DE EERSTE LEERJAREN VOOR HET
ONDERWIJS IN HANDENARBEID (PAPIERARBEID).
HANDLEIDING VOOR SCHOOL EN HUIS DOOR
J. STAM en A. VAN WAMEL. TWEEDE
OEHEEL HERZIEN
D~UK.
EN AANOEVULD
DOOR
J. STAM, HOOPD EENER SCIIOOL TE AlI\STERDAM.
TWEEDE GEDEELTE.
MET
~UIM
P. NOORDHOFF. -
300
PI0U~EN.
1912. -
GRONINGEN.
f 0.80.
M. J. LANGEVELD.
KARTONARBEID voor eenlgszlns gevorderden.
a. Uitgewerkte examenopgaven van 1897 tot heden. b. Een aantal moeilijke modellen. c. Innaaien en Inbinden van boeken. Prijs f :1..00. "Dit werkje zal den beoefenaars van kartonarbeid zeker welkom zijn , zoowel hun, die voor 't diploma werken, als hun, die het diploma hebben , doch gaarne met dezen arbeid voort willen gaan ; hier vinden ze allerlei modellen en bovendien verschillende wijzen, waarop men den karton arbeid smaakvoller kan maken." (Indische Mercuur.) • Voor degenen, die eerlang examen in slöjd willen doen, hebben wij dit werkje van den heer Langeveld een uitstekende toetssteen bevonden. 't Boekje is als het andere werk van den heer Langeveld , zeer goed." (Kathol. Schoolblad.)
• 't Boek zal menigen slöjd·liefhebber en bewijzen."
student goede diensten kunnen (Hét Schoolblad.)
M. J. LANGEVELD.
KLEIARBEID voor de lagere school.
2e druk
f 0.75.
• Dit werkje durf ik een ieder, die z'n leerlingen voorwerpen uit 't schoolleven uit klei wil laten maken, ten zeerste aanbevelen. Tal van praktise opmerkingen komen er in voor: 't is niet zoo vreselik metodies, 't bevordert de durf en de probeerlust. Terecht zegt de schrijver o. a. dat 't belachelijk is dat reliefkaarten • nauwkeurige beelden" zouden moeten zijn. Schromelike overdrijving heerst in dit opzicht. Alsof bijv. een bochtje meer of minder in een dijk of rivier de dood van de wetenschap en een zonde aan 't kind begaan, zou zijn." (De Bode.) • De tweede druk van kleiarbeid is kennismaking overwaard, vooral om vooroordeelen te overwinnen. De toevoeging van Examen-modellen en de zeer duidelijke uiteenzetting van de bewerking maken 't als studieboek voor 't examen zeer geschikt. Wij gelooven, dat de tweede druk krachtig medewerkt om kleiarbeid een toekomst te verschaffen. Het boekje is zijn lagen prijs ten volle W1Iard." (Kath . Schoolblad.)
Uitgaven van P. NOORDHOFF te Groningen.
ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
DE EERSTE LEERJAREN VOOR HET
ONDERWIJS IN HANDENARBEID (PAPIERARBEID).
HANDLEIDING VOOR SCHOOL EN HUIS DOOR
J. STAM en A. VAN WAMEL. TWEEDE DRUK.
GEHEEL
HERZIEN
EN
AANGEVULD
DOOR
J. ST AM, HOOFD EENER SCHOOL TE AMSTERDAM.
TWEEDE GEDEELTE.
MET RUIM 300 FIGUREN.
P. NOORDHOFF. -
1912. -
GRONINGEN.
,OVER METEN EN HET GEBRUl I( VAN LINIAAL EN MAAT. Wij hebben lang geaarzeld, het hoofdstuk, met bovenstaand opschrift in den 1sten druk van ons boek voorkomende, ook in dezen nieuwen druk over te nemen, Immers begrippen aanbrengen van maat, het leeren meten is iets, dat meer eigenaardig thuis behoort bij een les in het rekenen en wel bij het zoogenaamd meetkunstig rekenen. De overweging echter, dat in weerwil van de vele en velerlei wenken, ook aan het adres van hen, die zich bezig 'houden of gehouden hebben met het ontwerpen van leergangen voor het rekenonderwijs , om ook op dit gebied den luisterenden leerling te vervangen door een handelend discipel, er nog niet veel van een hervorming in dit opzicht te bespeuren valt, heeft ons doen besluiten, het voornaamste van den inhoud van dit hoofdstuk uit den 1sten druk over te nemen. Mochten er onder hen, die den handenarbeid op hun school wenschen te onderwijzen, gevonden worden, die het hier volgende reeds in toepassing brengen, en voor wie dus onze opmerkingen overbodig zijn, zij gelieven zich te troosten met de verzekering, dat, speciaal beschouwd uit het oogpunt van zelfstandig leervak, men bij den handenarbeid de hier beschreven oefeningen niet kan missen. De jeugd behoort zich te oefenen in het bepalen, merkt Multatuli reeds op. Onze meisjes en jongens zullen later zoo dikwijls den centimeter en den maatstok moeten gebruiken, dat het vertrouwd maken met meetwerktuigen een eisch der praktijk mag worden genoemd. Van onzen handenarbeid vormt de kennis, om er J, STAM, Onderwijs in Handenarbeid. 11.
1
2 mee om te gaan een der grondslagen. Ook op zuiver theoretische gronden is het veelvuldig gebruik der werktuigen te verdedigen, n.l. als voorbehoedmiddel tegen oppervlakkigheid en sleurgeest, kwalen, waaraan bij abstracte beschouwing over lengte-, vlaktematen, enz. het onderwijs maar al te licht onderhevig is. Thans gaan wij over tot d.e beantwoording der vraag: "Hoe brengen wij bij onze leerlingen het begrip maat aan?" Wij achten het toch niet voldoende den leerlingen den dubbelen dM. of een dergelijk meetwerktuig in handen te geven, in de naïeve gedachte, dat het gebruik van dit werktuig wel tot de rechte kennis ervan zal leiden. Blijkens de ervaring is het voor acht- of negenjarige leerlingen, en met dezulken kan men dit deel der leerstof behandelen, inderdaad een heele toer met de richtige behandeling vertrouwd te worden. Daarom vange men aan, de leerlingen zelf een maatje te laten maken. Allen ontvangen daartoe een niet te dun vlechtstrookje van dezelfde lengte. Dit wordt in zestienen gevouwen door herhaalde. verdeeling in tweeën natuurlijk en zonder daarbij de strook en bv. vierdubbel te nemen, welke laatste handelwijze schijnbaar wel bespoedigt, doch storende fouten in de uitkomsten der verdeeling geeft. Voorstanders van vervroegde behandeling der breuken zullen wel niet nalaten van de gelegenheid gebruik te maken, om de reeds aangebrachte kennis wat te verlevendigen of wel nieuwe begrippen aan te brengen. Ook wij zouden het hier een geschikte plaats achten, om over helften en vierde dee1en te spreken, doch zouden daarna den analytisch en weg liefst verlaten en - na de verdeeling in achten en zestienen - de geheele strook beschouwen als een veelvoud van de door vouwen verkregen deelen, m. a. w. niet de beschouwing van het 16 e deel, maar van de strook als een 16-voud, dunkt ons hier de goede weg. Na eenige vragen over het aantal stukken, eerst van de halve strook en het vierde part - is het den kinderen duidelijk, hoeveel stukken er in de geheele strook zijn.
3 Dan worden op de vouwen de getallen aangebracht, die aanwijzen op hoeveel stukken afstands van het begin der strook de vouwlijnen gelegen zijn. De strook is dan zoo ingericht, dat zij tot maat kan dienen en de onderwijzer vindt gelegenheid tot het doen van vele vragen, die de beteekenis van het strookje als zoo danig in een helderder licht kunnen stellen. De, lengte van boek, lei en vele andere kleine voorwerpen kan nu vergeleken worden met die der deel en van de strook, en waar de uitkomst dezer vergelijking door hen in een getal kan worden uitgedrukt, kunnen zij ook meten. Het is goed, dat men in den beginne alle kinderen gelijke voorwerpen late meten. De uitkomsten controleeren elkaar dan, want ieder moet tot hetzelfde besluit komen. Op de vraag, hoe groot de een of andere afmeting is, volgt deze opgave: Zoek iets, dat een gegeven lengte heeft; op het meten van een lijn volgt het teekenen een-er lijn van gegeven lengte, tenzij men de leerlingen vooraf wil oefenen in het schatten van kleine afstanden en vragen wil stellen als deze: .Hoeveel stukken der strook zijn zoo lang als mijn penhouder, als uw grift, als dit potloodje, als deze liniaal?" Deze hoogst nuttige opgave mag later bij de uitbreiding der kennis van lengtematen, enz. in geen geval achterwege blijven. De leerlingen maken dan nu, als wij het zoo noemen mogen, officiëel kennis met de liniaal, al zullen velen dit tijdstip daarvoor niet afgewacht hebben. Op de lei of op papier worden nu eenige evenwijdige lijnen getrokken, geschikte objecten, om de kennis van het meten te doen beklijven. Men late aan het begin der lijn een schrapje zetten en op 2, 4, 3, 5, 8 strookdee1en afstands ook een schrapje; later worden twee schrapjes op het papier of de lei gezet, die op 6, 7 deel en afstands van elkaar staan en dan door een lijn verbonden worden. De kinderen antwoorden nu op de vragen: Hoe lang is deze lijn? Hoe lang de onderste? Welke de kortste? Zoodra op deze en dergelijke vragen voldoende antwoorden van de geheele klasse inkomen, is de tijd aangebroken, hen met den dubbelen decimeter bekend te maken. De centimeter 1*
4 is dus de eenheid van maat, waarvan zij zich zullen bedienen. Ten einde verwarring te voorkomen, is het wenschelijk , dat allen op een stukje niet al te dun karton of bordpapier, dat iets langer is dan 20 cM., de verdeeling in centimeters leeren aanbrengen. Het zal hun, wanneer zij de 0 bij de eerste deelstreep plaatsen, duidelijk zijn, dat op de meeste dubbele decimeters dus een stukje voorkomt, dat eigenlijk niet bij de maat behoort en de 1ste streep het begin der maat is. Hoewel deze copie bij het origineel in nauwkeurigheid moet achterstaan, is het noodig, dat de leerlingen zich in den beginne alleen van hun strookje bedienen, daar dan noch de verdeeling in mM., noch die in halve cM. tot vergissingen aanleiding kan geven. Wanneer zij ook hier voldoende aan goed waarnemen gewoon zijn, worden dezelfde opgaven van vroeger nog eens uitgewerkt, maar nu met den houten dubbelen decimeter. Voorts is er thans aanleiding te- meer, om hoogere eischen aan de nauwkeurige uitvoering te stellen. Zoo kan men b.v. de som en het verschil van twee lijnen zoeken, lijnen trekken, die 2-, 3of 4-maal zoo groot zijn als een gegeven lijntje, lijnen in gelijke en ongelijke deelen verdeelen, kortom al die oefeningen worden doorloopen, welke als een toepassing van het geleerde zijn te beschouwen. Weliswaar zijn zulke zaken, vergeleken met hetgeen wij in de volgende hoofdstukken zullen behandelen, van meer theoretischen aard, doch onderwijzer, noch leerling zullen zich later den tijd beklagen, aan deze vooroefeningen besteed.
OVER HET GEBRUIK VAN HET MES BIJ HET SNIJDEN VAN DUN BORDPAPIER OF KARTON. Hebben wij tot dusver bij de verdeeling van het papier een schaar gebruikt, voor de oefeningen, die nu volgen, is deze niet meer voldoende en zal het mes gehanteerd moeten worden. Evenals wij in het eerste gedeelte van dit werk bij de behandeling der plakmiddelen reeds hebben gereleveerd, is het niet meer zoo strikt noodig, tot in de fijnste bijzonderheden de eigenschappen van een goed kartonmes te beschrijven. Dank zij den invloed van opleidings-cursussen is ook hieromtrent de kennis onder onze onderwijzers(essen) belangrijk grooter dan vroeger. Het spreekt van zelve, dat f'" wij den leerlingen der eerste I \ 2-1 %~\ . j~ ~ leerjaren geen grove, groote 4\~ messen in handen geven. Neen, de messen moeten van kleine afmeting zijn. Op onze plaat zijn enkele modellen afgebeeld. Fig. 1 stelt een mes voor , dat tongvormig is geslepen. Zulke messen, aan twee kanten geslepen, zijn het beste in gebruik ook bij moeilijker arbeid, en, daar zij niet inscheuren, ook uitstekend geschikt voor snijden van papier. Voor het werken in dun bordpapier of karton kunnen echter ook de modellen no. 2 en 4 zeer goed dienst doen .
6 Model 2 vooral is een zeer eenvoudig mesje. Men kan het voor geringen prijs in iederen ijzerwinkel bekomen. Alleen de punt moet scherp zijn. Is die door het gebruik stomp geworden, dan breekt men met een plat buigtangetje die punt af en heeft dan in p (fig. 3) een nieuwe punt, die zeer scherp is en weer geruim en tijd kan dienen. Het is veel gemakkelijker het mes op deze wijze in bruikbaren staat te houden dan door telkens te slijpen en te wetten. Ook no. 4 is een zeer geschikt mesje. Door het aanhoudend slijpen echter gaat van de vooruitstekende punt door den tijd wel een groot deel verloren. Hoe moeten de kinderen het mes houden? Het antwoord op die vraag kan kort zijn. Hoewel vele wegen hier naar Rome leiden, komt het ons voor, nu het hier geldt het leeren snijden van dun bord allereerst uit de vrije hand, dat de kinderen het m~s in de hand moeten nemen ongeveer zóó, alsof het een schrijfpen was, dus duim en middelvinger aan weerszijden en de voorste vinger op den rug van het mes. Hoe dichter de vingers zich bij de punt bevinden, des te gemakkelijker laat zich het mes hanteeren. Ook later - wanneer langs een ijzeren liniaal moet worden gesneden - behoeft deze houding niet gewijzigd te worden, en ook daarom verdient zij aanbeveling. Afkeuring verdient het vasthouden van het mes met de volle hand, omdat men daarbij wel meer kracht uitoefent, doch de zekerheid der richting vermindert. Slechts in zeer enkele gevallen, nl. bij het snijden van dik bord door geoefende leerlingen kan die houding toegelaten worden. De vraag: waarop zullen de kinderen snijden? is thans een zeer natuurlijke. Hoewel sommige kartonwerkers stukken zink gebruiken, achten wij die voor onze leerlingen niet aanbevelenswaardig. Het best is, dat men ieder kind een flink rechthoekig stuk stroobord van aanzienlijke dikte geve. Al het snijden moet liefst in dezelfde richting geschieden; dan immers blijven deze stukken het langst voor het gebruik geschikt. De leerlingen behooren echter niet alleen dit stroobord steeds in denzelfden stand voor zich te leggen, doch ook het karton,
7 dat doorgesneden moet worden. Van meet af aan dient de houding van het mes, de ligging van het papier, enz. aan scherp toezicht onderworpen te zijn. Ook over de grondstoffen, die met het mes bewerkt zullen worden, wenschen we iets te zeggen. Terwijl wij ons vroeger moesten behelpen met het wel wat eentonig gekleurde leerbord en het te dure karton, is er thans een dun bordpapier verkrijgbaar; dat voor ons doel bijzonder geschikt is. - Het heeft de volgende voordee1en: 1°. Het is niet duurder dan het bekende leerbord ; 2°. is in verschillende fraaie, niet te harde kleuren verkrijgbaar; 3°. heeft een eenigszins doffe oppervlakte, waardoor het zich leent als grond voor een versiering met waterverf 1). In den regel gebruikt men in het eerst de lichter gekleurde soorten, omdat men daarop de potloodlijnen beter kan zien dan bij de donkere tinten. Wij kunnen na deze beschouwing over werktuigen en grondstoffen overgaan tot pradische oefeningen.
a.
Ket tin gen win d bal.
Geef aan elk der leerlingen een rechthoekig stukje karton of dun bord, 10 bij 8 cM. (fig. 5). Laat hen dan de lengtezijden in 10 gelijke dee1en verdeelen en de deelpunten verbinden. Het stukje bord is dan in 10 strooken verdeeld van 8 cM. lengte en 1 cM. breedte. Deze strook en worden dan afgesneden. Ten einde aan deze eerste proeven hunner snijkunst een bestemming te geven, worden dicht bij de einden der strookjes insnijdingen gemaakt, die de strook half doordeelen, doch die zich niet aan dezelfde lengtezijde bevinden. Door nu de einden der strook aan elkaar te haken, heeft men een soort van ring
1) Dit gekleurde karton is verkrijgbaar bij de firma Wijsmuller .(Huidenstraat) Roelofsen en Hübner (N.Z. Voorburgwal) , Wijnandt O.Z. Voorburgwal 100), allen te Amsterdam, Tamson Den Haag. Men vrage prijsopgave en toezending van stalen.
8 verkregen (fig. 5a). Meerdere ringen vormen een ketting (fig. 5b), van twee ringen kan een zoogenaamde wind bal worden gemaakt (fig. 5d) . Daartoe worden de strook en , na van insnijdingen te zijn voorzien, zoo gelegd, dat zij een kruis vormen (fig. Sc). De bevestiging dezer strooken kan op verschillende wijzen geschieden. Wie liever een andere manier volgt dan het bekende plakken door middel van gluton of dextrine, bevelen wij verbinding b.v. door middel van filigraandraad. Wij meenen echter, dat hier een ge$"" !' ~ - - - - -IQ - - - - - ~ schikte gelegenheid voor de • I I i I i i I i I '"I leerlingen is, om de kennismaking met het gebruik U'___ der plakmiddelen voort te zetten. Er is zoo weinig .. I I I I I I ! I noodig, dat een onderwijzer 5~ het gevaar van morsen en bevlekken wel zal weten te overwinnen. Nadat de stroo./'''ken aan elkaar bevestigd (_ ··J.S .• _) I {- ··J.St ..Af ·) zijn, worden de einden van iedere strook met elkaar verbonden en - het voorwerp is af. Het heeft als speelgoed wel is waar een kortstondige waarde, doch de moeite der vervaardiging is ook niet groot. Van strooken karton kan men overigens niet veel bruikbare voorwerpen maken en ware het niet, dat de meeste leerlingen behoefte hadden aan veel oefening in snijden langs rechte lijnen, dan zou men reeds direct kunnen overgaan tot het vervaardigen van andere dingen. Is men dus verplicht het snijden van strookjes karton nog eenigen tijd voort te zetten, dan dient men er in dit geval voor te zorgen, dat er van deze strookjes iets wordt gemaakt. Niets werkt nadeeliger op de ambitie der leerlingen, dan het geven van theoretische oefeningen. Heeft dus een klasse kinderen i
!
I
I
o
~
+
9 nog te weinig bedrevenheid in het snijden van strookjes, dan zorge men er voor, dat zij van deze iets kunnen maken. In den 1sten druk van dit werkje gaven wij voor dit doel dan ook een hekje, een droogrekje , een damhekje en een portretlijst te maken. De samenstelling dezer voorwerpen levert echter nog al bezwaren op. Het opplakken n.l. van de deelen onderling is dikwijls de aanleiding tot morsigen en onnauwkeurigen arbeid; om dit te vermijden, laat ik genoemde voorwerpen in het boek opplakken. b.
Hekje.
Neem een stukje groen gekleurd karton (12 bij 7 cM.), verdeel dit in strooken van 12 cM. lengte en 1 cM. breedte. Laat twee van die strookjes in horizontale richting en op 8 cM. afstand van elkander in het schrijfboek plakken. Bevestig daarop de overige vijf strookjes, na ze van boven van een punt te hebben voorzien, zoodanig , dat ze 1 cM. van elkander verwijderd zijn en 1 cM. van onderen en boven de beide ~orizontale strooken uitsteken. Juist omdat de beide eerste strookjes reeds vast liggen, voor men de overige opplakt, is de bewerking zoo veel gemakkelijker geworden. Men bezigt voor het bevestigen van het een en ander dextrine. c.
Damhekj e.
Snijd 6 of 7 strookjes karton van blauwe kleur van 16 cM. lengte en 2 cM. breedte. Plak twee dezer, na ze 2 cM. korter dan de andere gemaakt te hebben en ze van een punt te hebben voorzien, in verticale richting in het boek, 12 cM. van elkander verwijderd. Het zijn de twee stijlen van het hek. Leg daartusschen een ander strookje karton zoodanig , dat het in schuine richting loopt van den eenen tot den anderen stijl en daar eindigt, 2 cM. van den onder- zoowel als van den bovenkant. Natuurlijk moeten van deze schuin loop ende strook eerst stukken worden verwijderd, zoodat zij tusschen de beide stijlen past.
10
Nu legt men 3 der overige strook en in horizontale richting over de reeds bevestigde, zoodanig , dat ze 2 cM. van elkander en evenveel van boven- en onderkant verwijderd zijn. Om de illusie te verhoogen, worden op de plaatsen, waar de laatste drie strooken over de' stijlen en de schuin Joopende strook heenloop en , met potlood of inkt punten geteekend. Ze stellen de spijkers voor, die men aan zulke hekken vindt. d.
Port r e ti ij s t j e.
Gemakkelijk is ook zulk een portretIijstje na te bootsen. Van een stuk donkerbruin bordpapier, lang 20, breed 8 cM., worden vier strook en gesneden, ieder 2 cM. breed. Twee van deze worden in het plakboek in verticale richting bevestigd en wel 8 cM. van elkander. De beide overige strook en , die eerst 4 cM. korter worden gemaakt, worden dwars over de lange heen geplakt en wel zoodanig , dat er acht punten ontstaan, die ieder 2 cM. uitsteken. Opm. Het verdient aanbeveling, hier, alvorens tot het afkorten der beide strooken over te gaan, de leerlingen zelf den weg te laten zoeken en hen vooruit tot de overtuiging te brengen, vooreerst. dat zonder het afkorten der strooken geen geschikt model voor een portretlijst verkregen wordt, indien men althans gelijke uttsteeksels aan de hoeken wil hebben en ten tweede, dat slechts een bepaalde verhouding 2 : 3 of 5 : 8 een voor het oog bevredigend resultaat geeft.
Ten sjotte geven we nog de beschrijving van een
e.
Droogrekje.
Dit voorwerp kan moeilijk in een plakboek worden opgeborgen. Immers het bestaat uit twee deel en , die om elkander moeten kunnen draaien. Men maakt het op de volgende wijze. Men neemt een stuk groen karton, 18 bij 6 cM., en verdeelt het in strooken, die 18 cM, lang en 1 cM. breed zijn. Twee dezer strooken, die in het midden van een flauwe insnijding (rits), loopende in de breedte, voorzien zijn, worden
11 op het snijbord met de rits naar boven 8 cM. van elkander met punaises vastgelegd. Deze jilunaises worden zooveel mogelijk dicht bij de eindpunten aangebracht. Nu knipt men van 4 strookjes 4 cM. af en lijmt die dwars over de beide lange strooken heen, zoodat deze niet alleen, maar ook zij zelve 2 cM. aan beide zijden uitsteken en ook 2 cM. van de rits verwijderd zijn. Is de lijm of dextrine droog, dan worden de punaises verwijderd en kan het voorwerp opgezet worden.
GEBRUIK VAN DEN RECHTHOEKIOEN DRIEHOEK (WINKELHAAK). Nu de voorgaande oefeningen niet alleen gelegenheden geweest zijn, om het mes te leeren hanteeren, maar tevens om grootere vaardigheid in het trekken van lijnen en nauwkeurigheid in het meten te verkrijgen, achten wij den tijd gekomen, om door zuivere constructie van meetkundige figuren den leerling een uitgebreid veld te openen tot het vervaardigen van velerlei voorwerpen. Intusschen, het behoeft nauwelijks gezegd te worden, is het eigenlijk om deze niet te doen. In geen enkel opzicht, vooral ook niet uit een practisch oogpunt, maakt onze arbeid er aanspraak op van groot belang te zijn. De dwaling, dat het om het voorwerp te doen is, moeten wij met den meesten ernst bestrijden. Wij hebben er alleen hierom naar gestreefd, aan iedere oefening een practisch resultaat te verbinden. omdat het onderwijs dan voor de kinderen aantrekkelijker wordt. Niet het voorwerp, maar de wijze, waarop het vervaardigd wordt, bepaalt het doel dezer werkzaamheden. En voorts moge nimmer worden voorbijgezien, dat wij ook in het vervolg deze oefeningen dienstbaar willen maken aan het aanbrengen van velerlei kennis, die tot op dezen tijd langs meer theoretischen weg het deel van den leerling wordt; m. a. w de onderwijzer heeft het in zijn macht door dit gedeelte van het onderwijs in handenarbeid een vasteren grondslag te leggen voor alle verder onderricht, dan waartoe hem tot dusverre de gelegenheid geboden is. Indien wij na deze algemeene aanwijzing der beteekenis van dit en de volgende hoofdstukken nu en dan nog eens bijzondere wenken op dit stuk geven, moge de aandachtige lezer ons deze schijnbaar overbodige opmerkingen ten goede houden. Het hooge belang der zaak
13 dringt ons, ze telkens en telkens weer onder ieders oog te brengen. Het gebruik van den houten (rechth.) driehoek geeft in de eerste plaats aanleiding tot bespreking van het doel, dat men zich met dit werktuig voorstelt: het teekenen van rechte hoeken. Het komt ons voor, dat er op den trap van ontwikkeling, die de kinderen, met welke men deze leerstof behoort te behandelen, hebben bereikt, geen bezwaren bestaan, om de begrippen hoek, nevenhoek en rechte hoek aan te brengen. Op eenvoudige wijze worden nu eerst uit een velletje papier met rechte kanten twee rechte hoeken gevouwen en wordt de grootste van deze met die der vier hoeken aan de punten van het papier vergeleken, terwijl daarna door het leggen eener kruisvouw wordt aangetoond, dat men uit een zeer onregelmatig papier gemakkelijk vier rechte hoeken kan vouwen. Het toegevouwen papier dient voorts, om op het bord of op de lei een rechten hoek na te teekenen (in verschillende standen, om geen voet te geven aan het dwaalbegrip, bij kinderen dikwijls aanwezig, dat slechts loodlijnen en waterpaslijnen rechte hoeken kunnen vormen), en dan geve men hun den houten driehoek in handen, waarvan de beteekenis hun zeker duidelijk genoeg zal zijn. De volgende serie oefeningen achten wij geschikt, om in het gebruik van dat werktuig de noodige vaardigheid te verkrijgen. Opm.
Aangezien bij het construeeren van rechthoeken met grootere afmeting de nauwkeurigheid der uitvoering in hooge mate afhankelijk is van de zuivercP [, ..... 1 .. ""c 1 .... 0 :' ~ heid der werktuigen, volgt hier een "- :,j' : eenvoudig middel, om die bij den driehoek zeI ven te onderzoeken. Trek daartoe een rechte lijn ab (fig. 7), leg een der beenen langs die lijn en trek een lijn cd langs het andere been. Keer daarna den driehoek om en zorg, dat het eerste been langs eb val1e. Wanneer nu nogmaals een lijn· langs het andere been wordt getrokken en deze met de vorige samenvalt, is de rechthoek zuiver; in het tegenovergestelde geval (cd') niet, zoodat hij dan afgeschaafd behoort te worden.
r I ~« . J' ~~ ! !
14
a. Karwats. Neem een stuk karton (12 bij 16 cM.), trek 3 cM. van den kant een lijn evenwijdig aan de breedtezijde , verdeel die in cM. en plaats op de deelpunten met behulp van den houten driehoek loodlijnen (zie tig . 8). Snijd daarna het karton volgens deze loodlijnen door tot de eerstgetrokken lijn ..... 1,,,1(._.... en rol het voorwerp als een cilinder op, gelijk .. .+-"...M..dit geschied is bij het maken van het kaarskransje.
9
./.
,~ ~~
Opm. Over het algemeen is, nu de loodlijnen zoo dicht bij elkaar staan, het oog der leerlingen voldoende geoefend, om fouten te ontdekken in de teekening der rechte hoeken gemaakt. In ieder geval heeft de onderwijzer in de evenwijdigheid der lijnen een geschikt middel tot controle.
b.
Servetband .
. Bij deze oefening wordt de vaardigheid, door de voorgaande verkregen, op de proef gesteld. Ieder leerling bekomt nl. een· stuk dun bord of karton, ongeveer 23 cM. lang en 6 cM. breed. Hierop wordt dicht langs de onderzijde een lijn getrokken, 20 cM. lang, terwijl op de uiteinden loodlijnen worden gezet ter . lengte van 4 cM. De toppen dier loodlijnen worden verbonden en de aldus verkregen rechthoek uitgesneden (fig. 9). De einden der strook leerbord worden ter lengte van een paar cM. over elkaar geplakt met behulp van dextrine, waarna de cilinder, dien men daardoor bekomt, nog wordt versierd. Het eenvoudigst geschiedt dit door er tegen de kanten aan gekleurde vlechtreepen om te plakken; zijn deze gegomd des te beter, anders moet men dextrine gebruiken. Na alle vorige oefeningen zal de onderwijzer, die nog verder wil gaan met .;. ~
15 versiering 1), wel om geen teekening verlegen zijn . stelt het afgewerkte voorwerp voor.
Fig. ga
Bij de bespreking van de geteekende figuur - ook tegen den heeft de onderwijzer dubbele winst te doen met het meten der 4de zijde. Vooreerst worden de leerlingen met een eigenschap van den rechthoek bekend gemaakt en ten tweede is de gelijkheid der overstaande zijden voor hen de proef op de som, of de figu\lr zuiver geteekend is. Opm.
naam rechthoek is thans geen bezwaar -
c. N a a m ka art jes. Na de teekening van den rechthoek komt de verdeeling aan de beurt. Ieder leerling krijgt een stuk wit, of in ieder geval licht gekleurd karton, groot genoeg, om er een rechthoek, 20 bij 12 cM., op te teekenen. In dezen lIJ rechthoek worden de middens der overstaande zijden verbonden (fig. 10), waarna het karton langs deze deellijnen r wordt doorgeknipt of doorgesneden en . ···· · · · ···14t..4lI' . . · · · . . ., men vier stukken krijgt , die voor naamII kaartjes kunnen dienen.
1EEJ ..
x t
d. V ier kan t mat j e.
•l
X
Neem een stuk lichtrood karton en teek en daarop een vierkant, dat 12 cM. lang is. Trek evenwijdig aan en op cM. afstand van twee overstaande zijden de lijnen ab en cd en verdeel die in stukken van 2 cM. zóó, dat ge aan weerszijden 1 cM. overhoudt. Verbind de tegenover elkander liggende deelpunten en snijd het papier volgens de aldus verkregen lijnen eJ, ik, lm, enz. door (fig. 11). Snijd of knip eenige strook en karton van een andere kleur. zwart of donkergrijs,
~(
0
q.
--,4
1) Later, als de leerlingen met de behandeling van het penseel vertrouwd zijn, is er gelegenheid deze versiering fraaier te maken.
16 b.v. ook 2 cM. breed en 12 cM. lang, en vlecht die op de bekende wijze door de gedeeltelijk los gesneden strooken rood karton heen. Men verkrijgt dan een vlechtmat je met vierkanten van 4 cM. lengte. Opm. 1. Men neme vooral de vlechtbanden niet te breed. Ook verdient het aanbeveling, de gemaakte sneden een paar mMo langer te nemen. Opm. 2. Wie meent, dat zijn leerlingen nog niet ervaren genoeg zijn in het trekken van loodlijm'n , kan bij elke oefening ook voor de verdeeling van het vierkant van den winkelhaak of rechth. driehoek gebruik maken. Opm. 3. Hebben wij vroeger bij het maken van mozaïek-figuren den rechthoek uit het vierkant gevormd, thans leeren de leerlingen dit laatste als een bijzonderen vorm van den rechthoek beschouwen, die geheel op dezelfde wijze geteekend wordt.
e.
LIJ
Schrijfboekje.
Teeken Op blauw-olifants, of dergelijk stevig papier een rechthoek, 20 bij 16 of 10 bij 8 cM., en daarna I.:t nog 3 of 4 zulke rechthoeken op gewoon ," schrijfpapier. Knip ze uit, vouw ze alle ; dubbel (in de lengte!) en schuif de witte ~ velletjes in den omslag (fig. 12). Het boekje met de losse vellen heeft ~ t- . _ -_ - ----111•• _. nu het formaat van 16 bij 10 of 8 bij 5 cM. Het wordt nu vastgenaaid door middel van den driesteek. Leg het daartoe zóó aan den kant van het snijbord, als uit de teekening (fig. 12a) blijkt. Boor of prik nu met de naald 3 gaatjes, een (c) in het midden en de beide andere (a en b) ongeveer 4 cM. van de kanten verwijderd. Nu begint het eigenlijke innaaien. Voorzie de naald van een draad (1/2 M. lang) en steek ze door het middelste gat c van binnen naar buiten, door het Iinksche gat a --f'
17 naar binnen, over het eind van den draad van binnen heen, het rechtsche gat b uit, het middelste c weer in, maar zóó, dat de naald en dus ook de draad nu boven den draad ab komt. Daardoor bevindt zich deze laatste nu tusschen de twee uiteinden van den draad. Knip uw draad af, trek de beide einden stevig aan, knoop ze aaneen, sla dien knoop met de schaar plat en knip de te lange einden van den draad weg. Het boekje is nu ingenaaid en kan nog van een eenvoudig schildje worden voorzien, om den naam van den vervaardiger of eigenaar daarop te schrijven. Zie hiervoor het hoofdstuk etiketten lin het 1ste deel, bI. 54 e. v.).
f.
Legkaarten.
Op verschillende wijzen kan men uit eenige gelijke figuren een nieuwe laten samenstellen van een vooraf bepaalden vorm, een bezigheid, die zeker de vindingrijkheid der leerlingen scherpt. De fig. 13-15 geven daarvan eenige eenvoudige voorbeelden. De eerste stelt een rechthoek voor, waarvan de zijden ".. _J-"*--J---t zich verhouden als 2 : 3, doch waaruit men een vierkant heeft gesneden, dat de halve f!m,mr~ breedte van den rechthoek tot zijde heeft. Uit vier zulke stukken kan gemakkelijk een kruis worden gelegd. Fig. 14 bestaat (-_.$••• uit twee rechthoeken, welker zijden zich als 1 : 4 en als 1 : 2 verhouden. Met 4 zulke figuren kan men één grooten rechthoek samenstellen. ( _ ___ m· .----, De volgende teekening (fig. 15) eindelijk (een vierkant, waarvan het vierde gedeelte door uitsnijden is verwijderd) geeft aanleiding tot het samenstellen eener gelijkvormige figuur met vier dergelijke stukken.
GJl
CS
J. STAM,
Onderwijs in Handenarbeid.
2
18 g.
Dambord.
Teeken op lichtgrijs of bruin karton een vierkant van 22 cM. lengte en snijd dit uit. Trek langs de vier zijden op 1 cM. afstand lijnen, die weer een vierkant (dus van 20 cM. lengte) vormen. Verdeel de zijden van dit vier... ········u ,)(, kant in stukken van 2 cM. en vereenig ~ de tegenover elkaar liggende deelpunten. Hierdoor is het in 100 ruitjes verdeeld, /ól: : die elk 4 cM2. groot zijn. Beplak deze afwisselend met donkerroode en donker:.. .. ...... _.. ........ J grijze vierkantjes en het dambord is gereed (zie fig. 16).
.... ~i !'8S@
Opm. 1. Het beste zal zijn, papier te nemen. dat aan één kant geruit en gegomd is De vierkanten worden uitgeknipt. Vindt men. dat de arbeid wat te langen tijd in beslag zou nemen, dan kan het werk thuis verder afgemaakt worden, - nadat men eerst onder de les is begonnen. Opm. 2. Wij hechten aan deze oefening bijzondere waarde ter verklaring van de betrekking, die er tusschen twee opeenvolgende vlaktematen bestaat. Immers, nu de kinderen een vierkant kunnen teekenen . is er geen reden, om de kennismaking 1 2 3 J' 6
~ van den regel heeft gebracht, die de onderlinge ti. ~ verhouding der vlaktematen betreft. ,~ 10 - Opm. 3. Wie na dezen indireden weg te zijn gegaan, nog eens den directen wil bewandelen, Fig. 17. geven wij in overweging een kartonnen dM2. in cM2. te laten verdeelen en de vierkantjes, die men dan verkrijgt, te laten nummeren, om ze voor een kien· of lottospel te doen dienen (fig. 17).
h.
Tafel m a tj e.
Teeken op donkerroodgekleurd bord een vierkant van 15 cM. lengte. Zet van ieder hoekpunt uit op de zijden 3 cM. af,
19 vereenig de punten en snijd de daardoor ontstane driehoeken af; men verkrijgt dan een achtkantige figuur of een vierkant met afgesneden hoeken. Trek op 2 à 3 mMo van den kant een lijn; maak die zwart met krijt of oostindischen inkt en 3 mMo dik. Teeken op het midden een stervormige figuur. Maak die ook zwart. Als men het vroeger behandelde in toepassing wil brengen, kan men ook van zwart papier een ster knippen en die vervolgens in het midden opplakken. De figuur mag niet te groot zijn en kan bestaan b.v. uit twee elkander kruisende vierkanten.
i.
Het met a I enk r u i S.
Teeken een vierkant op een stuk donkerbruin karton van 10 cM. lengte en zet aan weerszijden der punten a, b, een d op 1 cM. afstand de punten e, j, g, h, enz. Trek ook de hoeklijnen ad en be, die elkander in m snijden. Meet op die hoeklijnen van m uit de stukken mo, mn, mq, mp = 2 cM., verbind die punten door de lijnen en, jo, go, enz. Nadat men eerst het vierkant abed heeft uitgesneden, snijdt men vervolgens langs Fig. 18. de lijnen en, jo, enz, steeds van den kant af tot in de richting van het midden. Opm. 1. Aan den kant van de lijn ab laat men een stukje karton staan, waarin men eerst een gaatje boort en dat men vervolgens cirkelvormig bijknipt. Men kan dit stukje karton ook weglaten en tegen den bovenkant aan een ringetje aanbrengen. Opm. 2. Een aardig effect maakt op dit metalen kruis een eenvoudige versiering, die men op de volgende wijze aanbrengt. Men teekent in het midden,' dus op m, een cirkeltje van 1 cM. middellijn en langs de kanten, zoowel langs de rechte als langs de schuine, 2 mMo dikke strepen, 5 mMo van den kant 'verwijderd, door middel van penseel en witte dekverf. De lijnen, die langs de schuine zijden loopen, naderen het cirkeltje in het midden tot op 5 mMo Zie omtrent het gebruik van penseel de beschrijving van latere oefeningen. 2*
20
j.
N a a mbo r d jes en
0
p s c h rif ten.
Het maken van naambordjes en opschriften is een liefhebberij van velen, ouden en jongen. Van de kennis, die de kinderen reeds vroeger hebben verkregen, om letters te teekenen (zie 1ste deeltje. bI. 52 en 71), kunnen zij hierbij een nuttig gebruik maken. En wanneer zij nog niet alle letters hebben leeren teekenen , de moeilijke vindt men in fig. 20 opgegeven. Zooals bekend is, teekent men de letters op geruit papier, knipt of snijdt ze uit en plakt ze dan op een steviger stuk papier of karton. Men moet er voor zorgen, dat de letters goed uitkomen of spreken. Om dit te verkrijgen, moet de kleur van de letters niet dezelfde zijn als die van het achtervlak.
NIET THUIS Fig. 19.
Is het achtervlak b.v. van een donkere kleur, dan kunnen de letters van een lichtere kleur zijn en omgekeerd. Het beste is voor den achtergrond een neutrale tint te nemen, als donkergrijs, bruin of brons, dan kunnen de letters van een helderder kleur zijn. Is de achtergrond b.V. brons, dan kunnen de letters oranje, groen. rose zijn; is ze leiblauw , dan neme men de letters rood of rose. De letters kunnen op de bekende, meer dan eenmaal genoemde geruite soort worden geteekend. Men kan ze op ruitjes van 1 of 1/2 cM. teek enen en dan uitsnijden. Men kan ook een andere wijze van vervaardigen toepassen. Men teekent n.l. de ·letters niet op het gekleurde, maar op gewoon geruit papier, legt de teekening op het gekleurde
21 papier en bevestigt beide met punaises op het snijbord. Op deze wijze kan er geen sprake zijn van verschuiven onder het snijden. Nu snijdt men de letters uit. Drukt men goed door, dan raakt niet alleen de letter op het geruite, maar ook op het gekleurde papier los. Het gebeurt wel eens een enkele maal, dat de onderliggende letter, dus die van het gekleurde papier, niet geheel los is
MlO
-
ecu.
y,
I
I
_
I
.•
1=
\ft • • • I /11
•
Fig. 20.
gekomen. Niets is gemakkelijker dan dit te verhelpen. Immers na verwijdering van het bovenste geruite papier, snijdt men verder de nog vastzittende letter uit. De plaats, waar men snijden moet, is voldoende aangewezen door een meer of minder diepe voor. Het verdient verder overweging, om vooral in de hoeken, waar horizontale en verticale lijnen elkaar ontmoeten, een of twee millimeter over het hoekpunt heen te snijden. Op deze wijze raken de letters zeker los.
22 Heeft men het noodige getal letters, dan moeten deze worden opgeplakt. Dat doe men als volgt: Neem een stukje waardeloos papier, bestrijk er een plek van, wat grooter dan de letter, met dextrine, leg daarop de uitgesneden letter, druk ze stevig op de dextrine zoo, dat de achterkant overal van kleefstof worde voorzien, licht ze nu op .met het snijmesje van de bewuste plek en leg ze op haar plaats op den achter- of ondergrond. Om te maken, dat de letters goed op dezelfde rij staan, bedient men zich van een potloodlijn. Men zorgt er natuurlijk voor, dat de afstand tusschen de letters overal gelijk is. Tusschen de woorden. laat men een grooter opening blijven, meestal zoo groot, dat er zoo noodig nog een letter zou kunnen worden geplaatst. Staan de letters op haar plaats, dan trekt men evenwijdig aan den onder- en den bovenkant daarvan lijnen en snijdt langs die lijnen de figuur uit. Op welken afstand men die lijnen moet trekken, hangt af van de grootte der letters en de uitgebreidheid der opschriften. Men wachte zich hier voor overdrijving. In het hier gegeven voorbeeld, Niet thuis, waar de letters 25 cM. lang zijn, is die afstand 1 cM. Dienzelfden afstànd neemt men ter linker- zoowel als ter rechterzijde van het opschrift. Bij het teek enen der breedtezijden bedient men zich van den houten driehoek.
OEFENINGEN IN HET TEEKENEN EN UITKNIPPEN VAN CIRKELVORMIGE FIGUREN. Bij oefeningen als deze kan men met vrucht gebruik maken van een eenvoudigen potloodpasser, zooals die algemeen in den handel verkrijgbaar zijn. Men late tot oefening de kinderen op een stuk papier eenige cirkels trekken met een bepaalden straal, b.v. 3, 31/ 2 , 4 cM. Opm. Men heeft hier de gelegenheid. de leerlingen opmerkzaam te maken op de hoofdeigenschap van den cirkelomtrek.
Eindelijk wordt op een stuk niet te dik en aan beide zijden gekleurd papier een cirkel getrokken met een straal van 6 cM. Deze cirkel moet worden uitgeknipt. Opm. t. Om het uitknippen langs gebogen lijnen met gewenscht resultaat te doen plaats hebben, neme men het volgende in acht. Papier in de linker-, schaar in de rechterhand. vóór het knippen armen gesloten aan het lijf. Onder het knippen verwijderen deze zich allengs van het lichaam. waardoor bij het knippen de cirkellijn en de snede van de schaar zich in tegenovergestelde richting bewegen en de schaar ook min of meer knipt. alsof het een rechte lijn gold. Opm. 2. Men zorge er voor onder het knippen de schaar niet geheel te sluiten. want door dit laatste ontstaan meestal nadeelige inscheuringen in het papier. Deze kunnen worden vermeden door even voor men de punt genaderd is weer de armen aan het lijf te sluiten en opnieuw bij den nagel der schaar te beginnen.
Na het uitknippen verzuime men niet door middel van het cirkelvormige papier op eenige andere eigenschappen· van den
24 cirkel te wijzen, in de eerste plaats op het congruente der beide helften, als men hem langs een middellijn AB omvouwt
a~
... . . ___
_•• __ •• •• _
.A(,
1)3
'CD .;A' ~ 6]" . .... :
u
(/
<~. '
(middellijn = 2 stralen, fig. a en b). is nu aan de beurt (fig. cl.
'.
.~
Het vouwen in vieren
N. B. Men late bij ontvouwing de verdeeling van het cirkelvlak in 4 deelen den loodrechten stand van de eene middel\ijn op de andere, enz. opmerken. Vervolgens komt het vouwen in achten op de reeds bekende wijze (halve rechte hoeken).
a.
Het Vischnetje.
Een in achten gevouwen cirkel leent zich uitstekend tot de vervaardiging van boven vermeld knipsel. Men behoeft slechts evenwijdig of concentrisch met den boog d~ van den omtrek beurtelings van beide zijden in te knippen (fig. d), het knipsel te ont· . . vouwen, iets zwaars , een knikker, kogel , of , . .. h .. . . _, iets anders in het midden te leggen, de buitenste randen goed vast te houden, en het geheel vertoont het welbekende en door kinderen zeer geliefde vischnetje , dat tot versiering van in de huiskamer aan· gebracht groen soms zeer goede diensten kan bewijzen, vooral wanneer het van goed papier is vervaardigd. (Kerstboom-versiering.) b.
0 e Sc h iet sc h ij f.
Oefening in het knippen en op elkaar leggen van cirkels (concentrische). Trek eenige cirkels resp. van de volgende afmetingen
25 (straal = 2, 4, 6 en 8 cM.) op zwart, wit, rood en wit gegomd papier. Trek nu een cirkel op een stuk leerbord , straal 10 cM. Knip alle cirkels uit, te beginnen met dien van leerbord; plak daarop de overige naar volgorde hunner grootte, zoodanig , dat de middelpunten op elkaar komen te liggen (fig. e). c.
Twee Windraderen.
Dit zijn cirkels, die zeer gemakkelijk in loodrechten stand over de tafel kunnen worden geblazen. Zie de figuren f en g. Men maakt ze op de volgende wijze. Ie Windrad. Trek twee concentrische cirkels, resp. met stralen van 5 en 3 cM. Trek middellijnen in den kleinsten dezer cirkels, zoodanig , dat deze in A.-!.8 8 gelijke deelen wordt verdeeld. Opm. Hoe laat men zulks de kinderen het gemakkelijkst doen? (rechte hoeken --- halve rechte hoeken , enz.)
~
@ .. J(1j , 6
cr
Deze middellijnen ab worden doorgesneden met het karton mes , vervolgens wordt de buitenste cirkel uitgeknipt. De in het midden los van elkander geworden sectoren worden nu beurtelings naar rechts en links omgevouwen. Het rad, op zijn kant gezet, rolt, zoo men tegen den kant blaast, over de tafel en valt niet licht. d.
2e Win dra d.
Op dezelfde wijze kan men een tweede windrad maken. De constructie verschilt niet veel van die des eersten. Alleen zijn de stralen nu resp. 6 en 4 1/ 2 cM. De verdeeling geschiedt nu niet in achten, maar in zestien en.
26 De insnijding heeft plaats van den omtrek des buitensten cirkels tot aan dien des binnensten. De daardoor ontstane tanden worden beurtelings naar beide zijden, links en rechts, omgebogen.
e.
De Win d bol.
Bij de wind rad eren past de windbol. Hij bestaat uit 3 even groote cirkels, die in elkander geschoven kunnen worden. Daartoe voorziet men de cirkels (fig. h) van insnijdingen als op onze plaat zijn aangegeven en die steeds t /Ub: & groot er zijn dan de halve G, straal. Eerst schuift men hl in h 2 • steeds zorg dragende, dat men de kanten a en al omvouwt, om die gemakkelijker in de opening bbl van fig. h 2 te krijgen. Gelijke voorzorgen neme men bij het insteken der aldus in elkaar gewerkte cirkels en den derden cirkel hs'
" Q :"':(ffi-&
tB'~
Opm. Worden onze leerlingen iets ouder, dan kan boven omschreven windbol met enkele kleine wijzigingen en toevoegingen een aardig middel worden, om de leerlingen bekend te maken met den aard van meridianen en parallelcirkels. Dit nu reeds te doen, achten wij in opvoedkundigen zin voorbarig.
f. DeS I a n g. Een aardige toepassing en verdere uitbreiding in het trekken van halve cirkels levert het vervaardigen van de spiraalvormige slang, die, na uitgeknipt te zijn, op een breinaald boven de brandende kachel geplaatst, door haar draaien een bewijs van het opstijgen der warme lucht geeft.
27 Men maakt haar aldus: Trek een lijn op een stuk karton. Neem daarop twee punten o en p, 5 mMo van elkander verwijderd. Beschrijf een halven 01" s-",JI.·
n:~~ t%~
'J
1'"".30. bv .. J5
~l.
t::fs r&'r1\.
So
cirkel met op als straal, vervolgens wederom een cirkel aan de andere zijde van de lijn met straal pq, dan weder met or een hal ven cirkel aan de eerste zijde, enz. enz. Op deze wijze verkrijgt men een soort spiraallijn, die, uitgeknipt, de gevraagde slang oplevert (fig. k 2 ). Opm. Deze opgave levert de stof tot berekening der stralen van de verschillende cirkels. Immers iedere straal is 5 mMo langer dan de vorige. We hebben dus hier weer uitstekend de gelegenheid, den handenarbeid te bezigen als middel tot het leeren kennen van enkele eigenschappen, het rekenen, de meetkunde en de natuurkunde betreffende.
WAPENS. Het knippen langs gebogen lijnen komt ook bij het maken van wapens te pas. We geven hierbij de afbeelding van enkele dezer. Het zal onzen lezers niet moeilijk vallen ook dit getal nog te vermeerderen. Het wapen van Amsterdam. Neem een stuk donkerrood glacé (men kan ook ongeglansd papier nemen), 16 bij 18 cM (fig. L.), vouw het in de lengte in tweeën, trek evenwijdig aan Co ,..+ . ... - ~.. . . .. -1'.... vouw ab de lijd cd op 7 cM. afstand daarvan verwijderd en 1., e-/"16 nu uit c en d de lijnen ce en dj loodrecht op ab, zoodanig, dat ej = 16 cM. is. Uit m, 7 cM. van j verwijderd (waarom juist 7 cM.?), i ·-----· f ' - - - r ---" , trekt men nu een kwartcirkel, waarna men de figuur uituitknipt, waardoor L2 ontstaat. Het aldus uitgeknipte papier wordt geplakt op een stuk karton en is dat geschied, dan plakt men over het midden een 6 cM. breede strook glanzend of dof zwart papier, waarop de drie liggende witte kruisen. (Zie over het maken van deze kruisen fig. VI, bI. 53 Ie deel.) De figuren M, N en 0 geven even-
&e.;
29 eens wapens te aanschouwen. Uit de afdeelingen valt gemakkelijk op te maken, hoe ze moeten geteekend en verder ~
~~
Jt"
-- ... r.. t:. ~ft"ll
ca. ) d.. l>
~11II11II1II11I1!llIlIlIIlIlIr ~
• !~ 'Y
~ ~/f
eF·6 p~"
afgemaakt worden. Tevens is aangewezen, welke soort gekleurd papier men dient te nemen. Opm. Alle wapens worden geplakt op karton of dun bord. Zijn ze geheel van versieringen voorzien, dan kan men ze langs den omtrek afknippen. Op dunne latten gelijmd, kunnen ze dan gemakkelijk worden opgehangen.
OEFENING IN HET SNIJDEN EN RITSEN. DE VOORWERPEN VERTOONEN OPSTAANDE KANTEN OF BESTAAN UIT DEELEN, DIE SLECHTS DOOR EEN RITS AAN ELKANDER VERBONDEN ZIJN EN OVERIGENS OP ELKANDER ZIJN GEPLAKT. - ETUI'S. De voorwerpen, welker vervaardiging in dit hoofdstuk zal worden behandeld, hebben het vierkant of den rechthoek tot grondvorm. De grondstof, waaruit ze worden gemaakt, is wederom het gekleurde karton. Flinke leerlingen zouden de étui's ook van boekbinderslinnen kunnen maken. Deze grondstof levert toch meer bruikbare voorwerpen. Ja, het is haast noodzakelijk, ze daarvan te maken, als men ze wil aanwenden tot practisch gebruik. Een nieuwe oefening is hier het ritsen, d. i. het half doorsnijden van het bordpapier. Is het ritsen bij het werken in het dikkere bordpapier een zaak, die eenige oefening vereischt, immers, of men snijdt niet diep genoeg Of men doet het zoo sterk. dat de beide deel en te los aaneenhangen, - bij het dunnere karton is dit bezwaar minder groot.· Een andere vraag echter is deze: Moet de wijze van snijden, n.l. uit de vrije hand, d. i. zonder liniaal, gelijk wij tot dusver hebben gedaan, ook hier worden gevolgd? Immers een rits, die niet volkomen recht is, geeft een onvoldoend resultaat en het snijden en ritsen van een rechte lijn kan alzoo slechts geschieden met behulp van een liniaal. Wij zijn er dan ook bij deze oefeningen voorstanders van, dat vooral bij het snijden van lijnen van eenigszins groote lengte een ijzeren liniaal wordt gebezigd.
31 Alleen bij vrij korte lijnen kan men voortaan het snijden en ook het ritsen uit de vrije hand slechts toelaten. Om de leerlingen aan het snijden langs een liniaal te gewennen, kan men, voor men het bij het maken van een voorwerp gaat toepassen, tot oefening eenige strooken laten afsnijden of ritsen. Geldt deze beschouwing meer het technische deel van den arbeid, een andere opmerking heeft betrekking op de wijze van behandeling der leerstof. Eigenlijk hadden wij die reeds eerder moeten maken, reeds dadelijk, toen wij aanvingen met de beschrijving, hoe men kinderen voorwerpen laat maken. Nu echter, waar het geldt modellen te vervaardigen van meer samengestelden aard, is onze opmerking van nog grooter gewicht. Bij ieder nieuw voorwerp, dat moet worden gemaakt, zorgt de onderwijzer er voor, dat het model voor de klas aanwezig is. Maar niet alleen het afgemaakte model, ook dat, hetwelk nog in wording is, d. w. z. zulk een, waaraan door' het aaneenhechten der deel en als het ware de laatste hand moet worden geslagen, behoort te worden getoond. Een bespreking omtrent afmeting, vorm, samenstelling, enz., ga iedere les vooraf, een ruwe schetsteekening in het daarvoor bestemde schrijfboek volge, terwijl de onderwijzer op het schoolbord een zooveel mogelijk nauwkeurige teekening met aanduiding van maten, enz. levert, welke teekening hij, althans in den eersten tijd, zoo lang laat staan, tot het voorwerp is afgemaakt. Alleen op deze wijze kan men verwachten, dat er goede arbeid wordt geleverd. Om te beproeven of het voorstellingsvermogen der leerlingen is geoefend en zij vorderingen hebben gemaakt in de kunst, om zelf iets te kunnen bedenken, wordt de arbeid, hier beschreven, afgewisseld met het laten werken naar eigen initiatief onder beding van bepaalde, opgegeven maten. Wanneer dit moet geschieden, moeten wij overlaten aan het
32 oordeel van den onderwijzer; alleen waarschuwen wij er voor, dat zulks niet eerder mag plaats hebben, voor men zich inderdaad voldoende heeft overtuigd, dat het met eenige vrucht kan geschieden. De verbinding der deelen, waaruit onze modellen bestaan, moet op dezen trap nog altijd op eenigszins primitieve wijze geschieden. Alzoo kan hier nog geen samenvoeging door middel van lijmstrookjes of het zoogenaamd "koud in elkaar zetten" geschieden, welke verbindingen later door het te gebruiken sierpapier worden gemaskeerd. Elke verbinding heeft plaats door middel van zoogenaamde "lapjes" (Engelsch flaps) of omgeslagen randen. (Wij zullen ze plakstrookjes noemen.) Ons werk geschiedt dus op dezelfde wijze als bij de bekende bouwplaten. Beplakking met sierpapier , omranden, enz., worden uitgesteld tot later, als leeftijd en meerdere ervaring betere waarborgen geven van netteren arbeid. Dat onze afgewerkte voorwerpen daardoor minder geschikt zijn voor practisch gebruik, achten wij geen overwegend bezwaar. Voldoen aan den eisch, dat men vooral modellen moet kiezen, niet alleen ontleend aan de omgeving van het kind, maar zulke, waarmede hij dagelijks verkeert, die zijn speelgoed uitmaken en hem daardoor meer dan iets anders belang inboezemen, is ons streven geweest. In zijn arbeid moet hij de voortzetting van zijn spel zien, maar een spel, dat hem bekend maakt met tal van merkwaardige eigenschappen der voorwerpen, meetkunstige als andere. Hij leert die, om zoo te zeggen, spelenderwijs. En wat de versiering betreft, die men om verschillende redenen niet mag verwaarloozen, op enkele der volgende bladzijden wordt aangegeven, hoe wij die willen aanbrengen. Het denkbeeld moge niet nieuw zijn, dat men bij den kartonarbeid op zijn tijd ook gebruik maald van penseel en waterverf, nieuw is zeker wel de wijze, waarop we dit willen doen.
33 Bij het vergelijken van den 1sten druk van dit werkje met dezen nieuwen, zal het zeker opvallen, dat er nu vele andere, nieuwere modellen zijn beschreven. Sommige daarvan hebben wij ontleend aan buitenlandsche werkjes. We zouden de waarheid te kort doen, indien wij ze als van eigen vinding aan de lezers van dit boekje voorstelden. Bij de beschrijving hunner bewerking zullen wij bij vele de dikwijls in latere jaren meer gebruikelijke wijze volgen van puntsgewijze, in korte zinnen, opnoemen van hetgeen moet worden gedaan. Een vierkant portretlijst je. Neem een stuk donkerblauw getint karton. Teeken daarop een vierkant abcd; ab = 15 cM. Snijd dat vierkant uit (fig. 21). Trek de beide diagonalen ac en bd en p. zoek ook de middens der zijden, n.1. c, d, e en f. Trek de lijnen cd, de, ef en cf, die ·'l><J< ' .. ~ dde diagonalen in g, h, i en j snijden. ';;'~., "" ' " De lijnen gh, hi, enz. zullen 7,5 cM. ' , , lang zijn. Trek ook de beide diagonalen ",; . -- _.... -;.J.,... ,,'I' , ti'''" op de achterzijde en knip of snijd uit ' ",ypapier, van iets lichter blauwe kleur dan die van het karton, een vierkant '" van 10 cM. lengte. Plak dit met een weinig dextrine juist op het midden aan den achterkant (de diagonalen bewijzen daarbij goeden dienst) en laat het goed drogen. Keer nu het vierkant weer om en snijd de lijnen gi en hj door. Vouw de vier daardoor ontstane slipFig. 21 en 22. pen om en maak ze door middel van papierbinders vast (fig. 22). Het lichter gekleurde papier van den achterwand steekt aardig tegen den donkeren voorkant af. , , I
'
:
->.,,:: . :
J. STAM ,
'. ,
I
•
#
Onderwijs in Handenarbeid.
3
34 De eene of andere foto (het meest geschikt zijn afbeeldingen van personen in buste-vorm) wordt achter de opening gelegd en het geheel bedekt met een stuk blauw enveloppeerpapier , zood at de achterkant van de foto geheel bedekt is. Zoo noodig kan door middel van een lichtblauw lintje het lijstje worden opgehangen (fig. 22). Een vierkant doosje. Neem een stuk rood karton, teeken daarop een vierkant abcd van 15 cM. lengte. Trek de lijnen ej, gh, ij en kl, op 2,5 cM. afstand van de zijden. Zij snijden elkander in m, n, 0 en p. 6 Snijd den omtrek uit en rits de lijnen a. t:.. • IS1 •• : ej en gh. •• !~ - - -- - - - -/- - ~;ee". Snijd ook de lijntjes im, ka, pi en I nj en rits mn en op. I Teeken met Oostindischen inkt of zwarte waterverf op de vier vlakken emng, enz. de groote en kleine vierkantjes van fig. 23. Buig de rechthoeken mneg, enz. om den ritskant mn, enz., doe dat ook met Fig. 23. de lipjes gbjn. Voorzie deze laatste van dextrine en bevestig ze tegen de kanten njlp, zoo dat nj langs np komt te liggen. Om te zorgen, dat de lipjes of plakstrookjes niet weer los springen, worden ze na Fig. 24. het oplijmen zoo lang vast gehouden, tot ze droog zijn en niet meer loslaten.
:.
Opm. In plaats van rood karton kan men ook blauw nemen en dan voor de versiering witte dekverf.
Over versiering door middel van pen s e e I en wat er v e ri. Reeds op een der vorige bladzijden spraken wij daarover.
35 Ik acht het wenschelijk , dat deze versieringen worden aangebracht op alle voorwerpen, die zich daartoe leenen. Men spreekt van verbinding van den handenarbeid met andere leervakken. Welnu, hier is nu -e-e -e • • e een schoone gelegenheid, dit beginsel • • • • toe te passen. Natuurlijk blijft ons , " -' -' -' doel: ontwikkeling van den zin voor ~ .; ) vorm en kleur. Waarom wij aan het ~ gebruik van penseel en waterverf de • , • , • • • voorkeur geven boven pastelkrijt, is niet moeilijk na te gaan. _ __ __ _ __ __ Zoogenaamd pastelkrijt, hoewel gemakkelijker te hanteeren, dekt slecht op karton en kan moeilijk zoo voldoende vastgelegd worden, dat het niet afgeeft. Die nadeelige eigenschap heeft waterverf niet, hoewel sommige kleuren ook niet voldoende dekken en daarom vermengd moeten worden met andere verven, vooral witte dekverf. Het kan niet ontkend worden, dat het aanbrengen van deze versieringen in niet geringe mate de techniek van het teekenen steunt. Is het niet wat te moeilijk voor kinderen? zal menigeen vragen. Ons antwoord op deze vraag luidt: In het geheel niet, als men maar blijft bij het uitwerken van eenvoudige motieven. Versieringen moeten o. i. op dezen trap van ontwikkeling der kinderen bestaan in strepen, punten, blaadjes, ovaaltjes, die in de richting van de hoofdlijnen der voorwerpen worden aangebracht. Om den leerlingen eenige vaard igheid te verschaffen in het teekenen er van, is het noodig, vóór men tot versiering der voorwerpen overgaat, dat ze zich in het cahier in dien zin oefenen. Wanneer men nu meent, dat de bedoeling is, eerst met potlood den omtrek der punten, blaadjes, ovaaltjes, kringetjes te laten maken, vergist men zich. Men moge door kleine streepjes den afstand, grootte en richting eenigszins aangeven, Fig. 25.
3*
36 dit moet ook het eenige zijn; de punten, ovaaltjes, blaadjes, enz. moeten met één streek van het penseel worden neergezet. In het eerst moge dat wat vreemd zijn en wel eens aanleiding geven tot vergissingen, het is merkwaardig te zien, hoe spoedig onze leerlingen gewennen aan het juist en vaardig aanbrengen dezer "vlekjes" verf. In het eerst werkt men voornamelijk met de primaire kleuren: rood, geel, blauw, waarbij het zwart en wit niet wordt vergeten, later laat men ook enkele kleuren mengen. Men bezigt penseeltjes no. 3, waarmede bijna alles kan worden gedaan. Wat het "bedenken" der versiering aangaat, in den eersten tijd doet men het best, de hier gegeven motieven te volgen; later wage men het, zelf de teekening te laten vinden. Ook in het kiezen der kleuren streve men spoedig naar zelfstandigheid. Zoo kan het licht gebeuren, dat men een keuze doet van vorm en kleur, die misschien meer voldoet dan wat hier opgegeven is. Letter- en figuurrnalietjes. Iedereen kent zeker het gebruik van zoogenaamde malletjes. Als eenzelfde figuur herhaalde malen moet worden geteekend en daarna uitgesneden, levert het gebruik daarvan een groot voordeel op, ook in dit opzicht, dat alle figuren precies denzelfden vorm bekomen. Teekenaars en decoratieschilders maken er dan ook veelvuldig gebruik van. Wanneer onze leerlingen willen handelen als zij, nemen zij liefst geruit en eenigszins dik papier, teekenen de letters b.v. van hun naam en snijden die uit, natuurlijk zoo Fig. 26 en 27. nauwkeurig mogelijk. Niet de letters
II.A.
ttttI • •• • • ttttt
37 toch, maar hetgeen er na het uitsnijden overblijft, heeft hier waarde. Dit overblijvende deel van het papier wordt op het voorwerp (schrijfboek, een of ander vlak) gelegd, waarop de naam moet komen te staan. Nu zorge men voor een behoorlijke bevestiging, waardoor verschuiven onmogelijk wordt en strijke met een penseeltje wat verf of Oostindischen inkt over de letteropeningen heen, neme voorzichtig het malletje weg - en de letters staan gekleurd op het voorwerp. Op deze eenvoudige wijze kan men ook randen van vlakken versieren. De verf moet daarbij altijd een weinig dik zijn. Is ze te dun, dan wil deze arbeid wel eens mislukken. De fig. 28- 30 geven motieven aan, die men op velerlei wijzen vermeerderen of wijzigen kan. Het maken van de hier bedoelde malleFig. 28 -30. tjes kan ook geschieden door ze te knippen. Men vouwt dan het papier nauwkeurig in vieren, zoo als fig. 27 dat aangeeft, teekent op den kant der vouwen de eene of andere figuur, knipt die uit en na ontvouwing is het malletje gereed. Vele onzer knipoefeningen vinden hierdoor een aardige toepassing.
I"""" "" ""1
rt.tl ~
.l xxi
Een v ier kan t d 0
0
s j e met u i t sta a n d e hoe ken.
Neem een stuk groen gekleurd karton abcd. Teeken daarop een vierkant van 15 cM. lengte. Snijd dat vierkant uit en trek vervolgens vier lijnen op 2,5 cM. van den kant. Men heeft dan binnen het vierkant een ander vierkant verkregen. Trek uit de hoekpunten van het binnenste vierlcant lijnen naar de punten a, b, c, d, het zijn diagonalen der vier kleine vierkanten. Rits alle zijden van het binnenste vierkant, alsmede de zoo· even geteekende diagonalen der kleine kwadraten.
38 Buig de kanten opwaarts naar boven en knijp tusschen duim en vinger de hoeken a, b, c en d. Het bakje is gereed en kan ~ worden gebruikt door moeder of zus , om spelden in te bewaren 'V (fig. 31). () Versieren doen wij dit bakje niet.
---l's _ _ -
'0 - ......
-I f -
Fig. 31.
Opm. Na de aanschouwing van dit model kan het wel eens aan de leerlingen overgelaten worden, te beslissen , hoe zij het zullen maken.
Een vierkant doosje met hengsel. Neem een stuk lichtgrijs karton. Teeken daarop een vierkant abcd, lang 12 cM. Snijd dit uit en trek de lijnen eJ, gh, ij en kt, die elkander in m, n, a en p snijden en 2 cM. van de zijden verwijderd zijn. Snijd de lijnen nj, pl, ka en im door en rits de overige ol< I-I (fig. 32). Snijd ook ~~ van hetzelfde karton een strook, 24 cM. lP lang en 1,5 cM. breed. ~ i. Verdeel deze door lijnen in drie gelijke dee1en. Fig. 32. Fig. 33. Rits deze ' lijnen. Versier zoowel de rechthoeken njlp, enz. als de strook, die tot hengsel zal dienen, naar een motief, dat in figuur 33 is aangegeven, met niet te donkere groene verf. Is de verf droog, zet dan het doosje in elkander (zie de beschrijving van het vierk. doosje, fig. 23 en 24). Plak ook het hengsel in het midden van de doos. De ritsen maken het buigen daarvan gemakkelijk.
d 1tc------~~c
39 Een taschje tot berging van een entréekaart. Dit kan het best gemaakt worden van zwart of donkerbruin karton. Teeken daarop een rechthoek abcd, lang 22, breed 8 cM. (fig. 34). Verdeel dien door ef in twee· gelijke deel en. Teeken ook tusschen eb en <-- 8' - ->JI IJ cf de beide plakstrooken. ----, r Zij kunnen 1 cM. breed zijn. Ga nu aan het snijden en ritsen. Alleen de stippelJ( lijnen moeten worden geritst; de overige gesneden. Gebruik een ijzeren liniaal. Buig de plakstrooken om. Fig. 35. ~~ - - - - - - - - -~: Bestrijk ze met dextrine en leg er vlak adef op. I I 1/; Versiering. De tasch is klaar. Gebruikt I men donkerbruin karton, dan kan men II1 tot versiering langs den omtrek met witte dekverf een lijn van 2 mMo breedte trekken. Deze lijn loopt· op 5 mMo van den kant, behalve in het midden van den bovenkant, Fig. 34· waar zij naar beneden loopt en een rechthoekigen driehoek vormt (rechthoekszijden 5 mM.). Aan den top van dezen driehoek hangt een vierkantje (zijde eveneens 5 mM.). De lijn vormt daar al zoo een lus of strik. Om aan te duiden, dat een lijn over een andere heen loopt, breekt men een van de twee, in dit geval de laatste, bij het snijpunt af. Dat doe men hier ook. Langs de zijde van de rits late men de versiering weg. Bezigt men zwart of donkerblauw karton, dan teekene men op een der kanten een figuurtje, als boven is afgebeeld (fig. 35). De blaadjes en takjes moeten groen zijn, de bolletjes rood.
40 Een langwerpige doos, om pennen int e b erg e n. Neem een stuk wit een rechthoek abed, el, gk, ij en kl (zie Rits alle stippellijnen l'
t(11, .S'
Ji
c t -•
,,-
of crèmekleurig karton en teek en daarop lang 18, breed 10 cM. Trek de lijnen fig. 36) op 2,5 cM. afstand van de kanten. en snijd de overige door. Buig de geritste
.
•
~ .... _--_._ ----1'
I
;
~
I
: : .H--i~-------------.f: ., ,1 ,
_
"""'"
:;.-.
10,2 t
1
I.
c-
Fig. 36.
Fig. 37.
zijden naar boven, voorzie de vierkanten gbjn, plek, enz. van dextrine en plak ze tegen de kanten jnpl en miko (fig. 37). Versiering. Alvorens dit te doen, teek ent men op alle vier zijden de hier bijgaande figuur. De takjes \':':. f) ~-t> '" p ~ zijn groen, de blaadjes geel en de knopjes d·ç-o~~ rood (fig. 38). De versiering beslaat ongeveer de nelft Fig. 38. der oppervlakte. Een I ij st j e
0
mee n pre n tbr ie f k a art.
Teeken op een stuk donkerbruin karton een rechthoek abed, 18 cM. lang en 11 cM. breed a. . 1/ ../ Trek de lijnen el en gk op il u J. , .. 1,4 cM. afstand van ed en ,[7/---- ~f be en dergelijke lijnen in de (/' richting van ab en ad. Tee- I/ ken aan eiken hoek de lijnen ~ ~ ij en kl, die in de zoo even .. ~~..-:-:-:-_ . :77~~~. getrokken lijnen eindigen. .t <.1 • .' tUit de teekening blijkt, '" Fig. 39. dat i en k respectievelijk
I I
I
+< ] 'tv
,:
41 3,2 en 4 cM. van ad verwijderd zijn, terwijl de afstand van de punten j en l van ab 3 en 3,8 cM. bedraagt. Snijd nu den rechthoek abed uit en de lijnen ij, kl, enz. door. Gelijk men uit figuur 39 kan opmaken, worden bij gebruik de punten der prentbriefkaarten onder de strook en ijkl doorgestoken en aldus goed bewaard. Een b r i e ven tas c h. Teeken op een stuk bruin karton een rechthoek abed, 20 X 18 cM. Zet zoowel in het midden van ad als van be een punt en beschrijf uit deze punten cirkels met een middellijn van 2,5 cM. Trek nu de lijn eJ, die den rechthoek in twee gelijke deelen verdeelt. Trek ook nog even,..-- .. ,J' - wijdig aan ab, 1 cM. daarvan ")!"; -- -- .. i verwijderd, de lijn gh en aan de andere zijde ij. Snijd nu de figuur uit en rits de geC]fs stippelde lijnen gk, il en kl (fig. 40). Knip ook de beide, nu halff cirkelvormige bogen uit. Buig Fig. 40 en 41. de beide plakstroaken om, na eerst langs mk en nl te hebben geknipt. Voorzie die plakstrook en van dextrine en leg het deel hklj op het overige. Het geheel ziet er dan uit als fig. 41.
[ff -- .-..
=(
;op : 11---- ~J
Versiering. Op een der beide vlakken kan men een aardige versiering aanbrengen. Nadat men eerst door het trekken der beide diagonalen het middelpunt gevonden heeft, trekt men door dit middelpunt nog twee lijnen, de een loopende in de richting van de lengte, de andere in die van de breedte. Met witte dekverf, of als het karton nog al licht van kleur is, met Oostindischen inkt, zet men in het midden een punt, om dit op de acht stralen te herhalen door het plaatsen van
42 steeds kleiner wordende cirkels. Om· eenig verband te houden met de beide afmetingen, moeten er meer punten op de lange stralen staan dan op de diagonalen, het minst op de stralen, die in de breedte loopen. Een d 0 bb els tee n. Op een stuk karton, donkergrijs van kleur, teekent men de hier nevensstaande figuur 42. Trek vier evenwijdige lijnen, die 40 cM. lang en 10 cM. van elkander verwijderd zijn. Teeken de lijn ab, loodrecht op de beide middelste lijnen, &\ ' ' ' h __ ~ nu de lijnen ei en gj, loodrecht op de beide uiterste en zoo, dat ad = be = cg = dh = ei en ij = 10 cM. zijn. -~I Trek ook de beide overige dwarslijnen als kl. Op deze wijze zijn er 6 even groote vierkanten ontstaan. Zij vormen het bekende netwerk van een kubus. Breng op de plaatsen, die de figuur <-/0 --+ aangeeft, de zeven plakstrooken aan, maak ze 1 cM. breed. Snijd de figuur uit en rits de stippellijnen.
r-------r:---- -
Fig. 42 en 43.
N.B. De lezer zal wel hebben bemerkt, dat een der onderste dwarslijnen een stippellijn· moet zijn.
Zet den kubus in elkander.
Versiering.. Alvorens echter dit laatste te doen, voorziet men de zijvlakken van de noodige versiering, hier bestaande in cirkeltjes van ± 1 cM. middellijn. Men brengt ze met hooggele waterverf aan. (Zie de afbeelding fig. 43.) Men zorge er voor, dat 1 en 6, 3 en 4, 2 en 5 op tegenover elkander staande vlakken voorkomen. Opgaven aan de leerlingen. Maak een spaarpot in den vorm van een kubus, afmeting lengte 6 cM. Breng in een der vlak-
43 ken een langwerpige opening aan, lang 3 cM., breed 3 mMo Teeken evenwijdig met de kantlijnen een versiering, bestaande óf in eenvoudige rechte lijnen Of in een aaneenschakeling van cirkeltjes, kraaltjes, enz. Doe dat ook langs de opening van den spaarpot. Gebruik daarvoor oranje, terwijl de kubus donkerblauw of ook wel olijfgroen kan zijn. Het ondervlak wordt niet versierd. Een por t e f e u i II e. Teeken een rechthoek (lbcd, lang 30, breed 20 cM. Bepaal Trek de lijnen ef en gh op afstanden, als fig. 44 aangeeft. Bepaal op beide lijnen de punten i .en k, j en l op 5 mMo Trek de lijnen ij en kt en verleng ze, tot ze de lijn cd ontmoeten. Verbind /(i -"* 111-----,-7 m met e en met f, en maak i en k door Jjy~ 't'''middel van een boogje aan lijn em en 6 S« fm vast. Snijd nu langs alle lijnen der I figuur en rits ik, jt, ij en kl. Vouw de plakstrooken eijg en kfhl naar achteren. Voorzie ze van dextrine en plak er het vlak jlcd op vast. Vouw de klep mik langs de ritslijn ik om. Ge Ir hebt dan een voorwerp gekregen, dat cl' , als portefeuille dienst kan doen. < - - - /9-----7
m op het midden van ab.
t
'M
i
C?J
44 let je (zie 36 e. v.) een of meer letters teekenen. Men gebruikt daarvoor dezelfde kleur als voor de lijnen, maar de verf moet wat dikker zijn dan anders. Een handkoffer. Handkoffers worden gewoonlijk van bruin leer gemaakt. Neem dus een stuk lichtbruin karton, lang ± 30 cM., breed 24 cM. Teeken daarop het netwerk, als fig. 46 aangeeft. rt
- - 6 -~- - - //
1
1
j 6
ti
Y-- ---- -- --
-1,"
r-
..f'
l~
1
tI :~j v
- - - - -- -
6
1
I
;'/I.~\
- - - - - - - - - - - -- -/",..,.".
fig. 46 en 47.
(Denk er om, dat er tegen lijn mn een plakstrookje moet worden bevestigd.) Daar het netwerk veel overeenkomst met dat van den zooeven beschreven dobbelsteen heeft, zullen we niet in bijzonderheden aangeven, hoe het geteekend wordt. De plakstrooken moeten 1 cM. breed zijn.
45 Snijd de lijnen van den buitenom trek uit en rits de gestippelde lijnen. Als het voorwerp in elkander gezet wordt, wordt eerst vlak jkmn aan abcd verbonden, vervolgens worden de vlakken ghlk en efji op de plakstrookjes bd, dg, kw, enz., bevestigd. Versiering. Men moet echter niet tot het in elkander zetten overgaan, vóór men de versiering heeft aangebracht. Uit de afbeelding (fig. 47) ziet men 1°. over het geheeIe voorwerp een zwarte streep loopen. Deze stelt de scheiding der beide deeIen van den koffer voor, moet 2 à 3 mMo breed zijn en loopt over het midden van vlak ehli. Men gebruikt voor het teekenen van die lijn het best Oostindischen inkt of een andere zwarte verf. 2°. Op beide zijden van die lijn, en wel 7 à 8 mMo daarvan verwijderd. worden vier gaatjes geprikt. De uiterste gaatjes staan 2 cM. van elkander af. Door de gaatjes worden touwtjes gestoken, die aan den binnenkant worden vastgemaakt. Ze stellen de handvatten voor. Dit alles geschiedt op vlak fgkj. 3°. Nu worden rondom alle uithoeken op 1,5 cM. afstand driehoekjes aangebracht met donkergele verf, terwijl op een der beide vlakken cdgf of jkmn een schildje wordt geteekend (zie over het maken van schildjes bI. 36 e. iv.). (Fig. 47') Op zulk een schildje kan later ook een letter, liefst met potlood (waarom?) worden geteekend. Bezit men fraai donkergeel papier, dan kan men de hoekjes en het schildje ook daarvan knippen en op hun plaats bevestigen. In dat geval kan men eerst het voorwerp in elkaar zetten. Een I a n g we rpi g por t re tI ij st j e. Ook grootere foto's kan men van een lijstje voorzien. Neem daarvoor donkerbruin of blauw karton, teeken daarop een rechthoek abcd, 18 cM. lang en 12,5 cM. breed, en snijd dien uit (fig. 48). Bevestig in het midden van de keer- of achterzijde een stuk
46
lichtbruin papier, 14 X 8 cM. Terwijl dit droogt, teekent men aan de voorzijde binnen den rechthoek twee andere rechthoeken efhg en ijlk, resp. 13 X 7,5 cM. en 8 X 2,5 cM. Verbind e
<-s-
G
a,j
t - - - - --
I
/ <1
----4
Fig. 48 en 49.
met i, f met j, h met I en g met k. Snijd de lijnen ei, fj. hl, gk, ij, jl, Ik en ik door. Maak ook nog de beide langwerpige gaatjes aan den bovenkant, om er een lintje in te steken en. het voorwerp op te hangen. Sla de stukken ijfe om ef, enz. om, bevestig ze met papierbinders aan hun plaats en handel nu als reeds omschreven is bij model fig. 22. Alvorens den bovenkant om te krullen, steekt men eerst door de beide langwerpige gaatjes het zooeven genoemde lintje. Het lint moet zoo mogelijk van dezelfde kleur zijn als het papier, waarvan de achterkant is voorzien. Het leggen van een strik in dit lint vormt het slot van deze oefening. Een kok e r tot b erg i n g van pot I 0
0
den.
Neem een stuk groen karton, teeken daarop een rechthoek abcd, lang 20, breed 12 cM. Trek daarin de lijnen gh, ij> kl, mn, zoodanig , dat zij den rechthoek in 5 gelijke deel en verdeelen. Trek ook nog de lijn ef op 2 cM. van cd verwijderd (fig. 50). Snijd den rechthoek uit, rits de lijnen go, ip, kq en mr, snijd echter de lijnen oh, pj, ql, rn en rf door. Het rechthoekje rfcn wordt daarna verwijderd. Keer het
47 stuk karton om en rits aan de nu bovenliggende zijde de lijn
a ', , I,
..! 10
!.
'"'" i
...1
Fig. 50 en 51.
er.
(Zoo noodig kan men aan deze zijde de lijn er eerst met potlood teekenen.) Bevestig nu vlak mbfr op agoe en buig de lippen eohd, enz. naar (Y" buiten om. Snijd nu nog een vierkant van 8 cM. lengte van dezelfde soort karton of, zoo ge dat bezit, van wat donkerder tint. Voorzie de lippen eohd, enz. van dextrine en plak ze op het zoo even vermelde vierkant. De koker is gereed (fig. 51). Versiering. Voor men de kokervormige doos in elkander zet, teekent men eerst Fig. 52. op de vier zijvlakken agoe, enz. de hier afgebeelde figuur met witte dekverf. De lijnen staan 5 mMo van den kant en kunnen 2 mMo dik ~ zijn. De loodrechte lijnen loopen tot onder toe door en zijn daar niet met elkander verbonden. Wie voor de kinderen het teek enen der oogjes of krullen van boven te moeilijk vindt, kan eenvoudig deze in kwartcirkels veranderen. Dit geldt voor den binnenomtrek. De buitenomtrek wordt gevormd door de lijnen, verticale en horizontale, te laten Fig. 53. doorloopen.
,.<
48 (Zie nevensstaande figuur 53.) Men kan deze versiering ook laten doorloopen op den voet van het bakje .
Een k a art -é t u i. Neem bruin of donkergrijs karton. Teeken daarop een rechthoek abcd, lang 19, breed 10 cM. Trek de lijnen ef en gh 4,5 cM. van ab en cd af, alsmede de lijnen ij en klop 1 cM. afstand van ad en bc (fig. 54). Snijd nu langs den omtrek der figuur, rits de lijnen 10 X gj, kp, rl en snijd oq en pr door. Doe hetzelfde met eo, , l.S. /i pf, gq en ik, de rechte '" hoeken eoqg en pfhr vallen weg. Trek nu nog de lijn mn. Rits deze evenals de lijnen op en hq. Ten slotte knipt men de halve cirkels uit, die men reeds voor het eerste snijden geteekend heeft. Sla de strook en aeoi, bfpk, enz. naar achteren Fig. 54 en 55. om, voorzie ze van dextrine en lijm ze vast op het vlak opmn, enz. Door omvouwing der beide deelen om de lijn mn kan men het étui sluiten (fig. 55). Versieren kan men dit voorwerp, door evenwijdig aan de kanten een al of niet afgebroken lijn van dekwit te teekenen.
~ [(]
Opm. Die een étui van iets steviger aard verlangt, kan dit nu ook laten maken van boekbinderslinnen. Dit linnen kan men van verschillende kleur nemen. Donkere kleuren zijn gewenscht.
Een wan d bak j e. Neem blauw karton.
Teeken daarop een rechthoek, lang
49 22,5, breed 20 cM. Trek de lijnen ej en gh op 6 cM. afstand van ad en be, evenals de lijnen nq en ru, 5 cM. van elkander', terwijl de laatste op denzelfden afstand van cd loopt. Trek ook nog de lijnen vw en xy op 1 cM. van rd en ue, terwijl I
(P
I
l .S
f ,;
'm-
~
I I 11'" I
ID
. 81 __ __
h
'rt
~
___
S
Iz7 v-- ---~I-- - -fJ'
1
I
I
I
I
I
'
I
Cl",.
___ _ __ ~ I
I
I
! I
.. 1
w
t
-
t
,.J I
~-
6'
(
I:
S --4E ,.
Fig. 56 en 57.
men ten slotte nog de beide plakstrookjes boven vs en tx aanbrengt. Ze zijn ook 1 cM. breed. Ga nu aan het uitsnijden. Bepaal echter eerst het punt k midden tusschen e en g. Snijd ç.~ nu langs kj, kl, jo, os, lp en pt, rits echter sj en th. Rits ook de overige stippellijnen. Bij het in elkander zetten van het bakje worden de zich boven vs en tx bevindende plakstrooken bevestigd tegen de kanten os en pt, terwijl het voorvlak sthj Fig. 58. tegen de strooken rvwd en uxye wordt geplakt (fig. 57). Twee langwerpige gaatjes P en Q kunnen een smal lint doorlaten, dat boven den wand wordt gestrikt.
ç
.
L-----~
c=J J.
STAM,
Onderwijs in Handenarbeid.
II.
4
50
. Versiering. Tegen den voorwand van het achtervlak tot daar, waar de doos begint, alsmede tegen het voorvlak en de beide zijkanten wordt een eenvoudige versiering aangebracht (fig. 58). Ze bestaat uit een gebroken lijn van zwart, afgewisseld met roode puntjes of nopjes. Het lint kan van dezelfde kleur rood zijn als de nopjes. Een S c h u i f d
0 0
s.
Een schuifdoos bestaat uit twee deelen: de doos en de huls. Ze worden gemaakt van paars karton. Maak eerst de doos. Neem daartoe een rechth. stuk .,.r-c-- 9 - . " , karton abcd, lang 14, breed 11 cM. (fig. 59). Rits de gestippelde lijnen, snijd de overige door. Zet het doosje in elkander. I De wijze, waarop dl ~t.st" - IJ - -r 2S .~ dit geschieden .,. I I ,11 I
f~n-n----J
--
moet, is reeds ~t--------t vroeger omschre~ ven. Maak nu I de huls of 6.J 9 den koker. Tee- I ken daarvoor een +IW--- ---- -1 rechthoek mnop ~ ~ lang 20,5, breed 'k 'f, 9 cM. Snijd dien uit (fig. 60). Trek Fig. 59. de lijnen qr, st, Fig. . 60 en 61. uv en wx op afstanden als de figuur aangeeft. Rits deze lijnen en plak vlak mnqr op wxpo. Schuif de doos in de huls (fig. 61). !5
+
.lf ___ ______
I
~
Opm. We zijn van de veronderstelling uitgegaan. dat het karton 1 mMo dik is. Is het iets dikker. dan houde men bij de vervaardi~ng van de huls daarmede rekening.
51
Versiering. Op een der beide vlakken qrst of uvxw, op mnqr en stuv, alsmede op klik en egij wordt met zwarte verf of Oostindischen inkt een figuur geteekend, als hier is aangeduid. Deze mag niet te dicht de kanten naderen. Het beste is, eerst op ieder vlak, dat versierd moet worden, met potlood hulplijnen te trekken op 2 à 3 mMo van iederen kant (fig. 62). De versiering kan geheel uit de vrije hand Fig. 62. aangebracht worden. Toch kan ook gebruik worden gemaakt van het vroeger beschreven malletje. Men kan in plaats van bovengenoemde versiering ook nevensgaande figuur teekenen. Voor de takjes en blaadjes Fig. 63. moet een mengsel van blauwen geel, voor de puntjes donkerblauw worden gebruikt (fig. 63).
I:=~ ~I
)~-J(~~
Een é t u i voo ree n pin c eon e Z. Dit voorwerp kan wederom van bruin karton worden vervaardigd. Er is evenwel geen bezwaar, hier eens een andere kleur te nemen, mits het maar een donkere is. Ook met boekbinderslinnen kan men veilig de proef nemen. Wat men echter voor grondstof neemt, hetzij karton, hetzij linnen, teeken daarop eerst een rechthoek abed, lang 12,5, breed 9 cM. Snijd dien uit. Teeken op dezen rechthoek .de lijn ej 6 cM. van ad, lijn gk 5 mMo van be en ik 1,5 cM. van cd. Trek vervolgens op afstanden, als de figuur aangeeft, de lijnen lm, pn, na, qr, uv, tx en iw (fig. 64). Knip langs deze lijnen . Snijd ook de lijn tu. Rits de stippellijnen en vouw de plakstrook en itxw en rsvu naar achteren om, voorzie ze van dextrine en bevestig door ombuiging om ut de eerste strook op vlak turqon en de tweede op mpntil. Zorg daarbij er voor, dat deze strooken nauwkeurig aansluiten, de lijn ra tegen ti, ut tegen it. 4*
52 Om een goed resultaat te krijgen, is het gewenscht, dat men een vouwbeen laat gebruiken en het voorwerp zoolang door iets zwaars worde bedekt, tot de dextrine goed droog is.
I·f
"
,.
"""
9
44
I. k---..----------.. t)
J, I
\
d 'lP'"
<
I
I •/
" ,/(.' 6
~----
K
'" ,7
/1..s
)( -~
Fig. 64
~n
65.
Versiering. De wijze van versiering zullen wij eens aan het oordeel der lezers overlaten.
I(NIPOEFENINGEN LANGS VRIJE GEBOGEN LIJNEN. Indien men bij de etiketten- en vliegerfiguren , reeds in het 1e deel behandeld, de teekening samenstelt door middel van f--~~:~\f.,:·-'----·
:
.I
rA.
~ -"~:.-
...
~
;
-- --
~\
ff
.
L __ _ _
cirkelbogen en vervolgens op dezelfde wijze uitknipt, als daar
r/·~;·· ·1 ~~~~~:.:rr~:_:··:·· :T:·:: t !... ~ .,: r · · · ··~.' "'~~ ....
><) .-';) .... l. .. . ".-
.... . • J
[~,'•••••
~~:]T\::_" " ':
: .... ~ r·r:·. ·. ··· \, ·· .'
:
\ .. l~ • I~
\0 •••
fo. • • ••••••
(/" I.,./?a ,
{.: •. .1Nf....~
is omschreven, heeft men een uitbreiding en voortzetting van
54
het geleerde, die daaraan niet mocht ontbreken, maar die wij bezwaarlijk eerder konden geven. De fig. I-X geven enkele
1'lll ....'!: I
~
:
o . •...~\
,
)
,
'r'
...L.
......../"
Ol.
,t"..4(
Oet. 6c,,1(;
;
I
"'" .,J./ ' 'f
.. "'....
}
: I ~.:
__ '
Y
C!t,.S.bf'~• . l.../ ct .. . 1'/1.''&.
: Yr
..
crl1.6c..A<..':" , ."
C!l •• /~~
"'.c..'
voorbeelden, waaraan gemakkelijk meerdere kunnen worden toegevoegd. Men behoeft zich bij het ontwerpen van dergelijke versierin-
''(1
gen echter niet te blijven bepalen bij cirkelbogen, ook vrije gebogen lijnen kunnen door acht- à negenjarige kinderen, mits zij eenige steunpunten hebben, wel worden geteekend. Vandaar dat wij niet geaarzeld hebben onder no. XI-XIV eenige vliegerfiguren te geven, waarin zulke lijnen voorkomen, terwijl de fig. XV -XXVII bladvormen voorsteIlen, waarvan, als het papier dubbel gevouwen is, slechts de helft behoeft te worden geteekend. De teekening behoort te worden aangebracht op de witte zijde van donkergroen papier.
55 Vele dezer figuren kunnen geplakt worden op voorwerpjes als tafelmatjes, die men nu zelf wel kan bedenken. De zes-
3!lllT
XXIV
hoekige liefst op grondvlakken van drie- of zeshoekigen vorm, de overige op vierkanten, achthoeken of ook op cirkels.
OEFENINGEN IN HET SAMENSTELLEN VAN VOORWERPEN, DIE HET TRAPEZIUM, DEN DRIEHOEI(, DEN ZESHOEI( , ENZ. TOT GRONDVORM HEBBEN. Hoewel de eigenlijke samenstelling van de voorwerpen, welker beschrijving nu volgt, niet veel moeilijker is, dan die van de reeds behandelde, is dit toch wel het geval met de teekening, het ontwerp. Hierbij moeten toch niet alleen liniaal en driehoek, maar ook de passer worden gebruikt. Een wan d tas c h j e. Neem een stuk zwart karton, teeken daarop een vierkant
abed, snijd dit uit (fig. 66). Trek over het midden een lijn el en zet daarop de punten g en h, resp. 4 cM. van e en van f. Snijd de lijnen ag, dg, bh en eh, rits de lijn gh en buig beide deelen naar elkander toe. Verbind ze in de nabijheid van a en b door middel van ringetjes. Het geheel heeft den vorm van een ge lij kb. trap. (fig. 67). Fig. 66, 67 en 68. Versiering. Trek met potlood twee lijnen evenwijdig aan de vier kanten, op 6 en 12 mMo afstand daarvan. Teeken daartusschen met groene waterverf de ovaalvormige blaadjes; zorg er voor, dat er steeds een blaadje komt juist in ieder der vier hoeken, ongeveer in de richting der diagonalen. Plaats tusschen de blaadjes, precies op de even-
57 wijdige lijnen, met roode verf (zinnober) stipjes van voldoende grootte. Is alles droog, dan verwijdere men de potloodlijnen. Opm. Om het voorwerp op te hangen, steke men door de boven aangebrachte ringetjes een stukje groen zijden lint, niet te breed, en make zoowel bij de beide oogjes als bovenaan in het midden een strikje. Het is een aardig voorwerp, hetwelk men dan krijg!. Zorg er zooveel mogelijk voor, dat het lint van dezelfde kleur is als het groen der versiering.
Een
weekkalende~
Om dit aardige en toch eenvoudige voorwerp te vervaardigen, heeft men zeven trapeziums noodig, die men op twee verschillende wijzen kan maken (fig. 72). 1e manier. Teeken op een stuk karton een rechthoek' ABCD, lang 34 en breed 16 cM. (fig. 71). Snijd dezen uit. Trek over het midden de lijn EF. Meet op de beide v lengtezijden, van links af te beginnen, stukken af van lHB3',f> .6. /0 "~" 10, 6, 10, 6 en 2 cM. Doe : c &-: 1dat ook op de lijn EF, maar J' , : : nu stukken van 2, 6, 10,6 l ~ en 10 cM. Vereenig de aldus verkregen punten door lijnen Fig. 69, 70 en 71. met elkander. Snijd die stukken uit. 2e manier_ Teeken op een stukje leer- of dun houtbord een rechthoek ABCD, lang 10, breed 8 cM. (fig. 69). let op CD twee stukken af, DE en CF, trek de lijnen AE en BF. Trek ook nog de lijnen aal en bbl, zoodanig , dat Aa = Aal' = Bb = Bbl = 2 cM. zijn. Snijd nu deze figuur uit en ge verkrijgt een trapezium, waarvan de beide bovenste punten zijn afgesneden. Het aldus verkregen vlak kan nu dienst doen als malletje,
Di Of
l'
:
58 d. w. z. het wordt op het te gebruiken karton gelegd en langs den omtrek wordt een lijn getrokken. Dit doet menzoovele malen, als men stukken noodig heeft. Opm. Deze wijze van handelen, n.l. het gebruik van mal1etjes, is ontleend aan de practijk en heeft, zooals wij reeds opmerkten, het voordeel, dat het werk wordt bekort. Ook kan niet ontkend worden, dat een telkens herhaalde teekening, vooral voor kinderen, weinig opwekkends heeft.
Bij een der op de Ie manier verkregen trapeziums worden ook de bovenste hoeken afgesneden. Het kan nu eveneens als malletje dienst doen ten opzichte van de andere. Maak nu van hetzelfde karton een rechthoek van 40 cM. lang en 5 cM. breed. Hij moet dienen, om er de zooeven vervaardigde stukken op te bevestigen (fig. 70). Eerst snijdt men boven de hoeken aL evenals bij de trapeziums. Men maakt ook aan den bovenkant een gat, dat men van een ringetje voorziet. Hecht nu de zooeven vervaardigde stukken op deze strook. Dat aanhechten zou kunnen geschieden door lijm of dextrine. Beter is het, het te doen door middel van de bekende ringetjes of anders met papierbinders. De eerste wordt op 10 cM., de tweede daaronder op Fig. 72. 15 cM. van het boveneind daarvan, enz. tot eindelijk de 7de aan het benedeneind van het achterstuk wordt verbonden. (Zie bovenstaande figuur 72.) Versiering. Men kan, zooals ook in den 1sten druk omschreven is, op ieder der zeven stukken de beginletters der dagen de week plakken of teekenen. van ~ ~ Hoe men die letters maakt, is vroeger ~"== =: ~~ uitvoerig beschreven. Gaat men daartoe Fig. 73. over, dan neemt men bronskleurig karton voor den kalender en snijdt de letters uit oranje, groen (licht of donker) of rose papier. Aardig is het, den kalender van donkergrijs karton te m'aken
,*\llilb~~iL
59 en dan met donkergeel (chromaatgeel) op ieder der zes bovenste stukken een opkomende zon te teekenen , die in het water weerkaatst. Op het laatste stuk wordt de volle zon (cirkel) geteekend, omringd door een vollen stralenkrans. De versiering is inderdaad niet te moeilijk en voldoet zeer. Een mail e t je voo ren velo p pen. Teeken op gewoon leerbord een rechthoek abed, lang 27,5, breed 22 cM. Trek een lijn el op 3 cM. van ab en een andere lijn ij op 2,5 cM. afstand van cd. Trek nog een lijn ngk evenwijdig en op 5 cM. afstand van ad en een andere ohl op 7 cM. (*) van be. Bepaal de punten n en 0 op een afstand van 1,5 cM. van g en h. Trek de lijnen mn en ma. Bepaal het punt M op 6 cM. afstand a van het midden van cd. Trek met een straal Mk = Ml een "cirkelboog tusschen k en l. Snijd nu langs de .l.è lijnen Ih, ho, ma, mn, ng, eg, ei, ik, lj en jl, knip ",JlI den boog kt. Het malletje 2.{":>..Jc~cis gereed (fig. 74.) Neem ti r-J' /tJ --:J't- J' -+ gewoon geel of bruin Fig" 74 en 75. enveloppeerpapier. Leg daar dat malletje op en teek en met een goed gepunt potlood den omtrek er van af op het papier. Snijd en knip het geteekende uit. Vouw het vlak Ihlj om lijn hl en vervolgens egki om lijn gk. Voorzie den rand van dit laatste vlak tot op een breedte van 1 cM. van dextrine, plak het dan op hljl. Vouw ook kl en voorzie den rand van het boogje kl eveneens vandextrine. Leg ook de vouw gh, en voorzie de klep nmohg eveneens van kleefstof, als de enveloppe gereed is.
J,"H b/-i -1'f:;-
(*)
Op de teekening staat abusievelijk 5.
60 Opm. Het zooeven vervaardigde malletje stelt in staat, een aantal enveloppen te maken. In plaats van met dextrine kan men ook met een sterke oplossing van gom plakken. De gom langs den rand nmo kan men laten drogen, om ze weer vochtig te maken, als men de enveloppe wil sluiten.
Een waaier. Evenals de weekkalender, zoo even beschreven, bestaat ook dit voorwerp uit trapeziums, die door middel van een malletje kunnen gemaakt worden. Neem een stuk lichtgrijs karton, ongeveer 50 cM. lang en ruim 12 cM. breed. Teeken op een stukje leerbord een rechthoek ABEF, lang 12 en breed 4 cM. Op lijn EF zet men de punten C en D, resp. 1,5 cM. van de punten Een F verwijderd. Trek lijnen AC en BD, benevens de lijntjes aal en bbl (Aa = Aal' = Bb = Bbl' = 1 cM.). Snijd en knip dit malletje uit (fig. 76). Trek op het zooeven // gekozen karton twee evenwijdige lijnen, 12 cM. van elkander verwijderd. Leg het malletje tusschen deze lijnen en trek den omtrek na. Doe dit twaalf maal. Als ge dit Fig. 76 en 77. met eenig overleg doet, bespaart ge karton. Snijd en knip de verschillende deel en uit en maak daarin, 2 cM. van den bovenkant verwijderd, een gleufje, 1 cM. breed. Van onderen maakt men bij ieder stukje een gaatje van 4 mMo middellijn, 8 mMo van den kant. Door de bovenste gleufjes rijgt men een stuk rood lint van ± 1 cM. breedte en door de onderste gaatjes een dik rood-zijden koordje. Dit laatste is zoo strak aangehaald, dat alle gaatjes juist op elkander liggen. Liggen de deel en van den waaier geheel uitgespreid ,dan mag van het onderliggende stuk de rechter kant niet zichtbaar zijn. Om te maken, dat de verschillende deelen goed op hun plaats blijven, kan het bovenste lint,
":~
61 voor zoover het onder de deelen loopt, daarop vastgelijmd worden. Versiering. Een aaneenschakeling van blauwe ovaaltjes, omringd door kringetjes van een rood, dat overeenkomt met dat van lint en koord, voldoet zeer goed. Alleen het laatste deel wordt er geheel mede voorzien, de andere slechts voor zoover het betreft het deel, dat ziChtbaar is (fig. 78). Een é t u i voo ree n zak kam met j e. Teeken op een stuk karton of linnen van ietwat donkere kleur een rechthoek abed, lang 20, breed 6 cM. Trek ej en gh 1 cM. van ad Fig. 78. en be verwijderd en ij, die in de breedte loopt en het geheel middendoor deelt. Bepaal nu de punten m en n op 1 cM. van boven- en onderzijde, trek me, mg, jn, nh. Snijd eerst den o o rechthoek abed uit, doe hetzelfde met û bi de driehoeken emg en jnh. Verwijder ook de dee1en ehlj en jkid. De lijntjes ik en Ij kunnen een weinig schuin /0 -tV worden geknipt (fig. 79). Rits de lijnen ek, gl en kl. Vouw de plakstrooken gbjl en ekia achterom, voorzie ze Fig. 79 en 8.0. van dextrine en plak er het achtervlak kljh op vast.. Nadat het geheel droog is (onder het drogen met iets bezwaren), verwijdert men de hoekjes van de plakstrooken, die nog boven mg en me uitsteken (fig. 80).
!JO
Een c ach e-p
0
t.
Maak eerst van leerbord een malletje. Teeken daartoe een rechthoek ABEF. Bepaal de punten C en D op 2 cM. afstand
62 van F en E, trek de lijnen AD en BC. Trek ook-de lijntjes aal en bbl' op de bovenhoeken (Aa = Bb = 1 cM.) (fig. 81). Snijd de figuur uit en, nadat gij boven en beneden twee gleufjes van 1 cM. breedte gesneden hebt, op ongeveer 2 cM. van boven- en benedenzijde, gebruik het dan als malletje, om zes even groote stukken uit donker roodbruin karton te snijden. (Hoe moet men het aanleggen, om zoo min mogelijk karton te gebruiken?) Bij het trekken van den omtrek langs het malletje kan tevens door middel van een priem of ander puntig voorwerp, stopnaald, punt van een passer, enz. het boven- zoowel als het benedeneind der vier gleufjes i worden aangeduid. Vóór het in elkander zetten worden de daardoor ontstane gaatjes door een messnede met elkander vereenigd. Versiering. Men teekent langs den omtrek der deelen een dikke en een dunne fig. 81 en 82. lijn, resp. op 6 en op 3 mMo afstand. De dikke lijn verve men donkerblauw. De dunne lijn wordt geteekend met een mengsel van blauw met dekwit, waardoor een lichtblauwe verfstof ontstaat. Donkerblauwe lintjes van de kleur als de gebruikte blauwe verfstof, tot een strikje fig. 83. samengevouwen, verbinden de deelen van den cache-pot onderling. Het geheel maakt een aardig effect.
~
Een wan d tas c h j e. Teeken op olijfkleurig karton een gelijkzijdigen driehoek ABC. De grondlijn is 18 cM. (fig. 84). (Eigenschappen van den gelijkzijdigen driehoek.)
63 Bepaal op de lijnen AC en BC de punten E en F en trek de lijnen DE en DF evenwijdig aan AB en CD. (0 ligt op het midden van AB.) Trek ook nog de lijnen DO en DH, loodrecht op AC en BC Snijd den omtrek van den driehoek
c\-, ~
.~
\
}\
/I \~.f I
\
1 \
,
.f' <
I
\
1
,_
IQ-===~
Fig. 84.
Fig. 85.
uit en rits de stippellijnen. Bij het in elkander zetten wordt een der beide driehoeken ADO of BDH van dextrine voorzien en op den anderen geplakt. Er ontstaat dan een wandtaschj e, dat zeer goed gebruikt kan worden tot berging van ~nuisterijen. Versiering. Deze kan worden aangebracht met roode waterverf. Op den achterwand teek ent men de bekende takjes met knopjes, (fig. 85) op de drie voorwanden het lieve bloempje, waarvan men het kleine hartje geel moet laten (fig. 86). Fig. 86.
Een tas c h tot b erg i n g van een boe k.
Neem eenigszins stevig karton. Teeken daarop een rechthoek
abed, lang 18, breed 16 cM. Trek de lijnen ej, gh, ij, kl, die vertikaal, en de lijnen st, uv, mn, op, qr, die horizontaal loopen. Teeken in den rechthoek givw al de overige lijntjes, die in de figuur staan en die met elkander de sluiting van de tasch vormen. Snijd van mn die gedeelten weg, welke tot aan die sluiting loop en , verwijder ook alles, wat zich verder rondom deze bevindt. Snijd nog langs md, de en en en
64 verwijder tevens het vierkantje, waarvan od en dh zijden zijn , alsmede het rechthoekje , waarvan een der lengtezijden cj en een der breedtezijden cp is (fig. 87). Rits nog de gestippelde lijnen. Bevestig den plakrand , die om ef wentelt, aan het vlak, dat om de lijn kt draait. De onderkant van dit vlak wordt gehecht' aan de plakstrook,
Çl: r L / [j r
1t
/. $
11/
"",
- - ... - - - .'
I
~
I
i
1~ /4I
)8l
1-
';'J.~ - - •1 I I
Jl
t
Fig. 87 en 88.
draaiende om qr. In datzelfde vlak maakt men twee insnijdingen, waarin een strook karton bevestigd is , bestemd, om bij sluiting van het voorwerp de eenigszins spits uitloopende punt te bevatten (fig. 88). Een d r i e hoe k i g spe I den bak j e. De grondvorm daarvan is een driehoek. Van een driehoek wordt het ook gemaakt. Neem donkerrood karton. Trek een lijn bc, maak die 15 cM. lang. Bepaal punt a van b en c 15 cM. verwijderd. De lijnen ab en ac worden getrokken. We hebben een gelijkzijdigen driehoek gekregen (fig. 89),. Meet bij a, b en c aan beide zijden stukken af, als ad, af, enz., op 3 cM. van de hoekpunten. Trek de lijnen de, fg en hi. Verwijder de driehoekjes adj, cgi en beh en snijd de lijnen dj, gt en hk .. Rits de overige. Vouw de drie zijvlakken om
65 de geritste lijnen jl, lk en kj. Bevestig ze door middel van de driehoekjes Idj, lig en khe aan elkander. Ge' hebt een klein bakje verkregen met een driehoek als (fig. 90) grondvlak en trapeziums als opstaande zijden. Een wan d bak j e. Dergelijke bakjes hebben wij al meer gemaakt, al is Fig. 89 en 90. het niet van dezen vorm. Neem een stuk blauw abcd, lang 15, breed 14 cM. karton, teek en daarop een rechthoek Trek de lijnen el, jm en no op afstanden van elkander, als de figuur aangeeft. De lijn no loopt midden tusschen jm en cd. Meet op el de stukken eg en Ih = 3 cM. af en vereenig g en h met het mid"'~ J - - ~ -->r. den i van ab. Meet op lijnjm de ;.~ stukken jk en lm = 2 cM. en trek gk 6 en hl. Maak de lijn no = 6 cM. en rs = 10 cM. (op de teekening staan verkeerde cijfers), vereenig nog k met n r· en l met o. Trek nog pn, nr, Fig. 91 en 92. qo en os en teek en langs pn en oq op 5 mMo afstand lijntjes tot vorming van plakstrookjes (fig. 91). Snijd nu de heele figuur uit, rits de stippellijnen. De driehoekjes kpn en lqo worden omgebogen en ten slotte het J.
STAM,
Onderwijs in Handenarbeid.
/I.
5
66 trapezium rson tegen de plakrandjes van pn en oq bevestigd (fig. 92). Versiering. Voor het in elkander plakken teekent men langs den omtrek op achterwand, voor- en zijvlakken, voorzoover die in het gezicht komen, roode stippen afgewisseld met witte lijnen, aan welk wit een weinig geel is toegevoegd (fig. 93). Potl 00 d e n- of p enn enk ok e r. Neem rood karton. Teeken daarop zeshoek abcdef (fig. 96) . Zoo als bekend is, trekt men daarFig. 93. voor een cirkel, en in dien cirkel teekent men den zeshoek. De straal van den cirkel Ma moet 5 cM. lang zijn. Is de zeshoek uitgesneden, dan teekent men de diagonalen ac, ae, enz. Teeken nu ook een rechthoek ABCD, lang 17,5, breed
.---.
d~n
T
(
i J.S"
I
t
Fig. 94, 95 en 96.
15,3 cM, en daarin de lijn CIDu die 12,8 cM. van AB verwijderd is. Door lijnen EP, OH, enz. (fig. 96) wordt de rechthoek nu in 7 gelijke deel en verdeeld (AE = EG, enz. = 2,5 cM.) en op
IS
67 de lijntjes DF, FH, enz. worden gelijkzijd. driehoeken geconstrueerd met een zijde van 2,5 cM. Alleen bij Cl is het niet noodig. Men snijdt nu de lijnen AB, AD en BC uit, zoo ook de driehoekjes DIIF, enz. Rits de lijnen EF, OH, enz. en de lijn CIDl ' aan de tegenovergestelde zijde. Bevestig vlak AEFDI met dextrine op het laatste vlak bij BC en plak, als dat droog is, de zes driehoekige punten DF! op de driehoeken aAB vast (fig. 95). Versiering. Deze kan worden aangebracht door eerst binnen de rechthoekjes AEFD op 7 à 8 mMo van de kanten lijnen te trekken en ~ de daardoor ontstane rechthoekjes zwart te verven. Ook de zes opgeplakte punten kunnen zwart gemaakt worden. Een doosje, dat men op tafel kan zetten en ophangen. Neem een stuk donkergrijs karton, teeken daarop een rechthoek, lang 20, breed 18 cM. Snijd dien uit.
Fig. 97 en 98.
Teeken de lijnen ef en gh op 1 cM afstand van ad en be, verder ij, kl, mn op afstanden van elkander en van den kant, als op de teekening is aangegeven. 5*
68 Zet op ij de stukken io en pj af ,beide 6 cM. lang, vereenig 0 met het midden van lijn ab en door de lijnen oq en pt ook met q en t, gelegen op 1 cM van k en l. (Eenigszins handige leerlingen kunnen deze rechte lijnen ook vervangen door vrije gebogen lijnen). Trek ook de lijnen oij en pz, evenwijdig aan ad en bc, zorg nog voor de plakstrookjes qrqlrl , sttlsl' UVVIU I en WZZIW I • Rits alle stippellijnen der figuur en snijd alle andere door, spaar vooral de strookjes umdf en xnch (fig. 97). Zet nu het voorwerp in elkander. Het vlak rsvw wordt het grond-, vwyz het voorvlak, uvijf en wxhz de beide zijvlakken. De plakstrookjes UVV1U1 en WXX1W 1 komen op den bodem te zitten, dfum en chxn tegen het achtervlak. Ten slotte worden de beide driehoeken oqr en pts om or en ps gewenteld en de plakstrooken qrr1ql en sttlsl onder tegen den bodem geplakt. Het voorwerp is klaar (fig. 98). Door de langwerpige gaatjes a en b kan een rood lint gestoken worden, van boven tot een strik samengeknoopt, ten minste als men het voorwerp wil laten hangen.
p en
Een bak j e voo r sn u i s ter iJ en. Neem een stuk karton (zwart, rood of groen), teek en daarop een vierkant abcd van 15 cM. lengte. Trek daarin de lijnen ef, gh, ij en kl, die het in negen gelijke deelen verdeel en. Beschrijf op mn, np, op en mo gelijkzijdige driehoeken. Trek nog de diagonalen bn, cp, do en am. Meet op deze lijnen Fig. 99 en 100. de afstanden mI', ns, px en ov af, alle gelijk aan de zijde der gelijkzijdige driehoeken. Trek ook nog de lijnen rq,
69 wx en tv. Zorg ook voor het aanbrengen der vier plakstrookjes. Rits nu de gestippelde lijnen, behalve in, n/, lp en ga. Snijd langs alle andere. (De gestippelde lijnen aw en pu moeten ook gesneden worden). Zet het voorwerp nu in elkander. Het plakstrookje van rm komt langs tm, av langs aw, px langs pu en ns langs nq. Versiering. Alvorens tot het in elkander zetten over te gaan, kan men de driehoeken, waardoor dit voorwerpje begrensd wordt, versieren op ~ de wijze, als nevenstaande figuur 101 aanduidt. Zeer geschikt kan men daarbij (i) een malletje gebruiken. ~ Heeft men het voorwerp van zwart of ~ donkergrijs karton gemaakt, dan neme Fig. 101. men voor de versiering roode verf (zinnober, bij rood karton zwarte verf, bij ~ /J} -y-.( groen dekwit. Het ondervlak wordt niet r . versierd. SU,
ó
Een hor log e h a n g e r t j e. Dit voorwerp kan tevens dienen tot berging van de ketting of het koord. Het wordt gemaakt van donkergrijs of zwart karton. Teeken een rechthoek abcd, lang 17,5, breed 12,5 cM. Teeken in de beide bovenhoeken twee rechthoeken aijg en bklk, lang en breed 6 en 2,5 cM. (gj en Ik liggen in elkanders verlengde). Trek door j en I de lijnen em en en en verbind de punten m en n met f, het midden van cd, door de lijnen mf en nfo Vereenig j en I eveneens met en trek ten slotte de lijn fa (na =
r
';l -2.t-x
't'
/-
'<
< /l-S,)
Fig. 102 en 103.
70
1 cM.) (fig. 102). Snijd nu de lijnen em, mf, fo, no en en door en rits IJ, jl en jn. Voorzie de strook jno van dextrine en zet het voorwerpje in elkaar door de plakstrook nof te lijmen tegen den kant van driehoek jmf. Van boven kan men een lintje aanbrengen en even daarboven een haakje bevestigen, om het horloge op te hangen (fig. 103). Versiering. Langs de kanten van het achtervlak en de beide voorvlakken kan men een versiering van groene takjes met roode knopjes aanbrengen (fig. 104 en 105). In de hier gegeven afbeelding is aangeIj' ~ d duid, hoe wij ons die versiering voorstellen. Men zorge er zoo veel mogelijk voor, dat het rood der verfstof in overeenstemming zij met dat van het lint. Natuurlijk wordt de versiering \ aangebracht, voor het in elkander Fig. 104 en 105. zetten is geschied.
,~~ /~ 6'
~\~
Een b 0
0
d s c hap pen man d j e.
Neem een stuk donkergeel karton van 27 cM. lengte en 20 cM. breedte. Teeken daarop juist in het midden een rechthoek abkl, lang 25, breed 6 cM., trek ook daarin de lijnen cd, ej, gh en ij, alle 5 cM. van elkander verwijderd. Bij c en i, evenals bij d en j, meet men op cd en ij stukjes van 0,5 cM. af en vereenigt die door lijnen met elkander. Daardoor worden ej en gh 5 cM. lang. Bij ce, dj, qi en hj maakt men plakstrookjes. Op de lijnen jh en eg beschrijft men gelijkb. driehoeken jhn en egq, de lijnen jn = hn = eq = gq = 6 cM. (fig. 106). Op dezelfde wijze construeert men de driehoeken jnm, nho, epq en gqr (mn = jn = 6 cM.; jm = dj = 5 cM.). Hierdoor ontstaan aan weerskanten van vlak ejgh vijfhoeken, die de zijvlakken vormen van de mand. Als men er nog voor zorgt,
71 dat bij a, b, k en l vierkante hoekjes van 5 mMo in het vierkant uitgeknipt worden, kan het voorwerp in elkander gezet worden. De plak strook bij ec ,..-I komt tegen ep, dj tegen jm, hj tegen ho en qi tegen gr. De beide uiterste vlakken zijn beweegbaar om cd en ij. Een strook karton, lang 15 en breed "'" 1 cM. kan in drie gelijke deel en gevouwen worden en wordt liefst met papierbinders aan den boven- 1 >t kant der vijfhoekige zijwanden vastgemaakt. Versiering. Lange witte lijnen, afgewisseld met roode punten, worden langs den omtrek geteekend op alle vlakken. Alleen s het ondervlak of de bodem wordt niet versierd. li2=:b =.:t
( _J
Een dubbele pennenbak ~~10~.
Neem een stuk donkerblauw karton, teeken daarop een rechthoek abcd, lang 24, breed 20 Fig 106 en 107. cM. Trek daarin de lijnen ej, gh, ij, die den rechthoek in vier gelijke deelen verdeel en. Teeken ook de plakstrookjes bij ae, eg, enz., in het geheel acht. Ze moeten alle 1 cM. breed zijn. Snijd nu den omtrek der figuur uit. Rits de lijnen ab en cd, alsmede ej en ij benevens gh, maar deze aan de tegengestelde zijde (fig 110). De plakstrookjes worden bij a, e, g, enz. vrij schuin uitgeknipt. Nu teekent men op een stuk karton van dezelfde kleur een cirkel met een straal van 6 cM. en daarin een zeshoek ABCDEF; in dien zeshoek de diagonaal BE. Verdeel al snijdende den zeshoek in twee gelijk-
72
beenige trapeziums (fig. 109), en bevestig met dextrine de plakstrookjes van de vorige fig. tegen deze vlakken, zoodanig, dat strookje ae tegen den kant DE en bi tegen BC komt te Ii liggen. Van zelf komen dan de strookjes eg en gi zoodanig te liggen, dat het punt gin M valt. Versiering. Vóór het iq in elkander zetten van I chet voorwerp worden de III I I /; vlakken aefd en bijc, oio '--. , / d " -"i -I\ur '''"'ï-~':;--Zi; alsmede de twee eindvlakken ABEFenBCDE, Fig. 108, 109 en 110. voorzien van lijnen, dikke en dunne, die evenwijdig aan de kanten loopen. De dunne op 3, de dikke op 6 mMo afstand van den kant. De dunne teekent men met ·een meng"! van wod en . ~ blauw, de dikke met een ~
11$'_11" I
,
"'--
.~
.
--.l.ot..-
meng"! van blauw on geel (fig. 111 en 112).
Pl,
'Ij
Fig. 111 en 112.
Een bak j e met s c h u ins t a a n dek a n ten. Zulk een bakje kan het best uit een rechthoek worden gemaakt. Neem groen karton, teeken daarop een rechthoek abcd, lang 21, breed 15 cM. Teeken binnen in dezen rechthoek een anderen mnpo, lang 13 en breed 7 cM. Trek uit m, n, p en met een straal van 3 cM. cirkelbogen, die de lijnen van den omtrek in q, r , r1 , S, SI' tI' t en ql snijden. Trek de lijnen mq, mql' enz. en maak plakstrookjes van 3,5 cM. breedte bij de lijnen qm, nr, enz. (fig. 113). Snijd den omtrek uit en de
°
73 lijnen qm, rn, ps en ot door, rits de gestippelde lijnen en snijd of knip de plakstrookjes. Het voorwerp kan nu in elkIS' ander worden gezet; de plakstrookjes worden tegen de beide kleinste schuine zijden cfu IV bevestigd, zoo danig , dat plakstrookje mq tegen lijn mq bevestigd wordt enz. (fig 114). Aan dit bakje bevindt zich /3 nog een hengsel. Dit wordt gemaakt van hetzelfde karton, is 21 cM. lang en 15 breed. Versiering. Langs de kanten .~.~
\, .~
...... -.
......
I
l
~.
]
ti
w.;I
Fig. 115 en 116.
der vier schuine zijvlakken kan men een versiering aanbrengen, bestaande uit gele ovaaltjes, afgewisseld met roode Fig. 113 en 114. punten (fig. 115). Ook den buitenkant van het hengsel kan men naar hetzelfde motief op dezelfde wijze versieren (fig. 116). Een ca c h e-p 0 t. Neem een vrij groot stuk donkerblauw karton, trek daarop 3 cirkelbogen, een met een straal van 14, een tweeden met een van 26 en een derden met een van 28 cM. Opm. Om cirkelbogen met zulke groote stralen te trekken, kunnen wij ons moeilijk van onze gewone passers bedienen. Het beste is op de plaats
74 M, het middelpunt, een niet al te dikken draadnagel te slaan. Daarom heen bindt men het eene eind van een touwtje en legt in het andere eind een lus, zoover van den spijker verwijderd, als de lengte van den straal bedraagt. In deze lus steekt men de punt van een potlood en beschrijft zoo den cirkelboog, dien men noodig heeft.
t
~::::----;.J Il -
rtrn \..UJJ -/,f -
.... AL
Fig. I 17 en 1 18. Ook kan men een dun latje nemen, waarin men gaatjes boor! op de gegeven afstanden, daarin draadnagel en potlood steekt en zoo de cirkel· bogen trekt. Ligt het karton buiten het middelpunt, dan make men het met punaises op het ondervlak vast. Daardoor wordt het verschuiven belet.
NU trekt men de lijnen Mal' Mb 1 , Mc 1 , enz. tot Mi, d. i. in het geheel 9 lijnen. Deze lijnen snijden den eersten boog, dien van 14 cM. straal, in ), k, I, m, enz. Daar deze 4 cM. van elkander verwijderd moeten zijn, kan men hun plaats op dien boog gemakkelijk bepalen (fig. 117). Met behulp van het liniaal, dat men achtereenvolgens over M), Mk, MI, enz. legt, kan men op den tweeden boog (straal 26 cM.) de punten al' b1 , Cl' enz. gemakkelijk bepalen en de lijnen al), b1k, c1 l, enz. trekken. Door op de bogen ik, kl, lm, enz. punten te nemen, juist op het midden en het liniaal over deze nieuw gevonden punten en M te leggen, kan men ten slotte op den derden boog ook de punten a, b, c, d, enz. vinden. Wat er nu verder te doen is, valt niet moeilijk te beslissen. Teeken de lijnen a al ab 1 , bl b, enz. en knip, of snijd die
75 uit. Verbind eveneens k en i, i en m, snijd ri en rits bi k, Cl i , dim trine en bevestig het (fig. 118).
door rechte lijnen de punten) en k, of knip ook deze lijnen. Snijd al) en enz. Voorzie nu vlak qrihhl van dexop )kblaal en de cache-pot is gereed
Opm. Als wij in plaats van de lijnen jk, kl, enz. te trekken en te snijden, den cirkelboog jkl . . r hadden geknipt en de lijnen blklell, enz. niet hadden geritst, hadden wij bij het aan elkander plakken der einden een afgeknotten kegel verkregen. In dit geval hadden we deze oefening ook kunnen indeelen bij de volgende rubriek.
Versiering. Langs alle hoofdlijnen der figuur kan men voor het opplakken twee lijnen teek enen , eerst een dunne gele en daarnaast een dikke zwarte. Men kan echter ook op ieder der zeven eerste vlakken een eenvoudige vlakversiering aanbrengen in den geest van fig. 83 (zie bI. 62). Daar deze versiering stemmig moet zijn, opdat de plant, die men in het midden plaatst, des te beter uitkome, zal het het beste zijn, voor deze teekening zwarte waterverf te gebruiken. Een spe I den bak j e. Neem groen karton en teek en daarop een vierkant abcd, 15 cM. lang. Snijd het uit, teeken de lijnen ej, gh, i) en ki 2,5 cM. van de kanten (fig. 119). Trek ook de lijnen u]w I , VIXI , qtrl en tls] op 5 cM. afstand van den omtrek. Zij vormen in het midden een vierkant mnpo, welks zijde 5 cM. is en het grondvlak of den bodem van het bakje zal vormen. Vereenig m met i en e, n met g en ) enz., en gij verkrijgt op de plaats, waar deze lijnen ej, gh, enz. snijden, de punten q, u, v, r, enz. Vereenig q met u, v met r, S met x, W met t, en de teekening van het netwerk is gereed. Snijd nu alle gesloten lijnen door en rits de gestippelde. Bij het in elkander zetten worden de driehoekjes' mqu en nrv
76 tegen de binnenzijde van vlak mnvu geplakt op dezelfde wijze als de driehoekjes, otw en psx op vlak opxw. Is deze beplakking gereed, dan voorzie men de driehoekjes iqql en jrr, van dextrine en plakke die a. op vlak uvv,u,. Hetzelfde gel' schiedt met de driehoekjes ft, k en ss,l ten opzichte van het trapezium wxx,w 2 en het voorwerp is gereed (fig. 120). Opm. Teekenen , uitsnijden, ritsen en in elkander zetten vereischen eenige oplettendheid. Goed uitgevoerd , is het resultaat echter een doosje van aardigen vorm .
Versiering. Langs de vier zijden van elk der 8 gelijkb. trapeziums, die den buitenwand van het bakje vormen, trekke men evenwijdig aan de kanten lijnen en zette op 0000000000000 0 die lijnen stippen van witte dekverf. Fig. 119 en 120 .
o
0
o
0
o
0 000000000000
Een pos t zeg e I tas c h j e. Fig. 121.
Deze oefening vormt het slot van deze rubriek. Het voorwerp, welks vervaardiging we thans willen beschrijven, bestaat uit een binnentasch en een omslag. Neem voor de binnentasch donkergeel of grijs teekenpapier; teek en daarop een rechthoek, 20 cM. lang en 12 cM. breed, trek evenwijdig aan de lengtezijden de lijnen ab en cd, 1 cM. van den kant. Trek ook de lijnen ef en ij op 4,5 cM. van de breedtezijden en gh precies in het midden; teeken de plakstrookjes k bij ac, ib, cj en dj. Snijd de gesloten lijnen en rits de stippellijnen, voorzie de plakstrookjes van dextrine en bevestig ze op de rechthoeken eghf en ighs.
77 Neem nu een paar stukjes van hetzelfde papier en teek en daarop de rechthoeken mlon, lang 10, breed 2,5 cM. Trek de lijnen p, q en r op 5 mMo van drie der kanten. Snijd de t t +---/~
~
. . - fS _ _
r
5 __
r
~
k_ .. __
o
_
' '''V
4 _______ I
~;f ol'
g.D--4'"
_ d"CL.J' 1,. 1-7
Fig. 122 en 123.
rechthoeken uit en rits de lijnen p, q en r. Knip bij 0 en n de hoeken weg en vouw de plakstrookjes om. Voorzie ze van dextrine en plak ze tegen den buitenkant der vlakken eghj en gijh. De binnentasch is gereed (fig. 123). Opm. In plaats van de twee kleine taschjes lmno kan men ook twee oi meer der eerst beschreven taschjes maken en die tegen elkander bevestigen.
Nu volgt het vervaardigen· van den omslag. Neem daarvoor bruin karton, teeken daarop den rechthoek abcd. Daar de omslag om de binnentasch moet sluiten, neme men de afme/lol r .t- - . .~- . ..1 tingen iets grooter dan die van de binnentaseh. Maak dus ac = eg = gb = ± 6 cM., alzoo ab = ± 18 cM. en de breedtezijde ad = (/ 10,2 cM. Trek ej, git, kl IV : : (de laatste midden tusschen ti. ; ;{ - . -t- -" gh en bc in). Bepaal de fig. 124. plaats der punten 0 en p : bo = op = pc = 34 mMo Trek de lijnen mo, np, qm en hn,
r
78 maak een insnijding ij op vlak aefd. Snijd de figuur uit, rits de lijnen ej en gh (fig. 124). Naai nu op de wijze, gelijk op bI. 16 is beschreven, de binnentasch in den omslag en het voorwerp is klaar. In de binnentasch kunnen postzegels van verschillende soort geborgen worden. De sluiting geschiedt door insteking van de lip mopn in de gleuf ij.
OEFENING IN HET MAKEN VAN VOORWERPEN, DIE EEN GEBOGEN OPPERVLAK VERTOONEN. Een kro 0 n. Kinderen, die gaarne spelen, moet men, als men kan, zooveel mogelijk hun speelgoed zelve laten maken. Onlangs vond ik in een Duitsch boekje een aardig voorbeeld van dien aard. Het was de afbeelding van een kroon. We willen die eens namaken. Neem een stuk wit of roomkleurig karton. Maak daarvan een 50 cM. lange strook, 3,5 cM. breed. Trek evenwijdig aan een der lengtezijden twee lijnen, resp. op 5 mMo en 1 cM. daarvan verwijderd. Trek ook een lijn op 5 mMo afstand van de andere zijde (fig. 125). Vereenig die verschillende lijnen door schuin loopende strepen. Zij vormen gelijkb. driehoeken, welker basis 4 cM. is. Teeken in het geheel 12 van deze driehoeken. Ze beslaan een lengte van 48 cM., zoodat 2 cM. voor den overslag overblijft. Zet in het midden der driehoeken overal punten.
~ITITTIIII Fig. 125 en 126.
Van den bovensten rand worden punten geknipt. punten hebben een basis van 1 cM.
Deze
80 Alvorens het stuk van 2 cM., waarop niet geteekend is, aan het andere eind te plakken, kleurt men de beide randen onder en boven donkergeel. Dat doet men ook met de schuin loopende strepen. De stippen (middellijn 5 mM.) worden beurtelings met karmijnrood en groen geteekend. Zij stellen edelgesteenten voor. De schuine lijnen worden 2 mMo dik gemaakt. Nu zet men het voorwerp in elkander. Een ser vet rin g. Dit voorwerp levert, wat de constructie betreft, hoegenaamd geen bezwaren op. Neem een strook donkergrijs teekenpapier , 45 cM. lang en 4 cM. breed. Snijd die uit. Teeken op een derde deel daarvan een dubbelen rand van gele waterverf, welks afbeelding wij hier geven (fig. 126). De randversiering eindigt in knoppen, die 11 mMo van elkander verwijderd zijn en elkander van weerszijden tot op 5 mMo afstand naderen. Na het teekenen zetten wij den ring in elkander. Op het niet versierde deel zetten wij op ± 15 cM. van het einde een streepje en maken een ring van dat deel, draaien het overige deel, voorzien van dextrine,· daar voorzichtig omheen. De vervaardiging vereischt in zooverre oplettendheid, dat men er acht op moet geven, de randen goed aaneen te laten sluiten. Wat verder de versiering betreft, het zal duidelijk zijn, dat het geel, hetwelk goud moet voorstellen, vooral niet te licht moet zijn. Een h a n gen d s n u i s ter ij e n bak j e. Dit voorwerp behoort wel niet tot die, welke een gebogen oppervlak vertoonen, maar een cirkel is toch de grondvorm, waaruit men het maakt. Neem blauwgrijs karton; teeken daarop een cirkel met een
81 straal van 6 cM. (fig. 127.) Meet de lengte van den straal op den omtrek af. Trek de middellijnen ad, be, cf. Rits deze lijnen. Knip den cirkel uit en verwijder sector med. Plak nu
c
<'!;;
/
, ~
,
1t Fig. 127 en 128.
bme Op dme en ge hebt een vierkant bakje, dat van 'onderen in een punt uitloopt. Dit bakje kan aan vier koordjes worden opgehangen. Gelijk uit de figuur blijkt, is ieder der koordjes in het .-\ - .t midden der vier vlakjes bevestigd (fig. 128). Versiering. Op ieder der vier vlakken teekent men nevenstaande figuur, die men met terracottaverf opwerkt. Ook de koordjes, als het ten \ minste kan, moeten die kleur hebben (fig. 129).
~
7
Fig. 129.
Een k ers t b 0
0
m-v ers ier n g.
Een hangend bakje of mandje, dat dienst kan doen als kerstboom-versiering, wordt op de volgende wijze verkregen. Neem rood karton. Beschrijf daarop een cirkel met een straal MA van 5,5 cM. en trek daarin de stralen MB en Me. De afstand van B en C is 2,5 cM. Snijd of knip nu den straal MB J.
STAM.
Onderwijs in Handenarbeid. 11.
6
82 door en gebruik den sector BMC als plakstrook (fig. 130.) Versiering. Deze moet geschieden, vóór men de beide kanten van het overblijvende aan elkander hecht. Om eenigen
4) Fig. 130 , 13 1 en 132.
leiddraad te hebben, verdeelt men den grootsten sector BMC door een straal in twee gelijke deelen, deze deelen wederom in tweeën enz., zoodat de ruimte tusschen BM en CM in vier vakken is verdeeld. In ieder dier vakjes teek ent men een takje met 3 blaadjes (fig. 132.) De blaadjes moet men niet. onmiddellijk aan de takjes vastmaken. Ook moeten de beide blaadjes, die ter zijde van het takje staan, eel1igszins scherpe hoeken vormen met het blaadje aan den top. Zijn deze blaadjes geteekend met Oostindischen inkt, dan voorziet men den sector BMC van dextrine en plakt het einde MB daarop; MB komt op MC te liggen. Men houde het geplakte zoo lang met de vingers vast, dat het niet meer loslaat (fig. 131). Ke gel s. Gelijk bekend is, wordt het gebogen vlak van kegels gevormd uit een cirkelsector, ten minste, wanneer men te doen heeft met een rechten of regelmatigen kegel (fig. 133 en 134). Het gebogen vlak van scheeve kegels kan uit een ander vlak ontstaan b.v. uit een rechthoekig gelijkbeenigen driehoek (fig.
83 135.) Van beide gevallen hebben wij hier in de teekeningeen voorbeeld (zie ook fig. 136). Theoretisch gesproken zou men dus èn uit een cirkelsector èn uit een rechth. gelijkb. driehoek een kegel kunnen maken, .. .. .. . IQ.JIt . .. . _ g.'
r7~
Fig. 133, 134, 135 en 136.
als men maar een middel wist, om in het eerste geval de beide stralen, in het tweede geval de rechthoekszijden aan elkander te verbinden. De practijk leert echter, dat dit nog al moeilijk is. Lijmstrooken, waartegen men beide kanten zou kunnen plakken, houden ze wel bij elkander, maar - men krijgt geen zuiver, geen mooi gebogen vlak. Beter gaat het, als men b.v. bij het maken van een rechten kegel aan een der stralen van den sector een plakstrook laat. In dè vorige oefening hebben wij dat reeds kunnen zien. Maar de kegel, dien wij toen kregen, was er een, waarvan de hoogte veel kleiner was dan ' de middellijn van het grondvlak. Willen wij echter kegels maken, waarvan het grondvlak betrekkelijk klein is in vergelijking met de hoogte , (zie fig. 134), dan moet de plakstrook vrij groot zijn, - anders wordt de kegelmantel nooit mooi rond. De ervaring leert, dat die kegels het best voldoen, waarbij niet een betrekkelijk smalle plakstrook de deel en verbindt, maar deze zich uitstrekt over het gansche oppervlak, zoodat er overal dubbel karton of papier ontstaat. Is het papier wat erg dun, dan kan men nog een tweede maal omwikkelen, ten minste als de vorm zulks toelaat. Moet men b.v. een kegel maken, gevormd uit een kwadrant 6*
84 of kwartcirkel, dan neemt men een halven cirkel en wikkelt het eene kwadrant om het andere. Is het papier wat erg dun, dan neemt men drie kwartcirkels. Neem nu een dik stuk grijs of roomkleurig teekenpapier , teek en daarop een halven cirkel met een straal b.v. van 20 cM.; snijd en knip dien uit. Trek de lijn, die den halven cirkel in twee kwadranten verdeelt. Wentel nu het een e kw a dra n t zoodanig om, dat zijn uiteinde komt te liggen tegen de zooeven getrokken potloodlijn , plak nu het t wee dek wad r a n t op het eer s t e vast. De zoo vervaardigde kegels kunnen bij kinderspelen goede diensten bewijzen, b.v. als "perzische muts." Men kan er in dat geval allerlei figuren op plakken of teekenen. Men kan ze ook gebruiken als blo e men dra g ers of om er bonbons in te bergen. Lam pek a p pen. Lampekappen hebben dikwijls den vorm van afgeknotte kegels, zonder grondvlakken natuurlijk. Na hetgeen wij over de kegels gezegd hebben, is het niet moeilijk, ze te maken. We hebben er hier twee afgebeeld. De beide cirkels van de eene zijn , . ./0....•.•• ,..--." getrokken resp. met stralen van . 10 en 20 cM., (zie fig. 137), de tweede met die van 15 en 32 (fig. 139.) De eerste wordt gemaakt uit het driekwart deel van een cirkel, de tweede beslaat het zevenachtste deel daarvan. Bij Fig. 137. deze laatste is ook de lijn cd getrokken, natuurlijk bij verlenging uitloopende in m. Hierdoor wordt aangewezen de strook (lbcd, die bij het opplakken van dextrine voorzien en dan zoodanig geplakt wordt op het andere eind, dat cd en ab op elkander komen te liggen.
85 Bij de samenstelling van de eerste moet men ook op zulk een strook rekenen. Om verschmende redenen is het gewenscht de lampekappen van een grondstof te maken, dunner dan het tot dusver gebruikte karton. Wij bezigen er steeds het bekende niet te dikke teek en papier voor. Dit is voldoende transparant en toch stevig. Waarom deze oefeFig. 138 en 139. ning zoo is aan te bevelen, is vooral ook om de goede gelegenheid, die zij biedt voor de leerlingen, om ze te versieren. Natuurlijk geschiedt dit weer vóór het plakken. Versiering. Men bezigt voor deze versiering lichte, niet te donkere kleuren, kleuren, die ook eenigszins transparant zijn .
.
\
~~ . .-'\-.-
/
'
\
'vr \
. . '.-....'
-,,'~\~.s~
/I' ~~~ ..,\'
,-
"1_
~I,.-.
"I~
~-"I~~ '- ~.~
......
~'o °
~I..
'/
0
.....~'"' ~, 0' "
ol
0
0
"
0
0
0
"'-", ~
0
%
0
0 0
'- ,
o/., "
° O\__°'L,,-..f ° o,~ o
0
- ,_ ',\'
(
0
"'\\11
~~~ Fig. 140
0 10
0
en 141.
Immers, wanneer de lampekappen dienst zullen doen, maakt het een goed effect, als ook de kleuren het licht doorlaten. We geven hier een paar voorbeelden, hoe wij kunnen versieren. Van veel gewicht is het er voor te zorgen, dat de versiering in overeenstemming is met den vorm en den aard van het voorwerp. Zoo loopen bij de eerste afbeelding enkele der lichtgroene blaadjes in de richting der stralen, andere in
86 die der beide cirkelboogjes. De open stipjes kunnen lichtrood gekleurd worden. Bij het tweede figuur is dit ook het geval. Wij zullen het aan het oordeelonzers lezers overlaten, om te bepalen, hoe zulk een versiering wordt aangebracht. Wij hebben daarbij drie kleuren gebruikt. De zigzagvormige lijnen zijn blauw, de blaadjes, waarin zij uitloopen, groen, de rosetten lichtrood (fig. 141). C Y I i n der s. Het maken van cylindervormige voorwerpen vereischt een duidelijke omschrijving. We kunnen op dezen trap van technische ontwikkeling der leerlingen en tengevolge van het eenigszins slappe karton geen gebruik maken van linnen enz. en moeten dus onze toevlucht " // \ nemen tot een andere wijze ~ . :. ~ . . van samenstellen. , . :' , . . . . Veronderstel, we willen een '. .. . . doosje maken van 6 cM. hoogte en met een grondvlak, waarvan 'de middellijn ook 6 cM. is (fig. 144). We zullen weer hetzelfde teekenpapier gebruiken als voor de lampekappen. Fig. 142, 143 en 144. Trek dan eerst een cirkel met een straal van 3 cM. en daaromheen een anderen met 3,5 cM. straal. Teeken tusschen de beide cirkelomtrekken de tandjes, die gij in de figuur, abusievelijk met 33 aangeduid, ziet afgebeeld in fig. 142. K.nip of snijd eerst den buitensten cifkel uit en rits den binnensten. Knip de vele tandjes, (deze mogen nooit een te breede basis hebben). Buig de tandjes naar boven om. Snijd nu een rechthoek van ± 40 cM. lang en 6 cM. breed, trek op ongeveer 18 cM. van een der einden A een dwarslijn, evenwijdig dus aan de breedtezijde. Buig
' ~';J :"" ê) "
"
"
. ,"
,
87 de strook tot een ring om, zoodat het einde A de lijn bedekt. Rol het overige deel van de strook om den verkregen ring. Neem nu den zooeven gemaakten bodem en druk dien in den ring tot op het tafelvlak. De zijde A zal zich eenigszins verder van de streep hebben verwijderd, de ring is iets wijder geworden. Teeken nu de plaats aan, waar de rand A zich thans bevindt, haal den bodem er weer uit en bevestig de zijde A met dextrine op haar nieuwe plaats. Kleeft deze dextrine voldoende, dan plakt men het overige deel van de strook op den ring vast; het overschietende deel wordt verwijderd. Is het geheel droog, voorzie dan den beneden-binnenrand van den ring tot op 5 mMo van dextrine, druk den bodem weer in den ring zoo, dat overal het tafel vlak of plakbord wordt geraakt. Het beste geschiedt dit met een vouwbeentje ; het kan echter ook soms wel met de punt van het liniaaltje gebeuren. De zooeven vermeIde tandjes kleven vast tegen den onderrand van den ring. Wijken enkele eenigszins af , dan drukke men ze er tegen aan. Tot meerdere stevigheid van het grondvlak plakt men er nu nog een tweeden bodem tegen aan. Men teek ent een cirkel van 7 cM. middellijn, knipt of snijdt dien uit en bevestigt hem met dextrine aan den eersten bodem. (Alles goed aanstrijken.) Is alles droog, dan knipt men het papier, hetwelk buiten dien tweeden bodem uitsteekt, weg. Versiering. De zijde van de open doos kan fraai versierd worden, als men voor het in elkander zetten op dat gedeelte van den ring, hetwelk zichtbaar blijft, een figuur teekent, als hieronder is aangegeven (fig. 145.) De kromme lijn, die er in voorkomt, behoeft nu juist geen cirkel te zijn. Het kan ook een puntige kromme wezen . Als het geheel een ruimte van 3 cM. beslaat, kunnen er ongeveer o 6 figuren worden geteekend. o 0, De beide lijnen, rechte en kromme, ~~ worden met lichtblauwe, alle blaadjes met groene en de stippen met roode verf gekleUTd. Fig. 145.
k
88 Een blo e men man d j e. De constructie van dit voorwerp komt veel met die van het vorige overeen. Daarom zullen wij ons bepalen tot het geven van slechts enkele aanwijzingen. Ook dit bakje kan van lichtgrijs of room kleurig teekenpapier worden gemaakt. De diameter van het grondvlak is 12 en de hoogte van het mandje 5 cM. Het hengsel heeft een lengte van 33 cM. bij een breedte van 2 cM. Voor meerdere stevigheid kan het papier dubbel genomen worden (fig. 146). Fig. 146. Versiering. Zoo wel langs den onder- en den bovenkant als op het hengsel wordt de hierbij gaande teekening aangebracht. De blaadjes zijn o groen, de stipjes karmijnrood, de streepjes blauw. Het groen 'I moet met wat wit verzacht wor"'~7~b7~b)' den, (zie de fig. 147 en 148).
(.á'L~Lf~ 1K) '\
(1 /\ 'I
Fig. 147 en 148.
Een emmer.
Neem lichtbruin karton; teeken daarop een cirkel met een middellijn van 42 mMo Denk er om, dat er buiten dien cirkel tandjes moeten worden aangebracht (fig. 150). Trek nu met een passer, of op de vroeger omschreven wijze, twee cirkelbogen, een met een straal van 17,5 en een anderen met een straal van 21,5 cM. Trek de lijnen MAB en MCD. De kromme lijn AC is natuurlijk ± y X 4,2 = 13,2 cM. Laat bij CD een plakstrook zitten Fig. 149, 150 en 151. (fig. 151).
89
Versiering. Teeken, voor gij tot het snijden of knippen overgaat, met gele verf twee strepen evenwijdig aan de beide bogen, op gelijken afstand van elkander en van de bogen AC en ED. Maak daarbij gebruik van het middelpunt M. Trek ook uit M met Oostindischen inkt zwarte lijnen, die den naad der duigen voorstellen en maak er vier daarvan 5 mMo langer; dat zijn de handvatten (zie de afbeelding, fig. 149). Kleur daarna de zooeven genoemde banden hooggeel. Zij moeten lijken op glimmend koper. Zet nu het voorwerp in elkander. Een I a n t a a r n. Dit voorwerp bestaat uit een cylinder en een kegel. Maak den kegel van rood en den cylinder van donkerblauw karton . - - • ~# - - - - - - - - - - - . ...
•• - •
I~
' ''D~. is• ,
:
.~
iI
: ' d. •. • -1' .....
,
.--- -lIJ
- -~ -'
t v
Fig. 152, 153 en 154.
We maken eerst den cylinder uit ·een rechthoek, lang ± 23 cM. (fig. 152) en 10 cM. breed en een cirkel als grondvlak van 7 cM. middellijn. Denk er om, dat er ook nog een plakstrookje aan een der breedtezijden moet zitten. Daarom nemen wij den rechthoek 24 cM. lang. Teeken nu in den eersten. rechthoek een tweeden abcd, (zie de afmetingen op de afbeelding). Snijdt ab. ac en cd door, rits bd, maar doe dit niet, vóór ge het cylindervlak door buiging zijn vorm hebt gegeven. Zet den bodem in den cylindervormigen mantel. Maak nu den kegel. Deze wordt gevormd uit een cirkel met een straal van 7 cM. (de afb. geeft abusievelijk 6 cM.). De sector, waaruit de eigenlijke kegelmantel gemaakt is, bevat 5 X 45 °
90 of 225°. Daar echter een plak strook moet worden gespaard, doet men verstandig, slechts een kwartcirkel weg te snijden en de helft van den tweeden kwartcirkel als plakstrook te bezigen. Om dit kegelvormig dak op den cylinder vast te maken, heeft men op den binnenkant van den cylindervormigen ring een viertal dunne strookjes papier geplakt, die eenigszins boven het vlak uitsteken. Bij het opzetten van het kegelvormig dak worden deze strookjes eerst van dextrine voorzien; ze kleven terstond tegen den binnenkant van het dak vast. Versiering. Men kan op het dak eenige zwarte cirkeltjes aanbrengen op regelmatige afstanden. Zij stellen de gaten voor, waardoor de walm verdwijnt. Ook een handvat kan worden aangebracht. We laten het bepalen der lengte en breedte daarvan over aan het oordeel en den smaak der lezers.
OEFENINGEN TOT HERHALING EN VOORTZETTING VAN HET VORIGE. Een ameublement. Het maken van een ameublement, bestaande uit een tafel, een stoel en een canapé of rustbank, valt zeer in den smaak der leerlingen (zie fig. 155157). We nemen daarvoor zwart of donker blauw karFig. 155. 156 en 157. ton. Maak eerst de tafel. Teeken een vierkant, 14 cM. lang en trek er de lijnen eJ, gh, ij en kt op, elk 2 cM. van den kant. Vervaardig er een tafelblad A van, op dezelfde wijze als ge het doosje (bI. 34) gemaakt hebt (fig. 158.) Snijd een strook Á karton 32 cM. lang en 2 cM. breed (fig. 159.) Trek in het midden een ritslijn en verdeel -Ic de strook in 4 stukken B, ieder van 8 cM. lang, b.v. als qrst. Nadat deze stukken in uv gebogen
92 zijn , worden ze binnen in de doos gelijmd. De tafel is gereed (fig. 156). Versiering . Zeer fraai staat de hier afgebeelde verslenng. In het midden teekent men een stervormige figuur (fig. 162.) •
<:::. <:::. "'" <:::. .
d
d
&>
ti tP
•(j
\
0
•#
• ~
~
~
.
•'\\
"?P'PP . ~~~':::.<:::"
.
~ QfI 0-
0
e -==>
cf6\J
0 •
Fig. 160, 161 en 162.
De acht blaadjes zijn groen, de stip rood (zinnober.) Ook op het tafelblad en aan den rand daarvan wordt deze versiering
~,/~
it
I
..Á
~
l L--'
.
, Fig. 163, 164, 165, 166, 167 en 168.
aangebracht , terwijl ook de pooten aan twee zijden er van voorzien zijn (fig. 160 en 161).
93 Op de vervaardiging van de tafel volgt die van den stoel. Eerst zet men stuk B (fig. 163) in elkander. (De wijze, waarop dit moet geschieden, wordt voldoende door de teekening aangeduid). Dan plakt men de zitting A (fig. 164) daar boven op, waarna men C (fig. 165) teekent en uitsnijdt en wederom op de zitting vasthecht (zie ook fig. 155). De rustbank is nu aan de beurt. Maak eerst het onderstel C (fig. 165), dat men ook denzelfden vorm kan geven als dien van den stoel, plak er daarna de zitting A (fig. 167) en eindelijk het rugstuk B (fig. 166) op. Versiering. Zoowel bij den stoel als bij deze rustbank worden ruggestuk, pooten en zitting op dezelfde wijze versierd als dit met de tafel het geval is. Natuurlijk ontbreekt op de beide zittingen het middenstuk (fig. 160), hetwelk op de tafel wel wordt geteekend. Een sI ede. Dit voorwerp (fig. 169) bestaat uit drie deelen, 1°. het onderstel, 2°. de beide zijstukken en 3°. den achterwand. Neem voor dit voorwerp, als ge het bekomen kunt, blauwgroen of zoo dit niet het geval is, I lichtgroen karton. Maak eerst het onderstel. Neem daarvoor een (-- ~ --f I stuk karton 15 X 15 cM. (fig. 173). ~ '\:.:: t Trek vier evenwijdige lijnen EP, '!< ~ AB, CD en OH. AB en CD ~;.., -"7~1 ~ zijn 5 cM. van elkander, de beide I 1 I .... andere lijnen EP en OH van deze ~ 1 4 cM. verwijderd. Trek de lijn EO I I loodrecht op alle vier lijnen. Be, I schrijf kwartcirkels met een straal van 4 cM. uit die punten, als ~ middelpunt, waar EO de lijnen Fig. 169. 170. 171. 172, 173 en 174. AB en CD snijdt. Zoek het
ê , .'. d
r--::-~~
~ i ~--
~~
\~"In
1_
:
:
,
~\1
, :1
--- '"
94 midden van lijn EO en beschrijf uit dit punt den boog AC. Maak AB en CD ieder 14 en EF = OH 19 cM. lang. Trek de lijnen BF en DH, teeken aan BD een plakrand van 5 mMo Dit bij BF en DH te doen is niet noodig. Snijd of knip den omtrek uit, rits de lijnen AB en CD. Maak de twee verbindingstukjes Q, (fig. 171), die men van onderen tegen het vlak ABCD en de beide zijvlakken ABFE en CDHO vastmaakt en nu de beide boorden ULK (fig. 174.) IJ is even schuin en even lang als DH. Uit L wordt met een straal LH = 4 cM , een kwartcirkel beschreven. Bij IJ en iK bevinden zich plakstrookjes van 5 mMo breedte. Bevestig deze boorden door middel van de plakstrookjes iK op het vlak ABCD en verbind ze door de strookjes R, (fig. 172) die tevens als zitbanken dienst doen. Welke afmetingen moeten deze zitbankjes hebben? Maak nu nog het achtervlak OPMN (fig. 170). De kromme lijn OP is een cirkelboog, beschreven uit het midden van MN met een straal van 6 cM. De lijnen PM en NO zullen ongeveer 5,5 cM. lang zijn. Snijd dit vlak uit en bevestig het tegen de plakstrookjes lJ en BD. Een gaatje, dicht bij het midden van den boog AC, dient om er een touwtje t e kun n end oor s t e ken. Versiering. Zoowel op het achtervlak , de beide boorden als op de beide zijvlakken van het onderstel en langs den kant AC trekt men voor het in elkander zetten met potlood lijnen op 1 cM. afstand van den omtrek. Teeken op die lijnen met roode verf langwerpige blaadjes, die .•,,-.....----. ----,. niet onmiddellijk aan elkander sluiten eL', / _ ______ _ ~.. en zet daaromheen goudgele pun. : .- . : : : : : : ten (fig. 175.) Het voorwerp is .... ~ ,: gereed.
-. . . .
.
" .-, - _-----, ......,-----,.. .!.. . . . . . . . . .
..
e,
Fig. 175.
Een wie g.
Neem lichtgrijs karton, teeken daarop de bovenste der hier afgebeelde figuren (fig. 176.) Trek eerst de hoofdlijnen, resp. 6, 4 en
95 6 cM. van elkander en maak daarna den bodem 8 X 4 cM. Hoe krijgt men nu de beide trapeziums aan weerskanten daarvan? Heeft men deze laatste geteekend, dan zoeke men b u i ten de beide langste zijden van 12 cM. punten, die 9,6 cM. van de uiteinden dier lijnen verwijderd zijn. Uit deze punten trekke men de beide cirkelbogen (fig. 176). Nadat alle ook op de teekening voorkomende plakstrookjes zijn geteekend, wordt de figuur uitgesneden, de stippellijnen geritst. De beide eindstukken (fig. 177) worden uit gelijkb. trapeziums gemaakt. Uit de teekening ~ kan gemakkelijk worden be;~ ..._ :'Ç"C---~---7 --~ paald, hoe men ze vervaardigt. S".~ -,l Nadat zij zijn uitgesneden, worden ze tegen de plakstrookjes van het middenstuk bevestigd. Aan de wieg ontbreken nu nog maar de beide segmentvormige deelen, waarop de Fig. 176, 177, 178 en 179. wieg rust en waardoor men haar in schommelende beweging kan brengen Men maakt ze van dubbel karton, om de gelegenheid te hebben, de beide plakstrookjes naar weerskanten uit te zetten. Deze. plakstrookjes mogen natuurlijk niet langer zijn dan 4 cM. De teekening wijst verder aan, welke afmetingen men aan die schommelstukjes kan geven (fig. 178). Versiering. Zoowel de beide lange zijFig. 180. kanten, als de kortere eindvlakken kunnen
(1]
96 voorzien worden van een verslenng, welke bestaat uit roode blaadjes, in de hoeken en in het midden afgewisseld met groene punten. Een ledikant. Neem donkergrijs karton en teeken daarop een rechthoek 41 cM. lang en 7 cM. breed; teeken daarop alle lijnen, die gij in de figuur 181 ziet, eerst de hoofdlijnen na, lm, jk, hi, daarna de andere. Eenige moeilijkheid geeft de constructie van de kromme lijn ab, die in het midden c de rechte lijn
~--iliJ'
~ ']il ~fl
- - - / 1 - - ",* / !/*;- - . f ' - ,.,/~!""
--::: -
f/ - -
-t'rl-:t,* _
S' ~/)(J
Fig. 181.
snijdt. Men weet echter, dat de grootste verwijdering van de rechte 4 mMo bedraagt en dat vergemakkelijkt de constructie. Als alles is uitgesneden en geritst, wordt het geheel door middel van het plakstrookje bij na in elkaar gezet. Daarna maakt men den bodem B van het ledikant (fig. 182). ______ ~ Deze is 13 cM. lang en 7 cM. breed; oB ~I bij de, ej, fg en dg worden plak,~ 1$ ~ strookjes aangebracht. : Na uitsnijden en ritsen wordt deze bodem in het ledikant bevestigd. ---------1 Het best zal dat geschieden, als men het geheel omdraait en dan den bewusten bodem 1 cM. van den onderkant vastlegt. Fig. 183 vertoont de afbeelding van het geheel. Versiering. Uit de hierbij gevoegde teekening (fig. 184) blijkt, Fig. 182 en 183.
------------J
97 op welke wijze men een eenvoudige versiering kan aanbrengen. Men neemt wat blauwe verf en vermengt die met witte dekverf. Hiervan maakt men de lange strepen zoowei op de
'0"
. la
I
~II
0
~I
0
Fig. 184.
zijstukken, als op de pooten. (2 mMo breed). De vierkantjes in de hoeken worden met donkerblauwe verf aangebracht. Een sc h u u rt je. Maak eerst het eigenlijke huisje van donkergrijs, dan het dak van rood karton. Snijd voor het eerste een rechthoek van 37 cM. lang en ~*--~J',*, .~
9
--7 /rV ~_--("
T
-~'",
Fig. 185 en 186.
13 cM. breed, voor het dak een rechthoek van 12 X 10 cM., welke laatste in het midden een lijn vertoont, die geritst moet worden. Bovenstaande teekening wijst voldoende aan, hoe van den J. STAM,
Onderwijs in Handenarbeid. Il.
7
98 eersten rechthoek de wanden van het schuurtje worden gemaakt, ook waar de plakstrookjes moeten worden aangebracht. Is het schuurtje in elkander gezet, dan voorziet men de plakstrookjes bij ah, he, cf, enz. van dextrinf en plaatst er het dak op. Dit dak steekt aan de voor- en de achterzijde 5 mMo uit. Het geheel wordt geplaatst op een vierkant stuk donkergeel karton van 11 cM. lengte. Versiering, Voor men het gebouwtje ineen zet, teek~nt men de deur en de vensters met inachtneming van de daarbij geplaatste maten. De lijnen worden met witte dekverf overgetrokken en zijn 2 mMo breed. In de teekening zijn ze zwart gemaakt. Snijd de deur aan 3 kanten open en rit s h a a r a a n den bin n enk a n top d e v ier d e zij d e. Ramen en deuren worden groen geschilderd. Een w a gen t j e. Dit bestaat uit een bak van den bekenden doosvorm en de wielen, terwijl het voortbewogen kan worden door middel van een zoogenaamden boom (fig. 188.) Alles wordt uit groen karton gesneden. Hoe de eigenlijke bak moet worden gemaakt, het is zeker overbodig, het hier mede te deelen. De afmetingen zijn in de teekening aangegeven. Ook de diameter der vier wielen is bekend. Eveneens kan gemakkelijk uit de figuur J 7 worden opgemaakt, hoe de vaarboom !. ., . moet worden gemaakt. Daar hij op eenigen afstand van den wagen moet ==:::;;::_ _1(' ~..L';" - - fÎ' kunnen worden opgeheven, is hij op 2 Fig. 187 en 188. cM. afstand van het eind geritst. Voor de wielen worden dwars door het wagentje dicht bij de~ bodem twee ronde vlechtstokjes gestoken van 6 cM. lengte. Met dikkoppige spelden of zeer dunne draadnagels worden de wieltjes aan de einden daarvan vastgemaakt.
;S
==---v ;
99
Versiering. Met witte dekverf worden op de wielen zoowel als op de wanden, witte strepen getrokken. (fig. 189 en 190). De eerste stellen de spaken van de wielen voor. Ze moeten 2 mMo dik zijn. Een boerenhuisje (fig. 191).
•Ir
\ Fig. 189, 190 en 191.
Hierbij wordt het dak van donkerblauw, het eigenlijke huisje van rood karton gemaakt. ~/()-
~ I
/ 1 -- ' •
I
(!Z'
v.h
.
i~~- ~ -~ L __ill_-l ~/~~' Jt1
1l(D 14~ 11. 4;----11
. 1
I
11
~
Fig. 192, 193 en 194.
De constructie van het gebouwtje komt geheel overeen met die van het zooeven beschreven schuurtje. 7*
100 De wanden van het huisje worden gemaakt uit een rechthoek van 43 cM. lang en 15 cM. breed (fig. 192). Het dak maakt men uit een rechthoek van 22 bij 12,5 cM. (fig. 194). Deze . is in het midden geritst. Het grondvlak is een rechthoek van donkergrijs karton 14 X 13 cM. (fig. 193). Versiering. Raam- en deurkozijnen worden op dezelfde wijze voorgesteld, n.l. door 2 mMo breede lijnen van witte dekverf. Binnen de kozijn·e n, zoowel van de ramen als van de deuren, is alles zwart gemaakt. De pannen van het dak worden nagebootst door horizontaal en vertikaalloopende strepen; de horizontale golven een weinig tusschen de vertikale. Opm. Flinke leerlingen moeten eens beproeven op een der dakzijden een schoorsteen aan te brengen.
Een a a r d i g spe I den bak j e. Neem een stuk rood karton, teeken daarop een vierkant abcd van 14 cM. lengte, trek daarin de diagonalen ac en bd en
Fig. 195 en 196.
tevens een tweede vierkant efgh met een zijde van 3 cM. Dat laatste zal de bodem van het bakje worden. Bepaal de middens der zijden van dit vierkant. Ze zijn i,
101 j, k en l. Trek met een straal van 6,5 cM. de bogen lm, no, pq en rs. Verbind l, m, n, 0, enz. met e, i , g en h. Trek ook nog de lijnen ls, mn, op, qr. Snijd langs den omtrek tm, mn, no, op .... enz.; snijd ook el, in, gp en hr, rits de overige. Zet het voorwerp nu in elkander, de driehoeken les ; mni, enz. doen dienst als plakstrooken (fig. 195 en 196). Versiering. Teeken nevenstaand figuur op een stukje teekenpapier. Snijd het met een scherp mes uit. Leg dit mailetje of scabloontje op ieder der vier zijvlakken en bestrijk het met zwarte waterverf of Oostindischen inkt. Zorg er vooral voor, dat het malletje daarbij niet verschuift. Verbeter de teekening later als dit noodig is. Vindt men het werken met een malFig. 196a. let je of scabloontje wat moeilijk, welnu men probeere op ieder vlak hetzelfde figuurtje te teekenen.
Een tramhuisje (fig. 198). De wanden daarvan worden gemaakt van lichtrood gekleurd karton, het dak van lichtbruin. Maak eerst een grondvlak, d. i. een rechthoek van donkergrijs carton, 18 cM. lang en 11 cM. breed. Maak nu het eigenlijke huisje uit een rechthoek van 28 X 9 cM. (fig. 199). Op de teekening is nauwkeurig te zien, hoe het moet worden geteekend en verder afgewerkt, ook wat het dak betreft. Men ziet het, de beide zijden van het dak (fig. 197) zijn niet gelijk; de voorkant is smaller dan de achterzijde. Bevestig het huisje op het grondvlak en breng nu van binnen de bank aan. Van deze bank (fig. 200) zijn vorm en afmetingen aangegeven. Met plakstrookjes wordt zij aan den binnenkant der wanden vastgehecht. Nu pas legt men het dak op zijn plaats. Versiering. Voor alles zorgt men er echter voor, dat 1° de ramen op de zijwanden geteekend zijn, 2°. dat het dak met tal van evenwijdig loop ende lijnen voorzien is. Deze lijnen
102 zijn getrokken met Oostindischen inkt. De nok van het dak is heel wat breeder geverfd; die mag wel 4 mMo aan beide kanten dik wezen. De ramen zijn geplaatst op gelijke hoogte. Zij worden aan-
1.'
'u .
TI
l' l·
f á2.~+
1
t
I
--r.f4-- -- -/~- -- --tLi" ,
B3
I
6s
I
t _______
CT"TI.
rrn.·
: ~.z l:IIJ 'j'CIIJ' IV! 11
1
B3
.til, _____________ _:1- _ _ _
10
Is___ . '';'
Fig. 197. 198. 199 en 200.
geduid door witte kozijnen. De ruiten zijn zwart en worden overigens begrensd door dunne witte lijnen. Een kr u i w ag e n. Dit voorwerp wordt van donkergeel karton gemaakt. Trek op een rechthoek van 11 cM. lengte en 8 cM. breedte twee lijnen EO en Hl op 2,5 cM. afstand van den kant. Meet daarop af FO en IJ, beide 7 cM. Verbind F met I door Fl, trek uit het midden M met een straal MH = 3,5 cM. den cirkelboog EH. Neem den afstand IH = EF in den passer en bepaal de punten D en A, trek de lijnen DI en AF en maak bij deze lijnen plakstrookjes. Snijd de figuur uit en rits de gestippelde lijnen, zet den bak in t:lkander (fig. 201). Maal{ nu de beide boornen, waarin van voren het wiel draait, en die van achteren uitloop en in de beide handvatten (fig. 203). Snijd
103
eerst twee rechthoekjes van 15 cM. lengte en 1 cM. breedte. Vervorm ze aan beide einden naar de opgaven der afbeelding. Verbind ze door lijm of dextrine aan weerszijden van den bak. Teeken voor het wiel (fig. 204) ~ K U een cirkel van 4 cM. middel-------- { lijn, knip of snijd dien uit. ....i~ 3 Steek door het middelpunt er ~s 771--- --- - - .,J :/Q,rvan een stukj e van een rond / l5 stokje van 3 cM. lengte en 1.S-'II- ",,--i ' 11 $ , .. " , bevestig het door middel van .:J,-,-:-:J Z .--------" stevige spelden aan de uit~2,S"'-J --~ einden der boomen. Lijm ook de beide pootjes (fig. 202) aan den binnenkant der boomen, en het voorwerp is klaar. Deze pootjes zijn 4 cM. lang en 1 cM. breed. Fig. 201, 20 2,203,204 en 205. Versiering. Trek langs den omtrek, zoowel van de deelen van den bak, als van het wiel, de beide boom en en de pooten 2 mMo dikke zwarte lijnen.
.
~m
I
@
ç
------...... ~
----~--............................. Fig. 206.
Deze eenvoudige versiering (zie fig. 206) maakt een aardig effect. E e n mol e n. Dit voorwerp bestaat uit vier deel en: het huisje , het dak, de wieken en het grondvlak (fig. 207). Het huisje en de wieken worden van donkergeel, het dak van lichtgrijs en het grondvlak van donkergrijs karton gemaakt. Het huisje A (fig. 208) wordt volgens de teekening uit een rechthoek van 25 X 14
Fig. 207 .
104 cM. vervaardigd naar de aanwijzingen van de figuur. Het wordt bevestigd op het grondvlak B (fig. 211). Snijd voor het dak C (fig. 210) een rechthoek van ~ ~ j 10 bij 7 cM., rits dezen in J' 'vr--( ') t het midden over de lijn gh. 1 I De vervaardiging van de 10 wieken D (fig. 209) vereischt : (;î I : i eenige oplettendheid. Maak J eerst een vierkant van 16 cM. \- 6 -~- -6--;"--6-ó en daar midden in een klein ~ -i'-~ --'Jt----. vierkant van 2 cM. lengte. Ver-
:
:0
0 : CV :.
: i tl i
: Á: : :
I
~~'
TH D 7_
~~ . .
I
t
IJ
"'t
"
G
--------
+--- (J
leng do
"i den v,n dit '"tste
tot aan den omtrek van het groote vierkant; trek ook de lijnen cd. De punten a, c, e en f liggen op het midden der 8 zijden van het kleine kwadraat. Snijd nu de figuur uit.
l
1
--+
1.t " - 7 _, Fig. 208, 209, 210
en 211.
Een rond stokje wordt dwars door de kap van den molen gestoken. Met een flinke speld steekt men het middenpunt der wieken aan het stokje (de as) vast. Versiering. Natuurlijk vóór het in elkander zetten van het voorwerp teekent men eerst de ronde
G
11 III raampjes (fig. 213) en het deurtje (fig. 214) op den uitslag van het _ huisje. Daar de raampjes evengroot zijn en op dezelfde hoogte liggen, is dit niet zoo moeilijk. Fig. 212, 213, 214 en 215. Ook de bovenkant van het deurtje is een· halve cirkel.
105
Hiernevens zijn een raampje en een stuk van de deur afgebeeld, (ifg. 213 en 214) ac = bd = ge = fk is 2 mMo Men teekent deze kozijnen met witte dekverf. De binnencirkel der raampjes wordt zwart geverfd De deur heeft een groene kleur. Boven deze afbeelding vindt men een stuk van het dak (fig. 212). De lijnen worden met karmijnrood geteekend. Ook vindt men op diezelfde teekening een stuk van een wiek met het binnenste vierkant (fig. 215). De omtrek van dit laatste is wit geschilderd. In het midden vindt men een zwart stipje. De lijnen op de wieken zijn met witte dekverf aangebracht. N.B. De wieken worden aan den tegenovergesteld en kant van den ingang bevestigd.
Een t U i n h U i sj e. Dit modelletje bestaat uit drie deelen. 1°. Het huisje, 2u. het dak en 3°. het vlak, waarop het geheel wordt geplakt. De wanden van het huisje worden gemaakt van olijfgroen karton. Fig. 216. Het bestaat uit vier deelen t.w. twee lengte- en twee breedtezijden. Van een rechthoek van 41 cM. lengte en 9 cM. " ,/ ..& (l I I Î breedte kan het worr-J -+- 9 ---- 3 - - 3 -Z-1 ... .t~ 1 .. ul, ~f den vervaardIgd 1 Tr-! I (fIg. I I I t 217). De hierbij : f.; : z y: gaande teekening ',1 t lA/ l i J , geeft voldoende aanl; I J' a; ~ _ wijzingen omtrent maat en vorm, hoewel Fig. 217. slechts twee zijden daarop zijn voorgesteld. Eenige moeilijkheid kan de vervaardiging van de deur en de vensters opleveren. De deur, die alleen aan den voorkant voorkomt, moet doorgesneden worden bij rs, rt en tw, geritst bij su. Voor de ramen zijn twee
"'[IJfl
"m
1
106 luiken, die door het ritsen van np en oq en het doorsnijden over no en pq en in het midden, kunnen draaien. Het ritsen van deur en vensters moet aan den binnenkant geschieden. Aan den achterkant van het huisje komen twee ramen voor, even groot als het raam floqp . Deze ramen moeten zoodanig geplaatst worden, dat de afstand er tusschen evenveel bedraagt
'(
c
I t)
/6
é
Fig. 218.
als die tusschen de ramen en de beide kanten van den wand. Ook op de beide breedtezijden wordt een raam aangebracht. Daar alle ramen even hoog moeten geplaatst worden, zal het goed zijn, twee hulplijnen te trekken, resp. 3 en 2 cM. van boven- en onderzijde verwijderd. Bij de constructie zij men er op bedacht , ook plakstrooken van 1 cM. aan den bovenkant te teekenen. Op de teekening ontbreken die. Het dak wordt gemaakt van een rechthoekig stuk rood karton, 25 cM. lang en 14 cM. breed (fig. 218). Hoe het daaruit gemaakt wordt, zal ik hier niet beschrijven. Wel wil ik even opmerken, dat men eerst de beide gelijkbeenige trapeziums abef en edef en later de beide gelijkb. driehoeken edg (eg = ae) teekent. Het grondvlak, waarop het huisje geplakt wordt, moet overal 3 c M. a a nel ken kan t d a a r van u i t s t e ken. Versiering. Langs de kanten van het dak trekt men zwarte strepen 2 mM o breed. De pannen worden ook door zwarte lijnen voorgesteld (fig. 219). Een aardig effect maakt het, als men de binnenkanten der luiken (fig. 220) rood en geel schil-
107 dert en de ramen zelf met een 2 mMo breeden witten rand omzoomt. De deur wordt aan den binnen- en den buitenkant bruin geschilderd. Om de illusie van het een en ander nog te verhoogen, plakke men na het uitsnijden der luiken stukjes wit teekenpapier achter de gaten, make deze zwart met uitzondering van een Fig. 219 en 220. streep in het midden, even breed als de zooeven vermelde witte rand, n.1. 2 mMo Een slo e p. Deze wordt gemaakt van donkerbruin karton en bestaat uit drie deelen t. W. de beide zijkanten en den bodem. De zijkanten maakt men uit stukken karton, waarop men eerst gelijkb. z, r'. ..~. 19.""., \
, •
..:.4...
f
r
)L
<:)~v Vlf ~"-"YS.~ ,
--10
.-
J
-~
.<:'~ ~ ; Fig. 221, 222 en 223.
trapeziums teekent,. welker evenwijdige zijden 24 en 20 cM. zijn, terwijl de hoogte 4 cM. bedraagt. De beide bogen ab en cd, die op de beide evenwijdige zijden rusten, verheffen zich in het midden 8 mMo daar boven. Zij zijn concentrisch.
108 Men zou de middelpunten van de cirkels kunnen zoeken, maar die zijn zoo ver van de eindpunten b, a, enz. verwijderd, dat ze geheel buiten het vlak der teekening liggen. Daarom is het beter de bogen uit de vrije hand te trekken. Is dit geschied, dan wordt de onderste boog ed van tandjes voorzien en worden deze uitgeknipt; de boog zelf kan verder geritst worden. Aan de achterzijde be wordt bij beide kanten een plakstrookje gelaten. Het plakstrookje aan den voorkant ad komt slechts aan een der vlakken voor (fig. 221). Maak nu den bodem (fig. 222). Deze bestaat uit een dubbel cirkelsegment, waarvan de koorde 22 cM. lang is. Daar de pijl 3 cM. is, kan men gemakkelijk berekenen, hoe groot de straal van den cirkel is, waaruit deze segmenten kunnen worden gemaakt. Het zal ruim 21,6 cM. zijn. Trek dezen cirkel. Het zou onpractisch zijn, dezen cirkel op het karton zelf te teekenen. Beter is het, dit te doen op gewoon teekenpapier. Trek in dezen cirkel een koorde van 22 cM. en knip het kleinste deel van den cirkel, door de koorde begrensd, uit, vouw het nu ontstane segment om de koorde el heen en trek den boog met potlood na. Knip nu ook dezen boog uit en ge hebt het dubbel segment, waarvan zooeven sprake was. Dit wordt nu gebruikt als malletje, op het karton gelegd en nagetrokken. Trek de lijn ej, meet van I af een stuk van 2 cM. op de lijn en teeken op dat punt een lijntje loodrecht op ef. Het zal wel ongeveer 2 cM. lang zijn en wordt later geritst. Op dat lijntje wordt een rechthoek geteekend, 4 cM. lang en ongeveer 2 cM. breed. Snijd en knip de figuur uit, plak de zijstukken met de tandjes op den bodem vast. Zulks vereischt wel eenige zorg. Plak nu de beide zijstukken met het plakstrookje ad aan el· kander en bevestig door middel van het plakrandje be den achterkant der zijstukken op het zooeven vermelde rechthoekje, verlengstuk van den bodem, tevens den achtersteven. Het bootje (fig. 223) is nu gereed. Tot meerdere stevigheid en om de tandjes te bedekken, kan het gebruikte malletje op den bodem worden geplakt. Maak nu de banken en bevestig
er
109 ze in de boot. Hoe dat geschieden moet, zal wel bekend zijn en behoeft zeker niet beschreven te worden. Versiering. Zoo wel op de zijstukken als langs de randen der banken worden witte strepen, breed 3 à 4 mMo geteekend. Verdere versiering moet men op het bootje niet aanbrengen. Een k e r k tor e n. Neem een rechthoekig stuk wit of crèmekleurig karton, lang 21, breed 15 cM. Teeken daarop nevenstaande figuur, het onderstuk van den toren. De plakstrookjes moeten 1 cM. breed zijn (fig. 227). Maak ook een vi'erkant abcd van 5 cM. lengte en donkergrijs van kleur (fig. 224). Plak dat later op het onderstuk, en ge hebt een vierzijdig prisma. Trek nu met den passer ook 0 P I eik I e u r i g karton een cirkelboog met een straal van 8,5 cM., meet daarop af 5 koorden ab, bc, cd, enz. 4,5 cM. lang en trek de lijnen ab, be, cd, enz. Fig. 224. (fig. 226). Verbind de punten a, b , c, enz. met het middelpunt van den cirkel. Maak plakrandjes aan vier
D
,/~iI"
.
/ .\
I~
~Oiç;> • • -·'os I 0 :
\
1
~ "
/
.; .-.....- J'
IJ' ---JI---
l'
r
_
"~d I.t?
.z
~/. ~+
@1JlIUlI1J~ ~S', 1~
Fig. 225, 226. 227 en 228.
110
zijden, snijd de figuur uit, rits de stralen. Bevestig den gelijkb. driehoek abm op den laatsten der vier overige driehoeken; ge verkrijgt dan een vierzijdige piramide. Deze wordt later op het vierkant abcd bevestigd (fig. 225), terwijl men het geheel op een vierkant van 8 cM. lengte kan vastmaken. Dit vierkant kan van donkerbruin karton worden gemaakt. Versiering. Alvorens het onderstuk in elkander te zetten, worden de deur en de ramen daarop geteekend. Waar de laatste moeten worden aangebracht en hoe groot de afmetingen moeten zijn, kan men gemakkelijk uit de afbeelding (fig. 227) opmaken. Merk vooral op, dat de boven- zoowel als de benedenkanten der ramen in een lijn liggen. Het raam boven de deur is ietwat gothisch van vorm. De hoofdlijnen RP en RQ zijn cirkelbogen, getrokken met PQ als straal. De ramen, ook die boven de deur, worden zwart geschilderd. De afzetting of zoom van alle bestaat uit een rood biesje van 1 à 2 mMo breedte. Met hetzelfde rood teekent men ook de zes boogjes van het raam boven de deur, die evenwijdig aan de beide kanten van dat raam loopen. Nog teekent men met rood het bovenlicht, een cirkel van 2 cM. middellijn (zie fig. 229). Ook het midden van dezen cirkel is zwart gekleurd. Fig. 229. Het middelpunt van dezen cirkel bevindt zich 8 cM. boven het grondvlak. Op ieder der vier zijvlakken heeft men langs de opstaande kanten 2 lijnen getrokken op 3 en 6 mMo van de kanten. Met behulp daarvan teekent men de gekanteelde randen met rood. Ten slotte wordt rond den bovenrand een eveneens gekanteelde rand geplakt, die 20,8 cM. lang en 1 cM. breed is en door geritste lijnen in vier stukken wordt verdeeld (fig. 228 en 229). Ook deze kanteelen worden rood geschilderd.
o
111 Een r a a d h u i s. Dit bestaat uit drie deelen t. w. het midden- of hoofdgebouw en de beide vleugels of zijgebouwen. Terwijl wij de daken der gebouwen uit blauw karton maken, kiezen wij voor de gebouwen zelve een karton soort , welker kleur het meest overeenkomt met die van steen. Eerst maken wij het midden- of hoofdgebouw. ~
- - - - j - - - -"Jf
-j-
lEEO l8Gi IrflO :1//'1'''/~" ' :1 IW I
I,
I
I ,
'
.
I
OJ'~~' .... 1
I I
,
10
1
'~I
:kj~
6:
1
: '
)1• I <-tHI--. _ IS * - 7 Fig. 230 en 23l.
Maak een rechthoek, iang 29, breed 16 cM., teeken daarop nevenstaande figuur, het halve net werk van het onderstuk. (fig. 231). Teeken ook de ramen en de deuren met potlood. Deze worden voorzien van een 2 mMo breede omlijsting van dekwit , het binnenste der ràmen wordt zwart gemaakt. De breedte der raamkozijnen wordt genomen ten koste der binnenvlakte. De deur zelf wordt donkergroen geschilderd. t, Is de plakstrook bij ad bevesFig. 232. tigd aan de vierde zijde, zoodat er een vierzijdig prisma is ontstaan, dan wordt dit gedekt door een vierkant van 7 bij 7 cM. van donkerblauw~arton en
112 daarop wordt de piramide geplaatst, waarvan hier het netwerk is geteekend (fig. 232). Deze piramide wordt op dit laatste vlak bevestigd. De zijvlakken zijn gelijkzijdige driehoeken. Voor men nu overgaat e:tot het maken van de .., zijgebouwen, zorgt men 'i eerst voor een goed on.je dervlak. Een donkergrijze kleur is het meest geschikt. De afmetingen """ - - - - - - - -~- ~ - -p ; moeten minstens 30 en 9 cM. bedragen. Fig. 233. De zijgebouwen, B, kunnen gemaakt worden uit een rechthoek, 29 cM. lang en 11 cM. breed. Bijgaande teekening (fig. 233) geeft duidelijk weer, waarop bij de vervaardiging moet worden gelet. Het geheel wordt geplakt op een rechthoekig grondvlak van donker grijs karton (30 X 10 cM.). Ten opzichte der versiering door ramen en deuren geldt hetzelfde als reeds bij de constructie van het middenstuk is opgemerkt. Men zal ook opgemerkt hebben, dat beide onderstukken der zijgebouwen tegen het hoofdgebouw moeten worden gelijmd. Dit blijkt ten overvloede ook nog uit fig. 23l. De beide daken hebben een lengte van 11 cM. en een breedte van 10 cM. Ze zijn in de richting der lengte geritst, zoodat iedere afhangende of schuine kant 5 cM. lang is. Aan de zijde, waar het dak aan het middenstuk is bevestigd, make men plakstrookjes. Dit voorwerp, mits goed gemaakt, ziet er aardig uit. Een f a b r i e k.
Fig. 234 .
Gebruik voor dit gebouw dezelfde soort karton als voor het vorige model. Het on-
113
derste deel kan moeilijk uit een stuk gemaakt worden. Het is daarvoor te groot. Ook het grondvlak heeft flinke afmetingen. Het kan van wat steviger karton zijn en is donkergrijs gekleurd. Een vierkant van 30 X 30 cM. is voldoende. Maak eerst de twee d J stukken A. Teeken daarop de ramen en deuren. De hoogte ad is 7 cM. De ra1c-1.f-. .J6 '" ------- ------ - -je men zijn 3,5 cM. hoog 1 2 2. en 2 cM. breed. Ze Fig. 235. zijn 2 cM. van het grondvlak verwijderd. De kozijnen zijn met dekwit geteekend en 2 mMo breed. De drempels der kozijnen worden donkerblauw geschilderd en zijn iets langer dan de ramen breed zijn. Ze zijn n.l. 2,5 cM. lang en 3 mMo breed. Overigens is alles zwart geschilderd. Dunne witte strepen van 1 mMo breedte stellen de roeden voor. De deurdrempel is 3,5 cM. lang, 4 mMo breed en natuurlijk ook donkerblauw gekleurd. De deur wordt donkerbruin geschilderd.
:mI~]1fm~m--6~~'· ~
\
/'
-1
o
1
)~, - ---
- -:L- - -1..- - - - -;k
~
./ I
I
(
1 ~
I
Fig. 236.
Ook de stukken B, die aan alle zijden van plakstrookjes voorzien zijn, leveren bij teekening en constructie geen moeilijkheden op. De hoogte der ronde ramen en hun verdere afmetingen worden door de figuur aangewezen. De raamkozijnen zijn ook hier 2 mMo breed. J. STAM,
Onderwijs in Handenarbeid. /I.
8
114 Bij het bevestigen der vier stukken op het grondvlak zorge men er voor, dat een lengte- en een breedtezijde ongeveer 2,5 cM. van den rand van het grondvlak verwijderd zijn. Het beste zal zijn, eerst een stuk B te plaatsen en dan een der stukken A, waarna men met een der plakstrookjes ea of kt de beide stukken aan elkander verbindt. Vervolgens wordt het tweede stuk B geplaatst en ten slotte het tweede stuk A. Het dak bestaat uit één stuk, een rechthoek. De breedte daarvan is gemakkelijk te bepalen. Die moet 2 cM. grooter zijn dan de zijde A, dus 24 cM. Daar het dak moet rusten op de zijden ej, jg, gk, ki, ij en jk, die ruim 5,6 cM. lang zijn, moet de lengte minstens 6 X 5,6 = 33,6 cM. lang wezen. Daarbij komt nog 2 cM., voor iederen kant 1 cM., d. i. dus 35,6 cM. Het dak moet n.l. 1 cM. over den bovenkant van zijde A heensteken. Opm. Om de lengte nauwkeurig te bepalen, zal het gewenscht zijn, de· lengte der dakkanten et', fg, enz. nauwkeurig te meten.
Weet men nu lengte en breedte, dan wordt de rechthoek natuurlijk uit donker blauw karton gesneden en trekt men in de richting der breedte 5 evenwijdige lijnen, die het vlak in 6 deelen verdeelen, welke resp. 6.6, 5.6, 5.6, 5.6, 5.6 en 6.6 cM. lang zijn, natuurlijk in de veronderstelling, dat de meer genoemde kanten de lengte van 5,6 cM. bezitten. De zooeven genoemde lijnen moeten worden geritst, echter niet alle aan dezelfde zijde. Een beschouwing van fig. 236 verklaart deze handelwijze. Is dit ritsen geschied, dan bestaat er geen bezwaar, het dak op de plakstrookjes der vier muren te .bevestigen. Bij een fabriek behoort ook een schoorsteen: Dezen willen wij nu maken. De schoorsteen staat meestal op een voetstuk. Zulk een voetstuk kan men vervaardigen in den vorm van een kubus. Het voetstuk en de eigenlijke schoorsteen kunnen van dezelfde soort karton gemaakt worden als de muren der fabriek.
1I5 Fig. 237 wijst aan, hoe wij het voetstuk kunnen samenstellen. Nadere verklaring behoeft de teekening niet. Voor men het in elkander zet, voorziet __ , ....... men de zijwanden eerst van cirkels, die men wit kleurt, terwijl die van het bovenvlak zwart is geverfd . Het voetstuk wordt geplaatst I" ,I. in de nabijheid van een der 6 muren B en wel 1,5 cM. tJ t daarvan verwijderd, ongeveer midden tu ss eh en de punten n en o. Staat ook dit voetstuk op Fig. 237. ",.1 zijn plaats, dan make men , den schoorsteen. Dergelijke schoorsteen en hebben "., lt gewoonlijk den vorm van een afgeknotten kegel, J en het beste is, hem ook als zoodanig te constru~ "'I#-> eeren. Daartoe neemt men een rechthoekig stuk karton, lang ± 25, breed 12 èM., zet dit met behulp Fig. 238 . van punaises op de werktafel en anders op het bordpapieren snijbord vast. (De punaises zoo dicht mogelijk bij de hoekpunten I). Nu trekt men over het midden in de richting der lengte een lijn niet alleen op het karton, maar verlengt die ook op de tafel en maakt haar ± 50 cM. lang. Op deze lijn bepaalt men vier punten, punt a aan het begin aan den bovenkant van het karton, b op 5 mMo afstand van a, punt c op 23 cM. afstand van b en eindelijk d, weer 23 cM. van c verwijderd. In d slaat men niet al te diep een draadnagel en nu beschrijft men met behulp van een touwtje en een potlood (zie bI. 84 en 85, de lampekap), drie cirkelbogen door a, ben C. Aan weerskanten van de lijn, die wij eerst hebben getrokken, meet men op de bogen b en c geJij ke stukken af, zoodanig, dat deze resp. 4,6 en 2,3 cM. lang zijn. Door de aldus verkregen punten trekke men lijnen naar het midden punt d en, op ± 8 mMo van een dezer lijnen verwijderd, nog een lijn even-
..
8*
116 wijdig daaraan. Beide lijnen begrenzen den plakrand. Nu kan men de punaises van het karton verwijderen. In de ruimte tusschen de beide bogen a en b teekent men de bekende tandjes, die men daarna uitknipt; men ritst den boog b en knipt den anderen c uit. Vervolgens snijdt men de buitenste stralen door en nu kan men beginnen met den schoorsteen in elkander te zetten. Daartoe gewent men het karton eerst aan de noodige kromming door het te wikkelen rond een cyIindervormig, niet te dik voorwerp, een penhouder, potlood of iets van dien aard. Is het gewend aan die kromming, dan kan men den plakrand van lijm voorzien en zoo het voorwerp in elkander zetten. Versiering. Voor wij den schoorsteen op zijn voetstuk plaatsen, maken wij er eerst een versiering aan. Deze kan zeer eenvoudig zijn. Van onderen tegen den voet kan een witte rand gelegd worden van 1 cM. breedte, 3 cM., van den bovenrand teekent men drie randen resp. van 8 mM., 1,4 cM. en 8 mMo breedte. De bovenste en onderste randen zijn wit, de middelste is zwart. Na het aanbrengen dezer randen plakke men den schoorsteen op het voetstuk. De tandjes worden daartoe naar binnen omgebogen en van lijm voorzien. Een wat e r mol e n. Deze watermolen ontleent zijn naam aan het water, waardoor het rad bewogen wordt. Eerst maakt men een grondvlak van zoo stevig mogelijk karton, liefst blauw gekleurd. Dit grondvlak bestaat uit een 'rechthoek, 24 cM. lang en 23 cM. breed. Nu vervaardigt men twee verhoogingen van donkerbruin karton. Deze zijn 17 cM. lang, 9 cM. breed en 3,5 cM. hoog. Hoe men ze maakt en naderhand op het grondvlak bevestigt, mogen we wel als bekend veronderstellen. Alleen meenen wij te moeten vermelden, dat ze in de lengte
117
en onmiddellijk aan den kant grenzende worden geplaatst, zoodat tusschen beide· verhoogingen een ruimte van 5 cM.
-~~~_-_' I O
+= .. - -
Fig. 239. 240 en 241.
overblijft. Op ieder der beide verhoogingen zet men een huisje van groen karton, waarvan hier op de afbeelding slechts een deel is geteekend (fig. 242), maar dat deel is zeker ~1-!\-3voldoende, om te laten L~f-'!"" -3- ..... zien, hoe lang, breed en ~ffi ' ~~ 55 -'~ c,I - - - - - ~_-X-3Zn r --"1-, I Jo I hoog die huisjes moeten zijn. Ook kan men op die _ .J. __L L ___ ____ 1 __~ -----../~-f afbeelding zien, waar de raampjes moeten zitten en Fig. 242. hoe groot ze moeten zijn. Vermelden we nog, dat de raam- en deurkozijnen wit worden gemaakt en 3 mMo breed zijn. De deuren, (er zijn er vier in het geheel, in elk huis twee), zijn bruin geschilderd en kunnen geopend worden. De .beide daken zijn van lichtbruin karton. Men maakt ze uit rechthoeken, 13 cM. lang en 10 cM. breed op dezelfde manier, als wij andere daken hebben gemaakt. Ook de pannen worden nagebootst op gelijke wijze. als we dat vroeger hebben beschreven. Zijn de daken op de huisjes gelijmd en deze precies op
.
_'j' ~ 00 cp i
118
het midden der verhoogingen geplakt, dan gaat men over tot het maken van het waterrad. Dit wordt ook gemaakt van bruin karton. Eerst teekent men twee gelijke cirkels met een straal van 4,5 cM. (fig. 240). In deze cirkels trekt men vier middellijnen, die hen in 8 gelijke deelen verdee1en. Men kan nu beide cirkels uitknippen en ten slotte in het midden een paar flinke ronde gaten boren, zoo wijd, dat men er een rond Nu neemt stokje gemakkelijk door heen kan schuiven. men een strook karton van 3,5 cM. breedte en snijdt daarvan 8 stukken, die, na aftrek van de plakstrookjes van 5 mM., 3 cM. lang zijn. (fig. 241). Na ritsen en omvouwen der plakrandjes, word,en deze acht stukken, borden genaamd, op den een en cirkel gelijmd, zóó, dat ze geplaatst zijn op de zoo even genoemde lijnen en vlak tegen dan ronden kant van het rad aan. Op deze wijze is er tusschen de verschillende borden dezelfde ruimte. Nu plakt men den tweeden cirkel op de borden vast en zorgt er voor, dat ook deze juist op de zooeven vermelde stralen worden gehecht. Het rad kan men laten draaien om een rond stokje, (zie bI. 1041, dat overigens rust in twee gaten, die zich aan den binnenkant der huisjes bevinden, precies onder het middelste raam, 1,5 cM. boven het oppervlak der verhooging. Een automobiel. We laten het aan het oordeel en den smaak der "lezers over te bepalen, van welke soort karton men dezen wil maken. Alle kleuren zijn goed, mits het maar een donkere, stemmige kleur is. Zwart vind ik echter wat te somber. Het voornaamste deel A (fig. 245), dat Fig. 243 en 244. wij den bak zullen noe-
119 men, wordt gemaakt uit een rechthoek, lang 20, breed 10 cM. Eerst trekt men de lijnen ij en kl, beide 2,5 cM. van de lengtezijden verwijderd. Vervolgens worden ef en gh getrokken, beide 5 cM. van den kant en dan de overige lijnen. Dat .I
~
,:
t !l",
*-"". I"~ I
7 'I ffo.ó'
I
Sst
1 [Cl 7E Jt;;~ 2.S*Z,~-/.y
-* l' a, 'I
1'o.c:9+- .2
:-1'
I I
I J"
I~
I
,1===:1 ~M I
/.1.d I l:
J:
~
/40
Î
4
<'-U-i'
I-X--
aiI
..2~
I T
i :t, 1
:1.1
I
,:
Z.2
2J
t
Fig. 245, 246, 247, 248, 249 en 250.
zijn 1° de lijntjes, die de portieren begrenzen, 2° de lijnen UV, vw, wz. Bij uv wordt een fraaie gebogen lijn geteekend, welke evenals alle andere aan de beide zijden voorkomt. Verder verdeelt men de rechthoeken aemi en knfd door een lijn in twee gelijke deel en. Zijn alle lijnen, ook de gestippelde, geteekend, dan snijdt men die uit, ritst de gestippelde (natuurlijk de rechte lijn uv niet) en dan kan men A in elkander zetten. De bodem mnop wordt op de tafel geplaatst, de vlakken, daaraan grenzende, loodrecht omhoog gezet, de vierkantjes bij em en nf tegen rechthoek imnk geplakt, evenals de stukjes vwxo tegen ojlp, de portieren geopend (de lijhen qr en st worden daartoe aan den binnenkant geritst). Is alles goed droog, dan worden de recht.· hoeken bij ik en jl omgekruld rond een penhouder of potlood. De vlakken, weer van den penhouder bevrijd, behouden den gebogen vorm. Een paar banken C (fig. 246), welker
120 afbeelding duidelijk genoeg is ter verklaring van haar constructie, worden binnen in den bak gelijmd, de langste heel achteraan tegen den achterwand bij mn, de andere 3 cM. van den voorkant op. De geritste deelen resp. 2 en 1,5 cM. lang, reiken tot op den bodem. Nu teekent men den rechthoek B (fig. 247) 12 cM. lang en 6,6 cM. breed en snijdt dien uit. De lijnen ef en gh deelen dezen rechth. abcd in 3 gelijke deelen. Men trekt nu de lijnen im; kn, oj en pI, waarna men de rechthoeken imnk en ojlp verwijdert en em, nJ, go en ph ritst. Is dit geschied, dan geeft men den vier rechthoekjes aemi enz. door omkrulling den gebogen vorm en lijmt eJhg onder den zooeven vervaardigden bak. De gebogen einden vormen de spatborden. We maken nu de wielen, n.l. twee groote en twee kleinere, resp. van 3 en 2 cM. middellijn (fig. 242) en lijmen ten slotte nog de zoogenaamde bussen, waarin de assen zich bevinden, aan de vier hoeken. De figuren D en E (fig. 249 en 250) geven ons voldoende voorlichting, hoe zij moeten worden gemaakt. De bus D is voor den achterkant bestemd en wordt gemaakt uit een rechthoek van 3 cM. lengte en 2,2 cM. breedte; E, bestemd voor den voorkant, is daarentegen 3 cM. lang en 2,8 cM. breed. Al deze bussen worden door een lijn ab in twee deel en verdeeld, welke lijn later geritst wordt. Deze rits stelt in staat, de bus rond de vier hoeken van den bak te plakken met dien verstande, dat het breedste stuk van iedere bus op zij van den wagen komt te zitten. Dit gedeelte van de bus is verder voorzien van een gat, waardoor de assen kunnen worden gestoken. Bij D is dat gat 1,7, bij E 2,2 cM. van den bovenkant verwijderd. Die verschillende hoogten zijn het gevolg van de ongelijke grootte der wielen. Als eenmaal de assen door de gaten gestoken zijn en de wielen daaraan met spelden zijn vastgehecht, staat de wagen horizontaal. Merken wij nog op, dat de bussen op gelijke hoogte, d. i. 5 mM., aan den bak zijn verbonden. Versiering. Rond de kanten, langs de spatborden enz. kan men met witte of andere verf een zoom teekenen. We hebben dit bij andere modellen echter al zoo dikwijls beschreven, dat het
121
zeker niet noodig is, hier te herhalen, op welke wijze dit kan geschieden. Met de beschrijving van dit voorwerp eindigen wij deze rubriek. Natuurlijk zijn er nog heel wat voorwerpen te bedenken, die als modellen zouden kunnen dienst doen. We achten echter de hier gegevene voldoende. In het algemeen vertegenwoordigen zij ongeveer alle lichaamsvormen, die bij den eenvoudigen kartonarbeid kunnen worden gemaakt. Daardoor vooral, maar ook door de verscheidenheid van constructies, waartoe de bewerking aanleiding geeft, zijn wij er van overtuigd, dat met de leerlingen, die de door óns opgegeven modellen hebben gemaakt, veilig den lateren, technisch veel zwaarderen , den eigenlijken kartonarbeid kan worden beoefend.
AANHANGSEL. Aan het eind van den 1sten druk van dit werkje gaven wij volledigheidshalve eenige oefeningen, die beschouwd kunnen worden deels als een voortzetting van het vroegere geleerde, deels als toepassing daarvan, terwijl weer andere ter versiering van regelmatige lichamen, kuben b.v., kunnen dienen. Het
0
m I ij s ten.
Dit bestaat in het vouwen van een lijst om een veelhoek, onverschillig welken. Wij beschrijven daarom alleen het omlijsten van een rechthoek, b.v. OQ (fig. 251). Neem daartoe van gekleurd naturel papier (kleur harmoniëerende met die van den rechthoek) een tweeden rechthoek AC, zoo groot, dat de
J)'
~
-If. Fig. 251, 252 en 253.
kanten 1 cM. buiten den omtrek van den eersten uitsteken. Door deze kanten om den rechthoek van leerbord heen te slaan en in de hoeken 0, P, Q en R dezelfde versiering aan te brengen als reeds vroeger is aangeduid, verkrijgt men, wat men. wenscht (fig. 252). Op dergelijke wijze kan om iederen
123 veelhoek een omlijsting worden aangebracht. Het nauwkeurig leggen der vouwen aan de hoeken is daarbij steeds het moeilijkste, maar ook het dankbaarste deel van het werk. (Zie fig. 253). Om de lijst wat steviger te maken, kan men de kanten met een weinig gom op de veelhoeken vasthechten. Dit geldt echter niet voor de hoeken. Het maken van stervormen door middel van g e v 0 uwe n f i gure n. Dit geschiedt door samengevouwen kwadraten van verschillend gekleurd naturelpapier in elkaar te schuiven. Men neemt daartoe een vierkant AC (fig. 254) en vouwt dit zóowel volgens de diagonalen AC en BD als volgens de lijnen EF en OH, die evenwijdig aan de zijden loopen. Deze vouwen moeten echter in tegenstelden zin worden gelegd.
""'' ' i ",.. ~ :DLtJC <
J)
~ -_ .. _:~~.;
../:<'-'" '"
et '" : ",
F ig. 254, 255, 256 , 257, 258 en 259.
Uit het vierkant kan nu zeer gemakkelijk de driehoek worden gevouwen, afgebeeld in fig. 255. Met behulp van acht zulke driehoeken kan nu door inschuiving de achtpuntige ster van fig. 257 worden gevormd. Van fig. 254 kan intusschen ook het vierkant ifg. 258 worden gevouwen. Dit geschiedt door in plaats van de punten F, H, E en G, de punten A, B, C
124 en D bij elkander te brengen. Heeft men acht zulke vierkanten van verschillend gekleurd papier verkregen, dan kunnen deze in elkaar worden gepast en zoo fig. 256 doen ontstaan. Wanneer men punt B uit fig. 255 om de lijn OF omhoog brengt en door op de ribbe OB te drukken den bekenden ge]ijkbeenigen vierhoek verkrijgt, die met punt B boven den driehoek AOe uitsteekt, vervolgens aan den onderkant van het
Fig. 260. 26 1 en 262.
vouwsel hetzelfde doet, ontstaat fig. 259. (De bovenste gelijkbeenige vierhoek is, om punt D te laten zien, te klein geteekend). Acht zulke stukken van verschillende kleur kunnen tot fig. 260 in elkander worden geschoven. Uit fig. 258 kan men fig. 261 vouwen. Daartoe legt men eerst de hulpvouwen Bh, Bf en fh, waarvan de beide eerste met BO den rechten hoek FBH in vier gelijke deelen verdeelen. Is dit geschied, dan slaat men punt B volgens fh naar onderen en drukt F en H naar binnen met de lijnen Hh en EI Met 8 figuren zooals 261 stelt men de fraaie achthoekige ster samen, in Fig. 263 en 264. fig. 262 afgebeeld. Verschillende kleuren verhoogen hier, gelijk in de vorige gevallen het effect. Keert men de pas verkregen ster om, dan vertoont zij zich
125 als fig. 263, terwijl fig. 264 gemakkelijk verkregen wordt, wanneer men de punten P van fig. 262 om de lijn ab naar beneden slaat en vervolgens om een lijn, die iets lager ligt, weer naar boven. Met behulp van hetgeen vroeger geleerd is, kan men nog enkele andere variaties uit bovengenoemde figuren afleiden. Om niet al te uitvoerig te worden, vermelden wij die echter niet. De Filter. Neem een vierkant stuk papier EF (fig. 265), lang 2 dM. Vouw daarin zoowel de lijnen AB en CD, als de diagonalen EF en OH. Al deze lijnen of vouwen snijden elkaar in het middelpunt O. Vouw het papier volgens de lijn gh zóó om, dat OB langs OH komt te vallen (fig. 266). De lijn gh deelt hoek d BOH en zijn overstaanden AOo middendoor. Fig. 265 en 266. Zoo handelt men ook met de overige 7 hoeken, waarna het vierkant door vouwen in 16
Fig. 267, 268 en 269.
gelijke deelen verdeeld is.
Men lette er evenwel op, dat de
126 vouwlijnen ab, cd, ef en gh niet in denzelfden zin gelegd moeten worden als de eerste vier. Nu vouwt men de figuur zoodanig samen, dat de vouwen OE, OH, OF en 00 elkander raken. De vouwen OA, OC, OB en 0 D, die veel kleiner zijn, staan ook naar binnen; doch de overige staan naar buiten (fig. 267). Laat men de punten E, F, 0 en H, na ze eenigen tijd vastgehouden te hebben, los, dan verwijderen zij zich wel van elkander, doch niet zooveel, of het voorwerp heeft den vorm van een filter aangenomen. Boort men bij 0 met de punt eener schaar een gaatje, dan is het voorwerp geschikt om vochten te zuiveren. Een Kik v 0 r s c h. Men vouwt eerst een filter (fig. 265, 266 en 267) en brengt punt C zóó naar boven, dat de lijn CeH langs CcO komt te liggen. Zoo doe men ook met de punten A, Ben D. Daarna buige men de driehoeken KME en LNH (fig. 268) om de lijnen EM en HN naar binnen om. Dit doe men ook met de overige punten. Men krijgt dan een voorwerp met vier dunne punten (fig. 269), die gemakkelijk zoo kunnen worden gevouwen, dat ze eenigszins gelijken op de pooten van een kikvorsch. De naar boven uitstekende punt 0 stelt dan den kop van het dier voor.
IN HOU D.
Blz.
Over meten en het gebruik van liniaal en maat Over het gebruik van het mes bij het snijden van dun bordpapier of karton . . . . . Gebruik van den rechthoekigen driehoek (winkelhaak) Oefeningen in het teekenen en uitknippen van cirkelvormige figuren . . . Wapens. . . . . . . . . . . Oefeningen in het snijden en ritsen. De voorwerpen vertoonen opstaande kanten of bestaan uit deelen, die slechts door een rits aan elkander verbonden zijn en overigens op elkander zijn geplakt. - Etui's . Knipoefeningen langs vrije gebogen lijnen . . . . Oefeningen in het samenstellen van voorwerpen, die het trapezium, den driehoek, den zeshoek, enz. tot grondvorm hebben . . . . . . . . . Oefeningen in het maken van voorwerpen, die een gebogen oppervlak vertoonen . . . . . . . . Oefeningen tot herhaling en voortzetting van het vorige Aanhangsel. . . . . . . . . . . .
1 5 12 23 28
30 53
56 79 91 122
KLEIARBEID voor de Fröbelschool, de laagste klassen der Lagere School en 't Huisgezin, DOOR
S. M. BOUMAN-VAN TERTHOLEN, Directrice der voorber. Anjelierschool en leerares a, d. Vormschool te Amsterdam.
Met 125 figuren, waarvan 6 gekleurd.
Prijs
f
1.10, gecart.
f 1.30.
"Boeken als deze hebben mijn volle sympathie. In dit werkje zit guiterij en het is voor jonge kinderen, het zal hun verstand scherpen, hun hand vaardig maken, hun blik zuiverder, hun begrip (N, Vrouwenleven.) vlugger." "De weeke klei trekt ieder kind onweerstaanbaar aan, het kan haar bewerken en vervormen naar eigen wil; het product dat het schept, is geheel eigen arbeid, en ieder weet, hoe niet alleen het kind, maar ook de volwassene van eigen arbeid de meeste voldoening heeft. Zeer juist: het nut van dezen arbeid schijnt ons uit een paedagogisch oogpunt zeer groot te zijn. Dat Mevr. Bouman er een zoo practisch werkje, tal van behartigens waardige wenken voor de leidsters der jeugdige nijveren bevattende, over samenstelde, valt daarom toe te juichen." (Vragen v.ld. Dag.) "Van het begin tot het eind draagt dit boek de duidelijke kenmerken, te zijn samengesteld door iemand, die hart voor de zaak heeft en gezorgd heeft, ze door en door te kennen, alvorens tot anderen te spreken. Wij vestigen in 't bijzonder de aandacht op deze uitgave, omdat zij er zeer zeker toe mede zal kunnen werken, den handenarbeid weer een stapje nader te brengen tot het doel, waar het heen moet; dê verovering van een plaats in de school als hulpmiddel bij het onderwijs. Het komt ons voor, dat juist de kleiarbeid bij uitstek geschikt is, om aan der kinderen behoefte tot uitbeelding voedsel te geven en om die reden misschien geacht moet worden dichter naast teekeneq dan naast bijv. karton· arbeid te staan. Ter bereiking hiervan is het bovengenoemde werkje ten zeerste aan te bevelen." (Het N. Schoolblad.)
Uitgave van P. NOORDHOFF te Groningen.
J. STA M.
HANDLEIDING YOOR HET ONDERWIJS IN HANDENARBEID op de Lagere School Afd. Kleiarbeid (Modellage) 1e deel met meer dan 100 afbeeldingen.
Prijs (0.00.
w.
SWART.
TEEKENEN EN HANDENARBEID. I. lete
LEERJAAR. Prijs f 0.50.
TIJDSCHRIFT YOOR ONDERWIJS EN HANDENARBEID. Orgaan van de vereeniging tot bevordering van het onderwijs in handenarbeid in Nederland. ONDER REDACTIE VA~
KL. DE VRIES Sz. en W. SWART. ZESTIENDE
~""BQ"NG.
Prüs lIer jaarg"Jlg van 6 "I. t 3.00 franco per post f 8.26. Afzonderlijke nummers (0.76.
Uitgaven
Vil ..
P. NOORDHOFF te Groningen.
Mej. G. LELY.
Raffiawerk en Rietvlechten. Eenvoudig geïllustreerde Handleiding ten dienste van Fröbel-Onderwijs en Huisvlijt. Vrij bewerkt naar het Engelseh.
Prijs f 1.50 geb. f 1.90• • Zoodra ik dit werkje in handen kreeg en het doorbladerde was mijn eerste gedachte: • Dat is nu echt iets voor onze vrouwen en kinderen, werkelijk een boekje , dat in elk huisgezin een welkome gast zal zijn" en toen het boekje was opengesneden en ik mij tot rustig lezen zette, werd deze meening eer versterkt dan verminderd, De schrijfster begint te vertellen, (en vult dit aan met duidelijke illustraties) hoe men de eenvoudigste voorwerpen vervaardigen kan en eindigt met de beschrijving der meest practlsche dingen. die elke hulsmol:!der in hare huishouding gaarne een plaats zal gunnen. En zij weet de te behandelen stof zoo smakelijk op te disschen, dat men al lezend verlangt om dadelijk aan 't werk te kunnen gaan. Ik twijfel er niet aan, of dit nuttige boekje in zijn onpretentieus grijs bandje zal zijn weg wel vinden in huiskamer en school. (De Werkende Vrouw.)
Daar was behoefte aan zoodanig werkje. De bewerkster heeft terecht meer werk gemaakt van algemeene beginselen dan van de bijzondere toepassingen. \Vant de toepassingen zijn eindeloos; de fantasie der leerlingen zal hier altoos weer wat nieuws kunnen uitdenken. De grondstoffen voor dezen arbeid zijn bovendien goedkoop. De uitgever heeft het boekje uitstekend verzorgd, papier, druk en de vele (Het Schoolblad.) illustraties vallen zeer te roemen.
M. A. SCHALIJ.
Het eenvoudig weven op de sohool der Nieuwe Schoolvereenlglng te Amsterdam, met eene beschriJvlna van 201733_039 stam034eers02 De eerste leerjaren voor het onderwijs in handenarbeid. Handleiding voor school en thuis. Tweede gedeelte (