Ontslag op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid voor de functie van leerkracht anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken I. Ontstaan en loop van het geding Appellant heeft een benoeming voor onbepaalde tijd in dienst van verweerster als leraar met de werktijdfactor 1. Bij schrijven van 3 december 1999 deelt verweerster aan appellant mede dat hij met ingang van 1 augustus 2000 wordt ontslagen op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid voor de functie van leerkracht anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Bij beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 12 januari 2000, komt appellant in beroep tegen voormeld besluit. Bij schrijven van 16 februari 2000 zendt verweerster haar verweerschrift met bijlagen in. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2000 te Eindhoven. Ter zitting zijn verschenen appellant in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerster in de persoon van mevrouw ….., secretaris, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben de zaak mondeling toegelicht, de gemachtigden aan de hand van pleitnota’s, en vragen van de Commissie beantwoord. De inhoud van voormelde stukken geldt als hier herhaald en ingelast. II. De feiten Op grond van het enerzijds gestelde en anderzijds erkend als mede op grond van de niet weersproken inhoud van in het geding gebrachte producties staan de volgende feiten tussen partijen vast. Appellant is sinds 1 augustus 1973 in dienst van verweerster als leerkracht op basisschool ….. te …... Tijdens de tweede helft van het schooljaar 1996/1997 (voorjaar 1997) is het bestuur van verweerster zowel door de Inspectie van het Onderwijs, als door de ouders van leerlingen gewezen op de situatie op basisschool …... Op 13 juni 1997 heeft de Inspectie van het Onderwijs een bezoek gebracht aan basisschool ….. in verband met de controle zorgverbreding. Daarnaast hebben ouders van leerlingen hun bezorgdheid uitgesproken over de gang van zaken op basisschool …... Een en ander is voor verweerster aanleiding geweest tot het voeren van gesprekken met de schoolcommissie van basisschool ….., de heer …..(directeur basisschool …..), appellant, enige ouders van leerlingen en het Regionaal Pedagogisch Centrum …... Uit deze gesprekken is :naar voren gekomen dat veel van de problemen op basisschool ….. terug te voeren zijn op het onvoldoende functioneren van appellant als leerkracht en de heer ….. als directeur. Dit is voor verweerster aanleiding geweest om voor appellant een begeleidingstraject te starten. Bij schrijven d.d. 18 juli 1997 heeft het ….. twee begeleidingsmogelijkheden, te weten persoonlijke begeleiding en loopbaanbegeleiding, aan het bestuur van verweerster voorgelegd. Voorafgaand aan dit schrijven is dit reeds door de heer ….. van het ….. besproken met appellant. Bij schrijven d.d. 29 juli 1997 heeft verweerster aan het ….. medegedeeld persoonlijke begeleiding voor appellant te wensen. Verweerster heeft hierbij echter wel aangegeven de persoonlijke begeleiding, zoals beschreven in het schrijven van 18 juli 1997, te vrijblijvend te vinden. Naar de mening van verweerster dient de persoonlijke begeleiding gericht te zijn op verbetering van het functioneren van appellant als leerkracht, waarbij met name aandacht geschonken moet worden aan "zelfstandigheid" en "het omgaan met moeilijkere leerlingen". Naar aanleiding van het schrijven d.d. 29 juli 1997 heeft op 4 september 1997 een gesprek plaatsgevonden tussen de heer ….. (…..), de heer ….. (directeur basisschool …..) en de heer ….. (lid schoolcommissie basisschool …..). Tijdens dit gesprek zijn de begeleidingsmogelijkheden voor appellant door het ….. besproken. Als producties zijn het besprekingsverslag d.d. 4 september 1997 en de "Standpunten met betrekking tot begeleiding ….. van ….. " overgelegd. Deze standpunten zijn door de heer ….. ter voorbereiding van het gesprek op 4 september 1997 op schrift gesteld. Deze standpunten zijn geformuleerd aan de hand van de individuele gesprekken die de schoolcommissie van basisschool ….. heeft gevoerd met de teamleden (gedurende de tweede helft van het schooljaar 1996/1997). Bij schrijven d.d. 31 oktober 1997 heeft verweerster appellant uitgenodigd voor een functioneringsgesprek op 20 november 1997. Tijdens het functioneringsgesprek op 20 november 1997 is met appellant gesproken over de begeleiding door het …... Op 27 november 1997 is verweerster akkoord gegaan met het eerste begeleidingstraject van appellant door het …... Het doel en de inhoud van het eerste begeleidingstraject zijn beschreven in de bijlage behorende bij het schrijven d.d. 21 november 1997 van het …... Bij schrijven d.d. 5 december
1
1997 is appellant door verweerster op de hoogte gesteld van de inhoud en het doel van het eerste begeleidingstraject. Bij schrijven d.d. 16 januari 1998 heeft appellant verweerster verzocht om de begeleiding door het ….. uit te stellen tot na de paasvakantie 1998. Appellant heeft verweerster om dit uitstel verzocht, omdat vanaf januari 1998 de ambulante begeleider reeds ter begeleiding in zijn groep aanwezig zal zijn. Bij schrijven d.d. 20 januari 1998 heeft verweerster appellant medegedeeld zijn verzoek tot uitstel van begeleiding door het ….. te honoreren. Bij schrijven d.d. 9 april 1998 heeft de heer ….. (…..) verweerster de "Observatiepunten begeleiding dhr. …..” medegedeeld. De punten, die geobserveerd worden, zijn: • Instructievaardigheden/Manieren waarop kinderen geactiveerd worden zelfstandig te werken; • Effectieve leertijd; • Klassenmanagement van het lokaal; en • Reflectie op eigen werk. Deze observatiepunten zijn door de heer ….. besproken met appellant. Bij schrijven d.d. 17 juni 1998 heeft de heer …..(…..) verweerster het "Verslag Onderzoek Onderwijssituatie In Groep 3/4 "…..", ….." doen toekomen. In dit verslag heeft de heer ….. ten aanzien van de eerder genoemde observatiepunten algemene indruk, de conclusie en de (mogelijke) aanpak verwoord. Naar aanleiding van bovengenoemd verslag heeft op 25 juni 1998 een gesprek plaatsgevonden tussen de heer ….. (…..), de heer ….. (voorzitter schoolcommissie basisschool …..) en mevrouw …... Tijdens het eerste begeleidingstraject van appellant heeft de heer ….. een aantal problemen gesignaleerd. Door middel van intensieve begeleiding van appellant is het mogelijk verbetering in het functioneren van appellant te brengen. Tijdens dit gesprek op 25 juni 1998 wordt besloten dit aan appellant mede te delen tijdens een beoordelingsgesprek. Bij schrijven d.d. 1 juli 1998 heeft liet bestuur appellant uitgenodigd voor een beoordelingsgesprek op 11 juli 1998. Op 11 juli 1998 heeft het beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Naast appellant zijn bij dit beoordelingsgesprek de heer ….., de heer ….. en mevrouw ….. aanwezig. Tijdens dit gesprek zijn de door de heer ….. gesignaleerde problemen met appellant besproken. Daarnaast is met appellant gesproken over intensieve begeleiding door een interne begeleider. Appellant heeft zich akkoord verklaard met de intensieve begeleiding, onder voorwaarde dat de interne begeleider, mevrouw ….. (leerkracht groep 1/2 basisschool …..) zal zijn, in plaats van de heer …... Bij schrijven d.d. 29 juli 1998 heeft verweerster van de heer ….. een verslag ontvangen van een gesprek met appellant en de heer …... Ten aanzien van de intensieve begeleiding van appellant zijn een aantal afspraken gemaakt en vastgelegd. De tijdens het gesprek op 29 juli 1998 met appellant gemaakte afspraken zijn door de heer ….. uitgewerkt in het "Plan Begeleiding de heer …..". In dit plan zijn bij de eerder genoemde observatiepunten, doelen geformuleerd. Bij schrijven d.d. 12 november 1998 heeft verweerster een tussentijdse evaluatie van de heer ….. ontvangen in de vorm van een "Beknopt Verslag Observaties In Groep 3/4 ….., ….."., Daarnaast heeft verweerster een verslag ontvangen van mevrouw …... Bij schrijven d.d. 21 februari 1999 heeft verweerster het "Concept Verslag Loopbaanbegeleiding dhr. ….." ontvangen. Dit verslag is op 25 februari 1999 door de heer ….. en mevrouw ….. besproken met de heer …... Op 25 februari 1999 wordt onder andere geconstateerd dat het niveau van functioneren van appellant, ook na de intensieve begeleiding, onvoldoende blijft. Bij schrijven d.d. 14 maart 1999 heeft verweerster het "Verslag Loopbaanbegeleiding dhr. ….." ontvangen. Naar aanleiding van dit verslag en het gesprek van 25 februari 1999 is appellant bij schrijven d.d. 13 april 1999 uitgenodigd voor een gesprek op 4 juni 1999. Reden voor deze late datum is de viering van het 25-jarig jubileum van appellant aan basisschool …... Op 4 juni 1999 heeft verweerster appellant medegedeeld voornemens te zijn het dienstverband te beëindigen. Bij schrijven d.d. 11 juni 1999 heeft verweerster hetgeen op 4 juni 1999 met appellant is besproken, schriftelijk bevestigd. Bij schrijven d.d. 15 juni 1999 heeft verweerster appellant uitgenodigd voor een vervolggesprek op 29 juni 1999. Op verzoek van appellant is de heer ….. op 29 juni 1999 tijdens het gesprek met mevrouw ….. en de heer ….. aanwezig geweest. Bij schrijven d.d. 14 juli 1999 heeft appellant dit verslag ontvangen. Daarnaast is appellant uitgenodigd voor een vervolggesprek op 3 augustus 1999. Tijdens het gesprek op 3 augustus 1999 is het verslag van het gesprek op 29 juni 1999 goedgekeurd. Appellant heeft het bestuur tijdens dit gesprek op 3 augustus 1999 verzocht de mogelijkheden voor een stageperiode onder begeleiding van een andere directeur te onderzoeken. Bij schrijven d.d. 6 september 1999 heeft verweerster de telefonisch met appellant gemaakte afspraak voor een gesprek op 23 september 1999 bevestigd. Naar aanleiding van het verzoek van appellant
2
om de mogelijkheden te onderzoeken voor een stageperiode op een andere school onder begeleiding van een andere directeur heeft verweerster bij schrijven d.d. 13 september 1999 gereageerd. Tijdens het gesprek op 23 september 1999 zijn, in het bijzijn van de gemachtigde van appellant, de mogelijkheden van een second opinion, een stageperiode en outplacement met appellant besproken. Daarbij is afgesproken dat appellant schriftelijk zal reageren op de aangeboden mogelijkheden. Bij schrijven d.d. 14 oktober 1999 heeft. verweerster de reactie van appellant ontvangen. De voorgestelde stageperiode en outplacement worden daarbij afgewezen. Bij schrijven d.d. 25 oktober 1999 heeft verweerster het voornemen tot ontslag medegedeeld. Bij schrijven d.d. 28 oktober 1999 heeft de gemachtigde van appellant, verweerster medegedeeld dat appellant zich schriftelijk wenst te verweren. Bij schrijven d.d. 10 november 1999 heeft verweerster het schriftelijk verweer ontvangen. Naar aanleiding van het schrijven d.d. 10 november 1999 heeft verweerster appellant op 17 november 1999 enige stukken doen toekomen. Daarnaast heeft verweerster bij schrijven d.d. 17 november 1999 medegedeeld het besluit tot ontslag aan te houden en op te schorten. Tevens is appellant in de gelegenheid gesteld om zijn schriftelijk verweer aan te vullen. Bij schrijven d.d. 23 november 1999 heeft verweerster een reactie ontvangen. Verweerster heeft appellant bij schrijven d.d. 3 december 1999 ontslag aangezegd op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid voor de functie van leerkracht, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, als bedoeld in artikel 13, lid 1, sub b van de overige voorwaarden behorend bij de akte van benoeming. III. De reden van het ontslag In het ontslagschrijven van 3 december 1999 is de hierna geciteerde reden opgenomen. Wij hebben in 1997 geconstateerd dat er reeds enige tijd sprake was van problemen rondom uw functioneren als leerkracht. Naar aanleiding van deze constatering hebben wij, na en in overleg met u, het Regionaal Padagogisch Centrum ….. (…..) opdracht gegeven u te begeleiden. Uw begeleider, de heer ….. van het ….., heeft met betrekking tot uw functioneren een aantal problemen vastgesteld. De heer ….. heeft geen mogelijkheden aanwezig geacht om via bijscholing de vastgestelde problemen te veranderen. Vervolgens hebben wij u op voorstel van de heer ….. intensieve begeleiding aangeboden. In 1998 is, na en in overleg met u, de intensieve begeleiding aangevangen. Na afloop van de intensieve loopbaanbegeleiding is door de heer ….. op 25 februari 1999 geconcludeerd, dat het niveau van uw functioneren onvoldoende blijft. Er is geconstateerd dat u op pedagogisch en didactisch gebied niet over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om in staat te zijn om kwalitatief goed onderwijs te garanderen. Tevens zijn er geen aanknopingspunten gevonden, waardoor het gerechtvaardigd is te veronderstellen dat om het even welke nascholing of bijscholing in deze situatie verbetering zou kunnen brengen. IV. Het oordeel van de Commissie De aangevoerde gronden van beroep kunnen als volgt worden samengevat: 1. het formele traject van de ontslagaanzegging; 2. het ontbreken van voldoende bewijs voor de onbekwaamheid/ongeschiktheid. ad 1 Bij schrijven van 25 oktober 1999 is aan appellant het voornemen tot ontslag kenbaar gemaakt. Als grond voor het ontslag is daarin vermeld dezelfde grond, die naderhand in het ontslagschrijven is vermeld en hierboven geciteerd. Bij schrijven van 10 november 199 heeft de gemachtigde van appellant schriftelijk verweer gevoerd. Uit de gevoerde verweer bleek ondermeer dat appellant niet over alle stukken beschikte. Verweerster heeft vervolgens bij schrijven van 17 november 1999 deze ontbrekende stukken naar de gemachtigde van appellant gezonden. Bij dit schrijven werd een nieuwe termijn voor verweer geboden van twee weken. Daarop heeft de gemachtigde van appellant aan verweerster schriftelijk kenbaar gemaakt dat hij het met de conclusies volstrekt oneens is en dat aan het reeds gevoerde schriftelijk verweer niets is toe te voegen. Voor zo ver het mede de bedoeling is van appellant te klagen over het feit dat hij ten tijde van de voornemenbrief onvoldoende geïnformeerd was om verweer te kunnen voeren, is naar het oordeel van de Commissie deze klacht ongegrond, nu hem de stukken zijn toegezonden en hij een termijn voor nader verweer heeft gehad. Voorts beroept appellant zich er op dat verweerster in het ontslagschrijven niet is ingegaan op de punten, die zijn opgenomen in het verweerschrift.
3
De Commissie leest in het ontslagschrijven dat het bestuur van verweerster het verweer en aanvullend verweer bij de besluitvorming heeft betrokken en dat dit geen aanleiding heeft gegeven van het ontslagbesluit af te zien. Een puntsgewijze weerlegging van het verweer behoeft naar het oordeel van de Commissie niet plaats te vinden. De Commissie is derhalve van oordeel dat er geen formele gebreken kleven aan het besluit van verweerster. ad 2 Dit betreft de beantwoording van de vraag of het bestuur van verweerster in redelijkheid is kunnen komen tot het besluit appellant te ontslaan op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Hierbij moet rekening gehouden worden dat ontslag wel het zwaarste middel is om onvoldoende functioneren van een leerkracht tegen te gaan. Uit boven vermelde feiten blijkt dat er een tweetal trajecten hebben plaatsgevonden. Het eerste traject vond plaats in april/mei 1998 en betrof een aantal observaties door de heer Van de Velde. Van deze observaties is een schriftelijk verslag opgemaakt dat bij schrijven van 17 juni 1998 naar verweerster is gestuurd. In dit verslag worden een aantal knelpunten beschreven op het gebied van instructievaardigheden, effectieve leertijd en klassenmanagement. Niet opgevallen is dat appellant op het terrein van orde houden grote problemen heeft. Verder wordt vermeld dat appellant zich bewust is van de vermelde knelpunten en dat hij zich daarin weinig gesteund voelt binnen de school. Ter zitting is gebleken dat de directeur van de school appellant nooit op een van deze knelpunten heeft aangesproken in corrigerende zin. In een gesprek met verweerster heeft de heer ….. aangegeven dat hij geen mogelijkheden ziet via bijscholing iets aan de problematiek te veranderen. Wel kan door middel van intensieve begeleiding verbetering aangebracht worden. Door verweerster wordt gekozen voor het traject van intensieve begeleiding, waartoe door de heer ….. een begeleidingsplan werd opgesteld. Deze begeleidingsperiode zou lopen van september 1998 tot februari 1999. De leerkracht mevrouw ….. zou als begeleidster optreden. De directeur zou observaties verrichten. Bij schrijven van 21 februari 1999 zendt de heer ….. zijn concept Verslag loopbaanbegeleiding naar verweerster. Dit concept verslag is woordelijk gelijkluidend aan het later toezonden origineel. In het ontslagschrijven wordt vermeld dat de heer ….. na afloop van de intensieve begeleiding heeft geconcludeerd dat het niveau van appellants functioneren onvoldoende blijft. Dit wordt afgezet tegen de onvolkomenheden die uit het eerste (observatie) traject bleken. Ter zitting is door verweerster gesteld dat beide trajecten als een geheel moeten worden gezien. De Commissie kan zich hiermee niet verenigen. Doel van het eerste traject verschilde daartoe te veel van het tweede traject, terwijl het tweede traject nu net specifiek gericht was op het aanbrengen van verbeteringen in het functioneren van appellant als leerkracht. Pas dan wanneer geen enkele verbetering is aan te brengen zou mogelijk de conclusie te trekken zijn dat appellant onbekwaam of ongeschikt is. Het Verslag loopbaanbegeleiding vermeld dat door de heer ….. tweemaal een observatie is verricht. De conclusie van de eerste observatie luidt als volgt: Het schema van de voorbereiding wordt aangehouden. Problemen op ordegebied doen zich weinig voor. Over het algemeen zijn kinderen actief met de leerstof bezig. De inhoudelijke invulling van het onderwijs blijft een moeilijk probleem. De inhouden worden aan de orde gesteld vanuit de context van de leerstof. De conclusie van de tweede observatie luidt als volgt: De uitvoering van het programma wordt zo nauwgezet mogelijk gedaan. Naar verhouding wordt te weinig uit de mogelijkheden van de methoden gehaald. Ordeproblemen doen zich niet voor. De sfeer in de groep is goed. De kinderen hebben een positieve werkhouding. Vervolgens worden vermeld conclusies gerelateerd aan de doelen van de begeleiding. De eerste conclusie (meer systematiek in de werkwijze) bevat een “indruk” van de heer ….. en is dus geen conclusie. De tweede conclusie (meer structuur in de inrichting van het lokaal) geeft verbetering aan, maar de werkzaamheden zijn nog niet afgerond. De derde conclusie (realiseren van een kritische houding ten opzichte van zijn eigen werk) vermeldt enkel de mening van appellant. Als slot wordt door de heer ….. vermeld dat het zijn indruk is, dat verbetering te constateren is in de werkwijze waarop appellant zijn werk uitvoert.
4
Het is aan verweerster de gronden voor het ontslag voldoende aannemelijk te maken en uit deze gronden moet de conclusie getrokken kunnen worden dat verweerster in redelijkheid tot haar ontslagbesluit is kunnen komen. De Commissie is van oordeel dat de conclusies als vermeld in het Verslag loopbaanbegeleiding niet die conclusie inhoudt, welke verweerster blijkens haar ontslagschrijven daaruit trekt, dat appellant op pedagogisch en didactisch gebied niet over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om in staat te zijn om kwalitatief goed onderwijs te garanderen. De enige conclusie die er uit te trekken is dat het functioneren van appellant verbeterd is, maar nog onvoldoende. Deze conclusie rechtvaardigt geen ongeschikheids/onbekwaamheidsontslag. De Commissie is derhalve van oordeel dat verweerster in redelijkheid niet tot het besluit is kunnen komen dat appellant op grond van onbekwaamheid en/of ongeschiktheid ontslagen diende te worden. V.
De beslissing
De Commissie voornoemd, Rechtdoende: Verklaart het beroep gegrond. Deze beslissing is gegeven te Eindhoven op 17 maart 2000 door mr A.F.M. Schrickx, voorzitter, mr A.J.M. Hupperts, mr G.M.J. Prick, mr Th.M. Dorn en drs C.P.J. Hoornick, leden, in tegenwoordigheid van G.H. Gerritsen, secretaris.
5