PLAN-MER i.k.v. ex-ante evaluatie Programma EFRO 2014-2020 Kennisgeving/ontwerprapport
COLOFON Opdracht: Plan MER i.k.v. ex-ante evaluatie programma EFRO 2014-2020 Kennisgeving / ontwerp-MER
Opdrachtgever: Agentschap Ondernemen Afdeling Europa Economie Koloniënstraat 56 1000 Brussel Opdrachthouder: Antea Belgium nv Roderveldlaan 1 2600 Berchem (Antwerpen) T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001
Identificatienummer: 2248103002 Datum:
status / revisie:
Juni 2013
definitief
Vrijgave: Jan Parys, Contract Manager Controle: Paul Arts, Mer-coördinator Medewerkers Miguel Vanleene, adviseur
Team van deskundigen: Mer coördinator en Mer-deskundige Mens – ruimtelijke asepcten en Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie Paul Arts
Mer-deskundige Mens – verkeer Jan Parys
Mer-deskundige Bodem Nonie van Elst
Mer-deskundige Water en Fauna en Flora Kristof Goemaere
Mer-deskundige Lucht Dirk Dermaux
Mer-deskundige Geluid en Trillingen Guy Putzeys
Projectmedewerkers Miguel Vanleene, adviseur
Antea Belgium nv 2013 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.
INHOUD 1 1.1 1.2 1.3 1.4 2 2.1 2.2
INLEIDING .............................................................................................................................. 5 AANLEIDING VOOR HET PROGRAMMA EN HET PLAN-MER ......................................................................... 5 TOETSING AAN DE MER-PLICHT EN AAN DE MER-FILOSOFIE ...................................................................... 6 PROCEDURE PLAN-MER EN VERDERE BESLUITVORMING ............................................................................ 7 TOTSTANDKOMING VAN HET RAPPORT ................................................................................................... 8 BESCHRIJVING VAN HET PLAN ...................................................................................................... 9 BELEIDSMATIGE CONTEXT EN MOTIVERING .............................................................................................. 9 OVERZICHT VAN HET ONTWERPPROGRAMMA EFRO 2014-2020............................................................. 10 2.2.1 Thematische doelstelling 1: Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie..........10 2.2.2 Thematische doelstelling 2: Versterken van het concurrentievermogen van kmo’s...................................11 2.2.3 Thematische doelstelling 3: Ondersteunen van de omschakeling naar een koolstofarme economie binnen alle sectoren ..............................................................................................................................................................12 2.2.4 Thematische doelstelling 4: Duurzame stedelijke ontwikkeling..................................................................13
3 JURIDISCHE, ADMINISTRATIEVE EN BELEIDSMATIGE SITUERING ........................................................... 15 3.1 OVERZICHT JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE CONTEXT .............................................................................. 15 3.2 TE TOETSEN BELEIDSPLANNEN ............................................................................................................. 17 3.2.1 3.2.2
Milieubeleidsplan 2011-2015 (MINA 4).......................................................................................................17 Beleidsplan Ruimte......................................................................................................................................21
4 AANPAK VAN DE MILIEUEFFECTBEOORDELING................................................................................ 22 4.1 OPBOUW EN UITGANGSPUNTEN VAN DE EFFECTBEOORDELING ................................................................. 22 4.2 OVERZICHT VAN DE MOGELIJKE MILIEUEFFECTEN PER DISCIPLINE............................................................... 23 4.2.1
Relevante MER-disciplines per EFRO-doelstelling .......................................................................................23
4.3 GEWESTGRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ......................................................................................... 25 4.4 ALTERNATIEVEN EN ONTWIKKELINGSSCENARIO’S.................................................................................... 25 4.4.1 4.4.2
Alternatieven...............................................................................................................................................25 Ontwikkelingsscenario’s ..............................................................................................................................25
5 MILIEUBEOORDELING VAN HET EFRO-PROGRAMMA 2014-2020...................................................... 26 5.1 BEOORDELING VAN DE RELEVANTIE EN CONSISTENTIE VAN HET EFRO-PROGRAMMA T.A.V. HET VLAAMS BELEID INZAKE MILIEU EN RUIMTELIJKE ORDENING ............................................................................................ 26 5.2 INSCHATTING VAN DE POTENTIËLE MILIEUEFFECTEN VAN HET EFRO-PROGRAMMA 2014-2020.................... 29 5.2.1 Thematische doelstelling 1: Onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie ..................................29 5.2.2 Thematische doelstelling 2: Versterken van het concurrentievermogen van de kmo’s..............................30 5.2.3 Thematische doelstelling 3: Ondersteunen van de omschakeling naar een koolstofarme economie binnen alle sectoren ..............................................................................................................................................................32 5.2.4 Thematische doelstelling 4: Duurzame stedelijke ontwikkeling..................................................................35
5.3 6 7 8
CONCRETISERING MILIEUBEOORDELING O.B.V. CASE STUDIES UIT MID TERM EVALUATIE EFRO 2007-2013 .... 37 SYNTHESE ............................................................................................................................ 39 ELEMENTEN VOOR HET UITVOEREN VAN DE WATERTOETS ................................................................ 40 VERKLARENDE WOORDENLIJST EN AFKORTINGEN ........................................................................... 41
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 4 van 42
1
Inleiding
1.1
Aanleiding voor het programma en het plan-MER Het Agentschap Ondernemen (AO) behoort tot het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en is ontstaan in 2009 als gevolg van een fusie tussen het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) en het Agentschap Economie. Het AO heeft als missie de concurrentiepositie van ondernemingen in Vlaanderen duurzaam te ondersteunen, te versterken en te stimuleren. Het voert door middel van erkenningen, subsidie-, krediet- en andere maatregelen de programma’s van economische aard uit die de Vlaamse overheid goedkeurt en/of aanstuurt. Het AO staat daarbij o.m. in voor de operationele voorbereiding en implementatie van het beleid van de Vlaamse minister bevoegd voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), uitgevoerd door de Afdeling Europa Economie (AEE). In de lopende programmaperiode 2007-2013 omvat dit het beheer van het Operationeel programma Doelstelling 2 ‘Regionaal concurrentievermogen en Werkgelegenheid’, in het kader van het Europees cohesiebeleid. Het programma 2007-2013 werd in 2006-2007 onderworpen aan een milieu1 effectbeoordeling, die op 2 april 2007 werd goedgekeurd door de Dienst Mer . Op 14 maart 2012 publiceerde de Europese Commissie haar pakket wetgevende voorstellen inzake inhoud en architectuur van de volgende programmaperiode 2014-2020 in het kader van het cohesiebeleid (beschikbaar via : http://ec.europa.eu/regional_policy/what/future/proposals_2014_2020_en.cfm). Eén van de krachtlijnen betreft de thematische concentratie van de middelen, toegespitst op de Europa 20202 strategie. Het ontwerp van algemene verordening (art. 9) voorziet een lijst van thematische doelstellingen die in lijn worden geacht met de strategie, en via het cohesiebeleid kunnen worden ondersteund. Deze doel3 stellingen worden in het ontwerp van EFRO-verordening (art. 5) verder vertaald in investeringsprioriteiten. Zoals voorzien in art. 87 van het ontwerp van algemene verordening, heeft het operationeel programma voornamelijk betrekking op: •
thematische doelstellingen met één of meerdere investeringsprioriteiten;
•
de strategie voor de bijdrage van het programma tot de realisatie van de Europa 2020-strategie: vastgestelde noden in de landenspecifieke aanbevelingen, verantwoording thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten;
•
doelstellingen per prioritaire as / investeringsprioriteit, te ondersteunen maatregelen, output- en resultaatindicatoren, voorziene gebruik van financiële instrumenten;
•
bijdrage tot de geïntegreerde strategie voor territoriale ontwikkeling voor stedelijke, rurale en kustgebieden; lijst van steden met geïntegreerde maatregelen;
•
regelingen voor interregionale en transnationale acties;
•
prestatiekader (mijlpalen, doelstellingen, indicatoren);
•
acties voor het vervullen van de ex ante-voorwaarden;
•
maatregelen om de partners te betrekken bij het programma;
1 Belconsulting i.s.m. Idea Consult, Europese Structuurfondsen programmperiode 2007-2013. Nationaal Strategisch Referentiekader Vlaanderen. Operationeel programma Doelstelling 2 – Beoordeling van de potentiële milieueffecten, maart 2007 2 Europese Commissie, Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, 14 maart 2012 3 Europese Commissie, Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006, 6 oktober 2011
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 5 van 42
•
beoordeling van de administratieve lasten voor de begunstigden en geplande acties om deze te verminderen;
•
financieel plan;
•
aanduiding van accreditatie-instantie, beheers-, certificerings- en auditautoriteit;
•
maatregelen om rekening te houden met milieubeschermingseisen, aanpassing aan de klimaatverandering,…;
•
maatregelen ter bevordering van gelijke kansen.
Overeenkomstig art. 48 van de algemene verordening dient tevens een ex ante-evaluatie van het Operationeel Programma te worden verricht door een onafhankelijke instantie. Een strategische milieubeoordeling (plan-MER) maakt een inherent deel uit van deze ex ante-evaluatie.
1.2
Toetsing aan de MER-plicht en aan de MER-filosofie De beoordeling van plannen en programma’s op hun gevolgen voor het milieu wordt geregeld door het decreet van 27 april 2007 en het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2007. De bepaling of een plan of programma, in dit geval een ruimtelijk uitvoeringsplan, onder de plan-MER-plicht valt, gebeurt in drie stappen: •
Stap 1: Valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals gedefinieerd in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) ? >> hiervoor moeten drie voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn: o
Decretale of bestuursrechterlijke bepalingen moeten voorschrijven dat een plan of programma wordt opgesteld en/of vastgesteld;
o
Het moet gaan om een plan of programma dat door een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau is opgesteld;
o
Het plan of programma moet via een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau worden vastgesteld.
De opmaak van het Vlaams EFRO-programma wordt opgelegd vanuit de Europese verordening ter verantwoording van de Europese steun aan Vlaanderen i.k.v. het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Het Vlaams EFRO-programma wordt opgesteld door het Agentschap Ondernemen en vastgesteld door de Vlaamse regering. Het EFRO-programma valt m.a.w. onder de definitie van een plan of programma. •
Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM ? >> dit is het geval indien: o
Het plan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning (stedenbouwkundige, milieu-, natuur-, kap-,…) aan een project;
o
Het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale beschermingszones waardoor een passende beoordeling vereist is.
Het EFRO-programma vormt in principe geen directe basis voor het toekennen van vergunningen, maar verleent wel financiële steun aan bepaalde vergunningsplichtige projecten en activiteiten. Via de toegekende financiële steun kan het mogelijks ook betekenisvolle effecten hebben op speciale beschermingszones. In die zin kan gesteld worden dat het EFRO-programma onder het toepassingsgebied van het DABM valt. •
Stap 3: valt het plan onder de plan-MER-plicht ? >> Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: o
Plannen die “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn (geen voorafgaande “screening” vereist):
Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I of II van het BVR van 10 december 2004 (project-MER-plicht) én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening;
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 6 van 42
Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden.;
o
Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben >> “screeningplicht”
o
Plannen voor noodsituaties (niet plan-MER-plichtig, maar hier niet relevant).
De lijst van MER-plichtige activiteiten is opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 (BS 17/02/2005). In dit besluit worden de projecten opgedeeld in Bijlage I-projecten (MER altijd vereist) en Bijlage II-projecten (ontheffing van MER-plicht mogelijk na gemotiveerd verzoek). Op 1 maart 2013 werd het Besluit van de Vlaamse Regering inzake de nadere regels van de project-m.e.r.screening goedgekeurd. Dit besluit bevat een Bijlage III bij het BVR van 10 december 2004, met name “de categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, §2bis en §3bis, van het decreet een projectMER of een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgesteld.” Of de projecten/activiteiten die door EFRO financieel ondersteund worden onder de Bijlage I- of II-projecten vallen, is in dit stadium nog niet gekend. Indien dit niet geval is, zullen ze mogelijkerwijs onder Bijlage III vallen en dus project-MER-screeningsplichting zijn. En omdat het sowieso om talrijke projecten gaat, verspreid over heel Vlaanderen, kunnen de cumulatieve (indirecte) milieueffecten van het EFRO-programma aanzienlijk zijn. Vanuit het zorgvuldigheidsprincipe wordt er daarom voor geopteerd om het programma te onderwerpen aan een volwaardige plan-MER-beoordeling.
1.3
Procedure plan-MER en verdere besluitvorming M.b.t. de te volgen procedure voor de opmaak van het plan-MER is het plan-MER-decreet van 27/04/2007 (BS 4 20/06/2007) en het Besluit van de Vlaamse Regering van 12/10/2007 van toepassing. Er wordt geopteerd voor de volgende procedure: • • •
• • • • • •
Opmaak van een gecombineerde kennisgeving en ontwerp-MER door de MER-coördinator en MERdeskundigen; Volledigverklaring van de kennisgeving (+ ontwerprapport) door de Dienst Mer; Bekendmaking van de volledig verklaarde kennisgeving (+ ontwerprapport): o aankondiging in ten minste één krant met melding dat dit document kan geraadpleegd worden op de websites van de Dienst Mer en het Agentschap Ondernemen; o overmaken van het document aan de bevoegde Vlaamse adviesinstanties. Bundeling door de Dienst Mer van eventuele vragen en opmerkingen op de kennisgeving/ontwerpMER, geformuleerd door de bevoegde instanties en eventueel door het publiek; Bespreking in de zgn. richtlijnenvergadering met de administraties, de erkende deskundigen en de initiatiefnemer van de gemaakte vragen en opmerkingen; Opmaak van de MER-richtlijnen door de Dienst Mer; Aanpassen van het ontwerprapport aan de opmerkingen en MER-richtlijnen; Goedkeuringsonderzoek van het definitief plan-MER door de Dienst Mer; Goedkeuring van het plan-MER door de Dienst Mer, eventueel na bijkomende aanpassingen.
Pas na de goedkeuring van het plan-MER vindt de vaststelling en terinzagelegging (openbaar onderzoek) van het ontwerpprogramma plaats. Rekening houdend met de binnengekomen adviezen en opmerkingen wordt vervolgens het definitief programma opgesteld en ter vaststelling voorgelegd aan de Vlaamse regering. Gelet op de aard en het schaalniveau van het plan – met algemene doelstellingen op Vlaams niveau en nog geen concrete acties of projecten – worden enkel adviesinstanties op Vlaams niveau actief betrokken bij de plan-MER-procedure. Via de aankondiging in minstens één krant en via publicatie op de websites van de Dienst Mer (www.mervlaanderen.be) en de initiatiefnemer van het programma (www.efro.be) worden lagere 4
Decreet van 27/04/2007 (BS 20/06/2007) houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 7 van 42
besturen (provincies en gemeenten) en de bevolking wel in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie over te maken. Een tweede motief naast het realiseren van tijdswinst om te kiezen voor een gecombineerde kennisgeving/ ontwerp-MER is de hoge abstractiegraad van het programma, waardoor een voorafgaande advisering m.b.t. scope en aanpak niet evident zou zijn. Door inspraak te voorzien op het ontwerp-MER, in combinatie met het ontwerpprogramma zelf, zijn gerichte en concrete inspraakreacties mogelijk, die ook betrekking kunnen hebben op de inhoud van het programma zelf.
1.4
Totstandkoming van het rapport In het plan-MER komen volgende MER-disciplines aan bod: • • • • • • •
bodem en grondwater; oppervlaktewater; geluid en trillingen; lucht en klimaat; fauna en flora; landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; mens – ruimtelijke en sociale aspecten, incl. mobiliteit en gezondheid.
Omwille van het strategisch (kwalitatief) niveau en de consistentie van de effectbeoordeling zullen alle MERdisciplines behandeld door de MER-coördinator, maar met nazicht door erkende MER-deskundigen voor de betreffende disciplines. Aan het rapport werken volgende deskundigen mee: Interne deskundigen De interne deskundigen zijn verantwoordelijk voor of betrokken bij de opmaak van het in het MER besproken ruimtelijk uitvoeringsplan en bij de nodige administratieve procedures. Specifiek bij deze kennisgeving stonden zij in voor de aanlevering van de basisgegevens en het nalezen van het document. De interne deskundigen van het Agentschap Ondernemen zijn Marc Defrenne en Wouter Borremans. Externe deskundigen De erkende MER-deskundigen die optreden voor dit plan-MER zijn:
Deskundige
Discipline
Erkenningsnummer
Erkend tot
Paul Arts
Coördinator Mens – ruimtelijke aspecten
MB/MER/EDA/664-V1
Onbepaalde duur
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
MB/MER/EDA/664-B
Onbepaalde duur
Jan Parys
Mens – verkeer
MB/MER/EDA/438-V3
28/02/2014
Nonie Van Elst
Bodem, deeldiscipline pedologie
MB/MER/EDA/647-V1
30/08/2015
Kristof Goemaere
Water; Fauna en Flora
MB/MER/EDA-736
30/01/2016
Dirk Dermaux
Lucht
MB/MER/EDA-645-V1
27/09/2015
Guy Putzeys
Geluid en Trillingen
MB/MER/EDA/393-V3
28/07/2013 (verlengingsaanvraag in behandeling)
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 8 van 42
2
Beschrijving van het plan
2.1
Beleidsmatige context en motivering Het Europese structuurfonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) geeft financiële steun aan projecten die het concurrentievermogen van regio’s vergroten, de ongelijkheden tussen regio’s verminderen, de werkgelegenheid bevorderen en de cohesie versterken. De investeringsprioriteiten waarvoor de EFRO-middelen aangewend zullen worden, werden vastgelegd binnen het Europese Cohesiebeleid. De inspanningen van het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020 zullen zich concentreren op een beperkt aantal prioriteiten om zo een maximaal effect van de EFRO-investeringen te bekomen. Voor Vlaanderen, als ontwikkelde regio, betekent dit concreet dat minimaal 80% van de middelen prioritair geïnvesteerd dienen te worden in projecten met de volgende 3 thematische doelstellingen: • • •
Doelstelling 1: Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie; Doelstelling 2: Versterken van het concurrentievermogen van kmo’s; Doelstelling 3: Ondersteunen van de omschakeling naar een koolstofarme economie binnen alle sectoren.
Conform het ontwerp van EFRO-verordening moet minimaal 80% van de middelen besteed worden aan deze doelstellingen. De Vlaamse regering heeft beslist om de resterende middelen aan te wenden voor de ondersteuning van de themaoverschrijdende doelstelling 4 “duurzame stedelijke ontwikkeling”. De territoriale dimensie wordt meegenomen als afwegingskader bij de aanpak van de verschillende prioriteiten. Om de aantrekkelijkheid van Vlaanderen voor investeringen, groei en innovatie, wonen, werken en toerisme, etc. te bewaren en te versterken is het immers van belang ruimte voor bedrijvigheid te ontwikkelen op basis van de ruimtelijke structuur en principes zoals weergegeven in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en het in opmaak zijnde Beleidsplan Ruimte, en de ruimtelijke troeven van Vlaanderen te valoriseren. Het hanteren van ruimtelijke kwaliteit en draagkracht van de ruimte als uitgangspunt, vereist hierbij een gebiedsgerichte aanpak. De ruimtelijke kwaliteit en draagkracht van elk gebied is immers locatiespecifiek. Voor elk gebied moet voortdurend de vraag worden beantwoord: wat en hoeveel ‘dynamiek’ kan een bepaald gebied verdragen? Een gebiedsgerichte (en ontwerpmatige) aanpak is de beste garantie voor het bewaken en versterken van de kwaliteit van gebieden die sterk onder druk staan van talrijke ruimteclaims. Gelet op deze steeds toenemende druk op de ruimte in een dichtbevolkte regio als Vlaanderen, is het essentieel dat men bij de uitwerking van het programma focust op thema’s die een kwalitatief en duurzaam ruimtelijk beleid schragen zoals inzetten op vernieuwingsprojecten en valorisatie van leegstaande/verwaarloosde bedrijfsruimte; het streven naar o.m. herontwikkeling van brownfields; het in gebruik nemen van verlaten gebouwen; het streven naar een gericht locatiebeleid; het stimuleren van meervoudig ruimtegebruik; het versterken van bestaande multifunctionele plekken (bv. flexibele woon- en werklocaties) én het integreren mobiliteitsvisies met potentiële ruimtelijke ontwikkelingsgebieden. In het Operationeel Programma worden per prioriteit een aantal specifieke doelstellingen geformuleerd, en per doelstelling concrete maatregelen en acties voorgesteld. Het Operationeel Programma is momenteel nog niet afgewerkt of goedgekeurd.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 9 van 42
2.2
Overzicht van het ontwerpprogramma EFRO 2014-2020
2.2.1
Thematische doelstelling 1: Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie Investeringsprioriteit 1: Verbetering van infrastructuur voor onderzoek en innovatie (O&I) en de mogelijkheden om O&I optimaal te benutten en het bevorderen van expertisecentra, met name die van Europees belang •
Specifieke doelstelling 1: Het versterken van de mogelijkheden om O&I optimaal te benutten door het ontwikkelen van “living labs” o
Nog geen mogelijke acties gespecifieerd
Investeringsprioriteit 2: Bevorderen van bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van producten en diensten, de overdracht van technologie, sociale innovatie en toepassingen voor overheidsdiensten, de stimulering van de vraag, het opzetten van netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie; ondersteunen van technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, maatregelen voor snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie in sleuteltechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën •
Specifieke doelstelling 1: Ondersteunen van de overdracht / verspreiding van technologieën door het opzetten van specifieke demonstratieprojecten Mogelijke acties zijn: o
Eco-innovatie:
o
Innovatie in ICT-gebruik:
•
Bevorderen van eco-innovatienetwerken en –clusters, publiek-private samenwerking op eco-innovatiegebied, ontwikkeling van innovatieve zakelijke diensten waaronder financiële diensten die eco-innovatie vergemakkelijken en bevorderen Bevordering van nieuwe en geïntegreerde benaderingen van eco-innovatie op gebieden als milieubeheer en het milieuvriendelijk ontwerpen van producten, processen en diensten Het stimuleren van milieuvriendelijke innovaties op het vlak van industriële biotechnologie in het algemeen en de ontwikkeling van bioplastics in het bijzonder De realisatie en het stimuleren van demonstratieprojecten inzake milieu- en energieinnovaties De ontwikkeling en de implementatie van innoverende technologieën die tot doel hebben de reductie-inspanningen inzake luchtkwaliteit te ondersteunen
Bevorderen van innovatie in procédés, diensten en producten die op ICT berusten Stimuleren van publiek-private interactie en samenwerking om de innovatie en de investeringen in ICT in een stroomversnelling te brengen De promotie en bewustmaking van de kansen en voordelen van nieuwe ICT-toepassingen
o
Innovatie in de zorg
o
Innovatie binnen het Nieuw Industrieel Beleid: de Fabriek van de Toekomst
Specifieke doelstelling 2: Het ontwikkelen van diensten en producten binnen het segment “public service applications” en “service design” Mogelijke acties zijn: o o
Diensteninnovatie bij lokale overheden gericht op ondernemingen Diensteninnovatie in de ICT-sector
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 10 van 42
2.2.2
Thematische doelstelling 2: Versterken van het concurrentievermogen van kmo’s Investeringsprioriteit 1: Bevordering avn het ondernemerschap, met name door de economische exploitatie van nieuwe ideeën te vergemakkelijken en door de oprichting van nieuwe ondernemingen, onder meer via starterscentra, te vergemakkelijken •
Specifieke doelstelling 1: Creëren van een ondernemende cultuur d.m.v. intrapreneurship Mogelijke acties zijn: o o o
•
sensibiliseren omtrent belang van intrapreneurship bij ondernemers als voedingsbodem voor nieuwe ondernemingen uitrollen van programma’s rond intrapreneurship bij ondernemingen organiseren van bootcamps om intrapreneurship gericht op spin-outs te stimuleren
Specifieke doelstelling 2: Bevorderen van een ondernemingsvriendelijk klimaat bij lokale en provinciale besturen Mogelijke acties zijn: o o o
Acties met betrekking tot de implementatie van strategisch commerciële plannen Acties waarbij gemeenten een sensibiliserende en faciliterende rol kunnen spelen m.b.t. de link tussen e-commerce en het behoud van winkels in de handelskern Acties om de dienstverlening aan ondernemers te verbeteren (onthaal, toegankelijkheid, administratieve vereenvoudiging, optimaliseren en vereenvoudigen (interne) processen, egovernment, hulp bij zoektocht naar bedrijfsruimte , …)
Investeringsprioriteit 2: Ontwikkeling en uitvoering van nieuwe bedrijfsmodellen voor kmo’s, met name met het oog op internationalisering •
Specifieke doelstelling 1: Kennis over en implementatie van innovatieve bedrijfsmodellen bij kmo’s verbeteren Mogelijke acties zijn: o o o
Bewustmaken van kmo’s van het belang van bedrijfsmodellen voor de bedrijfsprestaties Begeleiden van kmo’s bij de ontwikkeling, verfijning en/of vernieuwing van hun bedrijfsmodel Verspreiden van instrumenten hierrond, waaronder een conceptueel kader voor bedrijfsmodelinnovatie
Investeringsprioriteit 3: Ondersteuning van het vermogen van Kmo’s om deel te nemen aan de processen van groei en innovatie •
Specifieke doelstelling 1: Verhogen van het kennispotentieel binnen kmo’s door inzetten van gespecialiseerd personeel Mogelijke acties zijn: o
•
Acties m.b.t. de inzet van kennispersoneel voor een verdere professionalisering, kennisvalorisatie, groei en/of internationalisering
Specifieke doelstelling 2: Bevorderen van een internationaal ondernemersklimaat Mogelijke acties zijn: o
o
Ontwikkelen van specifieke (voor een regio, bedrijfssegment,…) acquisitiestrategieën teneinde op een zeer doelgerichte manier buitenlandse investeerders en ondernemers aan te trekken Bevordering en clustering met het oog op internationalisering en innovatie van niet-technologische bedrijven zoals b.v. familiebedrijven, creatieve industrie, ambachtelijke bedrijven,…
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 11 van 42
o
2.2.3
Coördinerende acties om de werking van de bestaande durfkapitaalverstrekkers te optimaliseren vanuit het oogpunt van internationale partnerschappen en het creëren van voldoende schaalgrootte
Thematische doelstelling 3: Ondersteunen van de omschakeling naar een koolstofarme economie binnen alle sectoren Investeringsprioriteit 1: Ondersteunen van energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en in de woningbouwsector •
Specifieke doelstelling 1: Verbeteren van de energie-efficiëntie van bestaande publieke en residentiële gebouwen en wijken tot een bijna-energieneutraal (BEN) prestatieniveau Mogelijke acties zijn: o o
o
•
Stimuleren van doorgedreven energetische renovatie van bestaande publieke en (sociale) residentiële gebouwen Demonstratieprojecten van doorgedreven energetische renovaties, via een collectieve en integrale aanpak, b.v. op wijkniveau, waarbij wordt ingezet op energie-efficiëntie, groene mobiliteit, hernieuwbare energie en restwarmte, inrichting, groen,… Stimuleren van energie-efficiënte maatregelen in de bestaande sociale huisvesting die leiden tot bijna-energieneutrale woningen
Specifieke doelstelling 2: Kwaliteit bevorderen van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie via kennisverhoging, samenwerkingsmodellen, facilitatie en sensibilisatie Mogelijke acties zijn: o
o o o o o
Sensibiliseren van de bouwsector rond nieuwe energie-efficiënte concepten en businessmodellen die doorgedreven energierenovaties financieel haalbaar en praktisch realiseerbaar maken Projecten rond multidisciplinaire samenwerking stimuleren, b.v. rond nieuwe bouwmaterialen Opleidings- en vormingsinfrastructuur m.b.t. nieuwe materialen en technieken in de bouwsector Demonstratieprojecten waarbij nieuwe bouwconcepten of materialen worden uitgetest Demonstratie van nul-emissiegebouwen en energiepositieve gebouwen Bevorderen van kwaliteit in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie
Investeringsprioriteit 2: Het bevorderen van koolstofarme strategieën voor alle soorten gebieden, in het bijzonder voor stedelijke gebieden, met inbegrip van het bevorderen van duurzame stedelijke mobiliteit en van voor mitigatie relevante aanpassingsmaatregelen •
Specifieke doelstelling 1: Stimuleren van CO2-reducties in transport en mobiliteit Mogelijke acties zijn: o
o o o o
Projecten die de randvoorwaarden voor groene mobiliteit verbeteren (b.v. gericht op het wegwerken van de barrières die de overstap naar elektrische wagens en tweewielers in de weg staan); Demonstreren van innovatieve logistieke concepten gericht op een vermindering van de broeikasgasuitstoot Stimuleren van multimodale transportmogelijkheden gericht op een vermindering van de broeikasgasuitstoot Stedelijke mobiliteitsprojecten zoals stedelijke distributie met elektrische voertuigen, elektrische taxi’s, laden en lossen Pilootprojecten inzake mobiliteitsbeleid gericht op een daling van het aantal voertuigkilometers en dus een vermindering van de broeikasgasuitstoot door transport
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 12 van 42
Investeringsprioriteit 3: Bevorderen van energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in ondernemingen •
Specifieke doelstelling 1: Stimuleren van energie-efficiënte maatregelen bij kmo’s (energieefficiënte bedrijfsgebouwen, productieprocessen, beter materialenbeheer) Mogelijke acties zijn: o o o o
o
Projecten die de kmo’s aantonen en overtuigen om energie-efficiëntie maatregelen uit te voeren Demonstreren van innovatieve energiebesparende maatregelen Demonstreren van innovatieve productieprocessen gericht op doorgedreven energiebesparing en broeikasgasreductie Samenwerking tussen verschillende bedrijven op bedrijventerreinen stimuleren op het vlak van energie-efficiëntie en vermindering van de energievraag (b.v. door hergebruik van restwarmte) Ondersteunen van bedrijven tot het halen van b.v. het BREEAM-label inzake duurzaamheidsprestatie van gebouwen
Investeringsprioriteit 4: Bevorderen van de productie en distributie van restwarmte en hernieuwbare energiebronnen •
Specifieke doelstelling 1: Wegwerken van knelpunten in de ontwikkeling van groene warmte en warmtenetten Mogelijke acties zijn: o o o
2.2.4
Projecten rond groene warmte (inclusief bio-gebaseerde energieproductie, rekening houdend met de modaliteiten van een duurzaam biodiversiteitsbeleid) Projecten rond het faciliteren van warmtenetten Projecten rond energielandschappen
Thematische doelstelling 4: Duurzame stedelijke ontwikkeling Met deze thematische doelstelling worden twee bijzondere uitdagingen aangegaan: het proactief omgaan met de bijzondere demografische trends in steden enerzijds en de slimme transformatie en het intelligent gebruiken van de beperkte stedelijke ruimte anderzijds. De doelgroep voor deze doelstelling bestaan uit de twee grootsteden Antwerpen en Gent, de elf andere centrumsteden en het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel. Investeringsprioriteit 1: Het ondersteunen van specifieke investeringen voor de aanpassing aan de klimaatverandering •
Specifieke doelstelling 1: Bevorderen van groen, groen-blauwe netwerken, opvang hemelwater en klimaatadaptieve ruimte om de socio-economische kosten van klimaatadaptatie tegen te gaan en de biodiversiteit te bevorderen Mogelijke acties: De realisatie van hoogwaardige klimaatadaptieve publieke ruimte door maatgerichte creatie- en/of beheersmaatregelen rond groen en/of water
Investeringsprioriteit 2: Maatregelen tot verbetering van het stadsmilieu, met inbegrip van de sanering van oude bedrijfsterreinen en de vermindering van de luchtverontreiniging •
Specifieke doelstelling 1: Slimme verdichting met aandacht voor multifunctionaliteit en valorisatie, transformatie of tijdelijke invulling van verlaten of onderbenutte (bedrijven)terreinen en leegstaande gebouwen Mogelijke acties: Het efficiënt gebruiken van beperkte hulpbronnen in de stad door valorisatie, transformatie of tijdelijke invulling (minimum 5-jarige bestemming) van verlaten of onderbenutte (bedrijven)terreinen en/of panden
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 13 van 42
Investeringsprioriteit 3: Het ontwikkelen van milieuvriendelijke en koolstofarme vervoerssystemen, met inbegrip van transport over zee en binnenwater, haven en multimodale linken •
Specifieke doelstelling 1: versterken van milieuvriendelijke mobiliteitsinfrastructuur en afstemmen van vervoerswijzen om tot een koolstofarme mobiliteit en een verbetering van de lokale leefkwaliteit te komen Mogelijke acties: De realisatie van milieuvriendelijke mobiliteitsinfrastructuur en duurzame Multimodale netwerken voor economische sleutelgebieden in de stad, zoals haven-, stations- en centrumontwikkeling
Investeringsprioriteit 4: Steun voor fysieke en economische sanering van achtergestelde stedelijke en rurale gemeenschappen •
Specifieke doelstelling 1: Verhogen van de stedelijke vitaliteit, met bijzondere aandacht voor achtergestelde buurten, door het ondersteunen van kleinschalige stedelijke projecten op buurt- en wijkniveau die een economische hefboom betekenen Mogelijke acties: Socio-economische opwaardering van achtergestelde buurten door publieke ingrepen en buurtgerichte ondernemingsinfrastructuur
Voor een nadere toelichting van deze prioriteiten, doelstellingen en acties verwijzen we naar het ontwerpprogramma zelf.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 14 van 42
3
Juridische, administratieve en beleidsmatige situering
3.1
Overzicht juridische en beleidsmatige context In onderstaande tabel worden zowel de juridische als de beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd die van belang zijn bij de opmaak van een milieubeoordeling. Het grootste deel van deze regelgeving heeft betrekking op concrete projecten of gebieden. In onderhavige studie wordt echter een globaal beleidsprogramma geëvalueerd, waarin geen acties voorkomen die in dit stadium reeds concreet localiseerbaar zijn. De milieubeoordeling zal daarom vnl. neerkomen op het aangeven van een “checklist” van relevante wetgeving waar per actie (mogelijks) aandacht aan zal moeten besteed worden.
Tabel 3-1 Juridische en beleidsmatige context JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN RUIMTELIJKE ORDENING Vlaamse Codex Ruimtelijke Deze codex, die in werking trad op 1/9/2009, vormt de basis van de reglementering Ordening m.b.t. ruimtelijke ordening en legt o.a. een lijst van handelingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning verplicht is (titel IV, hoofdstuk II). Plannen m.b.t. De bodembestemming wordt vastgelegd via de gewestplannen en/of via de algemene bodembestemming plannen van aanleg (APA’s), bijzondere plannen van aanleg (BPA’s) en/of – ter uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) – via gewestelijke, provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). Verdrag van Espoo Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (UNECE, 1991) MILIEUHYGIËNE VLAREM I en Vlarem I is een uitvoeringsbesluit van het milieuvergunningsdecreet. Hierin worden de Milieuvergunningsdecreet procedures voor de meldingen en milieuvergunningsaanvragen vastgelegd. VLAREM II en Milieuvergunningsdecreet VLAREA
VLAREBO
WATER Decreet Integraal Waterbeleid
Uitvoeringsbesluit Watertoets (BS 31/10/2006) Wet op de bescherming van oppervlaktewateren Wet op de onbevaarbare waterlopen Wet op de bevaarbare waterlopen Grondwaterdecreet
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
Hierin worden de algemene en sectorale voorwaarden beschreven waaraan vergunningsplichtige activiteiten moeten voldoen. Daarnaast bevat dit besluit ook de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater, lucht, geluid en bodem. Het Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en –beheer regelt het beheer en voorkomen van afvalstoffen in Vlaanderen, evenals het aanwenden van afvalstoffen als secundaire grondstof. Het Vlaams Reglement inzake Bodemsanering regelt de bodemsanering, potentiële verontreinigingsbronnen, historisch verontreinigde gronden en grondverzet in Vlaanderen. Dit decreet is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water in de Vlaamse wetgeving en legt de doelstellingen, principes en structuren vast voor een vernieuwd duurzaam waterbeleid. In dit decreet wordt o.m. de Watertoets als instrument voor een integraal waterbeleid opgenomen. Dit besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de Water-toets, waarmee nagegaan wordt hoe het watersysteem zal worden beïnvloed door een plan of project. Regelt de bescherming van oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net en de territoriale zee tegen verontreiniging en legt de kwaliteitsdoelstellingen vast voor alle oppervlaktewateren. Hierin wordt vastgelegd dat buitengewone werken van wijziging van de waterlopen slechts kunnen uitgevoerd worden nadat hiervoor een machtiging bekomen is vanwege de bevoegde overheid. Voor de bevaarbare waterlopen geldt o.a. een besluit betreffende het toekennen van vergunningen, het vaststellen en innen van retributies voor het privatieve gebruik van het openbaar domein van de waterwegen en hun aanhorigheden Regelt de bescherming van het grondwater, het gebruik ervan en het voorkomen en vergoeden van schade. De procedure voor het aanvragen van een vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar het grondwater, evenals voor boringen naar grondwater, is geïntegreerd in VLAREM (rubrieken 52 tot en met 55). Specifieke voorwaarden voor hoger genoemde activiteiten zijn opgenomen in de hoofdstukken
pagina 15 van 42
Polders en Wateringen NATUUR Natuurdecreet
5.52 tot en met 5.55 van VLAREM II. De afbakening van waterwingebieden en beschermingszones valt onder het besluit van 27 maart 1985. Lokale openbare besturen die instaan voor integraal waterbeheer
Dit decreet regelt het beleid inzake natuurbehoud en vrijwaring van het natuurlijke milieu, inzake de bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, inzake de handhaving en het herstel van de daartoe vereiste milieukwaliteit en inzake het scheppen van een zo breed mogelijk draagvlak. Algemene maatregelen ter bescherming van de natuur dienen te worden opgevolgd. Het decreet regelt tevens de procedure van de afbakening van de Speciale Beschermingszones. Het gebiedsgericht beleid houdt ook de ontwikkeling van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Integraal Verwevings- en ondersteunend Netwerk (IVON) in. Het natuurdecreet legt de voorschriften en geboden in VEN en de Speciale Beschermingszones vast. Tevens regelt dit decreet het soortgericht natuurbeleid (soortenbescherming) Natuurreservaten Voor elk erkend natuurreservaat wordt een beheersplan opgesteld. Bosdecreet Heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg, het beheer en het herstel van de bossen en het natuurlijk milieu van de bossen te regelen. Het regelt o.a. compensatie van ontbossing. Natuurinrichting Heeft tot doel een gebied optimaal in te richten in functie van het behoud, het herstel en het beheer van natuur. LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Landschapsdecreet Regelt de bescherming van landschappen en de instandhouding, het herstel en het Decreet tot bescherming van beheer van de in het Vlaams Gewest gelegen beschermde landschappen. monumenten, stads- en Regelt de bescherming van de monumenten, stads- en dorpsgezichten. dorpsgezichten. De ‘erfgoedlandschappen’ vormen een onderdeel van het Decreet inzake de landschapszorg. Nieuw is het behoud van de erfgoedlandschappen via de tussenstap van aanduiding van ‘ankerplaatsen’. Dat zijn de meest waardevolle landschappen zoals weergegeven in de landschapsatlas. Vanaf de opname in ruimtelijke uitvoeringsplannen worden deze ‘ankerplaatsen’ erfgoedlandschappen genoemd. Decreet op het archeologisch Regelt de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer patrimonium van het archeologisch patrimonium en organiseert en reglementeert de archeologische opgravingen. Regionale Landschappen Hier kunnen openbare besturen, diensten en verenigingen elkaar ontmoeten en samenwerken aan de ontwikkeling van de streek. GELUID Besluit van de Vlaamse Dit besluit zet de Richtlijn 2002/49/EG van het Europese Parlement en de Raad van Regering van 22/7/2005 inzake 25/6/2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai om door titel II de evaluatie en de beheersing van het VLAREM aan te passen van het omgevingsgeluid en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1/6/1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne LUCHT Dit besluit zet de Richtlijn 2002/49/EG van het Europese Parlement en de Raad van Besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/2005 inzake 25/6/2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai om door titel II de evaluatie en de beheersing van het VLAREM aan te passen van het omgevingsgeluid en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1/6/1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 16 van 42
BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Ruimtelijk Structuurplan Het Structuurplan Vlaanderen, goedgekeurd op 22 december 1997, geeft de richtlijnen Vlaanderen (RSV) weer voor het toekomstig gebruik van de ruimte in Vlaanderen voor verschillende Beleidsplan Ruimte (in sectoren. opmaak) Het RSV zal op afzienbare termijn vervangen worden door het in opmaak zijnde Beleidsplan Ruimte. Op provinciaal en gemeentelijk niveau zijn eveneens provinciale en gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen opgesteld. Milieubeleidsplan 2011-2015 Het gewestelijk milieubeleidsplan wordt opgesteld met het oog op de bescherming en (MINA-plan 4) het beheer van het milieu. Op provinciaal en gemeentelijk niveau worden eveneens provinciale en gemeentelijke milieubeleidsplannen opgesteld. Herbevestigde Agrarische In uitvoering van het RSV is de Vlaamse overheid bezig met de afbakening van de Gebieden gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur. Gebieden waar de gewestplanbestemming nog actueel is en een goede planologische vertaling is van de gewenste ruimtelijke structuur, worden herbevestigd als agrarisch gebied. In andere gebieden wordt/werd verder onderzoek verricht naar de verweving van landbouw, natuur en bos. De resulterende ruimtelijke visie wordt vertaald naar een ruimtelijk uitvoeringsplan.
De in het vet aangeduide beleidsdocumenten worden hieronder nader toegelicht, aangezien ze als toetsingskader voor het EFRO-programma zullen dienen.
3.2
Te toetsen beleidsplannen
3.2.1 Milieubeleidsplan 2011-2015 (MINA 4) Op basis van het decreet algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM, 1995) wordt om de 5 jaar een Milieubeleidsplan opgesteld. Het Milieubeleidsplan 2011-2015 is de opvolger van het MINA-plan 3(+), dat liep tot eind 2010. In de opeenvolging van MINA-plannen is continuïteit een belangrijk uitgangspunt. Het Milieubeleidsplan staat ook niet op zich, maar baseert zich o.m. op het milieu- en het natuurrapport en het wordt geoperationaliseerd via milieujaarprogramma’s.
3.2.1.1 Langetermijndoelstellingen Het plan start met de langetermijndoelstellingen. Er worden acht grote uitdagingen onderscheiden, die op lange termijn richtinggevend zijn voor Vlaanderen. Ze schetsen een beeld over waar we idealiter op een termijn van één generatie naartoe zouden moeten. Om ze te bereiken wordt in grote lijnen gemikt op een meer milieuverantwoorde productie en consumptie, op een energiezuinige samenleving met oog voor hernieuwbare bronnen en op meer maatschappelijke zorg voor het leefmilieu. Vlaanderen moet daarbij op alle fronten de vergelijking kunnen doorstaan met andere Europese regio’s en tegelijk ook de milieu-impact op andere landen beperken. Een aantal kernbegrippen geeft hieraan meer invulling. Er is de ambitie om het aantal “verloren gezonde levensjaren” (DALY’s) door milieuverontreiniging te verminderen, er wordt gewerkt aan de omgevings- en leefkwaliteit met oog voor lokale milieuproblemen/risico’s en voor kwetsbare groepen. Een geleidelijke vermindering van de ecologische voetafdruk wordt nagestreefd en er worden stappen gezet naar een ‘kringloop’-economie met een zo laag mogelijk grondstof-, energie-, materiaal- en ruimtegebruik. De lat wordt hierbij hoog gelegd. De acht langetermijndoelstellingen van MINA 4 zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
een verhoogde kwaliteit van de leefomgeving een milieuverantwoorde productie en consumptie bewaren van de biodiversiteit en integriteit van ecosystemen een klimaatvriendelijke samenleving met oog voor hernieuwbare bronnen beperking van de milieu-impact van Vlaanderen op andere regio’s beheersen van risico’s even goed scoren als vergelijkbare regio’s, ook voor leefmilieu meer maatschappelijke zorg voor milieu
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 17 van 42
3.2.1.2 Plandoelstellingen Tussen droom en daad staan geregeld praktische bezwaren. Het Vlaamse milieubeleid staat immers niet op zich. Bovendien maken een aantal tendensen het extra moeilijk om de grote doelen te verwezenlijken. Een groeiende bevolking, een stijgende mobiliteit, een toenemende productie en consumptie en de schaarse ruimte maken extra inspanningen of een andere aanpak noodzakelijk. Daarom worden, zonder het ruimere doel op lange termijn uit het oog te verliezen, voor de planperiode 2011-2015 realistische plandoelstellingen naar voor geschoven. Ze zijn vooral gericht op een verbetering van de toestand en van onze positie binnen Europa, het halen van Europese doelstellingen en afstemming op ambities uit andere beleidsdocumenten (b.v. PACT 2020). Omdat hierbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de context en de schaarse middelen zullen zij niet altijd volstaan om de grote omslag voor de langetermijndoelstellingen te realiseren. Om daaraan tegemoet te komen, worden een aantal nieuwe pistes geopend in de maatregelenpakketten. De geformuleerde plandoelstellingen zijn de volgende: 1.
Verbetering van de leefkwaliteit: a.
Vermindering van de gezondheidsimpact t.g.v. luchtverontreiniging: i. De bevolking wordt niet meer blootgesteld aan overschrijdingen van de geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit ii. Het percentage van de bevolking dat wordt blootgesteld aan overschrijding van de streefwaarden voor ozon daalt
b.
Vermindering van de milieuhinder: i. Het aantal ernstig gehinderden door verkeerslawaai vermindert ii. De akoestische kwaliteit in stedelijk gebied verbetert iii. Het aantal (ernstig) gehinderden door geur vermindert
c.
Meer toegankelijk groen: i. Het aanbod en de toegankelijkheid van natuurgebieden, bossen en parken neemt toe (zie ook plandoelstelling 2b) ii. In stedelijk gebied neemt het aantal Vlamingen dat beschikt over toegankelijk buurtgroen toe
2.
Verhoging van de biodiversiteit: a.
Behoud, herstel en versterking van de biodiversiteit: i. In 2020 is voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren ii. In 2015 is de toestand van bedreigde en beschermde soortengroepen verbeterd iii. In 2015 is meer kwaliteitsvolle natuur onder effectief natuurbeheer gerealiseerd iv. Tegen 2020 nemen de beboste oppervlakte en de kwaliteit ervan aanzienlijk toe
b.
Verhoging van de mogelijkheid tot beleving en de toegankelijkheid van de natuur- en bosgebieden en de parken: i. Het aandeel toegankelijke bossen en natuurreservaten in Vlaanderen verhoogt ii. Meer stedelijke gebieden beschikken over een stadsbos of zijn ermee gestart iii. Vlaanderen beschikt over extra speelzones in bossen en natuurreservaten
3.
Verbetering van de luchtkwaliteit: a.
Verbetering van de luchtkwaliteit zodat tegen 2015 voldaan wordt aan de Europese normen i. De gemiddelde jaarconcentratie aan fijn stof vermindert ii. Het aantal overschrijdingen van de Europese streefwaarde voor ozon daalt en de hoogte van de overschrijdingen neemt af
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 18 van 42
iii. Voor de polluenten waarvoor de Europese grens- en streefwaarden voor luchtkwaliteit al gerealiseerd werden, verbetert de luchtkwaliteit of wordt ze minstens in stand gehouden b.
Afname van de atmosferische zuurstof- en stikstofdepositie tegen 2015: i. Het areaal beschermde gebieden met overschrijding van kritische lasten door verzurende en vermestende stoffen vermindert tot resp. 20% en 65%
4.
Verbetering van de toestand van de watersystemen: a.
Verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit (tot een “goede toestand” in 2021): i. Het aandeel oppervlaktewaterlichamen met een goede biologische kwaliteit neemt toe ii. Het aandeel oppervlaktewaterlichamen met een goede fysico-chemische kwaliteit neemt toe iii. Het aandeel oppervlaktewaterlichamen dat voldoet aan de normen voor milieugevaarlijke stoffen neemt toe
b.
Verbetering van de grondwaterkwaliteit en garanderen van duurzaam kwantitatief beheer (in 2021 voldoen aan de kwaliteitseisen van de Kaderrichtlijn Water): i. Het aandeel grondwaterlichamen met een goede chemische toestand neemt toe ii. Het aandeel grondwaterlichamen met een goede kwantitatieve toestand neemt toe
c.
Verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit in specifieke gebieden: i. De kwaliteit van oppervlaktewateren die bescherming moeten genieten in het kader van natuur of drinkwaterproductie en van zwemwater verbetert ii. In het landbouwgebied neemt de nutriëntenconcentratie van het oppervlaktewater en grondwater af, met bijzondere aandacht voor zones met hogere concentraties
5.
Vermindering van de absolute milieudruk: a.
Verdere vermindering van de emissies van verontreinigende stoffen naar de lucht: i. De uitstoot van broeikasgassen door de Vlaamse sectoren die niet onder het Europees emissiehandelssysteem vallen neemt af ii. De totale uitstoot van verzurende stoffen, en in het bijzonder de NO2-emissie van de sector verkeer, neemt af iii. De totale uitstoot van ozonvormende stoffen neemt af iv. De uitstoot van fijn stof neemt af v. De uitstoot van milieugevaarlijke stoffen neemt af
b.
Vermindering van de emissies van verontreinigende stoffen naar het water: i. De lozing van alle “prioritaire” stoffen vermindert substantieel; voor de “gevaarlijke prioritaire” stoffen wordt gestreefd naar nullozing ii. De totale druk van pesticiden vermindert
c.
Vermindering van de druk van nutriënten op de bodem: i. De afzet van nutriënten (fosfaat) uit dierlijke mest op de landbouwbodem vermindert ii. Het nitraatresidu van de landbouwbodems vermindert
d.
Vermindering van de milieudruk als gevolg van afvalproductie: i. ii. iii. iv.
De totale hoeveelheid afval neemt niet meer toe De totale hoeveelheid niet-selectief aangeboden bedrijfsafval daalt De hoeveelheid definitief verwijderd huishoudelijk afval blijft gelijk of vermindert De hoeveelheid gestorte niet-brandbare bedrijfsafvalstoffen vermindert
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 19 van 42
6.
Toename van milieubewuste productie en consumptie: a.
Verhoging van de eco-efficiëntie in de verschillende maatschappelijke sectoren: i. De productie van primaire bedrijfsafvalstoffen wordt verder ontkoppeld t.o.v. de toegevoegde waarde van de industrie ii. Steeds meer nieuwbouwwoningen presteren beter dan de geldende energieprestatienormen iii. Er treedt een vergroening op van het Vlaams wagenpark, waarbij de Vlaamse overheid het goede voorbeeld geeft
b.
Vermindering van het gebruik van primaire grondstoffen en materialen en toename van de inzet van volwaardige alternatieven en van milieuverantwoorde consumptie: i. Het aandeel afval dat als secundair materiaal ingezet wordt, neemt toe ii. Het aandeel ingezette alternatieven ten opzichte van het aandeel eigen oppervlaktedelfstoffen neemt toe iii. Hoogwaardig water wordt, waar mogelijk, vervangen door laagwaardig water, b.v. door de inzet van hemelwater iv. Het marktaandeel milieuverantwoorde producten en diensten neemt toe v. Het aandeel woon-werkverplaatsingen te voet, met de fiets of het openbaar vervoer van de Vlaamse ambtenaren stijgt
c.
Vermindering van de energieconsumptie en toename van de inzet van hernieuwbare energiebronnen: i. Het finaal binnenlands energieverbruik vermindert ii. Een energiebesparing wordt gerealiseerd in de residentiële sector iii. Het aandeel hernieuwbare energie neemt toe
7.
Verdere stappen in de remediëring: a.
De Vlaamse overheid investeert in waterzuivering, inrichting en ruiming van waterlopen en sanering van vervuilde waterbodems: i. ii. iii. iv.
b.
De openbare waterzuivering wordt verder uitgebouwd De waterlopen worden ingericht met het oog op structuurherstel De sanering van vervuilde waterbodems wordt verdergezet De noodzakelijke ruimingen van waterlopen worden uitgevoerd
De Vlaamse overheid investeert in de sanering van verontreinigde bodems en erosiebestrijding: i. Het aantal gesaneerde gronden neemt toe ii. In 2014 is de erosiebeleidsindicator voor de uitvoering van erosiebestrijdingsmaatregelen verdubbeld t.o.v. 2008 iii. Meer erosiegevoelige landbouwpercelen hebben een permanente bedekking met landbouwgewassen of natuurlijke vegetatie
c.
De Vlaamse overheid richt zich op de instandhoudingsdoelstellingen en investeert in de sanering van natuurgerichte knelpunten: i. De instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden worden vastgesteld en het grootste deel van de maatregelen komen in uitvoering ii. Voor soorten van internationaal belang worden soortenbeschermingsplannen opgemaakt iii. Het aandeel gesaneerde prioritaire vismigratieknelpunten neemt toe
Het beleid nodig om deze plandoelstellingen te verwezenlijken, wordt in het MINA 4-plan op beknopte wijze beschreven per thema. Deze thema’s zijn grotendeels traditioneel opgebouwd omdat dit de beste manier is om tegemoet te komen aan een aantal traditionele uitdagingen. Maar om op te schuiven richting de langetermijndoelstellingen en nieuwe uitdagingen, werd het geheel aangevuld met een nieuw thema “Duurzame
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 20 van 42
productie en consumptie”, en werd een eerste stap gezet om het thema “Hinder” op te trekken naar een thema “Lokale leefkwaliteit”.
3.2.2 Beleidsplan Ruimte Het Beleidsplan Ruimte is nog in opmaak. Ter voorbereiding werd in 2012 een discussiedocument, een zgn. Groenboek, opgesteld: “Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool”. In dit document wordt, vertrekkend van een aantal maatschappelijke uitdagingen (globalisering, bevolkingsgroei, klimaatverandering, duurzaamheid, mobiliteit, innovatie en biodiversiteit), een globale ruimtelijk visie uitgewerkt voor het Vlaanderen van 2050. Er wordt daarbij voortgebouwd op de robuuste lijnen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV, planperiode 1997-2012), en uitgegaan van twee langetermijndoelstellingen: ruimtelijke condities scheppen voor evenwichtige maatschappelijke vooruitgang en een slimme transformatie van de ruimte (meer doordacht ruimtegebruik). Als ruimtelijk streefbeeld wordt gekozen voor de “Metropool Vlaanderen”, waarbij enerzijds de “metropolitane allure” van Vlaanderen versterkt wordt, maar anderzijds de mensenmaat in de Vlaamse ruimte behouden blijft en de ruimtelijke veerkracht wordt vergroot. Voor de bebouwde ruimte geldt het polycentrisch ontwikkelingsmodel, met talrijke (historisch gegroeide) kernen met elk een eigen rol en goede onderlinge verbindingen. Voor de onbebouwde ruimte wordt gestreefd naar robuuste open ruimte, waarbij grotere en kleinere open ruimtes via groenblauwe netwerken onderling goed verbonden zijn. Deze visie wordt geconcretiseerd in 13 strategische thema’s: •
Versterking van de metropolitane allure: o o o o
•
Verscheidenheid op mensenmaat: o o o o o
•
Economisch groeien met minder ruimte Vlaanderen verbinden (optimalisering infrastructuren) Innovatieve clusters Metropolitane topomgevingen in aantrekkelijke stedelijke regio’s
Herkenbaarheid en betrokkenheid Nabijheid en bereikbaarheid Meerkernige stedelijk regio’s Keuzes maken in suburbane gebieden Levenskrachtig platteland
Van een weerbarstige naar een veerkrachtige ruimte: o o o o
Schokken opvangen (voedsel, drinkwater, energie) Spons voor klimaatverandering Groenblauwe dooradering garanderen Ruimte bieden voor energietransitie
De beleidsopties van het Groenboek worden verder uitgewerkt in een zgn. Witboek, dat medio 2013 zou voorgesteld worden. Het Witboek zal ook concrete voorstellen bevatten hoe het ruimtelijk beleid op het terrein kan gerealiseerd worden (partners, instrumenten). De laatste stap is de opmaak van het eigenlijk Beleidsplan Ruimte.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 21 van 42
4
Aanpak van de milieueffectbeoordeling
4.1
Opbouw en uitgangspunten van de effectbeoordeling Volgende MER-disciplines zullen in de effectenstudie aan bod komen: • • • • • • •
Mens – ruimtelijke en sociale aspecten (incl. mobiliteit en gezondheid) Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Fauna en flora Bodem en grondwater Oppervlaktewater Geluid en trillingen Lucht en klimaat
Omwille van het strategisch (kwalitatief) niveau en de consistentie van de effectbeoordeling zullen al deze disciplines behandeld worden door de MER-coördinator, evenwel met nazicht door de betreffende erkende MER-deskundigen. In een “klassiek” MER over een duidelijk afgebakend plan of project is de opbouw van het rapport thematisch. Per discipline wordt daarin achtereenvolgens beschreven: • • • • • •
Afbakening van het studiegebied Juridische en beleidsmatige context Methodologie Beschrijving van de referentiesituatie / bestaande toestand Beschrijving van de geplande toestand en de effecten Conclusies en milderende maatregelen
Hier gaat het evenwel om een plan-MER van een strategisch beleidsprogramma, dat een set van doelstellingen en mogelijke acties omvat. Elke doelstelling vormt het (financierings)kader voor talrijke individuele acties en projecten. De milieueffecten zijn gekoppeld aan deze individuele acties en projecten, maar deze zijn in dit stadium nog niet gekend, laat staan geografisch gelocaliseerd. De meeste doelstellingen kunnen toegepast worden over heel het Vlaams grondgebied, en dus omvat het studiegebied heel Vlaanderen (zie ook §4.3). Er wordt in dit plan-MER geen beschrijving van de bestaande toestand per milieudiscipline voorzien, omdat het uiteraard niet zinvol is om in dit document een exhaustieve beschrijving van de milieukwaliteit in Vlaanderen te geven. Voor een beknopte beschrijving van de bestaande toestand verwijzen we naar de omgevingsanalyse in het EFRO-programma zelf. Qua methodologie zal de effectbeschrijving zich noodgedwongen beperken tot een kwalitatieve aanpak. De potentiële milieueffecten van de mogelijke acties binnen elke doelstelling per discipline worden ingeschat op basis van hun (beknopte) beschrijving. Maar zonder exacte localisering en/of omvang van de acties blijft dit uiteraard een zeer benaderende inschatting. De effectbeoordeling kan enigszins geconcretiseerd worden op basis van de mid term evaluatie van het EFRO-programma 2007-2013, meer bepaald op basis van de daarin 5 opgenomen case studies , uiteraard voor zover deze cases inpasbaar zijn binnen de prioriteiten en doelstellingen van het nieuw programma. Aangezien de doelstellingen en acties niet localiseerbaar zijn en de milieubeoordeling vnl. kwalitatief gebeurt, is geen concrete toetsing aan de juridische en beleidsmatige context per milieudiscipline mogelijk. Wat wel uitgevoerd wordt, is een beoordeling in welke mate de voorgestelde EFRO-maatregelen passen binnen het algemeen Vlaams beleid inzake milieu (MINA 4) en ruimtelijke ordening (RSV/Beleidsplan Ruimte) (zie §5.1). Meer bepaald wordt per EFRO-doelstelling getoetst aan welke doelstellingen en thema’s van het algemeen 5 Bron: Idea Consult i.o.v. Agentschap Ondernemen, Tussentijdse evaluatie van het Doelstelling 2-programma “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid 2007-2013”, oktober 2011
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 22 van 42
Vlaams milieu- en RO-beleid ze (potentieel) kan bijdragen. Deze toetsing gebeurt slechts in één richting: er wordt niet getoetst welke van de milieu- of RO-doelstellingen via het EFRO-programma gerealiseerd zouden worden. Het EFRO-programma is immers geen algemeen beleidsplan inzake milieu of ruimtelijke ordening, maar een sectoraal beleidsprogramma inzake economische ontwikkeling. Voor de beschrijving van de milieueffecten zelf (§5.2) zal gewerkt worden met een fiche per specifieke doelstelling, met een beknopte beschrijving van de doelstelling met de mogelijke acties (zie ook §2.2), en vervolgens van de potentiële directe en indirecte effecten op elk van de hierboven genoemde milieudisciplines. aangezien de omvang van de milieuimpact van een bepaalde EFRO-doelstelling afhangt van de concrete invulling van de acties en projecten die ermee gefinancierd zullen worden, kunnen in dit stadium geen scores worden toegekend. Er kan in dit plan-MER enkel kwalitatief ingeschat worden of de potentiële milieueffecten positief, negatief of niet significant (verwaarloosbaar) zullen zijn. Uiteraard kan deze beoordeling dan ook niet gekoppeld worden aan de geijkte significantiekaders voor per disciplines. Na de bespreking en evaluatie van de effecten per discipline worden in belangrijkste conclusies samengevat in de eindevaluatie. Waar nuttig en mogelijk worden milderende maatregelen voorgesteld ter eliminatie, beperking of compensatie van de effecten. Het gaat hier uiteraard niet om een bijsturing van concrete acties, maar b.v. om suggesties (louter vanuit milieuoogpunt) voor: • • •
Bijsturing van de implementatie van bepaalde doelstellingen om hun (gunstige) milieueffecten te optimaliseren Het gebiedsgericht(er) inzetten van bepaalde doelstellingen Het bijsturen van de “target” van bepaalde doelstellingen
Als bijvoegsel van het MER wordt een niet-technische samenvatting opgenomen. In deze bijlage wordt de elementen besproken voor het uitvoeren van de Watertoets. De gegevens hiervoor worden afgeleid uit de disciplines bodem en grondwater, oppervlaktewater en fauna en flora.
4.2
Overzicht van de mogelijke milieueffecten per discipline
4.2.1 Relevante MER-disciplines per EFRO-doelstelling In de onderstaande matrix wordt per prioriteit en doelstelling en per discipline aangegeven of er een relevant milieueffect te verwachten is (oranje). Deze beoordeling is per definitie indicatief aangezien de doelstellingen en acties nog niet vertaald zijn in concrete projecten. Maar toch laat deze indicatieve inschatting toe om te stellen dat de projecten en acties die ondersteund zullen worden vanuit thematische doelstellingen 1 (onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie) en 2 (concurrentievermogen van kmo’s) geen noemenswaardige (rechtstreekse) milieueffecten zullen hebben, met uitzondering van het aspect “gebruikswaarde” (economische effecten) bij de discipline “mens”. Enkel de demonstratieprojecten inzake eco-efficiëntie binnen thematische doelstelling 1 kunnen indirect andere noemenswaardige (positieve) milieueffecten met zich meebrengen, vnl. op vlak van lucht en klimaat. Maar de focus van de effectbeoordeling in §5.2 zal sowieso liggen op de doelstellingen en mogelijke acties i.k.v. de thematische doelstellingen 3 (omschakeling naar een koolstofarme economie) en 4 (duurzame stedelijke ontwikkeling).
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 23 van 42
Tabel 4-1 Overzicht van de mogelijke milieueffecten per discipline
Lucht en klimaat
geluid
oppervlaktewater
bodem en grondwater
fauna en flora
landschap
mens
Prioriteit / doelstelling
Thematische doelstelling 1: Onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Ontwikkelen van “living labs” Investeringsprioriteit 2: Doelstelling 1: Opzetten demonstratieprojecten m.b.t. eco-innovatie, ICT, zorginnovatie, NIB,… Doelstelling 2: “Public service applications” en “service design” Thematische doelstelling 2: Versterken van het concurrentievermogen van de kmo’s Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Stimuleren intrapreneurschap Doelstelling 2: Verbeteren dienstverlening van lokale en provinciale overheden Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Innovatieve bedrijfsmodellen bij kmo’s Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Verhogen kennispotentieel van kmo’s Doelstelling 2: Bevorderen internationaal ondernemerschap Thematische doelstelling 3: Ondersteunen van de omschakeling naar een koolstofarme economie binnen alle sectoren Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Verbeteren energie-efficiëntie van publieke en residentiële gebouwen tot BEN-niveau Doelstelling 2: Kennisverhoging rond energie-efficiëntie Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Stimuleren CO2-reductie in transport Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Stimuleren energie-efficiëntie bij kmo’s Investeringsprioriteit 4 Doelstelling 1: Wegwerken knelpunten in ontwikkeling van groene warmte en warmtenetten Thematische doelstelling 4: Duurzame stedelijke ontwikkeling Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Bevorderen groen-blauwe netwerken, opvang hemelwater en klimaatadaptieve ruimte Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Slimme verdichting en transformatie van verlaten/onderbenutte terreinen en gebouwen Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Versterken milieuvriendelijke/koolstofarme mobiliteit Investeringsprioriteit 4 Doelstelling 1: Verhogen van stedelijke vitaliteit, m.n. in achtergestelde buurten
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 24 van 42
4.3
Gewestgrensoverschrijdende effecten In principe kunnen bepaalde projecten die ge(co)financierd worden vanuit het EFRO-programma gewestgrensoverschrijdende milieueffecten hebben op de aangrenzende delen van het Brussels en Waals Gewest of de buurlanden Nederland en Frankrijk, indien ze zich in de (onmiddellijke) nabijheid van de gewestgrens bevinden. Toch wordt een grensoverschrijdende plan-MER-procedure voor de milieubeoordeling van het EFRO-programma (met o.a. een verlenging van de inspraakperiode) niet nodig/zinvol geacht: •
Zoals uit tabel 4-1 kan afgeleid worden, kan gesteld worden dat de EFRO-doelstellingen met potentiële milieueffecten allemaal gericht zijn op het verminderen van bepaalde negatieve milieueffecten (b.v. verhogen van energie-efficiëntie met verbetering van de luchtkwaliteit tot gevolg) en/ of het creëren van positieve milieueffecten (b.v. uitbouw van blauw-groen netwerk). Op lokaal niveau zijn weliswaar negatieve milieueffecten mogelijk, vooral in de aanlegfase (b.v. bij de bouw van multimodale infrastructuur), en deze effecten kunnen grensoverschrijdend zijn indien het project in kwestie nabij de gewestgrens gelegen is. Maar deze lokale negatieve effecten wegen in principe absoluut niet op tegen de positieve effecten op regionale schaal.
•
Op heden is niet gekend nabij welke grens mogelijke projecten zou geïmplementeerd worden, zodat geen concrete beoordeling van de grensoverschrijdende effecten mogelijk is.
•
Mogelijke projecten zullen eventueel onder de MER-plicht vallen als Bijlage I-, II- of III-projecten. De eventuele (grensoverschrijdende) milieueffecten zullen aldus op projectniveau onderzocht worden.
4.4
Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s
4.4.1
Alternatieven Alternatieven kunnen beschouwd worden op verschillende niveaus:
4.4.2
•
Beleidsalternatieven: het nut of de noodzaak van het plan >> Dit programma geeft op het Vlaams grondgebied uitvoering aan de doelstellingen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor de periode 2014-2020. Beleidsalternatieven – in casu het nulalternatief (niets doen) – is dan ook niet aan de orde.
•
Locatiealternatieven >> Het EFRO-programma zelf is niet aan (een) concrete locatie(s) gebonden. Dat gebeurt pas op het niveau van de individuele acties en projecten, en kan indien nodig enigszins gestuurd worden via het opleggen van ruimtelijke randvoorwaarden.
•
Uitvoeringsalternatieven >> Voor elke doelstelling zal het EFRO-programma een “target” en uitvoeringsmodaliteiten krijgen (aan welke eisen moeten de projectvoorstellen voldoen ? hoeveel steun krijgt men ?). Deze elementen zijn op heden evenwel nog niet gekend, en kunnen dan ook geen deel uitmaken van de plan-MER-beoordeling.
Ontwikkelingsscenario’s Ontwikkelingsscenario’s zijn stedenbouwkundige, infrastructurele en beleidsmatige ontwikkelingen die zich in de nabije toekomst onafhankelijk van het plan zullen voordoen, maar wel impact hebben op het plangebied en/of de potentiële effecten van het plan. Aangezien het plangebied heel Vlaanderen omvat, zijn er duizenden ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het Vlaams grondgebied (of de Vlaamse centrumsteden, in het geval van thematische doelstelling 4). Hier kan in het bestek van dit plan-MER geen rekening mee gehouden worden. Zoals aangegeven in §4.1 zal echter wel een toetsing gebeuren van het EFRO-programma aan het algemeen Vlaams ruimtelijk en milieubeleid (Groenboek Beleidsplan Ruimte, MINA 4). De meeste ontwikkelingen, met name diegene die geïnitieerd worden vanuit de Vlaamse overhe(i)d(en), worden immers verondersteld te passen binnen of minstens rekening te houden met deze beleidsdocumenten.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 25 van 42
5
Milieubeoordeling van het EFRO-programma 2014-2020 5.1
Beoordeling van de relevantie en consistentie van het EFROprogramma t.a.v. het Vlaams beleid inzake milieu en ruimtelijke ordening
Tabel 5-1 Relatie van de EFRO-doelstelling met het Milieubeleidsplan en het Beleidsplan Ruimte Prioriteit / doelstelling
Relatie met Milieubeleidsplan 2011-2015
Thematische doelstelling 1: Onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Ontwikkelen Geen relatie met MINA4 van “living labs” Investeringsprioriteit 2: Doelstelling 1: Opzetten demonstratieprojecten m.b.t. eco-innovatie, ICT, zorginnovatie,…
Acties dragen indirect bij aan plandoelstellingen: 1a vermindering gezondheidsimpact t.g.v. luchtverontreiniging 3a verbetering luchtkwaliteit 5a vermindering emissies van verontreinigende stoffen naar de lucht 5d vermindering milieudruk door afvalproductie 6a verhoging eco-efficiëntie maatschappij 6b vermindering gebruik van primaire grondstoffen 6c vermindering energieconsumptie Geen relatie met MINA4
Doelstelling 2: “Public service applications” en “service design” Thematische doelstelling 2: Versterken van het concurrentievermogen van de kmo’s Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Stimuleren Geen relatie met MINA4 intrapreneurschap Doelstelling 2: Verbeteren dienstverlening van lokale en provinciale overheden Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Innovatieve bedrijfsmodellen bij kmo’s Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Verhogen kennispotentieel van kmo’s
Geen relatie met MINA4
Geen relatie met MINA4
Relatie met Groenboek Beleidsplan Ruimte
Acties dragen bij aan thema’s: Innovatieve clusters Metropolitane topomgevingen Acties dragen indirect bij aan thema’s: Innovatieve clusters Metropolitane topomgevingen Schokken opvangen (energie) Spons voor klimaatverandering
Acties dragen bij aan thema’s: Innovatieve clusters Metropolitane topomgevingen
Acties dragen bij aan thema’s: Innovatieve clusters Metropolitane topomgevingen Acties dragen bij aan thema’s: Innovatieve clusters Metropolitane topomgevingen Acties dragen bij aan thema’s: Innovatieve clusters Metropolitane topomgevingen
Acties dragen bij aan thema’s: Innovatieve clusters Metropolitane topomgevingen Doelstelling 2: Bevorderen Geen relatie met MINA4 Acties dragen bij aan thema’s: internationaal ondernemerInnovatieve clusters schap Metropolitane topomgevingen Thematische doelstelling 3: Ondersteunen van de omschakeling naar een koolstofarme economie binnen alle sectoren Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Verbeteren Acties dragen direct bij aan plandoelstellingen: Acties dragen bij aan thema’s: energie-efficiëntie van 1a vermindering gezondheidsimpact t.g.v. luchtSchokken opvangen (energie) publieke en residentiële verontreiniging Spons voor klimaatverandering gebouwen tot BEN-niveau 3a verbetering luchtkwaliteit 6a verhoging eco-efficiëntie maatschappij 6b vermindering gebruik van primaire grondstoffen 6c vermindering energieconsumptie
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
Geen relatie met MINA4
pagina 26 van 42
Doelstelling 2: Kennisverhoging in de bouwsector rond energie-efficiëntie
Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Stimuleren CO2-reductie in transport
Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Stimuleren energie-efficiëntie bij kmo’s
Investeringsprioriteit 4 Doelstelling 1: Wegwerken knelpunten in ontwikkeling van groene warmte en warmtenetten
Acties dragen indirect bij aan plandoelstellingen: 1a vermindering gezondheidsimpact t.g.v. luchtverontreiniging 3a verbetering luchtkwaliteit 6a verhoging eco-efficiëntie maatschappij 6b vermindering gebruik van primaire grondstoffen 6c vermindering energieconsumptie
Acties dragen bij aan thema’s: Schokken opvangen (energie) Spons voor klimaatverandering
Acties dragen direct of indirect bij aan plandoelstellingen: 1a vermindering gezondheidsimpact t.g.v. luchtverontreiniging 1b vermindering van milieudruk 3a verbetering luchtkwaliteit 5a vermindering emissies van verontreinigende stoffen naar de lucht 6b vermindering gebruik van primaire grondstoffen 6c vermindering energieconsumptie
Acties dragen bij aan thema’s: Optimalisering infrastructuren Schokken opvangen (energie) Spons voor klimaatverandering
Acties dragen direct of indirect bij aan plandoelstellingen: 1a vermindering gezondheidsimpact t.g.v. luchtverontreiniging 3a verbetering luchtkwaliteit 6a verhoging eco-efficiëntie maatschappij 6b vermindering gebruik van primaire grondstoffen 6c vermindering energieconsumptie
Acties dragen bij aan thema’s: Schokken opvangen (energie) Spons voor klimaatverandering
Acties dragen direct of indirect bij aan plandoelstellingen: 6b vermindering gebruik van primaire grondstoffen 6c vermindering energieconsumptie
Acties dragen bij aan thema’s: Schokken opvangen (energie) Spons voor klimaatverandering Ruimte bieden voor energietransitie
Thematische doelstelling 4: Duurzame stedelijke ontwikkeling Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Bevorderen Acties dragen direct of indirect bij aan groen-blauwe netwerken, plandoelstellingen: opvang hemelwater en 1a meer toegankelijk groen klimaatadaptieve ruimte 2a behoud, herstel en versterking biodiversiteit 2b verhoging beleving en toegankelijkheid groen 4a verbetering oppervlaktewaterkwaliteit Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Slimme Acties dragen direct of indirect bij aan verdichting en transformatie plandoelstellingen: van verlaten/onderbenutte 6b vermindering gebruik van primaire grondstoffen terreinen en gebouwen en materialen Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Versterken Acties dragen direct of indirect bij aan milieuvriendelijke/koolstofplandoelstellingen: arme mobiliteit 1a vermindering gezondheidsimpact t.g.v. luchtverontreiniging 1b vermindering van milieudruk 3a verbetering luchtkwaliteit 5a vermindering emissies van verontreinigende stoffen naar de lucht 6b vermindering gebruik van primaire grondstoffen 6c vermindering energieconsumptie
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
Acties dragen bij aan thema’s: Spons voor klimaatverandering Groenblauwe dooradering garanderen
Acties dragen bij aan thema’s: Economisch groeien met minder ruimte
Acties dragen bij aan thema’s: Optimalisering infrastructuren Nabijheid en bereikbaarheid Schokken opvangen (energie) Spons voor klimaatverandering
pagina 27 van 42
Investeringsprioriteit 4 Doelstelling 1: Verhogen van stedelijke vitaliteit, m.n. in achtergestelde buurten
Geen relatie met MINA4
Acties dragen bij aan thema’s: Economisch groeien met minder ruimte Herkenbaarheid en betrokkenheid
Het EFRO-programma draagt dus direct (via concrete projecten op het terrein) of indirect (via acties gericht op kennisoverdracht en sensibilisering) bij aan de meeste plandoelstellingen van het Milieubeleidsplan 20112015, met de belangrijkste focus op de energiegerelateerde plandoelstellingen. Logischerwijs komen de MINA 4-plandoelstellingen die vnl. gekoppeld zijn aan landbouw- en/of natuurgebieden niet of slechts zeer beperkt aan bod: • • • • • • • •
3b afname van de atmosferische zuurstof- en stikstofdepositie 4b verbetering van de grondwaterkwaliteit en garanderen van duurzaam kwantitatief beheer 4c verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit in specifieke gebieden 5b vermindering van de emissies van verontreinigende stoffen naar het water 5c vermindering van de druk van nutriënten op de bodem 7a waterzuivering, inrichting en ruiming van waterlopen en sanering van vervuilde water-bodems 7b sanering van verontreinigde bodems en erosiebestrijding 7c vaststelling van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en sanering van natuurgerichte knelpunten
Wat de relatie met het Groenboek Beleidsplan Ruimte betreft, speelt het EFRO-programma vooral in op de thema’s van de clusters “versterking van de metropolitane ruimte”, vnl. via thematische doelstellingen 1 en 2, en “van een weerbarstige naar een veerkrachtige ruimte”, vnl. via thematische doelstelling 3. Thematische doelstelling 4 (duurzame stedelijke ontwikkeling) speelt in op beide clusters binnen de stedelijke ruimte. De cluster “verscheidenheid op mensenmaat” komt minder expliciet aan bod.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 28 van 42
5.2
Inschatting van de potentiële milieueffecten van het EFRO-programma 2014-2020
5.2.1
Thematische doelstelling 1: Onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Ontwikkelen van “living labs” “Living labs” zijn test- en ontwikkelomgevingen buiten het ontwikkellab, in een realistische context. Het gaat om samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, kennisinstellingen, overheden en gebruikers die nieuwe producten, diensten of businessmodellen ontwikkelen in een realistische context. Mens “Living labs” kunnen indirect bijdragen aan het economisch succes van de deelnemende bedrijven, en daardoor tewerkstelling en andere toegevoegde waarde creëren. Geen andere significante effecten op “mens”. Landschap Geen significante effecten Fauna en flora Geen significante effecten Bodem en grondwater Hangt af van het type product dat ontwikkeld wordt, maar wellicht te kleinschalig om significante effecten te genereren. Oppervlaktewater Hangt af van het type product dat ontwikkeld wordt, maar wellicht te kleinschalig om significante effecten te genereren. Geluid Hangt af van het type product dat ontwikkeld wordt, maar wellicht te kleinschalig om significante effecten te genereren. Lucht en klimaat Hangt af van het type product dat ontwikkeld wordt, maar wellicht te kleinschalig om significante effecten te genereren. Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Opzetten demonstratieprojecten m.b.t. eco-innovatie, ICT, zorginnovatie, NIB,… Mogelijke acties zijn: • Eco-innovatie: o Bevorderen van eco-innovatienetwerken en –clusters, publiek-private samenwerking op ecoinnovatiegebied, ontwikkeling van innovatieve zakelijke diensten waaronder financiële diensten die eco-innovatie vergemakkelijken en bevorderen o Bevordering van nieuwe en geïntegreerde benaderingen van eco-innovatie op gebieden als milieubeheer en het milieuvriendelijk ontwerpen van producten, processen en diensten o Het stimuleren van milieuvriendelijke innovaties op het vlak van industriële biotechnologie in het algemeen en de ontwikkeling van bioplastics in het bijzonder o De realisatie en het stimuleren van demonstratieprojecten inzake milieu- en energie-innovaties o De ontwikkeling en de implementatie van innoverende technologieën die tot doel hebben de reductie-inspanningen inzake luchtkwaliteit te ondersteunen • Innovatie in ICT-gebruik: o Bevorderen van innovatie in procédés, diensten en producten die op ICT berusten o Stimuleren van publiek-private interactie en samenwerking om de innovatie en de investeringen in ICT in een stroomversnelling te brengen o De promotie en bewustmaking van de kansen en voordelen van nieuwe ICT-toepassingen • Innovatie in de zorg • Innovatie binnen het Nieuw Industrieel Beleid: de Fabriek van de Toekomst Mens Demonstratieprojecten kunnen indirect bijdragen aan het economisch succes van de bedrijven die de gedemonstreerde innovaties achteraf implementeren, en daardoor tewerkstelling en andere toegevoegde waarde creëren. Implementatie van de gedemonstreerde eco-innovatiemaatregelen bij bedrijven kan bijdragen aan een vermindering van hun schadelijke emissies naar lucht, water en bodem en aldus aan een betere algemene gezondheidstoestand. Innovatie in de zorg kan positieve sociale effecten genereren. Landschap Geen significante effecten Fauna en flora Geen significante effecten, tenzij zeer indirect via een verbetering van de lucht-, wateren bodemkwaliteit
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 29 van 42
Bodem en grondwater
Oppervlaktewater
Geluid Lucht en klimaat
Implementatie van de gedemonstreerde eco-innovatiemaatregelen bij bedrijven kan bijdragen aan een vermindering van hun schadelijke emissies naar bodem en grondwater, met name de innovaties rond bioplastics, en aan een vermindering van hun grondstoffenverbruik. Implementatie van de gedemonstreerde eco-innovatiemaatregelen bij bedrijven kan bijdragen aan een vermindering van hun schadelijke emissies naar oppervlaktewater, met name innovaties rond bioplastics en reductie van afvalwater. Geen significante effecten Implementatie van de gedemonstreerde eco-innovatiemaatregelen bij bedrijven kan bijdragen aan een vermindering van hun uitstoot van broeikasgassen en schadelijke emissies, en aldus aan een verbetering van de lokale en globale luchtkwaliteit.
Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 2: “Public service applications” en “service design” Mogelijke acties zijn: • Diensteninnovatie bij lokale overheden gericht op ondernemingen • Diensteninnovatie in de ICT-sector Mens Geen significante effecten Landschap Geen significante effecten Fauna en flora Geen significante effecten Bodem en grondwater Geen significante effecten Oppervlaktewater Geen significante effecten Geluid Geen significante effecten Lucht en klimaat Geen significante effecten
5.2.2 Thematische doelstelling 2: Versterken van het concurrentievermogen van de kmo’s Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Stimuleren intrapreneurschap “Intrapreneurschap” behelst het vertonen van ondernemend gedrag door werknemers binnen de context van hun bedrijf, hetgeen uiteindelijk kan leiden tot nieuwe (dochter)ondernemingen. Dit is uiteraard enkel mogelijk mits volledige steun van de werkgever. Mogelijke acties zijn: • sensibiliseren omtrent belang van intrapreneurship bij ondernemers als voedingsbodem voor nieuwe ondernemingen • uitrollen van programma’s rond intrapreneurship bij ondernemingen • organiseren van bootcamps om intrapreneurship gericht op spin-outs te stimuleren Mens De nieuwe bedrijven die resulteren uit “intrapreneurschap” kunnen nieuwe tewerkstelling en andere toegevoegde waarde creëren. Geen andere significante effecten op “mens”. Landschap Geen significante effecten Fauna en flora Geen significante effecten Bodem en grondwater Geen significante effecten Oppervlaktewater Geen significante effecten Geluid Geen significante effecten Lucht en klimaat Geen significante effecten Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 2: Verbeteren dienstverlening van lokale en provinciale overheden Mogelijke acties zijn: • acties m.b.t. de implementatie van strategisch-commerciële plannen • acties waarbij gemeenten een sensibiliserende en faciliterende rol kunnen spelen m.b.t. de link tussen ecommerce en het behoud van winkels in de handelskern • acties om de dienstverlening aan ondernemers te verbeteren (administratieve vereenvoudiging, hulp bij zoektocht naar bedrijfsruimte,…)
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 30 van 42
Mens
Landschap
Fauna en flora Bodem en grondwater Oppervlaktewater Geluid Lucht en klimaat
Deze acties kunnen indirect bijdragen aan het economisch succes van de betreffende handelszaken en ondernemingen. Behoud en versterking van het winkelapparaat van een stad of dorp draagt bij aan de beeld- en belevingswaarde en het sociaal draagvlak van de kern. Indien hiermee een (verdere) suburbanisatie van de kleinhandel (baanwinkels) kan vermeden worden, zijn er wellicht ook positieve mobiliteitseffecten, aangezien stads- en dorpscentra doorgaans een beter bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets dan perifere locaties. Een gezond kernwinkelcentrum kan bijdragen aan de perceptieve kwaliteit van de stads- en dorpskernen, voor zover de winkelpanden een voldoende architecturale en visuele kwaliteit hebben (geen schreeuwerige reclames,…). Geen significante effecten Geen significante effecten Geen significante effecten Geen significante effecten, tenzij indirect via beperking van het autoverkeer Geen significante effecten, tenzij indirect via beperking van het autoverkeer
Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Innovatieve bedrijfsmodellen bij kmo’s Mogelijke acties zijn: • Bewustmaken van kmo’s van het belang van bedrijfsmodellen voor de bedrijfsprestaties • Begeleiden van kmo’s bij de ontwikkeling, verfijning en/of vernieuwing van hun bedrijfsmodel • Verspreiden van instrumenten hierrond, waaronder een conceptueel kader voor bedrijfsmodelinnovatie Mens Innovatie van hun bedrijfsmodel kan bijdragen aan het economisch succes van de betreffende bedrijven, en daardoor tewerkstelling en andere toegevoegde waarde creëren. Geen andere significante effecten op “mens”. Landschap Geen significante effecten Fauna en flora Geen significante effecten Bodem en grondwater Geen significante effecten Oppervlaktewater Geen significante effecten Geluid Geen significante effecten Lucht en klimaat Geen significante effecten Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Verhogen kennispotentieel van kmo’s Mogelijke acties zijn: • Acties m.b.t. de inzet van gesubsidieerd extern kennispersoneel voor een verdere professionalisering, kennisvalorisatie, groei en/of internationalisering van bedrijven Mens Het verhogen van hun kennispotentieel – eventueel m.b.v. gesubsidieerd extern kennispersoneel – kan bijdragen aan het economisch succes van de betreffende bedrijven, en daardoor tewerkstelling en andere toegevoegde waarde creëren. Geen andere significante effecten op “mens”. Landschap Geen significante effecten Fauna en flora Geen significante effecten Bodem en grondwater Geen significante effecten Oppervlaktewater Geen significante effecten Geluid Geen significante effecten Lucht en klimaat Geen significante effecten Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 2: Bevorderen internationaal ondernemerschap Mogelijke acties zijn: • Ontwikkelen van specifieke (voor een regio, bedrijfssegment,…) acquisitiestrategieën teneinde op een zeer doelgerichte manier buitenlandse investeerders en ondernemers aan te trekken • Bevordering en clustering met het oog op internationalisering en innovatie van niet-technologische bedrijven zoals b.v. familiebedrijven, creatieve industrie, ambachtelijke bedrijven,… • Coördinerende acties om de werking van de bestaande durfkapitaalverstrekkers te optimaliseren vanuit het oogpunt van internationale partnerschappen en het creëren van voldoende schaalgrootte
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 31 van 42
Mens
Landschap Fauna en flora Bodem en grondwater Oppervlaktewater Geluid Lucht en klimaat
5.2.3
Internationalisering kan bijdragen aan het economisch succes van de betreffende bedrijven, en daardoor tewerkstelling en andere toegevoegde waarde creëren. Geen andere significante effecten op “mens”. Geen significante effecten Geen significante effecten Geen significante effecten Geen significante effecten Geen significante effecten Geen significante effecten
Thematische doelstelling 3: Ondersteunen van de omschakeling naar een koolstofarme economie binnen alle sectoren
Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Verbeteren energie-efficiëntie van publieke en residentiële gebouwen tot BEN-niveau Mogelijke acties zijn: • Stimuleren van doorgedreven energetische renovatie van bestaande publieke en (sociale) residentiële gebouwen • Demonstratieprojecten van doorgedreven energetische renovaties, via een collectieve en integrale aanpak, b.v. op wijkniveau, waarbij wordt ingezet op energie-efficiëntie, groene mobiliteit, hernieuwbare energie en restwarmte, inrichting, groen,… • Stimuleren van energie-efficiënte maatregelen in de bestaande sociale huisvesting die leiden tot bijnaenergieneutrale (BEN) woningen Mens De beperking van luchtemissies als gevolg van energie-efficiëntere gebouwen en groene mobiliteit draagt bij aan een betere lokale luchtkwaliteit en aldus aan een betere algemene gezondheidstoestand. Meer groen in de wijken verhoogt de beeld- en belevingswaarde en de sociale leefbaarheid. Landschap Meer groen in de wijken verhoogt hun landschappelijke en perceptieve waarde. Fauna en flora Meer groen in de wijken biedt mogelijkheden tot een verhoging van de biodiversiteit en –connectiviteit. Fauna en flora profiteren ook mee van een betere lokale luchtkwaliteit. Bodem en grondwater Energie-efficiëntere gebouwen en groene mobiliteit verlagen het brandstofverbruik en verminderen daardoor de negatieve effecten op bodem en grondwater van de extractie van fossiele brandstoffen. Meer groen in de wijken – en dus minder verharding – laat meer infiltratie van hemelwater toe, waardoor de grondwaterlagen meer worden aangevuld. Oppervlaktewater Door meer groen in de wijken – en dus minder verharding – verhoogt de buffer- en infiltratiecapaciteit voor hemelwater, met een potentiële vermindering van de overstromings- en afwateringsproblematiek tot gevolg. Geluid Door de doorgedreven gebouwisolatie die gepaard gaat met een verhoging van de energie-efficiëntie van de gebouwen, vermindert binnenin normaliter ook de geluidshinder afkomstig van de omgeving (verkeer,…). Lucht en klimaat Het hoofddoel van deze acties is de vermindering van de CO2-uitstoot t.g.v. verwarming en koeling van gebouwen (directe uitstoot via de eigen verwarmingsketel, indirecte uitstoot via klassieke elektriciteitscentrales die de verbruikte elektriciteit aanleveren). Daardoor wordt bijgedragen aan het verminderen van het broeikaseffect. Daarnaast is er ook een reductie van de emissies van verzurende stoffen (SO2, NO2) en fijn stof, waardoor de acties ook bijdragen aan een verbetering van de lokale luchtkwaliteit.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 32 van 42
Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 2: Kennisverhoging in de bouwsector rond energie-efficiëntie Mogelijke acties zijn: • Sensibiliseren van de bouwsector rond nieuwe energie-efficiënte concepten en businessmodellen die doorgedreven energierenovaties financieel haalbaar en praktisch realiseerbaar maken • Projecten rond multidisciplinaire samenwerking stimuleren, b.v. rond nieuwe bouwmaterialen • Opleidings- en vormingsinfrastructuur m.b.t. nieuwe materialen en technieken in de bouwsector • Demonstratieprojecten waarbij nieuwe bouwconcepten of materialen worden uitgetest • Demonstratie van nul-emissiegebouwen en energiepositieve gebouwen • Bevorderen van kwaliteit in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie Mens Renovatie van gebouwen i.f.v. energie-efficiënt vormt een steeds belangrijker werkveld voor de bouwsector. Bouwbedrijven die hun kennis op dit vlak onvoldoende verhogen, dreigen zichzelf economisch achteruit te stellen. Geen andere significante effecten op “mens”. Landschap Geen significante effecten Fauna en flora Geen significante effecten Bodem en grondwater Geen significante effecten Oppervlaktewater Geen significante effecten Geluid Geen significante effecten Lucht en klimaat Geen significante effecten Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Stimuleren CO2-reductie in transport Mogelijke acties zijn: • Projecten die de randvoorwaarden voor groene mobiliteit verbeteren (b.v. gericht op het wegwerken van de barrières die de overstap naar elektrische wagens en tweewielers in de weg staan) • Demonstreren van innovatieve logistieke concepten gericht op een vermindering van de CO2-uitstoot • Stimuleren van multimodale transportmogelijkheden gericht op een vermindering van de CO2-uitstoot • Stedelijke mobiliteitsprojecten zoals stedelijke distributie met elektrische voertuigen, elektrische taxi’s, laden en lossen • Pilootprojecten inzake mobiliteitsbeleid gericht op een daling van het aantal voertuigkilometers en dus een vermindering van de broeikasgasuitstoot door transport Mens De beperking van luchtemissies als gevolg van minder en groener autoverkeer draagt bij aan een betere lokale luchtkwaliteit en aldus aan een betere algemene gezondheidstoestand. Een algemene verlaging van de verkeersintensiteit verhoogt de beeld- en belevingswaarde en sociale leefbaarheid van de omgeving. Nieuwe infrastructuur voor multimodaal transport (b.v. overslagterminal) kan lokaal negatieve effecten hebben qua beeld- en belevingswaarde en hinder. Landschap Nieuwe infrastructuur voor multimodaal transport (b.v. overslagterminal) kan lokaal negatieve effecten hebben op de landschappelijke kwaliteit en erfgoedwaarde. Fauna en flora Fauna en flora profiteren mee van een betere lokale luchtkwaliteit t.g.v. minder verkeersemissies. Nieuwe infrastructuur voor multimodaal transport (b.v. overslagterminal) kan lokaal negatieve effecten hebben qua biodiversiteit, connectiviteit en verstoring van avifauna. Bodem en grondwater Minder en groener autoverkeer verlaagt het brandstofverbruik en vermindert daardoor de negatieve effecten op bodem en grondwater van de extractie van fossiele brandstoffen. Nieuwe infrastructuur voor multimodaal transport (b.v. overslagterminal) kan lokaal negatieve effecten hebben (grondverzet, bodemverstoring, verstoring grondwaterstromingen,…) Oppervlaktewater Minder autoverkeer leidt tot minder afspoeling van gelekte olie e.d. van de wegenis naar het oppervlaktewater. Nieuwe infrastructuur voor multimodaal transport (b.v. overslagterminal) kan lokaal negatieve effecten hebben op de afwateringsstructuur en de buffer- en infiltratiecapaciteit (grote verharde oppervlakte).
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 33 van 42
Geluid
Lucht en klimaat
Minder en groener autoverkeer leidt tot een vermindering van het geluidsniveau in de omgeving (in het grootste deel van Vlaanderen is verkeer de belangrijkste geluidsbron). Nieuwe infrastructuur voor multimodaal transport (b.v. overslagterminal) kan lokaal voor geluidshinder zorgen. Het hoofddoel van deze acties is de vermindering van de CO2-uitstoot door verkeer (verbrandingsmotor). Elektrische motoren verbruiken weliswaar ook fossiele brandstoffen, indien de verbruikte elektriciteit wordt opgewerkt in een klassieke elektrici6 teitscentrale, maar dit verbruik ligt veel lager dan bij verbrandingsmotoren . Daardoor zal zeker worden bijgedragen aan het verminderen van het broeikaseffect. Daarnaast is er ook een reductie van de emissies van verzurende stoffen (NO2) en fijn stof, waardoor de acties ook bijdragen aan een verbetering van de lokale luchtkwaliteit. Nieuwe infrastructuur voor multimodaal transport (b.v. overslagterminal) kan lokaal voor geur- en/of stofhinder zorgen.
Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Stimuleren energie-efficiëntie bij kmo’s Mogelijke acties zijn: • Projecten die de kmo’s aantonen en overtuigen om energie-efficiëntie maatregelen uit te voeren • Demonstreren van innovatieve energiebesparende maatregelen • Demonstreren van innovatieve productieprocessen gericht op doorgedreven energiebesparing en broeikasgasreductie • Samenwerking tussen verschillende bedrijven op bedrijventerreinen stimuleren op het vlak van energieefficiëntie en vermindering van de energievraag (b.v. door hergebruik van restwarmte) • Ondersteunen van bedrijven tot het halen van b.v. het BREEAM-label inzake duurzaamheidsprestatie van gebouwen Mens De beperking van luchtemissies als gevolg van energie-efficiëntere bedrijven draagt bij aan een betere lokale luchtkwaliteit en aldus aan een betere algemene gezondheidstoestand. Landschap Geen significante effecten Fauna en flora Geen significante effecten Bodem en grondwater Energie-efficiëntere bedrijven verlagen het brandstofverbruik en verminderen daardoor de negatieve effecten op bodem en grondwater van de extractie van fossiele brandstoffen. Oppervlaktewater Geen significante effecten Geluid Indien de energie-efficiëntiemaatregelen gepaard gaan met doorgedreven isolatie van de bedrijfsgebouwen, vermindert normaliter ook de geluidsimpact van de bedrijfsactiviteiten (machines, verwarmingsinstallatie,…) op de omgeving. Voorts is er wellicht behoefte aan minder ventilatoren en compressoren, die vaak op het dak opgesteld staan en een belangrijke geluidsbron vormen van veel bedrijven. Lucht en klimaat Het hoofddoel van deze acties is de vermindering van de CO2-uitstoot t.g.v. energieverbruik door bedrijven (directe uitstoot via de eigen stookketels, indirecte uitstoot via klassieke elektriciteitscentrales die de verbruikte elektriciteit aanleveren). Daardoor wordt bijgedragen aan het verminderen van het broeikaseffect. Daarnaast is er ook een reductie van de emissies van verzurende stoffen (SO2, NO2) en fijn stof, waardoor de acties ook bijdragen aan een verbetering van de lokale luchtkwaliteit.
6
Een elektrische wagen verbruikt 20 à 25 kWh/100 km, inclusief de productiekosten van elektriciteit in een STEG-centrale en netverliezen. Bij een diesel- of benzinewagen ligt het verbruik gemiddeld op 55 à 60 kWh/100 km.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 34 van 42
Investeringsprioriteit 4 Doelstelling 1: Wegwerken knelpunten in ontwikkeling van groene warmte en warmtenetten Mogelijke acties zijn: • Projecten rond groene warmte (inclusief bio-gebaseerde energieproductie (energie op basis van biomassa, organisch afval,…), rekening houdend met de modaliteiten van een duurzaam biodiversiteitsbeleid) • Projecten rond het faciliteren van warmtenetten (= leidingsystemen waar (in de regel) warm water doorheen getransporteerd wordt om afnemers van warmte te voorzien), waarbij de warmte afkomstig is van duurzame bronnen of van restwarmte (b.v. van afvalverbranding of WKK) • Projecten rond energielandschappen (= landschappen waarin energiewinning of –opwekking of het effect daarvan nadrukkelijk zichtbaar zijn) Mens Alhoewel groene warmte bijdraagt aan een betere luchtkwaliteit op globaal niveau, kan de energieproductie o.b.v. b.v. biomassa lokaal in de direct omgeving voor een verslechtering van de luchtkwaliteit en voor geur- en geluidshinder zorgen. Warmtecentrales, bovengrondse leidingen, windturbines en zonnepanelenparken hebben een aanzienlijke visuele impact, die vaak weinig gunstig wordt gepercipieerd. Windturbines veroorzaken ook geluids- en lichthinder (slagschaduw). Energielandschappen worden dan ook best ingepast in/aansluitend op een bestaand industrieel en/of infrastructuurlandschap. Landschap Warmtecentrales, bovengrondse leidingen, windturbines en zonnepanelenparken hebben een aanzienlijke visuele impact, die de landschappelijke kwaliteit van de omgeving kunnen aantasten. Energielandschappen worden dan ook best ingepast in/aansluitend op een bestaand industrieel en/of infrastructuurlandschap. De aanleg van ondergrondse leidingen en funderingen van fabrieken, windturbines,… kan het archeologisch patrimonium aantasten. Fauna en flora De wieken van windturbines zijn voor avifauna, in het bijzonder voor trekvogels. De geluidshinder van windturbines en warmtecentrales kan voor verstoring van broedvogels in de (directe) omgeving zorgen. (Grootschalige) velden met energiegewassen en productiebossen hebben een verhoudingsgewijs lage biodiversiteit. Bodem en grondwater De aanleg van ondergrondse warmtenetten kan gepaard gaan met verstoring van de bodemprofielen, grondwaterstromingen,… Oppervlaktewater Terreinverharding in functie van groene warmte- en energieproductie leidt lokaal tot een vermindering van de buffer- en infiltratiecapaciteit, en mogelijks tot een verhoging van de overstromingsproblematiek in de omgeving. Geluid Warmtecentrales en windturbines hebben een aanzienlijke geluidsproductie. Lucht en klimaat Alhoewel groene warmte bijdraagt aan een betere luchtkwaliteit op globaal niveau, kan de energieproductie o.b.v. b.v. biomassa lokaal in de direct omgeving voor een verslechtering van de luchtkwaliteit en voor geurhinder zorgen.
5.2.4
Thematische doelstelling 4: Duurzame stedelijke ontwikkeling
Investeringsprioriteit 1 Doelstelling 1: Bevorderen groen-blauwe netwerken, opvang hemelwater en klimaatadaptieve ruimte Actie: De realisatie van hoogwaardige klimaatadaptieve publieke ruimte door maatgerichte creatie- en/of beheersmaatregelen rond groen en/of water Mens Water en groen in de stad hebben niet alleen een gunstige invloed op het stedelijk klimaat (verkoeling, CO2-opslag,…) en daardoor op de gezondheidstoestand van de bevolking, maar zorgen ook voor een hogere beeld- en belevingswaarde en meer sociaal welbevinden. Water en groen brengen doorgaans ook een socio-economische opwaardering van de omliggende wijken met zich mee. Landschap Water en groen in de stad verhogen de landschappelijke kwaliteit, en verhogen vaak ook de contextwaarde van het eventueel bouwkundig erfgoed in de omgeving. Fauna en flora Stadsgroen, zeker in combinatie met water, biedt mogelijkheden tot verhoging van de biodiversiteit en eco-connectiviteit in de stad, op voorwaarde dat de graad van betreding en verstoring door gebruikers niet te groot is. Bodem en grondwater Meer openbaar groen in de stad impliceert minder (potentieel) verharde oppervlakte en dus meer mogelijkheden voor infiltratie en aanvulling van de grondwaterlagen.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 35 van 42
Oppervlaktewater
Geluid Lucht en klimaat
Waterpartijen en onverharde groene oppervlakte zorgen voor meer buffer- en infiltratiecapaciteit, en daardoor normaliter voor een verbetering van de afwatering en een verlaging van de overstromingsrisico’s. Eventuele geluidseffecten hangen af van de gebruiksintensiteit van het openbaar domein, en het al dan niet gepaard gaan met verkeerswerende maatregelen. Water en groen in de stad hebben een gunstige invloed op het stedelijk klimaat (natuurlijke verkoeling, CO2-opslag,…), en dragen daardoor bij aan een vermindering van het broeikaseffect.
Investeringsprioriteit 2 Doelstelling 1: Slimme verdichting en transformatie van verlaten/onderbenutte terreinen en gebouwen Actie: Het efficiënt gebruiken van beperkte hulpbronnen in de stad door valorisatie, transformatie of tijdelijke invulling (minimum 5-jarige bestemming) van verlaten of onderbenutte (bedrijfs)terreinen en/of panden Mens Door verdichting en transformatie van verlaten of onderbenutte bedrijfsterreinen en – panden kan de gebruikswaarde van deze terreinen en panden geoptimaliseerd worden en kan bijkomende tewerkstelling en toegevoegde waarde gecreëerd worden. Leegstaande en onderbenutte terreinen en panden hebben meestal een verloederd uitzicht en creëren een onveiligheidsgevoel. Deze actie heeft dus ook een positief effect op vlak van beeld- en belevingskwaliteit en sociale leefbaarheid. De vernieuwde economische activiteit gaat wel gepaard met bijkomende (auto-)mobiliteit. Er moet dan ook de nodige aandacht besteed worden aan de ontsluiting van deze sites voor openbaar vervoer en zacht verkeer. Landschap Renovatie van leegstaande en onderbenutte terreinen en gebouwen verhoogt de landschappelijke kwaliteit van de omgeving. Fauna en flora Op langdurig verwaarloosde (bedrijfs)terreinen ontstaat vaak een waardevolle pioniersvegetatie met bijhorende fauna. Het verdichten en herbenutten van deze terreinen kan dus negatieve effecten hebben qua biodiversiteit. Bodem en grondwater Oude industriële sites hebben vaak een probleem van bodem- en grondwaterverontreiniging. De transformatie van deze sites moet per definitie gepaard gaan met het saneren van deze verontreinigingen. Oppervlaktewater Oude industriële sites zijn vaak volledig verhard en lozen hun afvalwater en verontreinigd hemelwater meestal rechtstreeks op de riolering of op waterlopen. De transformatie van deze sites kan en moet gepaard gaan met het deels “ontharden” van de site i.f.v. buffering en infiltratie, en het voorzien van gescheiden riolering. Geluid Het opnieuw in gebruik nemen van verlaten of onderbenutte bedrijfsterreinen en – gebouwen kan voor een toename van de geluidshinder zorgen, zowel t.g.v. de nieuwe bedrijfsactiviteiten als van het gegenereerd verkeer. Lucht en klimaat Het opnieuw in gebruik nemen van verlaten of onderbenutte bedrijfsterreinen en – gebouwen kan voor een toename van de luchtemissies zorgen, zowel t.g.v. de nieuwe bedrijfsactiviteiten als van het gegenereerd verkeer. Investeringsprioriteit 3 Doelstelling 1: Versterken milieuvriendelijke/koolstof-arme mobiliteit Actie: De realisatie van milieuvriendelijke mobiliteitsinfrastructuur en duurzame multimodale netwerken voor economische sleutelgebieden in de stad, zoals haven-, stations- en centrumontwikkeling Mens De beperking van luchtemissies als gevolg van minder en groener autoverkeer draagt bij aan een betere lokale luchtkwaliteit en aldus aan een betere algemene gezondheidstoestand in de centrumsteden. Een algemene verlaging van de verkeersintensiteit verhoogt de beeld- en belevingswaarde en sociale leefbaarheid van de omgeving. Landschap Een algemene verlaging van de verkeersintensiteit verhoogt de landschappelijke kwaliteit en erfgoedwaarde van de stad. Fauna en flora Fauna en flora in de stad profiteren mee van een betere lokale luchtkwaliteit t.g.v. minder verkeersemissies. Bodem en grondwater Geen significante effecten in de centrumsteden zelf Oppervlaktewater Minder autoverkeer leidt tot minder afspoeling van gelekte olie e.d. van de wegenis naar het oppervlaktewater. Geluid Minder en groener autoverkeer leidt tot een vermindering van het geluidsniveau in de stedelijke omgeving, waar verkeer veruit de belangrijkste geluidsbron is.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 36 van 42
Lucht en klimaat
De vermindering van de emissies van verzurende stoffen (NO2) en fijn stof door verkeer zorgt voor een verbetering van de lokale luchtkwaliteit in de centrumsteden.
Investeringsprioriteit 4 Doelstelling 1: Verhogen van stedelijke vitaliteit, m.n. in achtergestelde buurten Actie: Socio-economische opwaardering van achtergestelde buurten door publieke ingrepen en buurtgerichte ondernemingsinfrastructuur Mens Deze kleinschalige acties kunnen bijdragen aan een verhoging van de socio-economische leefbaarheid van de betreffende achtergestelde buurten. Landschap Wellicht geen significante effecten Fauna en flora Wellicht geen significante effecten Bodem en grondwater Wellicht geen significante effecten Oppervlaktewater Wellicht geen significante effecten Geluid Wellicht geen significante effecten Lucht en klimaat Wellicht geen significante effecten
5.3
Concretisering milieubeoordeling o.b.v. case studies uit mid term evaluatie EFRO 2007-2013 7
In de mid term evaluatie van het EFRO-programma 2007-2013 werden bij wijze van voorbeeld 16 cases nader onderzocht. De meeste van deze projecten zouden ook passen in het nieuw programma 2014-2020: Thematische doelstelling 1: Onderzoek, technologische en ontwikkeling en innovatie o
Case 1: SUSPRO³ (Sustainable Products/Processes/Profit, promotor: Fedustria, Centexbel en Technisch Centrum der Houtnijverheid): collectieve en individuele begeleiding van bedrijven in de Vlaamse textiel-, hout- en meubelsector om duurzame ontwikkeling in hun bedrijfsmanagement te integreren (dit project pas ook onder doelstelling 2)
o
Case 2: The Energy Box (promotor: Greenbridge Innovatiecentrum Oostende (UGent) e.a.): demonstratie van nieuwe technologieën op vlak van duurzame energie, gericht op kmo’s (start-ups en spin-offs)
o
Case 3: PRODEM² (Promotie- en demonstratiecentrum voor milieu- en energievriendelijke technologie, promotor: VITO): begeleiding van kmo’s bij het zoeken en realiseren van vernieuwende oplossingen om duurzamer te produceren
o
Case 4: Cleantech (promotor: UHasselt e.a.): platform voor het versterken van de onderlinge interactie en samenwerking tussen bedrijven, investeerders, overheden, consumenten en kenniscentra m.b.t. producten, diensten en processen op basis van technologieën die het gebruik van natuurlijke hulpbronnen optimaliseren en de milieuimpact minimaliseren
Thematische doelstelling 2: Versterken van het concurrentievermogen van kmo’s o
Case 5: De Gentse Ondernemer (promotor: Stad Gent): aanstellen van 2 zgn. “stadsondernemers” die als rolmodel kunnen dienen voor startende ondernemers
o
Case 8: Internationaal Groeien (promotor: VOKA Limburg): begeleiding van bedrijven met interesse in internationaal ondernemen (workshops, e-platform)
7
Idea Consult, “Tussentijdse evaluatie van het Doelstelling 2-programma ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid 20072013’”, oktober 2011
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 37 van 42
Thematische doelstelling 4: Duurzame stedelijke ontwikkeling o
Case 9: Campus TIO³ (promotor: OCMW Ronse): verbouwing van een voormalig ziekenhuis tot centrum voor ondernemerschap, opleiding en ontmoeting met focus op textiel en innovatie (dit project past ook onder doelstelling 1, maar strikt genomen niet onder doelstelling 4 omdat Ronse geen centrumstad is)
o
Case 10: Energyville (promotor: KULeuven e.a.): herontwikkeling van de mijnsite van Waterschei (Genk) tot een hoogwaardig bedrijvenpark en wetenschapspark (dit project past ook onder doelstelling 1)
o
Case 13: BUDA (promotor: stad Kortrijk): reconversie van de leegstaande textielfabriek Buda tot Buda Fabric, een ontmoetingsplatform op het kruispunt van economie en cultuur
o
Case 14: Oude Dokken (promotor: Stadsontwikkelingsbedrijf Gent e.a.): renovatie van de kaaimuren als onderdeel van het stadsontwikkelingsproject Oude Dokken
o
Case 15: Fochplein (promotor: stad Leuven): heraanleg van het Fochplein in functie van openbaar vervoer en zwakke weggebruikers en als schakel tussen omliggende winkelpolen
o
Case 16: Winkelgebied Oud-Berchem en Singel-Zuid (promotor: Stad Antwerpen): inzetten van terreinmanagement ter versterking van de handelsfunctie van de omgeving van Berchem-station (promotie, samenwerking,…)
Toetsing van de (vermoedelijke) milieueffecten van bovenstaande projecten bevestigt de milieubeoordeling op hoofdlijnen van de thematische doelstellingen, investeringsprioriteiten en specifieke doelstellingen van het nieuw EFRO-programma. Aangezien in de vorige planperiode nog geen specifieke focus werd gelegd op de omschakeling naar een koolstofarme economie, is het niet onlogisch dat geen van de bovenstaande projecten kan ondergebracht worden bij thematische doelstelling 3.
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 38 van 42
6
Synthese
De belangrijkste potentiële milieueffecten van de acties en projecten die passen binnen de doelstellingen van en ge(co)financierd worden vanuit het EFRO-programma kunnen als volgt samengevat worden: o
De acties van de meeste doelstellingen hebben in principe een positief effect op vlak van “gebruikswaarde” (directe en indirecte tewerkstelling, socio-economische opwaardering van de omgeving).
o
De acties onder thematische doelstellingen 1 (onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie) en 2 (concurrentievermogen kmo’s) hebben verder geen significante milieueffecten, behalve indirect voor wat de demonstratieprojecten inzake eco-innovatie betreft (mits implementatie in het bedrijf).
o
De acties onder thematische doelstellingen 3 en 4 gericht op de reductie van de CO2-uitstoot van bedrijven, publieke en residentiële gebouwen en verkeer hebben niet alleen een globaal positief effect inzake klimaat, maar hebben ook positieve “neveneffecten” op de lokale luchtkwaliteit, omdat samen met CO2 ook de emissies van NO2, SO2 en fijn stof wordt gereduceerd, en daardoor ook op de volksgezondheid.
o
Acties m.b.t. blauw-groene netwerken, in dit programma geïnitieerd vanuit klimaatdoelstellingen, hebben vooral positieve effecten op vlak van beleving, biodiversiteit en sociale leefbaarheid.
o
Acties die gepaard gaan met fysieke infrastructuuruitbouw (multimodale terminals, biocentrales, WKK’s, windturbines, nieuwe bedrijvigheid op “brownfields”,…) genereren op lokaal niveau vrijwel zeker negatieve milieueffecten op vlak van beleving, hinder, afwatering, landschap en/of biodiversiteit, alhoewel de positieve effecten van de algemene doelstelling waarbinnen ze kader buiten kijf staan. De milieueffecten van het nulalter-natief – meer autoverkeer, meer verbruik van fossiele brandstoffen, blijvende leegstand,… – zijn immers nog heel wat negatiever.
Samenvattend kan gesteld worden dat de potentiële positieve milieueffecten van het EFRO-programma beduidend groter zijn dan de negatieve. Maar de omvang van de positieve effecten mag zeker niet overschat worden. Dit heeft enerzijds te maken met de verhoudingsgewijs beperkte omvang van het EFRO-budget, en anderzijds met de focus van het programma op het tegengaan van klimaatverandering. Dit is een problematiek op wereldschaal, waaraan een beperkt actieprogramma in één kleine regio als Vlaanderen uiteraard slechts zeer marginaal kan bijdragen. Aangezien het totaalbudget van EFRO 2014-2020 op heden nog niet gekend is, laat staan de verdeling over de vier thematische doelstellingen, kan in dit plan-MER geen beoordeling gegeven worden over de toegewezen middelen. Dit is de belangrijkste leemte in de kennis. Vanuit milieustandpunt is het echter evident dat de voorkeur uitgaat naar acties binnen de thematische doelstellingen 3 (omschakeling naar een koolstofarme economie) en 4 (duurzame stedelijke ontwikkeling). Wat de (infrastructuur)projecten met potentieel negatieve milieueffecten betreft, moet op projectniveau via milderende maatregelen gezorgd worden voor een minimale milieuimpact. Om te beginnen moet uiteraard voldaan worden aan de milieu- en natuurwetgeving: VLAREM, VLAREBO, VLAREMA, Hemelwaterbesluit, Bosdecreet, regelgeving m.b.t. Natura 2000- en VEN-gebied,… Voorts moet waar relevant ook de nodige aandacht besteed worden aan de aspecten visuele/landschappelijke inpassing, duurzame ontsluiting, ecologische connectiviteit,…
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 39 van 42
7
Elementen voor het uitvoeren van de Watertoets
De projecten in het kader van het EFRO-programma 2014-2020 moeten dusdanig geselecteerd en uitgevoerd worden, dat ze, indien relevant, voldoen aan de doelstellingen van de Watertoets, zoals vermeld in artikel 5 van het Decreet betreffende het Integraal Waterbeleid d.d. 18/07/03: o
De bescherming, verbetering of het herstel van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen op zo een wijze dat tegen uiterlijk 22 december 2015 een goede toestand van het watersysteem bereikt wordt
o
Het voorkomen en verminderen van de verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater
o
Het duurzaam beheer van de voorraden oppervlakte- en grondwater
o
Het voorkomen van de verdere achteruitgang van aquatische ecosystemen, van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen en van waterrijke gebieden
o
Het verbeteren en het herstellen van aquatische ecosystemen en van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen
o
Het beheer van hemelwater en oppervlaktewater zo organiseren dat het hemelwater zoveel mogelijk verdampt of nuttig wordt aangewend of geïnfiltreerd, en het overtollig hemelwater en effluentwater gescheiden van het afvalwater en bij voorkeur op een vertraagde wijze via het oppervlaktewater wordt afgevoerd
o
Het terugdringen van landerosie en de aanvoer van sedimenten naar de oppervlaktewateren
o
Het beheer en ontwikkelen van waterwegen
o
De integrale afweging van de diverse functies binnen een watersysteem
o
Het bevorderen van de betrokkenheid van de mens met het watersysteem
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 40 van 42
8
Verklarende woordenlijst en afkortingen Alternatief
Een andere keuzemogelijkheid, beantwoordend aan de doelstelling van het plan, omvattende: realisatie-, lokatie- en uitvoeringsalternatief
Bemaling
Afpomping van water om het grondwaterniveau plaatselijk te verlagen zodat werken in droge grond kunnen uitgevoerd worden
Bodemprofiel
Verticale bodemdoorsnede waarin de opbouw en de ontwikkeling van de bodem waarneembaar is
Bodemverdichting
Samenpersen en dichter maken van de bodem
BPA
Bijzonder Plan van Aanleg
BS
Belgisch Staatsblad
BVR
Besluit van de Vlaamse Regering
CO/CO2
Koolstofmonoxide/koolstofdioxide
Discipline
Milieu-aspect dat in het kader van milieu-effectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines 'mens', 'fauna en flora', 'bodem', 'water', 'lucht', 'licht, warmte en straling', 'geluid en trillingen', 'klimaat', monumenten en landschappen en materiële goederen'
Emissie
Uitstoot van stoffen in de omgevingslucht
Geplande situatie
Toestand van het studiegebied tijdens en na de uitvoering van het plan
Grondwaterkwetsbaarheid
De grondwaterkwetsbaarheid van een gebied is een code die het risico op verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag aangeeft (bron: dov)
Immissie
De wijziging van de aanwezigheid van verontreinigingsfactoren in atmosfeer, bodem of water rond één of meer bronnen van verontreiniging ten gevolge van emissie uit deze bron(nen)
Ingreep-effectenschema
Schema of netwerk dat de relatie tussen de milieu
Integraal waterbeleid
Het beleid gericht op het gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen met het oog op het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van dit watersysteem als zodanig, en met het oog op het multifunctionele gebruik, waarbij de behoeften van de huidige en komende generaties in rekening wordt gebracht
MB
Ministerieel besluit
MER
Milieueffectrapport (het rapport): milieueffectrapport over een plan of programma : een openbaar document waarin, van een voorgenomen plan of programma en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden (bron: mer-decreet van 18/12/2002)
m.e.r.
Milieueffectrapportage (het proces): de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie (bron: mer-decreet van 18/12/2002)
MER-deskundige
Natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieu-effectrapport in een of meerdere disciplines 'mens', 'fauna en flora', 'bodem', 'water', 'lucht', 'licht, warmte en straling', 'geluid en trillingen', 'klimaat' en 'monumenten en landschappen en materiële goederen in het algemeen'
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 41 van 42
m-mv
Meter onder het maaiveld
MOBER
Mobiliteitseffectenrapport
Ontwikkelingsscenario
Beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie onder invloed van plannen en beleidsopties
NOx
Stikstofoxiden
PAE/U
PersonenAutoEquivalenten per uur = eenheid voor verkeersintensiteiten waarbij PW + 2,5 x VW = aantal PAE/u, met PW = aantal personenwagens per uur en VW = aantal vrachtwagens per uur.
PM2,5
Uiterst fijn stof met aerodynamische diameter van minder dan 2,5 µm
PM10
Fijn stof met aerodynamische diameter van minder dan 10 µm
Referentiesituatie
De toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende : de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie
Relict
Een relict is een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die toenmaals was. Met betrekking tot landschappen kunnen relicten zeer divers in aard zijn en getuigen in vele gevallen van een wordingsgeschiedenis. In wezen zijn dit punt-, lijn- en vlakvormige relicten
Remediërende maatregel
Maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het plan te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen
Rooien
Het verwijderen van bomen en houtachtige gewassen met inbegrip van hun wortelstelsel
RSV
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
RUP
Ruimtelijk Uitvoeringsplan
Sondering
Een sondering is een proef waarbij een reeks sondeerbuizen, onderaan voorzien van een sondeerpunt, langzaam en gelijkmatig in de grond wordt gedrukt en waarbij met bepaalde diepte- of tijdsintervallen, de conusweerstand, de plaatselijke wrijvingsweerstand en/of de totale indringingsweerstand worden gemeten. Met de elektrische conus kan ook de waterspanning in de grond rond de conus worden vastgesteld. De statische discontinue sondering wordt uitgevoerd met de mechanische conus (CPT-M) en de statische continue sondering wordt uitgevoerd met de elektrische conus (CPT-E of piëzoconus (CPT-U) (bron: dov)
Studiegebied
Het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten
TAW
Tweede Algemene Waterpassing (referentieniveau voor de hoogtebepaling)
VRI
VerkeersRegelInstallatie = lichtengeregeld kruispunt
Watertoets
Met de “watertoets” gaat de overheid na of een ingreep schade kan veroorzaken aan het watersysteem. Het watersysteem is het geheel van alle oppervlaktewater (gaande van water dat een helling afstroomt tot de rivieren), het grondwater en de natuur die daarbij hoort
ontwerp-MER EFRO 2014-2020/par
pagina 42 van 42