308
Ontwerp van een psychologie 1950 c [1895]
Redactionele inleiding
duitse uitgaven Entwurf einer Psychologie 1 (1895 Jaar van ontstaan.) 1950 Aus den Anfängen der Psychoanalyse, Briefe an Wilhelm Fließ, Abhandlungen und Notizen aus den Jahren 1887-1902, bezorgd door Marie Bonaparte, Anna Freud en Ernst Kris, 371-466, Imago Publishing Co., Londen (1962, Paperbackuitgave, 303-384, S. Fischer Verlag, Frankfurt am Main; 1975, herdruk met enkele correcties). 1987 Gesammelte Werke Nachtragsband, 373, 387-477 en 478-480. (Bezorgd door Angela Richards en Ilse Grubrich-Simitis.) engelse vertalingen Project for a scientific psychology 1954 The origins of psycho-analysis, bezorgd door Marie Bonaparte, Anna Freud en Ernst Kris, 347-445, Imago Publishing Co., Londen; Basic Books, New York. (Vertaling James Strachey.) 1966 Standard Edition 1: 281, 295-343 en 344, 347-387 en 388-391. (Een op basis van het origineel volledig herziene en van nieuwe noten voorziene versie van de vertaling van 1954.)
1 Deze titel is afkomstig van de bezorgers van Aus den Anfängen der Psychoanalyse (1950 a); het origineel draagt geen titel. Freud geeft zijn schets in de
brieven aan Fließ (1985 c) uiteenlopende titels; zo spreekt hij in zijn brief van 27 april 1895 over de ‘Psychologie voor de neuroloog’.
ontwerp van een psychologie Redactionele inleiding nederlandse vertalingen Ontwerp van een natuurwetenschappelijke psychologie 1992 Psychoanalytische Perspektieven viii, Idesça, Gent. ( Vertaling en inleiding G. van de Vijver en F. Gerardyn ; met een voorwoord van prof. dr. W. Szafran.) Ontwerp van een psychologie 2006 Werken 1: 308, 322-403 en 404-407. (Nieuwe vertaling van Wilfred Oranje.)
Deze vertaling stoelt op de volledig nieuwe transcriptie van het oorspronkelijke manuscript, bezorgd door Ingeborg Meyer-Palmedo; zij heeft de talrijke foutieve lezingen van de eerder verschenen uitgaven stilzwijgend gecorrigeerd en bondige tekstkritische noten toegevoegd. De rest van het noten- en verwijzingsapparaat steunt op James Stracheys editie van het ‘Ontwerp’ in het kader van de Standard Edition.
1 Historische schets De geschiedenis van Freuds relatie met Wilhelm Fließ (1858-1928) wordt in hoofdstuk xiii van het eerste deel van de Freud-biografie van Ernest Jones (196 0) en in de inleiding van Ernst Kris (1950) bij de hierboven genoemde uitgaven uitvoerig verteld. Hier kan worden volstaan met de mededeling dat Fließ, twee jaar jonger dan Freud, een in Berlijn levende keel-, neus- en oorarts was, met wie Freud tussen 1887 en 1902 een omvangrijke en intieme briefwisseling onderhield. Fließ was een hoogbegaafd man met een ruime belangstelling voor de algemene biologie; hij hing evenwel theorieën aan die men tegenwoordig excentriek en in wezen onhoudbaar acht. Maar hij bleek meer dan enige andere tijdgenoot open te staan voor Freuds gedachten. Daarom formuleerde Freud zijn denkbeelden tegenover hem frank en vrij, niet alleen in brieven, maar ook in een aantal uitgewerkte stukken (door de bezorgers van Aus den Anfängen ‘manuscripten’ en ‘notities’ genoemd), die systematische beschrijvingen van zijn evoluerende opvattingen bevatten; in enkele gevallen gaat het om eerste ontwerpen van zijn nadien gepubliceerde werken. De belangrijkste van deze notities is het omvangrijke ‘Ontwerp’. Toch verdient de hele reeks, geschreven in de beslissende jaren van het ontstaan van Freuds psycho-
309
310
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Redactionele inleiding analytische theorieën, culminerend in ‘De droomduiding’ (1900 a), de grootst mogelijke aandacht. 2 Deze documenten, en zelfs het feit van hun bestaan, waren tot de Tweede Wereldoorlog totaal onbekend.3 Het dramatische verhaal van hun ontdekking en redding wordt door E. Jones in voornoemd hoofdstuk verteld. In dit verband moet men vooral de Griekse prinses Marie Bonaparte dankbaar zijn, die niet alleen de manuscripten kocht, maar ook de moed had alle pogingen van de auteur, haar leermeester, om de documenten te vernietigen te weerstaan. In een brief aan Fließ van 27 april 1895 4 klaagde Freud: ‘In wetenschappelijk opzicht ben ik er beroerd aan toe, ik ben namelijk diep verdwaald geraakt in de “Psychologie voor de neuroloog”, die mij regelmatig totaal uitput, tot ik werkelijk overwerkt moet afbreken. Ik ben nog nooit zo sterk door iets in beslag genomen. En of er iets van terechtkomt ? Ik hoop het, maar het gaat moeizaam en traag.’ In een andere brief van een maand later (25 mei 1895) wordt deze ‘Psychologie’ verder toegelicht: ‘De Psychologie, altijd al mijn van verre wenkende doel, is aanzienlijk dichterbij gekomen sinds ik op de neurosen ben gestuit. Mij kwellen twee voornemens, ik wil ten eerste nagaan hoe de functieleer van het psychische zich ontwikkelt als men de kwantitatieve zienswijze, een soort economie van de nerveuze energie, introduceert, en ten tweede uit de psychopathologie de winst voor de normale psychologie halen. Inderdaad is een bevredigende algehele beschrijving van de neuropsychotische stoornissen onmogelijk als men niet bij heldere hypothesen over de normale psychische processen kan aanknopen. Aan dat werk heb ik de voorbije weken elke vrije minuut gewijd, de nachtelijke uren van elf tot twee met fantaseren, vertalen en gissen doorgebracht, en telkens hield ik pas op wanneer ik ergens op een ongerijmdheid was gestoten of werkelijk ernstig overwerkt raakte, zodat ik geen interesse meer voor het dagelijkse medische werk in mijzelf bespeurde. Naar resultaten zul je mij nog lang niet kunnen vragen.’ Maar weldra werd hij optimistischer en kon op 12 juni berichten: ‘[ …] de psychologische constructie wekt de indruk te willen lukken, wat mij geweldig blij zou maken. Natuurlijk nog
2 Voor de vertaling van deze manuscripten en notities, opgenomen in de nieuwe onverkorte uitgave van de Fließ-documenten (Freud 1985 c), zie hierboven (1: 246 v).
3 De brieven van Fließ aan Freud zijn niet bewaard gebleven. 4 Op 2 april 1895, in vervolg op de op 28 maart 1895 begonnen brief aan Fließ, had Freud de ‘Psychologie’ voor het eerst vermeld (1985 c, 124, noot 3).
ontwerp van een psychologie Redactionele inleiding niets stelligs te beweren. Daarvan nu melding te doen zou neerkomen op het sturen van een zes maanden oude meisjesfoetus naar het bal.’ Op 6 augustus kondigde hij aan: ‘Ik deel je mee dat ik na lang nadenken meen tot een dieper begrip van de pathologische afweer en daarmee van veel belangrijke psychologische processen ben gekomen.’ Toch stokte de arbeid al snel opnieuw. Op 16 augustus schreef hij: ‘Met ϕψω 5 is het mij vreemd vergaan. Kort na mijn strijdkreet, ingegeven door de wens om me door jou te laten feliciteren nadat het eerste bergje beklommen was, zag ik mij met nieuwe moeilijkheden geconfronteerd en merkte dat ik te weinig puf voor de nieuwe arbeid over had. Na een snelle beslissing heb ik dan ook het hele alfabet weggesmeten en maak mezelf wijs dat het mij totaal niet interesseert.’ En later in diezelfde brief merkt hij op: ‘Die psychologie is werkelijk een kruis voor mij. Kegelen en paddenstoelen zoeken is in elk geval veel gezonder. Ik wilde immers niets anders dan de afweer verklaren, maar daarmee ben ik midden in een bos verzeild geraakt. Ik heb mij door het kwaliteitsprobleem, de slaap, de herinnering, kortom de hele psychologie heen moeten werken. Nu wil ik er niets meer van weten.’ Volgens Jones (1960, 440) zocht Freud kort hierna, op 4 september, Fließ in Berlijn op. Gesprekken met zijn vriend hielpen Freud kennelijk zijn gedachten te ordenen; want het schrijven van het ‘Ontwerp’ volgde onmiddellijk op het bezoek. Letterlijk, want Freud schreef op 15 september 1895, in de eerste brief na zijn terugkeer, dat hij nog in de trein was begonnen aan ‘een eerste ontwerp van de Psychologie, zo goed en zo kwaad als het ging’. En op 23 september schrijft hij: ‘Wat ik [ …] nog in de treincoupé begon, een beknopte beschrijving van de ϕψω , waarop jij kritiek moet geven, daar ga ik nu [ …] mee door.’ Bij deze nog in de trein genoteerde paragraaf gaat het in feite om de eerste, met potlood beschreven bladen van het ‘Ontwerp’ zoals die nu in ons bezit zijn. Hij vermeldt erna nog wat hij sindsdien had toegevoegd: ‘Het is al een fors deel, knoeiwerk uiteraard, maar toch, hoop ik, een basis voor jouw aanvullingen, waarvan ik veel verwacht. Mijn uitgeruste hoofd lost de resterende problemen van destijds nu spelenderwijs op [ …].’ Op 8 oktober stuurde Freud aan Fließ alles wat hij tot dan toe in twee notitieboeken had geproduceerd: ‘Ze zijn in één ruk sinds mijn terugkeer volgeklad en zullen weinig nieuws voor jou brengen. Een
5 Zoals later duidelijk zal worden, gebruikte Freud deze en andere lettersymbolen in het ‘Ontwerp’.
311
312
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Redactionele inleiding derde schriftje, dat de psychopathologie van de verdringing behandelt, heb ik nog achtergehouden, omdat het thema slechts tot een bepaald punt is gevorderd. Van daaraf heb ik nieuw in schetsen moeten werken en heb mij daarbij om beurten trots en gelukkig, beschaamd en miserabel gevoeld, tot ik na een overmaat aan geestelijke kwelling mij nu apathisch voorhoud dat het nog niet en misschien wel nooit bij elkaar past. Wat niet bij elkaar past, is niet het mechanische aan het geheel — dan zou ik het geduld wel opbrengen — maar de opheldering van de verdringing, hoewel met de klinische kennis daarvan enorme vooruitgang is geboekt.’ Een week later, op 15 oktober, wordt het onderwerp, omdat het niet is opgelost, alweer terzijde gelegd. Maar op 20 oktober is er een ontlading van optimisme: ‘In een ijverige nacht [ …] zijn plotseling de barrières opgeheven, de omhulsels omlaag gevallen en was er van het detail, de neurose, een doorkijk naar de determinanten van het bewustzijn. Alles leek in elkaar te grijpen, het raderwerk paste, de indruk ontstond dat het ding nu werkelijk een machine was en binnenkort ook vanzelf zou lopen. De drie systemen van neuronen, de vrije en gebonden toestand van kwantiteit (∫ ἠ ), het primaire en het secundaire proces, de hoofdtendens en de compromistendens van het zenuwstelsel, de beide biologische regels van aandacht en afweer, de kwalitatieve, realiteitsen denksignalen, de toestand van de psychoseksuele groep — de seksuele determinant van de verdringing, tot slot de determinanten van het bewustzijn als waarnemingsfunctie — dat alles klopte en klopt nog steeds ! 6 Ik weet me natuurlijk geen raad van vreugde.’ De euforie was echter van korte duur. Op 8 november berichtte hij : ‘Ik heb de psychologische manuscripten gepakt en in een la gesmeten, waar ze tot 1896 moeten sluimeren.’ Hij voelde zich overwerkt, geprikkeld, confuus, niet in staat de stof de baas te worden; hij legde dan ook alles terzijde en richtte zich op andere dingen. Op 29 november stelde hij vast: ‘De geestestoestand waarin ik de Psychologie heb uitgebroed, snap ik niet meer; ik kan niet begrijpen dat ik jou daarmee kon opzadelen.’ Toch zond Freud maar een maand later Fließ de lange brief van 1 januari 1896, die in essentie een omvangrijke herziening van enkele in het ‘Ontwerp’ geformuleerde basisposities bevat. 7 En daarmee verdwijnt het ‘Ontwerp’ uit ons gezichtsveld — totdat het zo’n vijftig 6 Uit het ‘Ontwerp’ zelf wordt de betekenis van de verschillende termen duidelijk.
7 De relevante uittreksels zijn opgenomen in bijlage A op p. 404 v.
ontwerp van een psychologie Redactionele inleiding jaar later weer opduikt, samen met de vergeten brieven van Freud aan Fließ. De denkbeelden daarin leefden echter voort en bloeiden ten slotte weer op in de gedaante van psychoanalytische theorieën.
2 De tekst De eerste gepubliceerde versie van de Duitse ‘Ontwerp’-tekst verscheen in 1950 te Londen, in een boek onder de titel Aus den Anfängen der Psychoanalyse ; een Engelse vertaling volgde vier jaar later. Omdat er twijfel aan de nauwkeurigheid van de gepubliceerde Duitse versie bestond, was het duidelijk dat ter voorbereiding van een herziene vertaling eerst een secure Duitse tekst moest worden vervaardigd. Dit werd mogelijk door de welwillende steun van Ernst Freud, die voor het maken van een fotokopie van het handschrift zorgdroeg. 8 Bij een eerste controle bleken al snel talrijke afwijkingen tussen deze fotokopie en de gepubliceerde versie te bestaan. Voor iemand die met het gotische schrift raad weet, is Freuds handschrift niet moeilijk te ontcijferen en in de tekst zelf zijn er inderdaad maar weinig kwestieuze passages. Voor Freud ging letterlijk op dat hij zelden een regel schrapte (zoals Ben Jonson gezegd heeft over Shakespeare: ‘He never blotted a line’ ). Het manuscript vertoont pagina na pagina bijna geen veranderingen. In deze compacte argumentatie van circa veertigduizend woorden komen strikt bezien in totaal amper meer dan twintig correcties voor. Problemen en vragen rijzen ook niet ten aanzien van de tekst zelf (hoewel in de gedrukte tekst van Aus den Anfängen een aantal weglatingen en foutieve lezingen staat), maar in samenhang met de duiding van Freuds uitlatingen en de beste manier om ze aan de lezer te presenteren. Om met de eenvoudiger punten te beginnen: Freud was geen acribische auteur ; in het manuscript staat een aantal evidente slordigheden. Deze zijn stilzwijgend gecorrigeerd, met uitzondering van passages waar de fout aan twijfel onderhevig is of van speciale betekenis lijkt. Freuds interpunctie is onsystematisch (een komma kan ontbreken, na een haakje-openen volgt geen haakje-sluiten). Veel sterker
8 Het handschrift van het ‘Ontwerp’ omvat 100 paginavellen — 80 kleinere van ca. 25 bij 20 centimeter, en 20 grotere van ca. 35 bij 25 centimeter. De grote vellen beginnen bij het begin van
‘deel iii’ (p. 380). De eerste vier en een half vellen, die de eerste twee paragrafen omvatten, zijn duidelijk de vellen die Freud in de trein (met potlood) heeft beschreven.
313
314
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Redactionele inleiding geldt het gezegde voor de alinea-indeling, die bovendien niet altijd gemakkelijk is vast te stellen. Het is daarom niet noodzakelijk op deze twee punten het origineel steeds blindelings te volgen. Anderzijds is echter strikt aan Freuds zeer karakteristieke methode van onderstrepen gehandhaafd : hij onderstreept woorden, zinswendingen of hele zinnen die hij van bijzonder belang acht. De onderstreepte passages zijn gecursiveerd. Daarentegen was het onnodig een andere methode van accentuering van Freud over te nemen: het schrijven van een woord of zinswending in romeins in plaats van gotisch schrift. Maar het voornaamste probleem dat het manuscript opwerpt, is Freuds gebruik van afkortingen. Er zijn verschillende soorten afkortingen. Ze bereiken een maximale omvang in de eerste vier en een half bladzijden, het stuk dus dat Freud met potlood schreef. Het schrift is hier niet minder duidelijk dan in de rest van het manuscript, misschien zelfs wel duidelijker. Maar niet alleen zijn zoals in veel andere passages losse woorden afgekort, de zinnen zelf zijn in telegramstijl genoteerd: bepaalde en onbepaalde lidwoorden worden weggelaten, hele zinnen missen een gezegde. Zo luidt bij voorbeeld de eerste zin van het werk: ‘Bedoeling natuurwetensch psych te leveren, dwz psych processen weergeven als kwantit bepaalde toestanden van aantoonbare materiële delen daarmee aanschouwelijk en vrij van tegenspraken te maken.’ Waar de betekenis niet aan twijfel onderhevig is, achtten wij het juist de weglatingen te completeren en door toevoeging van rechte haken alleen de minder zekere betekenisaanvullingen te markeren. Na de eerste vier en een half bladzijden verandert de zaak volledig : voortaan blijven afkortingen vrijwel uitsluitend beperkt tot losse woorden. Maar ook hier moet worden gedifferentieerd. a. Vanzelfsprekend bezigt Freud gangbare afkortingen zoals usw. en u (voor und so weiter en und ). b. Voorts zijn er afkortingen die Freud regelmatig in zijn manuscripten gebruikt zoals de inkorting van de eindlettergrepen ung en ungen tot g en gen: Besetzg voor Besetzung. c. Bovendien komen in het hele manuscript of in bepaalde delen veelvuldig afkortingen voor om het schrijfproces te versnellen. Een typisch voorbeeld is Cschr voor Contactschranke. Dit woord is bij zijn eerste verschijning in het handschrift volledig uitgeschreven en daarna steeds afgekort. Evenzo springt Freud met andere vaak gebruikte termen om, zoals Qualz voor Qualitätszeichen. Bij al deze afkortingen zou het de lezer alleen maar storen als men ze in de gedrukte versie wilde handhaven in plaats van de corresponderende woorden, waarvan de betekenis nergens twijfelachtig
ontwerp van een psychologie Redactionele inleiding is, stilzwijgend voluit te schrijven. d. En dan zijn er de alfabetische tekens die eerder symbolen dan afkortingen zijn, en die Freud zo graag gebruikte, zoals ‘N’ 9 voor ‘neuron’, ‘W’ voor ‘waarneming’, ‘V’ voor ‘voorstelling’ en ‘Her’ voor ‘herinnering’. Ze worden alle door Freud veelvuldig gebruikt, maar hij schrijft de corresponderende woorden nu en dan ook voluit. Iets bijzonders geldt bovendien voor ‘W’ en ‘Her’. Deze afkortingen staan soms voor ‘waarnemingsbeeld’ en ‘herinneringsbeeld’ 10 in plaats van ‘waarneming’ en ‘herinnering’. Voor de bezorgers bleek de enige vingerwijzing te zijn dat de uitgebreidere termen steeds onzijdig en de kortere vrouwelijk zijn. Vaak staat er in de tekst een lidwoord of bijvoeglijk naamwoord waarop men zich kan richten ; maar dat is niet altijd het geval. Voor zover er twijfel over Freuds bedoeling heerst, is meestal stilzwijgend de onverkorte vorm gebruikt ; zo niet, dan is de aanvulling met rechte haken aangegeven. e. Een vijfde categorie resteert: de Griekse letters ϕ , ψ en ω (fi, psi en omega) gebruikt Freud in dit werk — als het ware in de zin van een formele taal — als stenografische tekens voor complexe begrippen, die bij hun introductie naar behoren worden toegelicht; ze zijn daarom ongewijzigd in de gedrukte versie overgenomen. — Hier volgt enkel een plausibele theorie over ω en zijn relaties tot W: Freud was oorspronkelijk van twee ‘systemen’ van neuronen uitgegaan, die hij om inzichtelijke redenen ϕ en ψ noemde. Hij moest vervolgens constateren dat hij nog een symbool voor een derde, met waarnemingen samenhangend neuronensysteem nodig had. Enerzijds lag de keuze voor een verdere Griekse letter voor de hand — de laatste letter van het Griekse alfabet. Anderzijds leek een of andere associatie met ‘waarneming’ wenselijk. De hoofdletter ‘W’ staat voor waarneming, en de Griekse omega lijkt een beetje op een kleine ‘ w’. Dus koos Freud ‘ω ’ voor het waarnemingssysteem. Het verschil tussen ‘W’ en ‘ω ’ is in het origineel goed zichtbaar ; in Aus den Anfängen bleef het vaak onopgemerkt — met soms fatale gevolgen voor het betekenisverband. Ten slotte zij op ∫ en zijn raadselachtige metgezel ∫ ἠ gewezen. Beide staan stellig voor Quantität. Waarom dan dat onderscheid ? En vooral: waarom een Griekse èta met spiritus lenis? Zonder twijfel gaat het werkelijk om verschillende dingen, hoewel Freud dat nergens expliciet aankondigt of verklaart. Er is een passage (p. 346) waar hij eerst 9 Cf. voor verdere bijzonderheden over deze afkorting, die soms ook Nerven (zenuwen) betekent, p. 322, noot 3.
10 Toch komen ook de afkortingen ‘Wbeeld’ en ‘Herbeeld’ voor.
315
316
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Redactionele inleiding ∫ ἠ schreef en toen de ἠ doorstreepte; op een andere plaats (p. 383) spreekt hij over een ‘uit ∫ en ∫ ἠ samengestelde kwantiteit’. Feitelijk lijkt hij een bladzijde eerder (p. 381v) het verschil zelf te verklaren. ∫ betekent kennelijk ‘externe kwantiteit’ en ∫ ἠ ‘psychische kwantiteit’; toch is de formulering niet geheel ondubbelzinnig. Daarbij moet gezegd worden dat Freud bij het gebruiken van deze tekens niet altijd consequent te werk gaat; in feite schrijft hij het woord Quantität vaak voluit of kort hij het slechts in geringe mate af. Bij het weergeven van ∫ en ∫ ἠ is het manuscript gevolgd; in verbindingen als ∫ablauf of ∫ ἠ steigerung, die Freud meestal aaneenschrijft, is echter voor de leesbaarheid een koppelteken geplaatst. De verschillende andere afkortingen voor Quantität worden in indiscutabele gevallen stilzwijgend voluit geschreven. In het algemeen is, zoals betoogd, zo nauw mogelijk het origineel gevolgd: als op belangrijke punten hiervan wordt afgeweken of als er van verschillende varianten sprake is, wordt dat telkens door rechte haken of in een voetnoot aangegeven. Op dit punt wordt hier afgeweken van de bezorgers van Aus den Anfängen, die al hun wijzigingen stilzwijgend hebben aangebracht. Rechte haken worden verder ook gebruikt om de lezer bij problematische passages een ondubbelzinnig beeld van de schrijfwijze van het origineel te geven. De dringende noodzaak tal van fouten in de eerste druk van de Duitse versie (1950 a) (alsmede in de paperbackuitgaven van 1962 en 1975) te corrigeren heeft tot veel noten genoopt. Sommige lezers zullen dit storend vinden, maar het is voor een precieze historische documentatie noodzakelijk. Hier volgt de sleutel tot de in het ‘Ontwerp’ gebruikte afkortingen: ∫ ∫ἠ
ϕ ψ ω W V M Her
Kwantiteit (algemeen of van de orde van grootte van de buitenwereld) — Cf. p. 381 v. Kwantiteit (op intercellulaire schaal) — Cf. p. 332. Systeem van doorlaatbare neuronen. Systeem van ondoorlaatbare neuronen. Systeem van waarnemingsneuronen. Waarneming (ook: waarnemingsbeeld). Voorstelling Motorisch beeld. Herinnering (ook : herinneringsbeeld).
ontwerp van een psychologie Redactionele inleiding
3 De betekenis van het werk Heeft het de moeite geloond de tekst van het ‘Ontwerp’ zo zorgvuldig te bewerken? Freud zou deze vraag waarschijnlijk ontkennend hebben beantwoord. Hij had de tekst in twee à drie weken geproduceerd, onvoltooid gelaten en, toen hij hem op schrift stelde, fel bekritiseerd. Later schijnt hij de tekst vergeten te zijn, in elk geval heeft hij er nooit meer naar verwezen. Toen hij op hoge leeftijd ermee werd geconfronteerd, deed hij alle moeite de tekst te vernietigen.11 Kan het ‘Ontwerp’ dus iets waard zijn? Er zijn redenen om aan te nemen dat Freud in zijn oordeel niet onpartijdig was. Hoewel het ‘Ontwerp’ op het oog een neurologisch document is, bevat het de kern van een groot deel van Freuds latere psychologische theorieën. In dat opzicht was de ontdekking van het werk niet alleen van historisch belang; in feite wierp het voor het eerst licht op enkele nogal vage basishypothesen van Freud. Hoezeer het ‘Ontwerp’ tot een beter begrip van het theoretische zevende hoofdstuk van ‘De droomduiding’ heeft bijgedragen, wordt in de redactionele inleiding van dat werk uitvoerig beschreven (cf. 2: 14 v). Eigenlijk waart het ‘Ontwerp’ in alle publicaties van Freud rond, ook in zijn laatste theoretische geschriften.12 Het feit dat er tussen het ‘Ontwerp’ en Freuds latere opvattingen veel evidente connecties bestaan, mag ons er echter niet toe verleiden de fundamentele verschillen te negeren. Zo zal om te beginnen snel duidelijk worden dat er op deze pagina’s inderdaad bijna niets staat dat vooruitloopt op de psychoanalytische behandelingstechniek. Vrije associatie, duiding van onbewust materiaal, overdracht — bijna niets wijst vooruit naar dat alles. Alleen in de passages over dromen anticipeert Freud op latere klinische ontwikkelingen. Hoe dan ook blijft klinisch materiaal bijna uitsluitend beperkt tot deel ii, dat de psychopathologie als thema heeft. De delen 11 Zie voor een relaas over deze zaak hoofdstuk xiii van het eerste deel van Jones’ Freud-biografie (1960, 337-339). 12 De geïnteresseerde lezer kan deze lange weg op de voet volgen, van de brieven aan Fließ van 1 januari en 6 december 1896 via hoofdstuk vii van ‘De droomduiding’ (1900 a), de
‘Formuleringen over de twee principes van het psychisch gebeuren’ (1911b), de metapsychologische artikelen van 1915 (1915 c, d en e), ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920 g), ‘Het Ik en het Es’ (1923b), ‘Notitie over het “toverblok”’ (1925a) naar, tot slot, ‘Hoofdlijnen van de psychoanalyse’ (1940 a).
317
318
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Redactionele inleiding i en iii stoelen hoofdzakelijk op theoretische en a-priorigrondslagen. In dit verband wordt een ander verschil eveneens duidelijk. Terwijl in de nogal geïsoleerde passages van deel ii de seksualiteit op de voorgrond staat, speelt ze in de theoretische passages van de delen i en iii amper een rol van betekenis. In feite concentreerden Freuds klinische onderzoekingen op het terrein van de neurosen zich ten tijde van het ‘Ontwerp’ voornamelijk op de seksualiteit. Gememoreerd zij dat Freud op dezelfde dag (1 januari 1896) waarop hij Fließ een uitvoerige brief stuurde waarin enkele theoretische basishypothesen van het ‘Ontwerp’ werden herzien (cf. p. 404), hem tevens het ‘Kerstsprookje’ (cf. 1: 290 v) toezond, een voorstudie voor zijn tweede artikel over de afweerneuropsychosen (1896 b), die in essentie handelt over de gevolgen van seksuele belevenissen. Deze ongelukkige scheiding tussen de klinische en theoretische betekenis van de seksualiteit zou pas een à twee jaar later worden opgeheven bij Freuds zelfanalyse, die voor het eerst tot het inzicht in de infantiele seksualiteit en de fundamentele betekenis van onbewuste driftimpulsen leidde. Dit brengt ons op een ander wezenlijk verschil tussen Freuds theorieën in het ‘Ontwerp’ en die in zijn latere werken. In het ‘Ontwerp’ accentueert Freud vooral de invloed van de omgeving op het organisme en de corresponderende reactie van het organisme. Weliswaar zijn er naast exogene prikkels ook endogene excitaties; maar Freud gaat nauwelijks dieper op hun aard in. De ‘driften’ zijn enkel schimmige entiteiten, worden amper zelfs maar benoemd. De interesse voor endogene excitaties blijft in wezen beperkt tot ‘afweer’-operaties en hun mechanismen. Wat later het bijna almachtige ‘lustprincipe’ werd, beschouwt Freud hier opmerkelijk genoeg alleen als een remmend mechanisme. Zelfs in het vier jaar later gepubliceerde boek over de droomduiding figureert het nog als ‘onlustprincipe’. Inwendige krachten zijn in die periode amper meer dan secundaire reacties op uitwendige krachten. Het Es moest inderdaad nog helemaal worden ontdekt. 13 Als men dit alles voor ogen houdt, kan men wellicht de evolutie van Freuds theorieën in algemenere zin beschouwen. Wat wij in het ‘Ontwerp’ voor ons zien, is een beschrijving van vóór het Es, een ‘afweer’-
13 De algemene beschrijving van het functioneren van de psyche in hoofdstuk vii (b) van ‘De droomduiding’ vertoont nog veel overeenkomsten met het ‘Ontwerp’, vooral in de accentue-
ring van het feit dat de psyche een receptief apparaat is: ‘Al onze psychische activiteit straalt uit van (inwendige of uitwendige) prikkels en eindigt in innervaties’ (2: 508).
ontwerp van een psychologie Redactionele inleiding beschrijving van het psychische apparaat. Met het inzicht in de infantiele seksualiteit en de analyse van de seksuele driften werd Freuds belangstelling vervolgens afgebogen van de afweer, en ongeveer twintig jaar lang besteedde hij nu hoofdzakelijk aandacht aan het Es. Pas toen dit thema allengs van alle kanten was belicht, keerde hij in zijn laatste arbeidsfase terug naar de bestudering van de afweer. Herhaaldelijk is erop gewezen dat juist het ‘Ontwerp’ ons een voorproefje van het structurele Ik geeft dat Freud in ‘Het Ik en het Es’ (1923 b) heeft uitgewerkt. Nadenken over deze aspecten van het ‘Ontwerp’ leidt tot een andere reden waarom dit werk van belang is — een reden overigens die met de psychoanalyse zelf weinig van doen heeft en die hier ook niet adequaat kan worden besproken. Freuds aanpak, daterend van ruim honderd jaar geleden, om psychische fenomenen in fysiologische termen te beschrijven lijkt zekere overeenkomsten te vertonen met bepaalde modernere aanzetten om hetzelfde probleem op te lossen.14 Zo is de opvatting uitgesproken dat het menselijk zenuwstelsel op eenzelfde manier of zelfs precies zoals een computer functioneert. Bij beide systemen zou het om machines gaan die informatie registreren, opslaan, verwerken en doorgeven. Met plausibele argumenten is gedemonstreerd dat wij in de door Freud beschreven complexe ‘neurale’ processen, en in de wetmatigheden die deze processen beheersen, zonder meer aanduidingen van hypothesen uit de informatica en cybernetica, toegepast op het zenuwstelsel, kunnen ontwaren. Om enkele voorbeelden ter illustratie van de identieke aanpak eruit te lichten, kan in de eerste plaats het feit worden genoemd dat Freud op de noodzaak hamert om de machine met een ‘geheugen’ uit te rusten; voorts het systeem van ‘contactbarrières’, dat de machine in staat stelt uit alternatieve mogelijkheden tot reageren op een externe prikkel een geschikte, op de herinnering aan voorafgegane gebeurtenissen steunende ‘keuze’ te maken; en ten slotte het feit dat Freud met het mechanisme van de waarneming rekening houdt en het denkbeeld van een terugkoppeling introduceert als middel om in de omgang van de machine met haar omgeving fouten te corrigeren. Zulke overeenkomsten zouden zeker, indien gestaafd, een nieuw bewijs voor de originaliteit en vruchtbaarheid van Freuds denken zijn; sommigen zijn misschien geneigd in hem zelfs een voorloper van het 14 Cf. in dit verband vooral de nauwgezette en gedetailleerde analyse van de eerdere editie van het ‘Ontwerp’
door Pribram (1962 en 1965) en de belangwekkende studie van Pribram en Gill (1976).
319
320
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Redactionele inleiding moderne behaviorisme te zien. Maar dan dreigt het gevaar dat te groot enthousiasme tot een verkeerde opvatting over bepaalde termen van Freud leidt en aan zijn soms duistere formuleringen moderne betekenissen toedicht die ze niet bezitten. Last but not least mag men ook niet vergeten dat Freud zelf het algehele neurologische kader uiteindelijk verwierp. Het is ook bekend waarom hij dat deed. Hij merkte dat zijn neuronenmachine geen enkel houvast bood bij het verdisconteren van wat hij in ‘Het Ik en het Es’ (1923b, 8: 385) als ‘het enige lichtpunt in het duister van de dieptepsychologie’ beschreef, te weten ‘de eigenschap “bewust of niet”’. In zijn laatste werk, ‘Hoofdlijnen van de psychoanalyse’ (1940 a, 10 : 458), verklaart hij, in verband met de doorvorsing van de structuur van het psychische apparaat: ‘Het uitgangspunt voor dit onderzoek verschaft ons het met niets te vergelijken, iedere verklaring en beschrijving tartende feit van het bewustzijn.’ En hij voegt er deze noot aan toe: ‘Een extreme stroming als het in Amerika opgekomen behaviorisme meent een psychologie te kunnen opbouwen die dit fundamentele feit buiten beschouwing laat !’ Het zou inderdaad absurd zijn Freud zelf van zo’n omissie te willen betichten. Het ‘Ontwerp’ is en blijft een door zijn schepper verworpen torso.
Inhoud [ deel i] Algemeen schema 322
[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10]
Inleiding 322 α Eerste hoofdthese De kwantitatieve opvatting 323 [ β ] Tweede hoofdthese De neuronentheorie 325 De contactbarrières 325 Het biologische standpunt 329 Het kwantiteitsprobleem 332 De pijn 333 Het kwaliteitsprobleem 334 Het bewustzijn 337 Het functioneren van het apparaat 339 De ψ -geleidingsbanen 342
ontwerp van een psychologie Redactionele inleiding [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21]
De bevredigingservaring 343 De pijnervaring 346 Affecten en wenstoestanden 347 Introductie van het ‘Ik’ 348 Primair en secundair proces in ψ 350 Het kennen en het reproducerende denken 352 Het herinneren en het oordelen 355 Denken en realiteit 357 Primaire processen — Slaap en droom 360 De droomanalyse 362 Het droombewustzijn 365
deel ii Psychopathologie 368
[1] [2] [3] [4] [5] [6]
a Psychopathologie van de hysterie 368 De hysterische dwang 368 Het ontstaan van de hysterische dwang 371 De pathologische afweer 372 Het hysterische Proton pseudos 373 Condities van het πρῶτον ψεῦδος ὑστ [εριϰόν] 377 De verstoring van het denken door het affect 377
[deel iii] Proeve van beschrijving van de normale ψ -processen 380
Bijlage A Uittreksel uit Freuds brief aan Wilhelm Fließ van 1 januari 1896 404 Bijlage B De aard van ∫ 408
* * *
321
322
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
[deel i] algemeen schema
Inleiding de bedoeling is tot een natuurwetenschappelijke psychologie te komen, dat wil zeggen psychische processen als kwantitatief bepaalde toestanden van aantoonbare materiële delen weer te geven en ze daarmee aanschouwelijk en vrij van tegenspraken te maken. Leidraad zijn twee belangrijke ideeën : [1.] dat wat activiteit en rust onderscheidt als ∫1 op te vatten, die aan de algemene bewegingswet is onderworpen, 2. als materiële deeltjes de neuronen 2 te nemen. N 3 en ∫ ἠ — Soortgelijke experimenten komen tegenwoordig vaak voor. 4
1 [In zijn bijdrage aan ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 604, noot 11) merkt Breuer op: ‘De opvatting dat de energie van het centrale zenuwstelsel een kwantiteit is die in fluctuerende en wisselende mate verdeeld is over de hersenen, is oud.’ Hij citeert vervolgens de Franse arts Georges Cabanis [1802 (1824, 3: 153)] uit de negentiende eeuw. In bijlage B ( p. 408 v) wordt nader op ∫ ingegaan.] 2 [De term neuron ter beschrijving van de basiseenheid van het zenuwstelsel was in 1891 door W. Waldeyer ingevoerd. Freud had in zijn eigen histologische onderzoekingen dezelfde ontdekking gedaan. Zie vooral Freud (1884 f ) en de beschrijving van Jones (1960, 70-73). — Het door Freud in het meervoud gebruikte woord
‘neuronen’ is op deze plaats in het manuscript voluit geschreven.] 3 [Freud gebruikt in het ‘Ontwerp’ twee verschillende hoofdletters ‘N’. De ene — in Latijns schrift met krullende ophalen — lijkt hij voor Neuron(e) te hebben gereserveerd; de andere — in het normaliter door hem gebruikte gotische schrift — dient over het algemeen als afkorting van Nerven (zenuwen). — (Dezelfde verschillende schrijfletters gebruikt Freud ook in zijn brief aan Wilhelm Fließ van 1 januari 1896 (cf. bijlage A).] 4 [Cf. b. v. Exner (1894), wiens boek een soortgelijke titel en een soortgelijk, maar totaal anders uitgevoerd program heeft.]
i Algemeen schema
[i] α Eerste hoofdthese De kwantitatieve opvatting Deze is rechtstreeks ontleend aan pathologisch-klinische observatie, vooral waar het om een extreem sterke voorstelling ging ,5 zoals bij hysterie en dwang, waar zoals zal blijken de kwantitatieve eigenschap zuiverder tevoorschijn komt dan in normale processen. Processen als substitutie, conversie en afvoer die daar beschreven moesten worden, hebben mij rechtstreeks de opvatting aan de hand gedaan dat de nerveuze excitatie een stromende kwantiteit is. Een poging om het hier onderkende te generaliseren leek niet ontoelaatbaar te zijn. Onder deze invalshoek kon een basisprincipe van nerveuze activiteit met betrekking tot de ∫ worden geponeerd, dat zeer verhelderend beloofde te zijn, doordat het de algehele functie leek te omvatten. Dit is het principe van de nerveuze traagheid, inhoudend dat het neuron zich van ∫ tracht te ontdoen. Bouw en ontwikkeling alsmede verrichtingen [van de neuronen] zijn op grond hiervan te begrijpen.6 Het principe van traagheid verklaart in de eerste plaats de structurele dichotomie [van de zenuwen] in motorisch en sensibel, als voorziening om de ∫ ἠ -opname door dito afgifte te compenseren. De reflexbeweging is als constante vorm van deze afgifte nu te begrijpen. Het [traagheids]principe verschaft het motief voor de reflexbeweging. Doet men vanaf dit punt een stap verder terug, dan heeft men allereerst het zenuwstelsel 7 als erfgenaam van de algemene prikkelbaarheid van het protoplasma verbonden met het prikkelbare oppervlak [van een organisme], geïsoleerd liggend tussen aanzienlijke stukken van onexciteerbare oppervlakken. Een primair zenuwstelsel bedient zich van de aldus verworven ∫ ἠ door deze middels een verbinding met de spiermachines af te staan, en houdt zich zo vrij van prikkels. Deze afvoer is de primaire functie van het zenuwstelsel. Hier is ruim-
5 [Extreem sterke voorstellingen worden in paragraaf 1 van deel ii besproken.] 6 [In de hierna (p. 325) weergegeven uitgewerkte vorm gaat het om wat naderhand als het constantieprincipe bekend is geworden, een term die Freud aan Fechner toeschrijft. Een bespreking van de historische achtergrond is te vinden in de redactionele inleiding
tot ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 427 v en 430 v).] 7 [Hier en elders in het manuscript gebruikt Freud de korte vorm NSy. Waarschijnlijk dient deze lettercombinatie steeds als afkorting van het normale ‘Nervensystem ’, en niet van ‘Neuronensystem ’, zoals onterecht is gebeurd in ‘Aus den Anfängen ’.]
323
324
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
te voor de ontwikkeling van een secundaire functie doordat van de afvoerpaden die paden worden geprefereerd en gehandhaafd waarmee het staken van de prikkel verbonden is, prikkelvlucht. Daarbij bestaat er over het algemeen een evenredigheid tussen excitatiekwantiteit en de voor prikkelvlucht benodigde verrichting, zodat het traagheidsprincipe hiervan geen hinder ondervindt. Het traagheidsprincipe wordt echter van meet af aan doorbroken door een andere constellatie. Met de toenemende complexiteit van het inwendige [van het organisme] neemt het zenuwstelsel prikkels op uit de lichamelijke substantie zelf, endogene prikkels, die eveneens afgevoerd moeten worden. Deze zijn afkomstig uit lichaamscellen en wekken de grote behoeften als honger, ademen en seksualiteit op.8 Hieraan kan het organisme zich niet onttrekken zoals aan de uitwendige prikkels, het kan hun ∫ niet voor prikkelvlucht gebruiken. Ze houden alleen onder bepaalde omstandigheden op, die in de buitenwereld gerealiseerd moeten worden. Bij voorbeeld de behoefte aan voedsel. Om deze actie, die specifiek 9 verdient te worden genoemd, te volbrengen is een verrichting vereist die onafhankelijk is van endogene ∫ ἠ ; over het algemeen is de actie groter, aangezien het individu aan condities is onderworpen die men als nood des levens10 kan aanduiden. Bijgevolg is het zenuwstelsel gedwongen de oorspronkelijke tendens tot traagheid, oftewel naar een niveau = 0, op te geven. Het moet zich een voorraad van ∫ ἠ laten welgevallen om aan de eisen van de specifieke actie te voldoen. In de manier waarop het dit doet, blijkt evenwel dat deze zelfde tendens voortduurt gewijzigd te zijn in een streven om de ∫ ἠ tenminste zo laag mogelijk te houden en zich tegen toename te verweren, oftewel constant te houden.11 Alle verrichtingen van het zenuwstelsel zijn ofwel onder het gezichtspunt van de primaire functie te brengen, ofwel onder dat van de secundaire functie, die door de nood des levens is opgedrongen.
8 [Deze endogene prikkels zijn dus de voorlopers van de driften. Cf. p. 342 en bijlage B, p. 411.] 9 [De specifieke actie komt terug, zij het onder een andere naam, in b.v. ‘De verdringing’ (1915d, 7: 49; de bevredigingsdaad ) en ‘Het onbehagen in de cultuur’ (1930 a, 9: 464; een specifieke daad ). Maar de term komt ook al eerder voor, namelijk in paragraaf iii van het eerste artikel over de angstneurose (1895b,
1: 229 ; ‘specifieke of adequate actie’) en zelfs nog eerder, in Freuds schets voor dit artikel: manuscript E (1985c, 1: 265; ‘de specifieke reactie’).] 10 [Ook deze wending komt herhaaldelijk in andere werken terug, b.v. in ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 533), hoewel Freud bij voorkeur het Griekse woord Ananke gebruikte. Cf. ‘Het onbehagen in de cultuur’ (1930 a, 9: 526).] 11 [ Zie noot 6 op p. 323.]
i Algemeen schema
[2] [β ] Tweede hoofdthese De neuronentheorie De gedachte om deze ∫ ἠ -theorie te combineren met de kennis van de neuronen die de moderne histologie heeft opgeleverd, is de tweede pijler van deze leer. Hoofdinhoud van dit nieuwe inzicht is dat het zenuwstelsel bestaat uit onderscheidene, identiek gebouwde neuronen, die via een vreemde massa met elkaar in contact staan, die in elkaar en in vreemde weefseldelen overlopen, waarin bepaalde geleidingsrichtingen van tevoren zijn gevormd doordat ze met celuitsteeksels [dendrieten] excitatie opnemen en deze met ascilinders [axons] afstaan.12 Daarbij komen nog rijkelijk veel vertakkingen in verschillende orde van grootte. Combineert men deze beschrijving van de neuronen met de opvatting van de ∫ ἠ -theorie, dan komt men tot de voorstelling van een bezet neuron, dat met bepaalde ∫ ἠ gevuld is, soms ook leeg kan zijn.13 Het traagheidsprincipe vindt zijn uitdrukking in de hypothese van een stroom die vanaf het cellichaam of de celuitsteeksels in de richting van de ascilinder loopt; het individuele neuron is dus een kopie van het totale zenuwstelsel met zijn dichotomische bouw, en de ascilinder is het afvoerorgaan. Maar de secundaire functie, die opslag van ∫ ἠ verlangt, wordt mogelijk gemaakt door de hypothese van weerstanden die zich tegen afvoer teweerstellen, en de bouw van de neuronen doet ons de gedachte aan de hand alle weerstanden in de contacten te situeren, die daardoor de waarde van barrières krijgen. In veel opzichten is de hypothese van contactbarrières vruchtbaar.14
[3] De contactbarrières De eerste rechtvaardiging voor deze hypothese volgt uit de overweging dat de geleiding hier via ongedifferentieerd protoplasma verloopt en niet, zoals elders, binnen het neuron via voor geleiding beter
12 [In het manuscript staat niet abgeben, maar abnehmen (afnemen), wellicht een verschrijving.] 13 [Het begrip bezetting had Freud al kort daarvoor in ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 513) gebruikt. Zie voor een uitvoeriger bespreking bijlage B, p. 408, noot 1.]
14 [De term synaps werd in deze betekenis pas in 1897 door Foster en Sherrington geïntroduceerd, dus twee jaar nadat Freud dit had genoteerd. — Tot dit punt is het manuscript met potlood geschreven, hierna zijn ook de afkortingen veel minder drastisch.]
325
326
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
geschikt protoplasma. Zo krijgt men een wenk om het geleidingsvermogen aan de differentiatie te koppelen, zodat men mag verwachten dat door het proces van geleiding zelf een differentiatie in het protoplasma en daarmee een beter geleidingsvermogen voor verdere geleidingsbanen wordt geschapen. Verder laat de theorie van contactbarrières de volgende toepassingen toe: een belangrijke eigenschap van het zenuwweefsel is het geheugen, oftewel heel algemeen het vermogen ten gevolge van eenmalige processen blijvend te veranderen, wat opvallend contrasteert met het gedrag van een materie die een golfbeweging doorlaat en daarna naar haar eerdere toestand terugkeert. Een psychologische theorie die ook maar enige aandacht verdient, moet een verklaring van het ‘geheugen’ geven. Nu stuit zo’n verklaring altijd op de moeilijkheid dat ze enerzijds moet veronderstellen dat de neuronen na de excitatie blijvend anders zijn dan tevoren, terwijl toch niet ontkend kan worden dat de nieuwe excitaties over het algemeen op dezelfde opnamecondities stuiten als de eerdere. De neuronen moeten dus zijn beïnvloed en tegelijkertijd onveranderd, onvooringenomen zijn. Een apparaat dat tot deze complexe prestatie in staat zou zijn, kunnen wij ons voorlopig niet voorstellen; de uitweg is derhalve dat wij de blijvende verandering door de excitatie toeschrijven aan één type van neuronen, de onveranderlijkheid daarentegen, dus de versheid voor nieuwe excitaties, aan een andere.15 Zo is het gangbare onderscheid tussen ‘waarnemingscellen’ en ‘herinneringscellen’ ontstaan, een onderscheid dat zich verder echter in niets laat inpassen en zelf zich op niets kan beroepen. Als de theorie van contactbarrières zich deze uitweg eigen maakt, kan ze daaraan als volgt uitdrukking geven. Er zijn twee typen van neuronen: [1.] neuronen die ∫ ἠ doorlaten, alsof ze geen contactbarrières hebben, neuronen dus die na elk excitatieverloop in dezelfde toestand verkeren als tevoren, en 2. neuronen waarbij de contactbarrières hun invloed doen gelden, zodat ze ∫ ἠ alleen moeizaam of alleen partieel doorlaten. Zulke neuronen kunnen na elke excitatie in een andere toestand verkeren dan tevoren, leiden dus tot een mogelijkheid om het geheugen te vormen. Er zijn dus doorlaatbare (geen weerstand biedende en niets tegenhoudende) neuronen, die de waarneming dienen, en ondoorlaatbare
15 [Breuer had al in zijn theoretische bijdrage aan ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 598, noot 2) geconstateerd dat de waarnemings- en de geheugenfunctie onverenigbaar zijn. Freud heeft
zich meermaals met dit onderwerp beziggehouden; verdere details zijn te vinden in een redactionele toevoeging aan voornoemde noot.]
i Algemeen schema (met weerstand begiftigde en ∫ ἠ tegenhoudende) neuronen, die aan het geheugen en waarschijnlijk dus aan alle psychische processen ten grondslag liggen. Ik wil eerstgenoemd systeem van neuronen voortaan ϕ en laatstgenoemd systeem ψ noemen. Het is goed nu te beseffen welke hypothesen over de ψ -neuronen noodzakelijk zijn om de meest algemene kenmerken van het geheugen te dekken. Het argument is: ze worden door het excitatieverloop blijvend veranderd. En bij inlassing van de theorie van contactbarrières: de contactbarrières van deze neuronen geraken in een blijvend veranderde toestand. En daar de psychologische ervaring uitwijst dat er een overleren16 op basis van het geheugen bestaat, moet deze verandering hierin bestaan dat de contactbarrières beter geleidend, minder ondoorlaatbaar worden, dus meer op die van het ϕ -systeem gaan lijken. Deze toestand van de contactbarrières zullen wij de graad van baning 17 noemen. Dan kan men zeggen: het geheugen wordt gevormd door de tussen de ψ -neuronen aanwezige baningen. Als wij aannemen dat alle ψ -contactbarrières even goed gebaand zijn of, wat op hetzelfde neerkomt, dezelfde weerstand bieden, komen de kenmerken van het geheugen duidelijk niet goed uit de verf. Want in relatie tot het excitatieverloop is het geheugen duidelijk een van de bepalende machten die de weg wijzen, en als de baning overal gelijk was, valt niet in te zien waarom één pad geprefereerd wordt. Nog juister kan men derhalve zeggen: het geheugen wordt gevormd door de verschillen18 in de baningen tussen de ψ -neuronen. Waarvan hangt nu de baning in de ψ -neuronen af ? Blijkens de psychologische ervaring hangt het geheugen, oftewel de doorwerkende macht van een belevenis, af van een factor die men ‘de grootte van de indruk’ noemt, en van de frequentie waarmee diezelfde indruk wordt herhaald. In theorie vertaald: de baning hangt af van de ∫ ἠ die in het excitatieproces door het neuron heen loopt, en van het aantal herhalingen van dit proces. Daarbij blijkt ∫ ἠ dus de werkzame factor te zijn en blijken de kwantiteit en de baning als resultaat van de ∫ ἠ tegelijkertijd datgene te zijn wat de ∫ ἠ kan vervangen.19 Onwillekeurig denkt men hierbij aan het oorspronkelijke, ondanks alle modificaties volgehouden streven van het zenuwstelsel om zich de belasting door ∫ ἠ te besparen of deze zoveel mogelijk te verminderen. Gedwongen door de nood des levens heeft het zenuwstelsel een voorraad ∫ ἠ moeten aanleggen. Daarvoor was een vermeerdering
16 [Cf. p. 360 en p. 396.] 17 [De Duitse term Bahnung was al in zwang (cf. p. 380, noot 2).]
18 [In het manuscript dubbel onderstreept.] 19 [Dit punt wordt op p. 344 v nader uitgewerkt.]
327
328
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
van zijn neuronen nodig, en deze neuronen moesten ondoorlaatbaar zijn. Nu bespaart het zich de vulling met ∫ ἠ , de bezetting, ten dele althans, door de baningen tot stand te brengen. Men ziet dus dat de baningen in dienst staan van de primaire functie [van het zenuwstelsel]. Toepassing van het vereiste van het geheugen op de theorie van de contactbarrières vereist nog één ding: aan elk ψ -neuron kan men in het algemeen verscheidene verbindingspaden met andere neuronen, dus verscheidene contactbarrières toeschrijven. Daarop berust immers de mogelijkheid van de keuze die door de baning gedetermineerd wordt. Volstrekt duidelijk is nu dat de toestand van baning van de ene contactbarrière moet losstaan van die van alle andere contactbarrières in hetzelfde ψ -neuron; anders zou er weer geen preferentie, dus geen motief blijven bestaan. Hieruit kan men een negatieve conclusie omtrent de aard van de gebaande toestand trekken. Stelt men zich een neuron voor als met ∫ ἠ gevuld, dus als bezet, dan kan men enkel veronderstellen dat deze ∫ [sic] gelijkmatig verdeeld is over alle zones van het neuron, dus ook over alle contactbarrières van dat neuron. Daarentegen kost het geen moeite zich voor te stellen dat wanneer ∫ ἠ stroomt, maar één bepaald pad door het neuron heen wordt gekozen, zodat maar één contactbarrière aan de inwerking van de vlietende ∫ ἠ onderhevig is en dat daarvan achteraf baning resteert. De baning kan haar oorzaak dus niet in een achtergehouden bezetting hebben; want dan zouden zich niet de verschillen in de baning van de contactbarrières van één en hetzelfde neuron voordoen.20 Waarin de baning verder bestaat, blijft een open vraag. Men zou in de eerste plaats kunnen denken: in de absorptie van ∫ ἠ door de contactbarrières. Misschien wordt dit punt later opgehelderd [cf. p. 343]. De ∫ ἠ die een baning heeft achtergelaten, wordt vermoedelijk afgevoerd, juist als gevolg van de baning, die de doorlaatbaarheid immers vergroot.21 Het is overigens niet noodzakelijk dat de baning die na een ∫ ἠ -verloop overblijft, even groot is als ze tijdens het verloop moest zijn. Mogelijk blijft alleen een quotiënt ervan als blijvende baning over. In zoverre valt ook nog niet te overzien of het op hetzelfde neerkomt als een ∫:3ἠ ineens dan wel een ∫ ἠ in drie keer verloopt.22 Dit alles blijft gereserveerd voor latere aanpassingen van de theorie aan de psychische feiten.
20 [Omdat, zoals hierboven vermeld, de kwantiteit gelijkmatig in het hele neuron aanwezig is.]
21 [Cf. de eerste alinea van deze paragraaf.] 22 [Deze laatste vraag wordt beantwoord op p. 347.]
i Algemeen schema
[4] Het biologische standpunt Met de hypothese van twee neuronensystemen ϕ en ψ , waarbij ϕ uit doorlaatbare en ψ uit ondoorlaatbare elementen bestaat, lijkt één eigenaardigheid van het zenuwstelsel verklaard, namelijk dat het zenuwstelsel prikkels vasthoudt en toch in staat blijft nieuwe prikkels op te nemen. Al het psychisch verworvene zou dan bestaan in de opbouw van het ψ -systeem door gedeeltelijke en topisch bepaalde opheffing van de weerstand in de contactbarrières, welke weerstand ϕ en ψ doet verschillen. Met het voortschrijden van deze opbouw is de opnamecapaciteit van het zenuwstelsel dan daadwerkelijk op een barrière gestuit. Toch zal iedereen die zich wetenschappelijk bezighoudt met het bouwen van hypothesen, zijn hypothesen pas au sérieux gaan nemen wanneer deze zich in meer dan één opzicht laten inpassen in onze kennis en wanneer daarbij de willekeur van een constructio ad hoc getemperd kan worden. Tegen onze hypothese van contactbarrières zal men als bezwaar aanvoeren dat ze uitgaat van twee typen van neuronen met fundamenteel verschillende voorwaarden van functioneren, terwijl voor dit onderscheid een andere motivering vooralsnog ontbreekt. Morfologisch, dus histologisch is er althans niets bekend dat deze differentiatie kan schragen. Waar moet men verder naar een grond voor deze verdeling in typen zoeken? Zo mogelijk in de biologische ontwikkeling van het zenuwstelsel, dat voor de natuurvorser net als al het andere geleidelijk is ontstaan. Wij willen graag weten of de twee typen van neuronen wellicht een biologisch afwijkende betekenis hebben gehad, en zo ja, door welk mechanisme ze zich ontwikkeld kunnen hebben tot de zo verschillende eigenschappen van doorlaatbaarheid en ondoorlaatbaarheid. Natuurlijk zou de meest bevredigende uitkomst zijn dat het gezochte mechanisme zelf uit de primitieve biologische rol [van de twee typen van neuronen] voortkwam; dan zouden beide vragen met één antwoord zijn af te doen. Nu herinneren wij ons dat het zenuwstelsel van meet af aan twee functies had: het moest de prikkels van buiten opnemen en de endogeen ontstane excitaties afvoeren. Uit deze laatste verplichting volgde, onder invloed van de nood des levens, de dwang tot verdere biologische ontwikkeling. Nu kan men vermoeden dat onze systemen ϕ en ψ elk één van deze primaire verplichtingen op zich hebben genomen. Het systeem ϕ is dan de groep neuronen die door de exogene prikkels bereikt worden, en het systeem ψ bevat de neuronen die de endogene
329
330
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
excitaties opnemen. In dat geval zouden wij de beide systemen ϕ en ψ niet hebben verzonnen, maar van tevoren aangetroffen. Rest ons nog de taak ze te identificeren met wat ons al bekend is. Uit de anatomie kennen wij inderdaad een systeem van neuronen (de spinale grijze stof), dat als enige met de buitenwereld samenhangt, en een daarboven geplaatst systeem (de grijze stof van de hersenen), dat geen directe perifere verbindingen heeft, maar dat voor de ontwikkeling van het zenuwstelsel en voor de psychische functies verantwoordelijk is. De primaire hersenen passen vrij goed in onze kenschets van het systeem ψ , als wij mogen aannemen dat er vanaf de hersenen rechtstreekse, van ϕ onafhankelijke banen naar het inwendige van het lichaam lopen. De herkomst en oorspronkelijke biologische betekenis van de primaire hersenen is de anatomen niet bekend; volgens onze theorie zouden de hersenen, om het ronduit te zeggen, een sympathicusganglion zijn. Hier is een eerste mogelijkheid de theorie aan feitenmateriaal te toetsen. 23 Voorlopig beschouwen wij het ψ -systeem als identiek met de grijze stof van de hersenen. Uit de inleidende biologische opmerkingen zal men nu moeiteloos begrijpen dat juist ψ aan verdere ontwikkeling door neuronenvermeerdering en ∫-ophoping onderhevig is, en tevens beseffen hoe doelmatig het is dat ψ uit ondoorlaatbare neuronen bestaat, daar dit systeem anders niet aan de eisen van de specifieke actie zou kunnen voldoen. Maar langs welke weg is ψ gekomen aan de eigenschap van ondoorlaatbaarheid? Want ϕ heeft ook contactbarrières; als deze geen enkele rol spelen, waarom de contactbarrières van ψ dan wel? De hypothese dat de valentie van de contactbarrières van ϕ en ψ oorspronkelijk verschilt, heeft weer het onaangename kenmerk van willekeur, hoewel men zich nu, volgens Darwins gedachtegang, op de onontbeerlijkheid en daarmee het overleven van ondoorlaatbare neuronen zou kunnen beroepen. Een andere uitweg lijkt vruchtbaarder en bescheidener te zijn. Wij kunnen ons herinneren dat ook de contactbarrières van ψ -neuronen uiteindelijk aan baning onderhevig zijn en dat het de ∫ ἠ is die ze baant. Hoe groter de ∫ ἠ is in het excitatieverloop, des te groter de baning, oftewel de toenadering tot de eigenschappen van ϕ -neuronen. Laten wij de verschillen derhalve niet in de neuronen situeren, maar in de kwantiteiten waarmee ze te maken hebben. Dan mag men vermoeden dat op de ϕ -neuronen kwantiteiten afkomen waartegen de weerstand van de contactbarrières irrelevant is, maar dat bij de ψ neuronen alleen kwantiteiten komen die van de orde van grootte van
23 [Een tweede mogelijkheid wordt aan het slot van deze paragraaf genoemd.]
i Algemeen schema deze weerstand zijn.24 Dan zou een ϕ -neuron ondoorlaatbaar en een ψ -neuron doorlaatbaar worden, als wij hun topiek en verbindingen konden verruilen; maar ze behouden hun eigenschappen, omdat het ϕ neuron alleen met de periferie en het ψ -neuron alleen met het inwendige van het lichaam samenhangt. Het verschil in aard is vervangen door een — door het lot bepaald — milieuverschil. Nu moeten wij echter de hypothese toetsen : in hoeverre mag men zeggen dat prikkelkwantiteiten die vanaf de externe periferie naar de neuronen komen, van een hogere orde zijn dan die welke van de interne periferie van het lichaam afkomstig zijn ? Daarvoor pleit werkelijk het een en ander. Allereerst lijdt het geen twijfel dat de buitenwereld de bron van alle grote energiekwantiteiten is, daar ze volgens natuurkundig inzicht uit enorme, druk bewegende massa’s bestaat die hun beweging voortplanten. Het systeem ϕ , dat naar deze buitenwereld is toegekeerd, zal als taak hebben de op de neuronen afstormende ∫ ἠ zo snel mogelijk af te voeren, maar zal hoe dan ook zijn blootgesteld aan de inwerking van grote ∫. Het systeem ψ staat naar ons beste weten niet met de buitenwereld in verbinding, het ontvangt ∫ alleen enerzijds van de ϕ -neuronen zelf, anderzijds van de celelementen in het inwendige van het lichaam, en het is nu zaak aannemelijk te maken dat deze prikkelkwantiteiten van een geringere orde van grootte zijn. Misschien hindert ons aanvankelijk het feit dat wij aan de ψ -neuronen twee zo uiteenlopende prikkelbronnen als ϕ en de cellen binnen in het lichaam moeten toekennen; juist hier echter helpt de moderne histologie van het zenuwstelsel ons op afdoende wijze. Ze laat zien dat neuron uitloper en neuron verbinding volgens hetzelfde type zijn gebouwd, dat de neuronen precies zo aan elkaar grenzen als aan de lichaamselementen; waarschijnlijk is ook het functionele aspect van beide processen gelijksoortig. Waarschijnlijk zal het bij de zenuwuitloper om soortgelijke kwantiteiten gaan als bij de intercellulaire geleiding. Ook mogen wij verwachten dat de endogene prikkels van deze intercellulaire orde van grootte zijn.25 Overigens opent zich hier een tweede toegang voor het toetsen van de theorie. 26 24 [Dus van de weerstand van de contactbarrières.] 25 [Dit werd door Freud opnieuw geformuleerd in ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920 g, 8: 186 ). Hoofdstuk iv lijkt in zijn geheel een terugblik op deze paragraaf van het ‘Ontwerp’ te zijn.]
26 [Freud heeft zich zijn hele leven beziggehouden met de vraag wat de specifieke kenmerken zijn van het deel van het psychische apparaat dat met de buitenwereld in verbinding staat. De uitvoerigste bespreking van latere datum is alweer te vinden in ‘Aan gene zijde ∑
331
332
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
[5] Het kwantiteitsprobleem Ik weet niets over de absolute grootte van intercellulaire prikkels, maar zal mij de hypothese permitteren dat ze van geringe en van eenzelfde orde van grootte zijn als de weerstanden van de contactbarrières, wat verder gemakkelijk te begrijpen valt. Met deze hypothese is de gelijkaardigheid van de ϕ - en ψ -neuronen behouden en het onderlinge verschil inzake de doorlaatbaarheid biologisch en mechanisch verklaard. 27 Aan bewijzen schort het hier; des te meer belangstelling verdienen bepaalde perspectieven en zienswijzen die aan voormelde hypothese zijn vast te knopen. Wanneer men zich van de grootte van ∫ in de buitenwereld een juiste indruk heeft gevormd, zal men zich om te beginnen afvragen of aan de oorspronkelijke tendens van het zenuwstelsel om de ∫ ἠ op [ het niveau =] 0 te handhaven met een snelle afvoer is voldaan, of deze tendens niet al bij de opname van prikkels actief is. Inderdaad ziet men de ϕ -neuronen niet vrij aan de periferie eindigen, maar onder celformaties die in hun plaats de exogene prikkel opnemen. Deze ‘zenuwuiteinde-apparaten’ in de meest algemene zin van het woord kunnen zeer wel tot doel hebben de exogene ∫’s niet onverminderd op ϕ te laten inwerken, maar ze te dempen.28 Dan zouden ze de betekenis van ∫-schermen hebben, waar doorheen alleen quotiënten van de exogene ∫’s passeren. Daarmee strookt dan het feit dat het andere type zenuwuitloper — de vrije vorm, zonder eindorganen in de periferie van het inwendige van het lichaam — verre wordt geprefereerd. Hierbij lijken geen ∫-schermen nodig te zijn, waarschijnlijk omdat de hier op te nemen ∫ ἠ niet eerst de vermindering tot het intercellulaire niveau vereisen, maar zich op voorhand op dat niveau bevinden. ∑ van het lustprincipe’ (1920 g, 8: 183) ; de behandeling van het onderwerp raakt daar aan de fysiologie en doet stellig aan bovenstaande passage denken. Het probleem hangt uiteraard nauw samen met de realiteitstoetsing, waaraan Freud toekomt in paragraaf 15.] 27 [Opgemerkt zij dat Freud in dit werk de verklaringen voor de door hem onderzochte fenomenen voortdurend groepeert onder twee rubrieken: mechanisch en biologisch. Het onderscheid verschijnt al op p. 329. Het wordt op p. 348 bespro-
ken en later, b.v. op p. 380 v, nader toegelicht. Onder mechanisch (waarvoor hij soms het woord automatisch als synoniem gebruikt) verstaat hij dat het desbetreffende fenomeen rechtstreeks bepaald wordt door gelijktijdig werkzame fysische gebeurtenissen; met biologisch wil hij aanduiden dat het fenomeen genetisch — door zijn overlevingswaarde voor de soort — is gedetermineerd.] 28 [Juist deze constatering zal Freud nogmaals doen in ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920 g), 8: 185.]
i Algemeen schema Aangezien men de door de uitlopers van de ϕ -neuronen opgenomen ∫’s kan berekenen, ligt hier misschien een mogelijkheid ons een idee te vormen van de grootheden die tussen ψ -neuronen verlopen, die dus van dezelfde aard zijn als de weerstanden van de contactbarrières. Voorts vermoedt men hier een tendens die mogelijk de opbouw van het zenuwstelsel uit verscheidene systemen beheerst, namelijk om ∫ ἠ steeds verder van de neuronen weg te houden. De opbouw van het zenuwstelsel dient dus wellicht om de ∫ ἠ van de neuronen weg te houden, en de functie om de ∫ ἠ daaruit af te voeren.
[6] De pijn 29 Alle inrichtingen van biologische aard zijn binnen bepaalde grenzen werkzaam, daarbuiten falen ze. Dit falen komt tot uiting in fenomenen die aan het pathologische raken, die om zo te zeggen de normale prototypen voor het pathologische vormen. Wij hebben geconstateerd dat het zenuwstelsel zodanig is ingericht dat de grote externe ∫’s worden weggehouden van ϕ en meer nog van ψ door de zenuwuiteinde-schermen, de enkel indirecte verbinding van ψ met de buitenwereld. Is er een verschijnsel dat met het falen van deze voorzieningen in overeenstemming is te brengen? Dat is, geloof ik, de pijn. Alles wat wij over pijn weten, strookt hiermee. Het zenuwstelsel vertoont een zeer resolute neiging tot vluchten voor pijn. Wij ontwaren er de uiting van de primaire tendens in, gericht tegen de verhoging van de ∫ ἠ -spanning, en concluderen dat de pijn bestaat in het binnendringen van grote ∫’s in ψ .30 De beide tendensen zijn in dat geval één en hetzelfde. De pijn mobiliseert zowel het ϕ -systeem als het ψ -systeem, voor pijn bestaat er geen geleidingsobstakel, ze is de dwingendste van alle processen. De ψ -neuronen lijken derhalve doorlaatbaar voor pijn te zijn; ze bestaat dus in de actie van ∫ van een hogere orde. De directe oorzaken van pijn zijn enerzijds kwantitatieve verhoging; elke sensibele excitatie, zelfs van de hoogste zintuigen, neigt naar pijn bij toename van de prikkel. Dat kan men zonder meer als falen [van het mechanisme] opvatten. Anderzijds is er pijn bij geringe kwantiteiten
29 [Kort voordien, waarschijnlijk begin januari 1895, had Freud gezinspeeld op een andere, nogal vage verklaring voor de pijn, als analogon van de psychische pijn, in manuscript G, paragraaf vi (1985c, 1: 275).]
30 [Deze pijntheorie introduceerde Freud opnieuw in ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920 g, 8: 187) en ‘Remming, symptoom en angst’ (1926 d, 9: 266 v).]
333
334
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
van buitenaf, en deze pijn is dan steevast met een continuïteitsbreuk verbonden, oftewel: externe ∫, die rechtstreeks, en niet via de zenuwuiteinde-apparaten, op de uiteinden van de ϕ -neuronen inwerkt, veroorzaakt pijn. De pijn is hiermee getypeerd als een binnendringen van extreem grote ∫’s in ϕ en ψ , oftewel van ∫’s die van een nog hogere orde van grootte zijn dan de ϕ -prikkels. Dat de pijn alle afvoerpaden bewandelt, kan men gemakkelijk begrijpen. In ψ laat ze, volgens onze theorie dat ∫ voor baning zorgt, stellig blijvende baningen achter, zoals wanneer de bliksem is ingeslagen, baningen die mogelijkerwijs de weerstand van de contactbarrières totaal opheffen en daar een geleidingspad vestigen zoals dat in ϕ bestaat. 31
[7] Het kwaliteitsprobleem Tot dusver is nog helemaal niet ter sprake gekomen dat elke psychologische theorie, afgezien van wat ze presteert uit natuurwetenschappelijk oogpunt, aan nog een belangrijke eis moet voldoen. Ze moet ons datgene verklaren wat wij op een zeer raadselachtige wijze door ons ‘bewustzijn’ kennen, en moet ons, aangezien dit bewustzijn van de tot dusver geopperde hypothesen — kwantiteiten en neuronen — niets afweet, tevens dit niet-weten verklaren. Meteen wordt ons een premisse duidelijk waardoor wij ons tot dusver hebben laten leiden. De psychische processen hebben wij behandeld als iets dat het zonder deze kennis door het bewustzijn zou kunnen stellen, dat onafhankelijk daarvan bestaat. Wij zijn erop voorbereid dat wij sommige van onze hypothesen niet door het bewustzijn bevestigd zullen zien. Als wij ons daardoor niet van de wijs laten brengen, volgt dit uit de premisse dat het bewustzijn volledige noch betrouwbare kennis van de neuronale processen verschaft, dat deze processen in hun totaliteit vooreerst als onbewust beschouwd en zoals andere natuurlijke zaken geconcludeerd moeten worden.32 Maar dan moet de inhoud van het bewustzijn zijn plaats in onze kwantitatieve ψ -processen krijgen. Het bewustzijn geeft ons wat men kwaliteiten noemt, gewaarwordingen die in hun grote verscheidenheid anders zijn en waarvan het anders-zijn bepaald wordt door de betrek-
31 [Dit thema pakt Freud weer op in paragraaf 12.] 32 [Vermeld zij dat deze bewering betrekking heeft op fysiologische situaties, op
neuronale processen. Het zou nog enige tijd duren aleer Freud precies hetzelfde over psychische gebeurtenissen kon constateren. Cf. ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 574).]
i Algemeen schema kingen met de buitenwereld. In dit anders-zijn zijn er reeksen, overeenkomsten en dergelijke, kwantiteiten komen er eigenlijk niet in voor. Men kan zich afvragen hoe en waar de kwaliteiten ontstaan. Dit zijn vragen die een zeer zorgvuldige studie vereisen en die hier alleen in ruwe lijnen kunnen worden besproken. Waar ontstaan de kwaliteiten ? Niet in de buitenwereld, want volgens onze natuurwetenschappelijke opvatting, waaraan hier [in het ‘Ontwerp’] ook de psychologie moet worden onderworpen, zijn er buiten alleen druk bewegende massa’s, verder niets. In het ϕ -systeem dan? Dat past bij het feit dat de kwaliteiten zijn gekoppeld aan de waarneming, maar is in tegenspraak met alles wat met recht en reden aangevoerd kan worden ten gunste van de stelling dat het bewustzijn in de bovenste lagen van het zenuwstelsel zetelt. In het ψ -systeem dus. Daartegen bestaat nu een belangrijk bezwaar. Bij de waarneming zijn het ϕ -systeem en het ψ -systeem samen actief; nu is er een psychisch proces dat zich waarschijnlijk uitsluitend in ψ voltrekt, het reproduceren of herinneren, en dit proces is over het algemeen gespeend van kwaliteit. De herinnering veroorzaakt de norma niets dat de bijzondere aard van een waarnemingskwaliteit bezit. Zo vat men moed voor de hypothese dat er een derde systeem van neuronen is, laat ons zeggen ω , dat bij de waarneming wel en bij de reproductie niet mede wordt geprikkeld, een systeem waarvan de excitatietoestanden de verschillende kwaliteiten opleveren, oftewel bewuste gewaarwordingen zijn.33 Houdt men vast aan de gedachte dat ons bewustzijn alleen kwaliteiten levert terwijl de natuurwetenschap alleen kwantiteiten erkent, dan krijgt men als uit een regel van drieën een karakteristiek van de ω neuronen. Terwijl namelijk de wetenschap zich tot taak heeft gesteld al onze gewaarwordings kwaliteiten tot exogene kwantiteit te herleiden, mag men van de bouw van het zenuwstelsel verwachten dat deze uit voorzieningen bestaat om de exogene kwantiteiten in kwaliteiten te veranderen, waarmee de oorspronkelijke tendens tot weghouden van kwantiteit weer lijkt te zegevieren. De zenuwuiteinde-apparaten waren een scherm om alleen quotiënten van de exogene kwantiteit op ϕ van invloed te laten zijn, terwijl ϕ gelijktijdig voor de grove afvoer van kwantiteit zorgt. Het systeem ψ was tegen hogere orden van grootte van kwantiteit al beschermd, had alleen met intercellulaire grootten te maken. Verder doorredenerend kan men vermoeden dat het systeem ω door nog geringere kwantiteiten wordt gemobiliseerd. Te voorzien valt dat het kwaliteitskarakter (dus de bewuste gewaarwor33 [Freuds keuze om het waarnemingssysteem van de neuronen aan te duiden met de Griekse omega wordt toegelicht in de redactionele inleiding (p. 315).]
335
336
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
ding) alleen tot stand komt wanneer de kwantiteit zoveel mogelijk is uitgeschakeld. Geheel uit de weg ruimen laat ze zich niet, want ook van de ω -neuronen moeten wij ons voorstellen dat ze met ∫ ἠ bezet zijn en naar afvoer streven.34 Daarmee rijst echter een ogenschijnlijk enorm probleem. Doorlaatbaarheid hangt, zo hebben wij gezien, af van de inwerking van ∫ ἠ , de ψ -neuronen zijn al ondoorlaatbaar. Bij nog kleinere ∫ ἠ zouden de ω -neuronen nog ondoorlaatbaarder moeten zijn. Maar deze eigenschap kunnen wij de dragers van het bewustzijn niet toekennen. Bij de wisseling van inhoud, de vluchtigheid van het bewustzijn, de vlotte verbinding van gelijktijdig waargenomen kwaliteiten past alleen volle doorlaatbaarheid van de ω -neuronen met volledige restitutio in integrum. De ω -neuronen gedragen zich als waarnemingsorganen; ook zouden wij met een geheugen hiervan niets weten aan te vangen. Doorlaatbaarheid dus, volle baning die niet door kwantiteit wordt veroorzaakt; waardoor dan wel ? Ik zie maar één uitweg: revisie van onze basishypothese over het ∫ ἠ verloop. Ik heb dit verloop tot dusver alleen als transport van ∫ ἠ van het ene neuron naar het andere beschouwd. Maar het verloop moet nog een kenmerk bezitten, van temporele aard, want in de mechanica hebben de fysici ook de andere massabewegingen van de buitenwereld deze temporele karakteristiek laten behouden. Deze karakteristiek noem ik bondig: de periode. Ik wil dus aannemen dat alle weerstand van de contactbarrières alleen voor het ∫-transport geldt, maar dat de periode van de neuronale beweging zich ongehinderd in alle richtingen voortplant, als het ware als inductieproces. Voor een natuurkundige verklaring is hier zeer veel werk te verrichten, want de algemene bewegingswetten moeten ook hier vrij van contradicties gelden. De hypothese gaat echter nog verder: de ω- neuronen zijn niet in staat ∫ ἠ op te nemen, in plaats daarvan eigenen ze zich de periode van de excitatie toe; en deze toestand, waarbij de ω -neuronen bij vulling met zeer geringe ∫ ἠ geaffecteerd worden door de periode, vormt het fundament van het bewustzijn. Ook de ψ- neuronen hebben natuurlijk hun periode, maar deze is gespeend van kwaliteit of beter gezegd: monotoon. Afwijkingen van deze psychische specifieke periode komen als kwaliteiten tot bewustzijn. Waardoor worden de periodische verschillen veroorzaakt ? Alles wijst in de richting van de zintuigen, waarvan de kwaliteiten nu juist door verschillende perioden van de neuronale beweging moeten worden 34 [Cf. evenwel een correctie op dit punt bij de algehele herziening van de theorie in Freuds brief aan Fließ van 1 januari 1896; zie bijlage A.]
i Algemeen schema weergegeven. De zintuigen werken niet alleen als ∫-schermen, zoals alle zenuwuiteinde-apparaten, maar ook als zeven, doordat ze alleen van bepaalde processen met een bepaalde periode de prikkel doorlaten. Waarschijnlijk dragen ze vervolgens op ϕ dit verschil over, doordat ze aan de neuronale beweging perioden meedelen die op een of andere analoge manier verschillen (specifieke energie), en het zijn deze wijzigingen die zich door ϕ via ψ naar ω voortzetten en daar, waar ze vrijwel gespeend van kwantiteit zijn, bewuste gewaarwordingen van kwaliteiten voortbrengen. Duurzaam is deze voortplanting van kwaliteit niet, ze laat geen sporen na, is niet reproduceerbaar.35
[8] Het bewustzijn Alleen dankzij zulke gecompliceerde en weinig aanschouwelijke hypothesen is het mij tot dusver gelukt de fenomenen van het bewustzijn hun plaats te geven in de constructie van de kwantitatieve psychologie. Aan een verklaring van hoe excitatieprocessen in de ω -neuronen gepaard gaan met bewustzijn, valt natuurlijk niet te denken. Het gaat er enkel om de ons bekende eigenschappen van het bewustzijn in overeenstemming te brengen met parallelle variabele processen in de ω -neuronen. En in details lukt dat niet slecht. Een enkel woord over de relatie tussen deze en andere theorieën over het bewustzijn. Volgens een geavanceerde mechanistische theorie is het bewustzijn louter een aanhangsel bij de fysiologisch-psychische processen, het wegvallen ervan zou aan het psychische verloop niets veranderen. Volgens een andere leer is bewustzijn de subjectieve kant van al het psychische gebeuren, dus niet van het fysiologisch-psychische proces te scheiden. De hier ontvouwde leer staat tussen beide theorieën in. Bewustzijn is hier de subjectieve kant van een deel van de fysische processen in het zenuwstelsel, namelijk van de ω -processen, en het wegvallen van het bewustzijn laat het psychische gebeuren niet ongewijzigd, maar impliceert het wegvallen van de bijdrage uit ω .36 35 [Deze paragraaf stelde Freud duidelijk voor problemen, zoals uit de openingszin van de volgende paragraaf blijkt; in zijn brief van 1 januari 1896 aan Fließ (bijlage A) herzag hij de paragraaf ingrijpend, door het ω -systeem in te lassen tussen ϕ en ψ . De idee van een ‘periode’ verschijnt in soortgelijk verband in ‘Aan gene zijde van
het lustprincipe’ (1920 g, 8: 166 en 217 v) en in ‘Het masochisme als economisch probleem’ (1924 c, 9: 21).] 36 [In zijn monografie over afasie (1891b, 56-58) had Freud enkele jaren eerder dit probleem al behandeld en, onder invloed van Hughlings-Jackson, een standpunt ingenomen dat veel dichter bij de ∑
337
338
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Geeft men het bewustzijn weer door ω -neuronen, dan heeft dat verscheidene consequenties. Deze neuronen moeten een afvoer hebben, hoe gering ook, en er moet een pad zijn om de ω -neuronen met ∫ ἠ , in het geringe quantum dat vereist is, te vullen. De afvoer gaat, zoals elke afvoer, in de richting van de motiliteit, waarbij opgemerkt moet worden dat bij de motorische omzetting kennelijk elk kwalitatief kenmerk, elke specificiteit van de periode verloren gaat.37 Het vullen van de ω -neuronen met ∫ ἠ kan vermoedelijk alleen vanuit ψ gebeuren, daar wij niet bereid zijn te erkennen dat er tussen dit derde systeem en ϕ een direct verband bestaat. Wat de oorspronkelijke biologische waarde van de ω -neuronen was, valt niet aan te geven.38 Tot dusver hebben wij de inhoud van het bewustzijn echter onvolledig beschreven; behalve de reeksen van zintuiglijke kwaliteiten laat de inhoud een andere, sterk afwijkende reeks zien, die van de lust- en onlust gewaarwordingen, die thans nadere uitleg behoeft. Aangezien ons een bepaalde tendens van het psychische leven, het vermijden van onlust, stellig bekend is, zijn wij geneigd deze tendens op één lijn te stellen met de primaire traagheidstendens. Dan staat onlust gelijk aan verhoging van het ∫ ἠ -niveau of toename van de kwantitatieve druk, dan is onlust de ω -gewaarwording bij ∫ ἠ -toename in ψ . Lust is dan de gewaarwording van afvoer. Omdat ω gevuld moet worden vanuit ψ , zou hieruit de hypothese volgen dat bij hoger ψ -niveau de bezetting in ω toeneemt, bij dalend niveau daarentegen afneemt. Lust en onlust zijn dan de gewaarwordingen van de eigen bezetting, van het eigen niveau in ω , waarbij ω en ψ tot op zekere hoogte communicerende vaten vormen. Op die manier zouden ook de kwantitatieve processen in ψ — wederom als kwaliteiten — tot bewustzijn komen. Met de lust- en onlustgewaarwording verdwijnt de geschiktheid tot het waarnemen van zintuiglijke kwaliteiten die, om zo te zeggen, in de neutrale zone tussen lust en onlust in liggen. Dit zou men aldus kunnen vertalen: bij een bepaalde [sterkte van de] bezetting tonen de ω -neuronen een optimaal vermogen tot opname van de periode der neuronale beweging, bij sterkere bezetting produceren ze onlust en bij zwakkere lust, totdat bij gebrek aan bezetting het opnamevermo-
∑ hierboven beschreven ‘aanhangsel’theorie van het bewustzijn lag. Deze passage wordt volledig geciteerd in bijlage B van ‘Het onbewuste’ (1915e, 7: 104 v ). Het gebrek aan helderheid in bovenstaande bespreking is stellig een aanwijzing dat Freud eigenlijk al
opschoof in de richting van zijn latere zienswijze dat psychische gebeurtenissen zowel bewust als onbewust kunnen zijn.] 37 [Cf. echter p. 403.] 38 [Voor ϕ en ψ werd dit al op p. 330 geconstateerd.]
i Algemeen schema gen verdwijnt.39 Op grond van dergelijke data is dan de corresponderende bewegingsvorm te construeren.
[9] Het functioneren van het apparaat 40 Men kan zich nu de volgende voorstelling van het functioneren van het uit ϕψω bestaande apparaat maken. Van buitenaf penetreren de excitatiequanta de uiteinden van het ϕ -systeem, stuiten aanvankelijk op de zenuwuiteinde-apparaten en worden door deze gebroken in quotiënten, die waarschijnlijk van een hogere orde van grootte zijn dan intercellulaire prikkels (of misschien toch van dezelfde orde van grootte ?). Hier is een eerste drempel; beneden een zekere kwantiteit komt een werkzaam quotiënt helemaal niet tot stand, zodat het effectieve vermogen van de prikkels in zekere zin beperkt blijft tot de middelgrote kwantiteiten. Daarbij werken de kapsels van de zenuwuiteinden van nature als zeef, zodat niet alle soorten prikkels kunnen inwerken op de afzonderlijke eindpunten. De prikkels die werkelijk ϕ -neuronen bereiken, bezitten een kwantiteit en een kwalitatief kenmerk, 41 ze vormen in de buitenwereld een reeks van gelijke kwaliteit, en vanaf de drempel tot aan de pijngrens [een reeks] van groeiende kwantiteit. Terwijl in de buitenwereld de processen een continuüm in twee richtingen vormen, zowel wat de kwantiteit als wat de periode (kwaliteit)
39 [Deze redenering duikt opnieuw op in ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920 g, 8: 166), waar ze toegeschreven wordt aan Fechner. In deze paragraaf van het ‘Ontwerp’ stelt Freud wat hij later het lustprincipe zou noemen, gelijk aan het constantieprincipe. Cf. de redactionele inleiding tot ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 427) en Fechner (1873). Zeer veel later differentieerde Freud tussen beide principes. Zie ook p. 337, noot 35. 40 [Boven deze paragraaf zette Freud in zijn manuscript het opschrift Tweede deel, een formulering die in Aus den Anfängen (1950 a, 1e druk, 397) ontbreekt. De reden voor de weglating is dat Freud zijn hoofdparagraaf ‘Psychopathologie’ (p. 368) begon met hetzelfde opschrift. Zonder twijfel de zinnigste oplossing is
de redacteuren van Aus den Anfängen in hun handelwijze te volgen. Merkwaardig genoeg zijn deze beide opschriften de enige genummerde indelingen die Freud zelf heeft aangebracht. De koppen ‘deel i’ en ‘deel iii’ zijn door de redacteuren van Aus den Anfängen geïntroduceerd, de arabische nummering van de onderafdelingen stamt van James Strachey.] 41 [Omwille van de duidelijkheid zij erop gewezen dat (ongeacht een evidente tegenspraak aan het slot van deze zin) strikt genomen noch de processen in de buitenwereld, noch de prikkels die via de zenuwuiteindeapparaten ϕ bereiken, noch de bezettingen in ϕ en ψ kwaliteit bezitten, maar alleen een kwalitatief kenmerk — de periode die, als ze ω bereikt, kwaliteit wordt.]
339
340
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
betreft, zijn de daarmee corresponderende prikkels wat hun kwantiteit betreft ten eerste gereduceerd, ten tweede door een uitsnijding begrensd, en wat de kwaliteit betreft discontinu, zodat bepaalde perioden helemaal niet als prikkels werken.
buitenwereld prikkels
[ Afbeelding 1] Het kwalitatieve kenmerk van de prikkels plant zich nu ongehinderd door ϕ via ψ voort naar ω , waar het een gewaarwording voortbrengt ; het wordt weergegeven door een specifieke periode van de neuronale beweging, die zeker niet dezelfde is als die van de prikkel, maar wel volgens een ons onbekende reductieformule in een vaste relatie daarmee staat. Deze periode houdt niet lang stand, verdwijnt op haar weg naar de motoriek; en omdat ze wordt doorgelaten, laat ze ook geen geheugen[spoor] achter. De kwantiteit van de ϕ -prikkel exciteert de afvoertendens van het zenuwstelsel doordat ze in evenredige motorische excitatie wordt omgezet. Het motiliteitsapparaat zit rechtstreeks aan ϕ vast, de aldus vertaalde kwantiteiten sorteren een effect dat kwantitatief ver boven hun vermogen uitstijgt, doordat ze in de spieren, klieren en dergelijke binnendringen, daarin dus door vrijmaking werken, terwijl tussen de neuronen alleen transport plaatsvindt. In de ϕ -neuronen eindigen voorts de ψ -neuronen, waarnaar een deel van de ∫ ἠ wordt getransporteerd, maar enkel een deel, een quotiënt wellicht, corresponderend met een intercellulaire prikkelgrootte. De vraag rijst of de naar ψ getransporteerde ∫ ἠ niet evenredig aan de naar ψ stromende ∫ toeneemt, zodat een grotere prikkel een sterker psychisch effect sorteert. Hier lijkt sprake te zijn van een bijzondere voorziening, die opnieuw ∫ weghoudt van ψ . De sensibele ψ -geleidingsbaan bezit namelijk een eigenaardige structuur, ze vertakt zich voortdurend, met dikkere en dunnere banen die in talrijke eindpunten uitlopen, waarschijnlijk met de volgende betekenis: een sterke prikkel bewandelt andere paden dan een zwakkere.
i Algemeen schema
[ Afbeelding 2] Bij voorbeeld: 1 (∫ ἠ ) 42 zal alleen via pad i lopen en bij het eindpunt α een quotiënt naar ψ transporteren. 2 (∫ ἠ ) zal niet in ω het dubbele quotiënt transporteren, maar ook via het smallere pad ii kunnen lopen en zo een tweede eindpunt [β ] naar ψ openen. 3 (∫ ἠ ) zal de smalste baan [iii] openen en ook via γ transporteren. Zo wordt de enkelvoudige ϕ -baan ontlast en zal de grotere kwantiteit in ϕ hierin tot uitdrukking komen dat ze in ψ niet één, maar meer neuronen bezet. De individuele bezettingen van de ψ -neuronen kunnen hierbij min of meer gelijk zijn. Als 1 (∫ ἠ )43 in ϕ leidt tot een bezetting in ψ , dan wordt 3 (∫ ἠ ) uitgedrukt door bezetting in ψ ! + ψ @ + ψ #. Kwantiteit in ϕ wordt dus uitgedrukt door complicatie in ψ . Hierdoor is de ∫ weggehouden van ψ , althans tot aan zekere grenzen. Dit doet sterk denken aan de verhoudingen in Fechners wet, die zo te lokaliseren zou zijn.44 Aldus wordt ψ vanuit ϕ bezet in ∫’s die normaliter klein zijn. De kwantiteit van de ϕ -excitatie wordt in ψ uitgedrukt door complicatie, de kwaliteit door topiek, doordat volgens de anatomische verhoudingen de individuele zintuigen via ϕ alleen met bepaalde ψ -neuronen in contact staan. ψ ontvangt echter ook nog bezetting vanuit het inwendige van het lichaam, en wij mogen de ψ -neuronen wellicht in twee groepen splitsen: de mantel neuronen, die vanuit ϕ , en de kernneuronen, die vanuit de endogene geleidingsbanen bezet worden.45
42 [In het manuscript staat hier alleen ∫ ἠ .] 43 [In het manuscript weer alleen ∫ ἠ .] 44 [De wet van Fechner (1873) definieert de relatie tussen veranderingen in de prikkelintensiteit en veranderingen in de daaruit resulterende zintuiglijke gewaarwording. In mathematische vorm bepaalt deze wet dat de intensiteiten
van gewaarwordingen zich gedragen als de logaritmen van prikkelintensiteiten. Freud lijkt hier te veronderstellen dat de wet op deze specifieke plaats in het zenuwstelsel zijn neurale pendant heeft.] 45 [Halverwege de negentiende eeuw maakten de histologen ten aanzien van de hersenschorscellen een onderscheid tussen twee hoofdlagen, waarbij zij de ∑
341
342
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
[10] De ψ -geleidingsbanen De kern van ψ staat in verbinding met de banen waarlangs endogene excitatiekwantiteiten opklimmen. Zonder dat wij connecties van deze banen met ϕ uitsluiten, moeten wij toch vasthouden aan de oorspronkelijke hypothese dat er een directe weg vanuit het inwendige van het lichaam naar ψ -neuronen voert. Maar dan is ψ aan deze zijde weerloos blootgesteld aan de ∫’s en daarin schuilt de drijfveer van het psychische mechanisme.46 Wat wij van de endogene prikkels weten, laat zich in de hypothese uitdrukken dat ze van intercellulaire aard zijn, continu ontstaan en alleen periodiek psychische prikkels worden.47 De idee van een ophoping is niet van de hand te wijzen, en het intermitterende karakter van de psychische werking laat alleen de hypothese toe dat ze op hun geleidingspad naar ψ stuiten op weerstanden, die pas bij toename van de kwantiteit worden overwonnen. Het zijn dus veelvuldig gelede geleidingsbanen, met inlassing van meerdere contactbarrières tot aan de ψ -kern. Maar vanaf een bepaalde ∫ werken de endogene excitaties permanent als prikkel, en elke toename van de ∫’s wordt als toename van de ψ -prikkel waargenomen. Dan is er dus een toestand waarin de geleidingsbaan doorlaatbaar is geworden. Voorts leert ons de ervaring dat na afvoer van de ψ -prikkel de geleidingsbaan haar weerstand terugkrijgt. Zo’n proces noemt men summering. De ψ -geleidingsbanen vullen zich door summering, tot ze doorlaatbaar worden. Kennelijk laat de geringheid van de afzonderlijke prikkel de summering toe. Summering is ook aangetoond voor de ϕ -geleidingsbanen, bij voorbeeld voor de geleiding van pijn, waar ze alleen voor kleine kwantiteiten geldt. De geringere rol van de summering aan de ϕ -kant pleit voor het feit dat het daar inderdaad om grotere ∫’s gaat. Zeer geringe ∫’s lijken weggehouden te worden doordat de zenuwuiteinde-apparaten als drempel werken, terwijl aan de ψ -kant zulke apparaten ontbreken en slechts geringe ∫ ἠ werkzaam zijn. Het is zeer opmerkelijk dat de ψ -geleidingsneuronen zich tussen de kenmerken van doorlaatbaarheid en ondoorlaatbaarheid kunnen
∑ buitenlaag de naam pallium (of ‘mantel’) gaven. Neuroanatomen hebben nadien een zeer veel complexere gelaagdheid ontdekt.] 46 [Dit laatste punt wordt aan het slot van deze paragraaf nader ver-
klaard. Het ontbreken van een beveiliging die het binnenste afschermt, komt in een aantal latere geschriften van Freud ter sprake, b.v. in ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920 g, 8 : 186).] 47 [Cf. noot 8 op p. 324.]
i Algemeen schema handhaven, doordat ze ondanks de passage van ∫ ἠ hun weerstand bijna in volle omvang terugkrijgen. Dit is geheel in tegenspraak met de gepostuleerde eigenschap van de ψ -neuronen, namelijk dat ze door stromende ∫ ἠ blijvend worden gebaand. Hoe kan deze tegenspraak worden opgehelderd? Door de hypothese dat het een algemene eigenschap van de contactbarrières is dat de weerstand zich herstelt zodra de stroom ophoudt. Deze eigenschap is vervolgens moeiteloos te verenigen met het feit dat de beïnvloeding van de ψ -neuronen [door de passage van ∫ ἠ ] leidt tot baning. Men hoeft alleen aan te nemen dat de baning die na het ∫-verloop resteert, niet in de opheffing van iedere weerstand bestaat, maar in de verlaging van de weerstand tot een noodzakelijk constant minimum. Gedurende het ∫-verloop is de weerstand opgeheven, daarna herstelt hij zich, alleen wel — afhankelijk van de [hoeveelheid] gepasseerde ∫’s — tot verschillende hoogte, zodat een volgende keer reeds een geringere ∫ kan passeren enzovoort. Wanneer de baning maximaal is, resteert daarna een zekere, voor alle contactbarrières gelijke weerstand, die dus ook de stijging van ∫ tot een zekere drempel vereist, eer deze kan passeren. Deze weerstand is dan een constante. Bijgevolg betekent het feit dat de endogene ∫ ἠ werkt door summering, enkel en alleen dat deze ∫ ἠ uit zeer geringe, beneden de constante blijvende excitatiequanta is samengesteld; het endogene geleidingspad is daarom toch volkomen gebaand. Daaruit volgt echter dat de ψ -contactbarrières over het algemeen hoger reiken dan de geleidingsbarrières, zodat in de kernneuronen opnieuw ∫ ἠ kan worden opgeslagen. Na vereffening van de geleiding is er aan deze opslag verder geen grens gesteld. ψ is hier aan de ∫ overgeleverd en daarmee ontstaat binnen in het systeem de aandrift die alle psychische activiteit voedt. Wij kennen deze macht als de wil, het derivaat van de driften.48
[11] De bevredigingservaring Het vullen van de kernneuronen in ψ zal leiden tot een streven naar afvoer, tot een drang die zich motorisch ontlaadt. De ervaring wijst uit dat de baan naar interne verandering (uitdrukking van de gemoedsbeweging, schreeuwen, innervatie van bloedvaten) daarbij het eerst wordt bewandeld. Maar al deze afvoer zal, zoals aan het begin is uit-
48 [Cf. p. 361. — In Freuds vroege publicaties is dit een van de weinige passages waar het woord drift opduikt. Zie bijlage B (p. 411).]
343
344
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
eengezet, geen ontlastend effect hebben, omdat de opname van de endogene prikkel toch voortduurt en de ψ -spanning wordt hersteld. Opheffing van de prikkel is in dit geval alleen mogelijk door een ingreep die in het inwendige van het lichaam de vrijmaking van ∫ ἠ een tijdlang uitschakelt, en deze ingreep vereist een verandering in de buitenwereld (toevoer van voedsel,49 nabijheid van het seksuele object), die als specifieke actie alleen langs bepaalde wegen kan geschieden. Het menselijk organisme is aanvankelijk niet in staat de specifieke actie teweeg te brengen. Ze geschiedt door hulp van buitenaf, doordat dankzij de afvoer via interne verandering 50 een ervaren individu geattendeerd wordt op de toestand van het kind. Deze afvoerbaan krijgt zo de uiterst belangrijke secundaire functie van communicatie, en de aanvankelijke hulpeloosheid van de mens is de oerbron van alle zedelijke motieven. Wanneer het behulpzame individu de specifieke actie in de buitenwereld voor het hulpeloze kind heeft verricht, is het kind door reflexvoorzieningen in staat de voor de opheffing van de endogene prikkel noodzakelijke verrichting onverwijld in het inwendige van zijn lichaam te voltrekken. Het geheel vormt dan een bevredigingservaring, die de ingrijpendste gevolgen voor de functionele ontwikkeling van het individu heeft. Er gebeuren namelijk drie dingen in het ψ -systeem : 1. er wordt blijvende afvoer geleverd, waarmee een einde wordt gemaakt aan de drang die in ω tot onlust had geleid ; 2. in de mantel ontstaat de bezetting van één of meer neuronen, die met de waarneming van een object corresponderen; 3. op andere plaatsen van de mantel arriveert de informatie over de afvoer van de opgewekte reflexbeweging die volgt op de specifieke actie. Tussen deze bezettingen en de kernneuronen vormt zich hierna een baning.51 De informatie over de reflexafvoer komt tot stand doordat elke beweging door haar secundaire gevolgen aanleiding geeft tot nieuwe sensibele excitaties (van huid en spieren), die in ψ een motorisch beeld opleveren. De totstandkoming van de baning laat echter een dieper
49 [In het manuscript staat ‘invoer van voedsel’, wat wellicht een verschrijving is.] 50 [Bij voorbeeld door het krijsen van het kind.] 51 [Deze beschrijving van de bevredigingservaring komt in bijna gelijkluidende bewoordingen terug in hoofdstuk vii (c) van ‘De droomdui-
ding’ (1900 a, 2: 533) ; en voorts, zij het bondiger, in ‘Formuleringen over de twee principes van het psychisch gebeuren’ (1911b, 5: 333, noot 8 en 334 v). De essentie van deze gedachten duidt Freud al aan in zijn eerste artikel over de angstneurose (1895b, 1: 229) en in het stellig nog oudere manuscript E (1985c, 1: 262 v).]
i Algemeen schema inzicht in de ontwikkeling van ψ toe. Tot dusver hebben wij beïnvloeding van ψ -neuronen door ϕ en door endogene geleidingsbanen leren kennen; maar de individuele ψ -neuronen waren door contactbarrières met sterke weerstanden over en weer versperd. Nu is er een fundamentele wet van associatie door gelijktijdigheid, die bij de zuivere ψ -activiteit, bij het reproducerende herinneren actief is en die de basis van alle verbindingen tussen de ψ -neuronen vormt. Wij komen te weten dat het bewustzijn, dus de kwantitatieve bezetting van een ψ -neuron α ,52 overgaat op een tweede neuron β , wanneer α en β ooit gelijktijdig bezet zijn geweest vanuit ϕ (of uit andere bron). Door gelijktijdige bezetting α - β is dus een contactbarrière gebaand. In de termen van onze theorie volgt hieruit dat een ∫ ἠ vanuit een neuron gemakkelijker in een bezet dan in een onbezet neuron overgaat.53 De bezetting van het tweede neuron werkt dus als een sterkere bezetting van het eerste. Voor het ∫ ἠ -verloop blijkt bezetting hier wederom equivalent te zijn aan baning. Wij leren hier dus een tweede belangrijke factor kennen die de richting van het ∫ ἠ -verloop bepaalt. Een ∫ ἠ in het neuron α zal niet alleen in de richting van de best gebaande barrière gaan, maar ook in die van de barrière die bezet is van de andere zijde. Beide factoren kunnen elkaar ondersteunen of eventueel elkaar tegenwerken. Door de bevredigingservaring ontstaat er dus een baning tussen twee herinneringsbeelden en de kernneuronen, die in een toestand van drang worden bezet. Met de afvoer van bevrediging stroomt waarschijnlijk ook de ∫ ἠ uit de herinneringsbeelden weg. Wanneer de drang- of wenstoestand zich opnieuw voordoet, gaat de bezetting nu ook op de beide herinneringen over en wekt deze op. Eerst wordt vermoedelijk het herinneringsbeeld van het object getroffen door de wensopwekking. Ik twijfel er niet aan dat deze wensopwekking eerst hetzelfde oplevert als de waarneming, namelijk een hallucinatie. Wordt vervolgens de reflexactie ingeleid, dan blijft de teleurstelling niet uit.
52 [Hier definieert Freud bewustzijn klaarblijkelijk zonder aan ω te refereren.] 53 [Hieraan wordt in het vervolg ( b.v. op p. 355 en p. 363) meer dan eens gerefereerd. Dit postulaat duikt twintig jaar later in ‘Metapsychologische aanvulling op de droomleer’ (1916-17 f, 7: 120 en 127, noot 36) op, waar Freud spreekt
van ‘het principe van de prikkelongevoeligheid van onbezette systemen’. Nog later wordt het opnieuw vermeld in ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920 g, 8: 188) en in ‘Notitie over het “toverblok”’ (1925a, 9: 74). Cf. in dit verband ook Breuers opmerkingen dienaangaande in hoofdstuk iii van ‘Studies over hysterie’ (1895d ).]
345
346
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
[12] De pijnervaring Normalerwijs wordt ψ aan ∫ blootgesteld vanuit de endogene geleidingsbanen, op abnormale, zij het nog niet pathologische wijze, wanneer extreem grote ∫’s door de scherminrichtingen in ϕ heen breken, dus in geval van pijn. De pijn produceert in ψ 1. een grote niveauverhoging, die door ω 54 als onlust wordt ervaren, 2. een tendens tot afvoer, die in bepaalde richtingen gewijzigd kan zijn, en 3. een baning tussen deze afvoertendens en een herinneringsbeeld van het object dat pijn veroorzaakt. Het lijdt bovendien geen twijfel dat de pijn een bijzondere kwaliteit bezit, die zich naast de onlust doet gevoelen. Wordt het herinneringsbeeld van het (vijandige) object op een of andere manier opnieuw bezet, bij voorbeeld door nieuwe waarneming, dan ontstaat er een toestand die geen pijn is, maar er toch op lijkt. Hij impliceert onlust en de met de pijnervaring corresponderende afvoertendens. Aangezien onlust een niveauverhoging betekent, rijst de vraag waar deze ∫ ἠ vandaan komt. In de eigenlijke pijnervaring was het de binnendringende externe ∫ 55 die het ψ -niveau verhoogde. In de reproductie ervan — het affect 56 — is alleen de ∫ die de herinnering bezet erbij gekomen, en het is duidelijk dat deze — van de aard van iedere waarneming — niet tot een algemene toename van ∫ ἠ kan leiden. Men hoeft dus alleen nog aan te nemen dat door de bezetting van herinneringen onlust uit het inwendige van het lichaam wordt vrijgemaakt en opnieuw naar boven getransporteerd. Men kan zich het mechanisme van deze vrijmaking slechts aldus voorstellen: zoals er motorische neuronen zijn die, wanneer ze tot een bepaald niveau zijn gevuld, ∫ ἠ naar de spieren geleiden en dus afvoeren, zo moeten er ‘secretorische’ neuronen zijn die bij excitatie in het inwendige van het lichaam datgene doen ontstaan wat op de endogene geleidingsbanen naar ψ als prikkel werkt, neuronen dus die de productie van endogene ∫ ἠ beïnvloeden en bijgevolg niet ∫ ἠ afvoeren, maar via zijpaden toevoeren. Deze secretorische 57 neuronen zullen wij ‘sleutelneuronen’
54 [Cf. ‘Remming, symptoom en angst’ (1926d, 9: 267).] 55 [Het is niet van belang ontbloot dat Freud in het manuscript eerst ∫ ἠ schreef, maar toen de ἠ doorstreepte.] 56 [Cf. noot 61 op p. 347.] 57 [In het manuscript staat ‘motorische’. Dit is waarschijnlijk een verschrijving voor ‘secretorische’, want door-
slaggevend aan de term sleutel is dat deze neuronen ∫ ἠ ‘vrijmaken’. Motorische en sleutel-neuronen lijkt Freud in een passage op p. 359 te differentiëren. Een verwijzing naar deze opvatting over motorische en secretorische innervatie is te vinden in hoofdstuk vi (h) van ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 446).]
i Algemeen schema noemen. Ze worden kennelijk pas bij een bepaald niveau in ψ geëxciteerd. Door de pijnervaring heeft het herinneringsbeeld van het vijandige object een voortreffelijke baning naar deze sleutelneuronen verkregen, uit hoofde waarvan nu in het affect onlust vrijkomt.58 Steun voor deze bevreemdende, maar onmisbare hypothese biedt wat er gebeurt bij de vrijmaking van seksuele energie. Tegelijkertijd rijst het vermoeden dat de endogene prikkels in beide gevallen bestaan in chemische producten, waarvan het aantal wellicht aanzienlijk is. 59 Omdat de vrijmaking van onlust bij heel geringe bezetting van het vijandige herinneringsbeeld buitengewoon groot kan zijn, mag men concluderen dat vooral de pijn uitgebreide baningen achterlaat. De baning, zo mag men bij dit alles vermoeden, hangt geheel af van de bereikte ∫ ἠ , zodat de banende werking van 3 ∫ ἠ mogelijk ver uitstijgt boven die van 3 × ∫ ἠ . 60
[13] Affecten en wenstoestanden De residuen van de beide behandelde soorten ervaringen zijn de affecten 61 en de wenstoestanden, die gemeen hebben dat ze een verhoging van de ∫ ἠ -spanning in ψ impliceren: in het affect door plotselinge vrijmaking, in de wens door summering. Beide toestanden zijn van zeer grote betekenis voor het [∫ ἠ -]verloop in ψ , daar ze dwangmatige motieven voor dit verloop achterlaten. Uit de wenstoestand volgt rechtstreeks een aantrekking tot het wensobject, respectievelijk 58 [Deze gevolgen van een pijnervaring worden beschreven in ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 563).] 59 [Gedurende zijn hele leven was Freud geïnteresseerd in een mogelijk chemisch substraat van de driften, vooral van de seksuele driften. Hij bracht deze ideeën vooral in verband met overwegingen van Fließ, zoals blijkt uit een passage in paragraaf 21 (p. 366). De eerste verwijzing naar dit vraagstuk staat in manuscript D van de Fließ-documenten (1985c, 1: 261). Cf. ook een toespeling in brief 112 van 6 december 1896. Zeer laat in Freuds geschriften wordt het onderwerp aangesneden in ‘Over de vrouwelijke seksualiteit’ (1931b, 10: 55), waar Freud opnieuw de theorie vermeldt dat er verscheidene chemische seksuele substanties zijn, een theorie die hij meteen ook als naïef verwerpt.]
60 [Hier staat 3 ∫ ἠ voor een driemaal zo grote kwantiteit als 1 ∫ ἠ , en 3 × ∫ ἠ voor een driemaal herhaalde kwantiteit ∫ ἠ . Freud lijkt in dubio te hebben verkeerd hoe hij het eerste moest noteren. Uit het manuscript blijkt dat hij in dit geval aanvankelijk 3 (∫ ἠ ) schreef, maar dit daarna in 3 ∫ ἠ verbeterde. Op een andere plaats (p. 341) gebruikte hij de eerste variant — 3 (∫ ἠ ) —, maar in een nog eerdere passage (p. 328) schreef hij ∫:3ἠ .] 61 [Uit sommige passages (zie b.v. p. 346 en p. 360) zou men de conclusie kunnen trekken dat Freud de term affect alleen in samenhang met de reproductie van met onlust geladen ervaringen gebruikt. Dat wordt duidelijk weersproken door een constatering met betrekking tot dromen op p. 364.]
347
348
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
het herinneringsbeeld van dat object ; 62 de pijnervaring resulteert in een afstoting, een afkeer om het vijandige herinneringsbeeld bezet te houden. Dit zijn de primaire wensaantrekking en de primaire afweer. De wensaantrekking laat zich gemakkelijk verklaren door de hypothese dat de bezetting van het vriendelijke herinneringsbeeld in een toestand van begeerte de bezetting als gevolg van louter een waarneming aan ∫ ἠ verre overtreft, zodat een bijzonder goede baning vanuit de ψ -kern leidt naar het corresponderende neuron van de mantel. Moeilijker te verklaren is de primaire afweer of verdringing, het feit dat een vijandig herinneringsbeeld steeds zo spoedig mogelijk door de bezetting wordt verlaten. Toch moet de verklaring wellicht hierin worden gezocht dat de primaire pijnervaringen door reflectorische afweer tot een einde zijn gebracht. Het opduiken van een ander object in plaats van het vijandige signaleerde dat de pijnervaring was geëindigd, en het ψ -systeem probeert, biologisch geïnstrueerd, de toestand in ψ te reproduceren die het ophouden van de pijn aanduidde. Met de uitdrukking biologisch geïnstrueerd hebben wij een nieuwe verklaringsgrond ingevoerd, die zelfstandige geldigheid moet bezitten, hoewel deze grond een herleiding tot mechanische principes (kwantitatieve factoren) 63 niet uitsluit, maar juist vereist. In dit geval kan het gemakkelijk de bij bezetting van vijandige herinneringsbeelden telkens optredende toename van ∫ ἠ zijn die op verhevigde afvoeractiviteit en daarmee ook op het afvloeien van herinneringen aandringt.
[14] Introductie van het ‘Ik’ Met de hypothese van de wensaantrekking en van de tendens tot verdringing hebben wij in feite echter al een toestand van ψ aangestipt die nog niet is besproken; deze beide processen beduiden immers dat zich in ψ een organisatie heeft gevormd waarvan de aanwezigheid [∫ ἠ -]verlopen stoort die zich voor het eerst op bepaalde wijze [vergezeld van bevrediging of pijn] hebben voltrokken. Deze organisatie heet het Ik en is eenvoudig te beschrijven als men bedenkt dat de regelmatig herhaalde opname van endogene ∫ ἠ in bepaalde neuronen (van de kern) en de banende werking die daarvan uitgaat, een groep neuronen zal opleveren die constant bezet is, die dus met de door de secundaire functie vereiste voorraadsdrager correspondeert. Het Ik is dus te definiëren als het totaal van de op een gegeven moment aanwe62 [Cf. ‘De droomduiding’ (1900a, 2: 516 v).]
63 [Cf. noot 27 op p. 332.]
i Algemeen schema zige ψ -bezettingen waarin zich een duurzaam bestanddeel afscheidt van een wisselend bestanddeel. Zoals men zonder veel moeite zal inzien, behoren de baningen tussen ψ -neuronen, als mogelijkheden om in eerstvolgende momenten het veranderde Ik zijn uitbreiding toe te wijzen, mede tot het bezit van het Ik. Terwijl het streven van dit Ik erop gericht moet zijn dat het zijn bezettingen langs de weg van bevrediging afstaat, kan dit enkel gebeuren doordat het de herhaling van pijnervaringen en affecten beïnvloedt, en wel op de volgende manier, die algemeen als remming wordt aangeduid. Een ∫ ἠ die ergens vandaan een neuron penetreert, zal zich naar de contactbarrière van de grootste baning voortzetten en een in die richting gaande stroom teweegbrengen. Nauwkeuriger gezegd, de stroom ∫ ἠ zal zich omgekeerd evenredig aan de weerstand splitsen in de richting van de individuele contactbarrières, en waar dan een contactbarrière wordt getroffen door een quotiënt dat beneden de weerstand hiervan ligt, zal in de praktijk niets deze barrière passeren. Gemakkelijk kan deze verhouding voor elke ∫ ἠ in het neuron er anders uitzien, want er ontstaan dan quotiënten die ook bij andere contactbarrières boven de drempelwaarde uit komen. Het verloop staat dus los van ∫ ἠ en de [onderlinge] verhouding van de baningen. Wij hebben de derde machtige factor leren kennen. Wanneer tegelijkertijd een aangrenzend neuron is bezet, werkt dit neuron als een tijdelijke baning van de tussen beide gelegen contactbarrières en modificeert zo het verloop [van de stroom], die anders op die ene gebaande contactbarrière gericht zou zijn geweest. Een collaterale bezetting betekent dus een remming voor het ∫ ἠ -verloop. Wij kunnen ons het Ik als een netwerk van bezette, ten opzichte van elkaar goed gebaande neuronen voorstellen, ongeveer als volgt :
[ Afbeelding 3]
349
350
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Zo wordt een ∫ ἠ die van buitenaf (ϕ ) binnendringt in a en, indien niet beïnvloed, naar het neuron b zou zijn gegaan, door de collaterale bezetting in a-α zodanig beïnvloed dat ze alleen een quotiënt aan b afstaat, eventueel zelfs b niet eens bereikt. Als een Ik dus bestaat, moet het psychische primaire processen remmen. Deze remming is echter een duidelijk voordeel voor ψ . Als wij aannemen dat a een vijandig herinneringsbeeld is en b een sleutelneuron voor onlust, dan zou bij opwekking van a primair onlust vrijkomen, die misschien nutteloos zou zijn, en zulks in elk geval is zodra de onlust voor het volle quantum vrijkomt. Bij een remmende werking van α zal de vrijmaking van onlust zeer gering uitvallen, en het zenuwstelsel blijft de ontwikkeling en afvoer van ∫ zonder verdere schade bespaard. Men kan zich nu gemakkelijk voorstellen dat het Ik met steun van een mechanisme dat de aandacht 64 van het Ik vestigt op de aankomende nieuwe bezetting van het vijandige herinneringsbeeld, gedaan kan krijgen dat het [∫ ἠ -]verloop van herinnering naar vrijmaking van onlust wordt geremd door ruime, al naar behoefte te versterken collaterale bezetting. Sterker nog, als men aanneemt dat de aanvankelijke (∫ ἠ -)vrijmaking van onlust door het Ik zelf ter hand wordt genomen, dan heeft men in deze vrijmaking zelf de bron voor het verbruik dat de remmende collaterale bezetting vergt van het Ik. De primaire afweer is in dat geval des te sterker, naarmate de onlust sterker is.
[15] Primair en secundair proces 65 in ψ Uit de tot dusver beschreven ontwikkelingen vloeit voort dat het Ik in
ψ , dat wij naar zijn tendensen kunnen behandelen zoals het zenuwstelsel in zijn geheel, bij de niet-beïnvloede processen in ψ twee keer in een staat van hulpeloosheid raakt en schade oploopt. Ten eerste wanneer het in wenstoestand de objectherinnering nieuw bezet en daarna tot afvoer overgaat, waarna de bevrediging moet uitblijven, omdat het object niet reëel, maar alleen in een fantasievoorstelling aanwezig is. Aanvankelijk is ψ niet in staat dit onderscheid te maken, omdat het alleen op grond van de opeenvolging van analoge toestanden tussen zijn neuronen kan opereren.66 Er is dus een criterium van elders nodig om waarneming en voorstelling te onderscheiden.
64 [De aandacht wordt behandeld op p. 380 v.] 65 [Dit fundamentele onderscheid verschijnt voor het eerst aan het slot van deze paragraaf. Zie ook bijlage B (p. 409).]
66 [Bedoeld is waarschijnlijk het verband tussen wensopwekking en hallucinatie, zoals dat in het laatste gedeelte van paragraaf 11 wordt beschreven.]
i Algemeen schema Anderzijds heeft ψ een signaal nodig om de aandacht op de herbezetting van het vijandige herinneringsbeeld te kunnen vestigen en de daaruit voortvloeiende vrijmaking van onlust door collaterale bezetting te voorkomen. Als ψ deze remming tijdig genoeg kan uitvoeren, valt de vrijmaking van onlust en daarmee de afweer onbeduidend uit; zo niet, dan is er enorme onlust en excessieve primaire afweer. De wensbezetting en de vrijmaking van onlust bij nieuwe bezetting van de desbetreffende herinnering kunnen biologisch schadelijk zijn. De wensbezetting is schadelijk telkens wanneer ze een bepaalde limiet overschrijdt en zo afvoer uitlokt; de vrijmaking van onlust is het op zijn minst telkens wanneer de bezetting van het vijandige herinneringsbeeld niet vanuit de buitenwereld, maar vanuit ψ zelf geschiedt (door associatie). Het gaat dus ook hier om een signaal voor het onderscheiden van W (waarneming) en herinnering (voorstelling).67 Waarschijnlijk zijn het nu de ω -neuronen die dit signaal, het realiteitssignaal , 68 leveren. Bij elke externe waarneming ontstaat een kwalitatieve excitatie in ω , die echter aanvankelijk voor ψ zonder betekenis is. Hieraan moet nog worden toegevoegd dat de ω -excitatie leidt tot ω -afvoer en dat informatie over deze zoals over elke afvoer ψ bereikt. De informatie over afvoer vanuit ω is dan het kwalitatieve of realiteitssignaal voor ψ . Als het wensobject in ruime mate wordt bezet, zodat het hallucinatoir wordt ervaren, volgt ook hetzelfde afvoer- of realiteitssignaal als bij externe waarneming. Voor dit geval faalt het criterium. Maar als de wensbezetting onder remming plaatsvindt, zoals dat bij een bezet Ik mogelijk wordt, is het kwantitatieve geval denkbaar dat de wensbezetting, omdat ze niet intensief genoeg is, geen kwalitatief signaal oplevert, terwijl de externe waarneming dat wel zou opleveren. Voor dit geval behoudt het criterium dus zijn waarde. Het verschil is immers dat het kwalitatieve signaal van buitenaf bij elke intensiteit van de bezetting volgt, vanuit ψ alleen bij grote intensiteiten. Dus is het de remming door het Ik die een criterium voor het onderscheiden van waarneming en herinnering mogelijk maakt. Biologische ervaring zal vervolgens leren dat de afvoer pas op gang dient te komen wanneer het realiteitssignaal is gearriveerd, en dat te dien einde de bezetting van de gewenste herinneringsbeelden een bepaalde limiet niet mag overschrijden. 67 [Deze bespreking is stellig Freuds vroegste poging greep te krijgen op het probleem van de realiteitstoetsing (de vraag dus hoe wij beslissen of iets reëel is of niet). Hij komt op dit probleem, dat hem vele jaren zou bezighouden, op verscheidene
plaatsen in het ‘Ontwerp’ terug. Zie bijlage B, p. 410.] 68 [De bijna identieke term kenteken van de realiteit verschijnt in ‘Metapsychologische aanvulling op de droomleer’ (1916-17 f, 7: 126).]
351
352
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Anderzijds kan de excitatie van de ω -neuronen ook dienen om het ψsysteem in het tweede geval te beschermen, doordat dus ψ op de aanwezigheid of het uitblijven van een waarneming wordt geattendeerd. Daarvoor moet men aannemen dat de ω -neuronen oorspronkelijk in anatomische verbinding met het geleidingspad van de verschillende zintuigen staan en dat ze hun afvoer weer op motorische apparaten richten die tot diezelfde zintuigen behoren. Dan zal de informatie over deze laatste afvoer (die van de reflectorische aandacht) voor ψ biologisch een signaal worden om in dezelfde richtingen bezettingskwantiteit te sturen. 69 Dus: bij remming door een bezet Ik worden de ω -afvoersignalen heel algemeen realiteitssignalen, die ψ biologisch leert te benutten. Bevindt het Ik zich bij het verschijnen van zo’n realiteitssignaal in een toestand van wensspanning, dan zal het de afvoer na de specifieke actie laten geschieden; vallen realiteitssignaal en toename van onlust samen, dan zal ψ via een collaterale bezetting van adequate grootte op de aangeduide plaats een afweer van normale grootte organiseren; is geen van beide het geval ,70 dan zal de bezetting zich ongehinderd al naar de toestand van de baningen mogen voltrekken.71 De wensbezetting tot hallucinatie toe en de volle ontwikkeling van onlust, die een vol verbruik van afweer impliceert, noemen wij psychische primaire processen ; de processen daarentegen die enkel door een goede bezetting van het Ik mogelijk worden gemaakt en die voornoemde processen matigen, noemen wij psychische secundaire processen. De voorwaarde voor deze laatste processen is, zoals men ziet, een juist gebruik van de realiteitssignalen, dat alleen mogelijk is bij remming door het Ik.
[16] Het kennen en het reproducerende denken 72 Na onze introductie van de hypothese dat bij het wensproces de remming door het Ik een gematigde bezetting van het gewenste object teweegbrengt, die toelaat het object als niet-reëel te onderkennen, mogen wij de analyse van dit proces voortzetten. Er kunnen zich ver-
69 [Dit is wellicht de eerste verwijzing naar Freuds latere theorie over de angst als signaal, die het uitvoerigst wordt beschreven in vooral de hoofdstukken ii, vii en viii van ‘Remming, symptoom en angst’ (1926 d). Cf. ook p. 378, p. 379 en p. 399.] 70 [Dus wanneer er geen sprake is van een wenstoestand of van een toename
van onlust terwijl het realiteitssignaal wordt ontvangen.] 71 [Al naar de relatieve verdeling van kwantiteiten en contactbarrières (p. 349).] 72 [De paragrafen 16, 17 en 18 alsmede bijna heel deel iii gaan over classificatie en analyse van de denkprocessen. In het betoog van deel i maakt Freud het ∑
i Algemeen schema scheidene gevallen voordoen. Ten eerste: tegelijk met de wensbezetting van het herinneringsbeeld is de waarneming van dit beeld aanwezig; dan overlappen de beide bezettingen elkaar, wat biologisch gezien niet bruikbaar is, maar bovendien ontstaat het realiteitssignaal vanuit ω , waarna de afvoer, zoals de ervaring laat zien, succesvol is. Dit geval is gemakkelijk afgehandeld. Ten tweede : 73 de wensbezetting is aanwezig, daarnaast een waarneming die niet geheel, maar slechts ten dele met deze bezetting overeenstemt. Het wordt namelijk tijd om ons te binnen te brengen dat de waarnemingsbezettingen nooit bezettingen van afzonderlijke neuronen zijn, maar steeds van complexen. Deze trek hebben wij tot nu toe veronachtzaamd; nu is het tijd haar te verdisconteren. Heel algemeen, zo kan men stellen, heeft de wensbezetting betrekking op neuron a + neuron b, de waarnemingsbezetting op neuron a + neuron c. Daar dit geval zich vaker zal voordoen, meer dan dat van identiteit, vereist het nauwkeuriger overdenking. De biologische ervaring zal ons ook hier leren dat het initiëren van de afvoer onzeker is wanneer de realiteitssignalen niet het totale complex, maar alleen een deel ervan bevestigen. Maar nu wordt een weg gevonden om de overeenkomst te vervolmaken tot een identiteit. Het waarnemingscomplex zal zich als gevolg van de vergelijking met andere waarnemingscomplexen splitsen in een component — neuron a — die meestal aan zichzelf gelijk blijft, en een tweede — neuron b — die meestal varieert. De taal zal later voor deze splitsing de term oordeel poneren en de overeenkomst ontdekken die daadwerkelijk tussen [enerzijds] de kern van het Ik en de constante waarnemingscomponent en [anderzijds] de variabele bezettingen in de mantel en de niet-constante component bestaat; ze zal neuron a benoemen als de zaak en neuron b als de activiteit of eigenschap van de zaak, kortom als haar predikaat. Het oordelen is dus een ψ -proces, dat pas de remming door het Ik mogelijk maakt en dat door het niet-overeenstemmen van de wensbezetting van een herinneringsbeeld met een daarop lijkende waarnemingsbezetting wordt veroorzaakt. Men kan ervan uitgaan dat het sa-
∑ belangrijke onderscheid tussen enerzijds de nauw samenhangende, zij het niet identieke begrippen kennen en oordelen en anderzijds het begrip reproducerend denken, dat de functies van het herinneren, wensen, verlangen en verwachten bestrijkt. In deel iii onderzoekt hij dezelfde kwesties nog veel grondiger. Daarbij verdwijnt het reproducerende denken uit het zicht; in plaats daarvan introduceert hij nieuwe
termen als praktisch denken, observerend denken, theoretisch denken en kritisch denken. De lezer zal constateren dat deze zeer moeilijke uitweidingen iets gemakkelijker te volgen zijn wanneer rekening wordt gehouden met beide delen, iii en i, daar ze dezelfde thema’s behandelen en over en weer belichten.] 73 [Een derde geval wordt besproken op p. 355 v.]
353
354
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
menvallen van beide bezettingen een biologisch signaal wordt om de denkakt te beëindigen en de afvoer op gang te brengen. Het uiteenvallen geeft de stoot tot de denkarbeid, die weer met het samenvallen [van beide bezettingen] wordt beëindigd. 74 Men kan het proces nog verder analyseren. Als neuron a [in beide bezettingen] samenvalt, maar neuron c in plaats van neuron b wordt waargenomen, volgt de Ik-arbeid de verbindingen van dit neuron c en laat door een stroom 75 van ∫ ἠ langs deze verbindingen nieuwe bezettingen ontstaan, totdat een toegang tot het ontbrekende neuron b wordt gevonden. In de regel ontstaat er een motorisch beeld, dat tussen neuron c en neuron b is geschakeld, en wanneer dit beeld door een werkelijk uitgevoerde beweging nieuw wordt opgewekt, is de waarneming van neuron b en daarmee de gezochte identiteit tot stand gebracht.76 Neem bij voorbeeld het geval dat het [door het kind] gewenste herinneringsbeeld het beeld van de moederborst en van haar tepel in frontaal aanzicht is en dat de eerste waarneming een zijaanzicht van dit object zonder de tepel is. In de herinnering van het kind ligt een bij het zuigen toevallig opgedane ervaring dat door een bepaalde beweging met het hoofd het frontale beeld verandert in een beeld van opzij. Het nu geziene beeld van opzij leidt tot de beweging met het hoofd; een poging laat zien dat een omgekeerde beweging moet worden uitgevoerd, waarmee de waarneming van het frontale aanzicht een feit is. 77 Hierin ligt nog weinig van een oordeel besloten, maar het is er wel een voorbeeld van dat het mogelijk is door reproductie van bezettingen tot een actie te komen die reeds tot het accidentele been van de specifieke actie behoort. Het lijdt geen twijfel dat het de ∫ ἠ uit het bezette Ik is die aan dit rondtrekken langs de gebaande neuronen ten grondslag ligt, en dat dit rondtrekken niet door de baningen beheerst wordt, maar door een doel. Wat is dit doel en hoe wordt het bereikt ? Het doel is naar het gemiste neuron b terug te keren en de gewaarwording van identiteit uit te lokken, oftewel het moment waarop alleen neuron b bezet is en de rondtrekkende bezetting in neuron b uit-
74 [Cf. een vergelijkbaar betoog over het oordelen in het dertig jaar later gepubliceerde artikel ‘De ontkenning’ (1925 h, 9: 154).] 75 [Freud schreef oorspronkelijk ‘bezetting’, streepte het woord toen door en verving het door ‘stroom’.]
76 [Zie noot 88 op p. 357.] 77 [Al op p. 324 en p. 344 diende de hongerige zuigeling in een vergelijkbare samenhang als illustratie. Cf. ook ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 533).]
i Algemeen schema mondt. Dat wordt bereikt door het proefsgewijs verschuiven van de ∫ ἠ langs alle paden, en het is duidelijk dat daarvoor soms een groter, soms een geringer verbruik van collaterale bezetting nodig is, al naar gelang men van de aanwezige baningen gebruik kan maken of ze moet bestrijden. De strijd tussen de vaste baningen en de variabele bezettingen kenmerkt het secundaire proces van het reproducerende denken, in tegenstelling tot het primaire proces van de opeenvolging van associaties. Wat geleidt nu tijdens dit rondtrekken? Dat de wensvoorstelling van de herinnering [dus van neuron b] bezet wordt gehouden terwijl men vanuit neuron c de associaties volgt. Wij weten dat door deze bezetting van neuron b al zijn eventuele verbindingen zelf beter gebaand en toegankelijker worden. Tijdens dit rondtrekken kan het gebeuren dat de ∫ ἠ stuit op een herinnering die met een pijnervaring in verband staat en dus aanleiding tot het vrijkomen van onlust geeft. Daar dit een stellige aanwijzing is dat neuron b langs dit pad niet bereikbaar is, wendt de stroom zich onmiddellijk af van de desbetreffende bezetting. De onlustbanen behouden echter hun hoge waarde bij het dirigeren van de reproductiestroom.
[17] Het herinneren en het oordelen 78 Het reproducerende denken heeft dus een praktisch doel en een biologisch vastgesteld einde, namelijk om een ∫ ἠ die vanuit de overtollige [ongewenste] waarneming rondtrekt, naar de bezetting van het missende neuron terug te voeren. Als dan ook nog het realiteitssignaal van neuron b optreedt, is er identiteit 79 en recht op afvoer bereikt. Maar het proces kan zich van dit laatste doel losmaken en alleen de identiteit nastreven. Dan heeft men een zuivere denkakt voor zich, die naderhand echter steeds praktisch productief kan worden gemaakt. Ook gedraagt het bezette Ik zich daarbij op geheel eendere wijze. Wij onderzoeken nu een derde mogelijkheid die zich in de wenstoestand kan voordoen, 80 dat namelijk bij een aanwezige wensbezetting een opduikende waarneming helemaal niet met het gewenste her-
78 [Michael Schröter, de Duitse bezorger van de Fließ-correspondentie, wijst erop dat Freud slechts enkele maanden voor de optekening van deze tekst Jerusalems boek Die Urteilsfunktion (1895)
had gelezen; cf. brief 64 aan Fließ van 25 mei 1895 (1985c, 131 en noot 3).] 79 [Zie noot 88 op p. 357.] 80 [Zie voor de eerste twee mogelijkheden p. 353.]
355
356
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
inneringsbeeld ( Her +) samenvalt. 81 Dan ontstaat er een interesse om dit waarnemingsbeeld te kennen teneinde van daaruit eventueel toch een pad naar Her + te vinden. Men mag aannemen dat voor dit doel het waarnemingsbeeld ook vanuit het Ik wordt overbezet , 82 zoals in het voorgaande geval alleen de component neuron c. Als het waarnemingsbeeld niet absoluut nieuw is, zal het nu een Her ω in herinnering brengen, wakker roepen, waarmee het op zijn minst ten dele samenvalt. Aan dit herinneringsbeeld herhaalt zich nu het denkproces van eerder, zij het tot op zekere hoogte zonder het doel dat de bezette wensvoorstelling eerder bood. Voor zover de bezettingen elkaar overlappen, geven ze geen aanleiding tot denkarbeid. De niet-samenvallende componenten daarentegen ‘wekken interesse’ en kunnen tot twee vormen van denkarbeid aanleiding geven. Ofwel richt de stroom zich op de gewekte herinneringen en brengt zo een doelloze herinneringsarbeid op gang, die dus door de verschillen en niet door de overeenkomsten wordt gemotiveerd, óf hij blijft in de nieuw opgedoken componenten en is dan een eveneens doelloze oordeelsarbeid. Stel dat het door de waarneming geleverde object op het subject lijkt, een medemens is. Dan is de theoretische interesse ook te verklaren uit het feit dat een dergelijk object gelijktijdig het eerste bevredigingsobject is en verder zowel het eerste vijandige object als de enige macht die hulp biedt. Via zijn medemens verwerft de mens daarom zijn kenvermogen. Dan zullen de waarnemingscomplexen die van deze medemens uitgaan ten dele nieuw en onvergelijkbaar zijn, bij voorbeeld zijn gelaatstrekken op visueel terrein; maar andere visuele waarnemingen, zoals van de bewegingen met zijn hand, zullen bij het subject de herinnering aan eigen, sterk lijkende visuele indrukken van het eigen lichaam overlappen, indrukken waarmee de herinneringen aan zelf ervaren bewegingen associatief verbonden zijn. Nog andere waarnemingen aan het object, bij voorbeeld wanneer het huilt, zullen de herinnering aan eigen huilen en daarmee aan eigen pijnervaringen wekken. En zo valt het complex van de medemens in twee bestanddelen uiteen, waarvan het ene door zijn vaste structuur imponeert, als zaak één geheel blijft, terwijl het andere door herinneringsarbeid kan worden begrepen, dus tot informatie over het eigen lichaam is te her-
81 [Het plusteken lijkt ‘gewenst’ uit te drukken. Het verschijnt nogmaals op p. 394.]
82 [Dus een extra hoeveelheid bezetting krijgt. Zie ook bijlage B, p. 410, noot 3.]
i Algemeen schema leiden. 83 Dit opsplitsen van een waarnemingscomplex betekent kennis daarvan, bevat een oordeel en eindigt met het laatst bereikte doel. Het oordeel is, zoals men ziet, geen primaire functie, 84 maar vooronderstelt de bezetting van de disparate component [van het complex] vanuit het Ik; het heeft aanvankelijk geen praktisch doel en het lijkt erop dat bij het oordelen de bezetting van de disparate bestanddelen wordt afgevoerd, want zo zou te verklaren zijn waarom de activiteiten, de ‘predikaten’, zich door een soepele baning afscheiden van het subjectcomplex. 85 Van hieruit zou men diep in de analyse van de oordeelsakt kunnen doordringen, maar dat brengt ons van het onderwerp af. Laten wij volstaan met het vasthouden aan de gedachte dat het de oorspronkelijke interesse in de totstandkoming van de bevredigingssituatie is die in het ene geval geleid heeft tot het reproducerende nadenken, 86 in het andere geval tot het beoordelen als middel om uit de reëel gegeven waarnemingssituatie bij de gewenste te komen.87 Premisse hierbij blijft dat de ψ -processen niet ongeremd verlopen, maar alleen wanneer het Ik actief is. De eminent praktische zin van alle denkarbeid zou daarmee wel bewezen zijn.
[18] Denken en realiteit Doel en eindpunt van alle denkprocessen is dus dat er een identiteitstoestand tot stand wordt gebracht, dat een van buiten afkomstige bezetting[skwantiteit] ∫ ἠ [sic] naar een vanuit het Ik bezet neuron wordt getransporteerd.88 Het kennende of oordelende denken is op zoek naar een identiteit met een fysieke bezetting, het reproducerende
83 [De bezorgers van Aus den Anfängen wijzen erop dat een andere toegang tot deze gedachte te vinden is in hoofdstuk vii van ‘De grap en haar relatie met het onbewuste’ (1905c, 3: 508 v), waarin Freud de voorstellingsmimiek ter sprake brengt.] 84 [Dit is geenszins in strijd met het in paragraaf 18 gemaakte onderscheid tussen primair en secundair oordelen.] 85 [Dit wordt later (p. 385 en p. 400) duidelijker.] 86 [Overal elders luidt de door Freud gebezigde term denken. — Beide gevallen
(het reproducerende nadenken en het beoordelen) herinneren aan de op p. 356 genoemde gevallen van doelloze herinneringsarbeid en doelloze oordeelsarbeid. Cf. ook p. 378, noot 20.] 87 [In bijna dezelfde zin behandelde Freud het oordelen dertig jaar later in ‘Notitie over het “toverblok”’ (1925a, 9: 73 v).] 88 [Een soortgelijke gedachtegang ontvouwt Freud in hoofdstuk vii (c) en (e) van ‘De droomduiding’ (1900a, 2: 534 v en 565 v), waar hij spreekt over waarnemingsidentiteit en denkidentiteit.]
357
358
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
denken naar een eigen psychische bezetting (eigen ervaring).89 Het oordelende denken doet het voorbereidende werk voor het reproducerende, doordat het aan dit denken kant-en-klare baningen voor het rondtrekken van verdere associaties biedt. Als na beëindiging van de denkakt het realiteitssignaal de waarneming bereikt, is het realiteitsoordeel, het geloof verworven en het doel van al de arbeid bereikt. Ten aanzien van het oordelen valt nog op te merken dat de grondslag ervan kennelijk de aanwezigheid van eigen lichamelijke ervaringen, gewaarwordingen en motorische beelden is. Zolang die ontbreken, blijft de variabele component van het waarnemingscomplex onbegrepen, oftewel, deze kan gereproduceerd worden, maar geeft geen oriëntatie voor verdere denkpaden. Zo kunnen bij voorbeeld, wat in het vervolg [deel ii] van belang zal worden, alle seksuele ervaringen geen effect sorteren, zolang het individu geen seksuele gewaarwording kent, in het algemeen dus tot het begin van de puberteit. Het primaire oordelen lijkt een geringere beïnvloeding door het bezette Ik te vooronderstellen dan de reproducerende denkakten. Want het gaat hierbij om het volgen van een associatie die het resultaat is van gedeeltelijke overlapping [van wens- en waarnemingsbezettingen] en die niet aan modificatie onderhevig is. Zo komen dan ook gevallen voor waarin het associatieve proces van het oordelen zich met volle kwantiteit voltrekt. W correspondeert bij voorbeeld met een objectkern + een motorisch beeld. Terwijl men W waarneemt, imiteert men de beweging zelf, innerveert dus het eigen motorische beeld dat als reactie op het samenvallen [met W] is opgewekt zo sterk dat de beweging wordt voltrokken. Men kan daarom van de imitatiewaarde 90 van een waarneming spreken. Of de waarneming wekt het herinneringsbeeld van een eigen pijnsensatie op, men bespeurt vervolgens de corresponderende onlust en herhaalt de bijbehorende afweerbewegingen. Dat is de sympathiewaarde van een waarneming. In deze beide gevallen 91 moeten wij wellicht het primaire proces met betrekking tot het oordelen zien en wij mogen aannemen dat al het secundaire oordelen door matiging van deze zuiver associatieve processen tot stand is gekomen. Het oordelen, naderhand een middel tot kennis van het misschien in de praktijk belangrijke object, is dus oorspronkelijk een associatieproces tussen van buiten komende en uit het eigen lichaam afkomstige bezettingen, een identificatie tussen ϕ en interne informatie of bezettingen. Het vermoeden is misschien niet onjuist 89 [Voor deze vrij duistere zin cf. de uiteenzetting over het kennen op p. 357.]
90 [Cf. p. 385 en p. 357, noot 83.] 91 [Van imitatie en sympathie.]
i Algemeen schema dat het oordelen tegelijk een weg is die laat zien hoe vanuit ϕ komende ∫’s getransporteerd en afgevoerd kunnen worden. Wat wij zaken noemen, zijn resten die zich aan beoordeling onttrekken. Het voorbeeld van het oordelen geeft ons een eerste wenk dat er een kwantitatief verschil tussen denken en primair proces geponeerd kan worden. De hypothese is gerechtvaardigd dat bij het denken een zwakke stroom van motorische innervatie wegvloeit van ψ , uiteraard alleen wanneer er in het verloop een motorisch of sleutelneuron is geinnerveerd. Maar het zou onjuist zijn deze afvoer voor het denkproces zelf aan te zien, waarvan de afvoer enkel een onbedoelde bijwerking is. Het denkproces bestaat in de bezetting van ψ -neuronen, waarbij de baningsdwang gewijzigd wordt door collaterale bezetting vanuit het Ik. Uit mechanisch oogpunt 92 is het te begrijpen dat daarbij slechts een deel van de ∫ ἠ ’s de baningen kan volgen en dat de grootte van dit deel voortdurend door de bezettingen wordt gereguleerd. Maar het is ook duidelijk dat daarmee tegelijk genoeg ∫ ἠ wordt bespaard om de reproductie als zodanig nuttig te maken. Als dat niet zo was, zou alle ∫ ἠ die uiteindelijk voor de afvoer nodig is tijdens de circulatie gespendeerd zijn op de motorische uitlaatpunten. Het secundaire proces is dus een herhaling van het oorspronkelijke ψ -verloop [ van ∫ ] op een lager niveau, met geringere kwantiteiten.93 Nog kleinere ∫ ἠ ’s, zo zal men tegenwerpen, dan er anders in ψneuronen circuleren ! Hoe speelt men het klaar voor zo kleine ∫ ἠ ’s de paden te openen die toch alleen begaanbaar zijn voor grotere ∫ ἠ ’s dan ψ in de regel ontvangt ? Het enig mogelijke antwoord luidt dat dit een mechanisch gevolg van de collaterale bezettingen moet zijn. Wij moeten concluderen dat de toedracht dusdanig is dat bij collaterale bezetting kleine ∫ ἠ ’s wegvloeien door baningen waar anders alleen grote ∫ ἠ ’s een passage zouden hebben gevonden. De collaterale bezetting bindt als het ware een quantum van de door het neuron stromende ∫ ἠ ’s. 94 92 [Cf. noot 27 op p. 332.] 93 [Deze theorie over de economie van het denken is een ander fundamenteel denkbeeld dat als een rode draad door alle latere geschriften van Freud heen loopt. In psychologische termen uitgedrukt komt ze voor in hoofdstuk vii (e) van ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 562). Ze verschijnt opnieuw in het boek over de grap (1905c, 3: 506), ‘Formuleringen over de twee principes van het psychisch gebeuren’ (1911b, 5: 334 v),
paragraaf v van ‘Het onbewuste’ (1915e, 7: 87), hoofdstuk v van ‘Het Ik en het Es’ (1923b, 8: 417), ‘De ontkenning’ (1925h, 9: 154), ‘Colleges inleiding tot de psychoanalyse — Nieuwe reeks’ (1933a, 10: 152) en tot slot in hoofdstuk viii van ‘Hoofdlijnen van de psychoanalyse’ (1940 a, 10: 495).] 94 [Freud bespreekt het begrip binding, en trouwens het hele onderwerp dat hier behandeld wordt, uitvoeriger in deel iii (p. 387). Cf. ook bijlage B (p. 409).]
359
360
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Het denken moet voorts aan een andere voorwaarde voldoen. Het mag de door primaire processen geschapen baningen niet wezenlijk veranderen; anders vervalst het immers de sporen van de realiteit. Wat deze voorwaarde betreft volstaat de opmerking dat baning waarschijnlijk het resultaat [van het verloop] van eenmalige grote kwantiteit is en dat bezetting, hoewel op het moment zelve zeer machtig, toch geen vergelijkbaar duurzaam effect achterlaat. De kleine ∫’s die bij het denken passeren, wegen in het algemeen niet op tegen de baningen. Het lijdt echter geen twijfel dat het denkproces toch duurzame sporen achterlaat, aangezien een tweede overdenken 95 zoveel minder verbruik van energie vergt dan een eerste. Om te verhinderen dat de realiteit wordt vervalst, zijn er dus bijzondere sporen nodig, aanwijzingen voor de denkprocessen die een denkgeheugen constitueren dat tot dusver niet gevormd kan worden. Wij zullen later horen door welke middelen de sporen van de denkprocessen gescheiden worden van die van de realiteit.96
[19] Primaire processen — Slaap en droom 97 Nu rijst de vraag: welke kwantitatieve middelen voorzien in het ψ -primaire proces ? Bij de pijnervaring is het kennelijk de van buitenaf penetrerende ∫, bij het affect de door baning vrijgekomen endogene ∫ ; bij het secundaire proces van het reproducerende denken kan kennelijk naar het neuron c een grotere of geringere ∫ ἠ uit het Ik worden getransporteerd, die men als denkinteresse 98 mag kwalificeren en die evenredig is aan de affectinteresse, waar deze heeft kunnen ontstaan. Het is alleen de vraag of er ψ -processen van primaire aard zijn waarvoor de uit ϕ meegebrachte ∫ ἠ voldoende is, of dat een ϕ -bezetting van een waarneming automatisch wordt aangevuld met een ψ -bijdrage (aandacht) die pas een ψ -proces mogelijk maakt. Deze vraag moet onopgelost blijven, maar laat zich misschien beantwoorden door haar specifiek op psychologische feiten toe te passen. Een feit van belang is dat wij bepaalde ψ -primaire processen die in de ψ -ontwikkeling biologisch geleidelijk zijn onderdrukt, dagelijks tijdens de slaap voor ons zien. Een tweede en even betekenisvol feit is dat
95 [Cf. p. 327 en p. 396.] 96 [Zie deel iii, vooral p. 384 en p. 395 v.] 97 [Het laatste gedeelte van deze paragraaf alsook de beide volgende paragrafen bevatten veel denkbeelden die anticiperen op ‘De droomduiding’ (1900 a).]
98 [Dit is waarschijnlijk een equivalent van de in de volgende zin genoemde en in deel iii (p. 380 v] uitvoerig besproken term aandacht.]
i Algemeen schema de pathologische mechanismen die door een zeer nauwgezette analyse bij de psychoneurosen worden blootgelegd, de grootst mogelijke overeenkomst met de droomprocessen vertonen. Uit deze vergelijking, waarover ik later zal uitweiden, volgen zeer belangrijke conclusies. 99 Om te beginnen moet het feit van de slaap een plaats in de theorie krijgen. De essentiële voorwaarde van de slaap is bij het [kleine] kind duidelijk te onderkennen. Het slaapt zolang het niet door een behoefte of externe prikkel (honger en kou door bedwateren) wordt gekweld. Het valt verzadigd (aan de borst) in slaap. Ook de volwassene slaapt gemakkelijk post coenam et coitum.100 Voorwaarde van de slaap is derhalve daling van de endogene lading in de ψ -kern, die de secundaire functie overbodig maakt. In de slaap verkeert het individu in de ideale toestand van traagheid, bevrijd van zijn voorraad aan ∫ ἠ . Deze voorraad is bij de volwassene opgehoopt in het ‘Ik’; wij mogen aannemen dat het ontlasten van het Ik de slaap conditioneert en karakteriseert. Daarmee is, zoals meteen duidelijk is, de voorwaarde voor psychische primaire processen gegeven. Of het Ik zich bij de volwassene tijdens de slaap volledig van zijn last ontdoet, is niet zeker. In elk geval trekt het een enorm aantal van zijn bezettingen terug, die bij het ontwaken echter meteen en moeiteloos worden hersteld. Dit is niet in strijd met een van onze premissen, maar maakt ons er wel op attent dat er tussen goed met elkaar in verbinding staande neuronen stromen moeten worden gepostuleerd die, zoals in communicerende vaten, het algehele niveau [van de bezetting] betreffen, hoewel de hoogte van het niveau in het individuele neuron slechts proportioneel, niet gelijkvormig hoeft te zijn. Uit de eigenaardigheden van de slaap valt heel wat op te maken dat men anders niet zou raden. De slaap wordt door een motorische (wils)verlamming gekenmerkt.101 De wil is de afvoer van de totale ψ -∫ ἠ . Tijdens de slaap is de spinale tonus ten dele ontspannen; waarschijnlijk manifesteert zich de motorische ϕ -afvoer in de tonus; andere innervaties duren samen met hun excitatiebronnen [tijdens de slaap] voort. Het is uitermate interessant dat de slaaptoestand begint en uit te lokken is met het afsluiten van de zintuigen die zich laten afsluiten.102
99 [Deze alinea bevat stellig de eerste formulering van een van Freuds belangwekkendste observaties. Cf. ook een passage in zijn uit dezelfde tijd daterende voordracht over hysterie (1895 g), G.W. Nachtragsband, 337.] 100 [Na de maaltijd en de coïtus.]
101 [Dit wordt door Freud ook in latere geschriften steeds weer benadrukt, b.v. in ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 524). Het thema wordt in paragraaf 20 gedetailleerder besproken.] 102 [Cf. ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 49).]
361
362
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Waarnemingen mogen tijdens de slaap niet worden gedaan, niets verstoort de slaap zozeer als het optreden van zintuiglijke indrukken, bezetting vanuit ϕ in ψ. Dit lijkt erop te wijzen dat overdag op de mantelneuronen, die waarnemingen vanuit ϕ ontvangen, een permanente, zij het verschuifbare bezetting wordt afgestuurd (aandacht), zodat de ψ-primaire processen zich zeer wel met steun van deze ψ-bijdrage kunnen voltrekken. Of de mantelneuronen zelf dan wel aangrenzende kernneuronen reeds vooraf bezet zijn, moet in het midden worden gelaten. Trekt ψ deze mantelbezettingen terug, dan doen de waarnemingen zich voor op onbezette neuronen en zijn ze gering, mogelijk niet eens in staat vanuit ω een kwalitatief signaal te geven.103 Zoals wij vermoedden, eindigt met het leegmaken van de ω-neuronen daarna ook een afvoerinnervatie die de aandacht versterkt. Ook het raadsel van het hypnotiseren zou van hieruit moeten worden benaderd. De schijnbare prikkelongevoeligheid van de zintuigen [in de hypnose] zal gebaseerd zijn op deze terugtrekking van de bezetting-met-aandacht.104 Door een automatisch mechanisme dus, de pendant van het mechanisme van de aandacht, sluit ϕ de ψ -indrukken uit, zolang het zelf onbezet is. Maar het meest opmerkelijk is dat zich tijdens de slaap ψ -processen voordoen: de dromen met al hun onbegrepen kenmerken.
[20] De droomanalyse De dromen tonen alle overgangen naar de waaktoestand en vermenging met normale ψ -processen; toch valt alles wat echt tot de droom behoort, moeiteloos uit het geheel te lichten. 1. De dromen ontberen motorische afvoer en meestal ook motorische elementen. Men is in de droom verlamd. De gemakkelijkste verklaring van dit kenmerk is dat de spinale voorbezetting wegvalt doordat de ϕ -afvoer ophoudt. De motorische excitatie kan de Py-barrière [sic] niet passeren als het neuron onbezet is. In andere droomtoestanden is beweging niet uitgesloten. Het is niet het meest wezenlijke kenmerk van de droom.
103 [Iets dergelijks betoogt Freud onder meer ook in ‘Notitie over het “toverblok”’ (1925a, 9: 73 v).] 104 [Deze mogelijkheid opperde Freud nogmaals in ‘Massapsychologie en Ik-analyse’ (1921c, 8: 276). Zie
ook bijlage B (p. 410), waar in een noot gerefereerd wordt aan andere gevolgen die de terugtrekking van de aandacht heeft.]
i Algemeen schema 2. De droomverbindingen zijn deels onzinnig, deels zwakzinnig, of ook wel betekenisloos, zonderling dwaas. Dit laatste kenmerk is verklaarbaar doordat in de droom de associatiedwang heerst, zoals dat vermoedelijk primair in heel het psychische leven het geval is.105 Twee gelijktijdig aanwezige bezettingen moeten, zo lijkt het, met elkaar in verbinding worden gebracht. Ik heb een verzameling aangelegd van grappige voorbeelden die het heersen van deze dwang in het waakleven illustreren. (Bij voorbeeld: toehoorders uit de provincie, aanwezig bij de aanslag in het Franse Parlement, concludeerden dat na elke goede redevoering van een afgevaardigde als teken van bijval een salvo wordt afgevuurd.) 106 De beide andere kenmerken, die eigenlijk identiek zijn, bewijzen dat een deel van de psychische ervaringen vergeten is. In feite zijn alle biologische ervaringen vergeten die normaliter het primaire proces remmen, en dat komt door het tekort aan Ik-bezetting. Waarschijnlijk is het onzinnige en onlogische karakter van de droom tot precies hetzelfde kenmerk te herleiden. Niet teruggetrokken ψ -bezettingen lijken ter compensatie deels naar hun nabij gelegen baningen, deels naar de naburige bezettingen af te vloeien. Bij een volledig ontlasten van het Ik zou de slaap droomloos moeten zijn. 3. De droomvoorstellingen zijn van hallucinatoire aard, wekken bewustzijn en vinden geloof. 107 Dit is het belangrijkste kenmerk van de slaap. Het treedt meteen bij de alternerende fasen van het inslapen op: men sluit de ogen en hallucineert, opent ze en denkt in woorden. Er zijn verscheidene verklaringen waarom de droombezettingen van hallucinatoire aard zijn. Ten eerste is de hypothese denkbaar dat de stroom van ϕ naar de motiliteit [in waaktoestand] een retrograde bezetting, vanuit ψ, van de ϕ-neuronen heeft verhinderd ; 108 en dat, wanneer deze stroom ophoudt, ϕ in retrograde beweging wordt bezet en daarmee de voorwaarde voor [de opwekking van] kwaliteit is gegeven. Daartegen pleit enkel de overweging dat de ϕ -neuronen, doordat ze niet bezet zijn, tegen bezetting van-
105 [Hiervan wordt al op p. 345 gewag gemaakt. Freud heeft deze dwang tot associëren ook besproken in een uitvoerige noot bij een van zijn gevalsbeschrijvingen in ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 496, noot 26). Daar gebruikte hij de term al om de vermeende betekenisloosheid van dromen te verklaren; later kwam hij op deze gedachte terug in ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 188).]
106 [Deze anekdote is, in een totaal ander verband, ook opgenomen in ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 475).] 107 [Freud constateert en onderstreept de betekenis van dit feit opnieuw in ‘Metapsychologische aanvulling op de droomleer’ (1916-17 f, 7 : 123).] 108 [Hier is een eerste aanzet tot wat Freud naderhand regressie is gaan noemen.]
363
364
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
uit ψ beschermd zouden moeten zijn, net zoals de motiliteit. Het is veelzeggend dat de slaap de hele situatie hier omdraait, de motorische afvoer van ψ opheft en de retrograde afvoer naar ϕ mogelijk maakt. Men is misschien geneigd om hier de grote afvoerstroom van de waaktoestand, ϕ -motiliteit, de beslissende rol te laten spelen.109 Ten tweede kan men terugvallen op de aard van het primaire proces en betogen dat de primaire herinnering van een waarneming altijd een hallucinatie is en dat eerst de remming door het Ik ons geleerd heeft het waarnemingsbeeld nooit zodanig te bezetten dat het in retrograde beweging ∫ ἠ naar ϕ kan transporteren. Om deze hypothese plausibeler te maken zou men kunnen betogen dat de geleiding ϕ- ψ hoe dan ook vlotter verloopt dan de geleiding ψ -ϕ , zodat zelfs een ψ -bezetting van een neuron die de waarnemingsbezetting van datzelfde neuron verre overschrijdt, daarom nog niet in retrograde beweging hoeft te geleiden. Voorts pleit voor deze verklaring de omstandigheid dat in de droom de levendigheid van de hallucinatie recht evenredig is aan de betekenis, dus aan de kwantitatieve bezetting van de betreffende voorstelling. Dat wijst erop dat de ∫ de hallucinatie conditioneert. Komt een waarneming vanuit ϕ in waaktoestand, dan wordt ze door ψ -bezetting (interesse) duidelijker, maar niet levendiger, ze wijzigt niet haar kwantitatieve kenmerk.110 4. Doel en zin van dromen (althans van normale dromen) is met zekerheid vast te stellen. Het zijn wensvervullingen,111 dus primaire processen naar het voorbeeld van de bevredigingservaringen, ze worden alleen niet als zodanig herkend omdat de vrijkoming van lust (reproductie van sporen van lustafvoer) hierbij gering is, ze verlopen immers hoe dan ook bijna zonder affect (zonder motorische ontlading). Deze aard van de dromen is echter zeer gemakkelijk aan te tonen. Juist op grond daarvan zou ik willen concluderen dat de primaire wensbezetting ook van hallucinatoire aard was. 5. Opmerkelijk is dat dromen slecht herinnerd worden en minder schade aanrichten dan andere primaire processen. Maar dat is gemakkelijk verklaarbaar door het feit dat de dromen meestal oude banin-
109 [Deze verklaring van de regressie overdenkt en kritiseert Freud in ‘De droomduiding’ (1900a, 2: 513). Cf. ook enkele opmerkingen van Breuer in zijn theoretische bijdrage aan ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 599 en noot 3).] 110 [Freud wijdt aan het vraagstuk van de helderheid en levendigheid in dromen een veel complexere bespreking in ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 322 v).]
111 [Deze ontdekking meldt Freud voor het eerst in zijn brief aan Fließ van 4 maart 1895. De definitieve bevestiging kwam in de analyse van de droom over ‘Irma’s injectie’, die hij in de nacht van 23 op 24 juli 1895 droomde, slechts enkele maanden voordat hij het ‘Ontwerp’ op schrift stelde. In de volgende paragraaf doet Freud kort verslag van deze droom.]
i Algemeen schema gen volgen, dus geen wijziging [in de baningen] aanbrengen, dat de ϕ ervaringen daarvan weggehouden worden en dat dromen, omdat de motiliteit verlamd is, geen afvoersporen achterlaten. 6. Interessant is nog dat het bewustzijn in de droom even ongehinderd de kwaliteit levert als in waaktoestand. Dat toont aan dat bewustzijn niet aan het Ik kleeft, maar een ingrediënt bij alle ψ -processen kan worden. Het behoedt ons er ook voor de primaire processen met onbewuste processen te identificeren; twee onschatbare wenken voor de toekomst ! 112 Als men het bewustzijn, wanneer het droomgeheugen bewaard is gebleven, ondervraagt naar de droominhoud, blijkt de betekenis van de dromen als wensvervullingen gecamoufleerd te zijn door een reeks ψ -processen, die alle bij de neurosen zijn terug te vinden en hun ziekelijke aard karakteriseren. 113
[21] Het droombewustzijn Het bewustzijn van de droomvoorstelling is vooral discontinu: niet een heel associatieverloop is bewust geworden, maar alleen afzonderlijke etappes. Daartussen liggen onbewuste tussenschakels, die men in de waaktoestand met gemak opspoort. Gaat men de redenen van dit overslaan [van etappes] na, dan blijkt het volgende:
[Afbeelding 4] Stel: A is een bewust geworden droomvoorstelling en die leidt naar B; maar in plaats van B is C in het bewustzijn te vinden, en wel omdat het op het pad tussen B en een gelijktijdig aanwezige D-bezetting ligt.
112 [De formulering ‘twee onschatbare wenken voor de toekomst’ klinkt als een citaat uit Freuds laatste, ca. dertig jaar na het ‘Ontwerp’ geschreven werken. De facto had hij iets dergelijks al opgemerkt in het voorwoord bij zijn
vertaling van Bernheims boek over de suggestie (1888-89 a, 1: 79).] 113 [Cf. een soortgelijke passage in ‘De droomduiding’ (1900a, 2: 558 v), waar Freud deze pathologische processen opsomt en beschrijft.]
365
366
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Er ontstaat dus een afbuiging als gevolg van een gelijktijdige, andersoortige bezetting, die zelf overigens niet bewust is. Daarom is C dus voor B in de plaats gekomen, hoewel B beter bij de gedachteverbinding, de wensvervulling past. Een voorbeeld: [in een droom van mij] heeft R. aan A. een injectie met propyl gegeven, vervolgens zie ik zeer levendig voor me trimethylamine, gehallucineerd als formule.114 Verklaring: de gelijktijdig aanwezige gedachte [D ] betreft de seksuele aard van A.’s ziekte. Tussen deze gedachte en het propyl [ A] is er een associatie in de seksuele chemie [ B ], die ik met W. Fließ heb besproken, waarbij hij mij nadrukkelijk op trimethylamine heeft gewezen. Dit wordt nu bewust [C ] door ondersteuning van beide zijden. Het is zeer raadselachtig dat niet ook de tussenschakel (seksuele chemie) [B] of de afbuigende voorstelling (seksuele aard van de ziekte) [D] bewust wordt, en dat behoeft uitleg. Men zou denken dat de bezetting van uitsluitend B of D niet intensief genoeg is om een retrograde hallucinatie tot stand te brengen en dat het gemeenschappelijk bezette C daar wel in zou slagen. Maar in het gekozen voorbeeld was D (seksuele aard [van de ziekte]) zeker even intensief als A (injectie met propyl), en het derivaat van beide, de chemische formule [C], was enorm levendig. Het raadsel van onbewuste tussenschakels geldt evenzeer voor het waakdenken, waar dergelijke voorvallen zich dagelijks voordoen. Karakteristiek voor de droom blijft echter het gemak waarmee de ∫ ἠ ’s worden verschoven en dus de vervanging van B door een kwantitatief preferent C. Evenzo bij de wensvervulling in de droom algemeen. Niet zozeer de wens wordt bewust, waarna de vervulling van deze wens wordt gehallucineerd, maar alleen het laatste gebeurt; de tussenschakel moet altijd worden gereconstrueerd. Deze schakel is zeker gepasseerd zonder zich kwalitatief te kunnen ontwikkelen. Maar men beseft dat de bezetting van de wensvoorstelling onmogelijk sterker kan zijn dan het motief dat daartoe dringt. Het psychische verloop voltrekt zich in de droom dus op grond van de ∫ ; maar niet de ∫ beslist over de bewustwording. Uit de droomprocessen valt misschien nog op te maken dat het bewustzijn gedurende een ∫ ἠ -verloop ontstaat, dus niet gewekt wordt
114 [Dit is uiteraard een zeer beknopt verslag van de beroemde droom ‘Irma’s injectie’, die in ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 124-137 en 289 -292) als ‘droomvoorbeeld’ wordt gebruikt. In het manuscript
van het ‘Ontwerp’ is de patiënte met de letter A. aangeduid, de arts met R. In zijn uitgebreide verslag gebruikt Freud de pseudoniemen ‘Irma’ voor de patiënte en ‘O’ (‘Otto’) voor de arts.]
i Algemeen schema door een constante 115 bezetting. Verder mag men vermoeden dat een intensieve ∫ ἠ -stroom het ontstaan van het bewustzijn niet begunstigt, want dit laatste knoopt aan bij het resultaat van de beweging, bij in zekere zin een kalmer voortduren van de bezetting. Het is moeilijk temidden van deze elkaar tegensprekende bepalingen door te dringen tot wat werkelijk het bewustzijn conditioneert. Ook zal men daarbij rekening moeten houden met de omstandigheden waaronder bewustzijn 116 in het secundaire proces ontstaat. Misschien is de daarstraks vermelde eigenaardigheid van het droombewustzijn hieruit te verklaren dat een terugstromen van ∫ ἠ naar ϕ niet te verenigen is met een krachtiger stroom naar ψ -associatiebanen. Voor de ϕ -bewustzijnsprocessen lijken andere condities te gelden. 25 sept. 95 117
115 [Cursivering van de redactie.] 116 [Dit woord is in het manuscript onderstreept. Maar gelet op het zinsverband had eigenlijk ‘secundaire proces’ onderstreept moeten zijn.]
117 [Deze datum aan het slot van deel i van het ‘Ontwerp’ is in Aus den Anfängen per abuis boven het begin van deel ii geplaatst. — De dag van de maand zou ook als ‘28’ kunnen worden ontcijferd.]
367
368
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
deel ii psychopathologie Het eerste deel van dit ontwerp bevatte wat tot op zekere hoogte a priori uit de basishypothesen kon worden afgeleid, gewijzigd en gecorrigeerd aan de hand van afzonderlijke feitelijke ervaringen. Dit tweede deel tracht uit de analyse van pathologische processen verdere bepalende factoren voor het op de basishypothesen gefundeerde systeem op het spoor te komen; een derde deel moet uit beide voorgaande delen de kenmerken van het normale psychische verloop construeren.
a : 1 Psychopathologie van de hysterie [1] De hysterische dwang 2 Ik begin met dingen die bij hysterie zijn aan te treffen, zonder dat ze enkel voor haar specifiek hoeven te zijn. — Iedere waarnemer van hysterie valt het allereerst op dat de hysterici zijn onderworpen aan een dwang die door extreem sterke 3 voorstellingen wordt uitgeoefend. Een bepaalde voorstelling duikt bij voorbeeld heel vaak in het bewustzijn op zonder dat het verloop dat rechtvaardigt; of de opwekking van deze voorstelling gaat vergezeld van psychische gevolgen die niet te begrijpen zijn. Het opduiken van de extreem sterke voorstelling gaat gepaard met gevolgen die enerzijds niet te onderdrukken, anderzijds niet te begrijpen zijn: vrijkoming van affect, motorische innervaties, belemmeringen. Het individu ontbeert geenszins het besef dat de toedracht opvallend is. Extreem sterke voorstellingen zijn er ook normaliter. Ze geven het Ik zijn specifieke karakter. Ze verbazen ons niet, als wij hun genetische
1 [In het manuscript volgt later geen ‘b’ die met ‘a’ correspondeert.] 2 [In het manuscript staat direct na deze tussenkop, maar weer doorgestreept, ‘Symptomen (zonderlinge trekken) van de hysterie’. Kennelijk verving Freud de oorspronkelijke titel achteraf door de kop ‘De hysterische dwang’.] 3 [Überstark. In eenzelfde verband gebruikt Freud dit woord in de ‘Dora’analyse (1905e, 4: 166), waar hij het gelijkstelt aan Wernickes term ‘überwertig’,
welke term Breuer op zijn beurt gebruikt in ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 654). (Cf. Wernicke, 1900, p. 140.) De term extreem sterk gebruikt Freud voorts in zijn driedelige voordracht over hysterie (1895 g), waar hij duidelijk grotendeels dezelfde thema’s behandelt als in het ‘Ontwerp’. De aan bovenstaande passage ten grondslag liggende gedachte had Freud al ontvouwd in zijn gevalsbeschrijving van mevrouw Emmy von N. in ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 510).]
ii Psychopathologie ontwikkeling (opvoeding, ervaringen) en hun motieven kennen. Wij zijn gewend in zulke extreem sterke voorstellingen het resultaat van grote en gerechtvaardigde motieven te zien. De hysterische extreem sterke voorstellingen trekken daarentegen door hun zonderlinge aard onze aandacht, het zijn voorstellingen die bij andere personen zonder gevolgen blijven en waarvan wij het gewicht absoluut niet begrijpen. Ze komen ons voor als parvenu’s, usurpators, en dus als belachelijk. De hysterische dwang is dus 1. onbegrijpelijk, 2. niet door denkarbeid op te lossen, 3. in zijn structuur incongruent. Er bestaat een gewone neurotische dwang, die men mag stellen tegenover de hysterische. Een voorbeeld: een man is uit een wagen gevallen, stond daarbij aan gevaar bloot en kan sindsdien niet meer in een wagen rijden. Deze dwang is 1. begrijpelijk, want wij kennen de herkomst ervan, en 3.4 congruent, want de associatie met gevaar rechtvaardigt de verbinding tussen het rijden in een wagen en vrees. Maar de dwang is ook [2.] niet door denkarbeid op te lossen. Dit laatste kenmerk is niet helemaal pathologisch te noemen, ook onze normale extreem sterke ideeën zijn vaak niet op te lossen. De neurotische dwang zou men helemaal niet pathologisch vinden, als de ervaring niet uitwees dat deze dwang bij de gezonde mens slechts kort na de veroorzaking voortbestaat om dan allengs te verslappen. Het voortduren van de dwang is dus pathologisch en duidt op een gewone neurose.5 Uit onze analyses blijkt nu dat de hysterische dwang dadelijk is opgelost, zodra hij wordt opgehelderd (begrijpelijk gemaakt). Deze beide kenmerken zijn dus in wezen identiek. Bij de analyse ontdekt men ook het proces waardoor de schijn van absurditeit en incongruentie tot stand is gekomen. Het resultaat van de analyse is in algemene termen uitgedrukt als volgt: Vóór de analyse is A een extreem sterke voorstelling, die te vaak tot het bewustzijn doordringt en elke keer een huilbui veroorzaakt. Het individu weet niet waarom het bij A huilt, vindt het absurd, maar kan het niet verhinderen. Na de analyse is dan gebleken dat er een voorstelling B is, die terecht een huilbui veroorzaakt, die terecht vaak terugkeert, zolang het individu niet een bepaalde complexe psychische verrichting hiertegen
4 [Het cijfer ‘3’ verwijst natuurlijk naar de opsomming in de vorige alinea.] 5 [Deze term komt in Freuds uiteenzettingen van die tijd over de classificatie van de neurosen amper voor. Maar in het tweede artikel over de afweerneuropsychosen (1896 b, 1: 769)
bezigt hij deze term voor wat hij later actuele neurosen — neurasthenie en angstneurose — zou noemen, tegenover de psychoneurosen — hysterie en dwangneurose. In bovenstaande samenhang lijkt Freud de term echter in een andere betekenis te gebruiken.]
369
370
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
heeft volbracht. Het effect van B is niet absurd, is voor het individu begrijpelijk, kan zelfs door hem worden bestreden. B staat in een bepaalde relatie tot A. Er is namelijk een ervaring geweest die uit B + A bestond. A was een bijkomstige omstandigheid, B was geschikt dat duurzame effect te sorteren. De reproductie van deze gebeurtenis in de herinnering heeft nu een zodanige vorm aangenomen dat het lijkt alsof A voor B in de plaats is gekomen. A is het substituut, het symbool voor B geworden. Vandaar de incongruentie: A gaat vergezeld van gevolgen die het niet lijkt te verdienen, die er niet bij passen. Symptoomvormingen komen ook normaliter voor. De soldaat offert zich op voor een veelkleurige lap stof op een stok, omdat deze lap stof het vaderland is gaan symboliseren, en niemand vindt dit neurotisch.6 Het hysterische symbool gedraagt zich echter anders. De ridder die voor de handschoen van zijn dame duelleert, weet ten eerste dat de handschoen zijn betekenis te danken heeft aan de dame, en ten tweede belet de verering van de handschoen hem geenszins aan zijn dame te denken en haar ook anderszins te dienen. De hystericus die bij A huilt, heeft geen weet van het feit dat hij dit vanwege de associatie A-B doet, en B zelf speelt in zijn psychische leven geen enkele rol. Het symbool heeft hier geheel en al de plaats ingenomen van de zaak. Deze bewering is in zeer strikte zin juist. Men komt tot de overtuiging dat wanneer van buitenaf en langs associatieve weg iets wordt opgewekt dat eigenlijk B moet bezetten, in plaats daarvan A bewust wordt. Sterker nog, uit de aanleidingen die — merkwaardig genoeg — A opwekken, kan men concluderen wat de aard van B is. Men kan de toedracht aldus samenvatten: A is dwangmatig, B is verdrongen (althans uit het bewustzijn). De analyse heeft het verrassende resultaat opgeleverd dat elke dwang correspondeert met een verdringing, elke excessieve penetratie in het bewustzijn met een amnesie.
6 [Hetzelfde voorbeeld verschijnt opnieuw in ‘De droomduiding’ (1900 a, 2: 186). In zijn betoog lijkt Freud het woord symboolvorming meestal in de zeer algemene betekenis van verschuiving te gebruiken. In ‘Studies over hysterie’ (1895d) gebruikten hij en Breuer de term in de beperktere zin van conversie van psychische toestanden in lichamelijke sensaties. (Zie b.v. 1: 591 en 617 v.) Deze gebruikswijzen van de term symbool-
vorming hangen slechts losjes samen met die welke men vaak, vooral in verband met dromen, in zijn latere geschriften aantreft. Daar lijkt het voornaamste punt te zijn dat de betekenis van het symbool niet in het bewustzijn aanwezig is, een voorwaarde waaraan hier, zoals uit de volgende alinea blijkt, niet wordt voldaan. De diverse gebruikswijzen van het begrip symbool bespreekt Freud in college x (1916 -17a, 7: 335 v).]
ii Psychopathologie De term extreem sterk duidt op kwantitatieve kenmerken; de veronderstelling ligt voor de hand dat de verdringing de kwantitatieve betekenis van een beroving van ∫ heeft en dat de som van beide [dwang en verdringing] gelijk is aan het normale. Daarna is alleen de distributie gewijzigd: bij A is iets opgeteld dat bij B is afgetrokken. Het pathologische proces is dat van een verschuiving zoals wij die in de droom hebben leren kennen, dus een primair proces.7
[2] Het ontstaan van de hysterische dwang Nu rijzen er verscheidene belangwekkende vragen: onder welke voorwaarden komt het tot zo’n pathologische symptoomvorming en (anderzijds) tot verdringing ? Wat is bij dit alles de drijvende kracht ? In welke toestand bevinden zich de neuronen van de extreem sterke en die van de verdrongen voorstelling ? Er zou niets te raden zijn, niets verder om op te bouwen, als de klinische ervaring ons niet twee feiten leerde. Ten eerste: de verdringing betreft doorgaans voorstellingen die in het Ik een pijnlijk affect (onlust) oproepen, ten tweede: voorstellingen uit het seksuele leven.8 Men kan al vermoeden dat dit onlustaffect de verdringing doordrukt. Wij hebben immers al een primaire afweer gepostuleerd, die behelst dat de denkstroom omkeert zodra deze op een neuron stuit waarvan de bezetting onlust doet vrijkomen. De rechtvaardiging voor dit vermoeden kwam voort uit twee ervaringen: 1. dat deze bezetting van het neuron stellig niet de gezochte is, wanneer het denkproces oorspronkelijk de totstandkoming van de ψ -bevredigingstoestand beoogde, en 2. dat bij reflectorische beëindiging van een pijnervaring de vijandige waarneming werd vervangen door een andere. Men kan zich echter meer rechtstreeks overtuigen van de rol die het afweeraffect speelt. Onderzoekt men de toestand waarin de verdrongen [voorstelling] B verkeert, dan ontdekt men dat deze gemakkelijk is op te sporen en tot bewustzijn te brengen. Dat is verrassend, want men had kunnen denken dat B werkelijk is vergeten, dat er geen herinneringsspoor van B in ψ is gebleven. Doch nee, B is evenzeer een herinneringsbeeld, is niet uitgewist, maar als B, zoals gewoonlijk, een bezettingscomplex is, ontstaat er een abnormaal grote, moeilijk te overwinnen
7 [Belangrijke punten in deze redenering, zij het langs totaal andere lijnen ontvouwd, verschijnen opnieuw in de ‘Dora’-analyse (1905e, 4: 166).]
8 [Weldra (p. 373 ) zal duidelijk worden dat Freud hier bedoelt dat een voorstelling zowel pijnlijk als seksueel moet zijn om verdrongen te worden.]
371
372
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
weerstand tegen de denkarbeid met B. Men mag in deze weerstand tegen B zonder meer de mate van dwang zien die A uitoefent, en mag ook geloven dat de kracht die indertijd B heeft verdrongen, hier opnieuw werkzaam is. 9 Tegelijkertijd ontdekt men iets anders. Wij wisten alleen dat B niet bewust kan worden; over het gedrag van B tegenover de denkbezetting was ons niets bekend. Nu leren wij dat de weerstand zich tegen elke denkpreoccupatie met B keert, ook al is B reeds gedeeltelijk bewustgemaakt. Men mag dus [de formulering] ‘van bewustzijn uitgesloten’ vervangen door ‘van het denkproces uitgesloten’. Een van het bezette Ik uitgaand afweerproces heeft dus de hysterische verdringing en daarmee de hysterische dwang tot gevolg. In zoverre lijkt het proces af te wijken van de ψ -processen.
[3] De pathologische afweer Een oplossing is evenwel nog lang niet in zicht. Het resultaat van de hysterische verdringing verschilt, zoals wij weten, zeer sterk van die van de normale afweer, waarvan wij goed op de hoogte zijn. Het is een heel algemeen verschijnsel dat wij vermijden te denken aan datgene wat alleen onlust opwekt, en dat doen wij door onze gedachten op iets anders te richten. Maar zelfs al bereiken wij daarmee dat de onverenigbare [voorstelling] B zelden in ons bewustzijn opduikt omdat wij haar zoveel mogelijk hebben geïsoleerd, toch slagen wij er nooit in B zodanig te vergeten dat wij niet door een nieuwe waarneming eraan herinnerd kunnen worden. Nu kan deze opwekking ook bij hysterie niet worden voorkomen; het verschil is alleen dat dan in plaats van B altijd A bewust, dus bezet wordt. De zo solide symboolvorming is dus de verrichting die verder dan de normale afweer reikt. De eerste verklaring voor deze extra verrichting zou zijn dat het ligt aan de grotere intensiteit van het afweeraffect. Maar de ervaring wijst uit dat de pijnlijkste herinneringen, die noodzakelijkerwijs de grootste onlust moeten opwekken (herinnering van berouw over slechte daden), zich niet laten verdringen en door symbolen vervangen. Het bestaan van de tweede voorwaarde voor de pathologische afweer — de seksualiteit — duidt er eveneens op dat de verklaring elders moet worden gezocht.
9 [De observatie dat de in weerstand en verdringing werkzame krachten identiek zijn, is, zoals Freud meer dan eens in latere jaren opmerkte, de hoeksteen van de psychoanalyse geworden.
Zie bij voorbeeld ‘Zelfportret’ (1925d, 9: 98). Deze observatie komt al voor in Freuds gevalsbeschrijving van Elisabeth von R. in ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 572).]
ii Psychopathologie Men kan onmogelijk aannemen dat pijnlijke seksuele affecten alle andere onlustaffecten zozeer in intensiteit overtreffen. Het moet een ander kenmerk van de seksuele voorstelling zijn dat kan verklaren dat uitsluitend seksuele voorstellingen aan verdringing onderhevig zijn. Nog een opmerking zij hieraan toegevoegd. De hysterische verdringing gebeurt kennelijk met hulp van de symboolvorming, de verschuiving naar andere neuronen. Men zou nu kunnen denken dat het raadsel alleen in het mechanisme van deze verschuiving schuilt, dat aan de verdringing zelf niets valt te verklaren. Maar bij de analyse van bij voorbeeld de dwangneurose zullen wij horen dat daarbij verdringing zonder symboolvorming plaatsvindt, dat verdringing en substitutie daar zelfs in de tijd niet samenvallen. Bijgevolg blijft het proces van de verdringing als kern van het raadsel bestaan.
[4] Het hysterische proton pseudos 10 Wij hebben gezien dat de hysterische dwang voortkomt uit een eigenaardige soort ∫ ἠ -beweging (symboolvorming), die waarschijnlijk een primair proces is, omdat ze in de droom gemakkelijk valt aan te tonen; [verder hebben wij gezien] dat de drijvende kracht van dit proces de afweer van het Ik is, die hier echter meer presteert dan gewoonlijk. Wij hebben een verklaring nodig voor het feit dat bij een Ik-proces gevolgen optreden waaraan wij alleen bij primaire processen gewend zijn. Er zijn hier specifieke psychische condities te verwachten. Uit de kliniek weten wij dat dit alles zich alleen op seksueel terrein voordoet; misschien moeten wij de specifieke psychische conditie dus verklaren uit natuurlijke kenmerken van de seksualiteit. Nu is er op seksueel terrein stellig een specifieke psychische constellatie die voor ons doel bruikbaar zou kunnen zijn. Wij zullen deze constellatie, die ons uit de praktijk bekend is, aan de hand van een voorbeeld toelichten.
10 [Deze term staat in de Analytica priora (boek ii, hoofdstuk 18, 66 a, 16) van Aristoteles, een werk dat zich met de theorie van het syllogisme bezighoudt en naderhand in het zogeheten Organon is opgenomen. Het hoofdstuk handelt over valse premissen en valse sluitredenen; de betreffende zin luidt dat een valse bewering het resultaat is van een voorafgaande onjuistheid ( proton pseudos). Andersson (1962,
195-196) heeft aangetoond dat de Weense arts Max Herz dezelfde term in een soortgelijk verband gebruikt heeft in een lezing die hij in 1894 hield voor de neurologische sectie van een wetenschappelijk congres in Wenen. Freud was destijds secretaris van deze sectie (cf. Freuds brief van 7 februari 1894 aan Fließ). Freud gebruikt de uitdrukking ook later weer in zijn brief van 3 maart 1901 aan Fließ.]
373
374
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Emma 11 staat op het ogenblik onder de dwang dat zij niet alleen een winkel in kan. Ter motivering van de dwang een herinnering aan een voorval toen zij twaalf was (kort na het bereiken van de puberteit). Zij ging iets kopen in een winkel, zag de beide winkelbedienden, van wie ze zich de ene kan herinneren, elkaar lachend aankijken en rende, onderhevig aan een of ander schrikaffect, weg. Daarbij worden gedachten [bij haar] opgewekt, dat de twee om haar jurk lachten en dat een van beiden seksueel bij haar in de smaak viel. Zowel het verband tussen deze fragmenten als het effect van de ervaring is onbegrijpelijk. Als zij onlust ondervonden heeft omdat ze om haar jurk werd uitgelachen, had dat allang gecorrigeerd moeten zijn sinds zij als een dame gekleed gaat; ook maakt het voor haar kleding niets uit of zij alleen of in gezelschap een winkel betreedt. Dat ze geen directe bescherming nodig heeft, blijkt uit het feit dat, net als bij agorafobie, het gezelschap van een klein kind haar al een gevoel van veiligheid geeft. Totaal onverenigbaar met dit alles is het feit dat de ene winkelbediende bij haar in de smaak is gevallen; ook daaraan zou begeleiding niets veranderen. De gewekte herinneringen verklaren dus de dwang noch de determinering van het symptoom. Verder onderzoek legt nu een tweede herinnering bloot, waarvan zij betwist dat ze die op het moment van scène i heeft gehad. Er is ook geen enkel bewijs voor. Als kind van acht kwam zij twee keer alleen in de winkel van een kruidenier om snoep te kopen. Meneer kneep daarbij door haar kleren in haar genitaliën. Ondanks die eerste ervaring ging zij er een tweede keer heen. Na die tweede keer bleef zij weg. Zij maakt zich nu verwijten dat ze een tweede keer is gegaan, alsof zij daarmee het vergrijp had willen uitlokken. In feite is de toestand van een ‘drukkend slecht geweten’ te herleiden tot deze ervaring. Wij begrijpen nu scène i (winkelbedienden), als wij scène ii (kruidenier) erbij betrekken. Wij hebben alleen een associatieve verbinding tussen beide scènes nodig. Zij [Emma] vermeldt zelf dat het lachen de verbinding vormt. Het lachen van de winkelbedienden deed haar denken aan de grijns waarmee de kruidenier zijn vergrijp gepaard had laten gaan. Nu kan men de gang van zaken als volgt reconstrueren: in de winkel lachen beide winkelbedienden, dit lachen roept (onbewust) de herinnering aan de kruidenier wakker. De situatie vertoont immers nog een overeenkomst: zij is weer in de winkel alleen. Met de kruidenier wordt het knijpen door de kleren herinnerd, maar zij is
11 [Freuds patiënte Emma Eckstein speelt een belangrijke rol in de correspondentie met Fließ (1985 c). Cf. ook Max Schurs bespreking van dit geval (1973, 102-108).]
ii Psychopathologie
375
intussen puber geworden. De herinnering leidt — wat destijds zeker niet mogelijk was — tot vrijkoming van seksuele lust, die in angst wordt omgezet. Met deze angst vreest ze dat de winkelbedienden het vergrijp kunnen herhalen, en rent weg. Het staat buiten kijf dat hier twee soorten ψ- processen door elkaar lopen, dat de herinnering aan scène ii (kruidenier) in een andere toestand plaatsvond dan de andere scène. De gang van zaken laat zich aldus weergeven.
winkelbedienden
kleding
lachen
vrijkoming van seksuele lust kleding
alleen-zijn winkel vlucht
kruidenier vergrijp
[ Afbeelding 5]
De zwartgemaakte 12 voorstellingen hierin zijn waarnemingen die tevens herinnerd worden. Dat de vrijkoming van seksuele lust ook tot het bewustzijn is doorgedrongen, bewijst het anders onbegrijpelijke denkbeeld dat de lachende winkelbediende bij haar in de smaak is gevallen. De conclusie dat zij vanwege het gevaar van een vergrijp niet alleen in de winkel moet blijven, is heel correct gevormd, want met alle elementen van het associatieproces wordt rekening gehouden. Van het (onderin weergegeven ) 13 proces is echter enkel het element ‘kleding’ tot het bewustzijn doorgedrongen, en het met bewustzijn werkende denken heeft uit het aanwezige materiaal — winkelbedien-
12 [Dus de cirkeltjes die met zwart zijn opgevuld.] 13 [‘Onderin’ slaat op de niet zwartgemaakte kringen onder in de afbeelding. (De zwartgemaakte kringen van
de bovenste rij representeren, net als in afbeelding 4 op p. 365, bewuste elementen; de onderste rij van niet zwartgemaakte kringen daarentegen onbewuste elementen.) ]
376
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
den, lachen, kleding, seksuele sensatie — twee valse verbindingen14 gevormd, namelijk dat zij om haar kleding wordt uitgelachen en dat de ene winkelbediende seksueel bij haar in de smaak is gevallen. Het hele complex (niet zwartgemaakt )15 is in het bewustzijn vertegenwoordigd door deze ene voorstelling ‘kleding’, kennelijk de onschuldigste. Hier heeft zich een verdringing met symboolvorming voorgedaan. Dat de conclusie — het symptoom — daarna heel correct is gevormd, zodat het symbool er geen rol in speelt, is eigenlijk een bijzonderheid van dit geval. Men zou kunnen zeggen dat het heel normaal is dat een associatie, zoals hier gebeurt, onbewuste tussenschakels passeert, tot ze op een bewuste stuit.16 Waarschijnlijk wordt daarna de schakel bewust die een speciale interesse wekt. Maar in ons voorbeeld is het juist opmerkelijk dat niet de schakel bewust wordt die interesse wekt (vergrijp), maar een andere als symbool (kleding). Vraagt men zich af wat de oorzaak van dit ingelaste pathologische proces kan zijn, dan is er maar één oorzaak, de vrijkoming van seksuele lust, waarvan ook het bewustzijn getuigt. Deze is met de herinnering aan het vergrijp verbonden, maar het is hoogst opmerkelijk dat ze daar niet mee verbonden was toen het vergrijp [door Emma] werd beleefd. Hier doet zich het geval voor dat een herinnering een affect opwekt dat ze als ervaring niet had opgewekt, omdat in de tussentijd de verandering van de puberteit een ander begrip van het herinnerde mogelijk heeft gemaakt.17 Dit geval is nu typisch voor de verdringing bij hysterie. Steeds blijkt een herinnering verdrongen te worden die alleen achteraf een 14 [Valse verbindingen bespreekt Freud uitvoerig in zijn gevalsbeschrijving van Emmy von N.; cf. ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 494, noot 26). Elders wordt de term in zijn vroege werk veelal specifiek voor de verschuiving van affect gebruikt, b.v. in ‘De afweerneuropsychosen’ (1894 a, 1: 202).] 15 [In het manuscript licht gehalten; in Aus den Anfängen veranderd in gebrochene Linien (‘stippellijnen’). — Dit is trouwens een treffend voorbeeld van het gebruik van het woord complex in de zin van een verdrongen groep voorstellingen, waarvan de introductie gewoonlijk aan de Zürichse school wordt toegeschreven. In dezelfde betekenis werd de uitdrukking ook al door Breuer gebruikt in ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 638 en noot 53).]
16 [In het manuscript staat een ongrammaticale zin, waarvan de strekking echter niet voor misverstand vatbaar is.] 17 [De in deze zin geponeerde hypothese (die in de twee volgende paragrafen wordt uitgewerkt) beheerste Freuds opvattingen over de etiologie van hysterie gedurende deze hele vroege periode. Kort nadat hij het ‘Ontwerp’ op schrift had gesteld, onderzocht hij de hypothese in zijn tweede artikel over de afweerneuropsychosen (1896 b, 1: 768, noot 9). Aan het hele concept ontviel één à twee jaar later alle grond, doordat Freud de infantiele seksualiteit ontdekte en tot het inzicht kwam dat onbewuste driftimpulsen blijven doorwerken. Toch verloor het idee van de posterioriteit van een trauma zijn geldigheid niet geheel, zoals moge blijken uit een noot bij de ziektegeschiedenis van de ‘Wolvenman’ (1918b, 6: 513 v, noot 44).]
ii Psychopathologie trauma is geworden. Oorzaak van deze toedracht is de verlate komst van de puberteit ten opzichte van de verdere ontwikkeling van het individu.
[5] Condities van het πρῶτον ψεῦδος ὑστ [εριϰόν] 18 Hoewel het in het psychische leven ongewoon is dat een herinnering een affect opwekt dat ze als ervaring niet teweeg heeft gebracht, is dat toch heel gebruikelijk voor de seksuele voorstelling, juist omdat het uitstel van de puberteit een algemeen kenmerk van de organisatie is. Iedere adolescent heeft herinneringssporen die pas met het optreden van eigen seksuele gewaarwordingen begrepen kunnen worden, iedere adolescent moet dus de kiem tot hysterie in zich dragen. Kennelijk zijn er nog secundaire factoren nodig, wil deze algemene noodzaak beperkt blijven tot het geringe aantal personen dat werkelijk hysterisch wordt. Nu laat de analyse zien dat het storende aspect aan een seksueel trauma duidelijk de vrijkoming van affect is, en de ervaring doet ons de hysterici kennen als personen van wie men deels weet dat zij door mechanische en emotionele prikkeling voortijdig seksueel geexciteerd zijn geraakt (masturbatie), deels ook kan aannemen dat zij tot het voortijdige vrijkomen van seksuele lust gedisponeerd zijn. Een voortijdig begin van het vrijkomen van seksuele lust of het voortijdige sterker vrijkomen van seksuele lust is echter blijkbaar gelijkwaardig. Dit element is gereduceerd tot een kwantitatieve factor. Waarin zou evenwel de betekenis van de voortijdigheid bij het vrijkomen van seksuele lust bestaan ? Alle gewicht valt hier op de voortijdigheid, want dat het vrijkomen van seksuele lust algemeen noopt tot verdringing, is niet staande te houden; dat zou de verdringing weer tot een proces met een normale frequentie maken.
[6] De verstoring van het denken door het affect Wij hebben de gedachte niet van de hand kunnen wijzen dat de verstoring van het normale psychische proces twee voorwaarden kende: 1. dat het vrijkomen van seksuele lust aanknoopte bij een herinnering in plaats van bij een ervaring, 2. dat dit vrijkomen van seksuele lust voortijdig plaatsvond. Deze twee bijkomende voorwaarden zouden een storing veroorzaken die de norm overschrijdt, maar die ook in normale gevallen van tevoren al aanwezig is.
18 [Zie noot 10 op p. 373.]
377
378
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
Het is een alledaagse ervaring dat de ontwikkeling van affect het normale denkverloop remt, en wel op verschillende manieren. Ten eerste doordat veel denkpaden worden vergeten die anders wel in aanmerking zouden komen, dus net als in de droom. Zo is het mij bij voorbeeld gebeurd dat ik in de agitatie van een diepe bezorgdheid vergeten ben van de sinds kort bij mij thuis aangelegde telefoon gebruik te maken. De recente baan moest het in de affecttoestand afleggen. De baning, oftewel de anciënniteit kreeg de overhand. Met dit vergeten verdwijnt de keuze, de doelmatigheid en logica van het [denk] verloop, net als in de droom. Ten tweede doordat, zonder vergeten, paden worden bewandeld die anders gemeden worden, vooral paden naar afvoer, zoals handelingen die worden verricht in affecttoestand. Tot slot vertoont het affectieve proces raakvlakken met het ongeremde primaire proces. Hieruit valt van alles te concluderen. Ten eerste dat bij het vrijkomen van affect de vrijkomende voorstelling zelf aan intensiteit wint, ten tweede dat de voornaamste verrichting van het bezette Ik het voorkomen van nieuwe affectprocessen en het verminderen van de oude affectbaningen is. Men kan zich de situatie enkel als volgt voorstellen. Oorspronkelijk heeft een waarnemingsbezetting als erfgenaam van een pijnervaring onlust doen vrijkomen, zichzelf door de vrijgekomen ∫ ἠ ’s versterkt en is nu langs de deels vooraf gebaande afvloeiingspaden tot afvoer overgegaan. Op de ons bekende wijze heeft zich, nadat er een bezet Ik was gevormd, de aandacht voor nieuwe waarnemingsbezettingen ontwikkeld, die nu het verloop vanuit W volgt met collaterale bezettingen. Daardoor is de vrijkoming van onlust kwantitatief ingeperkt, en het begin daarvan was voor het Ik juist een signaal om tot normale afweer over te gaan; zo is voorkomen dat er al te gemakkelijk nieuwe pijnervaringen met hun baningen ontstaan.19 Hoe sterker echter de vrijkoming van onlust is, des te moeilijker de taak voor het Ik, dat met zijn collaterale bezettingen immers alleen de ∫ ἠ ’s tot een zekere grens tegenwicht kan bieden en bijgevolg een primaire afvloeiing moet toelaten. Hoe groter voorts de naar afvloeiing strevende kwantiteit is, des te moeilijker is voor het Ik de denkarbeid die, volgens alle aanwijzingen, bestaat in het proefsgewijs verschuiven van kleine ∫ ἠ ’s. Het overdenken 20 is een tijdrovende activiteit van het Ik, die bij sterke ∫ ἠ ’s in het
19 [Dit hele thema wordt uitvoeriger besproken in deel iii (p. 380 v).]
20 [Cf. p. 357, waar, mogelijk in een iets andere betekenis, het woord nadenken wordt gebruikt.]
ii Psychopathologie affectniveau niet kan plaatsvinden. Vandaar de overhaasting en de op het primaire proces lijkende keuze van paden in het affect. Voor het Ik is het dus zaak het vrijkomen van affect niet toe te laten, omdat het daarmee een primair proces toelaat. Zijn beste instrument voor dit doel is het mechanisme van de aandacht. Als een bezetting die onlust vrijmaakt zich aan dit mechanisme kon onttrekken, zou het Ik te laat daartegen in het geweer komen. Nu doet zich bij het hysterische proton pseudos 21 juist dit geval voor. De aandacht richt zich op waarnemingen die gewoonlijk leiden tot vrijkoming van onlust. Hier echter doet geen waarneming, maar een herinnering onverwacht onlust vrijkomen, en het Ik komt dat pas te laat te weten; het heeft een primair proces toegelaten omdat het er geen verwachtte. Er zijn echter ook andere omstandigheden waaronder herinneringen onlust doen vrijkomen. Zeker is dat bij recente herinneringen gewoonlijk het geval. Aanvankelijk, wanneer het trauma (pijnervaring) zich voordoet — de allereerste trauma’s ontgaan het Ik hoe dan ook — op het moment dat er al een Ik is, komt er onlust vrij, maar tegelijk is ook het Ik bezig collaterale bezettingen te creëren.22 Herhaalt de herinneringsbezetting zich, dan herhaalt zich ook de onlust; alleen zijn de Ik-baningen ook al aanwezig; de ervaring leert dat bij een tweede keer de vrijkoming [van onlust] geringer uitvalt, tot ze bij verdere herhaling krimpt tot de voor het Ik acceptabele intensiteit van een signaal.23 Het gaat er dus enkel om dat bij de eerste vrijkoming van onlust de remming door het Ik niet uitblijft, dat het proces niet als een postume primaire affectervaring verloopt, en juist aan deze voorwaarde wordt voldaan wanneer, zoals in het geval van het hysterische proton pseudos, de herinnering voor het eerst onlust doet vrijkomen. De betekenis van een der genoemde, door de kliniek verschafte condities zou hiermee op juiste waarde zijn geschat. De verlate komst van de puberteit maakt postume primaire processen mogelijk.
21 [Zie noot 10 op p. 373.] 22 [Cf. in dit verband ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920 g, 8: 187).]
23 [Het thema wordt door Freud uitvoeriger behandeld op p. 397 v.]
379
380
ontwerp van een psychologie
1950 c [1895]
[deel iii] proeve van beschrijving van de normale ψ -processen
5 oktober 1895 [1] De zogeheten secundaire processen moeten mechanisch zijn te verklaren uit de werking die een constant bezette massa neuronen (het Ik) uitoefent op andere massa’s met variabele bezettingen. Om te beginnen wil ik proberen deze processen psychologisch te beschrijven. Als ik enerzijds het Ik heb, anderzijds W (waarnemingen), oftewel bezettingen in ψ vanuit ϕ (de buitenwereld), dan heb ik een mechanisme nodig dat het Ik ertoe brengt de waarnemingen te volgen en te beinvloeden. Ik zie het mechanisme hierin dat een waarneming volgens mijn premissen telkens ω exciteert, dus kwalitatieve signalen afstaat. Nauwkeuriger geformuleerd: ze exciteert in ω bewustzijn (bewustzijn van een kwaliteit), en de afvoer van de ω -excitatie zal zoals elke afvoer informatie aan ψ doorgeven, en deze informatie is het kwalitatieve signaal. Ik poneer dus het vermoeden dat het deze kwalitatieve signalen zijn die ψ voor de waarneming interesseren. Dit zou het mechanisme van de psychische aandacht zijn.1 Ik vind het lastig het ontstaan ervan mechanisch (automatisch) te verklaren.2 Daarom geloof ik dat het mechanisme biologisch is gedetermineerd, oftewel een residu van de psychische ontwikkeling is, omdat elk ander gedrag van ψ is uitgesloten door ontwikkeling van onlust. Het effect van de psychische aandacht is de bezetting van dezelfde neuronen die dragers van de waarnemingsbezetting zijn. Het model van deze toestand is de voor de totale ontwikkeling zo belangrijke bevredigingservaring en de herhalingen daarvan, de begeerte toestanden, die zich tot wens- en verwachtingstoestanden hebben ontwikkeld. Ik heb uiteengezet [deel i, paragrafen 16 -18] dat deze toestanden de biologische rechtvaardiging van al het denken bevatten. De psychische situatie is daarin als volgt: in het Ik heerst de begeertespanning, als gevolg waarvan de voorstel-
1 [Zie bijlage B, p. 410 v.] 2 [Zie echter p. 381. — Cf. ook Breuers opmerking in hoofdstuk iii (2) van ‘Studies over hysterie’ (1895d, 1: 604), waarin hij het begrip attentionele baning
van Exner (1894, 165) aanhaalt om aan te duiden dat in de arbeid-verrichtende hersenen de intracerebrale tonische excitatie ongelijkmatig is verdeeld.]