Amsterdam, oktober 2011 Rolf L. Kamp (Lezing voor leerlingen van een school.)
Ondergedoken op land, hoe kan dat? Goedemorgen (middag) groep y van de xxx school. Fijn dat jullie aanwezig zijn en mij de kans geven mijn verhaal aan jullie te vertellen. Mijn naam is Rolf Kamp en ik werd in 1934 dus 77 jaar geleden geboren. Ik ga jullie wat vertellen over mijn ervaringen gedurende WO II, toen ik ongeveer zo oud was als jullie vandaag zijn. Het doel van mijn gastspreekbeurt van vandaag is tweeledig. Mijn hoop is jullie duidelijk te maken in wat voor afschuwelijke gevolgen discriminatie kan eindigen. En ook jullie zijn de toekomst en ik hoop dat je waakzaam blijft en je juist, tijdig en voldoende tegen wantoestanden opstelt, zodat zulke bijna onbegrijpelijke gruwelijkheden niet weer in de geschiedenis gebeuren. Kinderen gaan uit van bestaande situaties. Zo accepteren ze nu dat er vliegtuigen vliegen, computers ratelen, kleuren TV’s aan staan en mobieltjes communiceren. Wij als kind accepteerden ook dat er oorlog was en dat je moest onderduiken zonder je ouders en zien te overleven en proberen de waarden te behouden waarmee je was opgegroeid. Holland is het land van Anne Frank, en ik weet zeker dat jullie van haar hebben gehoord. Mijn moeder vertelde mij na de oorlog, nadat zij en mijn vader verraden waren op hun onderduik adres en zij eindigde in een Concentratie Kamp, dat zij onder Anne Frank sliep. Anne was toen reeds verzwakt en ziek (einde 1944) and dat Anne ‘s nachts in haar bed plaste, wat niet zo leuk was voor mijn moeder. Van de Europese landen zijn uit Polen en Nederland procentueel de meeste joodse mensen weggevoerd en vermoord. Er is een aardig boekje met de Engelse naam "Number the Stars" by Lois Lowry over het wonderbaarlijke ontsnapping van de joodse mensen uit Denemarken. De meeste Joden, mannen, vrouwen en kinderen in Holland hadden dat geluk niet. Voor de oorlog woonden in Holland ca 140000 Joden. De Duitsers hadden het over “Volljuden, Halbjuden en Vierteljuden”, dus met vier, twee en één joodse grootouder(s). Van de Joden in Holland hebben slechts ongeveer 25 % de oorlog overleefd. Mijn moeder, mijn broer en ik zijn de enigen van een familie van zes (vader, moeder, mijn broer en ik, grootvader en grootmoeder) die er nog waren na mei 1945. En relatief gesproken hebben wij geboft. Ieder van ons die de oorlog overleefde, heeft zijn eigen unieke verhaal. Toen de Duitsers Holland aanvielen op 10 mei 1940 was ik 6 jaar oud. De dagelijkse omstandigheden verslechterden langzaam. In het begin mochten joodse mensen niet langs de kust wonen, later werden zij ontslagen uit hun baan. Het leven werd moeilijker; eten, kleding, brandstof en andere levensbehoeften kwamen op ratsoen met distributiebonnen voor iedereen. Ik zat in de eerste klas van de lagere school, ging over naar de tweede klas en halverwege dat jaar mochten joodse kinderen niet meer de openbare school bezoeken. Hierna werd ik overgeplaatst naar een nieuwe opgerichte joodse school waar ik gedurende het volgende halfjaar opzat. In juni 1942 gingen we onderduiken. Van de ca 14.500 Joden (bron: NIOD) inclusief kinderen zijn weer tussen de 8.000 à 9.000 ondergedoken Joden verraden. (NIOD, David Barnouw en Gerrold van der Stroom, 25 april 2003). Onderduiken was broodnodig. Iedereen was en is ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie. Dat heette toen de burgerlijke stand. De Duitsers wisten wie je was, wat voor religie je had en natuurlijk waar je woonde.
1
Een grote hoofdletter “J” werd in je persoonsbewijs gestempeld en je moest een gele Davidsster op je kleren naaien. Deze moest eerst gekocht en betaald worden en koste natuurlijk distributiebonnen. Terug naar onderduiken. Ongeveer in juni 1942 kwam er een man naar ons huis in Amersfoort die heel geheimzinnig met mijn ouders sprak. Wij mochten van niets weten. Enige dagen later verwijderde mijn moeder de Davidsster met het woord Jood van onze kleren. Mijn broer, die 3 ½ jaar jonger is, en ik zeiden dag tegen onze ouders en gingen met deze man naar het treinstation en namen een trein naar ons eerste onderduikadres in de buurt van Ommen. We mochten onze eigen namen niet meer gebruiken. Ik heette toen Roelof van Kempen en mijn broer heette Klaas. Gedurende het onderduiken hebben we op 13 verschillende adressen gelogeerd, waar we kortere of langere tijd verbleven, varieerend van enkele dagen in een kippenhok tot ongeveer ietsje over een jaar op het laatste adres, een boerderij. Verkassen deden we normaal ’s nachts. Dit was tegelijkertijd gevaarlijker en veiliger. Gevaarlijker want je mocht niet na 8 uur ’s avonds buiten zijn zonder een speciale vergunning en veiliger want je was minder zichtbaar in het donker. Er waren namelijk ook geen lichten, om de gealieerden geen aanwijzing te geven waar de Hollandse steden lagen. Een keer stapte mijn vader ’s nachts in een sloot en moest hij nat verder. Op het tweede onderduik adres in Leusden kwam op zekeren dag de moeder van een van mijn beste vrienden met blond geverft haar en gekleed als een boeren deerne het erf van de boedreij opfietsen. Ze schrok omdat ik haar herkende, maar was ook blij dat het een “goede” boerderij bleek te zijn Ze deed meteen haar wijsvingen in een zwijggebaar voor haar lippen om mij te waarschuwen en vooral niets te laten merken. Toen vroeg ze of hier misschien nog plaats hadden voor haar en haar zoon, mijn vriend. Ik zei nee, want mijn broertje en ik moesten ook weg, want nadat we drie maanden in het kinderloze gezin waren geweest was de boerin in verwachting en vond ze het te gevaarlijk om nog onderduikers te hebben. Ze ging wel naar binnen om het toch maar te vragen, maar kreeg natuurlijk nul op het request. Daarna is zij uit het oog verdwenen. Ze moet daarna toch wel de goede onderduikadressen hebben gevonden want na de oorlog doken zij en haar zoon weer op. Onze laatste onderdduikersadres was een kleine boerderij in Achterveld in de buurt van Amersfoort. De boer en zijn vrouw hadden 11 kinderen en een beetje land met wat koeien, kippen en een hond. Hij verbouwde suikerbieten, piepers en hooide gras. De boer besloot op een zekere dag om wat onderduikers te nemen. Plaats genoeg op de boerderij en een paar monden meer te voeden maakte geen verschil. Mijn broer en ik waren de eersten. Samen met de andere kinderen en met mijn broer waren er dus 13 kinderen. Wij leken anders dan de andere kinderen daar we donker haar hadden in tegenstelling tot de boerenkinderen die allen hel blond waren. Later kwam de familie Cohen een ouder echtpaar en ook nog wat dwangarbeiders ontduikers. Gedurende de slag om Arnhem, kregen we evacuées uit Oosterbeek. Op een naburige boerderij was er nog een leuk meisje van mijn leeftijd, dat nog even mijn vriendinnetje werd. Tegen de tijd dat de Canadezen ons kwamen bevrijden waren we met 23 personen. Onze gastheer zag een aantal van zijn wensen in vervulling gaan Zij oudste twee dochters gingen in navolging van ons hun tanden poetsen. Hij verkocht etenswaren, aardappels, boter, kaas en eieren zonder korting. In de steden was aan alles een gebrek vooral eten, maar zelf een klein doosje lucifers koste twee-en-een-halve gulden, dat zou tegenwoordig iets meer dan een Euro zijn. Wat gebeurde er zoal op de boerderij. Elke twee weken moesten we ’s zaterdags in bad. Er werd tweemaal een grote teil gevuld met door de boerin op een kachel gekookt water. Dat water werd met een handpomp uit de grond gepompt. Vijf of zes van haar kinderen kregen een bad in hetzelfde water en mijn broertje was de laatste in hetzelfde zeperige water. De volgende teil was hetzelfde en hier was ik de laatste die een beurt kreeg. Gelukkig gingen we in de zomer zwemmen in de nabij gelegen Barneveldse beek en werden we zo min of meer
2
schoon. Er waren natuurlijk geen nieuwe kleren. We liepen rond in houten klompen en op zondags een mooi geschilderd paar. Als er gevaar dreigde schopte je gewoon je klompen uit en rende verder op je kousevoeten. Voor een poosje was er ook geen electriciteit, de boer had geen geld hiervoor. We gebruikten carbide lampen, die carbidegas produceerden wat een fel wit licht opleverde. Toen onze boer wat geld verdiend had, kwam er electra, dat wil zeggen er werden houten palen aangelegd naar de boerderij, met ijzerdraden of een of ander legering van ijzer, want koperdraad was er niet meer en we kregen electrisch licht met gloeilampen niets speciaals maar een grote stap voorruit. Bij deze familie waren wij, mijn broer Nico en ik, het langste ondergedoken. De boer en boerin sprak ik aan met oom en tante, zoals ook alle andere oorlogspleegouders. Een van de volwassen joodse onderduikers was Hendrik, een fotograaf uit Amersfoort. HIj en ik moesten samenwerken, hout hakken, graan malen, boter karnen, suikerbieten en aardappels rooien en hooi op de hooizolder laden. De boer verbouwde zelf ook graan. Dus na ploegen, eggen, zaaien en oogsten werd het graan gedroogd en gedorst met een dorsvlegel, een soort geknikte staaf waarmee je op het koren insloeg, totdat het koren en jezelf er moe van werden. Daarna werd het stro verzameld en het kaf van het koren gescheiden. Dat gebeurde met een zeef in de wind, zodat het kaf wegwoei en het koren recht naar beneden viel. Het koren werd dan opgeslagen. Gedurende de opslag kwamen er muizen van eten en die lieten muizenkorrels achter. Uiteindelijk moest het graan gemalen worden. Dat deden Hendrik en ik. Gedurende het graan malen hadden we tijd om te praten en hij leerde mij wat Engels en rekenen. Ik ging tenslotte drie jaar niet naar school, maar ik las alle boeken die ik maar kon vinden, onafhankelijk van het onderwerp. En toen mijn broer zes jaar werd leerde ik hem alles wat ik wist. Onder het malen haalden wij de muizenkorrels uit het graan. Dat mocht niet van de boer, het koste te veel tijd en dan was er minder “meel” en we gingen er niet dood aan. Maar we deden het stiekem toch, voor ons was dit belangrijk en niet in de laatste plaats omdat wij er ook van moesten eten. Van dat door ons gemalen meel werd brood gemaakt in de keuken op de kachel, gestookt met mijn gehakt hout. De keuken was meteen het enige warme vertrek in de winter. Ik zeg extra dat brood gemaakt werd en niet gebakken. Er was geen gistmiddel en daarom werd het brood gekookt. Het werd een harde grijze massa, heel zwaar en niet erg smakelijk. Er werden dikke plakken van gesneden en als broodbeleg kreeg je jam of de door mij gekarnde boter. Niet beide. Tot op vandaag eet ik geen jam zonder boter op brood. Er was natuurlijk geen TV en radio ontvangst alleen via een kabel met nieuws dat de duitse propaganda machine tevoorschijn toverde. zoals tegen het einde van de oorlog waren ze nooit aan het vluchten maar zich tactisch terug aan het trekken of te wel hergroeperen. Maar na enige tijd alsmaar hetzelfde wist je ook wel wat er aan de hand was. Telefoons waren er slechts enkele en alles werd afgeluisterd, dus je moest erg voorzichtig zijn met wat je zei. Een van de moeilijkste zaken was om je niet tot een ander geloof te laten bekeren. Op een zekere dag sprak de boer “zo zondag gaan wij naar de kerk”. Ik was toen tien jaar oud en mijn jongere broer en ik hadden hier niet veel trek in. Tegenstribbelen wist ik uit ervaring zou niet baten dus ik bedacht wat anders dat waar was en zei:”Is dat niet gevaarlijk”. Na enig nadenken gaf hij dat toe en zijn we dus nooit naar de kerk geweest. In het voorjaar van 1944 werden onze ouders verraden. Wij moesten nu voor ons zelf opkomen. De boodschap kwam via via dat mijn vader opgepakt was. Toen ik vroeg of mijn moeder ook was opgepakt, kreeg ik als antwoord dat men dat niet wist. Wij kinderen moesten dus vluchten. Wij gingen mee met een (Ma)Rinus een ondergedokene dwangarbeider. Het was ‘s nachts en donker en we droegen klompen tegen het drassige vocht in de omgeving. We moesten een landweg oversteken. Ik als oudste ging eerst , trok mijn klompen uit en stak op kousevoeten vliegensvlug de weg over. Nadat ik veilig was overgestoken kwam de knecht met mijn broer Klaas (Nico), die toen ruim 6 jaar was onder
3
zijn arm. Snel staken zij de weg over, echter door het schokken van het rennen liet de bereider, mijn broer dus, zijn klomp vallen. Dit gaf in de stilte van de nacht een hels kabaal. Er klonken schoten, er werd halt geroepen en ik dacht ik had mijn broertje verloren, maar toen waren ze samen al veilig aan de overkant. Alles speelde zich nogal vlug af, want als je berekend dat de knecht 10 km per uur rende is dat zo’n 3 m/sec. De weg was smal met aan weerszijden bomen en was incusief de zijkanten niet breder dan 9 m, dus het oversteken van de weg speelde zich af in tweemaal 3 sec plus een pauze, samen maximum 15 sec. We renden samen verder en gelukkig volgde niemand ons. Ik denk dat de duitser of duitsers dachten dat het te gevaarlijk was om achter iets onbekends aan te gaan. We bleven aanvankelijk twee weken bij familie van de boer. De boer wilde ons niet meer terug hebben want niemand zou voor ons betalen. Maar ik zei dat doet de ondergrondse wel. En gelukkig gebeurde dat ook en zo gingen we weer terug naar de boerderij en mochten we blijven tot het einde van de oorlog. Op een dag speelden we in een weiland toen een Spitfire, een gevechtsvliegtuig uit de oorlog, de landweg kwam beschieten, dit was best spannend, maar het werd eng toen de pilot plotseling dwars op de weg ging schieten, waarom weet ik tot op vandaag nog niet, want in die richting viel er niets te raken. De kogels vlogen ons om de oren. Liggen schreewde ik en iedereen lag plotseling plat in het gras. Gelukkig is er niets gebeurd. Maar kogels vonden we later terug in een aarden walletje achter het weiland. Op een zekere dag vluchtte een jonge man langs de zandweg achternagezeten door vijf mannen in zwartehemden, de Hollandse eenheid die de Duitsers hielp. Zij schoten op hem, maar kregen hem niet te pakken, hij bereikte de boerderij en zag ons en vroeg: “kan je mij verstoppen. Hij bleek later 17 jaar oud te zijn, ik was toen 10 jaar. We namen hem mee naar een ladder die naar de hooizolder liep, waar wij kinderen een tunneltje in het hooi hadden gemaakt om doorheen te kruipen en ons te verstoppen achter het hooi in de uiterste driehoek onder het dak. Hij kroop er gauw in, ik maakte vliegensvlug de ingang van het hol dicht met stro en haalde de ladder weg en legde de ladder ergens anders plat neer op de vloer van de deel (de dorsvloer waar aan weerskanten koeien in de winter stonden). Nu voor degene die het niet mochten weten op een boerderij heb je een koeiestal en daarboven ligt het stro. Maar er was ook een kamer gebouwd, Tussen de achterkant van de kamer en het schuine dak was een soort driehoekige ruimte. En je kon er alleen maar komen door dat gat in het stro. Ondertussen waren de land verraders op het erf aangekomen, zagen de boer en ondervroegen de boer of hij een vluchtende man gezien had. Hij wist echt van niets en zei dus eerlijk en oprecht nee. En ik neem aan omdat de boer er waarschijnlijk niet zo snugger uitzag en dus niet zo gauw antwoorden kon verzinnen en omdat de zwarthemden ervaring in ondervragen hadden ze hem geloofden. Ze gingen om geen tijd te verliezen naar de volgende boerderij. De boer had mij en mijn broertje naar de achtergrond gewoven om niet op te vallen in verband met onze haarkleur. ‘s avonds na het eten vroeg ik de boer of ik nog een bord met eten kon krijgen. Hij snapte het niet en toen de aap uit de mouw kwam was hij niet erg blij. Hij liet de boerin een bord met eten maken dat ik naar onze vriend mocht brengen, maar ik moest hem vertellen dat hij drie dagen mocht blijven en dat was dat . Na de oorlog hoode ik dat zijn naam Cohen was en hij bij de Israelische luchtmacht zat. Op zekeren dag zo begin 1945 was ik alleen op de boerderij, toen er een Duitser aan de deur klopte. Ik deed open en hij wilde weten of wij eieren te koop hadden. Ik zei nein en toen ging hij weer weg. Waarschijnlijk mocht hij niet in zijn eentje langs boerderijen gaan en om eieren vragen. Tegen het einde van de oorlog werd het nog even gevaarlijk, de Canadezen, die ons kwamen bevrijden zaten in en achter een aangrenzende boerderij en de Duitsers achter onze boerderij. Wij sloten alle luiken van binnen af, vulden zandzakken en legden die voor de kelderramen. ’s Nachts zaten wij met zijn 23en in een soort souterainkelder, half onder en half boven de grond. Er was niet genoeg plaats, dus ik mocht op de trap zitten. Opeens
4
waren er drie geweldige ontploffingen in de bijkeuken. Wij dachten dat het inslagen van kanonskogels waren. De volgende morgen bleken het drie handgranaten te zijn die de duitsers naar binnen hadden geworpen door het raam van de bijkeuken, want daar zaten nu net geen luiken voor. Die ochtend gingen wij evacueren. Het oprijpad was keurig aangeharkt. Men dacht dat dit kogelsporen waren. Ik wist wel beter en ik had ervaring, want iedere zaterdag moest ik het pad aanharken en wist precies hoe dat uitzag. Maar ja, ik was toen elf jaar en niemand luisterde naar mij. De vraag bleef waarom met al dat geloop, geschiet en gedoe was dat pad in het midden van de nacht aangeharkt. Wij zijn vertrokken met 23 mensen en een wagen met spullen over dit mooie aangeharkte pad en oprijlaan en dat was dat. Mijn onderduik Engels, dat ik van Hendrik geleerd had, kwam goed van pas. Want na ons evacueren ging ik op bezoek bij de Canadezen, sprak met soldaten en een legerarts, kreeg chocolade en mocht door hun verrekijkers naar de Lange Jan toren in Amersfoor kijken, die op zo’n 8 km afstand stond. Ze schoten op een uitkijk in die toren maar dat bleek later een pop te zijn. Ik moest naar het toilet, maar wist niet het Engelse woord en met gebaren vond ik een beetje raar. We vonden ook een Jerrycan die leeg bleek te zijn. toen heb een stuk papier aangestoken en wilde die onder in de Jerrycan stoppen – toen woesh en een geweldige steekvlam kwam naar buiten met als gevolg verschroeide haren en wenkbrauwen voor de anderen, ik mankeerde niets. De krant heeft mij waarschijnlijk beschermd Later hoorden wij dat de Duitsers landmijnen onder het pad, waarover wij uit de boerderij vluchtten, hadden gelegd en netjes aangeharkt om dit zo te verbergen, maar geen tijd hadden om de beschermdoppen van de mijnen er behoorlijk af te schroeven. Ons overkwam niets. Maar onze buurman was met zijn kleine dochter en paard en wagen de lucht in gevlogen. Twee weken later mochten we terug naar de boerderij. Ons onderduiken eindigde kort daarna, toen de niet joodse man van mijn achternicht ons met een Canadese officier kwam ophalen. Het eerste wittebrood met boter uit Zweden smaakte als de beste koek en ik vind dit nog steeds heel erg lekker. In juli 1945 later kwam mijn moeder terug van twee maanden Auschwitz en acht maanden in een ander concentratiekamp Libau geheten. Ze woonde meer dan 45 jaar in in Lugano, Zwitserland. De laatste vijf jaar in een verzorgingstehuis. Mijn moeder is op 10 november 2009 overleden, zij was toen 98 jaar oud. Zij is in Holland begraven. Boer Traa is met zijn vrouw na de oorlog en met zijn hele familie naar Canada geïmmigreerd. Langzaamaan begon voor ons het gewone leven weer. Drie jaar niet naar school, ik miste dat toendertijd niet, maar had moeite om dit na de oorlog in te halen en was uiteindelijk altijd twee jaar achter. En inplaats van naar de TH in Delft te gaan studeren, ging ik naar de HTS en werd werktuigbouwkundig ingenieur. Later heb ik nog een Masters degree in America gehaald en heb zelfs nog als deeltijd docent 10 jaar voor de klas op een HTS gestaan. Ik ontmoette Marion mijn toekomstige vrouw in 1948, we trouwden in 1957. We kregen drie kinderen en hebben nu zes kleinkinderen. Ik wil ook graag herinneren aan en alle mensen bedanken die ons in de oorlog geholpen hebben en die het mogelijk maakten dat ik vandaag mijn verhaal aan jullie kon vertellen. Dus denk eens af en toe waar ben ik mee bezig en waar zijn anderen mee bezig en hoe gaat de toekomst er uitzien en is die voor iedereen aanvaardbaar? Ik dank jullie voor jullie aandacht en wil graag jullie vragen beantwoorden. Gastspreker, Amsterdam, oktober 2011 Rolf L. Kamp
5