natuurgebieden. De kanalen kunnen worden ontwikkeld als drager van recreatieve en toeristische ontwikkelingen. het behouden en versterken van zeer waardevolle natuurcomplexen zoals het gebied Kattenbosserheide, Kattenbos en omgeving (nr. 2.2) ten zuidoosten van het projectgebied. Dit gebied maakt deel uit van het groot en relatief aaneengesloten natuurgebied in het brongebied van de Grote Nete. Net gebied ten noorden van de Grote Nete bestaat vooral uit naaldbossen met heiderelicten, kleinere heidegebiedjes en enkele vennen. Vanwege de goed doorlatende zandige bodems, de hogere ligging en onbemeste bodems is het een belangrijk infiltratiegebied. Er wordt gestreefd naar herstel van de natuurlijke waterhuishouding en de ontwikkeling van waardevolle gradiënten, graduele overgangen tussen verschillende typen vegetatie. Het verbeteren van de onderlinge verbindingen tussen bossen gericht op het realiseren van ecologisch samenhangende eenheden is een belangrijk aandachtspunt. De bosverbinding over Molse Nete, verbinding Kattebosserheide – Keiheuvel, verbinding kattenbosserbergen – Vriesput, verbinding Kattenbosserbergen – Pijnven en de verbinding Heide achter de Steenweg – Plat worden versterkt.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 247/403
Projectnummer:
005038
het behouden en versterken van samenhangende boscomplexen als structuurbepalende natuur- en/of landschapselementen waaronder Waaltjesbos (nr. 1.1) en het boscomplex ten westen van Lommel (nr. 1.2) ten noorden van het projectgebied en het Kattenbos (nr. 1.3) ten zuidoosten van het projectgebied. Het Brongebied Grote Nete wordt gekenmerkt door grote samenhangende boscomplexen. Deze bossen worden gedifferentieerd als natuurverwevingsgebieden. Gebiedsgericht en in afweging met andere bosfuncties kunnen op bepaalde functies accenten worden gelegd. De meeste boscomplexen, vooral die gekoppeld aan landduincomplexen en hogere zandgronden, hebben een bijzonder belang als infiltratiegebied. De mogelijkheden voor infiltratie worden behouden en waar mogelijk geoptimaliseerd. Figuur 16: Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos Regio Neteland. Gewenste Ruimtelijke Structuur thv het projectgebied
Besluit juridisch-beleidsmatig kader
Zowel het Ruimtelijk Structuurplan Limburg als de Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos – regio Neteland voorzien een natuurverbinding / ecologische corridor in de directe omgeving van het projectgebied. Zowel de termen open ruimteverbinding, natuurverbinding, corridor als de term stapsteen worden gehanteerd.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 248/403
Projectnummer:
005038
Binnen de discipline fauna en flora is gezocht naar een invulling die tegemoet komt vanuit ecologisch oogpunt. Binnen de discipline landschap zal een aanvullende analyse van het juridisch-beleidsmatig uitgangsgegeven worden doorgevoerd vanuit die specifieke discipline. Waar het RS Limburg nog eerder vaag blijft ten aanzien van de locatie van de ecologische verbinding specificeert de Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos – regio Neteland dat de verbinding dient te verlopen doorheen “het industrieterrein PRB te Lommel” en bovendien opgevat moet worden als een “heidecorridor”. 5.6.3.2. Algemene ecologische vereisten en randvoorwaarden
De vereisten van de ecologische verbinding worden voor een stuk reeds gedetermineerd door het jurdisch-beleidsmatig kader. Aanvullend is de opgedane terreinkennis van het projectgebied een insteek om verder invulling te geven aan de ecologische verbinding. Tot slot dient er rekening gehouden te worden met literatuurgegevens om specificaties ten aanzien van de ecologische verbinding verder te specificeren. Op basis van de jurdisch-beleidsmatige insteek en de belangrijke natuurwaarden in de omgeving van het projectgebied kan naar voren geschoven worden dat een verbinding beoogd moet worden voor soorten van droge, half-natuurlijke heiden. Een aantal typische soorten van het natuurtype droge heide worden hieronder opgesomd (Bal e.a., 2001). De soorten die van de ruime omgeving van het projectgebied gekend zijn worden in het vet gemarkeerd. Vogels: Boomleeuwerik, Draaihals, Geelgors, Grauwe klauwier, Hop, Klapekster, Korhoen, Nachtzwaluw, Raaf, Roodborsttapuit, Smelleken, Tapuit, Patrijs, Veldleeuwerik Amfibieën en reptielen: Heikikker, Rugstreeppad, Levendbarende hagedis Dagvlinders: Aardbeivlinder, Bruine vuurvlinder, Kommavlinder, Heivlinder, Vals heideblauwtje Sprinkhanen en krekels: Blauwvleugelsprinkhaan, Bosdoorntje, Klappersprinkhaan, Kleine wrattenbijter, Steppesprinkhaan, Veldkrekel, Wrattenbijter, Zadelsprinkhaan, Zoemertje Libellen: Bruine winterjuffer, Noordse winterjuffer Vandenbussche e.a. (2001) vermelden een aantal typische soorten in Vlaanderen voor het geheel van heiden en vennen. Volgende soorten kunnen aanvullend als relevante soorten worden aangehaald: Groentje, Heideblauwtje, Graspieper, Boompieper, Wulp, Levendbarende hagedis en tal van thermofiele spinnen- en loopkeversoorten. Op basis van de ecologie van de hoger opgesomde, voorkomende soorten en soortgroepen in het studiegebied kunnen krachtlijnen voor de ecologische verbinding worden gegeven. Een relatief groot aantal van de hoger opgesomde soorten kunnen vliegen. Voor deze soorten kan een stapsteenmodel volstaan om een verbinding tussen natuurkerngebieden te realiseren. Voor amfibieën en reptielen en voor een aantal ongewervelden (spinnen- en loopkevers, bepaalde sprinkhanen en krekels) is een continue verbinding wenselijk. Om voor beide soortgroepen (vliegende en niet-vliegende) kansen te bieden, wordt gekozen voor een continue verbinding voorzien van stapstenen (kralenconcept) Alhoewel de hoger beschouwde diersoorten allemaal verbonden worden met het ecotoop heide, hebben ze elk afzonderlijk toch specifieke habitatvereisten. Hierbij kan een gradiënt onderscheiden worden van soorten die gebonden zijn aan uitgesproken open ecotopen, soorten die heides preferen met boomgroepjes (boomheide) gaande tot droge en arme bossen met open structuren. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 249/403
Projectnummer:
005038
Binnen de continue verbinding is het aangewezen dat zowel uitgesproken open en zonnige delen aanwezig zijn als zones met boom- en struikopslag. Om het concept van continuïteit te bewaken is het aangewezen dat open en halfopen delen min of meer parallel aan elkaar verlopen binnen de natuurverbinding Voor wat betreft de concrete oppervlakte- en afstandsvoorwaarden van de ecologische corridor baseren we ons op de corridorconcepten die naar voren geschoven zijn in de studie voor de realisatie van natuurverbindingen tussen de militaire domeinen van Helchteren-Meeuwen en Leopoldsburg (Stuckens, 2004). Hier is ondermeer sprake van corridorvereisten voor het model ‘hagedis en Heivlinder’. Dit verbindingsconcept sluit aan bij de (droge) ‘heidecorridor’ die binnen het industriegebied Balendijk-Kristalpark dient te worden gerealiseerd. Als randvoorwaarden voor een dergelijke corridor vermeldt Stuckens: Breedte van 25 tot 50 m (voorzien van doelecotopen heide en zanden); Maximale lengte van 1000 m; Stapstenen om de 500 m en per km minstens 10 ha nodig. -
5.6.3.3. Ruimtelijke varianten
Om invulling te geven aan de ecologisch noodzakelijk geachte natuurverbinding dewelke thans evenwel nog geen uitwerking heeft gekregen in een ruimtelijk uitvoeringsplan, worden toch reeds in een eerste fase verschillende conceptschetsen opgemaakt......'. Een evaluatie van deze eerste reeks schetsen vanuit verschillende invalshoeken resulteerde uiteindelijk in twee resterende corridorscenario’s die vervolgens concreet werden uitgewerkt. Conceptschetsen
5 verschillende conceptschetsen werden opgesteld (zie kaart 26 tem 30). Noord-zuidas. (kaart 26). De idee houdt in essentie in om de ecologische corridor, komende vanuit het noorden, (quasi) recht naar beneden te trekken en op die manier de aansluiting te maken met de Vallei van de Molse Neet. Het corridortracé loopt hier o.m. aan de oostzijde van de slibbekkens en verder langs de oostzijde van de voorziene groene kantoorzone. Dwarsing megaproject. (kaart 27). Na een passage in het oostelijk deel van de evenementenweide impliceert dit concept de dwarsing van zone F, die voorzien is voor het aantrekken van een megaproject. Op die manier wordt een snelle aantakking verwezenlijkt met de bosplaats Eynderheide. Rand megaproject. (kaart 28). Net zoals in de vorige concepten wordt hier vertrokken vanuit de N71 ter hoogte van de spoorwegondertunneling en verloopt de natuurverbinding in zuidelijke richting. Vervolgens gaat dit concept uit van een parallel verloop met het oostwest verlopende spoorwegtracé IJzeren Rijn. Op die manier verloopt de natuurverbinding rond of aan de rand van de zone voor het geplande megaproject. Tot slot wordt de aansluiting gemaakt met de bosplaats Eynderheide. Open ruimte = corridor; origineel concept. (kaart 29). Hierbij wordt maximaal samengespoord met de originele krijtlijnen die voor het projectgebied werden uitgezet. De open ruimte delen zouden dan tevens functioneren als ecologische corridor. Er zouden echter geen wezenlijke aanpassingen doorgevoerd worden met het oog op het functioneren van de open ruimte als ecologische corridor. De slibbekkens zouden bvb. in hun huidig voorkomen behouden blijven (geen afdek, geen afwerking met het oog op natuurontwikkeling). Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 250/403
Projectnummer:
005038
-
Open ruimte = corridor; heidevariant. (kaart 30). Hierbij zou uitgegaan worden van de oorspronkelijk voorziene open ruimte delen maar deze delen zouden naar inrichting worden bijgesteld opdat ze meer functioneel zouden zijn met het oog op de effectieve creatie van een natuurverbinding. De verschillende concepten werden geëvalueerd waarbij met verschillende aspecten rekening werd gehouden. Enerzijds betrof het ecologische overwegingen, anderzijds werd ook rekening gehouden met aspecten vanuit de economische realiteit.
Kaart 26: Conceptschets ecologische corridor Noord-Zuidas Kaart 27: Conceptschets ecologische corridor Dwarsing megaproject Kaart 28: Conceptschets ecologische corridor Rand megaproject Kaart 29: Conceptschets ecologische corriddor Open ruimte= corridor; origineel concept Kaart 30: Conceptschets ecologische corridor Open ruimte= corridor; heidevariant
Ecologische afwegingscriteria betroffen o.m.: Visuele buffering t.o.v. omgeving; Geluidsbuffering t.o.v. omgeving; Verstoringsinvloed vanwege windturbines; Noordelijke aansluiting/verderzetting corridor; Zuidelijke aansluiting/verderzetting corridor; Mate waarin gereserveerde zone reeds voldoet aan vereiste vegetatiestructuur; Realiseerbaarheid en beheerbaarheid van het gewenste streefbeeld v.w.b. vegetatiestructuur; Perspectieven op aantakken ecologische stapsteen; Ecologische kwalitatieve invulling van voorziene ruimte; Gerealiseerde oppervlakte corridor; Geschiktheid van corridoras ten aanzien van ecologische doelgroep; Kwalitatieve meerwaarde die gerealiseerd kan worden door aanpalende natuurrijke zones; Noodzakelijkheid van multifunctionaliteit binnen corridoras; Aansnijding door ontsluitingsinfrastructuur. Ten aanzien van de verschillende corridorconcepten werden volgende fundamentele bedenkingen gemaakt die uiteindelijk hebben geleid tot het herleiden van 5 naar 2 ecologische corridorscenario’s. Noord-zuidas. (kaart 26). Een belangrijk nadeel van dit scenario is dat het aan de zuidzijde onvoldoende de verbinding maakt met bestaande natuurgebieden in de bos- en heidesfeer. Wil het behouden worden dan dient dit concept in een dergelijke verbinding te voorzien. Dit kan door een extra strook te reserveren die parallel loopt met de Vallei van de Molse Neet en de aansluiting maakt met de bos- en heidegebieden van de Eynderheide. Daarnaast is een fietspad voorzien die het grootste deel van dit traject volgt zodat afstemming van de ecologische en recreatieve functie van de te reserveren strook noodzakelijk is. Conclusie: mits bijstelling verder te onderzoeken.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 251/403
Projectnummer:
005038
-
Dwarsing megaproject. (kaart 27). Ecologisch gezien biedt deze natuurverbinding goede perspectieven aangezien het het kortst denkbaar traject betreft doorheen het industriegebied. Tevens zouden er ten zuiden van de spoorweg nauwelijks inrichtingswerken vereist zijn aangezien de aanwezige ecotopen hier over de lengte van het projecttracé volledig aansluiten bij de nagestreefde ecotopen voor de ecologische corridor. Het dwarsen van de zone die voorzien is voor realisatie van een megaproject werd echter als een onoverkomelijke hindernis gezien omdat een belangrijk aspect van de economische ontwikkeling op die manier niet gerealiseerd zou kunnen worden. Conclusie: niet behouden voor verdere analyse.
-
Rand megaproject. (kaart 28). Deze ecologische verbinding biedt op ecologisch vlak belangrijke perspectieven. Via een relatief kort tracé wordt de aansluiting gemaakt bij bosen heidegebied Eynderheide. Belangrijke delen van het corridortracé zouden daarbij gebruik kunnen maken van de reeds aanwezige hoge natuurwaarden in het oostelijk deel van het projectgebied (heide, schraalgraslanden, verspreide boomopslag). Conclusie: verder te onderzoeken.
-
Open ruimte = corridor; origineel concept. (kaart 29). Duidelijk is dat dit concept weinig perspectieven biedt. Grote delen van het tracé sluiten nu maar ook in de toekomst niet aan bij het ‘heidecorridor’-ideaal dat als doelstelling werd voorop gezet. Bovendien wordt ook als een probleem gezien dat in een dergelijk concept de betreffende open ruimtedelen een multifunctioneel gebruik zouden kennen en nergens voluit de natuurverbindingsfunctie tot uiting zou komen. Conclusie: niet behouden voor verdere analyse.
-
Open ruimte = corridor; heidevariant. (kaart 30). Als de conceptschets effectief kan worden gerealiseerd lijken zich goede perspectieven af te tekenen om de corridorfunctie te realiseren. Een belangrijk probleem was echter dat onvoldoende garanties kunnen worden gegeven om de huidige slibbekkens op een duurzame wijze en op de korte termijn in te richten met het oog op natuurontwikkeling. Ook het verspreid aanwezig zijn van natuurzones binnen de evenementenweide leek te weinig garanties te bieden naar een effectieve realisatie van de beoogde natuurverbindingswaarde. Conclusie: niet behouden voor verdere analyse.
Concrete uitwerking van twee ruimtevarianten
De resterende twee ruimtevarianten werden verder uitgewerkt en verfijnd. Kaart 31: Detailuitwerking corridorscenario Noord-zuidas met verbinding langs de Molse Nete Kaart 32: Detailuitwerking corridorscenario Rand megaproject
Scenario noord-zuid as met verbinding langs de Molse Neet (Zie kaart 31) Startend vanuit het noorden vertrekt de natuurverbinding ter hoogte van de spoorwegonderdoorgang aan de N71. Vervolgens verloopt de corridor aan de westzijde en parallel met de spooraftakking. Verder spoort de natuurverbinding samen met de strook met de reeds ingeplante windturbines (aansluitend oostelijk van de slibbekkens) en trekt in een rechte lijn verder zuidwaarts om de aansluiting te maken met de Vallei van de Molse Neet. In het middengedeelte wordt een strook voorzien van 100 m breed. Tot slot maakt de natuurverbinding de aansluiting met de Eynderheide door een parallel verloop met de Vallei van de Molse Neet. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 252/403
Projectnummer:
005038
Op het hoger beschreven scenario zijn uiteraard verschillende varianten mogelijk. In kaart 32 is de ingetekende strook langs de Molse Nete 200 m breed. Deze strook is te beschouwen als een zoekzone waarbinnen de natuurverbinding verloopt. De uiteindelijk vast te leggen strook dient uiteraard te voldoen aan de eerder geschetste randvoorwaarden (continu, steeds 25 tot 50 m breed, 10 ha per 1000 m corridortraject). In die context zou de corridor hier volledig buiten het projectgebied kunnen verlopen of er volledig binnen of deels buiten en deels binnen. Als een mogelijke variant vertrekt de natuurverbinding niet vanuit het punt waar de spoorwegaftakking de N71 dwarst maar vanuit de onderdoorgang van het Kanaal Beverlo met de N71. Dit impliceert een langer corridortraject doorheen het projectgebied. Verder kan een variante ook verlopen langs de uiterst westelijke of de uiterst oostelijke zijde van de evenementenweide. Scenario rond megaproject met maximale aansluiting bij buffer uit industriegebied BalendijkKristalpark fase 1 (Zie kaart 32) Startend vanuit het noorden vertrekt de natuurverbinding ter hoogte van de spoorwegonderdoorgang aan de N71. Vervolgens loopt de corridor in zuidelijke richting en maakt daarbij maximaal gebruik van de reeds voorziene ruimte in fase 1 van het industrieterrein Balendijk-Kristalpark. Enerzijds vervat de ecologische corridor de strook waar windmolens voorzien zijn (strook van 80 – 90 m) en anderzijds de groenbufferstrook (afhankelijk van de beschouwde zone bedraagt deze hier 25 tot 50 m). Over dit eerste gedeelte zal de breedte van de corridor steeds minimaal 100m bedragen. Vervolgens verloopt de natuurverbinding ten noorden van en parallel met het oost-west georiënteerd spoortraject IJzeren Rijn. Hierbij wordt opnieuw aansluiting gezocht met de reeds voorziene buffer uit fase 1 van het industrieterrein BalendijkKristalpark. Aanvullend op deze 50 m brede (buffer)zone worden ecologische stapstenen voorzien om invulling te geven aan de oppervlakte-randvoorwaarde waaraan de corridor moet voldoen (10 ha per 1000 m). Deze stapstenen worden voorzien in zone F van het industrieterrein Balendijk-Kristalpark fase 3. Tot slot maakt de corridor de verbinding met het bos- en heidegebied Eynderheide. Hierbij wordt de oppervlakterandvoorwaarde voor de ecologische corridor ingevuld door 25 m buffer te voorzien binnen het industrieterrein Balendijk-Kristalpark fase 3 en de rest van de heidecorridor te realiseren in de bosplaats Eynderheide. Op het hoger beschreven scenario zijn uiteraard verschillende varianten mogelijk. De belangrijkste is een variant waarbij de natuurverbinding niet vertrekt vanuit het punt waar de spoorwegaftakking de N71 dwarst maar vanuit de onderdoorgang van het Kanaal van Beverlo met de N71. Dit impliceert een langer corridortraject doorheen het projectgebied. Een andere variant is deze waarbij het noordelijk gedeelte van de corridor parallel loopt met de noordelijke aftakking van de ‘IJzeren Rijn’. Eens de ‘IJzeren Rijn’ bereikt kan de corridor dan zijn weg vervolgen in oostelijke richting en verloopt de corridor vervolgens op identieke wijze als in kaart 32 om ook de aansluiting te maken met de Eynderheide.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 253/403
Projectnummer:
005038
Vergelijking van beide corridorscenrio’s In Tabel 91 worden de twee resterende corridorscenario’s beoordeeld op een reeks van criteria. Dit laat ook toe om beide corridors naar ecologische wenselijkheid af te toetsen en met elkaar te vergelijken. Algemeen kan gesteld worden dat beide corridors perspectieven bieden op het functioneren als een voldoende tot goede natuurverbinding. Op enkele criteria scoort het corridorscenario “rond megaproject” enigszins beter dan het corridorscenario “Scenario noordzuid as met verbinding langs de Molse Neet”. Ten opzichte van de ontwerpschetsen is het scenario “rond megaproject” wel iets verzwakt aangezien minder gebruik gemaakt wordt van de reeds aanwezige heidestructuren binnen het projectgebied
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 254/403
Projectnummer:
005038
Tabel 104: Evaluatie en vergelijking van de twee resterende corridorscenario's E C O L O G IS C HE AF W E G IN G S CR IT ER IA V isuele buffering t.o.v . om gev ing G eluidsbuffering t.o.v . om gev ing
V erstoringsinv loed v anwege windturbines N oordelijke aansluiting/v erderzetting corridor
Z uidelijke aansluiting/v erderzetting corridor M ate waarin gereserv eerde zone reeds v oldoet aan v ereiste v egetatiestructuur R ealiseerbaarheid en beheerbaarheid v an het gewenste streefbeeld v egetatiestructuur P erspectiev en op aantakken ecologische stapstenen E cologische kwalitatiev e inv ulling v an v oorziene ruim te G erealiseerde opperv lakte corridor G eschiktheid v an corridoras ten aanzien v an ecologische doelgroep K walitatiev e m eerwaarde die gerealiseerd kan worden door aanpalende natuurrijke zones
N oodzakelijkheid v an m ultifunctionaliteit binnen corridoras A ansnijding door ontsluitingsinfrastructuur
Alt. N o o rd -zu id as m et verb in d in g lan g s M o lse N ete E val. Afw eging G oed door strategische afzom ing m et houtkant + o.m . sterk afhankelijk v an uiteindelijke projectrealisatie (aangetrokken bedrijv en) ? R eëel ov er ongev eer 2/3 v an corridortraject (m inder indien in noordelijk deel m eer westelijk traject wordt gev olgd bv . langs spoorweg) _ (_) M om enteel m atig (jonge bosaanplant) _
Alt. Ro n d m eg ap ro ject (aan g ep ast) A fw eging E val. G oed door strategische afzom ing m et houtkant + o.m . sterk afhankelijk v an uiteindelijke projectrealisatie (aangetrokken bedrijv en) ?
R eëel ov er ongev eer 1/3 v an corridortraject M om enteel m atig (jonge bosaanplant)
G oed want aansluitend bij Eynderheide m et directe nabijheid doelecotopen O nv oldoende in gedeelte noordelijk v an spoorweg, m atig in gedeelte zuidelijk v an spoorweg,
G oed want aansluitend bij E ynderheide m et + + directe nabijheid doelecotopen O nv oldoende in gedeelte noordelijk v an spoorweg, goed in gedeelte zuidelijk v an _ _ spoorweg, G rootste deel v ergt (hernieuwde) inrichting, N oordelijk deel v ergt inrichting, zuidelijk deel sluit laatste deel (thv Eynderheide) sluit reeds goed reeds enigszins aan bij doelstelling + /- aan bij doelstelling P erspectiev en in "ev enem entenweide" en in zone P erspectiev en in "ev enem entenweide" + in zone G (thv de M olse N ete) + G (oostelijk deel) B ij realisatie streefbeeld: hoog zoals opgelegd in basisv oorwaarden (10 ha per 1000 m )
+
B ij realisatie streefbeeld: goed A fhankelijk v an fasering v olledige projectrealisatie
+
+
?
_ _
+ +
_
+ /+
B ij realisatie streefbeeld: hoog zoals opgelegd in basisv oorwaarden (10 ha per 1000 m )
+
B ij realisatie streefbeeld: goed A fhankelijk v an fasering v olledige projectrealisatie
+
+
?
C orridor spoort deels parallel m et fietspad, ter hoogte v an de slibbekkens heeft de corridor ook In noordelijk deel heeft corridor ook functie v oor een functie v oor opwekken energie (windturbines) _ _ opwekken energie (windturbines) + /2 wegen en 1 spoorweg, zuidoostelijke kruising 2 ontsluitingswegen en 1 spoorweg _ _ weg te m ilderen door brugconstructie ov er spoor) _
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 255/403
Projectnummer:
005038
Finale keuze en uitwerking van ecologische corridor
Op 20 september vond een terreinbezoek plaats met Stad Lommel, het Agentschap natuur en Bos, Studiebureau Libost en Studiebureau Aeolus met als doelstelling om een finale keuze te maken ten aanzien van het te verkiezen concept van ecologische corridor. Voor de volledigheid moet echter reeds worden opgemerkt dat deze afweging van concept van ecologische corridor in het proces van de ruimtelijke planning nog niet werd vertaald in een ruimtelijk uitvoeringsplan. Uiteindelijk werd gekozen voor het “Scenario noord-zuid as met verbinding langs de Molse Neet”, mits bepaalde aanpassingen ten opzichte van het eerder opgemaakte ontwerp voor deze corridor overeenkomstig kaart 31. Volgende aanpassingen werden doorgevoerd: Strook langs de Molse Nete: 25 m binnen projectgebied, 75 m erbuiten (in de Vallei van de Molse Neet) De ecologische corridor zal verlopen langs de westrand van de zone die voorzien is als evenementenweide (en dus niet de noordelijke spooraftakking volgt); De ecologische corridor loopt parallel aan de N71 om de aansluiting te maken met het Kanaal van Beverlo. De brug over het Kanaal van Beverlo is zodanig gedimensioneerd dat er langs het kanaal ruimte is voor de passage van diersoorten, op die manier kan sprake zijn van een functionele ecotunnel (zulks zou niet het geval zijn indien de N71 werd gedwarst t.h.v. de spooraftakking/fietspad). De totale oppervlakte van de corridor bedraagt daardoor 39.6 ha. Als inrichtingsspecificatie wordt gehanteerd: Tussen de noordrand van de slibbekkens en de Molse Nete. Totaal circa 18 ha. Reliëfrijk over een groot deel van de corridor, zeker het gedeelte dat gelegen is binnen afgesloten terrein ten zuiden van de spoorweg. Hier zal zand van de voormalige munitiedepots verplaatst worden naar de corridorzone om hier kunstmatige stuifduinen te creëren. In dit gedeelte wordt uitgegaan van de verdeling 1/3 duintjes en 2/3 heide/boomheide. Heide wordt gerealiseerd door aanvoer van heideplaggen waar dit momenteel aanwezig is binnen het projectgebied; 12 ha heide / boomheide 6 ha duinen, buntgrasland -
Deel tussen IJzeren Rijn en N71. Totaal circa 12 ha. Het deel verder noordelijk (tot de N71) is erg vlak, het is hier praktisch moeilijk om duintjes te creëren. Verschraling wordt toegepast, eventueel voorafgaand verwijderen teelaarde, om te komen tot heide. Aan de buitenzijde is een zekere schermontwikkeling vereist om recreatie vanuit de evenementenweide binnen de perken te houden. Hier 3/4 heide, boomheide, 1/4 houtkantscherm. Dus: 9 ha heide / boomheide 3 ha houtkant
-
Parallel aan Molse Neet. Totaal circa 9,6 ha. Voor de bufferstrook (binnen het industriegebied) maximaal gaan voor heide + open stukken zand. De idee van een geleidelijk oplopende grondberm (vanuit de vallei in de richting van het projectgebied) moet toelaten een optimaal droog en thermofiel microklimaat te laten bestaan. Verder naar de vallei (buiten de draad zal een afwisseling van droge delen met heide en graslanden omzoomd met houtkanten aan de orde zijn). 3 ha heide / boomheide 6.6 ha Grasland omzoomd met houtkanten
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 256/403
Projectnummer:
5.6.4.
005038
Effectevaluatie
5.6.4.1. Direct verlies Ecotopen
Indien het projectgebied volledig wordt ontwikkeld impliceert dit het verlies van de voorkomende ecotopen zoals gevisualiseerd in kaart 24. Het betreft verschillende ecotopen: Heiden en vennen. Heiden worden omschreven als: “lage struikheide- of dopheidebegroeiingen op eerder voedselarme zand-, veen-, of leembodem met doorgaans een minimale opslag van struiken en bomen”. Als overeenstemmende karteringseenheden van de Biologische Waarderingskaart worden o.m. begrepen (tussen haken daaraan gekoppelde ecologische waarde): Cg: droge struikheidevegetatie (uiterst waardevol); Cm: gedegradeerde heide met dominantie van pijpestrootje (waardevol); Ha: struisgrasvegetatie op zure bodem (zeer waardevol). Conform de voorkomende vegetaties in het projectgebied (kaart 24) en de daaraan gekoppelde BWK-codes dient een oppervlakte van 202.1 ha als zodanig te worden beschouwd. Het betreft het gedeelte van het projectgebied dat zuidelijk en oostelijk is gelegen van de slibbekkens. Hierbij dient vermeld dat (slechts) 35.1 ha momenteel effectief te beschouwen is als een goed ontwikkeld voorbeeld van het heide-ecotoop en dat het overige areaal (167.0 ha) een mindere ontwikkelingsgraad kent. (Ha) Hierbij dient genoteerd dat in voorgaande berekening de wegenis en de strook met de reeds aanwezige windturbines niet is meegerekend. Daarnaast zijn er verboste heides en verboste schrale graslanden (Cmb - waardevol en Cgb – zeer waardevol) aanwezig ten zuiden van de spoorweg ‘IJzeren Rijn’ ten belope van een oppervlakte van 17.9 ha. Moerassen en waterrijke gebieden. De BWK-code Mr (rietland, zeer waardevol) kan worden gekoppeld aan voornoemde ecotopen. Conform kaart 24 betreft:het een oppervlakte van ongeveer 4.8 ha. De oppervlakte van het moerasecotoop is beperkt. Enkele broedparen van Blauwborst en Rietgors kunnen er worden aangetroffen. Duinvegetaties. Duinvegetaties dient hierbij in brede zin te worden geïnterpreteerd. Zowel kustduinen als landduinen vallen hier onder. Eén van de BWK-karteringseenheden die verbonden worden met deze ‘duinvegetaties’ betreft de code Dm of ‘vegetatieloos stuifduin’. Voor het projectgebied kan worden gesteld dat duinvegetaties momenteel niet voorkomen, alleszins niet in een vorm die gekenmerkt wordt door een grote dynamiek en stuivende zanden. Fyto-sociologisch is er wel een zekere verwantschap van de vegetaties van landduinen met de vegetaties die voorkomen in het projectgebied. We hebben de betreffende vegetaties echter reeds beschouwd onder de noemer ‘heide en vennen’ waarmee tevens een belangrijke verwantschap kan worden geargumenteerd. In gevolge de ecologische waarde die gekoppeld wordt aan de afzonderlijke BWK-codes (zie hoger) betreft het “zeer waardevolle” tot “uiterst waardevolle” vegetaties (BWK-codes Cm, Cm(b), Cg, Cg(b), Ha). Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 257/403
Projectnummer:
005038
Het beoordelingskader voor het rechtstreeks ecotoopverlies dat conform de kennisgeving wordt gehanteerd is: Geen ruimtebeslag Æ geen effect; Ruimtebeslag in niet tot matig waardevolle ecotopen en niet in gebieden aangeduid in kader van Europese habitatrichtlijn Æ beperkt negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn niet vereist); Ruimtebeslag in (zeer) waardevolle ecotopen of in gebieden aangeduid in kader van Europese habitatrichtlijn (met gunstige staat van instandhouding) Æ belangrijk negatief effect (knelpunt; milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk). Overeenkomstig het gehanteerde beoordelingskader wordt dus een belangrijk negatief effect gedetecteerd voor wat betreft direct ecotoopverlies (waardevolle, zeer waardevolle en uiterst waardevolle ecotopen gaan verloren). Mitigerende en compenserende maatregelen. De inrichting van het bedrijventerrein zal een vernietiging van een aantal ecotopen veroorzaken. Duinen, schrale graslanden en heide die hiervan een belangrijk deel uitmaken (totaal ongeveer 200 ha), genieten omwille van hun kwetsbaarheid en hoog ecologisch belang bescherming binnen de Vlaamse wetgeving van het Natuurdecreet. Artikel 7§1 van het besluit van 23 juli 1998 stelt dat het in het hele Vlaamse Gewest verboden is om vegetaties te wijzigen van o.m. heiden en vennen, moerassen en waterrijke gebieden en duinvegetaties. Het verbod tot wijzigen van hoger genoemde vegetaties geldt evenwel niet als de wijziging van deze vegetaties het gevolg is van activiteiten die uitgevoerd worden op basis van een regelmatige bouwvergunning. Er dient bij de afgifte van de bouwvergunning evenwel voldaan te worden aan artikel 16 van het NBD inzake het tegengaan van vermijdbare schade, waarin eveneens wordt gesteld dat de voorwaarden om de schade te voorkomen, te beperken of, indien mogelijk, te herstellen redelijk moeten blijven.'. Het verlies van genoemde ecotopen wordt deels opgevangen door het vrijwaren van ruimte voor een ecologische corridor. In geval van een corridorscenario “rond megaproject” kan ± 5 ha van droge graslanden, heiden en boomheiden worden gevrijwaard (zie kaart 32). In geval dat gekozen wordt voor het corridorscenario “Noord-zuidas met verbinding langs de Molse Neet” zou ± 5.5 tot maximaal 14 ha van de hoger genoemde vegetaties kunnen behouden worden (zie kaart 31). Het corridorscenario “Noord-zuid as” impliceert een totaal ruimtebeslag (binnen + buiten eigenlijke projectgebied) van 34,1 ha tot 34,7 ha (afhankelijk van de uiteindelijke intekening van de ecologische corridor ter hoogte van de Molse Neet). Het corridorscenario “Rond megaproject” impliceert een totaal ruimtebeslag (binnen + buiten eigenlijke projectgebied) van 27,4 ha. In beide scenario’s is de betrachting om zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij het concept van een ‘heidecorridor’. Er kan niet vanuit gegaan worden dat het integrale corridorgebied finaal zal bestaan uit een ideaaltypisch heidehabitat. We schatten in dat enige buffering (via houtkantscherm) dient te worden ingecalculeerd ten aanzien van de omgeving om de centrale as van de corridor optimaal te laten functioneren als ‘heidecorridor’. Verder dient men er rekenschap van te geven dat de natuurverbinding is ingebed in een omgeving waarvan een zekere verstoring zal uitgaan (zie verder onder effectgroep ‘verstoring’. Indien als een algemene regel naar voren geschoven wordt dat de realisatie van het heideecotoop over 2/3 van de natuurverbinding realistisch is en relatief ongestoord zal zijn, dan zal – afhankelijk van het gekozen corridorscenario – zo’n 18 tot 22 ha van het heideecotoop gerealiseerd kunnen worden als gevolg van de aan het project verbonden realisatie van de ecologische corridor.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 258/403
Projectnummer:
005038
Daarnaast kan er worden nagegaan of bijkomende compenserende maatregelen dienen te worden genomen om het verlies van ecotopen op te vangen. De vergunningverlenende overheid zal tegemoet komende aan het redelijkheidsprincipe van art.16 NBD, bepalen in welke mate deze maatregelen kunnen verwacht of opgelegd worden aan de initiatiefnemer. De natuurcompensaties zouden de vorm kunnen aannemen van herstel van gedegradeerde heide- of stuifduingebieden buiten het projectgebied. Een mitigerende maatregel zou ook zijn dat het bouwrijp maken van het industriegebied gefaseerd wordt aangepakt. Op die manier zouden terreinen die slechts op de middellange of de lange termijn worden uitgegeven nog enige tijd kunnen worden behouden. Aangezien dit in de praktijk en met het oog op het bekomen van een sluitende grondbalans moeilijkheden oplevert is een dergelijke mitigerende maatregel niet haalbaar. De aanwezige ecotopen buiten het omheinde gedeelte – aan de noordzijde van de spoorweg – zijn vegetatiekundig overwegend als “waardevol” te beschouwen maar qua ecologische waarde ondergeschikt aan de ecotoopwaarde van het gedeelte van het projectgebied ten zuiden van de spoorweg.
Verlies leefgebied
Het beoordelingskader voor het rechtstreeks verlies leefgebied dat conform de kennisgeving wordt gehanteerd is: Geen ruimtebeslag Æ geen effect; Verlies niet tot matig waardevol leefgebied of verlies leefgebied voor niet Europees beschermde soorten (in kader van Europese habitat-of vogelrichtlijn) Æ beperkt negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn niet vereist); Verlies (zeer) waardevol leefgebied of verlies leefgebied voor Europees beschermde soorten (in kader van Europese habitat-of vogelrichtlijn) Æ belangrijk negatief effect (knelpunt; milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk). Aangezien voor het projectgebied enkel gegevens verkregen zijn voor de soortgroep vogels, zal het hoger beschreven beoordelingskader enkel worden getoetst voor deze soortgroep. Europees beschermde vogelsoorten. Onder de voorgaande paragraaf werd reeds aangegeven dat het grootste gedeelte van de aanwezige schrale graslanden, heiden en boomheiden verloren zullen gaan bij volledige projectrealisatie. Als gevolg hiervan kan worden aangenomen dat de leefgebieden van de voorkomende soorten opgenomen in de vogelrichtlijn (meerbepaald Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Blauwborst en Wespendief) niet behouden kunnen worden. Overeenkomstig het hoger vermelde beoordelingskader voor wat betreft rechtstreeks verlies leefgebied wordt daarbij besloten tot het optreden van belangrijke negatieve effecten. Mitigerende en compenserende maatregelen. Aangenomen kan worden dat de ecologische corridor slechts een beperkte betekenis zal hebben bij het opvangen van het verlies van leefgebieden voor de soorten Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Blauwborst en Wespendief. Er kan worden nagegaan of bijkomende compenserende maatregelen dienen te worden genomen om het verlies van ecotopen op te vangen. De vergunningverlenende overheid zal, tegemoet komende aan het redelijkheidsprincipe van art.16 NBD, bepalen in welke mate deze maatregelen kunnen
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 259/403
Projectnummer:
005038
verwacht of opgelegd worden aan de initiatiefnemer. Deze zouden de vorm kunnen aannemen van herstel van gedegradeerde heide- of stuifduingebieden buiten het projectgebied. Niet Europees beschermde vogelsoorten. Voor niet-Europees beschermde vogelsoorten kan ook een verlies verwacht worden van leefgebieden die echter in gevolge van het hoger opgegeven beoordelingskader geen mitigerende of compenserende maatregelen behoeven: Veldleeuwerik: De grote sleutelpopulatie Veldleeuwerik (± 50 bp) zal sterk in aantal terugvallen bij projectrealisatie. In de zone “evenementenweide” kunnen de daar aanwezige broedparen (12 zangposten) mogelijk standhouden; Rietgors, Kokmeeuw. Volledig verlies door verdwijnen van geschikt leefgebied (Zone B); Boompieper, Gekraagde roodstaart en Geelgors. Een aantal broedparen zal behouden kunnen worden middels de ecologische corridor; Tapuit. Aangezien deze soort typisch is voor zeer uitgestrekte, schrale en lage begroeiingen met heide en open zanderige stukken, die bovendien zeer rustig gelegen zijn, kan aangenomen worden dat deze soort zal verdwijnen.
5.6.4.2. Netwerkeffecten
Verschillende deelaspecten worden onder deze rubriek beschouwd: Effecten op het landschapsecologisch netwerk; Versnipperende effecten ten gevolge van aan te leggen transportinfrastructuur en in te planten gebouwen (barrièrevorming); Verbindende effect van de ecologische corridor.(ontsnipperende maatregelen) De mate dat vernippering zou optreden ten gevolge van projectrealisatie wordt hieronder eerst in een ruime landschappelijke context bekeken om vervolgens in te zoemen op specifieke onderdelen van de eigenlijke projectrealisatie (aanleg wegenis, buffers, corridors, open ruimte, …). Effecten op niveau van landschapsecologisch netwerken Kaart 33: Droge graslanden, stuifduinen en droge heide in project -en studiegebied
In kaart 33 zijn de droge graslanden, stuifduinen en droge heides weergegeven binnen het projecten het (ruimer afgebakende) studiegebied. Deze kaart geeft inzicht in de onderlinge ligging en verbondenheid van de hoger vermelde ecotopen. Van noordwest naar zuidoost zijn de belangrijkste gebieden de volgende: Riebos (deel van het natuurreservaat Lommelse heidegebieden); Blekerheide (deel van het natuurreservaat Lommelse heidegebieden); De Heuvelse heide (deel van het natuurreservaat Lommelse heidegebieden); Heide- en stuifduin relict in bosplaats Dorperheide; Belangrijke delen van het industrieterrein Balendijk-Kristalpark; Heide- en stuifduin relict in bosplaats Einderheide; Kattebosserheide (deel van het natuurreservaat Lommelse heidegebieden); Heide- en stuifduin relict in Domeinbos Pijnven (o.m. Vriesputten, brede dreven over landduinen, …) Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 260/403
Projectnummer:
005038
De hoger opgesomde gebieden zijn te beschouwen als een relict van een situatie waarbij het landschap in Lommel en omliggende gemeenten voornamelijk bestond uit heides, stuifduinen en schrale graslanden. Verschillende factoren hebben een ommekeer gebracht in die situatie. Vanaf het midden van de 19de eeuw heeft zich een trend ingezet waarbij er gestreefd werd heidegebieden te ontginnen voor andere doeleinden te gebruiken. Bebossing van schrale terreinen was hierin een belangrijk aspect. In de gemeente Lommel is het aanplanten van bos relatief traag op gang gekomen en kende vooral in de eerste helft van de 20ste eeuw een hoge vlucht. Ook het ontwikkelen van industrie, het uitbreiden van woonwijken en het omzetten van heide- naar landbouwgebieden heeft uiteindelijk geleid tot het huidig versnipperd voorkomen van heide- en stuifduingebieden in het studiegebied. Binnen de natuurtypengroepen “Droge (voedselarme) graslanden” en “halfnatuurlijke, droge heiden op voedselarme zandgronden” bestaan er in Vlaanderen nauwelijks nog natuurkerngebieden die te beschouwen zijn als redelijk volledige representanten van een min of meer volledig ecosysteem dat op zichzelf functioneert. Nagenoeg alle gebieden waar dergelijke natuurwaarden voorkomen functioneren niet op zichzelf maar in samenhang met elkaar en maken deel uit van een metapopulatienetwerken. De hoger opgesomde gebieden waar heide, schraal grasland of stuifduinen voorkomen moeten in die context bekeken worden. Voor veel soorten kan aangenomen worden dat het voortbestaan ervan op de lange termijn vereist dat meerdere populaties kunnen worden behouden en onderling met elkaar zijn verbonden. Tegelijkertijd kan worden aangenomen dat de huidige omvang en verbondheid van heide- en stuifduinrelicten voor een aantal soorten reeds niet meer voldoet. Vele typische vlagsoorten voor de bedoelde natuurtypen zijn immers reeds uitgestorven of met uitsterven bedreigd in de Noorderkempen (Korhoen, Tapuit, Gentiaanblauwtje, …). Het verdwijnen van nieuwe heide- en stuifduingebieden kan op de lange termijn het destabilliseren van de metapopulatiestructuur voor nog andere soorten tot gevolg hebben. Welke soorten, ten gevolge van projectrealisatie, effectief in hun voortbestaan bedreigd zouden worden, laat zich niet eenvoudig voorspellen en vereisen kennis over verschillende aspecten: nauwkeurige gebiedsdekkende inventarisaties; lokale en regionale trends voor individuele soorten; landschapsecologische parameters op soortniveau (vereiste populatiegrootte, home-range, dispersieafstand, …). Deze informatie is zelden volledig beschikbaar voor individuele soorten. Ook hier zouden bijkomende gegevens noodzakelijk zijn om een gedegen landschapsecologisch onderzoek door te voeren voor individuele soorten. Voor een aantal soorten kunnen wel enkele beschouwingen gemaakt worden ten aanzien van het ingeschat belang van het projectgebied in een (soortspecifiek) metapopulatienetwerk. In Tabel 93 wordt berekend welk aandeel van bepaalde vogelsoorten in de gemeente Lommel kan aangetroffen worden in het projectgebied. Afhankelijk van de beschouwde soort gaat het om 20 tot 65%. Landschapsecologisch kan daarom worden geconcludeerd dat projectrealisatie een betekenisvol effect heeft op de dichtheid van het netwerk van leefgebieden voor heide en schraal grasland gebonden vogelsoorten in de gemeente Lommel.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 261/403
Projectnummer:
005038
Tabel 105: Voorkomen van bepaalde vogelsoorten binnen het projectgebied tegen het licht van het voorkomen in de gemeente Lommel. Soort
Gekend aantal bp in
Aantal bp in
Totaal aantal gekende
Lommel (excl.
projectgebied
bp Lommel
Aandeel van projectgebied ten opzichte van gekende
projectgebied)
‘Lommelse populatie’ Boomleeuwerik
16 - 20
8-9
24 - 29
± 30- 35%
Nachtzwaluw
10 - 12
3
13 - 15
± 20- 25%
Boompieper
12 - 17
21 - 24
33 - 41
± 65%
Roodborsttapuit
16 - 22
4-5
20 - 27
± 20%
Gekraagde roodstaart
15 - 22
5-6
20 - 28
± 25%
Geelgors
11 - 15
4-5
15 - 20
± 25%
Barrièrevormende effecten (wegen, spoorwegen en gebouwen)
In de huidige situatie zijn volgende infrastructuurelementen aanwezig waarvan aangenomen kan worden dat ze voor bepaalde soorten een versnipperende werking te hebben. Het betreft: De N71; De spoorweg ‘ijzeren Rijn’. Genoemde lijninfrastructuren zijn oost-west georiënteerd. Projectrealisatie zal daarnaast impliceren dat een wegennet wordt gerealiseerd binnen het projectgebied. Tevens zullen uiteraard gebouwen worden ingeplant binnen het projectgebied. Het totaal aan bestaande en te ontwikkelen infrastructuren scheidt noordelijk en zuidelijk gelegen gebieden met natuurwaarde (in het noorden: Riebos, Blekerheide, de Heuvelse heide, heide en stuifduinrelicten Dorperheide, natuurgebied De Maat; in het zuiden: heide- en stuifduinrelicten Eynderheide, Kattenbosserheide, heide- en stuifduinrelicten Domeinbos Pijnven, Vriesputten, militair domein Leopoldsburg) Ontsnippering: de ecologische corridor
De ecologische corridor als mitigerende maatregel. De ecologische corridor is een belangrijk projectgegeven dewelke het versnipperend effect van projectrealisatie verzacht. De ecologische corridor draagt bij aan het versterken van het netwerk en heeft tevens een verzachtende werking ten aanzien van de barrière-effecten van wegen, spoorwegen en in te planten gebouwen. De ecologische corridor dient beschouwd te worden als een mitigerende maatregel in een netwerkconcept in het algemeen en in een barrièrecontext in het bijzonder. Uiteraard zijn de specificaties van de gekozen ecologische corridor of natuurverbinding mede bepalend of deze het versnipperend effect zal kunnen opheffen.
Scenario noord-zuid as met verbinding langs de Molse Neet. Het scenario voldoet aan de algemene randvoorwaarden voor de ecologische groep “Heivlinder en hagedis”. Het traject van de natuurverbinding is relatief lang maar kan succesvol zijn aangezien stapstenen werden ingebouwd. De ecologische corridor spoort deels samen met een zone die voorzien is met windturbines. Een effect op lokale broedvogels kan hierbij niet worden uitgesloten. Ter hoogte van de slibbekkens en het traject dat de aansluiting maakt met de Molse Neet spoort de ecologische corridor parallel met een fietspad. Voor de meeste doelsoorten waarvoor de natuurverbinding functioneel beoogd te zijn, stelt dit geen probleem. Het succes van de ecologische corridor als leefgebied voor vogels kan mogelijk wel enigszins negatief worden beïnvloedt. In het Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 262/403
Projectnummer:
005038
noordelijk gedeelte (ten noorden van het spoor) is inrichting van het traject vereist opdat het vereiste streefbeeld van de ‘heidecorridor’ kan worden gerealiseerd. Ook in het gedeelte tot de Molse Neet zijn inrichtingswerken vereist aangezien het hier grotendeels gaat om een sterk vergraste heide. Scenario rond megaproject met maximale aansluiting bij buffer uit industriegebied BalendijkKristalpark fase 1 Het scenario voldoet aan de algemene randvoorwaarden voor de ecologische groep “Heivlinder en hagedis”. Het traject van de natuurverbinding legt een vrij korte weg af doorheen het industriegebied en is voorzien van de nodige stapstenen. De ecologische corridor spoort deels samen met een zone die voorzien is met windturbines. Een effect op lokale broedvogels kan hierbij niet worden uitgesloten. In het middengedeelte loopt de corridor parallel aan een spoorweg. Alhoewel effecten op broedvogels niet kunnen worden uitgesloten, mag aangenomen worden dat de effecten kleiner zijn dan in geval van autoverkeer (frequentie van gebruik is kleiner). In het noordelijk gedeelte (ten noorden van het spoor) is inrichting van het traject vereist opdat het vereiste streefbeeld van de ‘heidecorridor’ kan worden gerealiseerd. De gedeelten van de corridor die voorzien worden ten zuiden van de spoorweg en gelegen binnen het industriegebied vergen nauwelijks inrichting aangezien hier reeds nauw aangesloten wordt bij het heideconcept. Voor het laatste deel van de corridor die de verbinding moet maken met het (nog te herstellen) heidegebied in de Eynderheide dienen zich wel nog inrichtingswerken aan. De verbindingsstrook bestaat hier uit een strook van 25 m binnen industriegebied en een aansluitende strook van 75 m binnen bosgebied (bosplaats Eynderheide). Met oog op de realisatie van de heidecorridor dienen zich in bosplaats Eynderheide de nodige inrichtingswerken aan (zeer ijl zetten bos, her en der gecombineerd met verwijderen humus met oog op heideontwikkeling).
-
Open ruimte verbinding Bij projectrealisatie dient onderscheid gemaakt te worden tussen de ecologische corridor / natuurverbinding enerzijds en de open ruimte verbinding anderzijds. De open ruimteverbinding vervat de evenementenweide, de slibbekkens en groene bedrijvenpark. De open ruimte verbinding wordt niet geacht een fundamentele bijdrage te leveren als ecologisch verbindingsgebied bij projectrealisatie. Hiervoor worden volgende argumenten naar voren gedragen: De delen die onderdeel uitmaken van de open ruimte verbinding (evenementenweide, slibbekkens en groene kantoorruimte) sluiten onvoldoende aan bij het belangrijkste streefbeeldecotoop, zijnde ‘heide’; De verschillende delen van de open ruimteverbinding dienen tevens andere functies te vervullen (recreatie, slibdepots, kantoren) en met het oog op een goed functionerende ecologische corridor wordt multifunctionaliteit van deze laatste zoveel mogelijk vermeden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 263/403
Projectnummer:
005038
5.6.4.3. Verstoringseffecten
Zoals aangegeven onder de methodologie worden drie vormen van verstoring relevant geacht. Chemische verstoring; Visuele verstoring; Geluidsverstoring. Chemische verstoring
Chemische verstoring dient op ecologisch vlak en in de context van het voorliggende project vooral begrepen te worden als het mogelijk effect van afvalwaters die – ten gevolge van projectrealisatie – in waterlopen terecht zouden komen. Dit aspect wordt tevens aangeraakt onder het oppervlaktewaterluik van deze mer-rapportage. De essentie daarvan wordt hieronder hernomen en waar relevant op ecologisch vlak, aangevuld. De hoeveelheid en aard van het industriële afvalwater dat binnen het industrieterrein zal geproduceerd worden, is afhankelijk van het type bedrijven dat zich zal vestigen. In de huidige situatie is niet gekend welke bedrijven zich zullen vestigen en kan dan ook geen inschatting gemaakt worden van het specifieke industriële afvalwater dat geproduceerd zal worden. Binnen de reeds ontwikkelde fasen 1 en 2 van het industrieterrein zijn voorzieningen getroffen mbt de afvoer van gezuiverd effluent afkomstig van P-bedrijven. Een centrale effluentleiding wordt in eerste instantie in fase 3 niet voorzien. Wel is binnen de infrastructurenbundel langsheen de wegenis plaats voorzien voor een eventuele effluentleiding. Een P-bedrijf dat zich wil vestigen dient in te staan voor de aanleg van een effluentleiding tot aan het pompstation dat binnen fase 1 aanwezig is. In eerste instantie kan samen met de beheerder van de RWZI Lommel nagegaan worden in hoeverre het bedrijfsafvalwater vergelijkbaar kan geacht worden met huishoudelijk afvalwater, of het afvalwater slechts een kleine impact heeft op de werking van het zuiveringssysteem of in hoeverre het al dan niet valoriseerbaar of complementair afvalwater betreft. Indien aan één van deze voorwaarden wordt voldaan kan, volgens de bepalingen van het Besluit van de Vlaamse Regering 'houdende vaststelling van de regels inzake contractuele sanering van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie' (BS 05/12/2005) op de voorziene riolering voor huishoudelijk afvalwater geloosd worden. Indien niet aan één van deze voorwaarden wordt voldaan, dient het bedrijf zelf in te staan voor de sanering van het bedrijfsafvalwater tot aan de normen voor lozing op het oppervlaktewatersysteem (vastgelegd volgens VLAREM). In dat geval kan, via het pompstation dat instaat voor de overpomping van het huishoudelijke afvalwater naar het rioleringsstelsel, het effluentwater vanuit fase 3 afzonderlijk verpompt worden naar de reeds aanwezige effluentleiding die het gezuiverde afvalwater afvoert naar de Philipsgracht. Deze gracht bevindt zich ten zuiden van de spoorlijn en loopt in zuidelijke richting – via het bosgebied Eynderheide - naar de Molse Neet. Voor de Molse Neet gelden de basiskwaliteitsdoelstellingen. Ca 15 km stroomafwaarts het projectgebied, stroomopwaarts de samenvloeiing van de Grote Neet is langsheen de Molse Neet de speciale beschermingszone (SBZ) "bovenloop van de Grote Neet met Zammelsbroek, Langdonken en Goor" afgebakend. Ook verder stroomafwaarts langsheen de Grote Neet zijn deelzones van deze SBZ afgebakend (zie kaart 7). Bij de aanduiding van de SBZ werden oa volgende waterloopgebonden soorten aangeduid: Kleine modderkruiper, Beekprik en Drijvende
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 264/403
Projectnummer:
005038
waterweegbree. Zowel de Kleine modderkruiper als Beekprik zijn bijzonder gevoelig voor organische verontreiniging (en ermee gepaard gaand zuurstofgebrek) en zijn indicatoren voor (zeer) zuiver water. Ook Drijvende waterweegbree is gevoelig voor eutrofiëring en/of verzuring. Omwille van de stroomafwaartse ligging van de SBZ, oa afgebakend voor soorten gebonden aan zuiver water, kan lozing van effluentwater, afhankelijk van de aard en toegestane lozingsnormen, eventueel een knelpunt vormen waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn. Milderende maatregelen I.f.v. de vestiging van P-bedrijven dient concreet voor elk bedrijf dat zich wenst te vestigen voorafgaandelijk nagegaan te worden welke afvalstromen kunnen verwacht worden en welke zuiveringsgraad (met toepassing van Best Beschikbare Technieken) kan bereikt worden. Indien blijkt dat een ver doorgedreven zuivering niet mogelijk is – en in principe dus versoepeling van de lozingsnormen toegestaan moet worden – dient specifiek voor deze afvalparameters nagegaan te worden of ze al dan niet een negatieve impact kunnen uitoefenen op de soorten waarvoor het stroomafwaarts gelegen SBZ werd afgebakend (vnl. van belang voor eutrofiëringsparameters). Indien een negatieve impact kan verwacht worden, kan de vestiging van het bedrijf met lozing op de Molse Neet in principe niet toegestaan worden. Het is aangewezen dat een screening van mogelijke effecten reeds in een vroeg stadium wordt nagegaan, en dus voorafgaandelijk aan de eigenlijke (finale) vergunningsfase. Algemeen kan gesteld worden dat een verslechtering tov de huidige situatie niet kan toegestaan worden. Visuele verstoring
In de context van het project kan op ecologisch vlak onderscheid gemaakt worden tussen visuele verstoring als gevolg van industriële activiteiten: T.o.v. fauna aanwezig in de directe omgeving van het projectgebied (randverstoring in omliggende gebieden); T.o.v. fauna binnen de ecologische corridor. Visuele verstoring naar de omgeving.
Slechts bepaalde zones aanpalend aan het projectgebied vertegenwoordigen momenteel een belangrijke natuurwaarde. Ten noorden van de N71 zijn jonge bosaanplanten aanwezig. Verstoring van diersoorten in deze bosgebieden veroorzaakt door activiteiten binnen het projectgebied zijn weinig waarschijnlijk. Door de eigenheid van het betreffende ecotoop (bos) is er een natuurlijke visuele afscherming aanwezig. Ten zuiden van het projectgebied is de vallei van de Molse Neet gelegen. De faunistische natuurwaarden in de vallei zijn momenteel eerder beperkt. Toch fungeert de vallei mogelijk als een ecologische corridor voor aan vochtige ecotopen gebonden soorten. Mitigerende maatregel. Vanuit het voorzorgsprincipe is het aangewezen dat een groenscherm aanwezig is op de overgang tussen het industriegebied en de Vallei van de Molse Neet. Dit groenscherm kan zich bevinden in de bufferzone aan de zuidrand van het industriegebied. Momenteel is binnen het industriegebied op de overgang met de vallei reeds een zekere opslag aanwezig van spontaan opgeschoten boomopslag. Het behoud hiervan volstaat als visueel scherm naar de vallei.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 265/403
Projectnummer:
005038
In het zuidoosten van het industriegebied is de Eynderheide gelegen. Hier zijn heide- en stuifduinrelicten aanwezig (4 ha) die in het kader van het bosbeheerplan voor de gemeentebossen van de gemeente Lommel hersteld zullen worden tot een aaneengesloten oppervlakte van zowat 20 ha (Indeherberg et. al., 2006). Het is belangrijk dat dit gebied voldoende gebufferd wordt van het industriegebied Balendijk-Kristalpark fase 3. Mitigerende maatregel. Het is aangewezen dat een groenscherm aanwezig is op de overgang tussen het industriegebied en het te herstellen heide- en stuifduingebied van de Eynderheide. Dit groenscherm kan zich bevinden in de bufferzone in de zuidoostelijke hoek van het industriegebied. Momenteel is hier binnen het industriegebied reeds een zekere opslag aanwezig van spontaan opgeschoten boomopslag. Het behoud hiervan binnen de bufferzone volstaat als visueel scherm naar het te herstellen heide- en stuifduingebied. Visuele verstoring naar de ecologische corridor.
De ecologische corridor dient functioneel te zijn voor een hele reeks van soorten (zie hoger). Voor verscheidene van deze soorten kan aangenomen worden dat ze niet gevoelig zijn voor bewegingen als gevolg van industriële activiteiten in de omgeving ervan. Het betreft o.m. tot doel gestelde vlinder-, sprinkhaan- en reptielensoorten. Voor vogels die van de natuurverbinding gebruik maken (als ecologische corridor sensu strictu of als leefgebied) kan enige verstoring ten gevolge van activiteiten in de omgeving niet bij voorbaat worden uitgesloten. Mitigerende maatregel. Als vuistregel is het aangewezen dat een groenscherm aanwezig is in de buitenrand van de ecologische corridor. Een minimale breedte van 10 m (en maximaal 25 m) voor een dergelijk groenscherm wordt voorgesteld. Afhankelijk van de beschouwde zone dient nagegaan of een groenscherm aan beide buitenzijden van de natuurverbinding vereist is. Bij voorkeur dient het groenscherm op een natuurlijke wijze te worden bekomen, zonder kunstmatige beplanting. Het niet beheren van de vooraf vastgelegde strook moet op termijn leiden tot het ontstaan van een spontane opslag van bomen en struiken. Ter versterking van het verkrijgen van een visueel scherm kan nagegaan worden of het bouwrijp maken van het industriegebied grondoverschotten kan genereren die binnen de ecologische corridor kunnen worden aangebracht. Op die manier ontstaat lokaal het beeld van het streektypische landduinlandschap Door het op die wijze verkregen reliëf worden schuilmogelijkheden gecreëerd voor diersoorten die gebruik maken van de natuurverbinding. Tevens zal de op die manier gecreëerde abiotische variatie ook leiden tot het verkrijgen een verhoging van de biodiversiteit binnen de ecologische corridor.
Geluidsverstoring
Binnen de deeluitwerking voor de discipline ‘Geluid en trillingen’ zijn de huidige geluidsniveaus (referentiesituatie) voor een aantal meetpunten bepaald. Tevens is een modellering van de huidige situatie doorgevoerd uitgaande van de huidige verkeersintensiteiten. Daarnaast zijn er inschattingen en modelleringen doorgevoerd voor de toekomstige situatie. Zowel de huidige als de toekomstige geluidsniveaus zijn hierbij afgetoetst ten aanzien de milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht (dB(A)) (VLAREM II, bijlage 2.2.1).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 266/403
Projectnummer:
005038
Kaart 34: Inschatting van de verstoring van fauna en flora door geluid (enkel veroorzaakt door industriële ontsluiting) zonder (geluidsdempende) mitigerende maatregelen Kaart 35: Inschatting van de verstoring van fauna en flora door geluid (enkel veroorzaakt door industriële ontsluiting) met (geluidsdempende) mitigerende maatregelen
Aangenomen mag worden dat de normen die in de VLAREM zijn vastgelegd rekening houden met de kritische niveaus voor het belangrijkste functioneel gebruik of bestemming van gebieden. Daardoor kan gesteld dat deze toetsing van de norm ook ten aanzien van de discipline fauna en flora reeds een bepaalde waarde heeft. Daarnaast is er wetenschappelijk onderzoek beschikbaar ten aanzien van effecten van geluid op vogels waaruit een aantal richtinggevende drempelwaarden naar voren zijn geschoven (Nederlands onderzoekers Reijnen, Foppen, Veenbaas , e.a.). Het onderzoek resulteerde in drempelwaarden (in dB(A)) vanaf wanneer vogelsoorten effecten beginnen te ondervinden die zichtbaar worden als een vermindering van de broeddichtheid (zie figuur 17). Initieel werden enkel de effecten van autoverkeer nagegaan, later werd het onderzoek ook doorgevoerd voor treinverkeer. Voor andere geluidsbronnen, zoals bvb. geproduceerd door industriële activiteiten, bestaat nog geen specifiek onderzoek. Onder de volgende voorwaarden kunnen de resultaten van het Nederlands onderzoek naar de effecten van weg- en treinverkeer worden geëxtrapoleerd naar effecten van andere geluidsproducerende activiteiten: Het betreft continu geluid; De frekwentieverdeling van het geproduceerde geluid kan aangenomen worden gelijkaardig te zijn. Het Nederlands onderzoek heeft voor een aantal vogelsoorten geresulteerd in soortspecifieke drempelwaarden. Aangezien vooral weide- en bosvogels werden onderzocht zijn er voor een groot aantal soorten echter geen drempelwaarden beschikbaar. Op niveau van bos- en weidevogels als groep werden respectievelijk drempelniveaus beschreven van 43 en 47 dB(A). Deze grootte-orde van drempelwaarden kan ook gehanteerd worden voor andere groepen van broedvogels (mondelinge mededeling Ruud Foppen). Figuur 17: Algemeen aangenomen relatie van effect van geluid op broedvogels
Ten aanzien van de effectevaluatie voor projectrealisatie van het industriegebied BalendijkKristalpark is in eerste instantie een inschatting van belang ten aanzien van belangrijke broedvogelgebieden die gelegen zijn in de directe omgeving van het projectgebied. Daarnaast worden enkele beschouwingen gemaakt bij eventuele verstoringseffecten ten aanzien van de ecologische corridor die deel uitmaakt van het eigenlijke industriegebied Balendijk-Kristalpark. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 267/403
Projectnummer:
005038
Met het oog op de effectbespreking werden een aantal gemodelleerde gegevens voor meetpunten die als relevant worden gezien binnen de discipline fauna en flora samengebracht in navolgende tabel. Tabel 106: Geluidsniveaus bepaald op basis van modellering voor een aantal meetpunten (bron + locatie: zie deelluik ‘geluid en trillingen’. (meetpunt 5 = binnen projectgebied; meetpunten E – I = buiten projectgebied, in of nabij natuurgebieden). Code
Beschrijving
Referentiesituatie LAeq, dag
Toekomstige situatie verkeer LAeq, dag
5 E
Binnen projectgebied, zone F Landbouwgebied ten oosten van Kattenbossen Kattenbossen (heiderelict) Kattenbossen (bosgedeelte) Vallei Molde Nete, nabij Eynderheide (heiderelict) Kattenbossen (centraal heidegebied)
37 30
46 36
46
29 31 34
34 37 39
43 46 47
30
35
41
F G H I
Toekomstige situatie industriële ontwikkeling LAeq, dag
Tevens zijn de gemodelleerde geluidscontouren in de kaart 34 in overlay gebracht met de belangrijkste zones met natuurwaarde. Hierbij is enkel het verwachte geluidsniveau ten gevolge van de industriële activiteiten voorgesteld (niet het geluidsniveau als gevolg van verkeer). Effectinschatting naar de omgeving van het projectgebied
Zoals reeds vermeld binnen de deelrapportage ‘geluid en trillingen’ en zoals af te leiden uit Tabel 93 is het surplus aan geluid als gevolg van de extra verkeersbelasting ten gevolge van projectrealisatie relatief beperkt. Naar broedvogels kan gesteld dat, enkel rekening houdend met de verhoging van het geluidsniveau als gevolg van verkeer, de resulterende geluidsniveaus nog steeds onder een veilige 40 dB(A) zullen blijven. Wanneer de gemodelleerde geluidsniveaus worden beschouwd ten gevolge van industriële ontwikkeling ligt de conclusie enigszins anders. Ter hoogte van de natuurgebieden in zuidoostelijke richting van het projectgebied zou het geluidsniveau kunnen stijgen tot gerapporteerde drempelwaarden voor verstoring van broedvogels (43 – 47 dB(A)). De mitigerende maatregel die reeds werd voorgesteld binnen de discipline ‘geluid en trillingen’ kan vanuit de discipline fauna en flora worden bevestigd en wordt hieronder hernomen. Mitigerende maatregelen Ten zuiden van het projectgebied moet een groot afschermend object gecreëerd worden naar de natuurgebieden (en de woningen in de Oude Vosvijversstraat). Dit kan doordat de gebouwen een goed aaneensluitend geheel vormen zodat ze een voldoende buffer opleveren. Indien nodig wordt een gronddam voorzien zodat de aansluiting verzekerd wordt zodat het geheel als een afschermend object optreedt. Deze gronddam moet dan minstens 6 m hoog zijn. Het is tevens noodzakelijk dat alle laad en losactiviteiten zich aan de binnenzijde van het bedrijventerrein bevinden. Wanneer deze maatregel wordt toegepast resulteert dit in een beduidende verlaging van het geluidsniveau naar de omgeving in het algemeen en de gebieden met natuurwaarden in het bijzonder. Vergelijking van kaart 34 (geluidsniveau als gevolg van industriële activiteiten, geen mitigerende maatregelen) met kaart 35 (geluidsniveau als gevolg van industriële activiteiten, inclusief mitigerende maatregel) illustreert deze stelling.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 268/403
Projectnummer:
005038
Effectinschatting voor de ecologische corridor
Ter hoogte van. de ecologische corridor kan worden afgeleid uit het deelluik ‘geluid en trillingen’ dat het geluidsniveau ten gevolge van industriële ontwikkeling beduidend hoger zal zijn dan gekende drempelwaarden voor broedvogels (>50 dB(A)). Naar analogie van het vermelde onder de rubriek ‘visuele verstoring’ betekent dit niet dat de ecologische corridor niet functioneel zal zijn. De natuurverbinding fungeert immers ten behoeve van een groot aantal doelsoorten waarvan kan worden aangenomen dat enkel vogelsoorten hinder kunnen ondervinden van geluid. Mogelijk zal de natuurverbinding als broedgebied voor vogels wel slechts suboptimaal functioneren ook al wordt een optimale structuur gerealiseerd (heide afgewisseld met boomgroepjes). Ook het reeds behandelde facet van de visuele verstoring zal bijdragen tot een lagere broeddichtheid dan in een ongestoord gebied. Mitigerende maatregelen Het wordt niet opportuun geacht om in de randzone van de ecologische corridor aarden wallen (gronddammen) op te werpen met het oog op het reduceren van het geluidsniveau. Een dergelijke maatregel zou niet proportioneel zijn ten opzichte van het te verwachten resultaat. Delen van de ecologische corridor zullen trouwens gelegen zijn in een strook met windmolens die zelf al een geluidsniveau van 40-45 dB(A) produceren. Het is duidelijk dat een gronddam in dat geval sowieso niet functioneel is als geluidsdempende maatregel. Onder de rubriek ‘visuele verstoring’ werden reeds de mitigerende maatregelen van groenscherm en reliëfrijke afwerking van de ecologische corridor voorgesteld. De verwachte effecten ten aanzien van geluidsbuffering van deze maatregelen worden als beperkt ingeschat (mondelinge mededeling geluidsdeskundige G. Putzeys).
Verdroging Bemaling i.h.k.v. sanering zwaar metaal contaminatie van het grondwater (voor details, zie deelluik Bodem en Grondwater)
Omwille van de aanwezige verontreiniging van het grondwater, werd voor de terreinen van Umicore (westelijk van en deels in het projectgebied) een grondwatersaneringsstudie opgesteld (Arcadis, april 2006). Als conclusie van de saneringsstudie wordt een hydrologische beheersing van de verontreiniging dmv pump & treat voorgesteld met als streefdoel de verspreiding van verontreinigd grondwater van het bedrijfsterrein Umicore te stoppen alsook massaverwijdering in de kern. Het opgepompte grondwater wordt gezuiverd via een eerste luik van de waterzuivering tot proceswater. Alle proceswater wordt in een tweede luik van de waterzuivering behandeld en daarna geloosd op het oppervlaktewater (Molse of Scheppelijke Neet). De maximale grondwaterverlaging veroorzaakt door de onttrekking ter hoogte van het onttrekkingssysteem bedraagt maximaal 2 m in het freatische pakket en 1 m in het diepe grondwater. De invloed van de saneringsbemaling zal stroomopwaarts tot buiten het projectgebied (tot ongeveer de hoogte van de Philipssite; Balendijk fase 2) merkbaar zijn. Aan de meest oostelijke grens van het projectgebied wordt tov het huidige grondwaterpeil een verlaging met ca. 0,5 m verwacht; centraal in het projectgebied een verlaging met ca. 1,5 m en langsheen de westelijke grens een verlaging van ca. 1m.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 269/403
Projectnummer:
005038
Bemaling i.h.k.v. de ontwikkeling van het industrieterrein Balendijk-Kristalpark fase 3 (voor details, zie deelluik Bodem en Grondwater)
Aanlegfase Rekening houdend met de aard van het project (bedrijfsgebouwen weinig tot geen ondergrondse constructies) en diepte van het grondwater (tgv saneringsproject Umicore lokaal verdere verlaging), kan verondersteld worden dat bemalingen weinig tot niet noodzakelijk zullen zijn bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein (eventueel voor ontwikkelingen in zuidelijke zone van het projectgebied of plaatsing van diepe funderingen thv brugconstructies over spoorweg). Exploitatiefase In de huidige projectfase is niet gekend of zich bedrijven zullen vestigen waarvoor een grondwaterwinning noodzakelijk is en op welke diepte/met welke debieten in de toekomst grondwater eventueel wordt opgepompt. Effectinschatting
Het maken van een ecologische inschatting van het (cumulatieve) effect op het grondwaterpeil en indirecte invloed op kwelvoeding naar de Molse en/of Scheppelijke Neet is niet mogelijk. Rekening houdend met de bestaande toestand op de reeds ontwikkelde fasen, wordt verwacht dat eventuele winningen vnl in de eerste watervoerende laag zullen voorzien worden en het over het algemeen relatief beperkte debieten betreft. Een kwetsbaarheidsbenadering wordt hier toegepast om na te gaan of er in de omgeving van het projectgebied kwetsbare vegetaties aanwezig zijn. De kwetsbaarheid van ecotopen wordt bepaald op basis van de gevoeligheid van deze ecotopen enerzijds en de ecologische waarde ervan anderzijds. Op basis van een sleutelmatrix volgt uit beide elementen de kwetsbaarheid op ecotoopniveau. Er wordt onderscheid gemaakt tussen niet kwetsbare, weinig kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare ecotopen. De sleutelmatrix die wordt toegepast, is weergegeven in Tabel 95. Tabel 107: Toegepaste sleutelmatrix voor verdroging. Biotische kwetsbaarheid = waardering
1 2 3
1 1 1 1
biotische gevoeligheid 2 3 1 2 2 3 3 3
4 2 3 4
5 2 4 4
Het resultaat van de kwetsbaarheidsanalyse is weergegeven in kaart 36. Er kan worden afgeleid dat het grootste gedeelte van de omgeving van het projectgebied geen kwetsbare ecotopen betreft. De valleien van de Molse en de Scheppelijke Nete bevatten hier en daar kwetsbare ecotopen maar deze zijn zeer beperkt in oppervlakte. Er kan dus worden geconcludeerd dat een eventuele beperkte verlaging van het grondwaterpeil als gevolg van projectrealisatie, bovenop de geplande bemaling met het oog op grondwatersanering, slechts beperkte effecten zal hebben. Kaart 36: Kwetsbaarheid ecotopen verdroging
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 270/403
Projectnummer:
5.6.5.
005038
Het ecologisch deficit
Het Agentschap Natuur en Bos wenste de discipline fauna en flora van dit MER vervolledigd te zien door het formulieren van het ecologische deficit. Het ecologisch deficit dient hierbij begrepen te worden als het resterende ecologische verlies wanneer het industrietterrein Balendijk-Kristalpark fase 3, inclusief de ecologische corridor, volledig gerealiseerd wordt. Met het oog op het formuleren van het ecologisch deficit dient het volgende te worden ingeschat en gekwantificeerd: Verlies van ecotopen (binnen projectgebied); Verlies van leefgebieden van soorten (binnen projectgebied). Kwaliteitsverlies van ecotopen (buiten projectgebied); Kwaliteitsverlies van leefgebieden van soorten (buiten projectgebied). Verlies van ecotopen (binnen projectgebied) -
5.6.5.1. verlies van ecotopen (binnen projectgebied)
Onder hoofdstuk 5.6.2.1.werd beschreven welke ecotopen aanwezig zijn binnen het projectgebied. Om een indicatie van het belang van deze ecotopen weer te geven werd in Tabel 108 informatie opgelijst m.b.t. het belang van aanwezige natuurtypes. Tabel 108 leert o.m. dat er bij de omschrijving van een ecologisch deficit i.h.b. rekening gehouden dient te worden met de delen van het project gebied die naar BWK getypeerd werden als Ha, Hab en Cg. Het betreft deelzones die in de natuurtypekaart (Kaart 24) omschreven werden als: ‘complex van overwegend buntgrasverbond met aspecten van struisgrasland en droge heide’; ‘halfopen structuren: boomheide, ijl bos, bosrand’; Halfnatuurlijke, droge heide op voedselarme zandgrond. Vooral het aandeel dat de ‘struisgraslanden’ vertegenwoordigen binnen grondgebied Vlaanderen zijn opvallend: tussen 5.4 en 12.8%. Tabel 108: Belang van aanwezige natuurtypes. Natuurtype
Struisgrasvegetatie op zure bodem (met boomopslag)
Droge struikheidevegetaties
Waardebeoordeling BWK in Vlaanderen
Ha + Hab Zeer waardevol
Cg
Gedegradeerde heide met dominantie van Pijpestrootje Cmb Eutrofe plas Rietland
Oppervlakte in Aandeel in Oppervlakte in Vlaanderen (ha)* Vlaanderen (%)* projectgebied (ha)
1530 - 3650
0,11 - 0,27
196
Aandeel projectgebied t.o.v. totaal aandeel in Vlaanderen (%)
Europees habitattype
5,4 - 12,8
Enkel als EH '2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen' te beschouwen indien aanwezig op profielloze bodem, hier niet het geval
Uiterst waardevol
3750 - 6700
0,27 - 0,49
35,1
0,5 - 0,9
2310 Psamofiele heide met Callunaen Genista-soorten of 4030 Droge Europese heide
Waardevol
1820 - 3650
0,13 - 0,27
18,2
1,0 - 1,9
doorgaans niet als Europees habitat beschouwd
Ae
Zeer waardevol
3240 - 5130
0,24 - 0,38
12,4
0,2 - 0,4
in bepaalde gevallen, niet in dit geval
Mr
Zeer waardevol
2160 - 7140
0,16 - 0,53
4,8*
0,1 - 02
Niet van toepassing
* = uit Natuurrapport 1999
Om te komen tot de bepaling van het ecologisch deficit dient het verschil te worden bepaald tussen de totale oppervlakken aan natuurtypen die momenteel aanwezig zijn in het projectgebied en de
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 271/403
Projectnummer:
005038
oppervlakken van natuurtypen dat ingeschat wordt aanwezig te zullen zijn, bij realisatie van de ecologische corridor. De totale oppervlakte aanwezige ecotopen betreft: 196 ha struisgrasvegetaties op zure bodem (Ha + Hab) 35,1 ha droge struikheidevegetaties (Cg) 18,2 ha gedegradeerde heide met dominantie van Pijpestrootje (Cmb). We recapituleren de relevante ecotopen die gerealiseerd zullen worden via de ecologische corridor: Tussen de noordrand van de slibbekkens en de Molse Nete. Totaal circa 18 ha. 12 ha heide / boomheide 6 ha duinen, buntgrasland Deel tussen Ijzeren Rijn en N71. Totaal circa 12 ha. 9 ha heide / boomheide 3 ha houtkant Parallel aan Molse Neet. Totaal circa 9,6 ha. 3 ha heide / boomheide 6.6 ha Grasland omzoomd met houtkanten Dit resulteert in een totaal deficit voor heide van (35.1 – (12+9+3)) ha = 11.1 ha en een deficit van struisgrasvegetaties op zure bodem van circa 190 ha.
5.6.5.2. Verlies van soorten (binnen projectgebied) Inleiding
Voor het verlies van soorten kan enkel voor vogels een goede inschatting worden gemaakt, aangezien enkel voor deze groep een goed beeld bestaat van het actueel voorkomen binnen het projectgebied. Het aantal broedparen van voorkomende vogelsoorten dat verloren zal gaan is het verschil tussen het huidig voorkomen van vogels binnen het projectgebied min het aantal broedparen dat kan ingeschat worden te zullen profiteren van de aanleg van de ecologische corridor. Het verlies zal berekend worden voor volgende soorten: Voorkomende soorten typisch voor de soortgroep ‘heide’ zijnde: Boomleeuwerik, Boompieper, Roodborsttapuit, Nachtzwaluw, Tapuit, Wulp, Veldleeuwerik en Graspieper Voorkomende soorten typisch voor de soortgroep ‘rietvegetaties’: Blauwborst en Rietgors. De voorkomende soorten typisch voor de soortgroep Bosrandvogels: Naast de eerder reeds vermelde soorten Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Boompieper betreft het ook Gekraagde roodstaart en Geelgors. Vogelrichtlijnsoorten, voor zover hoger niet reeds beschouwd, worden ook meegenomen; als extra soort wordt dan Wespendief in beschouwing genomen. Alvorens berekeningen te maken van het aantal broedparen die zullen verdwijnen is het van belang een schatting te maken van de broeddichtheid die gehanteerd kan worden voor voornoemde soorten. Het aantal broedparen dat voorkomt binnen het betreffende industriegebied is immers een naakt gegeven maar het aantal broedparen dat binnen de ecologische corridor zal kunnen voorkomen vereist een inschatting van te verwachten broedparen. Voor dit laatste is kennis nodig van broeddichtheden van vogelsoorten.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 272/403
Projectnummer:
005038
Dichtheden voor broedvogels
Dichtheden van broedvogels hangen af van verschillende factoren. Ten eerste is er de soortspecifieke component: sommige soorten hebben een groter territorium nodig dan andere om tot broeden te komen. Ten tweede is de kwaliteit van het leefgebied van belang. Die ‘kwaliteit’ is op zijn beurt afhankelijk van twee aspecten: Het betreffend ecotoop/habitat. Sommige ecotopen zijn meer geschikt dan andere voor een bepaalde soort en laten toe dat hogere dichtheden worden bereikt; De invloed van externe (verstorings)factoren op het leefgebied. Verstoringsfactoren zoals beweging (visuele verstoring) en geluidsverstoring kunnen met zich meebrengen dat ogenschijnlijk geschikte ecotopen slechts lage broeddichtheden kennen. Voor de hoger genoemde vogelsoorten wordt hieronder een bespreking doorgevoerd van dichtheden. Gekende dichtheden in gebieden in de betreffende ecoregio (Kempen) worden hierbij in het bijzonder vermeld. Veldleeuwerik Ecotoopspecificatie: Broedvogel van open terreinen: weilanden en hooilanden zijn potentieel habitat. In de Kempen vooral aan te treffen in droge, vrij schrale graslanden. Ook in vergraste heiden terug te vinden. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: vermesting, zeer intensief beheer Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: <2 ha per bp geschikt habitat: 5 - 25 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied):: 5 - 25 ha per bp? Voorbeeldlocaties Droge heiden binnen Nationaal Park Hoge Kempen (matig tot niet geschikt habitat): nauwelijks bp over grote gebieden heide Groeve Mechelse heide (zeer geschikt habitat): 2 ha per bp Droge heiden in Teut/Tenhaagdoornheide (matig tot niet geschikt habitat): nauwelijks bp over grote gebieden heide Teut/Tenhaagdoornheide: verschraalde graszaadwinningen (zeer geschikt habitat): 2,5 ha per bp Rietgors Ecotoopspecificatie: broedvogel van moerassen met vegetaties van biezen, zeggen, Pijpestrootje, Moeraspirea en vochtige heide met opslag van wilg, els en Gagel. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: verdroging van rietlanden en verruiging als gevolg daarvan, versnippering van leefgebieden Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: <2 ha per bp geschikt habitat: 2 - 5 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 5 - 25 ha per bp ? Voorbeeldlocaties Zijpbeek (zeer geschikt habitat): 2 ha per bp Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 273/403
Projectnummer:
005038
Riebos (geschikt habitat): 5 ha per bp Teut – Tenhaagdoornheide natte heide met vennen, recreatief verstoord + voedselarm (matig geschikt habitat): 15 - 25 ha per bp Blauwborst Ecotoopspecificatie: Vochtige terreinen met een relatief lage en ruige vegetatie en hier en daar opslag met struiken. In de Kempen betekent dit rietmoerassen en vochtige hooilanden in beekvalleien en natte heidegebieden met vennen. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: verdroging van rietlanden en verruiging als gevolg daarvan, versnippering van leefgebieden Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: <2 ha per bp geschikt habitat: 2 - 5 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 5 - 25 ha per bp Voorbeeldlocaties Mijnterrein Eisden: krekenzone: (zeer geschikt habitat): 2 ha per bp Riebosserheide: natte heide met vennen (geschikt habitat): 5 ha per bp Zijpbeek (zeer geschikt habitat): 1,4 ha per bp Laambeelvallei (zeer geschikt habitat): 0,9 ha per bp Teut – Tenhaagdoornheide natte heide met vennen, recreatief verstoord (matig geschikt habitat): 15 – 25 ha per bp Gekraagde roodstaart Ecotoopspecificatie: Vooral oude Grove dennenbossen, gemengde bossen en loofbossen met veel open plaatsen. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: weinig verstoringsgevoelig, komt bv. ook in woonwijken (ingeplant in bosgebied) voorkomend Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: <2 ha per bp ? geschikt habitat: 2 - 5 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied):: 5 - 25 ha per bp Voorbeeldlocaties: Zeer moeilijk te berekenen / te voorspellen (bosrandsoort) Belangrijke opmerking is dat grote aaneengesloten geschikte habitats in feite niet voorkomen zodat op een oppervlakte van 100 ha zelden meer dan 6 bp kunnen worden aangetroffen Geelgors Ecotoopspecificatie: broedvogel van droge gronden waar open terreinen afwisselen met struwelen of bomen en waar veel overgangssituaties in het landschap worden aangetroffen. Het voorkeursbiotoop betreft het kleinschalig cultuurland met veel houtkanten en ruigten op zandgrond. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: intensiever en grootschalig worden van landbouw en meer specifiek verdwijnen van KLE’s en graanveldjes en toename van maïsteelt Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: <2 ha per bp ? Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 274/403
Projectnummer:
005038
geschikt habitat: 5 - 25 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 25 - 100 ha per bp Voorbeeldlocaties: Mijnterrein Eisden (geschikt habitat): 1 bp per 25 ha Belangrijke opmerking is dat grote aaneengesloten geschikte habitats in feite niet voorkomen zodat op een oppervlakte van 100 ha zelden meer dan 10 bp kunnen worden aangetroffen Boomleeuwerik Ecotoopspecificatie: Soort van droge en zanderige bodems. Optimaal habitat zijn onbeboste landduinen met verspreide boomgroei, de randen van zandverstuivingen en droge, zandige heidevelden met enige boomopslag. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: gebrek aan voldoende grote, open terreinen, verbossing van terreinen Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: <2 ha per bp geschikt habitat: 5 - 25 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 5 - 25 ha per bp Voorbeeldlocaties: Mijnterril Eisden (zeer geschikt habitat): 5 ha per bp Nationaal Park Hoge Kempen: droge heide (geschikt habitat): 10 – 15 ha per bp Teut/Tenhaagdoornheide: droge heide met verspreide bosen (matig geschikt tot geschikt habitat): 25 ha per bp Roodborsttapuit Ecotoopspecificatie: In open gebieden met verspreide boomopslag. O.m. in kleinschalig agrarisch landschap met afwisseling van weiden en hagen. Ook in heidegebieden met verspreide bomen en struiken. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: in kleinschalig agrarisch landschap het verdwijnen van KLE’s + vermesting Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: 2 - 5 ha per bp geschikt habitat: 5 - 25 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 5 - 25 ha per bp ? Voorbeeldlocaties: Voormalig militair domein PRB in Lommel: verschraalde raaigrasweiden (matig geschikt habitat): ± 20 - 40 ha per bp Nationaal Park Hoge Kempen: geschikt habitat: 20 ha per bp; zeer geschikt habitat: 5 ha per bp; Teut/Tenhaagdoornheide: heidegebieden: matig geschikt tot geschikt habitat: 20 ha per bp Tapuit Ecotoopspecificatie: Broedvogel van open, kale en schrale vlakten. Dergelijke terreinen zijn heide- en stuifduingebieden en soms ook zandgroeven en zanddepots. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: gebrek aan voldoende grote, open terreinen, verdwijnen van gebieden met stuivende duinen of droge zandvlakten Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 275/403
Projectnummer:
005038
Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: 2 - 5 ha per bp geschikt habitat: 5 - 25 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 5 - 25 ha per bp Voorbeeldlocatie: Gegeven het feit dat de soort nagenoeg niet meer voorkomt in de Kempen zijn er nauwelijks voorbeelden aan te halen; Voormalig militair domein PRB in Lommel: verschraalde raaigrasweiden (matig geschikt habitat): ± 10 ha per bp Belangrijke opmerking is dat grote aaneengesloten geschikte habitats in feite niet voorkomen Boompieper Ecotoopspecificatie: Vooral aangetroffen in overgangen van bossen naar heide, ook in zeer open en lichtrijke eiken-berkenbossen en in oude, gedunde en met brandgangen doorsneden dennenbossen. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: verbossing van geschikte leefgebieden Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: <2 ha per bp geschikt habitat: 2 - 5 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 2 - 5 ha per bp ? Voorbeeldlocaties: Nationaal Park Hoge Kempen (zeer geschikt habitat): 7 ha per bp Teut/Tenhaagdoornheide: verschraalde raaigrasweiden (zeer geschikt habitat): 5 ha per bp Voormalig militair domein PRB in Lommel: verschraalde raaigrasweiden (zeer geschikte habitat): 3 - 5 ha per bp Wespendief Ecotoopspecificatie: Open bossen en parkachtige landschappen, doorgaans zijn er grote vrijwel open terreinen aanwezig in de beurt van het broedgebied. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: versnippering van leefgebieden Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: 25 - 100 ha per bp geschikt habitat: 100 - 1000 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 100 - 1000 ha per bp ? Voorbeeldlocaties: Zeer moeilijk te berekenen / te voorspellen (bosrandsoort)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 276/403
Projectnummer:
005038
Nachtzwaluw Ecotoopspecificatie: Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: wordt algemeen als een sterk verstoringsgevoelige soort beschouwd, verbossing van geschikte leefgebieden is een knelpunt Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: 5 - 25 ha per bp geschikt habitat: 25 - 100 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied):: 100 - 1000 ha per bp Nachtzwaluwstudie ANB: zeer geschikt:<2 ha, geschikt: 2 – 5 ha; matig geschikt: 5 – 10 ha Belangrijke opmerking is dat grote aaneengesloten geschikte habitats in feite niet voorkomen zodat op een oppervlakte van 100 ha zelden meer dan 20 bp kunnen worden aangetroffen Graspieper Ecotoopspecificatie: in allerhande graslanden maar toch vooral relatief schrale graslanden, in brede (weg)bermen en overhoekjes en op braakliggende terreinen met een korte vegetatie. Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: vermesting, zeer intensief beheer Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: <2 ha per bp geschikt habitat: 2 - 5 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied): 5 - 25 ha per bp Voorbeeldlocaties: Groeve Mechelse heide (zeer geschikt habitat): 3 tot 4 ha per bp Teut/Tenhaagdoornheide: heiden (matig geschikt habitat): 1 bp per per 50 ha Wulp Ecotoopspecificatie: open landbouwgebieden (in eerste instantie aangewezen op graslanden) met ‘overhoekjes’ en uitgestrekte heidegebieden Belangrijke verstoringsfactoren en knelpunten: gebrek aan voldoende grote, open terreinen, verstoringsgevoelige soort Dichtheden gehanteerd in Nederland (volgens ornithologisch basisregister SOVON) zeer geschikt habitat: 5 - 25 ha per bp ? geschikt habitat: 5 - 25 ha per bp matig geschikt habitat (= minimale oppervlakte leefgebied):: 100 - 1000 ha per bp Voorbeeldlocaties: Droge heide in Nationaal Park Hoge Kempen: (matig geschikt habitat): zeer lage dichtheden: 1 bp per 150 tot 200 ha; Teut-Tenhaagdoornheide: (matig geschikt habitat): onregelmatig broedend: <1 bp per 250 ha; Getevallei: open weidegebied (zeer geschikt habitat): 50 - 100 ha per bp Op basis van de hoger weergegeven gegevens wordt een dichtheidstabel opgemaakt waarbij voor verschillende ecotopen (en hun ontwikkelingsgraad) aangegeven wordt welke dichtheden een vogelsoort er kan bereiken. De dichtheden zijn geformuleerd als het aantal broedparen per 100 ha. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 277/403
Projectnummer:
005038
Voor de meeste soorten laat de territoriumgrootte zoals ze op het terrein kan worden vastgesteld of in de literatuur is weergegeven zich eenvoudig omzetten in een dichtheid als het aantal broedparen per 100 ha. Indien bv. kan gesteld worden dat 1bp voor een soort als Boompieper 5 ha leefgebied vereist dan kan effectief worden aangenomen dat er situaties op het terrein zijn waar op een oppervlakte van 100 ha 20 broedparen van deze soort kunnen worden aangetroffen. Zoals hoger gesteld, kan een dergelijke eenvoudige rekenregel voor een aantal soorten niet worden gehanteerd omdat het voorkomen van grote aaneengesloten oppervlakken van optimaal habitat zich in de praktijk niet blijkt voor te doen. Dit geldt o.m. voor Geelgors, Gekraagde roodstaart, Nachtzwaluw en Tapuit. Voor deze soorten zullen de dichtheden per 100 ha dan ook lager worden genomen dan zou resulteren uit eenvoudige omrekening op basis van territoriumgroottes. Tevens onderstrepen we dat de opgegeven dichtheden in belangrijke mate gestuurd zijn door hetgeen zich in de praktijk in de Limburgse zure en voedselarme Kempen blijkt voor te doen. Onder “matig goed ontwikkelde vormen” van een bepaalde ecotoop kan begrepen worden een minder typisch voorbeeld van het ecotoop, bv. door het voorkomen van overgangen met andere ecotopen. Tevens dient onder “matig ontwikkelde vorm” van een bepaald ecotoop die zones begrepen te worden die zeer klein zijn en/of die op één of andere manier een zekere verstoring ondergaan (randinvloeden door geluid, visuele verstoring e.d.). Tabel 109: Dichtheden van vogels in verschillende ecotopen in de Kempen. (quasi) OPEN ECOTOPEN Schraal grasland (pijpenstrootjes Stuifduinen grasland, struisgrasland) goed matig goed goed matig ontwikkeld ontwikkeld ontwikkeld matig ontwikkeld ontwikkeld ontwikkeld 5 - 10 3-5 3-5 10 - 20 5 - 10 5 - 10 8 -12 6-8 6-8 3-6 3-6 5 - 10 10 - 15 5 - 10 4 - 10 2-4 0.5 - 1 1-2 0.5 - 1 2 - 10 10 - 30 2 - 10 1-5 20-50 5-20
Droge heide
Boomleeuwerik Boompieper Roodborsttapuit Nachtzwaluw Tapuit
Wulp Graspieper Veldleeuwerik Rietgors Blauwborst Gekraagde roodstaart Geelgors Wespendief
ECOTOPEN MET STRUIK- OF BOOMOPSLAG Boomheide en (zeer) ijl bos Natte heide en vennen + verspreide boomopslag) goed matig goed matig ontwikkeld ontwikkeld ontwikkeld ontwikkeld 10 - 20 5 - 10 15 - 30 10 - 15 3-6 6-8 3-6 15 - 20 10 - 15
10 - 20 10 - 20 4-8 4-8 0.25 - 0,5
5-10 5-10
1-4 1-4
Berkening van het ecologisch deficit voor vogels
Op basis van de eerder gegeven informatie kan nu het ecologisch deficit worden bepaald. Uiteindelijk dient te worden nagegaan hoeveel broedparen van vogelsoorten momenteel voorkomen in het projectgebied en hoeveel broedparen aanwezig kunnen zijn in een ecologische corridor. Voor wat betreft dat laatste is Tabel 97 van bijzonder belang. Het geeft de dichtheden die verwacht kunnen worden naargelang het ecotoop dat kan worden gerealiseerd. Voor de ecologische corridor zit het hoofdaandeel van de beoogde natuurtypen in de sfeer van droge heiden, schraal grasland, stuifduinen en boomheide. Er moet echter rekening gehouden worden met de oppervlakte binnen de corridor die aangewend zal moeten worden om in bepaalde zones een zekere schermfunctie te voorzien naar de omgeving. Volledige openheid van de corridor zal dus nooit gerealiseerd worden wat een eerste reden is waarom de dichtheden van bepaalde soorten voor de ‘open ecotopen’ droge heiden, schraal grasland en stuifduinen niet maximaal zullen zijn. Daarnaast rekening houdend met het (per definitie) smalle karakter van de corridor en de randinvloeden die daarvan uitgaan, wordt bij de inschatting van het aantal broedparen van vogels in de corridor, doorgaans uitgegaan van dichtheden die men aantreft in ‘matig geschikte habitats’. Ter recapitulatie wordt hernomen tot welke ecotopen de ecologische corridor zal leiden: Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 278/403
Projectnummer:
-
005038
Heide en boomheide: 24 ha; Duinen en buntgrasvegetatie: 6 ha; Houtkanten: 3 ha; Grasland omzoomd door houtkanten (Vallei van de Molse Neet): 6.6 ha.
Tabel 110: Berekening van het ecologisch deficit voor broedvogels. Soort
Aantal vastgestelde broedparen
Ingeschat aantal broedparen volledige studiegebied
Geschiktheidsklasse van ecologische corridor (niet geschikt, matig geschikt, geschikt, zeer geschikt
Geschat aantal broedparen in ecologische corridor (op basis van Tabel FF_XXX)
Ecologisch deficit (geschat volledige projectgebied – geschat ecologische corridor)
Boomleeuwerik
8
8-9
matig geschikt: 3 – 5 bp per 100 ha
1–2
6-8
Boompieper
21
21 - 24
matig geschikt: 5 - 10 bp per 100 ha
2-4
17 - 22
Roodborsttapuit
4
4-5
geschikt: 6 – 8 bp per 100 ha
2–3
1-3
Nachtzwaluw
3
3
niet geschikt *
0
3
Tapuit
2
2
niet geschikt¨* / **
0
2
Wulp
1*
0-1
niet geschikt **
0
0-1
Graspieper
6
6-8
matig geschikt: 2 – 10 bp per 100 ha
1-3
Veldleeuwerik
46
48 - 55
matig geschikt: 1 – 5 bp per 100 ha
3
34 – 41****
Rietgors
3
3
niet geschikt***
0
3
Blauwborst
3
3
niet geschikt***
0
3
Gekraagde roodstaart
5
5-6
geschikt: 4 - 8 bp per 100 ha
1-3
2-5
Geelgors
4
4-5
matig geschikt: 1 - 4 bp per 100 ha
0-2
2-5
Wespendief
?*
0-1
niet geschikt ***
0
0-1
* = onvoldoende deel uitmakend van aaneengesloten open geheel ** = verstoringsgraad te groot *** = geen geschikt ecotoop **** = aangenomen dat de 12 bp van Veldleeuwerik in de evenementenweide kunnen standhouden
5.6.5.3. Kwaliteistverlies van ecotopen en leefgebieden van soorten (buiten projectgebied)
Voor wat betreft het kwaliteitsverlies van ecotopen en leefgebieden buiten het projectgebied kan gesteld worden dat voor de effectgroepen visuele verstoring, chemische verstoring, geluidsverstoring en verdroging de mitigerende maatregelen van die aard zijn dat ze verder niet zullen leiden tot negatieve ecologische effecten buiten het projectgebied. Rest nog de vraag of versnippering en barrièrevorming ingeschat worden al dan niet te zullen leiden tot een verzwakking van het landschapsecologisch netwerk in de omgeving van het projectgebied. Om het kwaliteitsverlies van natuurgebieden in de omgeving van het projectgebied in te schatten, dient zich een soortspecifieke analyse aan. De vereisten van een landschapsecologisch netwerk is voor elke soort anders. In het algemeen is de sterke / zwakte van een landschapsecologisch netwerk voor een soort afhankelijk van: Het al dan niet aanwezig zijn van kernpopulaties of sleutelpopulaties; Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 279/403
Projectnummer:
005038
-
De dichtheid van het netwerk (bepaald door het ruimtelijk aandeel van aanwezige leefgebieden binnen het volledige netwerkgebied); De mate waarin leefgebieden verbonden zijn (via stapsteenleefgebieden en/of corridors/natuurverbindingen). Het leidt hier te ver om op soortniveau na te gaan of het project (inclusief het gegeven van de ecologische corridor) al dan niet leidt tot een verzwakking van het landschapsecologisch netwerk. Een dergelijke analyse kan wel op het niveau van enkele taxonomische groepen worden doorgevoerd (en eventueel van daaruit gespecificeerd voor enkele soorten binnen de beschouwde groep). Ongewervelden
Algemeen kan gesteld worden dat de grootte van leefgebieden in een netwerk van gebieden met natuurwaarde vaak niet de limiterende factor vormt. Voor de meeste soorten zullen gebieden met een oppervlakte van slechts enkele ha (of minder), uiteraard van het geschikt habitat, volstaan om te fungeren als leefgebieden waar voortplanting kan plaatsvinden. Het is voor ongewervelden vooral van belang dat de verschillende leefgebieden binnen het netwerk onderling niet te ver van elkaar verwijderd zijn (voldoende grote dichtheid van het netwerk). Vele ongewervelden zijn niet in staat om grote afstanden te overbruggen. Dat geldt ook voor heel wat vliegende soorten, zoals vlinders waarvan geweten is dat heel wat soorten moeite hebben om afstanden > dan 1 km te overbruggen (Maes en Van Dijck, 1999). Van belang is dus vooral dat de leefgebieden in de omgeving van het te ontwikkelen industriegebied onderling bereikbaar blijven. In geval dat het industriegebied Balendijk-Kristalpark in zijn geheel (fase 1 + fase 2 + fase 3) zou leiden tot een aaneengesloten paars gebied zonder enige verwevingskansen voor natuur zou dit voor een aantal ongewervelden ongetwijfeld resulteren in een onoverbrugbare barrière. Binnen een brede oost-west georiënteerde band zouden dan immers geen leefgebieden aanwezig zijn zodat noordelijke populaties dreigen afgescheiden te worden van zuidelijke populaties. De ecologische corridor die zal deel uitmaken van het industriegebied Balendijk-Kristalpark fase 3 zal er echter voor zorgen dat een dergelijke ‘breuk’ in het landschapsecologisch netwerk niet zal ontstaan. De ecologische corridor, inclusief zijn stapstenen, zal het mogelijk maken dat er voor ongewervelden nog steeds leefgebiedjes zullen zijn van waaruit verspreiding in noordelijke en zuidelijke richting mogelijk blijft. Daarom wordt voor de volgende ongewervelden, die in de omgeving van het projectgebied voorkomen, geen betekenisvolle verzwakking van het ecologisch netwerk verwacht: Bruine vuurvlinder, Kommavlinder, Heivlinder, Groentje, Heideblauwtje, Blauwvleugelsprinkhaan en Veldkrekel. Van (niet vliegende) thermofiele spinnen- en loopkeversoorten is geweten dat (brede) wegen barrières kunnen vormen voor hun verspreiding. Ook voor hen lijkt de ecologische corridor goede kansen te bieden. De weginfrastructuur die binnen het industriegebied zal worden aangelegd, vormt welliswaar een extra hindernis maar door de ecotunnelaantakking van de ecologische corridor onder de N71, kan gesteld worden dat de belangrijkste barrière in de toekomst zelfs makkelijker zal genomen kunnen worden door (thermofiele) spinnen- en loopkeversoorten. Conclusie. Algemeen mag worden verwacht dat projectrealisatie geen betekenisvolle negatieve effecten zal veroorzaken voor ongewervelden.
Amfibieën en reptielen
Voor amfibieën en reptielen geldt in zekere mate hetzelfde als voor ongewervelden. De grootte van leefgebieden is minder cruciaal, de mate waarin leefgebieden verbonden zijn des te meer. De Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 280/403
Projectnummer:
005038
ecologische corridor is dus van bijzondere waarde om het voorkomen van amfibieën- en reptielensoorten in omgevende natuurgebieden te blijven garanderen. Conclusie. Algemeen mag worden verwacht dat projectrealisatie geen betekenisvolle negatieve effecten zal veroorzaken voor amfibieën en reptielen
Vogels
Om te spreken van een duurzaam netwerk is het voor vogels vooral van belang dat de grootte van de individuele leefgebieden voldoende groot is om het voorkomen van broedparen toe te laten en dat de oppervlakte van alle leefgebieden samen voldoende is om een duurzame populatie mogelijk te maken. Voor de meeste vogelsoorten dienen gebieden met geschikt habitat een oppervlakte te hebben van vele ha vooraleer broedgevallen verwacht kunnen worden. Dat is o.m. het geval voor volgende soorten die in een Kempense context van belang zijn: Boomleeuwerik, Nachtzwaluw, Roodborsttapuit en Wulp. Voor nagenoeg alle vogelsoorten kan uitgegaan worden van een dispersieafstand van minstens 3 km (en doorgaans meer); de afstand tussen leefgebieden mag dus behoorlijk groot zijn. Er bestaat het risico dat het verdwijnen van het leefgebied voor heidevogelsoorten binnen het industriegebied een dusdanig effect heeft op het totaal aantal broedparen binnen het netwerk dat de stabiliteit van het netwerk in het gedrang kan komen. Het verdwijnen van het 235 ha grote leefgebied voor heide gerelateerde soorten kan dan op termijn leiden tot het afwezig zijn van bepaalde vogelsoorten in omiggende natuurgebieden waar dit nu wel nog (geregeld) het geval is. Conclusie. Voorzichtigheidshalve kan thans worden gesteld dat het niet kan worden uitgesloten dat het verdwijnen van het projectgebied in de toekomst voor gevolg kan hebben dat het voorkomen van bepaalde vogelsoorten, in de eerste plaats typische heidesoorten, in heidegebieden in de omgeving van het projectgebied, negatief wordt beïnvloed.
5.6.6.
Randvoorwaarden in geval van keuze tot natuurcompensatie
Kaart 37: Zoekzones voor compensatie
In paragraaf 5.6.5.1. is het ecologisch deficit in beeld gebracht. Op basis van die bevindingen kunnen randvoorwaarden geformuleerd worden in geval dat overwogen zou worden de ecologische verliezen te compenseren. Of al dan niet het ecologisch deficit van dit noch als SBZ aangeduid, noch als VEN opgenomen, en noch als ruimtelijk kwetsbaar bestemd, projectgebied gecompenseerd moet worden, moet benaderd worden vanuit juridisch oogpunt en binnen de context van de beleidsbeslissingen van de Vlaamse regering die werden genomen naar aanleiding van de afbakening en aanduiding van de speciale beschermingzones, de afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk en afbakening van de natuurlijke structuur. Echter de stellingname in deze aangelegenheid komt uiteraard toe aan de vergunningverlenende overheid. De belangrijkste elementen voor wat betreft het ecologisch deficit zijn: Verlies aan ecotopen binnen projectgebied (rekening houdend met het projectgegeven van de aanleg van de ecologische corridor): Deficit van circa 200 ha struisgraslanden (al dan niet met verspreide boomopslag) -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 281/403
Projectnummer:
005038
-
Gegeven de inschatting dat de ecologische corridor 24 ha heide zal genereren is er een deficit voor ‘droge struikheidevegetaties’ van 11 ha (35 ha – 24 ha). Verlies aan soorten binnen projectgebied (rekening houdend met het projectgegeven van de aanleg van de ecologische corridor): Betekenisvol deficit voor verschillende heidesoorten: Boomleeuwerik (deficit 6 tot 8 broedparen), Boompieper (deficit 17 - 22 broedparen), Nachtzwaluw (deficit 3 broedparen), Tapuit (deficit 2 broedparen) Deficit voor moerasvogels Rietgors (deficit 3 broedparen) en Blauwborst (deficit 3 broedparen) Deficit voor Veldleeuwerik (deficit 34 - 41 broedparen) Kwaliteitsverlies van natuurwaarden buiten het projectgebied: Mogelijke versnipperingseffecten voor leefgebieden van vogels in nabije natuurgebieden in de heidesfeer Welke randvoorwaarden dienen aan deze natuurcompensatie te worden gekoppeld? Ecotopen en soorten die verliezen leiden binnen het projectgebied worden gecompenseerd: Ecotopen in de heidesfeer en schrale graslanden met verspreide boomopslag: Soorten gebonden aan heide en schrale graslanden met verspreide boomopslag. Zo veel mogelijk wordt gestreefd naar de realisatie van één aaneengesloten compensatiegebied (met oog op realisatie ecologische integriteit) en met oog op de compensatie van soorten die grote arealen vereisen; Natuurcompensatiegebieden zijn bij voorkeur gelegen in de omgeving van het projectgebied. De vraag dient gesteld op welke manier het best een ruimte-efficiënte natuurcompensatie wordt gerealiseerd. “Ruimte-efficiënt” dient begrepen als de beste manier waarop op een relatief kleine oppervlakte zoveel mogelijk natuurwaarden kunnen worden gerealiseerd. Volgende elementen kunnen bijdragen tot een ruimte-efficiënte natuurcompensatie: Natuurcompensaties worden geraliseerd in gebieden die zich hier abiotisch toe lenen: de aanwezigheid van droge, zanderige gronden, bij voorkeur met aanwezigheid of relicten van landduinen en lokaal natte depressies; Natuurcompensaties versterken bestaande heidegebieden. Op die manier kunnen kansen ontstaan voor soorten die typisch zijn voor grote uitgestrekte leefgebieden zonder dat een dergelijk gebied in zijn geheel ergens gecreëerd dient te worden. 5.6.7.
Verkenning van mogelijke natuurcompensatiesporen
Er zijn verschillende mogelijkheden denkbaar die als voorstel kunnen dienen om te trachten het eerder geformuleerde ecologische deficit op te vangen. Deze mogelijkheden, verder compensatiesporen ’genoemd, worden hieronder opgelijst. Het is mogelijk om bij de uitwerking van een compensatievoorstel verschillende compenstatiesporen met elkaar te combineren.
5.6.7.1. Compensatie binnen projectgebied Evenementenweide
Een theoretische optie is een multifunctioneel gebruik van de evenementenweide. Naast recreatie zou getracht kunnen worden om het beheer van het gebied, of delen ervan, zodanig te organiseren dat bijgedragen kan worden aan het opvangen van het ecologisch deficit. Een dergelijke keuze zou met zich meebrengen dat het terrein als geheel of delen ervan, bijkomend aan de ecologische Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 282/403
Projectnummer:
005038
corridor, een beheer zouden dienen te krijgen dat mede wordt afgestemd op de realisatie van natuurwaarden. Argumenten pro : Gebied heeft de vereiste openheid en is van nature droog en voedselarm; Belangrijke compensatie zou gerealiseerd worden in de directe omgeving van ecotopen die verloren gaan Argumenten contra : Terrein momenteel geëgaliseerd, belangrijke inrichtingswerken nodig; gebruik van het gebied ten behoeve van recreatie en evenementen zou hierdoor beperkt worden; in geval dat belangrijke delen van het ecologisch deficit op die manier zouden opgevangen worden heeft dit een belangrijke invloed op het oorspronkelijke projectconcept. Slibbekkens Umicore
Vanaf het moment dat de slibbekkens niet meer actief gebruikt zouden worden, ontstaat de theoretische mogelijkheid dat deze zone wordt afgewerkt met het oog op de realisatie van natuurwaarden. Argumenten pro : Betreft een grote aaneengesloten oppervlak (60 ha) dat theoretisch betekenisvolle delen van het ecologisch defict kan herbergen; Belangrijke compensatie zou gerealiseerd worden in de directe omgeving van ecotopen die verloren gaan Argumenten contra : Normaal is het de bedoeling dat de slibbekkens nog minstens 30 jaar in gebruik zouden zijn (een MER betreffende deze slibbekkens wordt binnenkort opgestart), zodat natuurwaarden hier slechts op lange termijn gerealiseerd kunnen worden. In geval dat zich ooit een calamiteit zou voordoen, is het aangewezen dat de bekkens terug worden opengelegd. In dat geval zou de opgebouwde natuurwaarde echter worden beschadigd. Restruimten ecologisch inrichten
Wanneer het industriegebied wordt gerealiseerd kunnen zich verschillende opportuniteiten voordoen om her en der natuurwaarden te behouden of te realiseren. Hierbij kan gedacht worden aan: wegbermen, vrije ruimten rond bedrijventerreinen, niet te commercialiseren restruimten. Deze zones zouden in aanmerking genomen kunnen worden voor het opvangen van een ecologisch deficit. Er kan dan sprake zijn van de ecologische infrastructuur in industriegebied. Argumenten pro : Bij gericht beheer van dergelijke restruimten kunnen zich (op termijn) bepaalde vegetaties in de heidesfeer ontwikkelen; De optelsom van alle dergelijke zones kunnen een behoorlijke oppervlakte vertegenwoordigen. Argumenten contra : Verspreid liggende delen met ecotoopwaarde ingebed in een sterk door de mens beïnvloede omgeving resulteert niet in de ontwikkeling van volledige ecosystemen. Soorten die relatief grote, open, aaneengesloten en rustige gebieden behoeven, hebben er weinig kansen. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 283/403
Projectnummer:
-
005038
Ecologische deficiten voor vogels zullen op deze manier nauwelijks opgevangen kunnen worden; Er stelt zich mogelijk een probleem naar de permanentie en beheerbaarheid van dergelijke ecologische infrastructuur.
Niet ontwikkelen van bepaalde delen in plangebied
Binnen het projectgebied zijn de natuurwaarden niet gelijkmatig verspreid. Er kan duidelijk gesteld worden dat de belangrijkste natuurwaarden (zowel op vlak van soorten als op vlak van ecotopen) zich concentreert in het voormalige Militair Domein, en meerbepaald in het zuidoostelijk gedeelte daarvan. Een theoretische optie zou zijn op deze terreinen niet industrieel te ontwikkelen en als gebied met (hoofd)functie natuur te behouden. Argumenten pro : Natuurcompensatie buiten projectgebied is in zulk geval in feite niet aan de orde; Geen inrichtingswerken vereist, behoud van bestaande natuurwaarde. Argumenten contra : in geval dat het ecologisch deficit op die manier zouden opgevangen worden, zouden uiterst belangrijke delen van het oorspronkelijke projectconcept niet worden gerealiseerd. Gebied dat bestemd is als industriegebied kan dan niet als zodanig functioneren.
5.6.7.2. Compensatie buiten projectgebied Compensatie via lopende natuur- of bosbeheerplannen (in Lommel)
Recent is het bosbeheerplan voor de gemeentebossen van Lommel (Mannaert e.a., 2006) opgemaakt en goedgekeurd. In dit bosbeheerplan worden verschillende acties gepland om heideecotopen binnen de gemeente te herstellen. Er kan worden nagegaan in welke mate deze acties gebruikt kunnen worden als (gedeeltelijke) compensatie voor het ecologisch deficit dat wordt gecreëerd ten gevolge van realisatie van het industriegebied Balendijk-Kristalpark fase 3. Een aanzet tot die analyse wordt hieronder doorgevoerd. Actie BBP Lommel: open plekken tot 3 ha. Het betreft de creatie van open plekken met het oog op het verhogen van de ecologische waarde van het bosgebied. Het maken van open plekken (via brede dreven, eindkappen van bestanden, bosrandbeheer e.d.) kadert binnen de nieuwe visie op het bosbeheer in gevolge de Criteria Duurzaam Bosbeheer. Aangezien ze een intrinsiek element uitmaakt van het streefbeeld voor Kempense bossen in de toekomst lijkt het niet haalbaar om zulks als compensatie in te roepen voor het verlies aan ecotopen en soorten elders. Open plekken in de bossfeer kunnen ook niet fungeren als een refugium voor vogelsoorten die grote, open gebieden prefereren. Conclusie: geen optie voor ecologische compensatie.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 284/403
Projectnummer:
005038
Actie BBP Lommel: creatie van heide ten noorden van het Kanaal Bochelt-Herentals. Het bosbeheerplan voorziet hier het omzetten van een oppervlakte van ongeveer 30 ha dennenbestanden naar droge heide. Het creëren van natuurwaarden in de heidesfeer is, in gevolge de visiestudie (Indeherberg e.a., 2006) echter gekoppeld aan een natuurcompensatie voor negatieve ecologische tendensen in het gebied Lommelse Sahara. M.a.w. is de creatie van het heidegebied van 30 ha reeds een compensatie in een ander dossier en kan niet worden aangewend voor het opvangen van het ecologisch deficit voor industrieterrein Balendijk-Kristalpark fase 3. Conclusie: geen optie voor ecologische compensatie. Actie BBP Lommel: creatie/herstel van stuifduinen en heiden in de Eynderheide. Het bosgebied Eynderheide sluit in het oosten aan bij het industriegebied Balendijk-Kristalpark fase 3. Het bosbeheerplan voorziet om binnen het bosgebied een voormalig heide- en stuifduingebied te herstellen. Hierdoor zou de huidige oppervlakte van heide en stuifduinen, ten belope van 4 ha, worden opgedreven tot een totale oppervlakte van 20 ha. Een dergelijke grootschalige ingreep is uitzonderlijk binnen de context van een bosbeheerplan. De oppervlakte aan heide en stuifduinen die op die manier extra gecreëerd zal worden (16 ha) kan mogelijk als een natuurcompensatie worden beschouwd voor een verlies aan ecotopen en soorten ten gevolge van projectrealisatie in industrieterrein Balendijk-Kristalpark fase 3. Argumenten pro : Herstel van dit gebied kan leiden tot een waardevolle zone voor zowel compenstaie van ecotopen (ter grootte van 16 ha maximaal) als van soorten (Boomleeuwerik, Boompieper, Nachtzwaluw; Eigendomssitutaie (Stad Lommel) Argumenten contra : Natuurherstel hier zal niet leiden tot groot aaneengesloten natuurgebied zodat kansen voor bepaalde vogelsoorten (Tapuit, Veldleeuwerik, Wulp) hier beperkt zullen zijn.
Compensatie ter versterking van bestaande natuurgebieden in de heidesfeer (in Lommel)
Om te komen tot voorstellen voor mogelijke compensaties kan rekening gehouden worden met ruimtelijke evoluties en ecologische potenties in te gemeente Lommel. De recente studie “Visieontwikkeling voor openbare bossen Lommel en Hechtel-Eksel m.i.v. het Domeinbos Pijnven” (Indeherberg e.a., 2006) is daarbij een belangrijk aanknopingspunt. De studie geeft niet enkel een visie op de wenselijke ontwikkelingen voor het bosgebied in de gemeenten Lommel en Hechtel-Eksel maar ook voor een aantal aangrenzende gebieden. In Kaart 37 worden een drietal zones weergegeven die sterk in aanmerking komen voor natuurontwikkeling. Bij elk van deze zones wordt kort aangegeven waarom natuurcompensatie hier een optie zou zijn. Landbouwenclave tussen bosplaatsen Struyvenbosch en bosplaats / heidegebied Blekerheide Oppervlakte: 21.6 ha; Gelegen in VEN-gebied; Gelegen in habitatrichtlijngebied; Gewestplan: groengebied; Huidig landgebruik: landbouw: akkers voornamelijk maïs; -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 285/403
Projectnummer:
005038
-
Natuurcompensatie in deze zone zou versterking betekenen voor het natuurreservaat Lommelse heidegebieden (met name de deelgebieden Riebos en Blekerheide). Sowieso zal via het BBP Lommel al een uitbreiding van deze heidegebieden worden voorzien. Ook aan Nederlandse zijde (gebied Pielis) bestaan plannen om natuurwaarden in de heidesfeer te herstellen. Door omzetting van de landbouwenclave naar natuurgebied zou de hele zone binnen afzienbare tijd kunnen evolueren naar een aaneengesloten natuurgebied in de heidesfeer. Zone in landbouwgebruik ten westen van bosplaats Struyvenbosch. Oppervlakte: 75.4 ha; Gedeeltelijk gelegen in VEN-gebied (1ste fase); Volledig gelegen in habitatrichtlijngebied; Gewestplan: deels natuurgebied, deels ecologisch waardevol agrarisch gebied; Huidig landgebruik: akkers en intensieve graasweiden; Zie argumentatie hierboven: natuurcompensatie in deze zone zou versterking betekenen voor het natuurreservaat Lommelse heidegebieden (met name de deelgebieden Riebos en Blekerheide). Sowieso zal via het BBP Lommel al een uitbreiding van deze heidegebieden worden voorzien. Ook aan Nederlandse zijde (gebied Pielis) bestaan plannen om natuurwaarden in de heidesfeer te herstellen. Door omzetting van de landbouwenclave naar natuurgebied zou de hele zone binnen afzienbare tijd kunnen evolueren naar een aaneengesloten natuurgebied in de heidesfeer. Bovendien gebeuren in deze zone nu al aankopen door de Vlaamse Land maatschappij. Zone in landbouwgebruik ten westen van bosplaats Kattenbossen Oppervlakte: 55.5 ha; Gelegen in gewenst VEN, niet in 1ste fase VEN; Gewestplan: integraal natuurgebied; Huidig landgebruik: landbouw; voornamelijk akkers; Natuurcompensatie in deze zone zou versterking betekenen voor het natuurreservaat Lommelse heidegebieden (met name de deelgebieden Kattenbossen). Sowieso zal via het BBP Lommel al de creatie van open plekken in het bosgebied tussen het heidegebied Kattenbossen en het mogelijke natuurcompensatiegebied voorzien worden. 5.6.7.3. Berekenen van verwachte resultaat van compensatieplan Ecotopen
In welke mate een compensatieplan op vlak van ecotopen het deficit zal wegwerken is uiteraard eenvoudig te bepalen. Indien bv. gekozen wordt voor de inrichting van een heidegebied van 11 ha dan is het deficit voor ‘droge struikheidevegetaties’ volledig weggewerkt (zie §1.6) Soorten: broedvogels
Ten behoeve van de berekening van het te verwachten resultaat voor broedvogels van een eventueel op te maken natuurcompensatieplan, kan een eerder getoonde tabel worden gehanteerd (zie hieronder hernomen). Indien bv. een gebied van 50 ha wordt aangeduid waar natuurcompensatie zou kunnen doorgaan, dan dienen eerst de ecotopen te worden bepaald die er zullen gerealiseerd worden. Indien in het fictief voorbeeld bv. voor boomheide wordt gekozen kan op basis van onderstaande tabel eenvoudig worden berekend wat dit naar broedvogels zou opleveren en in welke mate hiermee het eerder bepaalde ecologisch deficit zou worden weggewerkt. Uitgaande van een goed ontwikkelde Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 286/403
Projectnummer:
005038
boomheide (mag worden gehanteerd indien relatief groot aaneengesloten gebied wordt gekozen) zou dit bv. voor Boomleeuwerik, en gegeven de oppervlakte van 50 ha in het vb., 5 tot 10 broedparen opleveren. Tabel 111: Dichtheden van vogels in verschillende ecotopen in de Kempen. (quasi) OPEN ECOTOPEN Schraal grasland (pijpenstrootjes Stuifduinen grasland, struisgrasland) goed matig goed goed matig ontwikkeld ontwikkeld ontwikkeld matig ontwikkeld ontwikkeld ontwikkeld 5 - 10 3-5 3-5 10 - 20 5 - 10 5 - 10 8 -12 6-8 6-8 3-6 3-6 5 - 10 10 - 15 5 - 10 4 - 10 2-4 0.5 - 1 1-2 0.5 - 1 2 - 10 10 - 30 2 - 10 1-5 20-50 5-20
Droge heide
Boomleeuwerik Boompieper Roodborsttapuit Nachtzwaluw Tapuit
Wulp Graspieper Veldleeuwerik Rietgors Blauwborst Gekraagde roodstaart Geelgors Wespendief
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
ECOTOPEN MET STRUIK- OF BOOMOPSLAG Boomheide en (zeer) ijl bos Natte heide en vennen + verspreide boomopslag) goed matig goed matig ontwikkeld ontwikkeld ontwikkeld ontwikkeld 10 - 20 5 - 10 15 - 30 10 - 15 3-6 6-8 3-6 15 - 20 10 - 15
10 - 20 10 - 20 4-8 4-8 0.25 - 0,5
5-10 5-10
1-4 1-4
oktober 2006 Pagina 287/403
Projectnummer:
5.7. 5.7.1.
005038
DISCIPLINE MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN Afbakening studiegebied
De reikwijdte van het studiegebied wordt bepaald door de zichtbaarheid van het geplande project. Dit omvat het projectgebied en de zone van waaruit het projectgebied zichtbaar is. Bij de bespreking van de referentiesituatie wordt de ruimere context van het projectgebied evenwel ook toegelicht. In eerste instantie wordt de streek waarbinnen het projectgebied is gelegen algemeen beschreven (situering macroniveau). De landschapshistorische analyse is gesitueerd op micro- en mesoniveau: tot op een afstand van ongeveer 250 m van het projectgebied worden visuele beelddragers en kleine landschapselementen gekarteerd. 5.7.2.
Referentiesituatie
5.7.2.1. Methodiek
Met het oog op het verkrijgen van een goed inzicht in het landschap wordt het studiegebied gesitueerd in de landschappelijke hoofdstructuren van de ruime omgeving, verder het “macrolandschap” genoemd. De indeling van deze zogenaamde traditionele landschappen (Antrop et al., 1998) steunt op een aantal fysisch-geografische componenten (reliëf, bodemgesteldheid, ligging van de valleien) en op een aantal cultuurlandschappelijke componenten (bewoningsvorm, -patroon en -dichtheid, percelering, openheidsgraad, landgebruiksvormen, tuinbouwinfrastructuur), waardoor de identiteit van het landschap naar voor komt. Naast de indeling van traditionele landschappen, wordt voor de beschrijving van de referentiesituatie op macroniveau gebruik gemaakt van de 'Landschapskenmerkenkaart' (Aanvullende inventaris van de ruimtelijke landschapskenmerken van bovenlokaal en Vlaams belang; ROHM – afd. Monumenten & Landschappen, 2000). Daarnaast wordt de referentiesituatie besproken vanuit drie benaderingen: Een historische analyse: Hiervoor wordt vertrokken van de landschapsatlas (OC-GIS, 2001). Deze geeft op mesoschaal de landschappen aan die als landschappelijke relictzone beschouwd worden. Daarnaast worden alle puntvormige, lijnvormige en vlakvormige elementen met geomorfologische, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische erfgoedwaarde (waaronder archeologica) op kaart weergegeven (microschaal). Deze kaart wordt opgesteld op basis van de landschapsatlas en informatie afkomstig van de afdeling Monumenten & Landschappen.
-
-
Op basis van informatie afkomstig van het GNOP Lommel en historische kaarten wordt een overzicht gegeven van de evolutie van het landschap: periode 1876: militaire stafkaart, Dépot de la Guèrre; periode 1935, Militair Geografisch Instituut periode 1955 (uitwerking foto's 1955, opmeting 1956), Militair Geografisch Instituut en periode 1971 (herziening 1971), Militair Geografisch Instituut. Een visuele landschapskartering, uitgevoerd op microniveau van het terrein. Op het terrein zijn alle beelddragers en alle landschapsstructurerende elementen (kleine landschapselementen, reliëf- en hydrografische elementen, …) die binnen het projectgebied en onmiddellijke omgeving aanwezig zijn, gekarteerd. Een ruimtelijke benadering waarbij op basis van volgende bestaande documenten de bestaande open ruimte verbindingen in kaart worden gebracht :
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 289/403
Projectnummer:
-
005038
Ruimtelijke Structuurplannen: Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg, Gemeentelijke Ruimtelijk Structuurplan Lommel. Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos regio Neteland (verkenningsnota juni 2005)
Op basis van de Landschapsatlas worden de erfgoedwaarden in het ruime studiegebied (mesoniveau) besproken. Mbt puntrelicten, lijnrelicten en beschermde monumenten, landschappen, dorps- en stadgezichten wordt nagegaan welke binnen een straal van 1 km rondom het projectgebied aanwezig zijn. Op basis van de informatie afkomstig van de afdeling Monumenten en Landschappen (Centraal Archeologische Inventaris; mail PRMER 0181/06/322 dd 22/05/2006), wordt eveneens een overzicht gegeven van de archeologische waarden van het projectgebied en omgeving. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van het landschap op microniveau. Hier komt de structuur van het landschap aan bod. Hiertoe werden op het terrein alle landschapsstructurerende elementen binnen en in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied gekarteerd. Op basis hiervan kan een inzicht verkregen worden in de ruimtelijke landschapsstructuur en de visuele kwaliteit van het projectgebied en zijn onmiddellijke omgeving.
5.7.2.2. Landschappelijke macrostructuur Kaart 38: Landschapskenmerkenkaart
Het projectgebied bevindt zich binnen het traditionele landschap 'Industriegebied LommelOverpelt'. In het noorden en westen grenst het aan het traditionele landschap 'Land van Geel-Mol', in het zuiden aan het 'Limburgs heide- en bosgebied'. De traditionele landschappen 'Industriegebied van Lommel-Overpelt' en 'Limburgs heide- en bosgebied' behoren beiden tot het Kempens Plateau, waarvan de structuurdragende matrix bestaat uit een vlakke tot golvende topografie versneden door valleien, uitgestrekte compartimenten van heide, bos, bewoning en industrie. De zichtbare open ruimten omvatten grote open ruimten in de heidegebieden begrensd door de topografie (duinen, valleien) of door de vegetatie (bossen); kleine tot middelmatige ruimten in de beboste gebieden, de valleien en bebouwde zones en gerichte vergezichten bepaald door de topografie (valleien, steilranden). Open bebouwing is zowel ruimte structurerend als begrenzend voor open ruimte relicten; geïsoleerde bebouwing in de bossen daarentegen is niet ruimtebegrenzend. Kleine landschapselementen hebben talrijke natuurwaarden met zowel een ecologische, geomorfologische als culturele betekenis (vennen, plassen, beekdalen, heide, duinen), maar zijn echter zelden ruimtestructurerend. Voor het Kempens Plateau worden volgende wenselijkheden geformuleerd: gedifferentieerd ruimtelijk beleid volgens de subeenheden gericht op het herstel van de verscheidenheid; o vermijden van een uniforme recreatieve monocultuur; vrijwaren natuurwaarden; heidegebieden wijds open houden, herstellen van de beekvalleien met gesloten landschap als structuurdragers; o nieuwe infrastructuur en industrie inpassen bij de landschappelijke structuur.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 290/403
Projectnummer:
-
005038
De structuur van het 'Land van Geel-Mol' wordt bepaald door de vlakke en golvende topografie met een duidelijke gerichtheid van valleien, ruggen en bewoning. Binnen dit landschap zijn talrijke open ruimten van sterk wisselende omvang aanwezig, begrensd in ruimte door vegetatie (bossen), topografie en bebouwing. Kerndorpen en (rij)gehuchten maken deel uit van de open ruimte; verkavelingen en lintbebouwing in de beboste gebieden is soms storend maar niet ruimtebepalend; open veldverkavelingen en lintbebouwing zijn storende elementen maar zelden ruimtebegrenzend. Kleine landschapselementen omvatten talrijke geïsoleerde elementen (molens, torens, hoeven, kapelletjes,...) met dikwijls een monumentwaarde en lineair groen in de valleien.
De landschapsstructurerende elementen die in de wijde omgeving van het projectgebied aanwezig zijn, zijn weergegeven op kaart 38 (landschapskenmerkenkaart). Structurerende elementen ter hoogte van en westwaarts van het projectgebied zijn deels gerelateerd aan de natuurlijke structuur en hebben een oost-westelijke oriëntatie: oost-west stromende waterlopen met bijhorende alluviale bosclusters met in de hogere, drogere zones landduinen. Deze landduinen zijn in vele gevallen begroeid door naaldbossen. Ook de N71, ten noorden van het projectgebied en de IJzeren Rijn die het projectgebied dwarst volgen deze oost-west structuur. Het Kanaal van Beverlo daarentegen staat dwars op deze oost-west gerichte structuren. Oostwaarts van het projectgebied vormt de rand van het Kempisch Plateau een markante terreinovergang. Bovenop het plateau zijn vnl. naaldhoutaanplanten aanwezig. Andere landschapsstructurerende elementen zijn de industriële activiteiten ter hoogte van en in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied, de wateringen van Stevensvennen ten noordwesten van het projectgebied (ten noorden van de N71), het gehucht Wezel ten oosten van het projectgebied ontstaan als woonwijk horende bij het bedrijf Umicore en de verstedelijking ter hoogte van het centrum van Lommel (noordoosten van projectgebied). 5.7.2.3. Bestaande open ruimte verbinding ter hoogte van het studiegebied: macro- en mesoniveau
Binnen de discipline fauna & flora wordt reeds verwezen naar de ruimtelijke structuurplannen en de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos (zie hoofdstuk 5.6.3.1.) Mbt de ontwikkeling van een regionaal bedrijventerrein met multimodale ontsluitingsmogelijkheden, die in verscheidene structuurplannen wordt aangehaald, wordt verwezen naar de projectverantwoording (zie hoofdstuk 3.2.). Voornaamste conclusies vanuit het ruimtelijk structuurplan Limburg mbt het landschappelijke aspect, aanvullend op de ontwikkeling van industriële activiteiten binnen de Kempische As, zijn volgende Kempische As, waarvan projectgebied deel uitmaakt, niet tot één verstedelijkte zone laten dichtgroeien, maar plaatselijk open ruimten verbindingen voorzien. De belangrijkste open ruimte verbinding is gelegen tussen Lommel en Mol, waarmee bij de inrichting van het bedrijventerrein ten zuiden van de IJzeren Rijn rekening moet gehouden worden. Het realiseren van groene stapstenen binnen het bedrijventerrein is een mogelijkheid. Selectie van droge natuurverbinding tussen Kattenbosserheide en Zeven Heerlijkheden via Hoge Maatheide. Het betreft open ruimte verbindingen en ketting KLE, onder meer in industriegebieden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 291/403
Projectnummer:
005038
Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Lommel stelt, in aansluiting op het Kristalpark de ontwikkeling van de industriezone Balim tot een grootschalig bedrijventerrein, met een overzichtelijke structuur en een verscheidenheid aan bedrijventypes voorop. Deze locatie is aangewezen om een multimodaal logistiek knooppunt uit te bouwen. Bij de industriële ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de natuurverbinding en de openruimteverbinding die in het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg geselecteerd werden tussen de Zeven Heerlijkheden en de Kattenbosserheide. Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan verwijst naar de opmaak van een structuurschets. Deze werd ondertussen uitgewerkt en vormt de basis voor de projectbeschrijving (zie hoofdstuk 3.4.). In deze structuurschets wordt een open ruimte verbinding voorzien tussen de N71 en de Molse Nete over de evenementenweide, de bergbezinkingsbekkens van het bedrijf Umicore en over een groen bedrijvenpark. De ruimtelijke concepten die in het gemeentelijk structuurplan zijn opgenomen, worden samenvattend weergegeven in figuur 18 (‘synthese gewenste ruimtelijke structuur' uit het structuurplan). In de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos – regio Neteland37 zijn de visies vanuit de verscheidene structuurplannen evenals vanuit de sectoren landbouw, natuur en bos samengebracht. Deze visie is samenvattend weergegeven in figuur 16. Omdat in figuur 16 een aantal kaarten uit de ruimtelijke visie werden samengevoegd (deelruimten brongebied Grote Nete (O), Grote en Molse Nete (W) en Grensgebied Postel (N)) is de nummering van de gebieden niet uniek. Daarom werd de benaming van een aantal relevante gebieden toegevoegd aan de figuur. Voornaamste elementen vanuit landschappelijk oogpunt thv het projectgebied zijn: ruimtelijk begrensde kleinstedelijke gebieden begrenzen de stedelijke ontwikkeling. Het kleinstedelijk gebied Lommel (nr. 11.1) omvat het bestaande industrieterrein Kristalpark en het projectgebied. het vrijwaren van de waardevolle open ruimteverbinding 'corridor doorheen PRB Lommel' (nr. 9.1) onder de vorm van een heidecorridor tussen het Pijnven-Kattenbos en de meer noordelijk gelegen heide- en bosgebieden doorheen het industrieterrein PRB te Lommel. Om de landschappelijke eigenheid te bewaren moet verruiging en versnippering worden tegengegaan; nieuwe bebouwing wordt zoveel mogelijk geweerd. Hiertoe worden bouwvrije zones aangeduid. Het ruimtelijk beleid voor de droge ecologische verbinding vrijwaart voldoende ruimte voor het realiseren van een ecologische basiskwaliteit die de verbindende functie moet ondersteunen het behouden en versterken van complexen van ecologische en landschappelijke waarden verweven met landbouw, waaronder het gebied tussen N71, Kanaal van Beverlo en kleinstedelijk gebied Lommel (nr. 6.1). Dit is een aandachtsgebied voor versterking van de bosstructuur door bosuitbreiding en behoud en versterking van stapsteenbossen, hagen en houtkanten. het behoud en versterken van gevarieerde valleilandschappen. Een aantal beekvalleien, zoals de vallei van de Molse Nete ten zuiden van het projectgebied (nr. 5.1), vormen een groen lint in het landschap, gevormd door een aaneenschakeling van kleinere natuuren bosgebieden en kleine landschapselementen die verweven voorkomen met de landbouwfunctie in de vallei. Deze gebieden worden gedifferentieerd als natuurverwevingsgebied. Het ruimtelijk beleid is gericht op het behoud van de 37 De eindnota van gewenste ruimtelijke structuur en uitvoeringsprogramma voor de regio Neteland werd door de Vlaamse administratie op 26 en 27 juni 2006 voorgelegd aan de betrokken gemeenten, provincies en belangengroepen. Zij kunnen hier tot 1 november 2006 een advies over uitbrengen. Daarna zal de Vlaamse Regering beslissen over de uitvoering van deze visie.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 292/403
Projectnummer:
005038
grondgebonden landbouw, maar vrijwaart voldoende ruimte voor een duurzame instandhouding en verbetering van de kwaliteit van beekgebonden ecotopen. Natuurwaarden aanwezig in bos-, grasland- en kleine moerasrelicten worden beschermd en opgewaardeerd. De structuurkenmerken worden waar nodig verbeterd; mogelijk negatieve invloeden worden zoveel mogelijk tegengegaan. het ontwikkelen van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen zoals Molse Nete langsheen de zuidelijke grens van het projectgebied (nr. 7.2). Een aantal beken hebben een functie als natte natuurverbinding. Ze zijn van belang voor de migratie van fauna en flora. De verbindende functie wordt mede gerealiseerd door een netwerk van droge elementen zoals kleinere bosjes en kleine landschapselementen op oevers en dijken. Vaak bepalen deze verbindende elementen de landschappelijke beeldwaarde. het ruimtelijk beleid is gericht op het behoud van de hoofdfunctie (landbouw, natuur, recreatie, …) waarin deze elementen gelegen zijn, maar vrijwaart voldoende ruimte voor het realiseren van een hydrologische, landschappelijke en ecologische basiskwaliteit die de verbindende functie mee ondersteunt. Het kanalenstelsel (waarvan het Kanaal van Beverlo deel uitmaakt; nr. 7.5) is een typisch kenmerk van de provincie Antwerpen en speelt een structuurbepalende rol. De cultuurlijke waterlopen doorkruisen riviervalleien, bos- en natuurgebieden, steden end orpen. De kanalen kunnen via een gericht beleid voor de oevers en hun omgeving bijdragen tot een verbinding tussen belangrijke natuurgebieden. De kanalen kunnen worden ontwikkeld als drager van recreatieve en toeristische ontwikkelingen. het behouden en versterken van zeer waardevolle natuurcomplexen zoals het gebied Kattenbosserheide, Kattenbos en omgeving (nr. 2.2) ten zuidoosten van het projectgebied. Dit gebied maakt deel uit van het groot en relatief aaneengesloten natuurgebied in het brongebied van de Grote Nete. Net gebied ten noorden van de Grote Nete bestaat vooral uit naaldbossen met heiderelicten, kleinere heidegebiedjes en enkele vennen. Vanwege de goed doorlatende zandige bodems, de hogere ligging en onbemeste bodems is het een belangrijk infiltratiegebied. Er wordt gestreefd naar herstel van de natuurlijke waterhuishouding en de ontwikkeling van waardevolle gradiënten, graduele overgangen tussen verschillende typen vegetatie. Het verbeteren van de onderlinge verbindingen tussen bossen gericht op het realiseren van ecologisch samenhangende eenheden is een belangrijk aandachtspunt. De bosverbinding over Molse Nete, verbinding Kattebosserheide – Keiheuvel, verbinding kattenbosserbergen – Vriesput, verbinding Kattenbosserbergen – Pijnven en de verbinding Heide achter de Steenweg – Plat worden versterkt. het behouden en versterken van samenhangende boscomplexen als structuurbepalende natuur- en/of landschapselementen waaronder Waaltjesbos (nr. 1.1) en het boscomplex ten westen van Lommel (nr. 1.2) ten noorden van het projectgebied en het Kattenbos (nr. 1.3) ten zuidoosten van het projectgebied. Het Brongebied Grote Nete wordt gekenmerkt door grote samenhangende boscomplexen. Deze bossen worden gedifferentieerd als natuurverwevingsgebieden. Gebiedsgericht en in afweging met andere bosfuncties kunnen op bepaalde functies accenten worden gelegd. De meeste boscomplexen, vooral die gekoppeld aan landduincomplexen en hogere zandgronden, hebben een bijzonder belang als infiltratiegebied. De mogelijkheden voor infiltratie worden behouden en waar mogelijk geoptimaliseerd.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 293/403
Projectnummer:
005038
Figuur 18: Synthese gewenste ruimtelijke structuur
Projectgebied
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 294/403
Projectnummer:
005038
Figuur 19: Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos Regio Neteland - gewenste ruimtelijke structuur thv projectgebied
5.7.2.4. Landschapshistorische evolutie Kaart 39: Historische kaarten, situatie rond 1876 Kaart 40: Historische kaarten, situatie rond 1935 Kaart 41: Historische kaarten, situatie rond 1955 Kaart 42: Historische kaarten, situatie rond 1971
Ten gevolge van activiteiten tijdens de Romeinse tijd en middeleeuwen, kende het bosareaal in de Kempen op het einde van de middeleeuwen een absoluut dieptepunt. Zo bleef Lommel een bosarme streek met uitgestrekte heidevlakten (woeste gronden). Eind 18e eeuw overheerste in Lommel het open heidelandschap. Een hagenlandschap komt voor rond de buurtschappen. Dit hagenlandschap komt eveneens voor in de smalle alluviale depressies rond individuele beemdpercelen. Veralgemenend mag gesteld dat tot zowat 1850 de meeste van de droge zandgronden in de Kempen, die niet in gebruik waren als akkergebied of woonkern, heidegebieden waren (=open landschap). Die heidegebieden vervulden in die tijd een cruciale rol in het leven van de lokale bevolking. Heide speelde een zeer belangrijke rol in het toenmalige landbouwsysteem (podstal met heideplaggen).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 295/403
Projectnummer:
005038
Belangrijk is ook te vermelden dat aangenomen moet worden dat tot 1850 stuivend zand een belangrijk landschapelijk aspect was. Een gegeven waartegen ook de lokale bevolking zich moest beschermen bvb. door het opwerpen van dijkjes en houtwallen. Naast de uitgestrekte heidevlakten die een open landschap creëerden, was ook in de valleigebieden openheid troef. Hier bevonden zich graslanden waarvan een flink aandeel gehooid werd (hooilanden). Verder was er uiteraard veel minder bebouwing dan nu het geval is en van industriële ontwikkeling, was met name in de Noorderkempen ook al geen sprake. Vanaf het midden van de 19de eeuw voltrok zich een landschapsmetamorfose. Door crisis in de landbouw werden gemeenten bij wet de verplichting opgelegd de gemeentelijke gronden te exploiteren. Het grootste deel van deze ontginningen werd gerealiseerd door uitbreiding van de dennenaanplanten. Grote delen van de heidegebieden van Lommel werden bebost, zodat voor de eerste wereldoorlog weinig overbleef van de uitgestrekte heidevlakten. In eerste instantie gebeurde de bebossing vnl. met Grove den. In de eerste helft van de 20ste eeuw bleef het bosareaal toenemen en geleidelijk werd er meer en meer Corsicaanse den aangeplant, een soort die een hogere houtopbrengst genereerde. Er kan dan ook in zijn algemeenheid gesteld worden dat de delen van het landschap die tot dan toe niet waren bebost, vaak ook stuifduinen betrof, of althans gebieden waar situaties van stuivend zand zich nog voordeden. Deze werden dan in laatste instantie ook bebost, vaak met Cosicaanse den dus. Naast de bosuitbreiding werden verscheidene infrastructuren aangelegd: tussen 1842 en 1845 wordt het Kempens kanaal gegraven; in 1855 wordt het kanaal naar Beverlo gegraven, zo genoemd omdat het vanaf het gehucht Blauwe Kei op het vorige kanaal aftakt naar het militaire kamp van Beverlo; tussen 1870 en 1879 wordt de spoorwegverbinding tussen Antwerpen en Mönchengladbach, aangelegd. De aanleg van deze infrastructuren bracht de vestiging mee van grootindustrie. Ter hoogte van het projectgebied betreft het: 1884: Franse dynamietfabriek "Compagnie de la Forcite" (de zogenaamde PRBterreinen); 1889: de Zinkfabriek Vieille Montagne (het huidige Umicore Balen) De ontsluitingsinfrastructuur bracht daarnaast mogelijkheden voor aan- en afvoer van grondstoffen (ertsen, zand), stadsmest uit Antwerpen, … Daarnaast diende het Kempens Kanaal zelf voor irrigatie van de arme gronden met voedselrijk kanaalwater (kalkrijk Maaswater), waardoor het systeem van vloeiweiden ontstond (oa ten noordwesten van het projectgebied; 'wateringen van Stevensvenne'). De laatste decennia neemt de inplanting van bedrijventerreinen op grondgebied van de stad Lommel een hoge vlucht. Waar het vroeger vooral het aanplanten van dennen was dat het voorkomen van vergezichten deed dalen, is het de laatste tijd de ingebruikname van open terreinen die op dat vlak determinerend is. Evolutie binnen het projectgebied In het midden van de 19de eeuw werd de westelijke zone van het projectgebied bebost (strook van Hoge Maatheide, Kattenbosheide en Dorperheide richting Kanaal van Beverlo; zie kaart 39 van de periode 1876). Deze beboste zone blijkt echter (ter hoogte van het projectgebied) relatief snel te verdwijnen. Op de kaart van de periode 1935 is binnen het projectgebied immers nog maar een klein areaal van deze beboste zone aanwezig, wel met een uitbreiding in oostelijke richting (buiten het projectgebied). Bij de ontwikkeling van de Franse dynamietfabriek verdween binnen het Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 296/403
Projectnummer:
005038
projectgebied ook dit laatste restant van het noord-zuid gerichte bebossingslint langsheen het Kanaal van Beverlo. Enkel ten oosten (buiten het projectgebied) blijft de bebossing (tot in de huidige situatie) aanwezig. Binnen het projectgebied zijn vnl. de ontwikkeling van industriële activiteiten (huidige Umicore en voormalige munitiefabriek) bepalend. De activiteiten van de munitiefabriek nemen een grote oppervlakte in beslag. Door hun aard (grondophopingen rond gescheiden munitie-opslagplaatsen) hebben deze het open karakter van het landschap maar in zeer beperkte mate aangetast. De vestiging en uitbreiding van het bedrijf Umicore, evenals de meer recente ontwikkelingen thv het bestaande bedrijventerrein (Kristalpark fase 1 en 2 en KMO-zone Balendijk) hebben echter wel geleid tot een beperking van de openheid van het landschap. De uitgestrektheid en openheid van het landschap is in de oostelijke zone van het projectgebied nog steeds waar te nemen. Dit betekent echter niet dat het oorspronkelijke landschap nog intact aanwezig is. Ter hoogte van de evenementenweide werd het terrein immers volledig genivelleerd in functie van landbouw en andere activiteiten, waardoor het microreliëf (landduinen) en oorspronkelijke vegetatie (heide en/of schraalgrasland) verdwenen. Dat het reliëf relatief recent werd gewijzigd is merkbaar aan de inplantingsplaatsen van de aanwezige hoogspanningspylonen, die zich boven het huidige maaiveldniveau bevinden. De woonwijk Glasfabriek ontstond (einde 19de eeuw) samen met de ontwikkeling van het bedrijf Umicore (Vieille Montagne), waarvan het eigendom is. Rondom deze wijk vond recent (2de helft 20ste eeuw) ver-/bebossing plaats. 5.7.2.5. Landschapshistorische situering op mesoniveau Zie kaart 6
Ankerplaatsen38 zijn in de omgeving van het projectgebied niet aangeduid. Ten zuiden van de Molse Nete sluit het projectgebied aan op de relictzone39 'Kattenbos'. Deze sluit op haar beurt in westelijke richting aan op de relictzone 'Vallei van de Grote Nete', ten zuidwesten van het projectgebied. Ten westen van het Kanaal van Beverlo is de Arbeiderscité van Wezel eveneens aangeduid als relictzone. Tabel 95 geeft een overzicht van de erfgoedwaarden van deze relictzones, overgenomen uit de databank horende bij de landschapsatlas (OC-Gis, 2001). Het Kanaal van Beverlo is aangeduid als lijnrelict. Mbt dit relict worden in de bijhorende databank geen bijzonderheden vermeld. Binnen een straal van 1 km rondom het projectgebied zijn geen puntrelicten aanwezig.
38
Ankerplaatsen zijn complexen van gevarieerde erfgoedelementen (punt- of lijnelementen) die een geheel of ensemble vormen dat ideaal-tyische kenmerken vertoont omwille van de gaafheid of representativiteit, ofwel ruimtelijk een plaats inneemt die belangrijk is voor de zorg of het herstel van de landschappelijke omgeving (bv. als blikvanger). 39 Relictzones zijn gebieden met een grote dichtheid aan punt- of lijnrelicten, zichten en ankerplaatsen en zones waarin de connectiviteit tussen de waardevolle landschapselementen belangrijk is voor de gehle landschappelijke waardering. De aanduiding gebeurt maximalistisch, doch zonder scherpe grenzen te definiëren. Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 297/403
Projectnummer:
005038
Tabel 112: Waarden van de relictzones thv het projectgebied KATTENBOS Herkenbaarheid : middelmatig Gaafheid : middelmatig Samenhang : middelmatig Wetenschappelijke waarde: Stuifzanden, zuidflank van paraboolduin. Waterscheidingssite tussen Maas- en Scheldebekken. Historische waarde: Archeologische waarde : Steentijd sites (Kattenbosserheide). Smalle vallei van de Molse Nete (ook Oude Vosseweijerloop) met kleinschalig bodemgebruik (cfr Ferrariskaart) en beboste stuifzanden te Kattenbos. Plaggenbodems rond het centrum Kattenbos en in de vallei van de Molse Nete. Typische evenwijdige wegstructuren te Kattenbos. Verstoring en beleidswenselijkheden: Tegengaan industrialisering. BOS EN DUINGEBIED MILLEGEM, GINDERBUITEN, GOMPEL, WEZEL EN GERHEIDE Herkenbaarheid : middelmatig Gaafheid :middelmatig Samenhang :middelmatig Wetenschappelijke waarde: Keiheuvel: actieve landduinen. Historische waarde: Millegem: bij Ferraris open akker; bij Vandermaelen stukjes bos en hei en open akker; herkenbare bosrestanten, versnipperd door verspreide bebouwing (cf. MGI). Galbergen: bij Vandermaelen heide op duinkopjes; bosrestanten met herkenbaar wegenpatroon (cf. MGI); sterk aangetast door verspreide bebouwing. Wezel-Rijsbergdijk: bij Ferraris en Vandermaelen nog heide met duinkopjes; hoofdzakelijk bosrestanten met herkenbare structuur, doch niet meer gaaf wegens vele verkavelingen, industrie, enz. (cf. MGI); in oostelijk deel vergraven terreinen. Keiheuvel: bij Ferraris en Vandermaelen heide op duinkopjes; heel goed herkenbare en relatief gave bosstructuur (cf. MGI); aansluitend op De Most; vliegveld verstoort gebied. Archeologische vondsten: grote hoeveelheid Ijzertijdaardewerk in 'Lemmensblok' ten zuiden van Egelsvennen (slechts gedeeltelijk in relictzone gelegen); Laat-Mesolithische site in Wezel (loopt door in relictzone R10119); prehistorische site op 'Keiheuvel' (ter hoogte van vliegveld). Esthetische waarde: Bosgebieden gaan samen met duinen, wat voor een visuele markering in het landschap zorgt; bosgebieden zijn sterk ingesloten door allerhande bebouwing en infrastructuren waardoor ze een versnipperd voorkomen hebben. Verstoring en beleidswenselijkheden: Bebouwing, industrie en diverse infrastructuren (N71, vliegveld) versnipperen of doorsnijden de relictzone. Het vrijwaren van bebouwing en versterken van de bosstructuur vormt dan ook de beleidswenselijkheid voor deze zone. ARBEIDERSCITE WEZEL Herkenbaarheid : middelmatig Gaafheid :middelmatig Samenhang :middelmatig Historische waarde: Arbeiderscité van Wezel zinkfabriek met herkenbare structuur (cf. MGI).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 298/403
Projectnummer:
005038
5.7.2.6. Archeologische waarde van het projectgebied en omgeving Kaart 43: Landschapsatlas
Op grondgebied van de gemeente Lommel zijn talrijke bewerkte prehistorische voorwerpen gevonden uit vuursteen en kwartsiet van Wommersom; zowel van de Tjonger-rendierjagers (EpiPaleolithicum) als van de jagers-verzamelaars van het Midden en het Laat-Mesolithicum. Lommel Maatheide, noordwaarts van het projectgebied, is één van de rijkste vindplaatsen van paleolitische en mesolitische sites in Vlaanderen. Ter hoogte van het projectgebied zijn volgende vindplaatsen uit deze periode gekend (zie kaart 43; bron: Centraal Archeologische Inventaris): nr. 50 729: Prehistorie onbepaald (archief IAP) nr. 100 357: Prehistorie losse vondsten (Taxandria 1921: 48-64) nr. 700 528: Mesolithisch (geerts, F. 1981 Enkele epipaleolithsiche en mesolithische sites te Lommel en omgeving, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Leuven) nr. 111 223: Mesolithisch (Maes, K. 1983 Bijdragen tot de studie van de Mesolithsiche microlieten in de provincie Antwerpen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Leuven: 156158; E Vandenbergh 1995 Molse Tijdingen 3: 138) nr. 50 138: laat Mesolithisch (Geerts, F.(1981) Notae Praehistoriae, 4: 61-64) nr. 101 971: Laat Mesolithisch (Geerts, F. 1984 Notae Praehistoriae 4: 45-60) nr. 102 133: laat Mesolithisch (Dursin L 1931 Découverte de deux nouvelles stations tardenoissiennes à Baelen et à Mol, B.S.A.B., 47: 35-40) Daarnaast zijn volgende archeologische sites van meer recente tijden aanwezig in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied (zie kaart 43; bron: Centraal Archeologische Inventaris): nr. 111 217: hoeve vroege Middeleeuwen nr. 103 123: voormalige pachthoeve abdij van Postel 18e eeuw nr. 100 016: molen 19de eeuw Algemeen kan gesteld worden dat de kans op aanwezigheid van archeologische vindplaatsen groot is ter hoogte van het projectgebied. Omwille van de vroegere en deels nog steeds aanwezige activiteiten, werd de ondergrond in bijna het volledige projectgebied echter grondig verstoord zodat eventueel aanwezige archeologische sites waarschijnlijk werden vernietigd. Algemeen kan gesteld worden dat enkel thv de locaties met niet-verstoorde bodems (zie kaart 18) nog effectief een archeologische potentie aanwezig is. 5.7.2.7. Landschapsvisuele situering op meso- en microniveau Kaart 44: Landschapsstructurerende elementen
Het projectgebied wordt gedomineerd door open ruimten, bestaande uit: Natuurlijke vegetaties (heide en buntgraslanden) vnl. in de zuidelijke en oostelijke zone van het projectgebied. Solitaire bomen of kleine boomgroepjes zijn verspreid aanwezig, maar begrenzen de open ruimte niet. De restanten van de munitiedepots creëren een microreliëf binnen de open ruimte. Minder natuurlijke vegetaties (akkers, weilanden, koelvijvers en gesaneerde gronden waarop al dan niet ingezaaide grasvegetatie tot ontwikkeling zijn gekomen) vnl. in noordelijke en westelijke zone.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 299/403
Projectnummer:
005038
De openheid van het landschap wordt in noordelijke richting en ook (in mindere mate) in zuidelijke richting verder doorgetrokken; vnl. onder de vorm van landbouwgebieden. Hierdoor zijn in deze richtingen zowel vanuit als naar het projectgebied vergezichten aanwezig. Het open landschap wordt begrensd door: de opgehoogde goethietbekkens van het bedrijf Umicore in oostelijke richting geflankeerd door een rij windmolens, ongeveer centraal in het projectgebied. de bedrijfsterreinen van Umicore en Ajinomoto Omnichem ten westen van (deels in) het projectgebied de woonwijk Glasfabriek met verboste zone ten noorden van de IJzeren Rijn de N71 die ten noorden van het projectgebied (kruising Kanaal van Beverlo en kruising spoorlijn) boven het maaiveld is gelegen het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein 'Kristalpark fase 1' dat in het noordoosten aansluit op het projectgebied een verboste zone in de zuidoostelijke rand van het projectgebied, die verder oostwaarts overgaat in bosaanplanten een verbost gebied in de zuidwestelijke zone van het projectgebied Omwille van de openheid van het landschap zijn deze ruimtebegrenzende 'bakens' vanuit verscheidene gezichtspunten tot op grote afstand zichtbaar. Naast de vermelde ruimtebegrenzende 'bakens' zijn volgende beelddragers in het projectgebied aanwezig: een hoogspanningsleiding dwars doorheen de noordelijke zone van het projectgebied en verder oostwaarts langsheen de IJzeren Rijn een rij van 4 windmolens langsheen de oostelijke zijde van de goethietbekkens Umicore en een rij van 4 windmolens (in opbouw) langsheen de westelijke grens van het bestaande industrieterrein Kristalpark fase 1 Verwachte ontwikkelingen: Het bestaande industrieterrein dat grenst aan het projectgebied (Kristalpark fasen 1 en 2), zal verder opgevuld worden. Ten zuidwesten van het projectgebied is de ontwikkeling van een bijkomend bedrijventerrein (IOK) voorzien. Deze nog in te nemen terreinen zijn op kaart 44 afzonderlijk aangeduid.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 300/403
Projectnummer:
5.7.3.
005038
Effectbespreking
5.7.3.1. Methodiek Direct ruimtebeslag
Ten gevolge van ruimtebeslag kunnen volgende primaire effecten verwacht worden: aantasting erfgoedwaarden verlies beelddragers en structurerende elementen Op basis van de landschapsatlas en informatie van de Centraal Archeologische Inventaris wordt nagegaan of relicten, beschermde monumenten/landschappen/stads- of dorpsgezichten en/of bodemarchief worden aangetast. Afhankelijk van de gaafheid en samenhang van het gebied is het effect te verwaarlozen dan wel ernstig. Beoordelingskader aantasting en contextverlies erfgoedwaarden Geen aantasting of contextverlies Æ neutraal effect Aantasting of contextverlies van erfgoedwaarden met beperkte tot matige gaafheid en/of samenhang Æ beperkt negatief effect (milderende maatregelen zijn wenselijk, maar niet noodzakelijk) Aantasting of contextverlies van erfgoedwaarden met hoge gaafheid en/of samenhang Æ belangrijk negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk) De ruimtelijke landschapskenmerkenkaart (kaart 38) en terreininventarisaties (kaart 44) geven een idee van de landschapsstructurerende elementen gelegen binnen het projectgebied. Op basis van de projectbeschrijving wordt nagegaan in welke mate de structurerende elementen worden aangetast, al dan niet vervangen of versterkt. Onder deze rubriek wordt enkel het directe effect (verlies of winst aan structurerende elementen) besproken en de structurerende waarde van de voorgestelde groenbuffers geëvalueerd. Zoals uit de beschrijving van de referentiesituatie blijkt, vormt de open ruimte een belangrijk element binnen het projectgebied en de omgeving. De secundaire effecten van inname van de open ruimte worden in het hoofdstuk 'netwerkeffecten' besproken. Beoordelingskader verlies van landschapsstructurerende elementen Het project voorziet in de aanleg van nieuwe elementen die een positieve bijdrage leveren aan de landschapsstructuur Æ positief effect Geen landschapsstructurerende elementen aanwezig Æ geen effect Landschapsstructurerende elementen verdwijnen maar worden vervangen door nieuwe elementen die structurerend zijn Æ beperkt negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn niet vereist) Belangrijke landschapsstructurerende elementen verdwijnen en/of er worden nieuwe negatieve beelddragers gerealiseerd Æ belangrijk negatief effect (knelpunt; milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 301/403
Projectnummer:
005038
Netwerkeffecten – aantasting open ruimte verbinding
In de verscheidene structuurplannen wordt zowel naar ecologische verbindingen als naar open ruimte verbindingen over het projectgebied verwezen. Mbt het ecologische aspect wordt verwezen naar hoofdstuk 5.6.4.2. Beoordelingskader wijziging open ruimte verbinding: open ruimte verbinding wordt versterkt Æ positief effect open ruimte verbinding wordt niet aangetast Æ geen effect open ruimte verbinding wordt aangesneden, maar blijft functioneel Æ matig negatief effect (milderende maatregelen zijn wenselijk, maar niet noodzakelijk) open ruimte verbinding wordt volledig aangetast Æ knelpunt waarvoor milderende of compenserende maatregelen noodzakelijk zijn
5.7.3.2. Aantasting erfgoedwaarden tgv direct ruimtebeslag
Beschermde monumenten, landschappen, dorpsgezichten of andere relicten zijn niet aanwezig binnen het projectgebied en zullen dan ook niet verdwijnen tgv de geplande activiteiten. Voor het volledige projectgebied kan ervan uitgegaan worden dat eventueel aanwezige archeologische sites zullen aangetast worden of verdwijnen. Rekening houdend met vondsten binnen het projectgebied en omgeving, kan uitgegaan worden van een hoge potentie van het gebied en dus relatief hoge kans op effecten. Tgv het sterk verstoorde karakter van de omgeving, is deze kans echter in ruimte reeds sterk gereduceerd. Thv locaties waar saneringen plaatsvonden of uitgravingen in functie van de plaatsing van gebouwen of andere industriële activiteiten, zijn eventuele archeologische sites mogelijk verdwenen. Thv de munitiedepots werden de gronden enkel verplaatst, zodat eventuele artefacten op deze locaties nog kunnen aanwezig zijn.Ook thv de gesaneerde terreinen kunnen archeologische sites toch nog aanwezig zijn; afhankelijk van de aard van de ingrepen (vnl. diepte afgravingen) en aard en diepte van de eventueel aanwezige erfgoedwaarden (bv sites die zich (deels) op en in begraven bodems bevinden). Thv niet-verstoorde locaties tot slot (zie kaart 18) zijn mogelijk nog ongestoorde sites aanwezig. Effecten op de archeologische erfgoedwaarden worden dan ook als potentieel belangrijk negatief ingeschat voor het volledige projectgebied. Milderende maatregel: archeologisch vooronderzoek Thv de ongestoorde bodems en zone van voormalige munitiedepots wordt een archeologische prospectie noodzakelijk geacht. Thv de zones waar saneringswerken werden uitgevoerd dient op basis van beschikbare informatie (mbt aard van ingrepen op de verscheidene locaties ahv bestaane plannen en studies) en een terreinevaluatie nagegaan te worden of de kans op aanwezigheid van archeologisch erfgoed nog kan verwacht worden. Indien de kans reëel is, dient ook voor deze zones een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden om eventuele sites te traceren en om hun waarde te bepalen. Op basis van de resultaten van de archeologische prospecties (uit te voeren vóór planfase) kunnen eventueel voorstellen uitgewerkt worden om archeologische sites te vrijwaren van vernieling (bv. schuiven met inplanting van gebouwen en groenzones).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 302/403
Projectnummer:
005038
5.7.3.3. Aantasting beelddragers
De open ruimten ten oosten, zuiden en westen van de goethietbekkens (zuidelijke zone van het projectgebied) evenals de ruimtebegrenzende beboste zones die hier aanwezig zijn, zullen volledig verloren gaan en ingenomen worden door industriële activiteiten. Ook de landbouwzone, woonwijk en beboste zone ten westen van de evenementenweide gaan volledig verloren. Enkel de evenementenweide en goethietbekkens worden binnen het projectgebied behouden. De realisatie van het voorgestelde project zal ertoe leiden dat de openheid van het landschap (bepaald de huidige landschapsstructuur) bijna volledig zal verdwijnen en vervangen worden door een gesloten industrieel landschap dat de bestaande industriële activiteiten ten westen (Umicore, Ajinomoto Omnichem en te ontwikkelen IOK-zone 'Driekhoek') en ten oosten (Kristalpark fasen 1 en 2 en KMO-zone Balendijk) met elkaar verbonden worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 303/403
Projectnummer:
005038
Deze sterke wijziging van de landschappelijke structuur vormt een belangrijk negatief effect, waarvoor milderende maatregelen noodzakelijk zijn. Deze milderende maatregelen omvatten een doordachte inrichting van de open ruimte corridor die in de structuurschets is voorzien (evenementenweide, niet-bebouwde zone van het goethietbekken en zone H) evenals een weloverwogen inrichting van de buffers die rondom het industrieterrein moeten voorzien worden. (zie hoofdstuk 5.7.3.5.). Bij de uitwerking van inrichtingsvoorstellen dient niet alleen rekening gehouden te worden met de huidige waarden binnen het projectgebied, maar eveneens met de relaties tussen het gebied en zijn omgeving (zowel op ecologisch als landschappelijk vlak). Voor een uitwerking van de maatregelen wordt daarom verwezen naar hoofdstuk 5.7.3.4. 5.7.3.4. Netwerkeffecten – aantasting open ruimte verbinding
Naast de ecologische verbinding, wordt in de structuurplannen op verscheidene niveau's verwezen naar een open ruimte corridor doorheen het industrieterrein. Deze open ruimte verbinding wordt noodzakelijk geacht om te vermijden dat de volledige zone langsheen de Kempische As dichtslibt met bebouwing. Bij het element open ruimte verbinding wordt opgemerkt dat met dergelijke verbinding niet noodzakelijk een 'open landschap' wordt bedoeld. Een open ruimte verbinding wordt vanuit landschappelijk oogpunt gedefinieerd als een zone waarbinnen geen bebouwing aanwezig is; het kan dus evenzeer een landbouwgebied als een bos omvatten. In de huidige situatie fungeert bijna het volledige projectgebied als een open ruimte verbinding tussen de bestaande industriële activiteiten ten oosten en ten westen. Een zeer belangrijk aandeel van deze bestaande verbinding zal door uitvoering van het voorgestelde project verdwijnen. De zone thv de evenementenweide en slibbekkens van Umicore vormen relatief grote, onbebouwde zones binnen het projectgebied die ook effectief als open zones blijven behouden en derhalve kunnen functioneren als open ruimte verbinding. De aantasting van de open ruimte wordt globaal dan ook als een belangrijk negatief effect beoordeeld, waarvoor milderende maatregelen (onder de vorm van een open ruimte corridor zoals voorzien in de structuurschets) noodzakelijk zijn. Zone H, waarbinnen de vestiging van kantoorachtige activiteiten is voorzien, kan in principe niet beschouwd worden als een verlenging van de open ruimte corridor. Bovendien vormt deze zone deels de zuidelijke grens van het projectgebied, die een zichtlocatie vormt vanuit de omgeving (Nieuwe Vosvijvers). Voor deze zone zijn maatregelen mbt de inrichting (beperking waarneming bebouwing, bvb. beperking bebouwingsindex en bouwhoogte) dan ook zeer belangrijk. Milderende maatregelen – inrichting open ruimte verbinding
Omwille van de huidige openheid en uitgestrektheid van het landschap binnen het projectgebied, wordt vnl het behoud van de openheid belangrijk geacht. Noordelijke deel open ruimte corridor Gezien de gewenste functionaliteit van de noordelijke helft van de voorziene open ruimte corridor (evenementenweide & zone voor modelvliegtuigen/kaiten), kan hier de openheid behouden worden door een bestendiging van de huidige activiteiten. Via een correcte bestemming van het terrein (in huidige situatie op het gewestplan aangeduid als landbouwgebied) en stedenbouwkundige voorschriften moet de openheid van het landschap (in combinatie met het huidige gebruik) op termijn gegarandeerd worden; bebouwing kan en mag in deze zone zeker niet toegestaan worden. In functie van een versterking van het open ruimte gevoel (niet-bebouwde omgeving) is een landschappelijke afscherming van de industriële activiteiten rondom het open gebied belangrijk. Deze afscherming kan bvb. gerealiseerd te worden dmv een groenscherm aan de oostelijke, zuidelijke en westelijke zijde. Aan de noordelijke zijde wordt dergelijke begroeiing niet Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 304/403
Projectnummer:
005038
voorgesteld, zodat van op de N71 een vrij zicht op deze open ruimte aanwezig blijft. In de structuurschets wordt een zeer strakke, rechtlijnige buffer (25 m brede buffer die binnen industrieterreinen moet voorzien worden) voorgesteld. Een meer organische aanleg verdient evenwel de voorkeur (golvend patroon), zodat dit deel van de open ruimte corridor een meer natuurlijk karakter krijgt. Via een doordachte vormgeving van deze groene buffers kan het open ruimte gevoel bovendien versterkt worden. Bijgevoegde schets geeft een principe-voorstel mbt de inrichting van de open ruimte. Om voldoende visuele buffering te kunnen bieden, wordt aan de buitenzijde het gebruik van hoogopgaande vegetatie (oa. berk en den; soorten die momenteel binnen het projectgebied aanwezig zijn) voorgesteld (donker groen op schets). Deze kunnen naar de binnenzijde van de corridor overgaan naar een lage begroeiing met struiken en heide vegetatie (roze op schets) waarin verspreid een aantal bomen (vb vliegdennen) aanwezig zijn. De ecologische corridor die vanuit de discipline Fauna& Flora wordt voorgesteld langsheen de westelijke zijde van dit deel van de open ruimte corridor, kan in deze inrichting geïntegreerd worden. Ook de voorwaarden mbt inrichting (en afscherming) die vanuit het ecologische aspect geformuleerd worden, kunnen binnen de landschappelijke visie geïntegreerd worden. Tijdelijke, occasionele parkeerplaatsen (onverharde ondergrond) ifv activiteiten op de evenementenweide kunnen in de open ruimte corridor voorzien worden; permanente parkeerplaatsen vormen echter geen optie. Een fietsverbinding kan binnen de bufferstrook geïntegreerd worden op voorwaarde dat voldoende hoogopgaande begroeiing aan de buitenzijde wordt behouden. Ook andere activiteiten verbonden aan zachte recreatie (bv. picknickplaats) kunnen binnen deze zone voorzien worden. Mbt parkeerplaatsen, fietsverbinding en andere activiteiten van zachte recreatie, geldt dat deze niet in de westelijke zone van dit deel van de corridor kunnen voorzien worden ifv de ecologische functie die dit deel van de open ruimte corridor eveneens vervult. In de ‘Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos – regio Neteland’ (gewenste ruimtelijke structuur, juni 2006) wordt ipv de ontwikkeling van industriële activiteiten zoals voorzien in de structuurschets, ten noordwesten van de open ruimtecorridor een versterking van de bosstructuur voorgesteld. Dergelijke ontwikkeling betekent een versterking van de open ruimteverbinding tov het huidige projectvoorstel en wordt vanuit landschappelijk oogpunt hoger gewaardeerd. Via deze verbinding wordt eveneens op ecologisch vlak (mits goede inrichting) de mogelijkheid geboden via het kanaal van Beverlo een verbinding onder de N71 te realiseren (betere mogelijkheden tov verbinding langsheen bestaande spoorlijn onder kanaal). Vanuit de disicpline Fauna & Flora werd daarom binnen het voorstel dat werd uitgewerkt ifv de realisatie van een ecologische verbinding en strook langsheen de N71 naar het kanaal van Beverlo voorzien. Deze keuze wordt vanuit landschappelijk oogpunt ondersteund.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 305/403
Projectnummer:
005038
Zone bufferbekkens Umicore In deze zones zullen nog geruime tijd activiteiten aanwezig blijven. Belangrijk is dat op de zichtlocaties vanuit het noordelijke deel van de open ruimte corridor en vanuit het gebied ten zuiden van het projectgebied weinig tot geen activiteiten plaatsvinden. Aan- en afrijden van vrachtwagens dient bvb maximaal voorzien te worden langsheen de noordelijke en westelijke flanken. De aanwezige begroening dient minstens behouden te blijven; tov de huidige begroeiing wordt voorgesteld meer struikvegetatie te laten ontwikkelen (in de mate van het mogelijke in functie van de bescherming van de stortplaats; diepwortelende soorten zijn bvb niet toegestaan). Bij uitbreiding van de bekkens in de hoogte (tgv activiteiten van Umicore en/of gebruik als stortplaats voor zinkassen) dienen nieuwe, kale flanken zo snel mogelijk begroeid te zijn. Zone H Het onbebouwd karakter moet primeren. Bebouwing in deze zone is daarom volledig aan het zicht te onttrekken tov de zuidelijke zijde van het projectgebied. In functie hiervan wordt tov het beeld uit de structuurschets voorgesteld de gebouwen voor kantoorachtigen te bundelen in de noordwestelijke zone en in de zuidelijke zone een brede onbebouwde strook (bvb.100m breedte) te voorzien. Aan de oostelijke zijde kan de verbinding met het noordelijk gelegen deel van de open ruimte corridor gerealiseerd worden dmv een gelijkaardige brede onbebouwde strook. De voorwaarden die geformuleerd worden vanuit de discipline Fauna & Flora mbt de inrichting van de ecologische verbinding (die hier deels overlapt met de open ruimte verbinding) kaderen binnen de principes van ontwikkeling van de open ruimte corridor. Ifv de dubbele functionaliteit in deze zone gelden bijkomend op de landschappelijke in-richtingsprincipes dan ook de maatregelen zoals voorgesteld vanuit de discipline Fauna & Flora. Mbt de inrichting van de brede groenstroken wordt aan de zijde van de gebouwen een beboste strook voorgesteld. Voor het overige wordt een meer open begroeiing voorgesteld die beter aansluit bij het valleigebied (heide vegetatie, met hier en daar verspreid een boom). Zo wordt een geleidelijke landschappelijke overgang gecreëerd tussen de omgevende openruimte en het bedrijvenpark én is de bebouwing in het bedrijvenpark vanuit het buitengebied aan het zicht onttrokken. Rekening houdend met de trage ontwikkeling van buffers in de bestaande fasen van het industrieterrein, zal dmv de aanleg van een berm een snellere visuele afscherming van het terrein gerealiseerd kunnen worden. Deze kan in de strook voor ‘opgaande vegetatie’ aangelegd worden. Een assymetrische berm (bvb.6m hoge berm met helling van ca; 1/1 aan gebouwenzijde; ca. 1/4 aan de andere zijde) garandeert een geleidelijke landschappelijke overgang, een snellere visuele afscherming én een zekere buffering in functie van geluid. Om een optimale ontwikkeling (landschappelijk geleidelijke overgang) te bewerkstelligen wordt voor de zone met lagere vegetatie voorgesteld geen nivelleringen uit te voeren (behoud huidige reliëf) en de aanwezige vegetatie te behouden. Tussen de gebouwclusters worden groenstroken van een zekere breedte (bvb. 10m) voorgesteld zodat het geheel vanuit het bedrijventerrein als een parkachtig geheel wordt ervaren. Om dit parkachtig karakter te garanderen moeten deze stroken ook effectief groen zijn en als dusdanig herkenbaar zijn (geen verhardingen, niet parkeren,…).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 306/403
Projectnummer:
005038
Bebouwing mag niet hoger zijn dan het opgaande groen, om de bebouwing aan het zicht te onttrekken vanuit het zuidelijke openruimtegebied en het parkachtig karakter te laten overheersen vanop de centrale ontsluitingslus. In bijgevoegde figuur is het inrichtingsprincipe verduidelijkt. In dit voorstel (brede buffers van 100 m aan zuid en oostzijde, groenstroken van 10 m tussen bebouwingsclusters) wordt 50% ingenomen door groen; max. 50% is beschikbaar voor bebouwing en parkeergelegenheid. 5.7.3.5. Evaluatie structurerende waarde groenbuffers Buffering rondom industrieterrein
Rondom industrieterreinen moeten buffers voorzien worden. In de structuurschets werd hierbij uitgegaan van de breedtes zoals voorgesteld in de omzendbrief van 08/07/1997 en worden op volgende locaties buffers voorzien: Volledige zuidelijke zijde van het projectgebied, langsheen vallei van de Molse Neet Vanuit het meer zuidelijk gelegen open landbouwgebied evenals thv de aanwezige woningen langsheen de Nieuwe Vosvijvers zijn op een aantal plaatsen doorkijken tot in het projectgebied aanwezig; oa de windmolens en goethietbekkens zijn duidelijk zichtbaar. Een buffer met goede afschermende functie (visueel) is op deze locatie dan ook noodzakelijk. Daarnaast kan deze buffer (zij het in beperkte mate) ook bijdragen tot de akoestische afscherming van het projectgebied naar de omgeving (zie hoofdstuk 5.2). Zuidoostelijke zijde van het projectgebied Deze buffer is noodzakelijk in functie van een afscherming van het (zuid)oostelijk gelegen natuurgebied. Noordelijke zijde zone C Deze buffer is voorzien in functie van een visuele afscherming tov de N71. Omdat de N71 via een brug het Kanaal van Beverlo kruist, zal deze visuele buffering slechts in beperkte mate functioneel zijn. Mbt een industrieterrein kan er bovendien voor geopteerd worden langsheen deze belangrijke verkeersas een zichtlocatie op het terrein als herkenningspunt te ontwikkelen. Vanuit het beleid (zowel provinciaal als gemeentelijk) wordt de ontwikkeling van dergelijke zichtlocatie echter niet wenselijk geacht. Bovendien wordt ook vanuit de discipline Fauna & Flora voorgesteld op deze locatie de ecologische verbinding vanuit het zuiden door te trekken in de richting van het kanaal van Beverlo (potenties voor maatregelen ifv barrière-effect N71). Het voorstel tot aanleg van een bufferstrook langsheen de noordwestelijke zijde van het projectgebied blijft dan ook behouden. Mbt meer concrete inrichtingsvoorwaarden wordt verwezen naar de discipline Fauna & Flora waar de realisatie van een ecologische verbinding meer in detail wordt uitgewerkt. Oostelijke zijde zones A en C Deze buffer staat in voor een visuele afscherming van het industrieterrein tov het noordelijk deel van de open ruimte corridor. Dit deel van de open ruimte corridor omvat een open landschap met een recreatieve nevenfunctie. Een visuele inbuffering van de industriële activiteiten tov dit open landschap wordt noodzakelijk geacht (zie ook voorgaande hoofdstuk 5.7.3.4. mbt de evaluatie van de open ruimte corridor) en kan gecombineerd worden met de realisatie van de ecologische verbinding langsheen deze zijde (zie discipline Fauna & Flora).. een inbuffering van het oostwaarts gelegen industrieterrein (fase 1) wordt echter noodzakelijk geacht; zie voorgaande punt m.b.t. de evenementenweide. Binnen het projectgebied van fase 1 werd (oostwaarts van de strook voor windmolens) wel een 25 m Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 307/403
Projectnummer:
005038
brede bufferstrook voorzien die deze functie kan vervullen. In de huidige situatie heeft deze strook zich echter (nog) niet ontwikkeld tot een functionele buffer. Rondom het zuidelijke deel van de open ruimte corridor (thv de goethietbekkens Umicore) wordt geen afzonderlijke buffer voorzien. Visuele inbuffering van deze zone is immers weinig relevant gezien de hogere ligging tov de omgeving. Thv zones F en G, is in de bestaande fase 1 noordwaarts van de IJzeren Rijn een bufferstrook voorzien. Een landschappelijke inbuffering in de toekomstige situatie is op deze locatie weinig relevant aangezien zowel noord- als oostwaarts industriële activiteiten zullen ontwikkeld worden (in de huidige situatie is een inbuffering wel wenselijk aangezien zuidwaarts van de spoorlijn nog geen industriële activiteiten waren ontwikkeld). Mbt de inrichting van de bufferstroken wordt verwezen naar de reeds ontwikkelde fasen van het industrieterrein Kristalpark. Op het terrein blijken deze buffers echter niet functioneel te zijn; van de aangeplante bomen en struiken zijn er weinig tot geen effectief opgeschoten. Een analoge inrichting wordt dan ook niet voldoende geacht. Milderende maatregelen mbt inrichting groenbuffers rondom industrieterrein Uitgaande van de bestaande situatie en verwijzend naar het ecologische aspect (zie hoofdstuk 5.6 mbt de creatie van een ecologische corridor) zou ervoor geopteerd kunnen worden om de bufferstroken onder de vorm van een lage heidevegetatie te laten ontwikkelen (behoud/versterken huidige situatie). Dergelijke open structuur is vanuit landschappelijk oogpunt echter niet wenselijk; zeker niet thv de zuidelijke rand van het projectgebied. Vanuit het zuiden van het projectgebied (belangrijk recreatiegebied ovv wandel-, fiets- en paardrijpaden) zijn immers in de huidige situatie vrije zichten op het projectgebied aanwezig. In functie van het recreatieve gebruik en bestaande vergezichten dient het beeld van een groene open ruimte structuur behouden te worden en is een afschermende buffering van de industriële activiteiten dan ook meer dan wenselijk. Ook thv het noordelijke deel van de open ruimte corridor dienen de omliggende industriële activiteiten aan het zicht onttrokken te worden zodat het weidse zicht binnen deze zone niet wordt verstoord. Een goede visuele afscherming kan niet gecreëerd worden dmv een lage heidevegetatie, zodat voor de bufferstroken rondom het industrieterrein de aanplant van hoog opgaande bomen met struiken in de ondergroei noodzakelijk is. Rekening houdend met het beperkte succes van de aanplant van bomen in de groenbuffers thv de bestaande fasen I en II van het industrieterrein Kristalpark, kan ervan uitgegaan worden dat creatie van een dichte buffer slechts op zeer lange termijn mogelijk zal zijn. Groenbuffers met een breedte van voldoende breedte (bvb. 25m) binnen de zones van het industrieterrein worden dan ook noodzakelijk geacht in functie van een kwalitatief hoogwaardige landschapsvisuele afscherming. Enkel thv de zuidoostelijke zijde, waar een boszone aan het projectgebied grenst -en het projectgebied vanuit de omgeving derhalve reeds is afgeschermd- is een dichte beboste buffer niet noodzakelijk en wordt de voorkeur gegeven aan het behoud van de bestaande vegetatie (bosrand). Deze bosrandbuffer heeft niet zozeer een landschappelijk afschermende functie, maar is eerder van belang in functie van het beperken van randeffecten in de aangrenzende boszone. De aanleg van de bufferstroken dient bij de start van de ontwikkeling van het terrein (samen met aanleg van infrastructuur zoals wegenis) voorzien te worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 308/403
Projectnummer:
005038
Uit ervaring in voorgaande fasen blijkt dat een dichte afschermende vegetatie zich pas op lange termijn kan ontwikkelen. Daarom wordt voorgesteld in de zuidelijke zone, waar afscherming naar de omgeving het belangrijkst wordt geacht, de aanleg van bermen in de bufferstroken te integreren. Hierdoor kan op snellere wijze een goede schermhoogte gecreëerd worden in functie van de visuele afscherming van het gebied. Vanuit de discipline geluid wordt aangegeven dat een doordachte plaatsing van bedrijven (aaneensluitend; eventueel met schermen tussen gebouwen) en het niet toestaan van activiteiten aan de zuidelijke zijde van de gebouwen betere resultaten genereert dan het plaatsen van een berm. De aanleg van een berm in de zuidelijke bufferstrook heeft dan ook vnl. een landschappelijke functie indien in functie van het geluidsverstorend effect andere maatregelen worden voorzien. Analoog aan het voorstel voor zone H kan een a-symmetrische berm van ca. 6 m hoogte, helling van ca. 1/1 aan noordelijke zijde (industrie) en helling van ca. 1/4 aan zuidelijke zijde (vallei Molse Neet) voorgesteld worden. Op de zachthellende zijde dient een hoogopgaande vegetatie aangeplant te worden. Mbt zone H wordt verwezen naar voorgaand hoofdstuk 5.7.3.4.; hier wordt de berm dan niet aan de zuidelijke grens van het projectgebied voorzien, maar als noordelijke grens van de bredere bufferstrook. Het gebruik van bermen kan ook binnen de bufferstroken rondom het noordelijke deel van de open ruimte corridor geïntegreerd worden. Op deze locaties wordt het gebruik van bermen vanuit landschappelijk oogpunt echter minder noodzakelijk geacht, maar kunnen vanuit ecologisch standpunt (ecologische corridor) een meerwaarde bieden. Aan de buitenzijde van de ecologische corridor wordt dan ook de aanleg van een a-symmetrische berm van afdoende breedte (bvb. 25m breed) voorgesteld. Zoals vanuit de milderende maatregelen bij inrichting van de open ruimte corridor aangegeven, bij voorkeur niet in een strakke rechte lijn. Ontwikkeling van industriële activiteiten in zone C kunnen, gezien de huidige bestemming van het gebied, pas op lange termijn plaatsvinden; eventueel wordt een industriële ontwikkeling hier zelfs onmogelijk gemaakt (in het eindvoorstel van de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos – regio Neteland wordt voor deze zone een versterking van de bosstructuur voorgesteld; zie hoofdstuk 5.7.2.1). In deze zone werden (recent) bomen aangeplant. Vanuit het ecologische aspect wordt minstens het behoud van een deel van deze strook ifv de realisatie van een ecologische verbinding (zie discipline Fauna & Flora hoofdstuk 5.6) als randvoorwaarde geformuleerd. De aanleg van een bijkomende bufferstrook langsheen de N71 is hier dan ook niet noodzakelijk. Indien op beleidsmatig vlak de keuze wordt gemaakt voor het niet-ontwikkelen van industriële activiteiten in zone C, dient in de noordelijke zijde van zone B een bufferstrook voorzien te worden. Bij de inname van zone B dient dan ook de mogelijkheid voorzien te worden een bufferstrook te ontwikkelen met als voornaamste functie het vermijden van randeffecten naar de boszone. Aan de zuidelijke zijde van het noordelijke deel van de open ruimte corridor is in de structuurschets geen bufferstrook voorzien. Deze wordt vanuit landschappelijk oogpunt noodzakelijk geacht, zodat het vergezicht dat in deze zone zal behouden blijven, niet wordt begrensd door het zicht op industriële activiteiten. Voorgesteld wordt de bufferstrook ten noorden van de spoorlijn (dus niet binnen de industriezone) zelf aan te leggen met een minimale breedte van 25 m, hoogopgaande bomen en struiken in de ondergroei. Op deze wijze worden ook spoorgebonden activiteiten (intensivering IJzeren Rijn in toekomst) aan het zicht onttrokken. Zoals voorgesteld in voorgaand hoofdstuk mbt de inrichting van de open ruimte corridor, wordt deze bufferstrook bij voorkeur niet als een strakke, rechte lijn aangelegd.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 309/403
Projectnummer:
005038
Op locaties waar de voorgestelde buffers overlappen met de ecologische corridor die vanuit de discipline Fauna & Flora wordt voorgesteld, kan de landschappelijke buffer in de ecologische corridor geïntegreerd worden. Naast een landschappelijke schermfunctie zal deze strook een bufferende functie tov de ecologische waarden (visueel en akoestisch) vervullen. In functie van het beperken van de zichtbaarheid van de industriële activiteiten tov de omgeving, wordt voor het zuidelijke deelgebied een beperking in bouwhoogte noodzakelijk geacht. De toegestane bouwhoogte kan gebaseerd worden op de hoogte van de buffer langsheen de rand van het projectgebied en de hoogte van de bestaande goethietbekkens (13 à 14 m boven maaiveld in huidige situatie). Onderstaande foto geeft een beeld van het huidige zicht op het projectgebied vanuit de straat Nieuwe Vosvijvers.
Bomenrij aan rand van projectgebied
Goethietbekkens
Van deze foto is af te leiden dat gebouwen in de zuidelijke zone (strook van ca 500 m breedte langsheen de zuidelijke rand) zeker niet hoger mogen zijn dan het huidige bekken om het onbebouwde karakter visueel te behouden (hoogte van de bomen langsheen de rand van het projectgebied is voldoende om het aanwezige bufferbekken met huidige hoogte van 13 à 14 m+mv aan het zicht te onttrekken). Zoals reeds eerder aangegeven, moet het de bedoeling zijn de industriële activiteiten voor waarnemers vanuit het gebied ten zuiden van het projectgebied aan het zicht te onttrekken (recreatieve waarde waarvoor het beeld van een groene open ruimte structuur dient behouden te worden). Alhoewel afhankelijk van de aard en effectiviteit van de buffer, kan er van uitgegaan worden dat hoe dichter gebouwen bij de rand van het gebied geplaatst worden; hoe minder hoog ze zouden mogen zijn. Dit principe wordt in onderstaand schema verduidelijkt (rode lijn = maximale bouwhoogte). In dit schema wordt eveneens weergegeven dat door plaatsing van een berm langsheen de rand een betere buffering kan verkregen worden (en hogere bouwhoogten langsheen de rand kunnen toegestaan worden).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 310/403
Projectnummer:
005038
Goethietbekkens
Om voldoende garanties te kunnen bieden mbt de effectieve (en onmiddellijke) realisatie, onderhoud en behoud van een buffer rondom het industrieterrein, dienen de aanleg en het onderhoud van de bufferstroken rondom het industrieterrein en groenstroken langsheen de wegenis door de projectontwikkelaar (of andere nader te bepalen verantwoordelijke) uitgevoerd te worden, die in latere fase zal fungeren als parkmanager. Indien bedrijven afzonderlijk zouden instaan voor de aanleg en het onderhoud van deze buffers kan de homogeniteit immers moeilijk bewaard worden en zal de effectieve realisatie van de buffers pas plaatsvinden wanneer bedrijven zich effectief vestigen terwijl in functie van een optimale inkleding van het gebied de bufferstroken zouden gerealiseerd (in de ideale situatie zelfs volgroeid) moeten zijn vooraleer bedrijfsgebouwen worden ingeplant.
Groenstroken binnen industrieterrein
Mbt de groenstroken binnen het industrieterrein wordt een onderscheid gemaakt tussen groenstroken langsheen de wegenis en groenstroken rondom de individuele bedrijfspercelen. Thv de wegenis wordt een strook van 33 m breedte voorzien: weg 7m
berm met bomenrij 5m
fietspad 2,5m
berm 1m
gracht 1,5m
groenstrook 3m
Aansluitend worden de bedrijven verplicht een 'voortuinstrook' aan te leggen. Dit is een strook van 4 m breed die behoort tot het bedrijfsperceel, maar buiten de omheining dient aangelegd te worden. Deze strook moet eveneens als groenstrook aangeplant worden. Bijkomend worden bedrijven verplicht rondom de individuele bedrijfspercelen groenbuffers aan te leggen. In de stedenbouwkundige voorschriften voor fase 1 worden hierbij volgende breedtes gehanteerd:
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 311/403
Projectnummer:
breedte perceel gemeten aan de rooilijn
totale oppervlakte van het perceel
005038
minimumbreedte van de bouwvrije zone
<100m
<1ha
6m
50-100 m
>1ha
8m
>100m
onbeperkt
10m
Analoog aan de groenbuffers rondom het projectgebied blijkt in de bestaande fasen dat de groenstroken tot op heden niet functioneel zijn. De bestaande vegetatie werd in functie van de nivellering van de terreinen volledig verwijderd en een groot aantal van de aangeplante bomen en struiken zijn afgestorven. De groenstroken langsheen de wegenis zullen dan ook pas op lange termijn effectief een structurerende functie vervullen. Milderende maatregelen mbt inrichting groenstroken binnen het industrieterrein In functie van de ontwikkeling van een landschappelijk waardevol bedrijventerrein, wordt de aanleg van groenbuffers langsheen de wegenis en rondom de individuele bedrijfspercelen noodzakelijk geacht. Vanuit een efficiënt ruimtegebruik dienen deze buffers echter tot een minimum beperkt te worden. Daarom worden de breedtes van de groenzones die in de stedenbouwkundige voorschriften voor Kristalpark fase 1 als minimum zijn voorgesteld, hier als maximum breedtes voorgesteld. Op deze wijze kan voor de verscheidene terreintypes een bebouwingsindex (incl. verharding) van 85% behaald worden. Deze bebouwingsindex (uitz. voor zone H) dient dan ook als streefdoel naar voor geschoven te worden in de stedenbouwkundige voorschriften. Bijkomend wordt voorgesteld in de stedenbouwkundige voorschriften een minimum terreininname van bvb. 40% (helft van streefdoel) op te nemen als te realiseren binnen de termijn van de bouwvergunning.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 312/403
Projectnummer:
5.8. 5.8.1.
005038
DISCIPLINE MENS – RUIMTELIJKE ASPECTEN Afbakening studiegebied
Het studiegebied beperkt zich tot het te ontwikkelen bedrijventerrein en de omliggende woon-, werk- en recreatiegebieden. Het betreft gebieden die een onmiddellijke invloed kunnen ondervinden van de ontwikkeling van het projectgebied. Voor het aspect mobiliteit (in functie van bereikbaarheid) worden de voornaamste verkeersverbindingen rond het projectgebied bekeken. Het betreft alle verkeersassen die een belangrijke rol vervullen voor de ontsluiting en de bereikbaarheid van het projectgebied. Dit zowel wat betreft wegenis voor gemotoriseerd (vrachtwagens, auto’s, openbaar vervoer) als langzaam verkeer (fiets). 5.8.2.
Referentiesituatie
5.8.2.1. Methodiek
Om inzicht te krijgen in de bestaande ruimtelijke aspecten (zowel op vlak van het ruimtelijk functioneren van wonen, werken, recreëren; aspecten van de ruimtelijke beleving beeldkwaliteit en hinderaspecten en de voornaamste ontsluitingsassen van het gebied) wordt een onderzoek uitgevoerd op basis van volgende elementen Recent grafisch kaartmateriaal zoals topografische kaart en kleurenorthofoto; Terreinbezoek; Ruimtelijke structuurplannen en hieraan gekoppelde planningsprocessen en uitvoeringsplannen: op de drie beleidsniveaus (Vlaams, Provinciaal en gemeentelijk) worden de goedgekeurde en in opmaak zijnde beleidsplannen en verordende plannen gescreend op ontwikkelingen die op korte, middellange of lange termijn worden geplant en waarvan de ontwikkeling van het bedrijventerrein een invloed kan hebben; Mobiliteitsplannen: deze plannen worden gescreend op bestaande en geplande openbaarvervoersverbindingen en functionele en recreatieve routes voor langzaam verkeer; Provinciale fietsroutenetwerken. -
5.8.2.2. Ruimtelijk functioneren (wonen, werken, recreëren) Wonen
De woongebieden vormen een ruimtelijk element die een belangrijke hinder kunnen ondervinden van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Hoe dichter het woongebied gelegen is hoe groter het hindereffect kan zijn. Deze effecten hebben voornamelijk betrekking op de leefkwaliteit van de woonomgeving (ontsluiting, geluid, beeldkwaliteit) De woongebieden kunnen worden ingedeeld naargelang hun afstand tot het projectgebied: binnen het projectgebied: Glasfabriek; in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied (grenzend aan): Wezel en Bankei; in de nabije omgeving van het projectgebied (binnen een straal van 5 km): Rauw, Stevensvennen, Lommel-Werkplaatsen, Lommel, Balendijk, Kattenbos en Gelderhorsten. Kaart 45: Ruimtelijk functioneren: wonen, werken, recreëren
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 313/403
Projectnummer:
005038
Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze woonkernen. Naast de afstand ten aanzien van het projectgebied wordt ook een indicatie gegeven van het aantal inwoners. Hieruit kan de invloed op het woongebied afgeleid worden. Tabel 113: Woongebieden GEBIED (GEMEENTE) Glasfabriek (Lommel)
AFSTAND IN KM binnen bedrijfseigendom
AANTAL INWONERS 55
Wezel (Balen - Mol)
vanaf 0,250
4 833
Bankai
vanaf 0,300
zie Wezel
Rauw (Mol)
ca 1,7 tot 4,0 km
2 591
Stevensvennen (Mol)
ca 1,5 tot 2,5 km
34
Lommel-Werkplaatsen (Lommel)
ca. 0,5 tot 2,5 km
2100
gehucht De Waaltjes
ca. 1,0 tot 2,0 km
40
Lommel
ca. 3,0 tot 5,0 km
14130
Balendijk (Lommel)
ca. 2,0 tot 4,0 km
zie Lommel
Kattenbos (Lommel)
ca. 2,0 tot 4,5 km
1575
Gelderhorsten (Lommel)
ca. 1,5 tot 2,5 km
zie Lommel
Hierbij worden volgende aannames gedaan: De woonwijk Gasfabriek is een vroegere tuinwijk. Momenteel wordt voor de wijk een uitdovingsbeleid gevoerd, waarbij leegstaande woningen systematisch gesloopt worden. Er zijn nog ca. 15 tot 20 woningen aanwezig. In de referentiesituatie wordt de woonwijk als bestaand meegenomen; De woonwijken worden allen ruimtelijke gescheiden van het projectgebied. Rauw, Stevensvennen, Waaltjes, Lommel-Werkplaatsen en Lommel liggen allen ten noorden van de N71. Bankei en Wezel liggen ten westen van het kanaal Beverlo. Gelderhorsten en Kattenbos liggen ten zuiden van de Molse Nete. Tussen het projectgebied en Balendijk ligt momenteel de bedrijvenzone Balendijk-Kristalpark. Hierdoor is er op het moment weinig tot geen interactie; De enige interactie wordt gemaakt door de lokale weg Zinkstraat, Paulusstraat, Balendijk. Deze weg verzorgt de ontsluiting van het gehucht Gasfabriek en van de bestaande bedrijvigheid ten oosten van het kanaal Beverlo (Umicore, Omnichem…). Vooral door deze laatste ontsluiting bestaat er hinder in de kernen Wezel en Bankai. Daarnaast verzorgt deze weg een functionele fietsverbinding tussen de kernen Bankai-Wezel en Balendijk-Lommel. Hierdoor is er vanuit de kernen Wezel-Bankai een woon-werk verbinding tussen het bedrijventerrein Balendijk-Kristalpark en een woon-school verbinding naar Lommel. Ook vanuit de kernen Lommel-Balendijk is er een woon-werkverbinding naar de bestaande bedrijven ten westen van het kanaal Beverlo; In de ruimtelijke structuurplannen van de verschillende beleidsniveaus worden geen nieuwe ontwikkelingen inzake wonen voorzien. De bestaande situatie van de verschillende woonwijken vormt aldus de referentiesituatie voor het aftoetsen van de effecten.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 314/403
Projectnummer:
005038
Recreëren
Daarnaast zijn ook de recreatiegebieden (of gebieden met een recreatieve functie), gebieden die mogelijks hinder kunnen ondervinden van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Ook hier kan gesteld worden dat hoe dichter de recreatieve infrastructuur ten aanzien van het projectgebied is gelegen, hoe groter de invloed erop kan zijn. De effecten hebben ook hier voornamelijk een invloed op de kwaliteit van de recreatieve structuur (o.a. bereikbaarheid, beeldkwaliteit, geluid en luchthinder). Het doorwegen van de effecten zal echter sterk afhangen van de aard van de recreatieve activiteit. De recreatiegebieden kunnen worden ingedeeld naargelang hun afstand tot het projectgebied. We beperken ons tot die recreatiegebieden die geen ruimtelijk geheel vormen met de woonomgevingen die hierboven werden opgesomd. binnen het projectgebied: evenementenweide in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied (aangrenzend aan): Recreatievaart op het kanaal Beverlo in de nabije omgeving (binnen een straal van 5 km): Kattenbosserheide en Keiheuvel hebben ook een recreatieve functie. Tabel 114: Recreatiegebieden en andere gebieden met recreatieve functie gebied (gemeente)
afstand in km
aard van recreatiegebied
Dorperheide (Lommel)
in projectgebied
landbouwgebied dat deels gebruikt wordt voor niet-permanente grootschalige toeristisch-recreatieve activiteiten zoals ruitertornooien, ULM, modelluchtvaart, festivals… (evenementenweide)
Heeserbergen (Lommel)
ca. 0,5 tot 2,0 km in bedrijventerrein Balendijk
recreatiegebied bestemd voor luidruchtige sporten zoals motorcrosscircuit, modelbouwvliegtuigen, karting…
Kattenbosserheide Kattenbosserbergen (Lommel)
ca. 1,0 tot 4,0 km
natuurgebied met recreatief gedeelte waarin o.a. twee campings zijn gelegen: jeugdcamping VVV en camping Blauwe Meer
Keiheuvel (Balen)
ca. 2,0 tot 4,0 km
natuurgebied met recreatief gedeelte waarin o.a. een campings is gelegen: camping Keiheuvel
Rauw (Mol)
ca. 2,5 tot 4,0 km
golfterrein
Er situeren zich 3 bovenlokale recreatieve fietsroutes in de omgeving van het projectgebied: fietsroute tussen station Lommel en Stevensvennen (langsheen de spoorlijn, via het bedrijventerrein Kristalpark, via de dorpskern Lommel-Werkplaatsen en het gehucht Waaltjes); fietsroute langsheen het kanaal Beverlo (afgeleid via Bankei ter hoogte van Umicore); fietsroute langsheen de vallei van de Molse Nete (via Nieuwe Vosvijvers en Zandstraat). Hierbij worden volgende aannames gedaan: De recreatieterreinen dorperheide (evenementenweide) en Heeserbergen liggen temidden van of aansluitend aan bedrijventerreinen. Voor het functioneren van deze de recreatieve activiteiten zelf is het vooral van belang dat er ruimte is, en dat het potentieel aantal gehinderden (klachten n.a.v. geluidsniveaus en verkeer die deze recreatieve activiteiten produceren) beperkt is. De omgevingskwaliteit is van minder belang voor de recreanten.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 315/403
Projectnummer:
-
-
005038
De wandelgebieden en kampeerterreinen in Kattenbosserheide, Kattenbosserbergen en Keiheuvel worden ruimtelijk van het projectgebied afgezonderd door de Molse Nete (en het kanaal Beverlo). Er bestaat geen interactie tussen deze gebieden. In de ruimtelijke structuurplannen van de verschillende beleidsniveaus worden geen nieuwe ontwikkelingen inzake recreatie voorzien. De bestaande situatie van de verschillende recreatiegebieden vormt aldus de referentiesituatie voor het aftoetsen van de effecten.
Werken
Tenslotte kan de ontwikkeling van het projectgebied ook van invloed zijn op de bestaande omliggende werkgebieden in de omgeving. Het betreft zowel bestaande bedrijventerreinen als agrarische gebieden. De effecten van ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein ten aanzien van de bestaande bedrijventerreinen kunnen zowel performantie- (en tewerkstellings-) groei inhouden (economische clustering) als performantieverlies (bvb. door bezwaring ontsluitingsinfrastructuur). Ten aanzien van aanpalende agrarische gebieden kan de ontwikkeling van het projectgebied betrekking hebben op direct ruimtebeslag en mogelijke uitstoot en neerslag op gewassen. De tewerkstellingsplaatsen worden ingedeeld ten aanzien van hun afstand naar het projectgebied. gedeeltelijk gelegen in het projectgebied: Umicore, Omnichem; aansluitend op het projectgebied: Industriezone Balendijk, KMO-zone Balendijk, Kristalpark, Katoenstraat, Driehoek; in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied (binnen een straal van 5 km): Maatheide; in de nabije omgeving van het projectgebied (binnen een straal van 10 km): Zinkfabriek en Colburnlei-Berkenbossen; agrarische gebieden in het projectgebied: Dorperheide; aansluitend op het projectgebied: Gelderhorsten. Tabel 115: Bedrijventerreinen en beschikbaar aanbod Gebied (gemeente)
nr
oppervlakte (ha)
ontwikkeld (ha)
Kristalpark fase 1 (Lommel) Industriezone Balendijk Kristalpark (fase 2) (Lommel)
bouwrijp (ha)
uit te rusten (ha)
1
142
42
100*
0
2
114
52
62
0
KMO-zone Balendijk (Lommel)
3
56
56
0
0
Umicore (Lommel-Balen)
4
194
194
0
0
Omnichem (Lommel-Balen)
5
31
31
0
0
Katoenstraat (Lommel)
6
7
5
2
0
Driehoek (Balen)
7
22
0
0
22
Maatheide (Lommel)
8
161
147
15**
0
Zinkfabriek (Overpelt/Neerpelt)
9
140
110
30
0
Colburnlei–Berkenbossen (Mol)
10
137
137
0
0
209
22
Totaal: Bron: AGIV – bedrijventerreinen Vlaanderen – situatie 2004
* volgens recente controle: medio 2006 is ca. 50 ha niet ingenomen, daarvan is 7 ha verkocht, 3 ha toegewezen, 40 ha uitgeefbaar ** volgens recente controle: medio 2006 is ca. 13 ha niet ingenomen, daarvan is 3 ha toegewezen, 10 ha vrij maar gereserveerd voor watergebonden bedrijven (bron: stedelijke diensten Lommel)
Kaart 46: Bedrijventerreinen
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 316/403
Projectnummer:
005038
Hierbij worden volgende aannames gedaan: Het landbouwgebied Dorperheide is een open onbebouwd gebied (overwegend grasland) dat deels gebruikt wordt voor de landbouw, deels gebruikt wordt voor ruimte-extensieve manifestaties (evenementenweide - zie hoger onder recreatie) en deels braak ligt/bebost is. De beschikbare ruimte op de bedrijventerreinen in de omgeving is nog groot, maar kan niet zomaar vergeleken worden met de ontwikkelingen in projectgebied. Het potentiële aanbod op bestaande terreinen is kleinschaliger (max. 10 ha), waardoor ze niet geschikt zijn voor de opvang van grote regionale bedrijven en megaprojecten. Tevens zijn de potenties naar ontsluiting (weg, water, spoor) op de bedrijventerreinen verschillend waardoor ze ook verschillende potenties hebben. Lommel is als kleinstedelijk gebied van provinciaal niveau eveneens geselecteerd als economisch knooppunt. Het projectgebied wordt hier eerder als een reservegebied beschouwd voor economische ontwikkelingen. Door de ontwikkeling van het projectgebied wordt het aanbod aan bedrijventerrein met 337 ha vergroot (294 ha gronden Balim en 43 ha voormalige tuinwijk Glasfabriek) In de ruimtelijke structuurplannen van de verschillende beleidsniveaus worden geen nieuwe ontwikkelingen inzake werken voorzien. De bestaande situatie van de verschillende tewerkstellingsgebieden vormt aldus de referentiesituatie voor het aftoetsen van de effecten. 5.8.2.3. Ruimtelijke beleving (beeldkwaliteit en hinderaspecten) Figuur17: ruimtelijke beleving
Het betreft voornamelijk aspecten die de beeldkwaliteit van de omgeving bepalen (het huidige ervaren, waarnemen van het projectgebied en zijn invloed op de omgeving). Het projectgebied is Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 317/403
Projectnummer:
005038
waarneembaar vanuit volgende invalshoeken: Dorpskern Wezel, Bankai en Glasfabriek, Kanaal Beverlo, N71, aangrenzend bedrijventerrein, open ruimtegebied rond Molse Nete (vanaf Nieuwe Vosvijvers en Zandstraat), Paulusstraat-Balendijk (interne ontsluitingsweg) en spoorlijn 15-19 (Hertentals - Overpelt-Neerpelt). Bij de beschrijving van de referentiestatus wordt er een onderscheid gemaakt tussen structuren die voornamelijk een visuele belevingswaarde hebben (verkeerswegen zoals N71, kanaal Beverlo, spoorlijn…) en structuren die ook andere hindereffecten kunnen ondervinden vanuit de ontwikkeling van het plangebied (woonkernen). Hierbij worden volgende aannames gedaan: Beleving vanuit de dorpskernen Wezel en Bankai: Vanuit de woonkern is er nu al een zicht op de aanwezige bedrijven in en aansluitend op het projectgebied. De bestaande bedrijvigheid wordt als referentiestatus genomen voor mogelijke hinder van geluid en lucht (voor een concrete referentiestatus verwijzen we hiervoor naar de disciplines geluid en lucht – zie hoofdstukken 5.2 en 5.3); Beleving vanaf het kanaal Beverlo: vermits het kanaal een ruimtelijke barrière vormt tussen de dorpskernen Wezel en Bankai en het projectgebied is de ruimtelijke beleving er gelijkwaardig. Het kanaal is, naast vrachtvervoer over het water een belangrijke recreatieve route (over water en langs het kanaal). Het zicht langs het kanaal wordt momenteel al gedomineerd door de aanwezige bedrijven in en aansluitend op het projectgebied. Dit beeld wordt als referentiestatus meegenomen; Beleving vanaf N71: komende vanuit Mol doorsnijdt de N71 voornamelijk een open ruimtegebied dat varieert tussen bos en heidegebieden. Vanaf het bedrijventerrein Kristalpark doorsnijdt de N71 de bebouwde ruimte; Beleving aangrenzende bedrijventerreinen (Kristalpark, Balendijk, Umicore, Omnichem): de terreinen grenzen nu grotendeels aan een grootschalig open ruimtegebied met bepaalde natuurlijke waarden. De bedrijvenzone Balendijk wordt hier ruimtelijk van afgezonderd door de spoorlijn 15-19 (Herentals – Neerpelt-Overpelt). De bestaande bedrijvigheid op deze terreinen dient als referentiestatus genomen te worden voor de berekening van de bestaande effecten en de bijkomende effecten die zullen ontstaan bij een ontwikkeling van het projectgebied. (voor een concrete referentiestatus verwijzen we hiervoor naar de disciplines geluid en lucht – zie hoofdstukken 5.2 en 5.3); Beleving vanuit de Molse Nete (Nieuwe Vosvijvers en Zandstraat): momenteel bestaat vanuit dit gebied voornamelijk een zicht op een grootschalig (natuurlijk) open ruimtegebied. Dit geeft een hoge belevingskwaliteit (aangenaam en rustige belevingswaarde) aan een weg die opgenomen is een bovenlokaal functioneel en recreatief fietsroutenetwerk; Beleving vanuit het gehucht Glasfabriek: Voormalige tuinwijk (waardoor het een eigen specifiek karakter heeft) dat op de overgang ligt van het bedrijventerrein Umicore (in het westen) en het open ruimtegebied van Dorpelheide (in het oosten) Ook hier wordt de bestaande bedrijvigheid als referentiestatus genomen voor mogelijke hinder van geluid en lucht (voor een concrete referentiestatus verwijzen we hiervoor naar de disciplines geluid en lucht – zie hoofdstukken 5.2 en 5.3); Beleving vanaf de spoorlijn: komende van Mol doorsnijdt de spoorlijn eerst een open ruimtegebied met bos en heidestructuren, vanaf het kanaal doorsnijdt ze het bestaande bedrijvencomplex van Umicore, vervolgens gaat ze terug door een open ruimtegebied met heidestructuren (voornamelijk het zuidelijk open ruimtegebied naar Molse Nete is hier beeldbepalend) om tenslotte langs het bedrijventerrein Kristalpark-Balendijk naar NeerpeltOverpelt ter rijden. De spoorlijn wordt zowel gebruikt voor personen en vrachtvervoer; Beleving vanaf Paulusstraat-Balendijk: De beleving van deze route is zeer gevarieerd; de weg loopt eerst rond het bedrijventerrein van Umicore (waar het andere grote infrastructuren Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 318/403
Projectnummer:
005038
kanaal en spoorweg- volgt), vervolgens doorkruist het de tuinwijk glasfabriek, het open ruimtegebied Dorpelheide en de bedrijventerreinen Kristalpark-Balendijk. De weg heeft hoofdzakelijk een functie als functionele fietsroute tussen de kern van Wezel en BalendijkLommel, maar verzorgt tevens de ontsluiting van het gehucht Glasfabriek; De visuele beleving van het gebied wordt eveneens benaderd vanuit het landschappelijke standpunt. Voor een uitgebreidere beschrijving van de landschappelijke beleving van het gebied verwijzen we naar de discipline Monumenten & landschappen. (zie hoofdstuk 5.7) De hinderaspecten op specifieke ruimtelijke structuren worden hier slechts beperkt aangehaald. Deze aspecten worden uitgebreid bestudeerd in de disciplines lucht en geluid. We verwijzen hiervoor dan ook naar de bespreking in voorgaande hoofdstukken (zie hoofdstukken 5.2 en 5.3)
5.8.2.4. Mobiliteit (bereikbaarheid en ontsluiting) Figuur18: belangrijke ontsluitingswegen-openbaar vervoer (Zie ook kaart 2)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 319/403
Projectnummer:
005038
Van belang voor het ruimtelijk functioneren is de ontsluiting en de bereikbaarheid van de ruimtelijke eenheden die hierboven werden aangehaald (wonen, recreëren, bedrijvigheid). Hierbij dient bekeken te worden welke wegeninfrastructuur momenteel een rol vervult in de ontsluiting van deze structuren en welke invloed het projectgebied momenteel al heeft op deze wegen. Het betreft volgende infrastructuur: Stevensvennenstraat – Bankei: verzorgt de ontsluiting van de kernen Wezel en Bankai naar de N71. Deze weg verzorgt tevens de ontsluiting van de bestaande bedrijven ten westen van het Kanaal van Beverlo naar de N71. Het betreft bedrijven die aan de rand of gedeeltelijk in het projectgebied zijn gelegen. Deze weg is ook een bovenlokale functionele fietsverbinding; Ferdinand S. Emsenslaan: verzorgt de ontsluiting van de kernen Rauw en Stevensvennen naar de N71. Er is geen interactie van deze weg met bestaande bedrijven of het projectgebied. Deze weg is ook een bovenlokale functionele fietsverbinding; Zinkstraat-Paulusstraat-Balendijk: een lokale weg die door het projectgebied loopt. De weg ontsluit het gehucht Gasfabriek en de bestaande bedrijvigheid ten westen van het kanaal van Beverlo naar de kern Wezel. Tevens ontsluit de weg de recreatiezone Dorperheide (evenementenweide) via het bedrijventerrein Balendijk-Kristalpark naar de N71. Tenslotte verzorgt de weg een functionele fietsverbinding tussen de kernen WezelBankai, de bedrijven ten westen van het Kanaal van Beverlo, het bedrijventerrein Balendijk-Kristalpark en de kernen Balendijk-Lommel; J. en R. Vlegelstraat: ontsluit de gehuchten Gasfabriek en Waaltjes naar de N71; NieuweVosvijvers – Zandstraat: deze weg , die ten zuiden van de Molse Nete loopt, vervult voornamelijk een recreatieve fietsverbinding verzorgt tussen het Kanaal van Beverlo en Kattenbos; De provincie voorziet in het provinciaal fietsroutenetwerk een functionele fietsverbinding door het projectgebied, welke het gehucht Glasfabriek met Gelderhorsten verbindt; Het projectgebied wordt slecht ontsloten door openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde halte voor openbaar vervoer bevindt zich in de dorpskern van Wezel. De omliggende dorpen worden goed ontsloten door twee buslijnen. De kernen in het westen (Wezel, Bankai, Rouw, Stevensvennen, Lommel Werkplaatsen worden ontsloten door buslijn 307 (Hamont, Mol, Geel, Leuven) welke rijdt via de N712, Ferdinant S. Emsenslaan, Bankai, Stevensvennenstraat. De kernen in het oosten (Kattenbos) worden ontsloten door lijn 29 (Hasselt-Leopoldsburg) welke rijdt langs N746; Deze lijnvoering wordt aangevuld door drie belbusregio’s. In het noorden verzorgt belbus 713 Lommel west de bediending van volgende gebieden: Lommel, Lommel Werkplaatsen, Balendijk, Heersbergen. In het zuidoosten verzorgt belbus 712 Lommel zuid de bediening van volgende gebieden: Kattenbos en Geldershorsten. In het westen verzorgt belbus 732 Balen-Mol een extra bediening voor de kern Wezel. Geen enkele van deze belbussen doet het projectgebied aan. De verkeersintensiteiten werden uitvoerig beschreven onder de discipline mobiliteit. Voor een uitgebreidere referentiestatus verwijzen we dan ook naar hoofdstuk 5.1.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 320/403
Projectnummer:
5.8.3.
005038
Effectbespreking
5.8.3.1. Methodiek
In dit hoofdstuk worden de effecten van de ingreep op de discipline mens - ruimtelijke aspecten besproken en beoordeeld. Omwille van de duidelijkheid worden meteen per effect milderende of compenserende maatregelen aangegeven die noodzakelijk worden geacht om het effect weg te werken. De effecten worden per fase weergegeven: de tijdelijke effecten, veroorzaakt bij de aanleg van het bedrijventerrein en de permanente effecten, veroorzaakt bij de exploitatie van het bedrijventerrein. Door de complexiteit en het holistisch karakter, kunnen de beoordelingscriteria m.b.t. de discipline mens - ruimtelijke aspecten nooit volledig kwantitatief benaderd worden. De beoordeling van de verschillende effectengroepen zal daarom grotendeels uitgaan van kwalitatieve beschrijvingen vanuit expert judgement. De effecten worden in drie categorieën besproken: Ruimtelijk functioneren (wonen, werken en recreëren); Ruimtelijke beleving (beeldkwaliteit en hinderaspecten); Mobiliteit (bereikbaarheid en ontsluiting). Ruimtelijk functioneren (wonen, werken en recreëren)
Wijzigingen in het ruimtegebruik en in het maatschappelijk functioneren van het plangebied worden kwantitatief beschreven en kwalitatief beoordeeld (oppervlakte per bestemming, aantal woongelegenheden, arbeidsplaatsen, recreatiemogelijkheden). Immers aangezien bijvoorbeeld een verlies aan oppervlakte niet noodzakelijk tot een negatieve beoordeling moet leiden (mogelijks een efficiënter ruimtegebruik of kwalitatievere ordening), kan dit niet zomaar kwalitatief beoordeeld worden. Ook de ruimtelijk-functionele samenhang met de omgeving -en de omvang van de impactwordt kwalitatief beschreven en beoordeeld. De beoordeling van het effect zal dus gebeuren door de impact op de performantie van de systemen en de duurzaamheid van de verandering te beoordelen. Daarbij is de toetsing van de doelstellingen uit de ruimtelijke structuurplannen (en eventuele andere beleidsdoelstellingen) een min of meer objectiveerbaar gegeven dat mee in overweging wordt genomen. Bij het bepalen van de omvang van de impact (beperkt/groot) wordt ook rekening gehouden met de omvang van de ‘getroffen’ populatie (bewoners, recreanten, tewerkgestelde…). Beoordelingskader: -
Positieve impact op de performantie van de (deel)systemen (wonen, werken, recreëren, verplaatsen…) en/of de duurzaamheid van het ruimtegebruik positief effect (+) Geen impact op de performantie van de (deel)systemen en/of op de duurzaamheid van de het ruimtegebruik neutraal effect (0) Beperkte negatieve impact op de performantie van de (deel)systemen en/of duurzaamheid van het ruimtegebruik beperkt negatief effect (-): milderende maatregelen zijn wenselijk, maar niet noodzakelijk Grote negatieve impact op de performantie van de (deel)systemen en/of duurzaamheid van het ruimtegebruik belangrijk negatief effect (---): milderden of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 321/403
Projectnummer:
005038
Ruimtelijke beleving (beeldkwaliteit en hinderaspecten)
De ruimtelijke beleving speelt zich zowel af op het vlak van beeldkwaliteit of de hinder die men waarneemt vanuit de ontwikkeling van het projectgebied (o.a. geluid, lucht,…). De hinderaspecten die zullen veroorzaakt worden zullen sterk afhankelijk zijn van de aard van bedrijven die in het projectgebied zullen gevestigd worden. Vermits het ontwerp van de MER de aanleg van het wegentracé behandeld is hier nog geen duidelijkheid over. Voor de mogelijke hindereffecten verwijzen we dan ook naar de beschrijving en beoordeling onder de disciplines Lucht en Geluid (zie hoofdstukken 5.2 en 5.3) De ruimtelijke beleving van de omgeving is heel subjectief en sterk individugebonden. Toch kunnen enkel algemene appreciaties aangenomen worden. Deze hebben dan vooral betrekking op de verandering van het landschap (of het beeld van de omgeving). De beoordeling van het effect zal gebeuren door de impact van de landschapsverandering te beschrijven in zijn bestaande omgeving. Bij het bepalen van de impact wordt eveneens rekening gehouden met gewenste ontwikkeling van de ruimere omgeving. Beoordelingskader: -
-
Positieve impact op beeldwaarde van de omgeving: het bestaande landschap wordt versterkt D positief effect (+) Geen impact op de beeldwaarde van de omgeving: het bestaande landschap blijft ongewijzigd, de beeldwaarde wordt noch versterkt, noch aangetast D neutraal effect (0) Beperkte (negatieve) impact op de beeldwaarde van de omgeving: het bestaande landschap wordt gewijzigd, maar de gewijzigde situatie kan op termijn tot een positieve appreciatie leiden D beperkt (negatief) effect (-): bijkomende milderende maatregelen kunnen genomen worden, maar zijn niet noodzakelijk. Negatieve impact op de beeldwaarde van de omgeving: het bestaande landschap wordt gewijzigd en dit brengt een permanente negatieve appreciatie van de ruimtelijke omgeving met zich mee D negatief effect (---): milderende maatregelen zijn noodzakelijk om een integratie in het landschapsbeeld te voorzien.
De landschappelijke aspecten worden eveneens uitvoerig besproken onder de discipline monumenten & landschappen. Hier wordt eveneens de landschapshistorische invalshoek bekeken, terwijl het bij de discipline mens – ruimtelijke aspecten vertrekt vanuit de huidige belevingswaarde. Voor een uitgebreidere effectenbespreking van het aspect landschap verwijzen we daarom ook naar de discipline monumenten & landschappen (zie hoofdstuk 5.7) Mobiliteit (bereikbaarheid en ontsluiting)
Bij de ontwikkeling van het projectgebied wordt onder de discipline mens – ruimtelijke aspecten bekeken naar de effecten op de bereikbaarheid en ontsluiting van de omliggende structuren (wonen, werken en recreëren) maar ook naar deze van het projectgebied, als toekomstige tewerkstellingsplaats, zelf. De ontwikkeling van het bedrijventerrein mag geen bijkomende overlast veroorzaken in de woonomgevingen omdat hierdoor de leefkwaliteit wordt aangetast. Tegelijkertijd dient het bedrijventerrein goed bereikbaar te zijn vanuit deze woonomgeving omdat het een potentiële tewerkstellingsplek is. Bereikbaar niet enkel vanuit het oogpunt van de autogebruiker, maar ook door langzaam verkeer (fiets) en openbaar vervoer.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 322/403
Projectnummer:
005038
Daarnaast dient bekeken te worden dat door de ontwikkeling van het projectgebied geen hinder ontstaat op bestaande functionele en recreatieve verbindingen. Zo kan een mogelijke verlenging van wachttijden aan bruggen, overgangen, lichten, een negatief effect hebben op de bereikbaarheid van een woonomgeving of de tewerkstellingsplek in het algemeen. Ook het doorknippen of verleggen van bestaande routes kan een negatief effect veroorzaken. De beoordeling van de bereikbaarheid en ontsluiting zal onder de discipline mens – ruimtelijke aspecten gebeuren aan de hand van een kwalitatieve omschrijving van de effecten van de ontwikkeling van het projectgebied. Beoordelingskader: -
-
Positieve impact op de bereikbaarheid en/of ontsluiting van een (deel)structuur (woonomgeving, recreatiegebied, tewerkstellingsplaats): de bereikbaarheid en/of de ontsluiting wordt verbeterd (vb. door realisatie van missing link) D positief effect (+) Geen impact op de bereikbaarheid en ontsluiting van een (deel)structuur: de bereikbaarheid en de ontsluiting blijven ongewijzigd D neutraal effect (0) Beperkte negatieve impact op de bereikbaarheid en/of ontsluiting van een (deel)structuur: de bereikbaarheid en/of de ontsluiting wordt tijdelijk gehinderd, maar dit negatief effect kan na verloop van tijd over gaan D beperkt (negatief) effect (-): bijkomende milderende maatregelen kunnen genomen worden, maar zijn niet noodzakelijk. Grote negatieve impact op bereikbaarheid en/of ontsluiting van een (deel)structuur: de bereikbaarheid en/of ontsluiting worden blijvend gehinderd D groot negatief effect (---): milderende maatregelen zijn noodzakelijk om een integratie in het landschapsbeeld te voorzien.
De mobiliteitsaspecten worden eveneens uitvoerig besproken onder de discipline mobiliteit. Hier wordt voornamelijk ingegaan op de ontsluitingseffecten –de belasting van het verkeersnet- en de nodige maatregelen die hiervoor dienen genomen te worden. Zie hiervoor onder hoofdstuk 5.1 5.8.3.2. Ruimtelijk functioneren (wonen, werken, recreëren) Duurzaamheid van het ruimtegebruik
Tijdelijke effecten Er is nog een aanzienlijk aanbod aan bedrijventerrein in de onmiddellijke nabijheid (Kristalpark fase 1 en 2, Maatheide,…). In de beschouwde regio wordt verondersteld dat op deze terreinen ca.144 ha nog uitgeefbaar is. Dit is: te beschouwen als maximum. Inventarisatie 2004 voor de regio (GOM-inventaris, gepubliceerd op AGIV) Gegevens enkel geactualiseerd voor Kristalpark fase 1 en 2; deels als ‘ijzeren voorraad’ Ter vergelijking: in Kristalpark fase 1 is sinds medio 2001 tot heden bijna 54 ha aan bedrijfspercelen aangekocht door bedrijven en bijkomend 14 ha reeds toegewezen aan bedrijven. Op 5 jaar tijd is m.a.w. in totaal 68 ha uitgegeven, oftewel 13, 6 ha/jaar. Dit moet als minimum beschouwd worden, aangezien enkel de uitgegeven oppervlaktes in Kristalpark fase 1 en niet van de andere terreinen in de regio beschouwd zijn. Algemeen wordt aangenomen dat op elk ogenblik een ijzeren voorraad (direct uitgeefbare terreinen) beschikbaar moet zijn van ca. 3 maal de jaarlijkse uitgifte (oftewel ca. 40,8 ha als absoluut minimum);
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 323/403
Projectnummer:
005038
-
als we er van uitgaan dat gronden in het projectgebied ten vroegste vanaf 2009 uitgegeven kunnen worden, zal er op dat moment van het huidige aanbod ca. 40,8 ha ingenomen zijn. Dit betekent dat er op dat moment maximaal 60 ha ‘overaanbod’ in de regio verondersteld kan worden (144 ha als max. aanbod vandaag – min. 40,8 ha ondertussen uitgegeven – min. 40,8 ha benodigde ijzeren voorraad). Daarbij moet evenwel opgemerkt worden dat een deel van het beschikbare aanbod zeer specifiek is en in beginfase zeker niet ‘overlapt’ met het aanbod in het projectgebied. We denken bijvoorbeeld aan de oppervlakte gereserveerd voor watergebonden bedrijvigheid (10 ha) op het terrein Maatheide, terwijl de waterwegontsluiting in het projectgebied pas op langere termijn geoptimaliseerd wordt verondersteld. Gelet op de datering en beperkte beschikbaarheid van accurate gegevens kan het effectief uitgeefbare aanbod kleiner vermoed worden en de effectieve uitgifte/jaar groter. Het eventuele overaanbod kan hoe dan ook slechts als tijdelijk effect (ten hoogste 3 jaar) beschouwd worden. We beschouwen dit dan ook niet als een significant effect. Permanente effecten Efficiëntie ruimteaanbod De gronden zijn momenteel op het gewestplan bestemd als industriegebied. De gronden worden echter nog niet als dusdanig gebruikt. Momenteel is er geen grondgebruik, ze liggen in feite braak. Door de ontwikkeling van dit bedrijventerrein kan vermeden worden dat elders in de regio bijkomende gronden dienen gerealiseerd te worden voor de opvang van industriële bedrijven. Ook in het verleden werden deze gronden al gebruikt als bedrijventerrein. Deze bedrijven hebben om allerlei redenen deze terreinen verlaten. De gronden van deze bedrijven waren vervuild en werden recent gesaneerd, rekening houdend met de planologische bestemming. Hierdoor zijn ze in feite enkel geschikt voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Door de (her)ontwikkeling van dit bedrijventerrein wijzigt er in feite niets aan het vroegere grondgebruik. Bovendien sluiten deze gronden aan op bestaande bedrijventerreinen én op de (toekomstige) IJzeren Rijn en kanaal. Hierdoor is de potentie van deze terreinen naar bedrijvigheid toe groot (clustering, multimodaliteit). Over de concrete invulling van het terrein (percelering, V/T en B/T van de individuele bedrijven) zijn momenteel geen concrete gegevens gekend (m.u.v. het voornemen van max. 50% B/T voor het groene kantorenpark, zoals aangegeven in de structuurschets). In de werkhypothese t.b.v. dit MER is uitgegaan van een B/T van 85% in de berekening van o.a. het verkeersgenererend effect. Degelijke B/T wordt beschouwd als een vrij hoge indexwaarde, wat betekent dat het terrein zou getuigen van een hoge mate van intensief ruimtegebruik en dus ruimte-efficiëntie. Efficiëntie aanbod ‘groen bedrijvenpark’ In de structuurschets – en werkhypothese voor dit MER – wordt voorzien in de ontwikkeling van een gedeelte als groen bedrijvenpark, onderdeel van de openruimtecorridor doorheen het projectgebied. Bedoeling volgens de structuurschets is een overwegende (min. 50%) parkaanleg waarin bebouwde volumes voor kantoorachtigen, kennisintensieve bedrijven, en gemeenschappelijke diensten voor het bedrijventerrein,… mogelijk zijn. Rekening houdend met de planningscontext, het ruimtelijk functioneren en de maatregelen die ook vanuit andere disciplines naar voor geschoven worden, kunnen volgende bedenkingen gemaakt worden: de vraag naar locaties voor kantoorachtigen en kennisintensieve bedrijven wordt eerder klein geacht in de regio;
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 324/403
Projectnummer:
005038
bedrijfsactiviteiten die zonder enige hinder te verweven zijn in het stedelijk centrumweefsel en personeelsintensieve activiteiten worden beter niet op een bedrijventerrein gesitueerd. Ze zijn bij voorkeur te voorzien verweven met centrumfuncties en op plekken die goed met het openbaar vervoer zijn ontsloten. Kantoren zijn hoe dan ook uit te sluiten (niet cfr. planologische verenigbaarheid met de gewestplanzonering); de oppervlakte van het projectgebied is groot. Als ondersteunende voorzieningen en/of diensten t.b.v. de bedrijven in het projectgebied in dit bedrijvenpark geconcentreerd worden, is de afstand tot sommige andere bedrijven in het projectgebied even groot als de afstand van deze bedrijven tot de centra van Lommel of Wezel. M.a.w. ondersteunende voorzieningen die verweefbaar zijn in het centrum, worden beter in de bestaande wooncentra voorzien waar ze ook de bestaande functies verder ondersteunen; omwille van landschappelijke overwegingen wordt vanuit de discipline landschap vooropgesteld: het onttrekken aan het zicht vanuit het zuidelijk gelegen openruimtegebied en het laten overwegen van het parkachtig karakter in het bedrijventerrein zelf. Kleinschaligere bebouwing ligt dan ook voor de hand. De realiseerbaarheid als groen bedrijvenpark (t.b.v. de functies voorgesteld in de structuurschets) wordt betwijfeld en de wenselijkheid ervan is beperkt. Anderzijds kan ook getwijfeld worden aan de realiseerbaarheid van dezelfde kwaliteiten (overwegend groen, coherente parkaanleg, slechts 50% verhard/bebouwd, eerder kleinschalig, lage bebouwing,…) voor traditionele KMO’s of industriële bedrijven, omwille van het overeenkomstige kostenplaatje. De kans is bovendien groot dat dan sterk aan kwaliteit ingeboet zal worden. Anderzijds is het op deze plek in het projectgebied de bedoeling om én een functie als bedrijventerrein én een functie en kwaliteit als openruimtecorridor met elkaar te verzoenen. -
Beoordeling De (her)ontwikkeling van deze gronden als bedrijventerrein heeft een positief effect op de regio doordat het voorkomt dat nieuwe gronden dienen ontwikkeld te worden als bedrijventerrein. Voorzover dit voor de andere disciplines (bvb. mobiliteit) geen probleem oplevert, wordt de hoge B/Tverhouding uit de werkhypothese als positief beoordeeld. Deze is evenwel niet juridisch afdwingbaar en vraagt een begeleidende maatregel. De combinatie van én bedrijfsfuncties én een openruimtecorridor is in principe ruimte-efficient. Het ‘voorbehouden’ van het groene bedrijvenpark voor kantoorachtigen en kennisintensieve bedrijven wordt weinig haalbaar (realiseerbaarheid) en wenselijk (ruimtelijk beleid) geacht, en vanuit het oogpunt van de duurzaamheid matig negatief beoordeeld. We stellen voor (1) enkel kantoorachtigen/kennisintensieve bedrijven toe te laten die niet verenigbaar zijn met de woonomgeving, (2) deze plek niet enkel voor dergelijke activiteiten voor te behouden, maar evengoed voor andere bedrijvigheid toe te laten mits (3) de ruimtelijke kwaliteit als openruimtecorridor wordt gegarandeerd wat ofwel zeer strikte voorschriften en handhaving vereist of een beheer (bebouwing en buitenaanleg) vanuit één initiatiefnemer.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 325/403
Projectnummer:
005038
Milderende of begeleidende maatregelen
-
vastleggen van een hoge B/T (intensief ruimtegebruik) in verkavelingsvoorschriften of uitgiftebeleid; strikte voorschriften m.b.t. de ruimtelijke kwaliteit in de openruimtecorridor vast te leggen en te handhaven of nog beter: dit terreingedeelte te ontwikkelen en beheren vanuit één initiatiefnemer. Onder deze voorwaarden kan de bestemming verruimd worden tot alle mogelijke bedrijvigheid doch ‘kantoorachtigen’ moeten uitgesloten worden indien ze verweefbaar zijn in de woonomgeving.
Effecten met betrekking tot wonen:
Tijdelijke effecten: Algemeen functioneren van de woonomgevingen De realisatie van de ontsluitingsweg en de verdere ontwikkeling van het projectgebied zal weinig of geen effecten hebben op de omliggende kernen. Het projectgebied ligt ruimtelijk afgezonderd van deze kernen en het werfverkeer zal georganiseerd worden via het bestaande bedrijventerrein Balendijk-Kristalpark dat rechtstreeks ontsloten worden op de N71. De realisatie van de ontsluitingsweg en de verdere ontwikkeling van het projectgebied zal wel effect hebben op het gehucht Glasfabriek. Dit effect is in eerste instantie sterk negatief; maar kan op lange termijn als positief beoordeeld worden. Verdwijnen van de tuinwijk Glasfabriek: Alhoewel de problematiek eerder beperkt lijkt - het betreft de afbraak van 15 tot 20 woningen - heeft het voor de gezinnen (of ca. 55 inwoners) die in deze woningen woonachtig zijn sterk nadelige gevolgen. We nemen aan dat het hier om goedkope woongelegenheden gaat en dat de gezinnen minder sterk staan op de private woningmarkt en eerder in het ‘goedkopere huur’-segment terecht komen. Naast het emotionele aspect kan er ook een budgettaire consequentie voor de betreffende gezinnen aan vasthangen, doordat ze duurder moeten huren. Op lange termijn kan het bewaren van de leefkwaliteit in deze voormalige tuinwijk echter in vraag worden gesteld. Door de ligging temidden van bedrijvigheid kunnen er heel wat negatieve effecten ontstaan. Het lijkt onmogelijk om hiervoor telkens nieuwe milderende maatregelen te treffen. Het behoud van dit gehucht lijkt dan ook niet gewenst. Op lange termijn dient de afbouw van de tuinwijk eerder als een positief effect bekeken te worden. Beoordeling: De herhuisvesting heeft voor de gezinnen die er momenteel woonachtig zijn een belangrijk negatief effect. De afbouw van de tuinwijk heeft op lange termijn een positief effect omdat de leefkwaliteit er door de nabijheid van bedrijvigheid vermoedelijk niet gegarandeerd kan worden. Milderende of compenserende maatregelen: Voorgesteld wordt om voor de herhuisvesting van deze gezinnen, die momenteel woonachtig zijn in de tuinwijk Glasfabriek, een begeleidingsplan op te starten.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 326/403
Projectnummer:
005038
Permanente effecten: Algemeen functioneren van de woonomgevingen De uitbating van het bedrijventerrein zal weinig of geen effect hebben op het ruimtelijk functioneren van de omliggende dorpskernen omdat deze ruimtelijk van het projectgebied worden afgesneden en er weinig of geen directe interactie is. Er kan zelfs gesteld worden dat het ruimtelijk functioneren van de kernen Wezel en Bankai zal verbeterd worden indien de ontsluiting van de bestaande bedrijven ten westen van het Kanaal van Beverlo gekoppeld wordt aan de ontsluiting van het bedrijventerrein dat op het projectgebied zal ontwikkeld worden én mits sluipverkeer door Wezel wordt voorkomen. Veranderingen doorgaand verkeer in Wezel en Bankai: Het bedrijventerrein Umicore/Omnichem worden momenteel ontsloten via een brug over het kanaal en door de dorpskernen van Wezel en Bankai naar de N71. Dit heeft een negatief effect op de woonkwaliteit van deze dorpskernen. Via het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein IOK-Driehoek en een aansluiting op de weginfrastructuur van het bedrijventerrein Balendijk-Kristalpark fase 3 kunnen Umicore en Omnichem via het nieuwe bedrijventerrein ontsloten worden naar de N71 zonder dat hiervoor door de dorpskernen van Wezel en Bakai dient gereden te worden. Dit zou een (groot) positief effect zijn. Echter tegelijkertijd wordt hiermee ook een verbinding gecreëerd tussen het nieuwe bedrijventerrein en de bestaande ontsluitingsroute van Umicore/Omnichem via Wezel/Bankai. Indien de nieuwe ontsluitingsweg van het bedrijventerrein of aansluiting ervan op de N71 niet goed functioneert – wat als een potentieel tijdelijk effect wordt beschouwd (zie discipline mobiliteit) – groeit de kans op sluipverkeer doorheen Wezel/Bankai zowel voor vrachtverkeer als woon-werkverkeer. Gelet op de aard van de wegenis in de kernen zal de ‘capaciteit’ voor sluipverkeer hoe dan ook beperkt zijn (niet veel sneller gaan dan via nieuwe ontsluitingsweg bedrijventerrein) en de toename van doorgaand verkeer naar het bedrijventerrein t.o.v. het referentiescenario (verkeer Umicore/Omnichem) eerder beperkt zijn. Toch beschouwen we dit als een beperkt negatief effect en zijn milderende maatregelen wenselijk. Beoordeling: De omleiding van de ontsluiting van het bedrijf Umicore via het bedrijventerrein IOK-Driehoek en Balendijk-Kristalpark naar de N71 heeft een positief effect op de woonkwaliteit van Wezel en Bankai, mits sluipverkeer naar het projectgebied wordt voorkomen. Momenteel moet er vanuit gegaan worden dat – mits afstemming van het hoger wegennet op de toekomstige intensiteiten – het bedrijventerrein voornamelijk via het hoger wegennet ontsloten zal worden. Sluipverkeer kan evenwel altijd optreden en dit moet dan ook nauwlettend in de gaten gehouden worden. Bij het optreden van sluipverkeer is een aanpassing van de bestaande ontsluiting via de kern van Wezel wenselijk. Milderende of begeleidende maatregelen: Mogelijke gepaste maatregelen om sluipverkeer te voorkomen is het afsluiten van de brug over het kanaal voor auto- en vrachtverkeer (behalve in geval van calamiteiten). Voor fietsers/voetgangers en busgebruikers (aanpalende halte aan het rondpunt in Wezel) blijft de brug toegankelijk. Ook de huidige personeelsparking van Umicore (aan de zijde van kern Wezel) blijft bruikbaar zoals op vandaag, doch het bedrijf wenst de parking aan de overzijde van het kanaal te organiseren.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 327/403
Projectnummer:
005038
Effecten met betrekking tot werken:
Tijdelijke effecten: Momenteel zijn er geen bedrijven gevestigd op het bedrijventerrein, de gronden liggen braak. Hierdoor zal de inrichting van het terrein geen hinder veroorzaken naar bedrijven die al op het terrein gevestigd zijn. Ook naar de aanpalende bedrijven zal nagenoeg geen hinder ontstaan. Werfverkeer van en naar het in te richten bedrijventerrein zal een verwaarloosbaar klein effect hebben op de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein Balendijk-Kristalpark fase 1 t.o.v. het eigenlijk bedrijfsverkeer in de referentiesituatie en de exploitatiefase. Permanente effecten: Verhoging van de tewerkstelling binnen de regio: Door het bedrijventerrein te ontwikkelen worden er nieuwe bedrijven aangetrokken naar de regio. Deze bedrijven creëren een bijkomende tewerkstelling in de regio. De werkloosheid binnen de regio ligt ongeveer even hoog als deze in Vlaanderen (8,3 %)40 en is evenals in Vlaanderen de laatste jaren terug licht gestegen. Het aantrekken van bedrijven naar de regio kan een positief effect veroorzaken op het werkloosheidscijfer in de regio. Beoordeling De (her)ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft een positief effect op de regio doordat het voor een verhoging van de tewerkstelling zorgt.
Relatie recreatieve evenementen en ontsluiting bedrijventerrein: De ontsluiting van het bedrijventerrein verloopt door de zone die wordt voorbehouden voor recreatie. Bij grootschalige evenementen, die gelijktijdig plaatsvinden met de activiteiten op het bedrijventerrein (doorgaans tijdens de week), zouden er mogelijks conflicten kunnen ontstaan tussen de ontsluiting van het bedrijventerrein en het bestemmingsverkeer voor het recreatiegebied. Beoordeling: Het behoud van de recreatiezone kan mogelijks een beperkt negatief effect hebben op de ontsluiting van het bedrijventerrein. Congestie door toekomend/vertrekkend verkeer is weinig waarschijnlijk en makkelijk te voorkomen door selectie en planning van de evenementen. Verkeershinder (doorstroming) kan wel optreden door geparkeerde/manoeuvrerende wagens op de ontsluitingslus. Milderende of begeleidende maatregelen: Waar de ontsluitingsweg door de recreatiezone loopt dient voldoende rekening gehouden te worden met de periodieke activiteiten die op deze locatie doorgaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimte moet zijn voor vrachtwagens, die materiaal toeleveren voor de periodieke activiteiten, om zich van de ontsluitingsweg te kunnen plaatsen en dat er voldoende ruime parkeergelegenheid dient te worden voorzien zodat bezoekers zich niet op de ontsluitingsweg plaatsen.
40
Bron: Lokale statistieken, werkloosheidsgraad 2004
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 328/403
Projectnummer:
005038
Verlies van agrarisch gebied Dorperheide De open ruimtecorridor omvat een terrein dat momenteel bestemd is als agrarisch gebied op het gewestplan. Het betreft een licht vervuild terrein dat in principe niet echt geschikt is voor agrarisch grondgebruik (consumptie). Al naargelang de optie m.b.t. de ecologische corridor wordt de evenementenweide beter aan de west- dan aan de oostzijde van de spooraftakking voorzien. Dit zou betekenen dat het plaatselijke landbouwgebruik zou verdwijnen. Beoordeling: De recreatieve activiteiten op deze locatie hebben geen negatief effect ten aanzien van de agrarische sector omdat het terrein licht vervuild is en bezwaarlijk als structureel onderdeel van de agrarische structuur beschouwd kan worden. Indien de evenementenweide op de huidige percelen gesitueerd blijft, kan het landbouwgebruik, vanuit ruimtelijk en landschappelijk oogpunt, verder bestendigd worden als onderdeel van de openruimtecorridor (geen effect). Effecten met betrekking tot recreëren:
Tijdelijke effecten: Gebruik van recreatieve routes: Het gebruik van de recreatieve routes kan mogelijk hinder ondervinden van de aanleg van het bedrijventerrein. Dit houdt in dat zij ofwel moeilijk bereikbaar zijn of tijdelijk onbruikbaar zijn. Hierdoor zullen er tijdelijk omleidingen moeten voorzien worden wat mogelijks een omrijfactor kan veroorzaken. Beoordeling: De aanleg van het bedrijventerrein zal een beperkt negatief effect hebben op het gebruik van (een deel van) de recreatieve routes die momenteel door het gebied lopen. Milderende of compenserende maatregelen: Voorzien in omleidingen.
Permanente effecten: Invloed realisatie bedrijventerrein op de evenementenweide: Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt de evenementenweide gevrijwaard. Deze ligt immers in de ‘openruimtecorridor’ doorheen het bedrijventerrein en er wordt geen uitbreiding van het bedrijventerrein op deze gronden voorzien. Hierdoor kunnen de recreatieve activiteiten behouden blijven op deze locatie. Ook vanuit andere sectoren wordt er geen claim gelegd op dit terrein (zie planningscontext). Beoordeling: De ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft geen significant negatief effect op de recreatieve activiteiten die momenteel in het gebied plaatsvinden. Voor het functioneren van deze de recreatieve activiteiten zelf is het vooral van belang dat er ruimte is, en dat het potentieel aantal gehinderden (klachten n.a.v. geluidsniveaus en verkeer die deze recreatieve activiteiten produceren) beperkt is. In die zin is de evenementenweide (met o.a. geluidsproducerende activiteiten in open lucht) goed gesitueerd in deze omgeving, want verwijderd van bewoning en – als vnl. weekendactiviteit – nauwelijks interfererend met de bedrijfsactiviteiten.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 329/403
Projectnummer:
005038
Het recreatief netwerk wordt uitgebreid: Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein worden de bestaande recreatieve routes behouden. Bij de ontwikkeling wordt een uitbreiding voorzien van het bestaande netwerk waardoor ontbrekende schakels in het netwerk worden gerealiseerd. Beoordeling: De ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft een positief effect op het recreatief netwerk omdat ontbrekende schakels worden gerealiseerd.
5.8.3.3. Ruimtelijke beleving (beeldkwaliteit en hinderaspecten) Effecten op de beeldkwaliteit van de omgeving
Hiervoor verwijzen we tevens naar de bespreking van de effecten binnen de discipline monumenten en landschappen (zie hoofdstuk 5.7). Vanuit de discipline mens – ruimtelijke aspecten kunnen volgende tijdelijke en permanente effecten op de beeldkwaliteit van de omgeving aangestipt worden. Tijdelijke effecten: De aanleg van de infrastructuur van het bedrijventerrein zal geen effecten veroorzaken ten aanzien van de beleving van het projectgebied in zijn omgeving. Het is pas vanaf dat de realisatie van de bedrijven zal plaatsvinden dat er mogelijks effecten ontstaan naar de omliggende omgeving. Deze effecten worden als permanente effecten beschouwd. Deze effecten zullen het grootst zijn vanuit de Molse Nete en vanuit de belangrijkste infrastructuren (N71 en spoorlijn). Vanuit de andere structuren zijn deze effecten nagenoeg niet bestaande. Vanuit de kernen Wezel en Bankai zal het beeld op het projectgebied nagenoeg niet wijzigingen omdat er al bedrijven langs het kanaal aanwezig zijn. Ook vanuit het aanpalende bedrijventerrein Balendijk-Kristalpark zal het beeld niet veranderen. Veelal zijn de bedrijven met hun achterkant naar het projectgebied gericht waardoor er geen zichtrelatie bestaat. Permanente effecten: Aantasting beeldkwaliteit Molse Nete Het project voorziet in de ontwikkeling van een regionaal bedrijventerrein, een groen bedrijvenpark en een zone voor megaprojecten grenzend aan de Molse Nete. Tussen de twee gebieden wordt weliswaar een groenbuffer voorzien. De vraag kan echter gesteld worden of deze groenbuffer een voldoende bufferend vermogen zal hebben om deze grootschalige ontwikkeling landschappelijk te integreren en het huidige, nagenoeg onbebouwde en groene beeld van de Molse Nete te bewaren. Beoordeling: De ontwikkeling van bedrijvigheid langs de Molse Nete wordt als negatief effect beschouwd op de visuele beleving van deze ruimtelijke structuur. Milderende maatregelen: Een effectieve buffering voorzien ten einde een kwalitatieve landschappelijke overgang naar het bedrijventerrein te bewerkstelligen. Bebouwing zoveel mogelijk aan het zicht onttrekken (bvb. door beperkte bouwhoogte). Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 330/403
Projectnummer:
005038
Veranderende beeldkwaliteit langs belangrijke infrastructuren (N71 en spoorlijn) - De ontwikkeling van het bedrijventerrein wijzigt de beeldwaarde vanuit de belangrijke infrastructuren sterk. Het aanvankelijk gevarieerd landschap van open en bebouwde ruimte wordt grotendeels vervangen door een gesloten bebouwd landschap. Dit kan in eerste instantie een negatief effect opleveren. Indien echter voldoende aandacht gaat naar de integratie van deze gebouwen ten aanzien van deze infrastructuren (vb. vermijden van achterkanten) dan kan dit terug tot een positief effect leiden. Het effect is voornamelijk beschreven vanuit de passagierszetel (vb. treinreiziger). Beoordeling: De ontwikkeling van bedrijvigheid langs de grote infrastructuren wordt als een beperkt (negatief) effect beschouwd voor de beleving vanuit de infrastructuren omdat het beeld er aanzienlijk mee veranderd wordt. Mits een aantal milderende maatregelen toe te passen kan dit op termijn terug tot een positief beeld evalueren. Milderende maatregelen: Aandacht wordt geschonken aan de beeldwaarde vanuit de infrastructuren: enerzijds architecturale kwaliteit van de bebouwing in het bedrijventerrein en anderzijds versterking van de openruimtekwaliteit van het noordelijke deel van de openruimtecorridor (duidelijkere afscherming t.o.v. bebouwde ruimte).
5.8.3.4. Hinderaspecten
Hiervoor verwijzen we naar de bespreking van de effecten binnen de disciplines lucht en geluid (zie hoofdstukken 5.2 en 5.3) 5.8.3.5. Mobiliteit (bereikbaarheid en ontsluiting)
Hierbij verwijzen we ook naar de bespreking van de effecten binnen de discipline mobiliteit (zie hoofdstuk 5.1) Vanuit de discipline Mens - ruimtelijke aspecten worden volgende effecten aangegeven: Tijdelijke effecten: Functionele fietsroute tussen Wezel en Lommel Door de aanleg van de ontsluitingsweg kan de functionele fietsroute tussen Wezel en Lommel tijdelijk uit gebruik genomen worden. Dit heeft een tijdelijk negatief effect omdat er in de onmiddellijke omgeving weinig gelijkwaardige (relatief rustige en verkeersveilige verbinding) alternatieven zijn. Beoordeling: De aanleg van de ontsluitingsweg wordt als een beperkt negatief effect beschouwd omdat de functionele fietsroute tussen Wezel en Lommel tijdelijk in onbruik kan geraken. Milderende maatregel: Voorzien van een omleiding of voorzien van een bruikbare verbinding aan de rand van de werfzone.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 331/403
Projectnummer:
005038
Permanente effecten: Bereikbaarheid projectgebied, gekoppeld aan voorgestelde ontwikkelingen De bereikbaarheid van het projectgebied is momenteel voornamelijk autogericht. De ontsluiting van het projectgebied wordt volledig gekoppeld aan de N71. Hierdoor is het goed bereikbaar vanuit de omliggende woonkernen. In tweede instantie is het projectgebied bereikbaar met de fiets. Dit gebeurt voornamelijk via de bestaande functionele fietsroute tussen Wezel en Balendijk-Lommel. Vanuit het zuiden is het projectgebied niet bereikbaar. De Molse Nete vormt hier een natuurlijke barrière. Momenteel is er geen structurele openbaar vervoersverbinding dit het projectgebied bediend of aan de rand van het projectgebied loopt en kan uitgebreid worden. Vermoedelijk kan wel de belbusregio Lommel west uitgebreid worden. Het dichtstbijzijnde station is gelegen in Kattenbos. Er zijn geen plannen gekend dat er ook in het projectgebied een stopplaats zal voorzien worden. Rekening houdend met de omvang van het bedrijventerrein en de aard van bedrijven die men er wenst aan te trekken (o.a. kantoren en megaproject) kan het voorzien van een hoogwaardige openbaarvervoersverbinding met de belangrijkste kernen in de onmiddellijke omgeving een belangrijke meerwaarde zijn voor de bereikbaarheid van het projectgebied. Beoordeling: De bereikbaarheid van het projectgebied wordt als een beperk negatief effect bekeken omdat er geen concrete plannen bestaan om het bedrijventerrein te ontsluiten met een hoogwaardige openbaarvervoersverbinding. Milderende maatregel: Voorzien in een structurele openbaarvervoersverbinding tussen bedrijventerrein en de kern Lommel, andere omliggende kernen (o.a. Balen, Mol, Neerpelt-Overpelt…) en de dichtstbijzijnde stationsomgevingen (o.a. Kattenbos...).
Woon-werkverkeer vanuit kern Wezel Bovenstaande milderende maatregel kan dan weer gevolgen hebben op de woonwerkverplaatsingen vanuit Wezel. Door het verbieden van gemotoriseerd verkeer over de brug over het kanaal dienen de bewoners van Wezel via de N71 om te rijden naar het bedrijventerrein. Beoordeling: De omrijfactor die ontstaat voor de woon-werkverplaatsingen vanuit Wezel met de auto wordt als een beperkt negatief effect beoordeeld. Deze omrijdfactor weegt zwaarder door naarmate men dichter bij woont. Hoe dichter men woont, hoe meer het gebruik van openbaar vervoer en fiets als geldige verplaatsingsalternatieven naar voor komen. Milderende maatregelen: Brug over het kanaal openstellen voor openbaar vervoer en langzaam verkeer.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 332/403
Projectnummer:
005038
6. VEILIGHEIDSASPECTEN Tegelijkertijd met dit MER wordt een (pre-)Ruimtelijk Veiligheidsrapport (RVR) uitgewerkt door SGS, in overleg met Dienst VR. 6.1. 6.1.1.
EVALUTATIE MOGELIJKHEDEN SEVESO-BEDRIJVEN OP DE GEPLANDE BEDRIJVENTERREIN Onderzoek veiligheidszonering
In dit RVR wordt gebruik gemaakt van een zoneringsmethodiek die gebaseerd is op de risicoparameter “individueel risico”. Aan de hand van deze methodiek worden de verschillende bedrijventerreinen op Balendijk Kristalpark III voor een aantal representatieve activiteiten “gezoneerd”. Voor de betreffende activiteit zullen de mogelijke inplantinglocaties aan de hand van een zoneringkaart weergegeven worden. Er is telkens een kaart opgemaakt aan de hand van de risicocriteria voor bestaande inrichtingen/uitbreidingen met zonevreemde woonzones. Voor volgende activiteiten werd een zoneringkaart opgemaakt: bovengrondse brandgevaarlijke gassen; ondergrondse brandgevaarlijke gassen; brandgevaarlijke vloeistoffen; toxische gassen; toxische vloeistoffen; ontplofbare stoffen; opslagmagazijnen; Opgemerkt dient te worden dat het overschrijden van de zonegrenzen niet betekent dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een gedetailleerde QRA voor de betreffende inrichting moet aantonen of de criteria met betrekking tot externe veiligheid niet overschreden worden. Verder wordt opgemerkt dat SGS de methodiek heeft verwerkt in een excel-toepassing, waarmee aan de hand van een specifieke input eenvoudig afstandsregels kunnen bepaald worden. Brandgevaarlijke gassen
Voor deze activiteit zijn 2 kaarten opgemaakt, namelijk: Brandgevaarlijke gassen in bovengrondse installaties; Brandgevaarlijke gassen in ondergrondse installaties Uit de zoneringskaarten blijkt dat de bedrijventerreinen mogelijkheden bieden met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan brandgevaarlijke gassen. Met betrekking tot bovengrondse opslag zijn er beperkingen in de zones D en E, in het bijzonder ter hoogte van de percelen die gesitueerd zijn aan zuidwestelijke grens van het projectgebied. Hier dient voldoende scheiding van de woonzone Wezel (Balen) en de woonlinten ten zuiden van het projectgebied gehanteerd worden. De zoneringskaarten geven aan dat in elke zone een mogelijkheid is tot aanwezigheid van brandgevaarlijke gassen van 5000 ton of meer.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 333/403
Projectnummer:
005038
Figuur 20: brandgevaarlijke gassen in bovengrondse installaties
Figuur 21: brandgevaarlijke installaties in ondergrondse installaties
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 334/403
Projectnummer:
005038
Brandgevaarlijke vloeistoffen
Uit de zoneringskaarten blijkt dat de bedrijventerreinen mogelijkheden bieden met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan brandgevaarlijke vloeistoffen. Op basis van de kaarten zijn de bedrijventerreinen voor het inplanten van activiteiten gerelateerd aan brandgevaarlijke vloeistoffen met een maximaal brandoppervlakte van 10 000 m² of meer, op een voldoende afstand gelegen van kwetsbare locaties en bewoning. Figuur 22: brandgevaarlijke vloeistoffen
Toxische gassen
Voor deze activiteit is een kaart opgemaakt, uitgaande van inrichtingen met chloor als giftig gas. Uit de kaarten blijkt dat vnl. de zones “bestaand bedrijventerrein”, A, F en G (zuidelijk gedeelte) mogelijkheden bieden met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan toxische gassen. Toch dient opgemerkt te worden dat met uitzondering van G deze zones grenzen aan de evenementenweide, met als gevolg dat mogelijk het groepsrisico een knelpunt kan vormen. Verder dient aangegeven te worden dat de zonering sterk afhankelijk is van de inherente toxiciteit van de betrokken stof (zie methodiek), en dat bijgevolg stoffen met een lagere toxiciteit dan chloor meer mogelijkheden hebben.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 335/403
Projectnummer:
005038
Figuur 23: toxische gassen
Toxische vloeistoffen
Voor deze activiteit is een kaart opgemaakt, uitgaande van inrichtingen met broom als giftige vloeistof. Uit de kaarten blijkt dat de zones “bestaand bedrijventerrein”, A, F en G (zuidelijk gedeelte) mogelijkheden bieden met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan toxische vloeistoffen (broom). Analoog aan de toxische gassen is de zonering sterk afhankelijk van de vluchtigheid en inherente toxiciteit van de betrokken stof. De kaarten werden opgemaakt voor broom, dit is een zeer giftige en vluchtige vloeistof is. Verder kan besloten worden dat het grootste gedeelte van het bedrijventerrein Balendijk Kristalpark fase 3 potenties biedt voor inrichtingen met broom die verwerkt/opgeslagen wordt in installaties waarbij inkuipingen het plasoppervlak beperken tot minder dan 400 m².
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 336/403
Projectnummer:
005038
Figuur 24: toxische vloeistoffen
Ontplofbare stoffen
Uit de kaarten blijkt dat de zones “bestaand bedrijventerrein”, A, F en G (zuidelijk gedeelte) de meeste mogelijkheden bieden met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan ontplofbare stoffen. Deze zones kunnen inrichtingen tot 400 ton TNT equivalent huisvesten. De overige zones van Balendijk – Kristalpark fase 3 bieden mogelijkheden tot 20 ton.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 337/403
Projectnummer:
005038
Figuur 25: ontplofbare stoffen
Opslagmagazijnen
De kaart bij deze activiteit is opgemaakt rekening houdend met het scenario brand inclusief de vorming van toxische rookgassen. Evenwel werd het gemiddelde stikstofpercentage binnen de opgeslagen producten beperkt tot beneden 1,5 massaprocent. Indien toxische gassen binnen het magazijn worden opgeslagen dient tevens voldaan te worden aan de zonering voor toxische gassen. Uit de kaarten blijkt dat het bedrijventerrein Balendijk-Kristalpark fase 3 mogelijkheden biedt met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan opslagmagazijnen. Op basis van de kaart is het bedrijventerrein op een voldoende afstand gelegen van kwetsbare locaties en bewoning voor het inplanten van dergelijke activiteiten waarbij de maximale oppervlakte van een magazijn (of compartiment indien omgeven door brandmuren) 2500 m² bedraagt. Opgemerkt dient te worden dat de gehanteerde methodiek verwijst naar de CPR-richtlijnen uit Nederland. Hierin is de maximale oppervlakte beperkt tot 2500 m². Dit betekent niet dat grotere magazijnen uitgesloten zijn. In Vlaanderen is er vanuit externe veiligheid geen oppervlaktebeperking opgelegd. Toch dient opgemerkt te worden dat de adviezen van de bevoegde brandweerdiensten een mogelijke beperking van de maximale brandoppervlakte opleggen door middel van compartimentering. Dit advies is afhankelijk van de bevoegde brandweerdiensten.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 338/403
Projectnummer:
005038
Figuur 26: opslagmagazijnen
6.1.2.
Aandachtspunt: domino-effecten t.o.v. bestaande SEVESO-bedrijven
In het kader van kwantitatieve risicoanalyse voor industriezones dient rekening gehouden te worden met de mogelijke verhoging van de kans op faling voor een installatie als gevolg van de nabijheid van externe gevarenbronnen. Het falen van een installatie als gevolg van een extern incident in de omgeving van de installatie wordt een domino-effect genoemd. De ‘Methodologie voor het identificeren en evalueren van domino-effecten’17, opgemaakt in opdracht van het Federale Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (het huidige FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg), wordt gehanteerd als leidraad. Hierbij wordt vastgesteld dat de grootste weergegeven schade-afstanden 500 meter bedragen. In het studiegebied bevinden zich twee bestaande Sevesobedrijven binnen deze schade-afstand bevinden: Umicore Balen NV en Ajinomoto Omnichem. Naast Seveso-activiteiten zijn binnen het studiegebied eveneens twee windturbinestroken met telkens 4 turbines gesitueerd. Op navolgende figuur zijn de installaties van de bestaande Seveso-bedrijven omgeven door een buffer van 100 en 500 meter. Met betrekking tot magazijnen dienen dominoeffecten niet besproken te worden indien ze niet binnen de buffer van 100 meter zijn gesitueerd. Aangezien magazijnbranden een maximale schadeperimeter tengevolge van warmtestraling hebben van 100 meter. Voor de andere Seveso-installaties met brandgevaarlijke producten dient een domino-studie uitgevoerd te worden indien ze binnen een buffer van 500 meter zijn gesitueerd. In het algemeen betreft het gedeeltes van de zones A, B en D. Met betrekking tot Umicore Balen NV kan op basis van het OVR 05/18 afgeleid worden dat domino-effecten naar het projectgebied niet uit te sluiten
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 339/403
Projectnummer:
005038
zijn. Op onderstaande figuur wordt de perimeter weergegeven waarbinnen een domino-analyse dient uitgevoerd te worden alvorens nieuwe Sevesoinstallaties in te planten. Figuur 27: perimeters m.b.t. domino-analyse
Op het terrein van Omnichem Ajinomoto zijn – wat betreft potentiële dominio-effecten - enkel brandgevaarlijke vloeistoffen aanwezig. Deze dragen volgens het OVR 06/06 dragen deze producten niet significant bij tot het extern risico van Ajinomoto Omnichem. Als gevolg hiervan worden geen significante domino-effecten vanuit Ajinomoto Omnichem naar het projectgebied verwacht. In Nederland heeft men een risicoanalyse methodiek18 opgesteld die gebaseerd is op de kwantitatieve risicoanalyse in het kader van de Seveso-wetgeving. In Vlaanderen wordt – bij gebrek aan richtlijnen in Vlaanderen - door auteurs van veiligheidsstudies voor windturbines doorgaans de hiervoor genoemde aanpak gehanteerd. De schadeperimeter van een windturbine is de maximale werpafstand, voor een 2Mwwindturbines (IEC-klasse II) situeert deze op ca. 366 m. De maximale werpafstand is afhankelijk van het type windturbine (ashoogte, constructie van de bladen, rotorsnelheid,...). Indien Seveso-installaties worden ingeplant binnen de maximale werpafstand van de windturbines dient een domino-analyse uitgevoerd te worden. 6.1.3.
Besluit
Op basis van de zoneringkaarten voor de nieuwe risicocriteria, geeft de evaluatie aan dat Sevesoactiviteiten op het bedrijfsterrein Balendijk-kristalpark fase III of delen ervan mogelijk zijn. Wel kan opgemerkt worden dat de mogelijkheden naar Seveso-activiteiten het grootst zijn in de zones “bestaand bedrijventerrein”, A, F en G (zuidelijk gedeelte).
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 340/403
Projectnummer:
005038
Doch met een aandachtspunt dat de zones “bestaand bedrijventerrein”, A en F grenzen aan de evenementenweide met mogelijke knelpunten bij een groepsrisicoberekening tot gevolg en deels aansluiten bij de zones voor windturbines (potentie domino-effecten bij breuk windturbine). Opgemerkt dient te worden dat het overschrijden van de zonegrenzen niet betekent dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een gedetailleerde QRA moet aantonen of de criteria met betrekking tot externe veiligheid niet overschreden worden. Inplanting van Seveso-activiteiten binnen een straal van 500 meter rondom de bestaande Sevesobedrijven Umicore Balen NV en Ajinomoto Omnichem, dient gepaard te gaan met een Dominoeffectenstudie. Inplanting van Seveso-activiteiten in de omgeving van de windturbines, dient eveneens gepaard te gaan met een studie naar mogelijke domino-effecten. 6.2.
EVALUATIE RISICO’S T.G.V. GEVAARLIJK TRANSPORT
Indien de ontwikkeling van Balendijk kristalpark fase III bijkomende trafieken aan gevaarlijke stoffen gaat genereren, gaat dit gepaard met een verhoging van het extern risico in de omgeving van deze trafieken. Opgemerkt dient te worden dat de bijkomende infrastructuur in het projectgebied niet gesitueerd is aan gebieden met woonfunctie of kwetsbare locaties. Wel dient opgemerkt te worden dat een gedeelte van de infrastructuur in de omgeving van de evenementenweide is gesitueerd. Bij een transportincident tijdens een evenement, lopen de aanwezigen mogelijk gevaar. Momenteel zijn in Vlaanderen echter geen criteria met betrekking tot transportrisico’s voorhanden. Een evaluatie van het direct extern risico tengevolge van het bijkomend transport kan derhalve niet uitgevoerd worden. Transport kan ook aanleiding geven tot domino-effecten. Effectafstanden t.g.v. faling van mobiele installaties (tankwagen, spoorwagon, tankschip) worden bekeken wat betreft warmtestraling (plasbrand – max. effectafstand tot 100 m van rand van de plan), brokstukken en fragementen (max. effectafstand van 200 m voor druktankwagens, 100 m voor atmosferische tanken) en explosies (van 250 m bij gering reactieve stof tot max. 500 m bij sterk reactieve stof). De faalkans hangt natuurlijk af van het aantal transporten (transportdichtheid) en resulteert in een faalkansverhoging voor de ‘secundaire’ installatie (die a.h.w. getroffen wordt). Effecten ten gevolge van een incident op een naburig terrein of nabije weg geeft niet steeds aanleiding tot schade met een catastrofale breuk of lek. De transportdichtheid van gevaarlijke stoffen moet al hoog zijn om een verhoging van de generieke faalkans van de secundaire installatie. De berekeningen uit het RVR leren dat dominoeffecten ter hoogte van het projectgebied, Umicore en Ajinomoto Omnichem tengevolge van het wegransport, scheepvaart of spoorwegverkeer niet verwacht worden noch ten gevolge van transport door ondergrondse leidingen.. Verder dient opgemerkt te worden dat de centrale ontsluitingslus naast de hoofdaansluiting aan de N71, eveneens voorzien is van een noodontsluiting in zuidelijke richting. Dit geeft de mogelijkheid om in geval van een incident op het bedrijventerrein evacuatie/interventietenminste langs twee wegen uit te voeren. 6.3.
IMPACT VAN DE GEPLANDE ONTWIKKELINGEN OP DE BESTAANDE SEVESOACTIVITEITEN
Door de toename van de bedrijfsactiviteit in de omgeving en daarmee samenhangend transport kan het project invloed hebben op het groepsrisico van de bestaande SEVESO-bedrijven. De geplande kanaalterminal en de zone B van het voorziene bedrijventerrein zijn binnen de invloedsfeer van Umicore gesitueerd. Er wordt echter niet verwacht dat het groepsrisico van Umicore bij ontwikkeling van het projectgebied onaanvaardbare waardes gaat aannemen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 341/403
Projectnummer:
005038
Uit onderzoek van het OVR blijkt dat bijna het gehele projectgebied binnen de invloedssfeer van Ajinimoto Omnichem is gesitueerd. Op basis van berekeningen wordt besloten dat het groepsrisico van Ajinimoto Omnichem significant toeneemt. Deze toename is voornamelijk te wijten aan de evenementenweide (eigenlijk een bestaande activiteit, die in het OVR van het bedrijf niet ingecalculeerd is). Vooral een hoge frequentie van nachtelijke aanwezigheid van veel personen op de evenementenweide heeft een significante impact op het groepsrisico. Weliswaar zou de frequentie van dergelijke activiteiten op de evenementenweide heel hoog moeten zijn, wat onwaarschijnlijk wordt geacht. Daarnaast wordt een tweede aandachtspunt geformuleerd, nl. betreffende de inplanting van activiteiten met hoge personendichtheden (kantoren) in de zone D, langsheen de bedrijfsgrens van Anjinomoto Omnichem. Dit geldt in beperktere mate eveneens voor de andere zones, met uitzondering van zone G (noordelijk deel). 6.4.
MILIEURISICO’S
Naast een beschrijving van de humane risico’s die gepaard gaan met verschillende industriële activiteiten is het nodig een bespreking met betrekking tot de milieurisico’s van gevaarlijke producten in het RVR te geven. Doordat er tot op heden geen toetsingskader bestaat voor milieurisico’s worden deze enkel kwalitatief beschouwd. Opgemerkt dient te worden dat de beschermde natuurgebieden en speciale beschermingszones inzake natuur (Vogelrichtlijngebieden,…) op een ruime afstand gesitueerd zijn. Rekening houdende met het gegeven dat in de meer nabije omgeving woongebieden zijn gesitueerd, waardoor de risico’s van de eventuele toekomstige Seveso-bedrijven reeds moeten voldoen aan de criteria voor mensrisico’s, kan aangenomen worden dat het bijhorende milieurisico voldoende beschouwd wordt bij de betreffende inrichtingen. Het bedrijventerrein Balendijk Kristalpark fase 3 wordt begrensd door het oppervlaktewater het kanaal van Beverlo. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het bedrijventerrein ontwikkeld wordt als watergebonden zone, waardoor vanuit het oogpunt milieurisico, dient beschouwd te worden. In het bijzonder scheepsverladingen van gevaarlijke stoffen betekenen een significant risico op milieuverontreiniging. Het is immers duidelijk dat ongevallen waarbij deze producten het water van het kanaal van Beverlo kunnen vervuilen, vermeden moeten worden. Dit kan enerzijds gebeuren door technische maatregelen (gebruik van laadarmen, noodstoppen,...). Anderzijds zullen eveneens organisatorische maatregelen getroffen moeten worden. Zo dient het veiligheidsbeheersysteem procedures te voorzien voor het verladen van de schepen. In het intern noodplan van het bedrijf dienen procedures opgenomen te worden om te kunnen anticiperen op eventuele ongevallen tijdens het verladen. Bovendien dienen de nodige interventiemiddelen aanwezig te zijn teneinde de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken. Naast het kanaal van Beverlo is ten zuiden van het projectgebied de Molse Nete gesitueerd. Deze staat in verbinding met de grachten in het projectgebied via een overloop die water afvoert bij overvloedige debieten. In geval van een calamiteit dienen de interventiediensten deze overloop af te kunnen sluiten teneinde verontreiniging van de Molse Nete door bv. verontreinigd bluswater te voorkomen.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 342/403
Projectnummer:
005038
7. OVERZICHT EFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN 7.1.
MOBILITEIT
7.1.1.
Effect door aanleg van het terrein
Het effect van werfverkeer wordt als verwaarloosbaar beschouwd t.o.v. de referentiesituatie (verkeer naar/van bestaande bedrijvenzones) en de exploitatiefase van het project. 7.1.2.
Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid in het gebied
Bij volledige ontwikkeling van het bedrijventerrein, wordt geraamd dat dit een bijkomend verkeersgenererend effect zal hebben van ca. 3.046 pae/h in de ochtendspits en ca. 2.118 pae/h in de avondspits.41 Gewone éénstrooksrotondes volstaan niet om dit verkeer binnen het bedrijventerrein goed af te kunnen wikkelen. Ook de capaciteit van wegennet waarlangs het bedrijventerrein bereikbaar is, volstaat niet. Dit leidt tot congestie, en dus bereikbaarheidsproblemen, die mogelijks de goede werking van de bedrijven en de ontwikkeling van het bedrijventerrein hypothekeren. Dit wordt als een belangrijk negatief effect gezien. Er zijn maatregelen nodig om het verkeer binnen het bedrijventerrein en het hogere wegennet voldoende vlot af te kunnen wikkelen om de bereikbaarheid (voldoende capaciteit) te garanderen. Rekening houdend met een geleidelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein doorheen de tijd (zie ‘scenario snelle uitgifte’ op Kaart 13) worden volgende milderende maatregelen voorgesteld: aanpassing van de rotonde op de N71 waarop het project aansluit. Dit kan in verschillende stappen verlopen. Op korte termijn (al voor 2015) voorzien van dubbele toeritten op de N71 naar de rotonde waarop het bedrijventerrein ontsluit. Op middellange termijn (tegen 2020 volgens het ontwikkelingsscenario ‘snelle uitgifte’) zijn bijkomende maatregelen noodzakelijk om de capaciteit van de rotonde te vergroten: dubbele toerit vanuit het projectgebied, by-pass voor doorgaand verkeer Lommel-Mol en vrije rechtsaf voor verkeer Mol-bedrijventerrein en bedrijventerrein-Lommel. Op lange termijn (tegen 2030 – volledige ontwikkeling) is hoe dan ook een ongelijkvloerse kruising noodzakelijk. voorzien/aanpassen van rotondes op de centrale ontsluitingslus in het bedrijventerrein om voldoende capaciteit te garanderen. Op korte en middellange termijn volstaan enkelstrooksrotondes, doch bij volledige ontwikkeling (lange termijn) moet voorzien worden in bijkomende capaciteit. Voorgestelde maatregelen zijn:
41 Wegrijdend en toekomend verkeer samengeteld. De intensiteiten voor personenauto’s en vrachtwagens zijn getotaliseerd tot pae’s (personenauto-equivalenten), waarbij een vrachtwagen als 2 pae wordt aangerekend.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 343/403
Projectnummer:
005038
-
-
-
-
een (gedeeltelijke) tweestrooksrotonde ter hoogte van de aansluiting van de zone voor logistieke bedrijven; aanpassing van de (bestaande) rotonde waar de Balendijk (centrale ontsluitingslus) aansluit op de bestaande ontsluiting van Kristalpark fase 1 door aanleg van bypasses voor in- en uitgaand verkeer (turborotonde). Een omvorming tot tweestrooksrotonde met dubbele toerit op de noordelijke en zuidelijke tak kan eventueel ook volstaan, maar blijft kritisch belast en wordt dus niet als best mogelijke oplossing beschouwd.. Uitbouw N71W (Geel) tot 2x2 met VRI-geregelde kruispunten tegen 2015, overeenkomstig de maatregelen voorzien op korte termijn in Streefbeeldstudie N19-R14N71 (nog niet conform verklaard). Deze maatregel blijkt evenwel reeds nodig te zijn in het referentiescenario en is dus niet inherent aan de ontwikkeling van het project; Aanpassing kruispunten op N71 tot ongelijkvloerse knooppunten richting Lommel (N71O), zoals voorzien op lange termijn in Streefbeeldstudie N19-R14-N71 (nog niet conform verklaard). Aanpassing is te voorzien tegen dat het bedrijventerrein volledig is ontwikkeld (i.e. tegen 2030, indien het project volgens het scenario ‘snelle uitgifte’ ontwikkelt); Aanpassing N74 (NoordZuid) tot 2x2 met ongelijkvloerse kruisingen, zoals reeds beleidsmatig aangekondigd, te voorzien tegen dat het bedrijventerrein volledig is ontwikkeld (i.e. tegen 2030, indien het project volgens het scenario ‘snelle uitgifte’ ontwikkelt);
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 344/403
Projectnummer:
7.2.
GELUID EN TRILLINGEN
7.2.1.
Effect door aanleg van het terrein
005038
Aan de woningen ten noorden van de N71 en ten westen van Umicore Balen is het omgevingsgeluid al hoog zodat het effect eerder te verwaarlozen zal zijn. Aan de woningen en de natuurgebieden ten zuiden van het projectgebied is het omgevingsgeluid laag, zodat hier een beperkt negatief effect kan optreden. 7.2.2.
Effect van verkeer van/naar bedrijven in het gebied
Uit discipline mobiliteit blijkt dat het verkeer naar de zone Kristalpark III het sterkst zal stijgen op de N71 tussen Kristalpark III en Lommel. Dit zal een stijging van 3 dB(A) veroorzaken. Een sanering is niet verplicht, milderende maatregelen naar de woonwijk ten noorden van N71 zijn wenselijk (beperkt negatief effect). Op de andere gewestwegen is de stijging van het verkeer minder dan 20 %, zodat de stijging nooit meer dan 1 dB(A), en dus niet significant, zal zijn. De stijging van het verkeer binnen het projectgebied leidt tot een stijging van 3 tot 8 dB(A). De richtwaarden worden niet overschreden. Ook naar de meetpunten in de natuurgebieden en aan de Nieuwe Vosvijverstraat is de bijdrage zoals verwacht beperkt negatief. Er zal wel een stijging van het omgevingsgeluid omtreden van +/- 5 dB(A), maar de richtwaarden voorgesteld in het toetsingskader zullen in geen geval overschreden worden. 7.2.3.
Effect van de industriële ontwikkeling
Zowel in de woonwijken van Wezel (Balen) en aan de woningen in de Oude Vosvijverstraat, en in de natuurgebieden zal er een belangrijk negatief effect zal optreden. Er is immers een beduidende verhoging van het omgevingsgeluid te verwachten en tevens zal de milieukwaliteitsnorm voor de avond – en nachtperiode overschreden worden uitgaande van de aannames (kengetallen). Milderende maatregelen zijn dan ook noodzakelijk. Alle bedrijven moeten voldoen aan de bepalingen in VLAREM en dit voor nieuwe inrichtingen. Gezien de korte afstand van deze zones tot de woonwijken Wezel (Balen) en Bankei, moet vermeden worden om zware industrie met een sterk verstorend karakter in de zones A, B, C (logistieke zone) en D (regionaal bedrijventerrein) toe te staan. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan zware industrie zoals petrochemie, afvalverwerking, verbrandingsovens (kengetal van meer dan 63 dB(A)/m2). Onder specifieke voorwaarden (mits door het bedrijf dat zich wil vestigen kan aangetoond worden dat aan de VLAREM-normering voor nieuwe inrichtingen kan voldaan worden) kunnen bepaalde types van zware industrie toch toegestaan worden. Voor zone D wordt het nodig geacht om op 50 % van de zone (westelijke zijde) industrie toe te laten die op een gebied van 10 ha slechts een geluidsvermogenniveau van 105 dB(A) produceert. Dit komt overeen met een kengetal van 55 dB(A) per m2. De andere 50 %, dieper naar het centrum van het bedrijventerrein mag dan weer een kengetal van 60 dB(A) gebruiken (110 dB(A) per 10 ha). Hier kan bijvoorbeeld verwerkende industrie voorzien worden zoals zuivelnijverheid, betoncentrale,… Ten zuiden van het projectgebied moet een groot afschermend object gecreëerd worden naar de natuurgebieden en de woningen in de Oude Vosvijversstraat. Dit kan gerealiseerd worden door de gebouwen aan de buitenzijde van het terrein als een aaneensluitend geheel te voorzien of afzonderlijke gebouwen te verbinden door schermen zodat een aaneensluitende wand ontstaat. Waar doorgangen noodzakelijk zijn ifv veiligheidsoverwegingen kan schranking van gebouwen Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 345/403
Projectnummer:
005038
en/of schermen een oplossing bieden. Waar de creatie van een aaneensluitend geheel of schranking niet mogelijk blijkt, moet een gronddam voorzien zodat afscherming naar de woningen in de omgeving van de Oude Vosvijvers en het natuurgebied ten zuidoosten van het projectgebied kan gegarandeerd worden. Deze gronddam moet dan minstens 6 m hoog zijn. Het is tevens noodzakelijk dat alle activiteiten in open lucht (bvb. laad en losactiviteiten) zich aan de binnenzijde van het bedrijventerrein bevinden. 7.2.4.
Effect van de overslagterminal (spoor en water)
Vermits de spoorterminal zich op meer dan 500 m van de meest nabijgelegen woningen zal bevinden, is er geen effect te verwachten. Het effect van de waterterminal op basis van 1 à 2 kranen in werking tijdens het laden of lossen is te verwaarlozen. 7.2.5.
Effect van de evenementenweide
Het effect van de activiteiten op evenementenweide op het omgevingsgeluid inschatten is afhankelijk van het type activiteit. Indien een rockconcert georganiseerd wordt op de evenementenweide zullen de opgemeten geluidsniveaus aan de overzijde van de N71 en in Balen zeer beduidend zijn. Maar ook andere evenementen kunnen voor overlast zorgen. Indien er geen aandacht aan het aspect geluidshinder wordt besteed tijdens luidruchtig evenementen kan het effect op het omgevingsgeluid als belangrijk negatief beoordeeld worden. Aandachtspunten voor activiteiten op de evenementenweide zijn dan ook: Communicatie met de bevolking en informeren – eventueel installeren van een klachtentelefoonlijn Opbouwen van een goede verstandhouding met omwonenden Grenswaarde opleggen tijdens fuiven , optredens, aan het geluidsniveau op een controlepunt op het terrein zelf of ter hoogte van meest nabijgelegen woning in functie van de windrichting Bij de indeling van het terrein moet rekening gehouden worden met het soort evenement en de aard en het volume van de muziek Plaatsen van podia en boxen afgewend van de nabijgelegen woningen (Balendijk, ..). Indien mogelijk rekening houden met de windrichting Zorg voor afschermende objecten, bijvoorbeeld een muur van containers kan perfect dienst doen als afscherming Bij evenementen zoals jumping gebruik maken van meerdere maar kleinere boxen gespreid over het terrein, in plaats van enkele grote boxen. Geluidsarme stroomaggregaten gebruiken -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 346/403
Projectnummer:
7.3. 7.3.1.
005038
LUCHT Effecten door aanleg van het bedrijventerrein
Voor de aanleg van het bedrijventerrein zal een deel van het terrein afgegraven/opgehoogd worden. Dit zal leiden tot stofvorming bij grondwerkzaamheden met een theoretische depositie binnen een zone van 540 ha (100 m omheen projectgebied) van ongeveer 0,2 mg/m²/dag. Vermits de gronden die afgegraven zullen worden deels gesaneerde gronden zijn en vermits de inname van het bedrijventerrein over een langere periode zal verlopen (30 jaar) wordt aangeraden om de grond te bevochtigen of om de afgegraven grond onmiddellijk in te zaaien op de nieuwe bestemming teneinde stofvorming te voorkomen. Stofvorming door het transport op de werf valt binnen de VLAREM II richtwaarde. De emissies van verbrandingsgassen van transportactiviteiten door de werfactiviteiten zijn aanvaardbaar. 7.3.2.
Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid
De bijdrage van het wegverkeer als significant negatief kan beoordeeld worden, de bijdrage van de gebouwenverwarming voor de parameters NOx en SO2 als matig negatief. De bijdrage van het scheepvaartverkeer wat betreft NOx kan eveneens als significant negatief beoordeeld worden. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de bijdrage van wegverkeer tot concentratie in omgeving geringer is dan huidige bijdrage van wegverkeer (owv lagere emissiefactoren). De referentiesituatie geeft een negatiever beeld dan de toekomstige situatie. De bijdrage van het verkeer tot de jaargemiddelde concentratie daalt ondanks de grotere verkeersstroom. Geen overschrijdingen meer volgens CAR-model in 2030 ten gevolge van het wegverkeer (gerekend met achtergrondwaarde van 2015). De achtergrondwaarden zijn gedaald (achtergrondwaarde van NO2 gedaald met 20% tov 2005, achtergrondwaarde van PM10 gedaald met 13% tov 2005) Emissiefactoren van voertuigen van 2015 gedaald tov emissiefactoren van 2005. Door de reeds hoge achtergrondconcentratie aan componenten van voornamelijk PM10 en SO2 in de omgeving, is de toelaatbare bijdrage afkomstig van de exploitaite van de bedrijven zeer klein of op bepaalde plaatsen nihil. Deze opmerking kan echter voor gans Vlaanderen gemaakt worden, en niet enkel voor het hier beschouwde gebied. Vermits de toekomstige verkeersintensiteiten werden berekend op basis van de behoefte voor een adequate exploitatie van het bedrijventerrein en vermits voor de berekeningen van de bijdrage van het wegverkeer voor de toekomst reeds rekening werd gehouden met een aantal dalende factoren in de toekomst (lagere emissiefactoren, lagere achtergrondconcentratie) kunnen hier verder geen milderende maatregelen meer vermeld worden om de toekomstige bijdrage van het (weg)verkeer te reduceren.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 347/403
Projectnummer:
7.4.
BODEM
7.4.1.
Effect door aanleg van het terrein
005038
De ontwikkeling van het bedrijventerrein zal leiden tot een verlies van ca. 160ha gevoelige bodems. Deze bodems hebben echter geen cultuurhistorische waarde en zijn ook niet van belang in functie van het toekomstige gebruik (industriële ontwikkeling), zodat het verlies van deze bodems als aanvaardbaar wordt beoordeeld. In de zones waar geen industriële ontwikkeling wordt voorzien (bufferstroken, corridor) is een nivellering of vergraving van het terrein niet noodzakelijk, zodat op deze locaties verstoring van de bodem kan en moet vermeden worden. In functie van de problematiek omtrent aanwezigheid van zware metalen in de regio, wordt bij de inrichting van het terrein gestreefd naar een grondbalans in evenwicht. Algemeen geldt in functie van de problematiek omtrent zware metalen voor de ganse regio dat de aanwezigheid van open zandige terreinen maximaal moet beperkt worden, zodat verdere verspreiding via opwaaiend zand wordt vermeden. Op locaties waar grondwerkzaamheden niet noodzakelijk zijn (groenbuffers, ecologische en open ruimte corridor) moet de aanwezige vegetatie als basis behouden blijven. Waar grondwerkzaamheden noodzakelijk zijn dient, in afwachting van de vestiging van bedrijven, de grond ingezaaid te worden met een snelgroeiend grasmengsel. Het maaisel dient ter plaatse gehouden te worden. Indien vanuit ecologisch standpunt wenselijk, kan de grasvegetatie dmv een gepast beheer eventueel worden omgezet naar een heidevegetatie. Bodemverontreiniging kan optreden bij calamiteiten tijdens de werkzaamheden ( bvb. het overlopen van benzinetanks, het vullen of morsen van olie). Dergelijke calamiteiten dienen maximaal vermeden te worden (bij voorkeur op een centrale plaats binnen de werf te tanken, gebruik van jerrycans of mobiele tankplaats zoveel mogelijk vermijden, trechters en opvangmiddelen voorzien bij tank- en opslaginstallaties, geen onderhoud van rollend materieel op de werven (enkel in de centrale werkplaats, jerrycans voorzien van goede schenktuiten en/of een flexibele vulslang; alle restafval van de werf verwijderen; voorschriften met de nodige acties bij het optreden van lek- en morsverliezen opstellen en duidelijk zichtbaar plaatsen bij tank- en opslagplaatsen , het gebruik van milieuvriendelijke smeeroliën en vetten, …) 7.4.2.
Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid
Bij de effectieve inname van het bedrijventerrein kan grondverzet verwacht worden tgv de aanleg van hemelwaterputten, bebouwing, parkeerplaatsen, … Het betreft een gefaseerd grondverzet, afhankelijk van de concrete vereisten van de bedrijven die zich zullen vestigen. Rekening houdend met de bodemkwaliteit, zullen uitgegraven gronden binnen het bedrijfsperceel behouden blijven en gebruikt worden bij de inrichting ervan. M.b.t. (de kans op) calamiteiten ten gevolge van de aanwezigheid van de bedrijvigheid in exploitatiefase kan op basis van de huidige kennis omtrent de inrichting van het gebied, geen duidelijk beeld gevormd worden. In functie van het vermijden van verontreinigingen tijdens de exploitatiefase is vnl. de toepassing van de wettelijke bepalingen vanuit VLAREM, Vlarea en Vlarebo van belang. Daarnaast dienen zowel bij de inrichting als in de productieprocessen de principes vanuit relevante BBT-studies maximaal toegepast worden evenals eventueel bestaande codes van goede praktijk.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 348/403
Projectnummer:
7.5. 7.5.1.
005038
SAMENVATTING ELEMENTEN TBV DE WATERTOETS (DISCIPLINES GRONDEN OPPERVLAKTEWATER)EFFECT DOOR AANLEG VAN HET TERREIN Effect door aanleg van het terrein
De Molse Neet wordt niet aangesneden of de structuur ervan niet aangetast. Andere waterlopen zijn binnen het projectgebied niet aanwezig. Op termijn – wanneer productieprocessen van Umicore het toelaten - wordt voorzien dat de koelvijvers van Umicore zullen verdwijnen in functie van vestiging van bedrijven op die locatie. Het verlies van deze vijvers is vnl. van ecologisch belang. Problemen m.b.t. opvang, berging van het water worden niet verwacht t.g.v. de demping. Overstromingszones zijn binnen het projectgebied niet aanwezig en gaan dan ook niet verloren tgv de realisatie van het voorgestelde project. Calamiteiten tijdens de aanlegwerkzaamheden kunnen zowel de grond- als de oppervlaktewaterkwaliteit beïnvloeden, analoog aan de invloed op de bodem. Op dit vlak wordt naar voorgaand hoofdstuk 7.4 verwezen.
De voornaamste effecten tijdens de aanlegfase kunnen verwacht worden tgv bemalingen. Deze zullen lokaal noodzakelijk zijn ifv de aanleg van rioolleidingen op grote diepte, brugpeilers, … In het grootste deel van het projectgebied wordt het kwantitatieve effect van bemaling op het grondwaterpeil, omwille van de tijdelijkheid en relatief grote diepte van het grondwater, globaal weinig relevant geacht. Bemalingen in de zuidelijke zone kunnen echter wel leiden tot een tijdelijke verminderde voeding van grondwater naar de Molse Neet. Rekening houdend met de huidige overstromingsproblematiek kan een rechtstreekse afvoer van bemalingswater naar het oppervlaktewatersysteem op bepaalde ogenblikken (hoge waterstanden) wel problemen genereren; zeker indien rekening wordt gehouden met een eventuele verhoging van de beekdebieten tgv de voorstellen uit het ontwerpgrondwatersaneringsproject. Ter hoogte van het projectgebied zijn twee verontreinigingspluimen in het grondwater aanwezig. Bemalingen kunnen lokaal een wijziging in stromingsrichting genereren en op deze wijze leiden tot een (tijdelijke) vergroting van de verontreinigingspluim. De kans op verspreiding/oppomping van verontreinigd grondwater (concentraties boven regionale gemiddelde) is vnl reëel in de zone westwaarts van de oostelijke puttenbatterij die in het ontwerp-bodemsaneringsproject is voorgesteld. Simulaties binnen het beschikbare grondwatermodel geven echter wel aan dat een bemaling van een aantal weken tot een drietal maanden amper een invloed zal hebben op de verontreinigingssituatie op het terrein van Umicore. Wanneer verontreinigd grondwater wordt opgepompt en rechtstreeks naar het oppervlaktewatersysteem wordt afgevoerd, zal dit een negatief effect genereren op de oppervlaktewaterkwaliteit. Infiltratie van het verontreinigde water zal leiden tot een verspreiding van de verontreiniging en onrechtstreeks (via voeding van kwelsystemen) kunnen leiden tot bijkomende verontreiniging van het oppervlaktewatersysteem. Mbt de afvoer van verontreinigd bemalingswater dient opgemerkt te worden dat zware metalen in het freatische grondwater in de volledige regio in verhoogde concentraties aanwezig zijn. Dus ook het oppompen van grondwater buiten de verontreinigingspluimen en lozing in het oppervlaktewater kan leiden tot een verspreiding van de verontreiniging via het oppervlaktewatersysteem. Toepassing van de werkwijze uit voorgaande fasen (infiltratie bemalingswater via aan te leggen grachtensysteem), zal een rechtstreeks effect op het
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 349/403
Projectnummer:
005038
oppervlaktewatersysteem vermijden. Tgv de regionale verhoogde concentraties aan zware metalen in de ondergrond kan infiltratie van het bemalingswater via uitlogingsprocessen echter wel leiden tot een verdere aanrijking in het grondwater. Hoe groot deze aanrijking zou zijn kan op basis van de huidige kennis echter niet ingeschat worden. Globaal wordt voor de regio aangenomen dat infiltratie van ‘niet verontreinigd’ (dwz geen overschrijding regionaal verhoogde concentraties) grondwater in principe mogelijk is. Gezien de regionale problematiek van aanwezigheid verhoogde concentraties zware metalen in de ondergrond, de aanwezigheid van lokale verontreinigingen en mogelijke afvang van voeding naar de Molse Neet, kunnen bemaligen niet toegestaan worden zonder dat, bij een concrete aanvraag (op basis van meer concrete informatie mbt diepte, duur, debiet, …) bijkomend onderzoek wordt verricht. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de studie naar de invloed van kwel op de Molse en Scheppelijke Neet (iov Umicore). Indien blijkt dat een belangrijke/langdurige toevoer naar de Molse Neet wordt afgevangen, zijn bijkomende maatregelen (aanpassing bemalingswijze of herinfiltratie van opgepompte water) noodzakelijk. Het aspect van herinfiltratie wordt in volgende paragrafen verder besproken. Bemalingen in de zone westwaarts van de puttenbatterij zoals voorgesteld in het ontwerpgrondwatersanerinsproject (oppomping verontreinigd grondwater) kunnen enkel toegestaan worden indien de noodzaak wordt aangetoond en onder de bijkomende voorwaarde dat wordt aangetoond dat de voorgestelde bemaling niet op negatieve wijze interageert met het grondwatersaneringsproject. Bovendien moet het opgepompte water, vooraleer infiltratie of lozing kan toegestaan worden, gesaneerd worden. Voor bemalingen in andere zones van het projectgebied dient (omwille van de regionale problematiek van zware metalen) de kwaliteit van het bemalingswater opgevolgd te worden en ifv de resultaten eventueel gesaneerd te worden vooraleer afvoer kan toegestaan worden. Mbt de afvoer van het bemalingswater wordt, op basis van de huidige inzichten, ervan uitgegaan dat infiltratie van bemalingswater in principe mogelijk is zonder een belangrijke vernieuwing van bodemverontreiniging te veroorzaken (op voorwaarde dat kwaliteit zodanig is dat de gemiddelde regionale concentraties niet overschreden worden). Ifv een maximale beperking van het effect op het grondwaterpeil en vermijden van overstromingsproblemen langsheen de waterlopen, wordt de voorkeur gegeven aan infiltratie van het bemalingswater. Indien op basis van het lopende onderzoek ikv het BeNeKempenproject andere inzichten worden verkregen, dient de werkwijze voor bemalingen eventueel aangepast te worden. Op dit vlak is terugkoppeling met Ovam noodzakelijk. 7.5.2.
Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid
Mbt het risico op calamiteiten, die naast of via een bodemverontreiniging kunnen ontstaan, wordt verwezen naar hoofdstuk 7.4. Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein zijn eventueel bemalingen noodzakelijk. Mbt dit aspect wordt verwezen naar voorgaande bespreking. Omdat niet gekend is welke bedrijven zich zullen vestigen (met een grondwaterwinning / op welke diepte/met welke debieten ?), is het niet mogelijk een inschatting te maken van het (cumulatieve) effect op het grondwaterpeil en indirecte invloed op kwel-voeding naar de Molse en/of Scheppelijke Neet. Globaal kan verwezen worden naar effecten tgv bemalingen, die vergelijkbaar zijn. Simulaties geven echter aan dat (in tegenstelling tot kortdurende bemalingen) langdurige oppomping van grondwater (grondwaterwinningen) westwaarts van de puttenbatterij zoals voorgesteld in het ontwerp-grondwatersaneringsproject in invloed kunnen hebben op de aanwezige verontreinigingssituatie. Bovendien kan, naast een horizontale verspreiding van aanwezige
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 350/403
Projectnummer:
005038
verontreinigingen, ook een verspreiding in de diepte verwacht worden tgv diepere grondwaterwinningen. Rekening houdend met de bestaande toestand op de reeds ontwikkelde fasen, wordt verwacht dat eventuele winningen vnl in de eerste watervoerende laag zullen voorzien worden en het over het algemeen relatief beperkte debieten betreft. Bij gebruik van het grondwater dient rekening gehouden te worden met de waterkwaliteit i.f.v. de lozingsnormen. Mogelijkheid tot milderende maatregelen situeren zich onder de vorm van ‘ketenbedrijvigheid’ (tussentijds gebruik van water dat voor grondwatersanering voor Umicore wordt opgepompt, door een ander bedrijf). Bij een eventuele noodzaak tot gebruik van grondwater is inplanting van dergelijke bedrijven best in de omgeving van de bemalingsputten te voorzien. Aanvullend op de maatregelen die voor bemaling zijn voorgesteld, wordt ook mbt grondwaterwinningen gesteld dat deze in eerste instantie niet kunnen toegestaan worden zonder bijkomend onderzoek op basis van meer concrete informatie mbt ligging, op te pompen debiet, diepte van de winning, … Nieuwe winningen kunnen enkel toegestaan worden indien wordt aangetoond dat de grondwatersanering niet op negatieve wijze wordt beïnvloedt, het kwelsysteem van Molse en/of Scheppelijke Neet niet negatief wordt beïnvloedt, lozing van bedrijfsafvalwater dat waarschijnlijk met deze winning gepaard gaat niet leidt tot een vergroting van de overstromingsproblematiek én wordt aangetoond dat gebruik van het water dat via de grondwatersanering wordt opgepompt niet mogelijk is. Zowel bij de uitbouw van het rioleringsstelsel zelf als aanpassingen aan de RWZI werd rekening gehouden met een volledige inname van het industrieterrein Kristalpark (fasen 1, 2 én 3), zodat op het vlak van afvoer en zuivering van huishoudelijk of ermee vergelijkbaar afvalwater noch op kwalitatief vlak, noch op kwantitatief vlak problemen worden verwacht. Het pompstation dat thv het industrieterrein 'Kristalpark fase 1' aanwezig is, dient aangepast te worden ifv de verpomping van het huishoudelijk afvalwater afkomstig van het nieuw te ontwikkelen industrieterrein (Kristalpark fase 3) naar het bestaande rioleringsstelsel. Regenwater dient ifv de goede werking van het riolerings- en zuiveringsstelsel maximaal afgekoppeld te worden van afvalwater; aansluitingen van bedrijven (die zelf voor de scheiding van hun watersystemen moeten instaan) dienen daarom steeds gecontroleerd te worden. P-bedrijven dienen zelf in te staan voor de zuivering en afvoer van hun bedrijfsafvalwater. In eerste instantie kan gekeken worden naar mogelijkheden mbt de afvoer via het voorziene rioleringsstelsel. Indien dergelijke afvoer niet mogelijk blijkt, zal afvoer naar het oppervlaktewatersysteem noodzakelijk zijn. Afhankelijk van de aard van het project kan het te lozen debiet vrij groot zijn tov de capaciteit van de Molse Neet. (verhoging van overstromingrisico tgv lozing). Dit kan momenteel niet concreet ingeschat worden. Daarom wordt monitoring voorgesteld op basis van meer concrete informatie als de ontwikkelingen in het projectgebied concreter gekend zijn, a.d.h.v. het oppervlaktewatermodel dat voor deze waterloop wordt opgesteld. Voor westwaarts gelegen projecten is - indien kwaliteit van het effluent voldoet (vergaande zuivering noodzakelijk) - lozing op het kanaal van Beverlo mogelijk; hier worden niet snel capaciteitsproblemen verwacht. Omwille van de stroomafwaartse ligging van de SBZ, o.a. afgebakend voor soorten gebonden aan zuiver water, kan lozing van effluentwater, afhankelijk van de aard en toegestane lozingsnormen, eventueel een knelpunt vormen waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn. Een stroomopwaartse debietsverhoging via lozing van effluentwater kan dan ook leiden tot een vergroting (zowel in ruimte als in tijd) of een stroomopwaartse verschuiving van overstromingsproblemen. Omdat verhoogde concentraties zware metalen in het water aanwezig
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 351/403
Projectnummer:
005038
zijn, moet verspreiding (verhoging concentraties) van de aanwezige verontreiniging door overstroming dient vermeden te worden. Ifv de vestiging van P-bedrijven is daarom concreet voor elk bedrijf dat zich wenst te vestigen voorafgaandelijk nader onderzoek nodig - zowel vanuit kwalitatief als kwantitatief oogpunt vooraleer tot vestiging (incl. lozingsvoorwaarden) kan beslist worden. In de centrale infrastructuuras wordt een opvangsysteem voor infiltratie van afstromend hemelwater voorzien. Aanwezige bermen en het grachtensysteem zelf kunnen instaan voor een primaire zuivering voor het (potentieel verontreinigd) afstromend hemelwater van de wegenis. Op basis van de situatie in de bestaande fasen kan aangenomen worden dat de voorziene infrastructuur voldoende is om te vermijden dat een rechtstreekse afvoer naar het oppervlaktewatersysteem vergroot tgv verhardingen binnen het openbaar domein. Individuele bedrijven dienen zelf in te staan voor de opvang, hergebruik en infiltratie van hemelwater. Zowel de opvang als infiltratie worden (via de gewestelijke stedenbouwkundige verordening) verplicht. Op basis van ervaringen op de bestaande industrieterreinen wordt een afvoer naar het oppervlaktewatersysteem verboden. Het geheel van ingrepen die de ontwikkeling van het bedrijventerrein veroorzaakt (verhardingen, reliëfwijzigingen, opvang, gebruik van (hemel)water, lozing afvalwater, …) leiden tot een wijziging van het waterhuishoudingssysteem. Algemeen wordt verwacht dat de volledige realisatie van het voorgestelde project zal leiden tot een beperkte verlaging van het grondwaterpeil. Er kan in ieder geval verondersteld worden dat de bijkomende effecten tov het effect dat voor de saneringsbemaling noodzakelijk zal zijn, verwaarloosbaar zal zijn. Op basis van de beschikbare informatie in de huidige projectfase kan geen duidelijk kwalitatief beeld gegeven worden van de te verwachten invloed op de beekdebieten. Bijkomend onderzoek ifv concrete aanvragen is dan ook noodzakelijk.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 352/403
Projectnummer:
7.6.
005038
FAUNA EN FLORA
Indien het projectgebied volledig wordt ontwikkeld impliceert dit het verlies van de voorkomende ecotopen (duinen, schrale graslanden en heide). Overeenkomstig het gehanteerde beoordelingskader wordt dit als een belangrijk negatief effect beschouwd voor wat betreft direct ecotoopverlies (waardevolle, zeer waardevolle en uiterst waardevolle ecotopen gaan verloren). Als gevolg hiervan kan worden aangenomen dat de leefgebieden van de voorkomende soorten opgenomen in de vogelrichtlijn (meerbepaald Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Blauwborst en Wespendief) niet behouden kunnen worden. Overeenkomstig het beoordelingskader voor wat betreft rechtstreeks verlies leefgebied wordt daarbij besloten tot het optreden van belangrijke negatieve effecten. Voor niet-Europees beschermde vogelsoorten kan ook een verlies verwacht worden van leefgebieden die echter in gevolge van het beoordelingskader geen mitigerende of compenserende maatregelen behoeven. Het verlies van genoemde ecotopen en leefgebieden wordt deels opgevangen door het vrijwaren van ruimte voor een ecologische corridor. Daarnaast kan er worden nagegaan of bijkomende compenserende maatregelen dienen te worden genomen om het verlies van ecotopen op te vangen. De vergunningverlenende overheid zal, tegemoet komend aan het redelijkheidsprincipe van art.16 NBD, bepalen in welke mate deze maatregelen kunnen verwacht of opgelegd worden aan de initiatiefnemer. De natuurcompensaties zouden de vorm kunnen aannemen van herstel van gedegradeerde heide- of stuifduingebieden buiten het projectgebied. Landschapsecologisch kan worden geconcludeerd dat projectrealisatie een betekenisvol effect heeft op de dichtheid van het netwerk van leefgebieden voor heide en schraal grasland gebonden vogelsoorten in de gemeente Lommel. Het totaal aan bestaande en te ontwikkelen infrastructuren scheidt noordelijk en zuidelijk gelegen gebieden met natuurwaarde en heeft een barrièrevormend effect. De ecologische corridor is een belangrijk projectgegeven dewelke het versnipperend effect van projectrealisatie verzacht. De ecologische corridor draagt bij aan het versterken van het netwerk en heeft tevens een verzachtende werking ten aanzien van het barrière-effecten van wegen, spoorwegen en in te planten gebouwen. De ecologische corridor dient beschouwd te worden als een mitigerende maatregel in een netwerkconcept in het algemeen en in een barrièrecontext in het bijzonder. Uiteindelijk werd gekozen voor het “Scenario noord-zuid as met verbinding langs de Molse Neet”: Strook langs de Molse Nete: 25 m binnen projectgebied, 75 m erbuiten (in de Vallei van de Molse Neet) De ecologische corridor zal verlopen langs de westrand van de zone die voorzien is als evenementenweide (en dus niet de noordelijke spooraftakking volgt); De ecologische corridor loopt parallel aan de N71 om de aansluiting te maken met het Kanaal van Beverlo. De brug over het Kanaal van Beverlo is zodanig gedimensioneerd dat er langs het kanaal ruimte is voor de passage van diersoorten, op die manier kan sprake zijn van een functionele ecotunnel (zulks zou niet het geval zijn indien de N71 werd gedwarst t.h.v. de spooraftakking/fietspad). Voor vogels die van de natuurverbinding gebruik maken (als ecologische corridor sensu strictu of als leefgebied) kan enige verstoring ten gevolge van activiteiten in de omgeving niet bij voorbaat worden uitgesloten. Als vuistregel is het aangewezen dat een groenscherm aanwezig is in de buitenrand van de ecologische corridor. Een minimale breedte van 10 m (en maximaal 25 m) voor een dergelijk groenscherm wordt voorgesteld. Afhankelijk van de beschouwde zone
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 353/403
Projectnummer:
005038
dient nagegaan of een groenscherm aan beide buitenzijden van de natuurverbinding vereist is. Bij voorkeur dient het groenscherm op een natuurlijke wijze te worden bekomen, zonder kunstmatige beplanting. Het niet beheren van de vooraf vastgelegde strook moet op termijn leiden tot het ontstaan van een spontane opslag van bomen en struiken. Ter versterking van het verkrijgen van een visueel scherm kan nagegaan worden of het bouwrijp maken van het industriegebied grondoverschotten kan genereren die binnen de ecologische corridor kunnen worden aangebracht. Op die manier ontstaat lokaal het beeld van het streektypische landduinlandschap Door het op die wijze verkregen reliëf worden schuilmogelijkheden gecreëerd voor diersoorten die gebruik maken van de natuurverbinding. Tevens zal de op die manier gecreëerde abiotische variatie ook leiden tot het verkrijgen een verhoging van de biodiversiteit binnen de ecologische corridor. Het wordt niet opportuun geacht om in de randzone van de ecologische corridor aarden wallen (gronddammen) op te werpen met het oog op het reduceren van het geluidsniveau. Een dergelijke maatregel zou niet proportioneel zijn ten opzichte van het te verwachten resultaat. Delen van de ecologische corridor zullen trouwens gelegen zijn in een strook met windmolens die zelf al een geluidsniveau van 40-45 dB(A) produceren. Het is duidelijk dat een gronddam in dat geval sowieso niet functioneel is als geluidsdempende maatregel. Omwille van de stroomafwaartse ligging van de SBZ, oa afgebakend voor soorten gebonden aan zuiver water, kan lozing van effluentwater, afhankelijk van de aard en toegestane lozingsnormen, eventueel een knelpunt vormen waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn. I.f.v. de vestiging van P-bedrijven dient concreet voor elk bedrijf dat zich wenst te vestigen voorafgaandelijk nagegaan te worden welke afvalstromen kunnen verwacht worden en welke zuiveringsgraad (met toepassing van Best Beschikbare Technieken) kan bereikt worden. Indien blijkt dat een ver doorgedreven zuivering niet mogelijk is – en in principe dus versoepeling van de lozingsnormen toegestaan moet worden – dient specifiek voor deze afvalparameters nagegaan te worden of ze al dan niet een negatieve impact kunnen uitoefenen op de soorten waarvoor het stroomafwaarts gelegen SBZ werd afgebakend (vnl. van belang voor eutrofiëringsparameters). Indien een negatieve impact kan verwacht worden, kan de vestiging van het bedrijf met lozing op de Molse Neet in principe niet toegestaan worden. Algemeen kan gesteld worden dat een verslechtering tov de huidige situatie niet kan toegestaan worden. Ten noorden van de N71 zijn jonge bosaanplanten aanwezig. Visuele verstoring van diersoorten in deze bosgebieden en veroorzaakt door activiteiten binnen het projectgebied zijn weinig waarschijnlijk. Door de eigenheid van de betreffende ecotoop (bos) is er een natuurlijke visuele afscherming aanwezig. Ten zuiden van het projectgebied is de vallei van de Molse Neet gelegen. De faunistische natuurwaarden in de vallei zijn momenteel eerder beperkt. Toch fungeert de vallei mogelijk als een ecologische corridor voor aan vochtige ecotopen gebonden soorten. In het zuidoosten van het industriegebied is de Eynderheide gelegen. Hier zijn heide- en stuifduinrelicten aanwezig die in het kader van het bosbeheerplan voor de gemeentebossen van de gemeente Lommel hersteld zullen worden tot een aaneengesloten oppervlakte. Vanuit het voorzorgsprincipe is het aangewezen dat een groenscherm aanwezig is op de overgang tussen het industriegebied en de Vallei van de Molse Neet, en tussen het industriegebied en het te herstellen heide- en stuifduingebied van de Eynderheide. Dit groenscherm kan zich bevinden in de bufferzone van het industriegebied. Momenteel is hier binnen het industriegebied reeds een zekere opslag aanwezig van spontaan opgeschoten boomopslag. Het behoud hiervan volstaat als visueel scherm naar de vallei. Ter hoogte van de natuurgebieden in zuidoostelijke richting van het projectgebied zou het geluidsniveau kunnen stijgen tot de gerapporteerde drempelwaarden voor verstoring van broedvogels. Ten zuiden van het projectgebied moet een groot afschermend object gecreëerd
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 354/403
Projectnummer:
005038
worden naar de natuurgebieden (en de woningen in de Oude Vosvijversstraat). Dit kan doordat de gebouwen een goed aaneensluitend geheel vormen zodat ze een voldoende buffer opleveren. Indien nodig wordt een gronddam voorzien zodat de aansluiting verzekerd wordt zodat het geheel als een afschermend object optreedt. Deze gronddam moet dan minstens 6 m hoog zijn. Het is tevens noodzakelijk dat alle laad en losactiviteiten zich aan de binnenzijde van het bedrijventerrein bevinden. Het maken van een ecologische inschatting van het (cumulatieve) effect op het grondwaterpeil en indirecte invloed op kwelvoeding naar de Molse en/of Scheppelijke Neet is niet mogelijk. Uit het resultaat van de kwetsbaarheidsanalyse kan worden afgeleid dat het grootste gedeelte van de omgeving van het projectgebied geen kwetsbare ecotopen betreft. De valleien van de Molse en de Scheppelijke Nete bevatten hier en daar kwetsbare ecotopen maar deze zijn zeer beperkt in oppervlakte. Er kan dus worden geconcludeerd dat een eventuele beperkte verlaging van het grondwaterpeil als gevolg van projectrealisatie, bovenop een bemaling met het oog op grondwatersanering, slechts beperkte effecten zal hebben.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 355/403
Projectnummer:
7.7.
005038
MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN
Rekening houdend met vondsten binnen het projectgebied en omgeving, kan verwacht worden dat binnen het projectgebied nog meerdere erfgoedwaarden in de ondergrond aanwezig zijn die tgv de ontwikkeling van het industrieterrein worden aangetast; wat als als een belangrijk negatief effect wordt beoordeeld. Thv de ongestoorde bodems en zone van voormalige munitiedepots wordt een archeologische prospectie noodzakelijk geacht. Thv verstoorde bodems is bijkomend onderzoek en een terreinevaluatie noodzakelijk om na te gaan of, ifv de aard van de ingrepen, de aanwezigheid van archeologisch erfgoed nog kan verwacht worden. Op basis van de ingeschatte kans op aanwezigheid van erfgoedwaarden in de ondergrond, wordt voor deze locaties al dan niet een archeologische prospectie noodzakelijk geacht. Aan de hand van de resultaten van de archeologische prospecties, die voorafgaandelijk aan de planfase dient uitgevoerd te worden, kunnen bijkomende maatregelen uitgewerkt worden ifv het vrijwaren van sites voor vernieling. De realisatie van het voorgestelde project zal ertoe leiden dat de openheid van het landschap (bepaald de huidige landschapsstructuur) bijna volledig zal verdwijnen en vervangen worden door een gesloten industrieel landschap dat de bestaande industriële activiteiten ten westen (Umicore, Ajinomoto Omnichem en te ontwikkelen IOK-zone 'Driekhoek') en ten oosten (Kristalpark fasen 1 en 2 en KMO-zone Balendijk) met elkaar verbonden worden. Deze sterke wijziging van de landschappelijke structuur vormt een belangrijk negatief effect, waarvoor milderende maatregelen noodzakelijk zijn. Deze milderende maatregelen omvatten een doordachte inrichting van de open ruimte corridor die in de structuurschets is voorzien (evenementenweide, niet-bebouwde zone van het goethietbekken en zone H) evenals een weloverwogen inrichting van de buffers die rondom het industrieterrein moeten voorzien worden. Voor de open ruimte corridor worden specifieke kwaliteitsprincipes vooropgesteld: zone H (groen bedrijvenpark) kan in principe niet beschouwd worden als een verlenging van de open ruimte corridor (geen onbebouwd karakter). Bovendien vormt deze zone deels de zuidelijke grens van het projectgebied, die een zichtlocatie vormt vanuit de omgeving (Nieuwe Vosvijvers). Voor deze zone zijn daarom maatregelen mbt de inrichting (overwegend parkachtig karakter, geen waarneming bebouwing vanuit zuidelijke openruimtegebied, bvb. door beperking bebouwingsindex en bouwhoogte) dan ook zeer belangrijk. De voorwaarden die geformuleerd worden vanuit de discipline Fauna & Flora mbt de inrichting van de ecologische verbinding (die hier deels overlapt met de open ruimte verbinding) kaderen binnen de principes van ontwikkeling van de open ruimte corridor. Ifv de dubbele functionaliteit in deze zone gelden bijkomend op de landschappelijke in-richtingsprincipes dan ook de maatregelen zoals voorgesteld vanuit de discipline Fauna & Flora. in noordelijk deel van de openruimtecorridor moet het onbebouwd karakter behouden blijven (geen bebouwing), het zicht vanop de N71 kan open blijven (geen buffering). In functie van een versterking van het open ruimte gevoel (niet-bebouwde omgeving) is een landschappelijke afscherming van de industriële activiteiten rondom het open gebied belangrijk. Een natuurlijke (organische) aanleg wordt voorgesteld; Mbt parkeerplaatsen, fietsverbinding en andere activiteiten van zachte recreatie, geldt dat deze niet in de westelijke zone van dit deel van de corridor kunnen voorzien worden ifv de ecologische functie die dit deel van de open ruimte corridor eveneens vervult.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 356/403
Projectnummer:
005038
-
zone bufferbekkens Umicore In deze zones zullen nog geruime tijd activiteiten aanwezig blijven. Belangrijk is dat op de zichtlocaties vanuit het noordelijke deel van de open ruimte corridor en vanuit het gebied ten zuiden van het projectgebied de activiteiten zo min mogelijk zichtbaar zijn. De begroening dient minstens behouden, best nog versterkt te worden. Bij uitbreiding van de bekkens in de hoogte dienen nieuwe, kale flanken zo snel mogelijk begroeid te zijn. Mbt de inrichting van de bufferstroken wordt in de structuurschets verwezen naar de reeds ontwikkelde fasen van het industrieterrein Kristalpark. Op het terrein blijken deze buffers echter niet functioneel te zijn; van de aangeplante bomen en struiken zijn er weinig tot geen effectief opgeschoten. Een analoge inrichting wordt dan ook niet voldoende geacht. Volgende maatregelen worden voorgesteld in functie van het recreatieve gebruik en bestaande vergezichten dient het beeld van een groene open ruimte structuur vanuit het zuidelijk gelegen openruimtegebied behouden te worden en is een (snelle en effectieve) afschermende buffering van de industriële activiteiten dan ook meer dan wenselijk. Een buffer met goede afschermende functie (visueel) is op deze locatie dan ook noodzakelijk. Daarnaast kan deze buffer (zij het in beperkte mate) ook bijdragen tot de akoestische afscherming van het projectgebied naar de omgeving. Door de aanleg van bermen in de bufferstroken wordt de effectiviteit op korte termijn bewerkstelligd; aan de zuidoostelijke zijde van het projectgebied is een buffer noodzakelijk in functie van een afscherming van het (zuid)oostelijk gelegen natuurgebied tov de N71 wordt een visuele buffering nodig geacht. Omdat de N71 via een brug het Kanaal van Beverlo kruist, zal deze visuele buffering slechts in beperkte mate functioneel zijn. Mbt een industrieterrein kan er bovendien voor geopteerd worden langsheen deze belangrijke verkeersas een zichtlocatie op het terrein als herkenningspunt te ontwikkelen. Vanuit het beleid (zowel provinciaal als gemeentelijk) wordt de ontwikkeling van dergelijke zichtlocatie echter niet wenselijk geacht. Bovendien wordt ook vanuit de discipline Fauna & Flora voorgesteld op deze locatie de ecologische verbinding vanuit het zuiden door te trekken in de richting van het kanaal van Beverlo (potenties voor maatregelen ifv barrière-effect N71). Het voorstel tot aanleg van een bufferstrook langsheen de noordwestelijke zijde van het projectgebied blijft dan ook behouden. Mbt meer concrete inrichtingsvoorwaarden wordt verwezen naar de discipline Fauna & Flora waar de realisatie van een ecologische verbinding meer in detail wordt uitgewerkt. Het behoud van minstens een deel van de boomaanplant is wenselijk vanuit ecologisch standpunt. Een buffer aan de oostelijke zijde van zones A en C staat in voor een visuele afscherming van het industrieterrein tov het noordelijk deel van de open ruimte corridor. Dit deel van de open ruimte corridor omvat een open landschap met een recreatieve nevenfunctie. Een visuele inbuffering van de industriële activiteiten tov dit open landschap wordt noodzakelijk geacht een inbuffering van het oostwaarts gelegen industrieterrein (fase 1) wordt echter noodzakelijk geacht; zie voorgaande punt m.b.t. de evenementenweide. Binnen het projectgebied van fase 1 werd (oostwaarts van de strook voor windmolens) wel een 25 m brede bufferstrook voorzien die deze functie kan vervullen. In de huidige situatie heeft deze strook zich echter (nog) niet ontwikkeld tot een functionele buffer.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 357/403
Projectnummer:
005038
-
Rondom het zuidelijke deel van de open ruimte corridor (thv de goethietbekkens Umicore) wordt geen afzonderlijke buffer voorzien. Visuele inbuffering van deze zone is immers weinig relevant gezien de hogere ligging tov de omgeving. Thv zones F en G, is in de bestaande fase 1 noordwaarts van de IJzeren Rijn een bufferstrook voorzien. Een landschappelijke inbuffering in de toekomstige situatie is op deze locatie weinig relevant aangezien zowel noord- als oostwaarts industriële activiteiten zullen ontwikkeld worden (in de huidige situatie is een inbuffering wel wenselijk aangezien zuidwaarts van de spoorlijn nog geen industriële activiteiten waren ontwikkeld), en kan gecombineerd worden met de realisatie van de ecologische verbinding langsheen deze zijde (zie discipline Fauna & Flora). Analoog aan de groenbuffers rondom het projectgebied blijkt in de bestaande fasen dat de groenstroken binnen het industriegebied tot op heden niet functioneel zijn. In functie van de ontwikkeling van een landschappelijk waardevol bedrijventerrein, wordt de aanleg van groenbuffers langsheen de wegenis en rondom de individuele bedrijfspercelen noodzakelijk geacht. Vanuit een efficiënt ruimtegebruik dienen deze buffers echter tot een minimum beperkt te worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 358/403
Projectnummer:
7.8.
MENS – RUIMTEIJKE ASPECTEN
7.8.1.
Effect door aanleg van het terrein
005038
Het eventuele overaanbod van bedrijventerreinen in de regio is onzeker (geen actuele inventaris) en wordt hoe dan ook slechts als tijdelijk effect (ten hoogste 3 jaar) beschouwd. Dit is geen significant effect. De realisatie van de ontsluitingsweg en de verdere ontwikkeling van het projectgebied houdt geen ruimte-inname in t.o.v. de omliggende kernen. De wijk Glasfabriek moet evenwel verdwijnen (sloop) wat als sterk negatief effect wordt gezien. Behoud is evenwel geen optie omdat de leefbaarheid niet gegarandeerd kan worden bij ontwikkeling van het bedrijventerrein. Voorgesteld wordt om voor de herhuisvesting van deze gezinnen, die momenteel woonachtig zijn in de tuinwijk Glasfabriek, een begeleidingsplan op te starten. Het gebruik van de recreatieve routes zal geen of nauwelijks hinder ondervinden van de aanleg van het bedrijventerrein. 7.8.2.
Effect door ontwikkeling en exploitatie van bedrijvigheid
De ontwikkeling van een bedrijventerrein op deze locatie wordt als een duurzaam ruimtegebruik gezien (effectieve ontwikkeling braakliggend aanbod, geconcentreerd aan andere bedrijventerreinen, potenties multimodale ontsluiting). T.b.v. de andere disciplines is uitgegaan van een hoge B/T-index (85%), wat betekent dat het terrein zou getuigen van een hoge mate van intensief ruimtegebruik en dus ruimte-efficiëntie. Het intensief ruimtegebruik moet dan wel ook stedenbouwkundig verankerd en juridisch afdwingbaar gemaakt worden (bvb. stedenbouwkundige voorschriften, verkoopsovereenkomst,…). De combinatie van én bedrijfsfuncties én openruimtecorridor is in principe ruimte-efficiënt. Het ‘voorbehouden’ van het groene bedrijvenpark voor kantoorachtigen en kennisintensieve bedrijven wordt echter weinig haalbaar (realiseerbaarheid) en wenselijk (ruimtelijk beleid) geacht, en vanuit het oogpunt van de duurzaamheid matig negatief beoordeeld. Er wordt voorgesteld (1) enkel kantoorachtigen/kennisintensieve bedrijven toe te laten die niet verenigbaar zijn met de woonomgeving, (2) deze plek niet louter voor dergelijke activiteiten te reserveren, maar evengoed voor andere bedrijvigheid toe te laten mits (3) de ruimtelijke kwaliteit als openruimtecorridor wordt gegarandeerd wat ofwel zeer strikte voorschriften en handhaving vereist of een beheer (bebouwing en buitenaanleg) vanuit één initiatiefnemerbeheerder. De omleiding van de ontsluiting van het bedrijf Umicore via het bedrijventerrein IOK-Driehoek en Balendijk-Kristalpark naar de N71 heeft een positief effect op de woonkwaliteit van Wezel en Bankai, mits eventueel sluipverkeer naar het projectgebied wordt voorkomen. In geval van sluipverkeer is een aanpassing van de bestaande ontsluiting via de kern van Wezel wenselijk. De (her)ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft een positief effect op de regio doordat het een verhoging van de tewerkstelling zorgt.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 359/403
Projectnummer:
005038
Bij grootschalige evenementen, die gelijktijdig plaatsvinden met de activiteiten op het bedrijventerrein (doorgaans tijdens de week) zouden er mogelijks conflicten kunnen ontstaan tussen de ontsluiting van het bedrijventerrein en het bestemmingsverkeer voor het recreatiegebied. Het behoud van de evenementenweide kan mogelijks een beperkt negatief effect hebben op de ontsluiting van het bedrijventerrein, doch dit is weinig waarschijnlijk en gemakkelijk te voorkomen door selectie en planning van de evenementen. De ontwikkeling heeft geen of een heel beperkt negatief effect ten aanzien van de agrarische structuur. De ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft geen significant negatief effect op de recreatieve activiteiten die momenteel in het gebied plaatsvinden. Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein worden de bestaande recreatieve routes behouden én wordt een uitbreiding voorzien van het bestaande netwerk waardoor ontbrekende schakels in het netwerk worden gerealiseerd. De ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft een positief effect op het recreatief netwerk omdat ontbrekende schakels worden gerealiseerd. De ontwikkeling van bedrijvigheid langs de Molse Nete wordt als negatief effect beschouwd op de visuele beleving van deze ruimtelijke structuur (toeristisch-recreatief medegebruik van de openruimte). Bebouwing in het bedrijventerrein moet zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken worden, en een kwalitatieve geleidelijke landschappelijke overgang naar het bedrijventerrein is nodig. De ontwikkeling van het bedrijventerrein wijzigt de beeldwaarde vanuit de belangrijke infrastructuren sterk. De ontwikkeling van bedrijvigheid langs de grote infrastructuren wordt als een beperkt (negatief) effect beschouwd. Door een hoge architecturale kwaliteit of voldoende buffering van de bebouwing en een sterkere landschappelijke buffering tussen openruimtecorridor en bedrijfsbebouwing kan dit effect gemilderd worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 360/403
Projectnummer:
005038
8. LEEMTEN IN DE KENNIS 8.1.
LEEMTEN M.B.T. HET PROJECT
Concreet projectvoorstel nog niet gedetailleerd
Het project bestaat, in enge zin, uit de nivellering van het terrein, de aanleg van de hoofdontsluiting en gemeenschappelijke buffering. Hiervoor bestond nog geen volledig ontwerp bij uitwerking van het MER. Het MER is dan ook gebaseerd op de structuurschets (stedenbouwkundig attest) en eerste voorontwerp van infrastructuur. Hierin was bvb. nog niet zeker waar het vrijliggende noordzuid-fietspad juist komt te liggen, en hoe in afdoende buffering zou voorzien worden, hoeveel grondwerken de nivellering juist zou inhouden, welk materieel hiervoor ingezet wordt,… . Aard en omvang van de bedrijven
Welke bedrijven zich in het projectgebied zullen vestigen is niet vooraf te bepalen. Net zo min als de toekomstige activiteiten die op de evenementenweide zullen doorgaan. De aard en omvang van deze activiteiten en bedrijven zijn medebepalend voor de effectbeschrijving voor alle disciplines. Er werd gewerkt met aannames (eigen projectdefinitie, richtgetallen, ….) en deels kwalitatieve beoordelingen. We kunnen er evenwel vanuit gaan dat door de omvang van het projectgebied en de vooropgestelde diversiteit, de effectieve waarden vrij dicht zullen aanleunen bij de theoretische gemiddelden die aangenomen werden. M.b.t. de evenementenweide is er vanuit gegaan dat de activiteiten hoe dan ook niet significant zullen verschillend t.o.v. de huidige toestand en de referentiesituatie. Ontwikkelingssnelheid van het bedrijventerrein
Alhoewel in dit MER principieel wordt uitgegaan van een volledige ontwikkeling (scenario ‘snelle ontwikkeling’) voor de effectbeoordeling, is het tijdsaspect minstens voor een aantal disciplines van groot belang. Bijvoorbeeld in het onderzoek ‘mobiliteit’ worden tussentijdse momentopnamen (gedeeltelijke ontwikkeling) getoetst t.o.v. infrastructurele aanpassingen. De snelheid van ontwikkeling ligt echter niet vast. Deze is in eerste instantie conjunctuurgebonden, maar hangt bvb. ook af van de infrastructurele ontwikkelingen in de omgeving. De aangehaalde ‘peiljaren’ moet dan ook niet zozeer begrepen worden als tijdshorizont, wel als aanduidingen die aangeven in hoeverre het bedrijventerrein ongeveer ontwikkeld zal zijn alvorens de beschreven effecten optreden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 361/403
Projectnummer:
8.2.
LEEMTEN M.B.T. DE INVENTARIS
8.2.1.
Mobiliteit
005038
Er zijn geen verkeerstellingen beschikbaar voor verschillende wegvakken die mogelijks een rol kunnen spelen in de bereikbaarheid van het projectgebied: N136 N; N136 Z; N110; N72; N74 N. Voor de N136 N, N141, N110 en N72 zijn de bijkomende verkeersstromen t.g.v. het project relatief beperkt (max. 30 à 40 pae/u). Verwacht kan worden dat deze hoeveelheden geen kritische impact zullen hebben. Voor de verkeersstromen en –effecten op N74 N wordt er van uitgegaan dat deze in lijn zullen liggen met de ontwikkelingen op de N69 (extrapolatie tellingen). Voor de effecten op de N136Z wordt verwezen naar de aantakkende N18 Z. 8.2.2.
Geluid en trillingen
Geluidsniveaus van evenementen op de evenementenweide (geen evenementen tijdens meetcampagne geluid). 8.2.3.
Lucht
Brandstofverbruik van de huizengroep : Hiervoor werd in het MER een bepaald brandstofgebruik verondersteld. Gegevens betreffende spoor- en scheepvaartverkeer in referentiesituatie. Leemten in kennis mbt tot aantal en soort machines en voertuigen tijdens inrichtingsfase : Hiervoor werden verschillende veronderstellingen gedaan in het MER. Achtergrondconcentratie van CO 8.2.4.
Bodem en grondwater
In de huidige projectfase is het effectieve grondverzet nog niet gekend en werden in functie van het grondverzet geen onderzoeken naar bodemkwaliteit uitgevoerd. De verspreiding van verontreinigingen tgv grondverzet wordt echter vermeden door toepassing van het wettelijke kader omtrent grondverzet, zodat het ontbreken van deze informatie niet als knelpunt wordt ervaren en binnen het kader van dit MER bijkomende onderzoeken niet noodzakelijk worden geacht. Aangezien in de huidige fase geen concrete informatie beschikbaar is mbt aard en duur van eventuele bemalingen, wordt vnl. aandacht geschonken aan maatregelen die eventueel noodzakelijk zijn indien bemalingen worden uitgevoerd. Analoog aan het effect van bemaling, is geen informatie beschikbaar om concrete berekeningen uit te voeren ifv de effectbespreking van grondwaterwinningen. De nadruk zal dan ook gelegd worden op de mogelijkheden mbt watergebruik en eventuele maatregelen/bijkomende onderzoeken die eventueel noodzakelijk zijn. 8.2.5.
Oppervlaktewater
Ten gevolge van de grondwatersanering voor het bedrijf Umicore, zal een extra hoeveelheid water dienen afgevoerd te worden. Op basis van terreinkennis wordt een lozing op de Scheppelijke Neet momenteel als voorstel naar voor geschoven. Een definitieve beslissing mbt de lozingslocatie werd echter nog niet gemaakt. Een bijkomend onderzoek mbt de capaciteit van de ontvangende waterlopen wordt in het kader van de bijkomende lozing niet voorzien.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 362/403
Projectnummer:
005038
Aangezien in de huidige projectfase geen concrete informatie beschibaar is mbt de aard en duur van eventuele bemalingen, wordt vnl. aandacht geschonken aan mogelijke effecten en maatregelen die noodzakelijk zijn m.b.t. afvoer van bemalingswater, indien bemalingen worden uitgevoerd. Omwille van de aanwezigheid van zware metalen in de ondergrond (regionale problematiek) vormt uitloging naar het grondwater tgv infiltratie een belangrijk aandachtpunt; zowel voor infiltratie van afstromend hemelwater als infiltratie van bemalingswater. Op basis van de huidige inzichten wordt aangenomen dat deze ruimtelijke verschuiving in infiltratie tov de huidige situatie geen belangrijke effecten genereert, op voorwaarde dat geen infiltratievoorzieningen worden aangelegd binnen de zones waar verontreinigingen in de ondergrond (concentraties boven regionale gemiddelde) aanwezig zijn. Indien op basis van het lopende onderzoek in kader van het project BeNeKempen nieuwe inzichten worden verkregen mbt de wenselijkheid / wijze van infiltratie, dienen deze inzichten vertaald te worden in een aanpassing van de constructiemethoden van infiltratievoorzieningen. 8.2.6.
Fauna & Flora
Er hebben geen gerichte inventarisaties plaatsgevonden voor andere taxa dan vogels. Een aantal toevallige waarnemingen kunnen worden meegegeven: Er wordt vanuit gegaan dat heel wat rode lijstsoorten van heiden, droge voedselarme graslanden en stuifduinen voorkomen in het zuidoostelijk gedeelte van het projectgebied (omgeving voormalige munitiedepots). Met name door het talrijk aanwezig zijn van zandhopen (de voormalige munitiedepots) zijn zeer sterk opwarmende milieus aanwezig zodat aangenomen kan worden dat heel wat (zeldzame) thermofiele en xerofiele soorten spinnen en loopkevers voorkomen. Tevens is het voorkomen van volgende soorten mogelijk/waarschijnlijk: Heivlinder, Groentje, Kommavlinder, Veldkrekel, diverse libellensoorten, Gladde slang, … 8.2.7.
Monumenten en landschappen
Binnen het projectgebied werd tot op heden geen systematisch onderzoek uitgevoerd; zodat enkel kan verwezen worden naar de ‘gekende’ vindplaatsen zoals opgenomen in de Centraal Archeologische Inventaris. Voor de niet verstoorde gebieden wordt een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk geacht om in invulling te geven aan de leemten. Voor de gronden waar reeds activiteiten aanwezig waren wordt in eerste instantie een analyse voorgesteld van bestaande plannen en studies aangevuld mt een terreinevaluatie op basis waarvan de kans op aanwezigheid van archeologische sites wordt ingeschat. Afhankelijk van de resultaten wordt de noodzaak van een meer uitgebreid archeologisch vooronderzoek noodzakelijk geacht. Aangezien het voorgestelde onderzoek de bedoeling heeft een invulling te geven aan de huidige leemten in de kennis, is het belangrijk dit onderzoek uit te voeren tijdens de planfase zodat het onderzoek is afgerond vooraleer individuele bedrijven zich komen vestigen op het terrein. Op deze wijze kunnen de concrete ontwikkelingen op het terrein gestuurd worden ifv eventueel aanwezige archeologische sites (exacte locatie van bedrijven en groenzones kan in functie hiervan bepaald worden). Bovendien kunnen via deze werkwijze kosten van het archeologisch vooronderzoek gedrukt worden en creëert men rechtszekerheid voor alle partijen. 8.2.8.
Mens – ruimtelijke aspecten
nihil
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 363/403
Projectnummer:
8.3.
LEEMTEN M.B.T. METHODE EN INZICHT
8.3.1.
Mobiliteit
005038
Omdat de aard en omvang van de toekomstige bedrijven en de specifieke mobiliteitskenmerken per bedrijf niet gekend zijn, zijn aannames gemaakt voor verschillende veranderlijken: totaal gegenereerd verkeer (personen-, vrachtverkeer), spreiding van het verkeer over de interne ontsluitingswegen en over het omliggend wegennet (personen-, vrachtverkeer), modal split (personen-, vrachtverkeer). De gevoeligheidsanalyse leert evenwel dat andere aannames niet zozeer leiden tot andere effecten en noodzakelijke milderende maatregelen, maar wel tot het tijdstip waarop deze effecten zich zullen voordoen (kortere dan wel langere termijn). De effecten inzake bereikbaarheid betreffen een toetsing van de verkeersintensiteiten aan de capaciteit van het infrastructurennet (I/C). Niet enkel m.b.t. de intensiteiten zijn noodgedwongen veronderstellingen gemaakt, ook wat betreft de capaciteit van de infrastructuren. Deze capaciteit wordt immers bepaald door de capaciteit van de knooppunten (kruispunten) en de concrete verkeersafwikkeling op deze knooppunten (kruispuntconfiguratie, technische inrichting zoals verkeerslichtenregeling, en aantal rechtdoor-, linksaf-, rechtsafbewegingen). Dit werd niet concreet geïnventariseerd. Er is uitgegaan van volgende uitgangspunten: Tabel 116: Aannames capaciteit knooppunten (pae/u) wegprofiel 2x1 2x2
8.3.2.
VRI 1200 1800
aard kruispunt Rotonde ongelijkgronds complex 1400 1600 2000 2700
Geluid en trillingen
In het kader van een MER is het niet evident om de effecten tijdens de aanlegfase te kwantificeren omdat concrete gegevens ontbreken. In het kader van deze MER worden enkele algemeenheden weergegeven. De geluidsemissie van werktuigen in open lucht is beperkt door het KB van 14/2/2006. Vermits er momenteel nog geen concrete plannen bestaan van welke bedrijven zich op het bedrijventerreinen zullen vestigen is het niet evident om enige uitspraken te doen over de te verwachte geluidsniveaus. Om toch een idee te krijgen van de impact van het bedrijventerrein wordt beroep gedaan op kengetallen, gecorreleerd aan de projectdefinitie - aard van de bedrijven in de verschillende deelzones – zoals opgenomen in de kennisgevingsnota. Het effect van de activiteiten op evenementenweide op het omgevingsgeluid inschatten is afhankelijk van het type activiteit. Hieromtrent zijn weinig of geen bronnenmateriaal beschikbaar (gelijkaardige situaties) en bovendien zijn meetresultaten sterk afhankelijk van de concrete opstelling van bv. geluidsinstallaties t.o.v. de windrichting. Bovendien verschillen de effecten van evenement tot evenment en kan onmoglijk vastgesteld worden welke evenementen (aard, omvang, opstelling,…) zich in de toekomst zullen voordoen. Doorheen het MER wordt uitgegaan van gelijkaardige situaties als tot op heden (geen significante wijziging t.o.v. referentiesituatie). Er zijn een aantal eerder algemene aandachtspunten geformuleerd. 8.3.3.
Lucht
nihil
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 364/403
Projectnummer:
8.3.4.
005038
Bodem en grondwater
Voor het voorgestelde project kunnen geen concrete milderende maatregelen voorgesteld worden op basis van de huidige kennis van de bodemkwaliteit en geplande ingrepen. Toepassing van de geldende wettelijke bepalingen (Vlarebo – grondverzet) kan echter voldoende garantie bieden in functie van het vermijden van verspreiding van verontreinigingen. M.b.t. (de kans op) calamiteiten ten gevolge van de aanwezigheid van de bedrijvigheid in exploitatiefase kan op basis van de huidige kennis omtrent de inrichting van het gebied, geen duidelijk beeld gevormd worden. Algemeen kan gesteld worden dat toepassing van de wettelijke bepalingen zoals vastgelegd in VLAREM en het bodemsaneringsdecreet er toe zullen leiden dat verontreiniging van bodem en/of grondwater maximaal wordt beperkt en indien noodzakelijk, wordt gecontroleerd. Het onvoldoende kennen van de eventuele risico's op verontreiniging bij exploitatie van het terrein wordt dan ook niet als belangrijke leemte ervaren.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 365/403
Projectnummer:
005038
In de huidige projectfase is niet gekend of zich bedrijven zullen vestigen waarvoor een grondwaterwinning noodzakelijk is en op welke diepte/met welke debieten in de toekomst grondwater eventueel wordt opgepompt. Het is dan ook niet mogelijk een inschatting te maken van het (cumulatieve) effect op het grondwaterpeil en indirecte invloed op kwelvoeding naar de Molse en/of Scheppelijke Neet. Rekening houdend met de bestaande toestand op de reeds ontwikkelde fasen, wordt verwacht dat eventuele winningen vnl. in de eerste watervoerende laag zullen voorzien worden en het over het algemeen relatief beperkte debieten betreft. Er zijn geen concrete gegevens inzake bemaling. Rekening houdend met de aard van het project (bedrijfsgebouwen weinig tot geen ondergrondse constructies) en diepte van het grondwater (tgv saneringsproject Umicore lokaal verdere verlaging), kan verondersteld worden dat bemalingen weinig tot niet noodzakelijk zullen zijn bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein (eventueel voor ontwikkelingen in zuidelijke zone van het projectgebied) De belangrijkste bemalingen worden verwacht tijdens de aanleg van de infrastructuur(riolering tot ca. 8m diep, plaatsing van diepe funderingen thv brugconstructies over spoorweg). Verder onderzoek op basis van concretere informatie per ontwikkeling kan pas inzicht bieden in hoeverre afvoer van grondwater naar de Molse Neet wordt opgevangen. 8.3.5.
Oppervlaktewater
De hoeveelheid en aard van het industriële afvalwater dat binnen het industrieterrein zal geproduceerd worden, is afhankelijk van het type bedrijven dat zich zal vestigen. In de huidige situatie is niet gekend welke bedrijven zich zullen vestigen en kan dan ook geen inschatting gemaakt worden van het specifieke industriële afvalwater dat geproduceerd zal worden. In functie van de vestiging van P-bedrijven dient concreet voor elk bedrijf dat zich wenst te vestigen voorafgaandelijk nagegaan te worden welke afvalstromen kunnen verwacht worden en welke zuiveringsgraad (met toepassing van Best Beschikbare Technieken) kan bereikt worden. 8.3.6.
Fauna en flora
nihil 8.3.7.
Monumenten en landschappen
nihil 8.3.8.
Mens – ruimtelijke aspecten
nihil
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 366/403
Projectnummer:
005038
9. MONITORING EN EVALUATIE 9.1.
ALGEMEEN: EVALUATIE VAN CONCRETE VERGUNNINGSAANVRAGEN
Het project in enge zin – de aanleg van het terrein – noch de ontwikkeling in ruime zin – de ordening, inrichting, en inname van het terrein door bedrijven – zijn momenteel concreet gekend. Aangezien dit MER net tot doel heeft om met kennis van de mogelijke milieueffecten over een vergunningsaanvraag te kunnen beslissen, moet de concrete vergunningsaanvraag – en de effectiviteit van concrete voorgestelde maatregelen - bekeken worden tegen het licht van de effectbeschrijving en het doel van voorgestelde milderende maatregelen. Omdat het project nog veel onzekerheden kent, zijn de in dit MER voorgestelde milderende maatregelen soms abstract of vallen ze terug op vergelijkbare situaties. In de concrete vergunningsaanvragen kunnen variante maatregelen voorgesteld worden. Aangezien deze dan concreet zijn, kunnen ze ook concreet op hun effectiviteit beoordeeld worden t.o.v. de effectbeschrijving en het doel van de in het MER voorgestelde maatregelen. Het milderen van (potentieel) negatieve effecten kan door een combinatie van verschillende maatregelen gebeuren, die elk op zich onderwerp uitmaken van een andere vergunningsaanvragen (opeenvolgende administratieve procedures). Bijvoorbeeld het voorkomen van geluidshinder kan gerealiseerd worden via van de aanleg van een gemeenschappelijke buffer (stedenbouwkundige vergunning infrastructuurwerken), geschrankte bebouwing (verkavelingsvergunning) en/of concreet uitgiftebeleid (vergunningsaanvraag bedrijf). Indien de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen niet voor zich spreekt in de eerste vergunningsaanvraag, moeten de nodige milderende maatregelen via volgende procedures of andere instrumenten afgedwongen kunnen worden. 9.2.
MONITORING VERKEERSINTENSITEITEN N71 EN N74
De vermoede verkeerstoename t.g.v. het project is gebaseerd op verschillende premissen. Hierdoor is vooral het tijdstip waarop effecten zich voordoen onzeker. Indien de infrastructuur niet tijdig is aangepast leidt toenemend verkeer tot significante effecten in de bereikbaarheid (congestie) in de ruimere regio. Monitoring van de (evoluties in) verkeersintensiteit op het wegennet – met name N71 en N74 - is nodig teneinde tijdig tot aanpassing van de infrastructuren over te kunnen gaan. 9.3.
MONITORING SLUIPVERKEER WEZEL
Het bedrijf Umicore/Omnichem kan via het bedrijventerrein IOK-Driehoek en BalendijkKristalpark naar de N71 ontsloten worden, ipv door de kern Wezel. Deze route wordt verkozen voor alle gemotoriseerd verkeer van/naar het bedrijventerrein, maar sluipverkeer doorheen Wezel kan optreden en dit moet dan ook nauwlettend in de gaten gehouden worden. Bij het optreden van sluipverkeer is een aanpassing van de bestaande ontsluiting via de kern van Wezel wenselijk.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 367/403
Projectnummer:
9.4.
005038
MONITORING GELUIDSNIVEAUS
Zoals reeds is aangegeven zijn er geen concrete gegevens inzake de geluidsemissie van de verschillende bedrijven beschikbaar. Bij dit nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein is het onduidelijk welke activiteiten concreet zullen plaatsvinden. Belangrijk is echter wel, dat de verschillende bedrijven inzake geluid moeten voldoen aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen(40dB(A) tijdens de nacht). Een concrete evaluatie en eventuele bijsturing van milderende maatregelen kan pas nadat men een duidelijk beeld heeft van de activiteiten en geluidsbronnen die voorzien zullen worden. 9.5.
OPVOLGING RICHTLIJNEN AFVOER EN INFILTRATIE BEMALINGSWATER
Gezien de regionale problematiek van aanwezigheid verhoogde concentraties zware metalen in de ondergrond, de aanwezigheid van lokale verontreinigingen en mogelijke afvang van voeding naar de Molse Neet, kunnen bemaligen niet toegestaan worden zonder dat, bij een concrete aanvraag (op basis van meer concrete informatie mbt diepte, duur, debiet, …) bijkomend onderzoek wordt verricht. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de studie naar de invloed van kwel op de Molse en Scheppelijke Neet (iov Umicore). Bemalingen in de zone westwaarts van de puttenbatterij zoals voorgesteld in het ontwerpgrondwatersanerinsproject (oppomping verontreinigd grondwater) kunnen enkel toegestaan worden indien de noodzaak wordt aangetoond en onder de bijkomende voorwaarde dat wordt aangetoond dat de voorgestelde bemaling niet op negatieve wijze interageert met het grondwatersaneringsproject. Bovendien moet het opgepompte water, vooraleer infiltratie of lozing kan toegestaan worden, gesaneerd worden. Voor bemalingen in andere zones van het projectgebied dient (omwille van de regionale problematiek van zware metalen) de kwaliteit van het bemalingswater opgevolgd te worden en ifv de resultaten eventueel gesaneerd te worden vooraleer afvoer kan toegestaan worden. Mbt de afvoer van het bemalingswater wordt, op basis van de huidige inzichten, ervan uitgegaan dat infiltratie van bemalingswater in principe mogelijk is zonder een belangrijke vernieuwing van bodemverontreiniging te veroorzaken (op voorwaarde dat kwaliteit zodanig is dat de gemiddelde regionale concentraties niet overschreden worden). Ifv een maximale beperking van het effect op het grondwaterpeil en vermijden van overstromingsproblemen langsheen de waterlopen, wordt de voorkeur gegeven aan infiltratie van het bemalingswater. Indien op basis van het lopende onderzoek ikv het BeNeKempenproject andere inzichten worden verkregen, dient de werkwijze voor bemalingen eventueel aangepast te worden. Op dit vlak is terugkoppeling met Ovam noodzakelijk. 9.6.
MONITORING EFFECT VAN EVENTUELE GRONDWATERWINNING OF BEMALING OP VOEDING MOLSE NEET
Omdat niet gekend is welke bedrijven zich zullen vestigen (met een grondwaterwinning / op welke diepte/met welke debieten ?), is het niet mogelijk een inschatting te maken van het (cumulatieve) effect op het grondwaterpeil en indirecte invloed op kwel-voeding naar de Molse en/of Scheppelijke Neet. Globaal kan verwezen worden naar effecten tgv bemalingen, die vergelijkbaar zijn. Simulaties geven echter aan dat (in tegenstelling tot kortdurende bemalingen) langdurige oppomping van grondwater (grondwaterwinningen) westwaarts van de puttenbatterij zoals voorgesteld in het ontwerp-grondwatersaneringsproject in invloed kunnen hebben op de aanwezige verontreinigingssituatie. Bovendien kan, naast een horizontale verspreiding van aanwezige
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 368/403
Projectnummer:
005038
verontreinigingen, ook een verspreiding in de diepte verwacht worden tgv diepere grondwaterwinningen. Aanvullend op de maatregelen die voor bemaling zijn voorgesteld, wordt ook mbt grondwaterwinningen gesteld dat deze in eerste instantie niet kunnen toegestaan worden zonder bijkomend onderzoek op basis van meer concrete informatie mbt ligging, op te pompen debiet, diepte van de winning, … Nieuwe winningen kunnen enkel toegestaan worden indien wordt aangetoond dat de grondwatersanering niet op negatieve wijze wordt beïnvloedt, het kwelsysteem van Molse en/of Scheppelijke Neet niet negatief wordt beïnvloedt, lozing van bedrijfsafvalwater dat waarschijnlijk met deze winning gepaard gaat niet leidt tot een vergroting van de overstromingsproblematiek én wordt aangetoond dat gebruik van het water dat via de grondwatersanering wordt opgepompt niet mogelijk is. 9.7.
MONITORING EFFECT (KWALITATIEF) VAN EFFLUENTWATER OP MOLSE NEET
In functie van de vestiging van P-bedrijven dient concreet voor elk bedrijf dat zich wenst te vestigen voorafgaandelijk nagegaan te worden welke afvalstromen kunnen verwacht worden en welke zuiveringsgraad (met toepassing van Best Beschikbare Technieken) kan bereikt worden. Indien blijkt dat een ver doorgedreven zuivering niet mogelijk is – en in principe dus versoepeling van de lozingsnormen toegestaan moet worden – dient specifiek voor deze afvalparameters nagegaan te worden of ze al dan niet een negatieve impact kunnen uitoefenen op de soorten waarvoor het stroomafwaarts gelegen SBZ werd afgebakend (vnl. van belang voor eutrofiëringsparameters). Indien een negatieve impact kan verwacht worden, kan de vestiging van het bedrijf met lozing op de Molse Neet in principe niet toegestaan worden. Algemeen kan gesteld worden dat een verslechtering tov de huidige situatie niet kan toegestaan worden.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 369/403
Projectnummer:
005038
10. GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Het projectgebied is in vogelvlucht op ca. 7 km van de grens met Nederland gelegen. Uit de effectbeschrijving voor de verschillende disciplines worden geen grensoverschrijdende effecten vastgesteld.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 371/403
Projectnummer:
005038
11. INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE Het project betreft de uitrusting en ontsluiting van een bedrijvenzone die grotendeels als industriegebied is bestemd in het gewestplan. De infrastructuurwerken in aanlegfase zijn nog niet helemaal concreet bepaald. De verdere inrichting en het beheer van het bedrijventerrein ligt nog minder vast. Daarom heeft dit MER ook een groot ‘strategisch’ gehalte, en is er ruimte om aanbevelingen uit het MER ook effectief te vertalen in concretere projectvoorstellen, verkavelingsaanvragen, beheersovereenkomsten,… Het MER heeft hier niet zozeer tot doel om heel concrete kwantificeerbare milderende maatregelen voor te stellen – hiervoor is de ‘vrijheidsgraad’ in het project momenteel nog te groot – wel om te wijzen op mogelijke effecten en duidelijk het doel en de randvoorwaarden van de milderende maatregelen aan te geven. Concrete projectvoorstellen die afwijken van de voorgestelde milderende maatregelen zijn mogelijk, doch de effectiviteit (doelmatigheid) t.o.v. de beoogde mildering van een effect moet minstens even groot zijn. In de verdere concretisering van het project kunnen verschillende aspecten naar voor. In dit hoofdstuk hebben we de effecten en de voorgestelde milderende maatregelen zoveel mogelijk discipline-overschrijdend gebundeld. Voor de overzichtelijkheid maken we een onderscheid in : ‘inrichting van het terrein’ Vertrekkende vanuit de structuurschets en het projectvoorstel (ontsluitingsinfrastructuur,…) zoals tot nog toe uitgewerkt, wordt aangegeven op welke punten in de ruimtelijke inrichting van het projectgebied bijsturing, verfijning of aandacht nodig is. ‘aanleg van het terrein’ waarin aandachtspunten worden geformuleerd i.f.v. de inrichtingswerkzaamheden ‘begeleidende maatregelen’ waarin we maatregelen opnemen die niet onmiddellijk door de initiatiefnemer te nemen zijn, maar wel van belang zijn om ook in de exploitatiefase de milieu-impact zo beperkt mogelijk te houden. 11.1.
INRICHTING VAN HET TERREIN
In de structuurschets wordt een zekere diversificatie voorzien in de aard en omvang van bedrijven per deelzone (logistiek, kleinere en grotere regionale bedrijven, zone voor megaproject en groen bedrijvenpark. Deze indeling kan gevolgd worden. Een aantal aandachtspunten moeten evenwel vooropgesteld worden: louter kantoren of personeelsintensieve kantoorachtigen horen principieel niet thuis op het bedrijventerrein, maar eerder verweven in het stadscentrum of de stationsomgeving. Dit o.a. vanuit het ruimtelijk beleid vastgelegd in o.a. het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen maar ook uit veiligheidsoverwegingen (functioneren van bestaande en eventuele nieuwe SEVESO-bedrijven). omwille van de ruimte-efficiëntie wordt het niet nodig geacht om ruime groenbuffers en/of voortuinstroken op/tussen individuele bedrijfspercelen te voorzien. Er wordt gekozen voor een duidelijk te onderscheiden ecologische corridor van voldoende breedte i.p.v. een netwerk van individuele groenstroken tussen bedrijven, die noch landschappelijk, noch ecologisch effectief zijn. Zo kunnen zowel de ecologische
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 373/403
Projectnummer:
-
-
-
-
-
005038
verbinding als de ruimte voor bedrijven elk op zich optimaal kunnen functioneren. Dit in tegenstelling tot de voorstellen die in de MER’s voor Balendijk fase 1 en fase 2 werden geformuleerd. Enkel langsheen de bedrijven die aansluiten op de ecologische corridor wordt een groenscherm gevraagd. Er moet ook een hoge bebouwingsindex (gebouwen/verhardingen) per bedrijfsperceel vooropgesteld worden, zodat intensief gebruik van de beschikbare ruimte voor bedrijven wordt bewerkstelligd. Voorafgaandelijk aan de concrete locatiekeuzen mbt inplanting van bedrijven, groenzones ed dient een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. in het groene bedrijvenpark wordt een sterkere concentratie van bebouwing voorgesteld dan de structuurschets laat uitschijnen. Zo kan met dezelfde ruimte-efficiëntie een brede bouwvrije zone t.o.v. de Molse Neet en de oostelijke zijde van het bedrijvenpark gevrijwaard blijven. Dit leidt tot een betere visuele buffering van het bedrijvenpark t.o.v. de omgeving (rereatie langs Molse Neet, fietspad langs openruimtecorridor) en de mogelijkheid tot medegebruik als ecologische verbinding. In het zuiden betreft het een opgaande berm verwerkt in de ecologische corridor, aan de oostelijke zijde de aanleg van een complex van heide/boomheide en duintjes als ecologische corridor met een groenscherm t.o.v. de bebouwing in het groene bedrijvenpark en het oostwaarts gelegen deel van het bedrijventerrein. Om toch nog een effectief bedrijven-‘park’ te spreken, als onderdeel van de openruimtecorridor, kan een lagere bebouwingsindex geaccepteerd worden. Een samenhangende parkachtige aanleg tussen de bedrijven (groen- en verhardingsstroken) en een kwalitatieve op elkaar afgestemde architectuur van de bebouwing versterken het parkkarakter. alhoewel op het niveau van individuele bedrijven maatregelen genomen kunnen worden om externe risico’s te beperken, wordt vooral het zuidwesten van het projectgebied als meest geschikte locatie voor SEVESO-bedrijven gezien vanuit het oogpunt externe veiligheid. De eventuele impact van dergelijke bedrijven naar de ecologische en landschappelijke waarde van Kattenbos/Eynderheide/Molse Neet blijft evenwel een belangrijk aandachtspunt in het noordwesten (logistiek – zones A, B, C) en regionaal bedrijventerrein in het westen (zone D) moet vermeden worden om zware industrie met een sterk verstorend karakter inzake geluid toe te staan. Zone D wordt ook minder geschikt bevonden voor SEVESObedrijven. Voorzover deze bedrijven evenwel aan de gestelde normen inzake geluid en externe veiligheid voldoen, kunnen ze er toegelaten worden. Bedrijven met een grondwaterwinning in het westelijke deel van het bedrijventerrein (ten westen van de openruimtecorridor) kunnen een impact hebben op de grondwaterverontreiniging en het voorgestelde saneringsproject ter zake. Nieuwe winningen kunnen enkel toegestaan worden indien aangetoond wordt dat de grondwatersanering niet negatief beïnvloed wordt, het kwelsysteem van Molse of Scheppelijke Neet niet negatief beinvloed wordt, lozing van bedrijfsafvalwater niet leidt tot vergroting van de overstromingsproblematiek én dat wordt aangetoond dat gebruik van water dat via de grondwatersanering wordt opgepomt niet mogelijk is. voorafgaand aan de vestiging van P-bedrijven moet nader onderzoek gevoerd worden naar de kwantiteit en kwaliteit van het effluent en de impact er van op het oppervlaktewatersysteem (overstromingsproblematiek) en daarmee samenhangende speciale beschermingszones inzake natuur.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 374/403
Projectnummer:
-
-
-
-
005038
de keuze voor een spoor- en kanaalterminal in het noordwesten van het projectgebied wordt positief beoordeeld. Dit sluit ook aan bij de conclusies van het MER voor Balendijk fase 2, waarin een spoorterminal in dit bedrijventerrein die aansluit op het Kattenbos eerder negatief beoordeeld wordt en een alternatief in Balendijk fase 3 wordt voorgesteld. Het voorzien van een spoor- en waterterminal in elkaars nabijheid biedt extra potenties naar logistieke activiteiten, al moeten nog infrastructurele maatregelen genomen worden om het gebruik van spoor (re-activering IJzeren Rijn) en kanaal (aanpassing sluis, verbreding kanaal) te bewerkstelligen. De ontwikkeling van dit deel van het projectgebied als bedrijventerrein voor logistieke activiteiten wordt niet negatief beoordeeld. De volledige ontwikkeling is evenwel afhankelijk van een herbestemming van het agrarisch gebied en een aanpassing van de processen bij Umicore zodat de vijvers (proceswater) niet langer nodig zijn. Aangepaste installaties en procedures voor de verlading van schepen aan de kanaalterminal moeten de risico’s van contaminatie van het water ingeval van ongevallen beperken. de centrale ontsluitingslus die reeds was voorzien in de structuurschets kan aangehouden worden, in aansluiting met bestaande ontsluiting van Balendijk fase 1. Wegaanleg en fietspaden vormen een op elkaar aansluitend geheel doorheen de verschillende industriegebieden. De onderlinge aansluitingen tussen de interne ontsluitingswegen moeten op lange termijn aangepast zijn aan de verwachte verkeersontwikkelingen om een voldoende verkeersafwikkeling te blijven garanderen. Ook de aansluiting van de bestaande ontsluitingsweg (Balendijk fase 1) op de N71 moet aangepast worden (dubbele opstelstroken). Ofwel wordt de infrastructuur onmiddellijk bij de aanleg van het terrein gedimensioneerd op de noden op langere termijn, ofwel moet nu voldoende ruimte voorzien worden om aanpassing op langere termijn mogelijk te maken. waar normaliter gewerkt zou worden met een analoog wegprofiel als in de aanpalende industriegebieden Balendijk Kristalpark fase 1 en 2, wordt voorgesteld om de bermaanleg (groenstroken) minder breed te maken en te kiezen voor een schrale heide- of grasvegetatie i.p.v. boomaanplanten. Aangezien ruimte wordt gemaakt voor een afzonderlijke ecologische verbinding – die effectiever is dan bredere wegbermen en groenbuffers tussen bedrijven – kan de ruimte vóór en tussen de bedrijven beperkt worden. Dit leidt tot een optimaler ruimtegebruik, voor zowel bedrijvigheid als fauna en flora. Bermen met schrale heidevegetatie sluiten niet alleen beter aan bij de eigenheid van het gebied, ze compenseren ten dele verloren gegane vegetatie (nivellering), zullen zich makkelijker handhaven op de schrale zandgronden en vergen bovendien minder onderhoud. In tegenstelling tot de aanbevelingen uit het MER voor Balendijk fase 2, wordt voorgesteld om ook in de bestaande industrieterreinen Balendijk 1 en 2 de bermen te laten verruigen naar heidevegetatie. Een groot aantal bomen en struiken blijken er immers steeds weer af te sterven. Op die manier zal op termijn de centrale ontsluiting doorheen de verschillende bedrijventerrein toch een structurerend eenvormig beeld krijgen. zoals reeds voorzien in het huidige projectvoorstel, is het aangewezen dat de voorgenomen ontsluiting van het bedrijventerrein Driehoek in Balen (in ontwikkeling) op de ontsluitingslus van Balendijk fase 3 onmiddellijk mee gerealiseerd wordt. Zo worden deze nieuwe KMO-zone als ook Omnichem en Umicore bereikbaar vanuit Balendijk, waardoor de verkeersleefbaarheid in Wezel niet verder gehypothekeerd wordt. Deze
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 375/403
Projectnummer:
-
-
-
-
005038
aansluiting zal hoe dan ook dienstig blijven als noodontsluiting van het hele bedrijventerrein Balendijk Kristalpark fase 3 in geval van calamiteiten. naast functionele fietspaden langsheen de weg, wordt een bijkomende recreatief pad tussen de spoorweg en het fietspad aan de overzijde van de Molse Nete als een belangrijk positief element beschouwd. Deze fietsverbinding loopt zo veel mogelijk door/aansluitend op de openruimtecorridor – zoals voorzien in het huidige projectvoorstel - en best visueel gebufferd van toekomstige omgevende bedrijfsbebouwing. De buffering van het bedrijventerrein t.o.v. de omgeving en de openruimtecorridor, als ook de aanleg van de (delen in het projectgebied) van de ecologische corridor, worden als onderdeel van het project gezien. Qua buffering moet zowel vanuit landschappelijke als ecologische overwegingen voorzien worden in een snelle en effectieve afschermende buffering van de industriële activiteiten t.o.v. de vallei van de Molse Neet. Deze visuele en akoestische buffering kan als grondberm geïncorporeerd worden in de ecologische corridor (zie volgend punt). Vanuit ecologisch standpunt is ook een groenscherm nodig op de overgang tussen het industriegebied en het te herstellen heide- en stuifduingebied van de Eynderheide. Het behoud van de bestaande spontaan opgeschoten boomopslag volstaat als visueel scherm naar de vallei. Ook t.o.v. de N71 wordt een visuele buffering van het bedrijventerrein nodig geacht. Door de ecologische corridor in dit gedeelte langsheen de N71 te ontwikkelen met een groenscherm t.o.v. de bedrijven, worden de ecologische verbindingsfunctie en de visuele buffering gecombineerd. T.o.v. de omgevende bedrijventerreinen is geen buffering vereist. Dit betekent dat een buffer projectgebied en het bedrijventerrein Driehoek of de bedrijventerreinen van Umicore of Omnichem niet nodig is. Ook de voorziene bufferstrook t.o.v. de IJzeren Rijn in het bedrijventerrein Kristalpark fase 1, is naar de toekomst weinig relevant, aangezien aan de overzijde van de spoorweg nieuwe bedrijvigheid zal ontwikkeld worden. Tot de effectieve ontwikkeling van deze bedrijvigheid in het projectgebied, blijft de buffer in Kristalpark fase 1 evenwel wenselijk. Voor de ecologische verbinding wordt een corridor voorgesteld langsheen Molse Nete om dan in noordzuidrichting via de bouwvrije strook van het bedrijvenpark, de zone voor windmolens langs de slibbekkens en de westrand van de evenementenweide te lopen, en verder westwaarts langsheen de N71 tot aan de brug over het kanaal te gaan. Deze optie ligt weliswaar dichter bij de logisitieke activiteiten, maar dan weer iets verder van de evenementenweide. Bovendien kan via het kanaal (onder brug N71) ook effectief een ecologische verbinding naar het openruimtegebied ten noorden van de N71 gerealiseerd worden, in tegenstelling tot een ecologische corridor langsheen de spooraftakking (smallere brug onder de N71, weinig ruimte langs spoor en fietspad). De ecologische corridor krijgt een voldoende breedte om effectief als ecologische corridor te fungeren en wordt gevarieerd ingericht met deels duintjes, deels heide/boomheide, en houtkanten t.o.v. de Molse Neet en de evenementenweide om een zekere schermontwikkeling te krijgen. T.o.v. de Molse Neet wordt aangeraden een berm in de ecologische corridor te incorporeren, die tegelijk een optimaal droog en thermofiel microklimaat creëert en fungeert als geluidsberm. Indien geen berm wordt voorzien, die ook geschikt is als geluidsbuffer, moeten in het zuiden van het projectgebied bedrijfsgebouwen zo ingeplant worden zodat ze ook als geluidsbuffer fungeren (achteraan percelen, bebouwing aaneengesloten of met schermen verbonden of eventueel geschrankt, openluchtactiviteiten als laden en lossen aan de voorzijde van de gebouwen,
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 376/403
Projectnummer:
-
005038
…). De locatie van de openruimtecorridor zoals opgenomen in de structuurschets die aan de basis ligt van het stedenbouwkundig attest wordt goed bevonden. - het zuidelijke deel van de openruimtecorridor omvat het groen bedrijvenpark (zie hoger) en slibbekkens van Umicore. In deze zones kunnen nog geruime tijd acitiviteiten aanwezig blijven. Bovendien wordt nog verder onderzoek vooropgesteld door Umicore en OVAM naar bijkomende gebruiksmogelijkheden van de bekkens in de toekomst. Belangrijk is dat dat op de zichtlocaties vanuit het noordelijke deel van de openruimtecorridor en vantui het gebied ten zuiden van het projectgebied de activiteiten zo min mogelijk zichtbaar zijn. De begroeining dient minstens behouden, best nog versterkt te worden. Bij verdere verhoging moeten de flanken zo snel mogelijk begroeid worden. - het noordelijke deel van de openruimtecorridor, die ook de evenementenweide omvat, moet een onbebouwd karakter behouden. Het open zicht van op de N71 kan open blijven (geen buffering). I.f.v. een versterking van het openruimtegevoel is een landschappelijke afscherming van de industriële activiteiten rondom nodig. In tegenstelling tot een strakke strook als groenscherm wordt een meer natuurlijke organische aanleg voorgesteld. Aan de westzijde wordt dit in de ecologische verbinding geïncorporeerd. In het oosten kan hiervoor de 25m-zone dienst doen die reeds voorzien was in Kristalpark fase 1 (oostwaarts van de strook voor windmolens). In de huidige situatie heeft deze strook zich echter nog niet ontwikkeld. De evenementen worden zoveel mogelijk op het gedeelte ten oosten van de spooraftakking georganiseerd om de afstand t.o.v. de ecologische corridor en de bestaande SEVESO-bedrijven zo groot mogelijk te houden. Aantal en duur van de evenementen zou best niet te sterk toenemen, om de verstandhouding met omwonenden (geluidsoverlast) en de werking van de (bestaande) SEVESO-bedrijven niet te hypothekeren. Voor sterk geluidsproducerende evenementen kunnen grenswaarden opgelegd worden en een specifieke opstelling/gebruik van geluidsinstallaties gevraagd worden. Verder moet nog gesteld worden dat: - bij de aanleg van de nutsinfrastructuur moet, zoals al voorzien in het projectvoorstel, een gescheiden afwateringsstelsel voorzien worden. Wat betreft hemelwaterafvoer (-infiltratie) is het grachtenstelsel, cfr. Balendijk fase 1 en 2, door te trekken. Samen met de bermen zorgen zij voor de primaire zuivering en infiltratie van afstromend hemelwater. Grachten/bermen moeten gedimensioneerd zijn om het afstromend water van het openbaar domein op te vangen. Veiligheidshalve kan een overloop naar de Molse Neet voorzien worden, doch deze moet bij calamiteiten afgesloten kunnen worden om contaminatie met bv. vervuild bluswater te voorkomen. - omdat momenteel geen concreet zicht is op de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en verhardingen, is het niet wenselijk nu reeds gemeenschappelijke maatregelen voor watercaptatie te voorzien op het niveau van het hele bedrijfsterrein. Dit zou immers al te makkelijk ofwel tot overdimensionering (en weinig efficient ruimtegebruik) of onderdimensionering (en als nog nood aan bijkomende individuele maatregelen) kunnen leiden. Door toepassing van de decretale regeling per individueel bedrijf of eventuele gemeenschappelijke maatregelen voor een aantal bedrijven samen, kunnen de maatregelen inzake opvang, hergebruik en infiltratie optimaal afgestemd worden op de effectieve volumes hemelwater.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 377/403
Projectnummer:
11.2.
-
-
-
-
-
11.3.
005038
AANLEG VAN HET TERREIN
bij de grondwerken moet stofvorming zoveel mogelijk voorkomen worden, te meer gelet op de algemene problematiek van aanwezigheid van zware metalen, en de lange termijn van volledige inname van het volledige bedrijventerrein. Bevochtigen en inzaaien. Inzaaien met snelgroeiend grasmengsel, evenuteel door aangepast beheer om te zetten naar (tijdelijke) heidevegetatie in afwachting van effectieve inname van de gronden. er moet gewerkt worden met een grondbalans in evenwicht over de gehele oppervlakte van het terrein. Het is wenselijk dat naast louter nivellering van het terrein ook grondoverschotten worden voorzien die verwerkt kunnen worden in de aanleg van de geluidsbuffers (berm in zuiden van het terrein) en de aanleg van de ecologische corridor (duintjes). de zones voor bufferstroken omheen het bedrijventerrein en de voorziene ecologische verbinding is nivellering of vergraving niet wenselijk, om verstoring van de bodem te voorkomen en zodat de aanwezige vegetatie bewaard blijft. bemaling wordt best maximaal vermeden gelet op de regionale problematiek van zware metalen. Bemalingen kunnen maar toegestaan worden als verder onderzoek aantoont dat de kwaliteit van het bemalingswater lozing of herinfiltratie toelaat en het lozingsdebiet verantwoord is t.o.v. de capaciteit van het ontvangende oppervlaktewatersysteem. Indien de kwaliteit het toelaat wordt de voorkeur gegeven aan infiltratie van bemalingswater (via het grachtensysteem) i.p.v. rechtstreekse lozing op het oppervlaktewatersysteem, omwille van een maximale beperking van het effect op het grondwaterpeil, vermijden van overstromingsproblemen langsheen de waterlopen en vermijden van een mogelijke negatieve impact op de oppervlaktewaterkwaliteit i.f.v. stroomafwaarts gelegen habitats. calamiteiten die leiden tot bodem-, oppervlaktewater- of grondwaterverontreiniging moeten door aangepaste maatregelen en werkwijzes zoveel mogelijk voorkomen worden BEGELEIDENDE MAATREGELEN
Naast deze maatregelen in het projectgebied zelf, zijn nog een aantal begeleidende maatregelen en aandachtspunten vooropgesteld.: alhoewel het verlies van ecotopen en leefgebieden door ontwikkeling van het bedrijventerrein deels opgevangen wordt in de ruimte voor de ecologische corridor, kan worden nagegaan of bijkomende compenserende maatregelen dienen te worden genomen. De natuurcompensaties zouden de vorm kunnen aannemen van herstel van gedegradeerde heide- of stuifduingebieden buiten het projectgebied. rekening houdend met de geleidelijke – maar volledige – ontwikkeling van het de bedrijvigheid in het projectgebied en aanpalende bestaande bedrijventerreinen,en de algemene verwachte evolutie van het verkeer is aanpassing van de N71 en N74 i.f.v. de doorstroming nodig. De ingrepen die reeds vooropgesteld zijn vanuit de betreffende wegbeheerder volstaan om de verwachte toename van het verkeer op te vangen. Qua timing moeten de aanpassing van de wegen en de ontwikkeling van het bedrijventerrein op elkaar afgestemd zijn. Omvorming van de N71 tot 2x2 is prioritair, alleen voor het opvangen van de autonome groei van het verkeer op korte termijn (2015). Op lange termijn (2030) zijn ongelijkvloerse kruisingen op de N71 nodig en de aanpassing van de N74 tot 2x2 met ongelijkvloerse kruisingen. eventueel sluipverkeer doorheen de kern Wezel moet voorkomen worden. -
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 378/403
Projectnummer:
-
-
-
-
11.4.
005038
bij grondverzet op individuele bedrijfspercelen moet uitgegaan worden van een gesloten grondbalans. Bemalingen kunnen niet toegestaan worden zonder er bijkomend onderzoek verricht wordt naar de impact op het oppervlakte- en grondwatersysteem. de individuele bedrijven moeten zelf instaan voor opvang, hergebruik en infiltratie van hemelwater. Afvoer naar het oppervlaktewatersysteem wordt verboden. het pompstation t.h.v. het industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 1 moet aangepast worden i.f.v. de verpomping van huishoudelijk afvalwater van de bedrijven in het projectgebied naar het bestaande rioleringsstelsel eventuele P-bedrijven dienen zelf in te staan voor de zuivering en afvoer van hun bedrijfsafvalwater. de aanleg houdt ook de ontruiming en sloop van de resterende woningen in de wijk Glasfabriek in. Begeleidingsmaatregelen in functie van herhuisvesting van deze gezinnen zijn nodig. het is wenselijk een parkbeheer op te zetten, minstens voor wat betreft het groene bedrijvenpark, teneinde de ruimtelijke kwaliteit – als groen onderdeel van de openruimtecorridor – maximaal te garanderen. ALGEMEEN BESLUIT
De effectieve realisatie van het bedrijventerrein wordt niet negatief beoordeeld. De ontwikkeling van het bedrijventerrein getuigt van duurzaam ruimtegebruik. De (her)ontwikkeling van deze grotendeels als industriegebied bestemde oppervlakte heeft een positief effect op de werkgelegenheid, terwijl de oppervlakte-inname van andere functies (landbouw, wonen, recreatie) nihil tot beperkt is. Dit betekent niet dat er geen aanzienlijke effecten optreden. Ze hebben vooral betrekking op mobiliteit (verkeersgenererend effect), fauna & flora (verlies ecotoop en leefgebied, en versnippering/aantasting netwerk) en landschap (bebouwing overwegend open ruimte). Deze effecten kunnen evenwel in voldoende mate gemilderd worden, mits: de aanpassing van de N71 en N74, die evenwel reeds voorzien zijn de aanleg van een effectieve ecologische corridor doorheen het terrein, die een verbinding maakt tussen de openruimtegebieden ten zuiden van het projectgebied en ten noorden van de N71 een kwalitatieve compensatie van het ecotoopverlies de visuele buffering van het bedrijventerrein t.o.v. de omgeving en de evenementenweide een afdoende geluidsbuffering en doordachte inrichting van de randen van het bedrijventerrein vooral t.o.v. de Molse Nete en Kattenbos/Eynderheide. De bodem- en grondwaterverontreiniging en de waterhuishouding van de Molse Nete en Scheppelijke Neet zijn belangrijke aandachtspunten bij de aanleg en exploitatie van het bedrijventerrein. Het bedrijventerrein heeft aanzienlijke potenties, die nog verbeterd kunnen worden door infrastructurele maatregelen (IJzeren Rijn, aanpassing waterweginfrastructuur) die evenwel buiten de reikwijdte van het project zelf vallen. Deze zullen mede bepalen hoe snel het bedrijventerrein zich zal ontwikkelen. Bij de effectbeoordeling werd reeds rekening gehouden met een volledige ontwikkeling.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 379/403
Projectnummer:
005038
12. TEWERKSTELLING EN INVESTERING 12.1.
TEWERKSTELLING
Momenteel is niet gekend hoeveel tewerkstelling de aanleg van het bedrijventerrein met zich mee zal brengen. Wanneer het bedrijventerrein volledig tot ontwikkeling is gebracht, kan er – overeenkomstig de aannames in de kennisgevingsnota – vanuit gegaan worden dat er ca. 5.480 FTE tewerkgesteld zullen zijn in het projectgebied. 12.2.
INVESTERINGEN
Op basis van een eerste voorontwerp wordt de aanleg van de hoofdontsluitingsinfrastructuur (incl. nivellering, bouw bruggen, aanleg nutsleidingen, fietspaden en buffers) op 22,5 miljoen EUR geraamd.
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 381/403
Projectnummer:
005038
13. VERKLARENDE WOORDENLIJST EN GEBRUIKTE AFKORTINGEN Afvalwater: water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, met uitzondering van niet-verontreinigd regenwater; Alluvium : het jongste, tegenwoordig geologisch tijdperk, thans Holoceen genoemd Aquifer : watervoerende laag Avifauna : vogelwereld B.P.A. (Bijzonder Plan van Aanleg) : door de gemeente opgesteld plan betreffende een ge¬deelte van haar grondgebied waarbinnen zeer gedetailleerde voorschriften worden uitgewerkt in verband met de inrichting. Het BPA is bindend. B.W.K. : Biologische Waarderingskaart. De voorkomende vegetatie wordt, aan de hand van een uniforme lijst van karteringseenhe¬den, geïnventariseerd en in kaart gebracht. Aan ieder ecotoop wordt een waarde toegekend B/T: bebouwingsindex (bebouwde oppervlakte – hier incl. verhardingen - versus terreinoppervlakte) Basiskwaliteit oppervlaktewater : kwaliteit waarbij de normale evenwichtige ontwikkeling van het biologisch leven hersteld wordt of, waar aanwezig, gehandhaafd blijft. In bijlage 2.3.1 van VLAREM II worden de basismilieukwaliteitsnormen vastgelegd bedrijfsafvalwater : al het afvalwater dat niet begrepen is in het normaal huisafvalwater noch koelwaters; in een bedrijf betreft het in de eerste plaats procesgebonden afvalwaters; Beheersplan : document met het geheel van maatregelen om de functievervulling van een bos te verwezenlijken, uitgaande van de bestaande toestand, de vooruitzichten en de nage¬streefde doelstellingen Bemalen : het kunstmatig verwijderen van overtollig water met een watermolen, droogzuigen Beschermingszone : dit is het geografisch gebied dat om redenen van openbaar nut afge¬bakend is om het grondwater in het waterwingebied tegen verontreiniging te vrijwaren. Biotoop : ruimtelijk min of meer homogeen gebied met van de omgeving afwijkende levens¬omstandigheden, bewoond door een bepaalde levensgemeenschap; woongebied van een groep organismen bronniveau : of geluidsvermogen niveau LWA d.i. het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron; bronsterkte : alleen het in horizontale richting uitgestraalde geluid is relevant; de immissie¬relevante bronsterkte is in feite een geluidsvermogenberekening die het bronvermogen homogeen in alle richtingen veronderstelt. Voor immissieberekeningen volstaat deze aan¬pak omdat de modelmatige benadering alleen in de beschouwde richting wordt toegepast; BS : Belgisch staatsblad Bufferzone : strook land bestemd om negatieve invloeden vanuit de omgeving tegen te hou¬den of te temperen BVR : Besluit van de Vlaamse Regering BWK: biologische waarderingskaart
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 383/403
Projectnummer:
005038
Capaciteit :men dient een onderscheid te maken tussen maximum en toegepaste capaci¬teit. De maximum capaciteit is een kwantitatief uitgangsgegeven dat verband houdt met po¬tentiële hoeveelheden materiaal over een periode zoals een uur. De toegepaste capa¬ci¬teit is eveneens een kwantitatief uitgangsgegeven maar ditmaal met werkelijke hoeveel¬heden materiaal over een dergelijke periode; Chemische index : beoordelingssysteem van de waterkwaliteit op basis van drie chemische parapeters : zuurstofverzadiging, biochemisch zuurstofverbruik en het gehalte aan ammo¬niumstikstof Corridor : verbindingselement tussen twee kleine landschapselementen Dagzomen van een gesteente : aan de oppervlakte komen, zichtbaar worden dB(A)-waarde : (decibel A), het A-gewogen geluidsniveau. Door deze weging toe te pas¬sen komen de niveaus overeen met de gevoeligheid van het menselijk oor; Debiet : het aantal m3 water dat per seconde op een bepaald punt passeert DOV : Databank Ondergrond Vlaanderen DWA : Droog Weer Afvoer. Ecologische basiskwaliteit (waterloop) : kwaliteit van de waterloop waarbij enerzijds de organismen die lage eisen stellen aan het milieu hun levenscyclus kunnen vervullen en waar¬bij anderzijds de migratie van gevoelige (zeldzame) soorten niet belemmerd wordt. Dit impli¬ceert dat er naast de basiskwaliteit van het oppervlaktewater ook minimale structuurkenmer¬ken aanwezig zijn Ecosysteem : dynamisch (veranderend) complex van planten-, dieren- en microorganis¬mengemeenschappen en van niet-levende omgeving die elkaar wederzijds beïnvloeden als een functioneel geheel Ecotoop : in essentie het kleinst mogelijke herkenbare en afgrensbare landschapsonderdeel dat gekenmerkt wordt door een karakteristieke combinatie van abiotische (meso- of microkli¬maat, bodem, waterhuishouding, ontstaan, historiek) en biotische (floristische, vegetatiekun¬dige, faunistische) eigenschappen EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Emissie : elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren in de atmosfeer, de bo¬dem of het water; Emissiegrenswaarde : concentratie en/of massa van verontreinigende stoffen, gedurende een bepaalde periode, in emissies afkomstig van inrichtingen, die in normale bedrijfsom¬standigheden niet mag worden overschreden; bij verbrandingsinrichtingen wordt ze be¬paald in massa per volume van de rookgassen, uitgedrukt in mg/Nm3, uitgaande van een zuurstofgehalte in de rookgassen van 3 volumeprocent in het geval van vloeibare en gas¬vormige brandstoffen, van 6 volumeprocent in het geval van vaste brandstoffen en van 15 volumeprocent in het geval van gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties; Fauna : de gezamenlijke diersoorten die in een bepaald land of een bepaald geologisch tijd¬perk voorkomen Flora : de gezamenlijke plantensoorten die de vegetatie van een bepaalde streek of periode vormen Foerageren : voedsel zoeken; Freatisch : met betrekking tot het grondwater dat zich onder de grondwaterspiegel in een relatief goed doorlatende laag en boven een weinig of niet doorlatende laag bevindt;
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 384/403
Projectnummer:
005038
Geomorfologie : wetenschap die zich bezighoudt met de studie van alle landvormen op het aardoppervlak en met de processen die het ontstaan gegeven hebben aan dit reliëf Gescheiden rioleringsstel : afval- en regenwater worden in afzonderlijke leidingen verzameld en naar de RWZI respectievelijk hemelwaterafvoer gevoerd GOM: Gewestelijke Ontwikkelings Maatschappijen GOM-LER: GOM/LER Limburg heeft als verantwoordelijkheid, binnen de functies en opdrachten vastgelegd in art. 3 van het decreet van 12 juli 1990 betreffende de organisatie van de GOM’s en de beleidsvisies van de Vlaamse regering en provinciale instanties, al zijn invloed aan te wenden om de sociaal-economische ontwikkeling van de provincie Limburg en het ondernemersschap te bevorderen, alsmede het uitvoeren van bepaalde aspecten van het sociaal-economisch beleid van de Vlaamse regering en zich ten volle in te zetten ten dienste van het bedrijfsleven, de provinciale en de lokale besturen. Granulometrisch : op basis van korrelgrootte Grenswaarde voor luchtkwaliteit : concentratie gedurende een bepaalde periode, van ver¬ontreinigende stoffen in de lucht, die niet mag worden overschreden; Groenbeheer : functionele dienst die door de Vlaamse regering wordt belast met de beleids¬voorbereiding en de beleidsuitvoering inzake parken in het algemeen en het beheer van de aangewezen parken in het bijzonder Grondwaterkwetsbaarheid : De grondwaterkwetsbaarheid van een gebied is een code die het risico op verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag aangeeft. Grondwatermeetnet : Het grondwatermeetnet bestaat uit een groep van regelmatig opge¬meten peilputten. Het doel hiervan is de ontwikkeling in de grondwaterstand van de verschil¬lende watervoerende lagen te volgen. Habitat : plaats waar de voorwaarden aanwezig zijn waaronder een bepaald organisme nor¬maal kan leven HCOV : Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen Hemelwater : dit wordt niet als dusdanig gedefinieerd in de reglementering; het betreft re¬genwater, dooiwater en dergelijke; dat niet gecontamineerd is met producten; Hydrogeologisch onderzoek : Hydrogeologisch onderzoek omvat de studie van het grond¬water. Het gaat daarbij vooral om de aanwezigheid en de beweging van het grondwater en de fysische en chemische processen die het grondwater ondergaat. Hydrografie : beschrijving van de waterlopen in een stroomstelsel I/C: verhouding intensiteit versus capaciteit (bv. verkeersinsiteit versus capaciteit van de weg) Immissie : de wijziging van de aanwezigheid van verontreinigingsfactoren in atmosfeer, bodem of water rond één of meerdere bronnen van verontreiniging ten gevolge van emis¬sie uit deze bron of bronnen; : Een isohypse is een lijn op een kaart die punten op gelijke hoogte van een refe¬rentieniveau verbindt. Binnen DOV wordt steeds in m TAW gewerkt. Dit wil zeggen dat als referentieniveau het o-niveau van de tweede algemene waterpassing gebruikt wordt. Isohypsen : lijn op een kaart die punten van gelijke hoogte boven het zeeniveau verbindt (bv. hoogtelijn, lijk die diepte van grondwater aangeeft, ...) KB : Koninklijk Besluit KLE : kleine landschapselementen
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 385/403
Projectnummer:
005038
Koelwater : de VLAREM-definitie beperkt deze term tot water dat in open kringloop voor afkoeling wordt gebruikt en dat niet in aanraking is gekomen met enig product (grondstof) of conditioneringsmiddel; deze term wordt ook gebruikt voor water dat in semi-gesloten kring over een koeltoren wordt gecirkuleerd en dat, wegens de aanwezigheid van conditio¬neermiddelen, wettelijk als bedrijfsafvalwater wordt beschouwd; Levensgemeenschap : het geheel aan dier- en plantensoorten dat samen voorkomt Lozingspunt : plaats waar het afvalwater in het oppervlaktewater terechtkomt Meander : bocht of kronkel in een beek of rivier Meetwaarde : een zo nauwkeurig mogelijke benadering van de werkelijke gemiddelde con¬centratie of massa van een verontreinigende stof over een volledige referentieperiode; Milderende maatregel : syn. remediërende maatregel : maatregel die voorgesteld wordt om nadelige milieu-effecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mo¬gelijk te verhelpen; Milieukwaliteitsnormen : normen die de maximaal toelaatbare hoeveelheden verontreini¬gingsfactoren in de atmosfeer, het water of de bodem bepalen. Zij kunnen ook bepalen welke natuurlijke of andere elementen in het milieu aanwezig moeten zijn met het oog op de bescherming van de ecosystemen en de bevordering van de biologische diversiteit; mi¬lieukwaliteitsnormen kunnen worden vastgesteld in de vorm van grenswaarden, richtwaar¬den en streefwaarden : grenswaarden mogen, behoudens in geval van overmacht, niet worden over¬schreden; richtwaarden bepalen het milieukwaliteitsniveau dat zoveel mogelijk moet worden bereikt of gehandhaafd; streefwaarden geven het milieukwaliteitsniveau aan waarbij geen nadelige effecten te verwachten zijn; NTMB : NatuurTechnische MilieuBouw Oppervlaktewater : al het vrij aanwezige water dat aan de oppervlakte (boven het maaiveld en/of waterbodem) voorkomt Organoleptisch : betreft de geur en smaak OVAM: Openbare Afvalstoffen Maatschappij Overslag : goederen overladen; Overstort : constructie die toelaat dat, in gemengde rioleringsstelsels, verdund afvalwater, dat niet naar de RWZI kan gevoerd worden of in het collectorenstelsel kan geborgen worden, in het oppervlaktewater terechtkomt OVR: omgevingsveiligheidsrapport (in kader van regelgeving gevaarlijke stoffen) pae : personenauto-equivalent P-bedrijf: “prioritair bedrijf” werd door de milieuadministratie gedefinieerd om tussen de vele duizenden bedrijven een selectie te kunnen maken van ondernemingen met relevante impact op de kwaliteit van het oppervlaktewater en op de belasting van de RWZI's. Een bedrijf wordt als prioritair beschouwd indien het beantwoordt aan één of meer van de volgende criteria : (1) het bedrijfsafvalwater heeft een nadelige invloed op de exploitatie van de RWZI waar het afvalwater wordt behandeld : dit betreft zowel de verstoring van het biologisch zuiveringsproces als de aanvoer van verdund - al dan niet voorgezuiverd - afvalwater, alsook de negatieve invloed op de slibkwaliteit;
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 386/403
Projectnummer:
005038
(2) het geloosde afvalwater heeft een wezenlijke invloed op de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks (impact lozing gezuiverd effluent) hetzij onrechtstreeks (cf. overstortproblematiek van zwaar belast rioolwater en gevaar bij verstoring bedrijfszuivering); (3) het bedrijf loost een vuilvracht die hoger ligt dan de toepasselijke Vlaremdrempel(s) om een emissiejaarverslag op te maken; (4) de geloosde vuilvracht overschrijdt een of meer van volgende forfaitaire N-drempels van de huidige heffingenformule zoals vastgesteld in de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging : (5) valt onder toepassing van de IPPC-richtlijn (EU-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging). Pedologie : bodemkunde van de bovenste aardlaag Polluent : verontreinigende stof; QRA Quantitative Risk Analysis = Kwantitatieve Risico Analyse Referentiesituatie : de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling; Richtwaarde (lucht) : de gedurende bepaalde perioden in aanmerking genomen concentra¬ties die dienen als referentiewaarden voor de invoering van specifieke regimes binnen be¬schermingszones; Richtwaarde (voor geluid) : de waarde in dB(A) waaraan het specifieke geluid van een in¬richting wordt getoetst of de waarde in dB(A) die geldt als milieukwaliteitsnorm voor het LA95,1h van het omgevingsgeluid in open lucht; RSPL Ruimetlijk Structuurplan Limburg RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen RUP Ruimtelijk Uitvoeringsplan RVR: ruimtelijk veiligheidsrapport (in kader van regelgeving gevaarlijke stoffen) RWA : Regen Weer Afvoer. RWZI : rioolwaterzuiveringsinstallatie Stroomafwaarts : in de richting van de stroom Stroomopwaarts : tegen de richting van de stroom Structuurkenmerken : eigenschappen die de morfologische variatie van een waterloop be¬schrijven zoals het meanderend verloop, het stroom-kuilenpatroon en de aan- of afwezigheid van holle oevers Typologie van waterlopen : het groeperen van waterlopen met gelijkaardige ecologische kenmerken ULM Ultra Light Model V/T: vloerindex (totale vloeroppervlakte in een gebouw versus de terreinoppervlakte) Verontreinigen : het veroorzaken van een emissie die mens of milieu op rechtstreekse of onrecht¬streekse wijze nadelig beïnvloedt of kan beïnvloeden; VHA : Vlaams Hydrografische Atlas Vista : gezicht in de betekenis van ‘ruimte die men kan overzien’ VLAREBO : Vlaams Reglement Bodemsanering VLAREM Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 387/403
Projectnummer:
005038
VMM: Vlaamse Milieu Maatschappij
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 388/403
Projectnummer:
005038
14. LITERATUURLIJST Administratie gezondheidszorg (2001). MilieuEffectRapport Discipline ‘MensGezondheid’ Praktisch Arcadis Gedas (2005), Grondwatermodellering Umicore Bale, Projectnr: 11/002790, in opdracht van Umicore nv Arcadis Gedas (2006) Bodemsaneringsproject – deel grondwaterverontreiniging thv de site van Umicore nv vestiging Balen, Projectnr: 11/002790 (draft), in opdracht van Umicore nv Bakkum, A., Huldy, H.J., Kiers, A; (1987) Emissieregistratie van vuurhaarden. 11-111987, R 86/207b, Hoofdgroep Maatschappelijke Technologie TNO. CEM (1988). Commissie Evaluatie Milieu-uitvoeringsreglementering, Technisch Comité Milieukwaliteitsdoelstellingen (TC 7), Eindverslag over de evaluatie van de milieukwaliteitsdoelstellingen. December 1998 CMA (1988). Chemical Manufacturers Association, Chemicals in the Community: Methods to Evaluate Airborne Chemical Levels. May. De Fré, R, Van Cleuvenbergen, M, Wevers, M. (1993). Milieubeleidsplan: sector lucht. Organische stoffen: Dioxines en PAKs. Situatieschets en reductieplan. September 1993, MIE-Di-9316, Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek. De Fré, R, Wevers, M (1995). Stofdossier dioxins. Eindrapport Januari 1995, MIE-DI9459, Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek. EPA (1998). Technical Background Document on Control of Fugitive Dust at Cement Manufacturing Facilities http://dov.vlaanderen.be
Hulskotte J. et al. TNO (2005). Emissies door niet voor de weg bestemde mobiele machines in het kader van internationale rapportering, Eindrapport. Lisec (1996), MER Inrichting industriezone Balendijk te Lommel Lisec (2000). Actualisatienota van het milieueffectrapport van de NV Union Minière voor de Monodeponie voor goethiet in Lommel. Lisec/Libost Groep/WES (2003), MER Uitbreiding Industrieterrein Balendijk Lommel fase II Lisec (2004), Project tot sanering van een bedrijfsterrein, Projectnr. CV-2003-R-CV9410301672, in opdracht van Umicore nv Lisec (2005). MER Umicore Balen, Omvorming monodeponie neutralisatieslib tot monodeponie residu zinkproduktie. Lisec (2006). MER ontwerpversie-Umicore Balen, productieeenheid en stortplaatsen (rapportnummer EP-2004-20185-R-Mj-9410303647) SGS (2006), Pré-Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 te Lommel en Balen – 2de voortangsrapport Teeuwisse, S (2003).CAR II: Aanpassing van CAR aan de nieuwe Europese richtlijnen, R2003/119, TNO-MEP, Apeldoorn, 2003. Theeuwisse (2006). TNO (2006). Handleiding CAR Vlaanderen. TNO rapport 2006-AR00
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 389/403
Projectnummer:
005038
VITO (2001). C. Cornelis, P. Seuntjens, P. Berghmans, Verfijning van de risicobeoordeling voor de verontreiniging met zware metalen op het terrein Balim te Balen (2001/IMS/R/0073 ) VMM (2002-2005). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest. Jaarverslag Immissiemeetnetten. Kalenderjaar 2001 en meteorologisch jaar 2001-2002 / Kalenderjaar 2002 en meteorologisch jaar 2002-2003 / Kalenderjaar 2003 en meteorologisch jaar 20032004/Kalenderjaar 2004 en meteorologisch jaar 2004-2005 /; D/2002/6871/025 / D/2003/6871/032 / D/2004/6871/028 / D/2005/6871/027 WGO (1987). Air quality guidelines for Europe, WHO Regional Publications, European Series No. 23, World Health Organization. www.vmm.be
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 390/403
Projectnummer:
005038
15. BIJLAGEN 15.1.
BIJLAGE 1: METEOCONDITIES TIJDENS DE MEETCAMPAGNE
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 391/403
Projectnummer:
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
005038
oktober 2006 Pagina 392/403
Projectnummer:
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
005038
oktober 2006 Pagina 393/403
Projectnummer:
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
005038
oktober 2006 Pagina 394/403
Projectnummer:
15.2.
BIJLAGE 2: GEGEVENS CAR-MODEL
BIJLAGE X : GEGEVENS CAR-MODEL REFERENTIESITUATIE
Telling Weg Kmpt Segment 72061 N71 72062 N71
38,1 N71 Od uit -38,1 N71 Od in
72212 N769 72213 N769 72224 N73 72225 N73
-1 N769 uit 1 N769 in -31,4 N73O uit 31,4 N73O in
72326 N71 72327 N71 72332 N71 72333 N71 ? ?
N71 N71
005038
-23 N71 Oa in 23 N71 Oa uit -25,6 N71 Ob in 25,6 N71 Ob uit
Werkfdag
Ingegeven in CAR-model Berekend volgens Theeuwisse, 2006b (blz. 32) Gem. dag
Gemeente
Straatnaam
# auto
# vw
24-u totaal (#pae)
# auto
# vw
# licht # middelzwaar
# zwaar
#bussen
Hamonterweg Hamonterweg
227.813,00 215.226,00
4.742 4.816
621 761
5.984 6.339
4.552 4.623
491 601
4.552 4.623
305 374
148 181
38 46
Lommel Lommel
Ringlaan Ringlaan
213.870,00 213.204,84
1.893 1.920
434 499
2.761 2.918
1.817 1.843
343 394
1.817 1.843
213 245
103 119
26 30
Hechtel-Eksel Hechtel-Eksel
Peerderbaan Peerderbaan
220.555,28 202.251,81
3.231 4.281
632 778
4.495 5.837
3.102 4.110
499 615
3.102 4.110
311 383
150 185
38 47
Lommel Lommel
? ?
214.141,36 212.711,46
/
/
/
/ 0
/ 0
/ 0
#WAARDE! 0
####### 0
#WAARDE! 0
Ringlaan Ringlaan
y-coörd
BEREKENINGEN Berekend volgens Theeuwisse, 2006b (blz. 35) Gem. dag Gem. Dag
Werkdag
Achel Achel
Lommel Lommel
x-coörd
Gegevens Deskundige mobiliteit (tabel 14 Ontwerp-MER) Werkdag
216.090,20 212.834,80
7.032 6.687
1.744 1.681
10.591 10.049
? ?
? ?
? ?
6.751 6.420
1.378 1.328
6.751 6.420
858 827
414 399
106 102
? ?
N71 Wa in N71 Wa uit
10033 N71 10034 N71
12,6 12,6
N71 W.b. in Mol N71 W.b. uit Mol
Zuiderring Zuiderring
204.027,00 209.800,00
7.513 7.791
7.212 7.479
0 0
7.212 7.479
0 0
0 0
10001 N71 10002 N71
3,2 3,2
N71 W.c. in Geel N71 W.c. uit Geel
Molse Weg Molse Weg
196.527,73 206.149,52
10.346 10.226
9.932 9.817
0 0
9.932 9.817
0 0
0 0
0 0 0 0 0
72386 N715 72387 N715
-18 N715 Zb-uit 18 N715 Zb-in
Hechtel-Eksel Hechtel-Eksel
Hasseltsebaan Hasseltsebaan
220.703,30 198.255,46
9.817 9.547
2.101 1.666
14.020 12.880
9.424 9.165
1.660 1.316
9.424 9.165
1.033 819
499 396
128 101
72396 N74 72397 N74
-68 N74 Z-uit 68 N74 Z-in
Hechtel-Eksel Hechtel-Eksel
Reststraat Reststraat
220.678,63 201.265,07
3.270 3.270
3.029 3.029
9.327 9.327
3.139 3.139
2.393 2.393
3.139 3.139
1.489 1.489
720 720
184 184
72430 N715 72431 N715
-25 N715 Za-uit 25 N715 Za-in
Hechtel-Eksel Hechtel-Eksel
Lommelsebaan 219.815,21 205.212,10 Lommelsebaan
3.399 3.659
371 238
4.141 4.135
3.263 3.513
293 188
3.263 3.513
182 117
88 57
23 14
72476 N715 72477 N715
-13,9 N715 Zc-uit 13,9 N715Zc-in
Houthalen-Helchteren Grote Baan Houthalen-Helchteren Grote Baan
221.246,01 194.357,76
11.871 9.631
2.105 2.838
16.081 15.308
11.396 9.246
1.663 2.242
11.396 9.246
1.035 1.395
500 674
128 172
72503 N141 72504 N141
13,7 N141-uit -13,7 N141-in
Ham Ham
Heidestraat Heidetstraat
205.285,21 199.464,23
4.681 5.528
1.119 536
6.918 6.600
4.494 5.307
884 423
4.494 5.307
550 264
266 127
68 33
16029 N18 16030 N18
19,5 19,5
N18N-in N18N-uit
Mol Mol
Turnhoutsebaan 201.923,00 210.104,07 Turnhoutsebaan
6612 5367
483 561
7578 6489
6.348 5.152
382 443
6.348 5.152
237 276
115 133
29 34
16031 N18 16032 N18
21,6 21,6
N18Z-in N18Z-uit
Mol Mol
Molderdijk Molderdijk
6001 5713
489 490
6979 6693
5.761 5.484
386 387
5.761 5.484
240 241
116 116
30 30
202.886,63 207.984,08
# voertuigen/gemdag (zelf berekend) 5.043 5.225 10.267 2.160 2.237 4.398 3.601 4.724 8.325 #WAARDE! 0 0 8.128 7.748 15.876 0 0 0 7.212 7.479 14.692 9.932 9.817 19.749 11.084 10.481 21.565 5.532 5.532 11.064 3.556 3.701 7.257 13.059 11.488 24.547 5.378 5.730 11.108 6.729 5.596 12.325 6.147 5.872 12.019
% licht (auto+moto)
% middelzwaar)
% zwaar
0,903 0,885 0,894 0,841 0,824 0,832 0,861 0,870 0,866
0,061 0,072 0,066 0,099 0,110 0,104 0,086 0,081 0,083
0,029 0,035 0,032 0,048 0,053 0,050 0,042 0,039 0,040
0,809 0,831 0,829 0,830
0,074 0,105 0,107 0,106
0,118 0,051 0,052 0,051
1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 0,850 0,874 0,862 0,567 0,567 0,519 0,918 0,949 0,934 0,873 0,805 0,841 0,836 0,926 0,882 0,943 0,921 0,933 0,937 0,934 0,936
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,093 0,078 0,086 0,269 0,269 0,185 0,051 0,032 0,041 0,079 0,121 0,099 0,102 0,046 0,073 0,035 0,049 0,042 0,039 0,041 0,040
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,045 0,038 0,042 0,130 0,130 0,296 0,025 0,015 0,020 0,038 0,059 0,048 0,049 0,022 0,035 0,017 0,024 0,020 0,019 0,020 0,019
% bus
Snelheidstype
Wegtype
Bomenfactor
Afstand tot wegas
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
Vb Vb
2 2
1,25 1,25
30 30
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
Vb Vb
2 2
1,25 1,25
30 30
0,013 0,013 0,013
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,012 0,010 0,011 0,033 0,033 0,033 0,006 0,004 0,005 0,010 0,015 0,012 0,013 0,006 0,009 0,004 0,006 0,005 0,005 0,005 0,005
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
Vb Vb
2 2
1,25 1,25
30 30
Vb Vb
2 2
1,25 1,25
30 30
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
Vb Vb
2 2
1 1
30 30
0,007 0,009 0,008 0,012 0,014 0,013 0,011 0,010 0,010
Maar van 1 richting telgegevens beschikbaar => vermenigvuldigd met 2 Enkel pae/24 h (werkdag) gegeven, voor #pae/gem dag => *0.96 Ingegeven in CAR model
BIJLAGE Y : GEGEVENS CAR-MODEL TOEKGegevens Deskundige mobiliteit WERKDAG OCHTEND (7-10) DAG (10-15) Segment auto vracht pae auto vracht N71 O d - uit Achel Hamonterweg 336 59 453 374 62 N71 O d - in Achel Hamonterweg 342 81 503 393 72 (N769 - uit) Lommel Ringlaan 153 46 246 193 50 (N769 - in) Lommel Ringlaan 106 38 180 148 46 N73 O - uit Hechtel-Eksel Peerderbaan 217 98 412 239 80 N73 O - in Hechtel-Eksel Peerderbaan 391 115 622 297 96 N71 O a - in Lommel ? 1710 464 2637 N71 O a - uit Lommel ? 480 502 1483 N71 O b - in Lommel Ringlaan 777 523 1823 533 386 N71 O b - uit Lommel Ringlaan 416 497 1412 518 379 N71 W a - in ? ? 705 230 1166 N71 W a - uit ? ? 685 217 1119 N71 W b - in Mol Zuiderring 796 N71 W b - uit Mol Zuiderring 807 N71 W c - in Geel Molse Weg 1089 N71 W c - uit Geel Molse Weg 765 N715 Z b - uit Hechtel-Eksel Hasseltsebaan 877 370 1616 662 288 N715 Z b - in Hechtel-Eksel Hasseltsebaan 641 309 1260 662 276 N74 Z - uit Hechtel-Eksel Reststraat 217 483 1181 287 358 N74 Z - in Hechtel-Eksel Reststraat 217 483 1181 287 358 N715 Z a - uit Hechtel-Eksel Lommelsebaan 251 32 313 255 30 N715 Z a - in Hechtel-Eksel Lommelsebaan 356 23 403 269 20 1066 434 1933 802 336 N715 Z c - uit Houthalen-Helc Grote Baan 640 408 1454 699 337 N715 Z c - in Houthalen-Helc Grote Baan N141 - uit Ham Heidestraat 288 91 471 334 118 N141 - in Ham Heidetstraat 437 74 584 419 71 562 49 660 527 48 N18 N - in Mol Turnhoutsebaan 316 54 423 428 50 N18 N - uit Mol Turnhoutsebaan N18 Z - in Mol Molderdijk 436 77 591 520 71 N18 Z - uit Mol Molderdijk 504 82 668 462 60 N746 - in 513 73 659 N746 - uit 395 49 493 N69 - uit 914 218 1350 N69 - in 267 233 732 -
Ingegeven in CAR-model
BEREKENINGEN Werkdag
pae 498 537 293 239 398 490 1304 1276 673 583 862 847 1240 1214 1003 1003 317 311 1473 1372 569 563 623 529 663 583 -
AVOND (15-19) Nacht (19-7) auto vracht pae auto vracht 509 62 634 136 527 66 660 133 219 45 309 66 212 49 309 55 391 89 570 91 427 93 615 123 754 374 1502 1597 365 2205 691 402 1495 204 856 418 1690 209 1131 189 1509 778 210 1198 826 708 905 1168 960 305 1568 276 1021 268 1557 292 374 450 1275 89 374 450 1275 89 388 37 462 90 321 22 364 103 973 331 1634 366 758 401 1561 347 515 155 824 138 495 68 630 159 582 33 648 135 537 49 635 114 557 55 667 135 519 50 618 125 529 60 650 661 67 794 431 183 797 896 212 1320 -
# auto/24 h # vw/24 h
# pae/24 h
Berekend volgens Theeuwisse, 2006b (blz. 35) Gem dag # auto/24 h # vw/24 h # pae/24 h
Berekend volgens Theeuwisse, 2006b (blz. 32) Gem dag # licht # middelzwaar # zwaar #bussen
# voertuigen/gemdag
% licht (auto+moto)
% middelzwaar)
% zwaar
Snelheidstype Wegtype Bomenfactor Afstand tot wegas
% bus
pae 13 16 13 10 15 18
161 166 90 76 121 158
6.546 6.695 3.092 2.566 4.502 5.842
891 1.059 724 660 1.230 1.413
8.317 8.826 4.519 3.883 6.958 8.672
46 43
294 296
10.208 9.770
5.659 5.574
21.497 20.928
180 200 252 238 384 371 259 259 107 113 533 498 176 193 153 132 147 150
54 39 85 85 9 5 83 75 19 17 9 9 6 12
13.093 12.821 4.650 4.650 4.660 4.933 15.492 12.611 6.250 7.294 8.269 6.604 7.756 7.398
4.418 3.847 6.059 6.059 502 317 5.302 5.413 1.711 1.053 627 716 878 890
11.217 10.568 14.221 14.058 21.928 20.530 16.766 16.766 5.656 5.576 26.096 23.442 9.666 9.403 9.523 8.038 9.520 9.191
-
Maar van 1 richting telgegevens beschikbaar => vermenigvuldigd met 2 Ingegeven in CAR model
Bestand: 5038_rap_022_e.doc augustus 2006 Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel – ONTWERP PROJECTMER – Versie C Pagina 395/403
6284,16 6427,2 2968,32 2463,36 4321,92 5608,32 0 0 9799,68 9379,2 0 0 0 0 0 0 12569,28 12308,16 4464 4464 4473,6 4735,68 14872,32 12106,56 6000 7002,24 7938,24 6339,84 7445,76 7102,08 0 0 0 0
703,89 836,61 571,96 521,4 971,7 1116,27 0 0 4470,61 4403,46 0 0 0 0 0 0 3490,22 3039,13 4786,61 4786,61 396,58 250,43 4188,58 4276,27 1351,69 831,87 495,33 565,64 693,62 703,1 0 0 0 0
10768,32 10145,28 13652,16 13495,68
6284,16 6427,2 2968,32 2463,36 4321,92 5608,32 0 0 9799,68 9379,2 0 0 0 0 0 0 12569,28 12308,16 4464 4464 4473,6 4735,68 14872,32 12106,56 6000 7002,24 7938,24 6339,84 7445,76 7102,08 0 0 0 0
438,0947249 520,698444 355,9826945 324,514611 604,7772296 694,7562808 0 0 2782,466945 2740,673397 0 0 0 0 0 0 2172,281139 1891,526831 2979,142467 2979,142467 246,8277799 155,865351 2606,934042 2661,511499 841,2795446 517,7483112 308,2888805 352,0491841 431,7027704 437,6030361 0 0 0 0
211,7012619 251,6179981 172,0221252 156,8157495 292,2475332 335,7282638 0 0 1344,576252 1324,380285 0 0 0 0 0 0 1049,715123 914,04574 1439,616101 1439,616101 119,2750095 75,3190797 1259,753188 1286,126746 406,5329507 250,1924004 148,974962 170,1213283 208,6124668 211,4636622 0 0 0 0
54,09401328 64,29355787 43,95518027 40,06963947 74,67523719 85,78545541 0 0 343,5668027 338,4063188 0 0 0 0 0 0 268,2237381 233,5574288 367,8514326 367,8514326 30,47721063 19,24556926 321,8927704 328,6317552 103,8775047 63,92928843 38,0661575 43,46948767 53,30476281 54,03330171 0 0 0 0
14252
0,89
0,07
0,03
0,01
Vb
2
1
30
6525
0,83
0,10
0,05
0,01
Vb
2
1,25
30
12018 0
0,83 #DEEL/0!
28053 0 20914
0,11 #DEEL/0!
0,68 #DEEL/0!
0,20 #DEEL/0!
0,00
0,05 #DEEL/0! 0,10 #DEEL/0!
0,00
0,00
0,01 #DEEL/0! 0,02
Vb
2
1
30
Vb
2
1,25
30
Vb
2
1
30
Vb
2
1
30
Vb
2
1
30
#DEEL/0! 0,00
27148 31407
0,79
0,13
0,06
0,02
Vb
2
1,25
30
18501
0,48
0,32
0,16
0,04
Vb
2
1,25
30
9856
0,93
0,04
0,02
0,01
Vb
2
1
30
35444
0,76
0,15
0,07
0,02
Vb
2
1
30
15186
0,86
0,09
0,04
0,01
Vb
2
1
30
15339
0,93
0,04
0,02
0,01
Vb
2
1
30
15945
0,91
0,05
0,03
0,01
Vb
2
1
30
Projectnummer:
15.3.
005038
BIJLAGE 3: PATHLINES UIT GRONDWATERSIMULATIE MBT BEMALINGEN
Legende bij figuren: Blauwe lijnen: stijghoogte freatisch grondwaterpakket Zwarte lijnen: pahtlines (stroombanen) Zwarte bolletjes & rode pijlen: afstand die een grondwaterpartikel aflegd langsheen de stroombaan in een periode van 100 jaar) Rode driehoeken: locatie bemalingsputten in voorgestelde saneringsproject (ontwerpfase)
Modelresultaten voor verlaging grondwatertafel ifv aanleg diepe riolering in ZW zone projectgebied (aanleg in tracés van 500 m, verlaging grondwatertafel tot 8 m-mv)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 397/403
Projectnummer:
005038
Modelresultaten voor verlaging grondwatertafel ifv realisatie bedrijfsgebouw in ZW zone projectgebied (oppervlakte 230x230 m; verlaging grondwatertafel tot 3 m-mv)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 398/403
Projectnummer:
15.4.
005038
BIJLAGE 2: VOORSTEL LOZINGSVOORWAARDEN UMICORE (APRIL 2006)
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 399/403
Projectnummer:
15.5.
005038
BIJLAGE 4: EVOLUTIE PIO EN BIOTISCHE INDEX IN OPPERVLAKTEWATEREN THV PROJECTGEBIED
Meetpunt 333100: Molse Neet
Toetsing analyseresultaten 2005 aan basiskwaliteitsdoelstellingsnormen
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 400/403
Projectnummer:
005038
Meetpunt 333200: Molse Neet
Toetsing analyseresultaten 2005 aan basiskwaliteitsdoelstellingsnormen
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 401/403
Projectnummer:
005038
Meetpunt 333700: Scheppelijke Neet
Analyseresultaten 2002 Meetpunt 333750 : Scheppelijke Neet
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 402/403
Projectnummer:
005038
Analyseresultaten 2004
Bestand: 5038_rap_022_e.doc Dossier: MER Industrieterrein Balendijk Kristalpark fase 3 Lommel
oktober 2006 Pagina 403/403