Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
Zitting 2005-2006 30 maart 2006
ONTWERP VAN DECREET houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en energie AMENDEMENTEN
______ Zie: 745 (2005-2006) – Nr. 1: Ontwerp van decreet – Nr. 2: Amendement – Nr. 3: Verslag namens de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie – Nr. 4: In eerste lezing door de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie aangenomen artikelen van hoofdstuk III: Energie – Nr. 5: Amendement
1804 OPE LEE
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
2
LEGENDE:
Commissies C-LEE C-OPE
Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie
3
C-LEE
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
AMENDEMENT Nr. 3 voorgesteld door mevrouw Vera Dua en de heer Rudi Daems
Artikel 13 Dit artikel schrappen. VERANTWOORDING Artikel 13 beoogt een belangrijke wijziging van het natuurdecreet, waarbij via een gemeentelijk of provinciaal RUP een VEN-afbakening van bepaalde natuurgebieden kan ongedaan gemaakt worden. In een apart advies van de MiNa-Raad wordt scherp uitgehaald naar deze werkwijze enerzijds omdat dit een uitholling betekent van de globale VEN-afbakeningen die tot stand gekomen zijn via openbaar onderzoek en anderzijds omdat daarmee de hiërarchie van de planniveaus flagrant geschonden wordt. Het is duidelijk dat door deze nieuwe werkwijze de Vlaamse Regering bewijst dat zij de afbakening van natuurgebieden wil terugdraaien. Dit is onaanvaardbaar: de biodiversiteit in Vlaanderen staat sterk onder druk en het areaal beschermd natuurgebied is nog altijd ruim onvoldoende wanneer we dit vergelijken met dat van onze buurlanden.
___________________________
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6 C-LEE
4
AMENDEMENT Nr. 4 voorgesteld door de heren Bart Martens, Erik Matthijs en Patrick Lachaert
Artikelen 19bis en 19ter (nieuw) De artikelen 19bis en 19ter invoegen, die luiden als volgt:
“Artikel 19bis In artikel 41quater, §4, van hetzelfde decreet worden de woorden “overeenkomstig §§2 en 3” vervangen door de woorden “overeenkomstig §§1, 2 en 3”.
Artikel 19ter Artikel 91 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
“Artikel 91 §1. Bij een overdracht of vestiging van een zakelijk recht op een onroerend goed waarop dit decreet van toepassing is, of bij een verdeling van dergelijk goed, gaan de rechten en de plichten die voortvloeien uit dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten over op de verwerver, in de mate dat hij daarbij geheel of gedeeltelijk het beheer van het bos verkrijgt. In de mate dat het beheer van het bos geheel of gedeeltelijk overgedragen wordt op enige andere wijze dan bepaald in het vorige lid, en dit voor een duur van meer dan negen jaar, gaan de rechten en de plichten die krachtens dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten rusten op het onroerend goed over op de nieuwe bosbeheerder. §2. Bij een overdracht of verdeling van onroerende goederen waarop dit decreet van toepassing is brengt de overdrager of verdeler de verwerver vóór het sluiten van de overeenkomst op de hoogte van de verplichtingen die op dat goed rusten krachtens dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten. Deze verplichting rust eveneens op degene die het eigendomsrecht van dergelijke onroerende goederen belast met zakelijke rechten in de mate dat daarbij het beheer van het bos wordt overgedragen, en op de persoon die op enige andere wijze het beheer van het bos geheel of gedeeltelijk overdraagt voor meer dan negen jaar. §3. De instrumenterende ambtenaar die een akte verlijdt van overdrachten of verdelingen bedoeld in §1 neemt in de akte in een aparte rubriek ‘Bosdecreet’ de verklaring op van de overdrager of verdeler dat hij zijn informatieplicht, bedoeld in §2, heeft nageleefd en, in voorkomend geval, de nodige stukken heeft overgedragen. Het voorhanden zijn van een bosbeheerplan en de referentiegegevens ervan worden in de akte vermeld.
5
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
§4. Voormelde instrumenterende ambtenaar deelt binnen zestig dagen na de ondertekening van de akte de wijziging in het beheer van het bos mee aan het Bosbeheer met een attest waarin de identiteit van de oorspronkelijke en de nieuwe bosbeheerder en de omschrijving van het betreffende onroerend goed worden opgenomen. §5. De partij die haar informatieplicht niet nakomt blijft gehouden tot haar verplichtingen die voortvloeien uit dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten. Deze niet-tegenstelbaarheid kan niet worden ingeroepen indien voor het verlijden van de akte van overdrachten of verdelingen, bedoeld in §1, de verwerver op de hoogte is gebracht van de verplichtingen die op het goed rusten krachtens dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten.”.”. VERANTWOORDING Artikel 19bis Door de wijziging in artikel 41quater van het bosdecreet kan de Vlaamse Regering m.b.t. de inventaris nadere regels bepalen voor het opmaken, bijhouden en uitvoeren van de inventaris van alle bossen gelegen in het Vlaamse Gewest, evenals voor de bekendmaking van de in deze inventarissen verzamelde gegevens. Om een overzicht te houden over de eigendomsoverdracht bij bosbeheerders is een koppeling van een goede bosdatabank met een gedigitaliseerd kadaster de beste oplossing, maar dit zal pas over enkele jaren gerealiseerd zijn. Door de voorgestelde wijziging kan de Vlaamse Regering aan een dergelijke databank een zekere rechtsgeldigheid geven. Artikel 19ter De huidige versie van artikel 91 van het bosdecreet blijkt niet het beoogde effect te hebben. In overleg met de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (KFBN) wordt een alternatief artikel 91 voorgesteld, waarbij afgestapt wordt van de zeer ingrijpende strafbepaling. Bij het herschrijven van artikel 91 is getracht een evenwicht te vinden tussen enerzijds het inbouwen van de grootste mogelijke zekerheid dat er bij overdracht van boseigendommen geen gevaar is voor ontbossing en anderzijds de haalbaarheid voor de afdeling Bos en Groen om de dossiers op te volgen. §1. De persoon die geheel of gedeeltelijk het beheer van een bos verkrijgt op basis van de vestiging of de overdracht van een zakelijk recht, of van een verdeling, neemt automatisch de rechten en de plichten over die voortvloeien uit het bosdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten. Immers, het ligt niet steeds voor de hand dat dergelijke rechten en plichten zakelijke werking hebben, zodat het nodig is om een overdracht van die rechten en plichten samen met de overdracht van het beheer uitdrukkelijk te voorzien. Ook iemand die op enige andere wijze het beheer van het bos overneemt, neemt tegelijkertijd de rechten en plichten over. Er anders over beslissen zorgt voor versnippering van rechten en plichten, en maakt correct beheer onmogelijk. In de mate dat van de betrokken rechten en plichten op basis van het gemene recht geen zakelijke werking zou uitgaan, betreft het hier een nieuwe bepaling, die echter in overeenstemming is met het doel dat het bosbeheer voor ogen stond toen artikel 91 bosdecreet tot stand kwam. §2. Opdat degene die het beheer verwerft van het bos zou weten welke rechten hij verkrijgt en welke plichten op hem gaan rusten, wordt er in een uitdrukkelijke informatieplicht voorzien in hoofde van degene die het beheer van het bos aan hem overdraagt. Op de overdrager rust reeds op basis van het gemene recht een informatieplicht die hier enkel nader ingevuld wordt. §3. Het expliciet in de akte opnemen van de verplichtingen voortvloeiend uit het bosdecreet blijkt in de praktijk nagenoeg onuitvoerbaar te zijn. Ook de controle achteraf van de aktes is door de krappe personeelsbezetting niet haalbaar. Het opnemen van zeer concrete verwijzingen naar verleende machtigingen en toegekende subsidies met bijhorende voorwaarden veroorzaakt een stroom van vragen om informatie
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
6
aan de afdeling Bos en Groen. Met de huidige personeelsbezetting blijkt het in de praktijk onmogelijk te zijn om al die vragen correct en volledig te beantwoorden. Om zeker te zijn dat de overdrager zijn informatieplicht wel degelijk vervult, wordt in de akte in een aparte rubriek ‘bepalingen m.b.t. het bosdecreet’ een verklaring hierover opgenomen. Wanneer een bosbeheersplan voorhanden is, dient het bestaan ervan en de referentiegegevens in de akte opgenomen te worden. §4. De instrumenterend ambtenaar bezorgt aan het Bosbeheer een attest met de identiteit van de oorspronkelijke en van de nieuwe bosbeheerder en de omschrijving van het betreffend onroerend goed. Dit attest is eenvoudiger te verwerken door het Bosbeheer en is voor de verwerver goedkoper dan een kopie van de akte. §5. Het miskennen van de informatieplicht kan door het Bosbeheer niet meer gesanctioneerd worden door de nietigheid van de overeenkomst te vorderen, wat trouwens altijd de tussenkomst van een rechtbank veronderstelt. Deze sanctie is ook onnodig geworden: de automatische overdracht van rechten en plichten aan de nieuwe beheerder en de uitgebreide informatieplicht van de overdrager, zorgen ervoor dat de doelstellingen van artikel 91 verwezenlijkt worden zonder op dergelijke, door onder andere de KFBN, disproportioneel gevonden sanctie een beroep te moeten doen. Indien de overdrager de informatieplicht niet nakomt, blijft hij gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten. Stel dat hij bijvoorbeeld een perceel heeft kaalgekapt met een kapmachtiging in toepassing van artikel 81, met als voorwaarde de herbebossing van het perceel, dan blijft de overdrager verantwoordelijk voor het nakomen van die herbebossingsplicht wanneer het perceel verkocht wordt nog voor het herbebost is en indien hij het bestaan van die herbebossingsplicht voorafgaand aan de verkoop niet gemeld heeft. De laatste bepaling in §5 is toegevoegd om de mogelijkheid open te laten dat informatie m.b.t. de toepassing van het bosdecreet die opduikt na het sluiten van de koopovereenkomst (compromis), maar voor het verlijden van de akte, toch nog aanleiding kan geven tot het volledig uitvoeren van de informatieverplichting die bij de overeenkomst onvolkomen was, zonder tot een sanctie te moeten leiden.
___________________________
7
C-LEE
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
AMENDEMENT Nr. 5 voorgesteld door de heren Bart Martens, Erik Matthijs en Patrick Lachaert
Artikelen 20bis en 20ter (nieuw) De artikelen 20bis en 20ter invoegen, die luiden als volgt:
“Artikel 20bis Aan artikel 10.3.4, §4, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid wordt de volgende zin toegevoegd: “De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en procedure voor de erkenning van deze laboratoria.”.
Artikel 20ter Artikel 20bis heeft uitwerking met ingang vanaf 1 april 2006.”. VERANTWOORDING Artikel 13 van het decreet van 7 mei 2004 tot wijziging van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, tot aanvulling ervan met een titel Agentschappen en tot wijziging van diverse andere wetten en decreten, dat in werking treedt op 1 april 2006, heft het vroegere artikel 40, §3, van het afvalstoffendecreet op. In dit artikel was de rechtsgrond opgenomen waardoor de Vlaamse Regering nadere regels kon vaststellen m.b.t. de voorwaarden en de procedure van erkenning van de laboratoria die erkend moeten worden om analyses op afvalstoffen te kunnen uitvoeren. Deze nadere regels zijn terug te vinden in hoofdstuk 7 van het Vlarea (Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming- en beheer). In het artikel 10.3.4, §4, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid werden met ingang van 1 april 2006 wel allerlei bepalingen m.b.t. erkende laboratoria opgenomen, maar de rechtsgrond die aanwezig was in het afvalstoffendecreet, ontbreekt. Om te vermijden dat met ingang van 1 april 2006 geen rechtsgrond meer aanwezig zou zijn voor hoofdstuk 7 van Vlarea wordt artikel 10.3.4, §4, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, in die zin gewijzigd dat deze rechtsgrond opnieuw wordt ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 april 2006 zodat er geen juridisch vacuüm ontstaat.
___________________________
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6 C-LEE
8
AMENDEMENT Nr. 6 voorgesteld door de heren Bart Martens, Erik Matthijs en Patrick Lachaert
Artikel 32bis (nieuw) Een artikel 32bis invoegen dat luidt als volgt:
“Artikel 32bis Artikel 35quinquies, §1, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, zoals ingevoerd door artikel 49 van het decreet van 23 december 2005 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006, wordt met ingang van 1 januari 2006 vervangen door wat volgt: “§1. Voor de heffingsplichtigen die niet onder artikel 35quater vallen wordt de vuilvracht als volgt berekend: N = N1 + N2 + N3 + Nk waarin: N = de vuilvracht uitgedrukt in vervuilingseenheden; *N1 = Qd x [a + 0,35 xZS + 0,45 (2 x BZV + CZV)] x (0,40 + 0,60 x d) 180 500 1350 waarin: N1: de vuilvracht veroorzaakt door de lozing van de zuurstofbindende stoffen en de zwevende stoffen uitgedrukt in vervuilingseenheden; Qd: het volume, uitgedrukt in liter, van het afvalwater geloosd in een etmaal tijdens de maand van grootste bedrijvigheid van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar; a: 1° deze term is gelijk aan nul: a) voor de heffingsplichtigen die op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar zijn aangesloten op het openbaar hydrografisch net, zoals bedoeld in artikel 1, en op dezelfde datum bovendien beschikken over een milieu- respectievelijk lozingsvergunning voor lozing op het openbaar hydrografisch net; b) voor de heffingsplichtigen die op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar beschikken over een milieu- respectievelijk lozingsvergunning met normen voor lozing in de gewone oppervlaktewateren en lozen in de openbare riolering gelegen in zuiveringszone C, zoals bedoeld in artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake
9
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
milieuhygiëne, in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of in een openbare of privaatrechtelijke effluentleiding die uitmondt in oppervlaktewater; 2° indien in de loop van het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar de lozingssituatie en/of vergunningstoestand bedoeld onder 1° verandert in deze bedoeld onder 3° of omgekeerd, wordt de berekening van de N1-component evenredig opgesplitst voorzover de vuilvracht berekend zonder de a-factor niet gevoelig wijzigt. De wijziging van de a-factor gaat in, hetzij vanaf de maand volgend op deze waarin de vergunning wordt afgeleverd, hetzij vanaf de maand die volgt op die waarin de wijziging van de lozingssituatie effectief ingaat. De heffingsplichtige dient minstens één maand voor de wijziging per aangetekend schrijven de leidend ambtenaar van de Maatschappij hiervan op de hoogte te brengen. Bij gevoelige wijziging van de vuilvracht is overeenkomstig de bepalingen van §§8 tot en met 11 de situatie op het ogenblik van de monstername van toepassing; 3° deze term is in de overige gevallen gelijk aan 0,20. ZS: het gehalte aan stoffen in suspensie, uitgedrukt in mg/l, van het afvalwater waarop Qd betrekking heeft; BZV: de biochemische zuurstofbehoefte gedurende 5 dagen, uitgedrukt in mg/l, van het afvalwater waarop Qd betrekking heeft; CZV: de chemische zuurstofbehoefte, uitgedrukt in mg/l, van het afvalwater waarop Qd betrekking heeft; d: correctiefactor wanneer het gaat om seizoensgebonden of niet-continue activiteiten waarbij minder dan 225 kalenderdagen per jaar afvalwater wordt geloosd en hiervan het bewijs geleverd wordt; d is dan gelijk aan het quotiënt van het aantal dagen waarin afvalwater werd geloosd en 225. Indien er in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar gedurende verschillende etmalen metingen zijn gebeurd van het dagdebiet en de samenstelling van het geloosde afvalwater, dan wordt als N1 het rekenkundig gemiddelde van de op dagbasis berekende N1 -componenten genomen. Indien er in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar in verschillende maanden metingen zijn gebeurd van het dagdebiet en de samenstelling van het geloosde afvalwater, dan wordt als maand van de grootste bedrijvigheid die maand in aanmerking genomen waarvan het rekenkundig gemiddelde van de op dagbasis berekende N1-component het grootst is. *N2 = Qj x [40 x (Hg) + 10 x (Ag + Cd) + 5 x (Zn + Cu) + 2 x (Ni) + 1 x (Pb + AS + Cr)] 1000 waarin: N2 = de vuilvracht veroorzaakt door de lozing van de beschouwde zware metalen uitgedrukt in vervuilingseenheden; Qj = het volume afvalwater, uitgedrukt in kubieke meter, geloosd in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar;
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
10
Hg, Ag, Cd, Zn, Cu, Ni, Pb, As, Cr: de in het geloosde afvalwater gemeten gehaltes, van het afvalwater waarop Qd betrekking heeft, uitgedrukt in mg/l, van de respectievelijke stoffen: kwik, zilver, cadmium, zink, koper, nikkel, lood, arseen en chroom. *N3 =
Qj x (N + P) 10000
waarin: N3: de vuilvracht veroorzaakt door de lozing van de beschouwde nutriënten uitgedrukt in vervuilingseenheden; Qj: het volume afvalwater, uitgedrukt in kubieke meter, geloosd in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar; N: het in het geloosde afvalwater gemeten gehalte aan totale stikstof uitgedrukt in mg N/l; P: het in het geloosde afvalwater gemeten gehalte aan totale fosfor, uitgedrukt in mg P/l; *Nk = a (K x 0,0004) waarin: Nk: de vuilvracht veroorzaakt door het lozen van koelwater; K: het thermisch belast koelwater, uitgedrukt in kubieke meter per jaar, dat in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd geloosd. Met ingang van het heffingsjaar 1992 wordt de hoeveelheid geloosd koelwater geacht overeen te stemmen met: – hetzij, de in de lozings- of milieuvergunning toegelaten hoeveelheid; – hetzij, de hoeveelheid aangegeven in de vóór 1 september 1991 ingediende lozingsvergunningsaanvraag zolang over deze laatste nog geen uitspraak is gedaan; – tenzij de heffingsplichtige het bewijs levert dat de reëel geloosde hoeveelheid kleiner is. a: deze term is gelijk aan 0,825 voor de heffingsjaren 1992, 1993, 1994, 1995 en is gelijk aan 0,550 met ingang van het heffingsjaar 1996.”. VERANTWOORDING Dit artikel verbetert de foutieve tekst van artikel 35quinquies, §1, ingevoerd door artikel 49 van het decreet van 23 december 2005 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006. Bij de aanpassing werd een gedeelte van de tekst van §1 ten onrechte niet opgenomen. Om te verhinderen dat dit gevolgen zou hebben voor de heffingsberekening van 2006 wordt deze vergissing met terugwerkende kracht rechtgezet.
–––––––––––––––––
11
C-LEE
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6
AMENDEMENT Nr. 7 voorgesteld door de heren Bart Martens, Erik Matthijs en Patrick Lachaert
Artikel 32ter (nieuw)
Een artikel 32ter invoegen, dat luidt als volgt: “Artikel 32ter Artikel 28decies, §1, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer wordt vervangen door: “§1. De heffing, vastgesteld overeenkomstig artikel 28quater, wordt gevestigd uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het heffingsjaar.”.”. VERANTWOORDING De inkohiering van de heffing op de waterverontreiniging en van de heffing op de winning van grondwater wordt omwille van de administratieve vereenvoudiging gelijktijdig uitgevoerd. Het gevolg hiervan is dat de heffingen door middel van één aanslagbiljet aan de betrokken heffingsplichtige betekend worden. Om praktische reden werd de inkohieringstermijn voor de heffing op de waterverontreiniging verlengd tot 31 december van het jaar volgend op het heffingjaar. De voorgestelde wijziging heeft tot doel de termijn voor het inkohieren van de heffing op de waterverontreiniging en de termijn voor het inkohieren van de heffing op de grondwaterwinning op elkaar af te stemmen.
––––––––––––––––
Stuk 745 (2005-2006) – Nr. 6 C-LEE
12
AMENDEMENT Nr. 8 voorgesteld door de heren Bart Martens, Erik Matthijs en Patrick Lachaert
Artikel 39bis (nieuw) Een artikel 39bis invoegen, dat luidt als volgt: “Artikel 39bis Het maatschappelijk kapitaal van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, zoals opgericht bij het decreet van 28 juni 1983 houdende oprichting van de instelling Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (de Maatschappij), wordt van rechtswege en zonder dat daartoe een beslissing van haar organen of een wijziging van haar statuten vereist is, verminderd met 85.000.000,00 euro, ten belope van welk bedrag in de rekeningen van de Maatschappij een kapitaalsubsidie van het Vlaamse Gewest wordt uitgedrukt. De Maatschappij past vervolgens te gepasten tijde haar statuten aan om voornoemde wijziging in haar kapitaalstructuur erin tot uitdrukking te brengen en ze voor het overige in overeenstemming te brengen met de gevolgen van voornoemde wijziging in haar kapitaalstructuur.”. VERANTWOORDING Het voorgestelde artikel wil duidelijkheid scheppen over het boekhoudkundige statuut van minstens reeds een gedeelte van de middelen die in het verleden door de Belgische Staat ter beschikking werden gesteld van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen (NMDW) en die bij de regionalisering van de Maatschappij aan het Vlaamse Gewest werden toegewezen. Bepaalde van die middelen werden, conform een historisch situatie (stammende uit de tijd van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen), als maatschappelijk kapitaal geboekt. In ruil ervoor werden aandelen uitgegeven, hoewel deze middelen bedoeld waren als een kapitaalsubsidie waartegenover normaal geen aandelenuitgifte staat. Een en ander stelde in het verleden geen probleem omdat bij de NMDW, en tot 1991 ook bij de VMW, het industrieel patrimonium, gerealiseerd met deze middelen, niet werd afgeschreven. Sinds 1991 is dit wel het geval en stelt zich het probleem dat de afschrijvingen niet ten dele gecompenseerd kunnen worden door de afschrijvingen van de kapitaalsubsidies. Dit in tegenstelling tot de andere drinkwatermaatschappijen waardoor een ongelijke behandeling is ontstaan. Om een eerste stap te zetten in de regularisatie van deze situatie wordt een boekhoudkundige operatie doorgevoerd waarbij het maatschappelijke kapitaal van VMW (650,5 miljoen euro) met een bedrag (85 miljoen euro) wordt verminderd, ten belope waarvan in de rekeningen van VMW een kapitaalsubsidie van het Vlaamse Gewest wordt uitgedrukt. Door terugnames lastens die kapitaalsubsidie te boeken zal de VMW vervolgens ook in staat zijn om naast de andere afschrijvingen op haar activa, resultaatsmatig de gevolgen te dragen van de verwerving vanwege het Vlaamse Gewest van de spaarbekkens De Blankaart en Kluizen. De desbetreffende decreetsbepaling en de gevolgen ervan op de betrokken aandelen, zal vervolgens nog moeten worden gereflecteerd in aangepaste statuten van VMW.
___________________________