KO RT L O P E N D O N D E RW I J S O N D E R Z O E K
Vormgeving van leerprocessen
95
On Stage: loopbaanleren in het vmbo
Marleen Kieft Afke Donker Miriam Walraven Peter Gramberg
On Stage: loopbaanleren in het vmbo
Marleen Kieft Afke Donker Miriam Walraven Peter Gramberg
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Kieft, M., Donker, A.,Walraven, M., Gramberg, P. On Stage: loopbaanleren in het vmbo Utrecht: Oberon.
ISBN 978-90-77737-86-6
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
Uitgave: Oberon Postbus 1423, 3500 BK, Utrecht Telefoon: 030-2306090 www.oberon.eu Copyright © Oberon, 2012
Dit onderzoek is gefinancierd uit het budget dat het ministerie van OCW jaarlijks beschikbaar stelt aan de LPC ten behoeve van Kortlopend Onderwijsonderzoek dat uitgevoerd wordt op verzoek van het onderwijsveld.
2
Inhoud
Woord vooraf Samenvatting 1 Inleiding 1.1 Het project On Stage 1.2 Achtergrond 2 Onderzoeksopzet 2.1 Onderzoeksvragen 2.2 Onderzoeksactiviteiten 3 Beleving en waardering van On Stage 3.1 On Stage binnen LOB 3.2 Waardering van On Stage 3.3 De rol van de mentor 3.4 Overige opbrengsten 3.5 Conclusies 4 Persoonlijk contact binnen On Stage 4.1 Persoonlijk contact met beroepsbeoefenaren 4.2 Invloed van persoonlijk contact op sociale vaardigheden 4.3 Invloed van persoonlijk contact op keuzebewustzijn 4.4 Invloed van persoonlijk contact op de loopbaancompetenties 4.5 Conclusies 5 Aanbevelingen voor LOB in het vmbo 5.1 Beantwoording onderzoeksvragen 5.2 Aanbevelingen Literatuur
5 7 9 9 10 14 14 14 18 18 19 23 24 24 26 26 28 29 30 36 38 38 39 41
3
Woord vooraf
Loopbaanoriëntatie en – begeleiding (LOB) is een belangrijk instrument om leerlingen in het voortgezet onderwijs hun talenten, mogelijkheden en toekomstdromen te laten ontdekken. Daarnaast wordt LOB ook ingezet als een belangrijke bestrijder van voortijdig schoolverlaten. Een LOB-project dat zich met name richt op loopbaanleren in het vmbo is het project On Stage. Door On Stage krijgen vmbo-leerlingen de kans om te spreken met beroepsbeoefenaren door bij hen op werkbezoek te gaan. Leerlingen krijgen hierdoor meer kennis over en een realistischer beeld van beroepen. De veronderstelling is dat zij hierdoor een betere keuze kunnen maken voor hun vervolgopleiding en dat voortijdige uitval op het mbo zo wordt tegengegaan. Er is echter nog maar weinig bekend over de opbrengsten, effecten en succesfactoren van het project, omdat daar nog geen systematisch onderzoek naar is gedaan. In het kader van Kortlopend Onderwijsonderzoek hebben het Stanislascollege Delft en On Stage-projectleider Corine Korrel een onderzoeksaanvraag ingediend die draait om de vraag welke invloed de persoonlijke ontmoeting met beroepsbeoefenaren heeft op het loopbaanleren van vmbo-leerlingen. Dit onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Oberon. Ten slotte: dank aan Marinka Kuijpers, die ons toestemming gaf de vragenlijst loopbaancompetenties voor dit onderzoek te gebruiken, en aan de decanen, docenten en leerlingen die aan dit onderzoek hebben meegewerkt.
Utrecht, augustus 2012 Marleen Kieft Afke Donker Miriam Walraven Peter Gramberg
5
Samenvatting
On Stage is een project dat bijdraagt aan de loopbaanoriëntatie en –begeleiding in het vmbo. Het doel van On Stage is door persoonlijke contacten te leggen tussen vmboleerlingen en beroepsbeoefenaren, leerlingen beter te begeleiden bij hun school- en beroepskeuze. Het project bevat activiteiten voor leerlingen en docenten gedurende een schooljaar, zoals onder andere een Beursvloer en een Doe Dag. Onderzoeksvragen Twee vragen staan in dit onderzoek centraal: 1. Hoe benutten en waarderen scholen het aanbod van On Stage en wat zijn volgens de scholen de opbrengsten, onder andere voor het loopbaanleren van de leerlingen? 2. Wat is de invloed van persoonlijk contact van vmbo-leerlingen met beroepsbeoefenaren op het loopbaanleren van deze leerlingen? Beide vragen worden in dit rapport beantwoord door een combinatie van kwalitatief onderzoek (interviews met decanen, docenten en leerlingen) en kwantitatief onderzoek (de vragenlijst loopbaancompetenties zoals ontwikkeld door Kuijpers et al). Beleving en waardering van On Stage Zowel decanen als leerlingen op de scholen zijn tevreden over On Stage. De Doe Dag wordt het meest gewaardeerd; de Beursvloer heeft nadelen voor de leerlingen door de grote drukte die er heerst. Decanen benadrukken het belang van het integreren van On Stage in het LOB-beleid op school. Ze zien On Stage als een mooie aanvulling of prima startpunt van het gehele aanbod aan LOB op school. Ook de mentoren hebben een cruciale rol: zij hebben de taak de On Stage-activiteiten voor te bereiden en er met de leerlingen op de reflecteren. Pas als mentoren deze taak serieus en enthousiast uitvoeren, komt On Stage echt goed tot zijn recht. Volgens decanen en docenten is het meest werkzame element van On Stage niet zo eenvoudig aan te wijzen. Zij denken dat dat per leerling verschilt. Sommige leerlingen hebben vooral baat bij de informatie die On Stage ze oplevert over beroepen, anderen leren meer op het gebied van houding en gedrag. Persoonlijk contact binnen On Stage Dit onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat er grote verschillen zijn in de mate waarin daadwerkelijk persoonlijk contact tussen leerlingen en beroepsbeoefenaren plaatsvindt
7
tijdens On Stage. Leerlingen die door hun mentor goed op On Stage worden voorbereid en er ook zelf iets van willen maken, krijgen de kans om in contact te komen met verschillende beroepsbeoefenaren en waarderen dat dan ook. Het komt voor dat een leerling daar dan ook een stage of bijbaan aan overhoudt. Er is ook een groep leerlingen die nauwelijks tot een goed gesprek met een beroepsbeoefenaar komt. De invloed die het persoonlijk contact heeft op de leerlingen verschilt volgens de decanen. Met name voor twijfelende of de wat meer verlegen leerlingen lijken de persoonlijke contacten zinvol te zijn. Invloed op loopbaanleren Uit dit onderzoek blijkt dat er bij de leerlingen gemiddeld genomen geen verschillen bestaan tussen loopbaancompetenties aan het begin van het schooljaar (voor On Stage) en aan het einde van het schooljaar (na On Stage). Toch wil dat niet zeggen dat geen enkele leerling zich heeft ontwikkeld op de loopbaancompetenties. Er zijn flinke verschillen tussen leerlingen, maar we weten niet wie de leerlingen zijn die wel vooruitgang laten zien. We weten wel dat de kenmerken jongen/meisje, leerjaar, school of keuzebewustzijn in ieder geval niet de verklarende variabelen zijn.
8
1
Inleiding
In dit rapport doen we verslag van een onderzoek naar het project On Stage1, waarbij we speciale aandacht besteden aan de waarde van de persoonlijke ontmoeting tussen vmbo-leerlingen en beroepsbeoefenaren. We beginnen dit rapport met een beschrijving van On Stage en we schetsen daarbij enige achtergronden. In hoofdstuk 2 beschrijven we hoe het onderzoek is opgezet en uitgevoerd. We gaan in op de onderzoeksvragen, onderzoeksactiviteiten en de onderzoeksgroep. In hoofdstuk 3 en 4 maken we de stap naar het beantwoorden van de onderzoeksvragen. We ronden dit rapport af met enkele aanbevelingen voor LOB in het vmbo die we op basis van dit onderzoek kunnen formuleren.
1.1
Het project On Stage
Het doel van On Stage is leerlingen beter te begeleiden bij hun school- en beroepskeuze door persoonlijke contacten te leggen tussen vmbo-leerlingen en beroepsbeoefenaren. Het project bevat activiteiten voor leerlingen en docenten gedurende een schooljaar. Deze activiteiten zijn: studiemiddag voor docenten, vooral gericht op de rol van de docent als inspirator en coach; gastlessenweek; leerlingentraining; visitekaartjes ontwerpen; Beursvloer, waar leerlingen en beroepsbeoefenaren in korte gesprekjes kennis met elkaar maken. Ter plekke worden er matches gemaakt voor de Doe Dag; Doe Dag: leerlingen gaan op bezoek bij de beroepsbeoefenaren van hun keuze waarbij ze de werkplek zien en ervaren. In elke On Stage-gemeente wordt de projectleiding gevoerd door een lokale projectleider. Deze kent de scholen, het bedrijfsleven en het lokale netwerk. Het project is de
1
Zie www.onderwijsonstage.nl
9
laatste jaren steeds verder uitgebreid; in het schooljaar 2011/12 hebben ongeveer 4500 leerlingen van vmbo-scholen in vijf gemeenten meegedaan aan On Stage.
1.2
Achtergrond
1.2.1 De functie van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) Loopbaanoriëntatie en - begeleiding (LOB) kan als volgt worden omschreven: ‘LOB bevat het brede scala aan activiteiten van het op weg helpen van leerlingen richting een passende (vervolg)opleiding en een passend beroep’ (Van der Boom, Van der Aa & De Bruin, 2009). LOB is niet alleen een kwestie van informatie geven, maar ook van persoonlijke begeleiding bij het proces waarin leerlingen leren zelfsturend te worden wat betreft hun studieloopbaan. LOB heeft zich de laatste jaren dan ook ontwikkeld van ‘voorlichtingsgericht naar inhoudelijk, verdiepend en gericht op échte ervaring’ (VO-raad, 2009). Effectieve LOB heeft als doel om iedere leerling te helpen bij het vinden van de optimale leerloopbaan. Als zodanig kan het ook bijdragen aan een betere doorstroom naar vervolgopleidingen en minder switch- en uitvalgedrag in de eerste jaren van het vervolgonderwijs (Lockhorst, Gramberg & Weijers, 2011). Juist voor de vmbo-leerlingen die de doelgroep van On Stage vormen, kan LOB bijdragen aan een goede overgang naar het mbo en het behalen van een startkwalificatie. De categorie jongeren die geen startkwalificatie haalt of een daarmee vergelijkbaar basisniveau van kennis en vaardigheden, heeft in de huidige samenleving nu al een absolute achterstand en naar verwachting zal deze achterstand in de toekomst alleen maar toenemen (Onderwijsraad, 2011). Effectieve LOB is natuurlijk geen panacee om de risico’s op voortijdig schoolverlaten (en de gevolgen daarvan) uit te sluiten, maar kan wel bijdragen aan de kans erop. Onderzoek naar LOB in het vmbo is tot nu toe vooral gericht op het zoeken van succesvolle factoren. Zo kunnen er op basis van dergelijk onderzoek succesfactoren voor een effectieve LOB worden geformuleerd (VO-raad, 2009 en Van der Boom, Van der Aa & De Bruin, 2009) zoals ‘Formuleer een visie en beleid’ en ‘Maak rollen en taken binnen LOB helder’ en ‘Maak mensen en middelen vrij’. Een factor die tot nu toe is onderbelicht en niet voorkomt in de succesfactoren van het Stimuleringsplan LOB, is het persoonlijke contact tussen vmbo-leerlingen en beroepsbeoefenaren. Dat persoonlijke contact is precies het element dat binnen On Stage wordt beschouwd als een succesfactor van het project, waarmee het zich onderscheidt van andere projecten.
10
Om de mogelijke toegevoegde waarde van On Stage ten opzichte van bestaande vormen van LOB op het spoor te komen, is het van belang te weten hoe vmbo’ers in het algemeen te werk gaan bij de keuze voor een vervolgopleiding of beroep. Door wie laten zij zich informeren, op welke gronden kiezen zij voor een bepaalde opleiding of beroep en wat is hun toekomstperspectief? Het kenniscentrum Hiteq heeft hier onderzoek naar verricht (Groeneveld & Van Steensel, 2009). Er is vooral gekeken in hoeverre vmbo’ers (ook) voldoen aan het wat stereotype beeld van de ‘grenzeloze generatie Einstein’ die al rondsurfend en netwerkend overal kansen ziet en ongecompliceerd van de ene opleiding en baan naar de andere opleiding en baan overstapt. Het blijkt dat vmbo’ers zich bij het informatie vergaren over een vervolgopleiding in de eerste plaats laten leiden door bronnen in hun directe omgeving. Vooral docenten en ouders spelen een belangrijke rol, in het bijzonder voor meisjes. De rol van ouders is vooral voor autochtone leerlingen van belang, voor allochtone leerlingen geldt dat hun ouders de vervolgopleidingen niet (goed) kennen en daarom minder kunnen adviseren. Ook hangt de mate waarin ouders kunnen informeren samen met het onderwijsniveau van de leerlingen. Leerlingen in de theoretische leerweg krijgen veel vaker informatie van hun ouders dan leerlingen van kader- en met name basisberoepsgerichte leerweg. Andere informatiebronnen worden minder vaak genoemd, maar worden door de jongeren wel hoog gewaardeerd als het gaat om informatie waar ze ook daadwerkelijk wat aan hebben gehad. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het bezoeken van open dagen van vervolgopleidingen of informatie van iemand die al in een bepaalde sector werkt waarop de opleiding voorbereidt. Zomaar wat surfen op internet op zoek naar een geschikte opleiding komt veel minder vaak voor en wordt ook niet als echt waardevol beschouwd. Al met al lijkt het persoonlijke contact met beroepsbeoefenaren (waar On Stage zich op richt) voor vmbo-leerlingen een nuttige informatiebron. 1.2.2 Loopbaanleren en loopbaancompetenties ‘Loopbaanleren’ is de term die wordt gebruikt om het zelfsturend worden van leerlingen wat betreft hun studieloopbaan aan te duiden. Loopbaanleren gaat niet vanzelf: het is iets wat leerlingen moeten leren door verschillende competenties te verwerven. Met loopbaanleren wordt bedoeld dat jongeren keuzes leren te maken, leren te reflecteren op hun loopbaancompetenties en dat zij hun talenten optimaal ontwikkelen. Voor het ontwikkelen van deze competenties is goede LOB noodzakelijk (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006).
11
Er worden vijf verschillende loopbaancompetenties onderscheiden die van belang zijn voor het loopbaanleren (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006). Motievenreflectie: wat wil ik en waarom wil ik dat? Motievenreflectie gaat over de wensen en de waarden die van belang zijn voor je loopbaan. Bij motievenreflectie onderzoekt een leerling wat werkelijk belangrijk is voor hem of haar in het leven. Daarbij wordt gekeken naar wat iemand voldoening geeft. Kwaliteitenreflectie: wat kan ik? Deze competentie gaat over het onderzoeken waar iemand goed en minder goed in is. Als een leerling weet waar hij of zij goed in is, kan beter beoordeeld worden hoe deze kwaliteiten kunnen worden ingezet om doelen van de opleiding of het werk te behalen. Werkexploratie: waar vind ik werk dat bij me past? Werkexploratie gaat over het onderzoeken van werk en op waar de kansen op de arbeidsmarkt zijn. Bij deze competentie ontdekken leerlingen welke kennis en vaardigheden nodig zijn voor bepaald werk. Werkexploratie gaat ook over hoe iemand geschikt werk kan zoeken, bijvoorbeeld waar vacatures te vinden zijn, hoe een sollicitatiebrief geschreven moet worden en hoe een sollicitatiegesprek gevoerd moet worden. Het gaat bij werkexploratie niet alleen om kennis, maar vooral ook om ervaren. Loopbaansturing: hoe doe ik dat? Loopbaansturing heeft te maken met keuzes maken en het onderzoeken van de gevolgen van die keuzes. Bij loopbaansturing ondernemen leerlingen acties om de eigen loopbaan te sturen. Bijvoorbeeld door een bepaalde opleiding te volgen waardoor ze later een passend beroep kunnen uitoefenen. Of door met anderen te gaan praten over wat ze willen en kunnen. Van belang is ook dat leerlingen leren de activiteiten te plannen om deze doelen te bereiken. Netwerken: wie kan me daarbij helpen? De loopbaancompetentie ‘netwerken’ gaat over contacten opbouwen en onderhouden die een leerling helpen bij zijn of haar loopbaan. Deze contacten zijn van belang om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en welke mogelijkheden er allemaal zijn. Netwerken kunnen ook van belang zijn om daadwerkelijk een baan te vinden of met mensen in contact te komen die als tussenpersoon kunnen fungeren. Uit het normeringsonderzoek van Kuijpers, Meijers & Gundy (2010) bleek dat sommige competenties voor leerlingen van het vmbo veel op elkaar lijken. Zij hebben
12
daarom de vijf loopbaancompetenties bij vmbo-leerlingen teruggebracht tot drie competenties, namelijk: Loopbaanreflectie (motievenreflectie en kwaliteitenreflectie) Loopbaanvorming (werkexploratie en loopbaansturing) Netwerken Het uitgangspunt van On Stage is dat door persoonlijk contact tussen vmbo-leerlingen en beroepsbeoefenaren wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van deze drie loopbaancompetenties.
13
2
Onderzoeksopzet
2.1
Onderzoeksvragen
Binnen On Stage is het persoonlijk contact van leerlingen met beroepsbeoefenaren een essentiële factor. Er is veel aandacht voor het in gesprek gaan met (voor hen onbekende) beroepsbeoefenaren en het op bezoek gaan bij de beroepsbeoefenaren om een werkplek te ervaren. De veronderstelling is dat dit persoonlijke contact leidt tot loopbaanleren bij de leerlingen. De onderzoeksvragen die in dit project centraal zijn daarom: 1. Hoe benutten en waarderen scholen het aanbod van On Stage en wat zijn volgens de scholen de opbrengsten, onder andere voor het loopbaanleren van de leerlingen? 2. Wat is de invloed van persoonlijk contact van vmbo-leerlingen met beroepsbeoefenaren op het loopbaanleren van deze leerlingen? Het onderzoek naar On Stage heeft een kwalitatief karakter, met enkele kwantitatieve elementen. In de volgende paragraaf beschrijven we de onderzoeksactiviteiten die we hebben uitgevoerd om de bovenstaande onderzoeksvragen te beantwoorden.
2.2
Onderzoeksactiviteiten
2.2.1 Interviews Rond de meivakantie van het schooljaar 2011/12 hebben we een interviewronde gehouden waarbij we hebben gesproken met betrokkenen op alle scholen die deelnamen aan het onderzoek. We hebben gesprekken gevoerd met decanen, andere betrokkenen bij On Stage (docenten, mentoren) en leerlingen (zie het overzicht in tabel 2.1). School 1 (regio oost)
drie decanen en docent
vijf leerlingen uit klas 1 en 2
School 2 (regio midden)
twee decanen
twee leerlingen uit klas 3
School 3 (regio west)
decaan
een derde klas (18 leerlingen)
School 4 (regio west)
decaan en aankomend decaan
zes leerlingen uit klas 3
School 5 (regio oost)
docent, mentor & contactpersoon
zes leerlingen uit klas 1 en 2
School 6 (regio west) decaan Tabel 2.1 Gesprekspartners in het onderzoek
14
drie leerlingen uit klas 3
Alle gesprekken zijn gevoerd aan de hand van een gespreksleidraad en na uitwerking van de gesprekken hebben we de gespreksverslagen ter accordering en ter informatie voorgelegd aan de geïnterviewden. Onderwerpen die we hebben besproken zijn onder andere: de waardering van On Stage, de opbrengsten van On Stage en eventuele waargenomen veranderingen in de loopbaancompetenties. 2.2.2 Voor- en nameting De vragenlijst loopbaancompetenties Tijdens het onderzoek hebben we gebruik gemaakt van de loopbaanvragenlijst zoals die door Kuijpers et al (2010) ontwikkeld is. Leerlingen beantwoordden 28 vragen op een vierpuntsschaal. Deze vragen worden bij vmbo-leerlingen samengevoegd tot drie loopbaancompetenties, namelijk: loopbaanreflectie, loopbaanvorming en netwerken. We geven bij elke competentie enkele voorbeelden van vragen: Loopbaanreflectie (motieven en kwaliteiten) o Als iets goed gaat op school, denk ik na over wat mijn talent is. o Ik ben op zoek naar wat ik belangrijk vind in werk. Loopbaanvorming (werkexploratie en loopbaansturing) o Ik zoek uit hoe het werk er in sectoren uitziet. o Ik verzamel bewijzen om te laten zien waar ik goed in ben (bv filmpjes, opdrachten, feedback). Netwerken o Ik praat met vakmensen buiten school over mijn toekomstwens. o Ik vraag mensen die ik ken om mij informatie te geven over leuk werk. De onderzoeksgroep Aan het onderzoek namen zeven vmbo-scholen deel, waarvan er één in de eerste fase van het onderzoek is afgevallen. Iedere school heeft enkele deelnemende klassen geselecteerd voor deelname aan het onderzoek. De vragenlijst tijdens de voormeting is ingevuld door 654 leerlingen, tijdens de nameting door 521 leerlingen. In totaal hebben 428 leerlingen zowel de voormeting als de nameting volledig ingevuld. Een aantal hiervan gaf tijdens de nameting aan dat ze dit jaar niet hadden deelgenomen aan On Stage of dat ze het niet meer wisten. Deze leerlingen zijn bij de analyses buiten beschouwing gelaten. De analyses in het voorliggende rapport zijn dus gebaseerd op in totaal 414 leerlingen die de voor- en nameting hebben ingevuld en die hebben aangegeven dat ze dit jaar hebben deelgenomen aan On Stage. De leerlingen zijn afkomstig van zes middelbare scholen (zie tabel 2.2). Ze zitten voornamelijk in het eerste, tweede of derde leerjaar van het vmbo. Een van de deelne-
15
mende scholen biedt On Stage ook aan in de vierde klas. Van deze school hebben veertien vierdejaarsleerlingen deelgenomen. Leerjaar 1
Leerjaar 2
Leerjaar 3
Leerjaar 4
totaal
School 1
44
41
0
0
85
School 2
0
0
30
14
44
School 3
0
0
9
0
9
School 4
0
0
44
0
44
School 5
59
54
0
0
113
School 6
0
81
38
0
119
121
14
414
totaal 103 176 Tabel 2.2 De onderzoeksgroep
Op veel scholen doen leerlingen uit meerdere leerjaren mee aan On Stage. Ongeveer de helft van de leerlingen (47%) die aan dit onderzoek hebben meegedaan, heeft eerder deelgenomen aan On Stage, de andere helft (50%) neemt dit jaar voor het eerst deel. Een klein aantal leerlingen (3%) weet niet of ze eerder heeft deelgenomen. In de onderzoeksgroep zitten iets meer jongens (56%) dan meisjes (44%), wat binnen het vmbo ook landelijk het geval is. Over de leerweg van de deelnemende leerlingen hebben we geen betrouwbare gegevens ter beschikking. Wijze van invullen Leerlingen hebben de vragenlijst twee keer ingevuld, beide keren via internet. De eerste afname van de vragenlijst (de voormeting) was voordat de eerste On Stageactiviteiten plaatsvonden. De scholen konden dit doen vanaf september 2011, maar de startdatum verschilde per school. Een enkele school heeft de voormeting pas afgenomen na de kerstvakantie, vlak voor de voorbereidende lessen. Bij het invullen van de vragenlijst mochten de leerlingen bij onduidelijkheden vragen stellen aan de mentoren. De tweede meting (nameting) is afgenomen nadat alle scholen de Doe Dag gehad hadden, na eind maart 2012 (wederom via internet). Tijdens de nameting hebben we leerlingen ook gevraagd naar hun mening over On Stage. Betrouwbaarheid van het instrument Gedurende het onderzoek bleek dat met name de leerlingen uit de lagere leerwegen van het vmbo de vragen over loopbaancompetenties moeilijk vonden, al is hij al eerder bij dezelfde groep vmbo-leerlingen gebruikt door o.a. Kuijpers et al (2010). We heb-
16
ben een aantal korte analyses uitgevoerd rond de betrouwbaarheid van de vragenlijst (op basis van de nameting). De betrouwbaarheid van de drie competenties is hoog (Cronbach's alfa hoger dan .80) Bovendien zijn de correlaties tussen twee competenties niet hoger dan de alfa van de losse competenties, wat bevestigt dat we met drie losse competenties van doen hebben. De betrouwbaarheid van de gegevens is dus goed. Dit betekent dat het een stabiele vragenlijst is, waarvan de vragen de drie competenties meten. Ook willen we weten of de vragenlijst valide is, of hij inderdaad loopbaancompetenties meet en niet iets anders (zoals bijvoorbeeld zelfvertrouwen). Om hier een voorzichtige uitspraak over te kunnen doen, hebben we de competenties van leerlingen die al weten wat ze later willen worden, vergeleken met leerlingen die dat “ongeveer” wisten of nog niet (het zogenaamde keuzebewustzijn). Onze verwachting was dat leerlingen die beter weten wat ze later willen worden, ook hogere loopbaancompetenties hebben. Uit de nameting blijkt dat leerlingen die weten wat ze later willen worden (gevraagd tijdens de nameting) beter kunnen netwerken dan leerlingen die ongeveer weten wat ze later willen worden (p<.05) en dan leerlingen die niet weten wat ze later willen worden (p<.01). Ook zijn de leerlingen die weten wat ze later willen worden beter in loopbaanvorming dan leerlingen die nog niet weten wat ze later willen worden (p<.01). Op basis van deze analyses gaan we er vanuit dat we een betrouwbaar en valide meetinstrument gebruikt hebben, al is het zeker aan te raden om bij een volgend gebruik van deze vragenlijst de formulering aan te passen als hij ingevuld moet worden door leerlingen uit de lagere leerwegen van het vmbo. Interne On Stage-enquête We zullen in dit rapport - waar dat relevant is - ook gebruik maken van de gegevens uit de interne enquête die On Stage zelf heeft uitgezet onder alle deelnemende scholen en bedrijven. Het gaat om gegevens van in totaal 544 leerlingen, die in 2012 hebben meegedaan met On Stage. Dit zijn voor een groot deel dezelfde leerlingen die aan ons onderzoek hebben deelgenomen.
17
3
Beleving en waardering van On Stage
In dit hoofdstuk draait het om de eerste onderzoeksvraag: hoe benutten en waarderen scholen het aanbod van On Stage en wat zijn volgens de scholen de opbrengsten voor de loopbaanoriëntatie van de leerlingen? We beantwoorden deze vraag op basis van de gesprekken die we hebben gevoerd met decanen en andere betrokkenen bij On Stage. We vullen aan met informatie uit de gesprekken met de leerlingen en met informatie uit de vragenlijsten aan de leerlingen (vooral uit de vragenlijst die we zelf hebben afgenomen, hier en daar ook uit de algemene On Stage-vragenlijst). Aan het eind van het hoofdstuk geven we een aantal conclusies. In het schooljaar 2011/12 hebben alle zes de scholen die we hebben bezocht meegedaan aan de drie hoofdonderdelen van On Stage: de voorbereidende lessen, de Beursvloer en de Doe Dag. Ook uit de enquête onder de leerlingen blijkt dat zij vrijwel allemaal hebben deelgenomen aan de Doe Dag (95%) en aan de Beursvloer (86%). Veel minder leerlingen zeggen dat ze voorbereidende lessen hebben gevolgd (42%).
3.1
On Stage binnen LOB
Alle decanen benadrukken in de interviews dat On Stage moet worden gezien als een onderdeel van het hele LOB-pakket op school. Het is “een goed en flitsend startmoment” of “een goede voorbereiding op de stages”. On Stage kan nooit op zichzelf staan, maar moet deel uitmaken van het grotere LOB-geheel. De decanen zijn zich er dan ook van bewust dat On Stage een duidelijke plaats moet hebben in het LOB-beleid en een vaste plek moet innnemen in de jaarplanning. Hoe zorgen de scholen ervoor dat On Stage wordt ingebed in het LOB-aanbod? De manier waarop deze inbedding wordt verzorgd is per school verschillend. Verschillende scholen beschouwen On Stage als een goede voorbereiding op de stages. On Stage wordt naar de leerlingen toe gepresenteerd als een hulpmiddel om erachter te komen waar ze stage zouden willen lopen of, heel praktisch, om aan een stageadres te komen. Een andere school integreert On Stage in het project ‘Mijn toekomst’ in het tweede leerjaar dat is gericht op de keuze voor een sector. Ten slotte kwamen we ook tegen dat On Stage vooral wordt betrokken bij het mentoraat, als goede gelegenheid om so-
18
ciale vaardigheden te oefenen, zoals een gesprek voeren, een bedrijf opbellen of op een volwassene afstappen. Voorbeeld Een van de scholen gebruikt On Stage als rode draad door het gehele LOB-aanbod. Leerlingen maken (al voor de Beursvloer) een top drie van favoriete beroepen en blijven dat gedurende hun schoolcarrière een aantal keer doen. Deze lijstjes worden opgeslagen en worden besproken in mentorgesprekken. Er wordt een ouderavond georganiseerd (waar ook bedrijven bij aanwezig zijn) waar de keuze van de leerlingen wordt besproken en ook hoe zij tot hun top drie zijn gekomen. Voordeel van de lijstjes met favoriete beroepen is ook dat de Beursvloer goed kan worden voorbereid: de beroepen kunnen goed worden afgestemd op de keuzes van de leerlingen.
3.2
Waardering van On Stage
3.2.1 De organisatie De tevredenheid over de organisatie van On Stage is groot. Het is professioneel en goed geregeld (“Het is mooi en professioneel georganiseerd en dat vinden we ook belangrijk”). De scholen die werken met een externe projectleider zijn daar blij mee. Een externe projectleider “staat boven de partijen“ en is ”het gezicht naar buiten” (wat heel belangrijk is omdat er op de scholen vaak wisselingen in de bemensing van taken en functies plaats vinden). Het wordt gewaardeerd dat de projectleider veel en succesvol externe subsidieverstrekkers benadert en bedrijven werft voor de Beursvloer. Op de scholen waar geen externe projectleider is, maar deze functie intern is ingevuld, wordt met name het zoeken van beroepsbeoefenaren die willen meewerken aan On Stage als een grote en tijdrovende klus betiteld. “De contacten met de bedrijven kunnen beslist niet door de decanen zelf behartigd worden” vindt men, “dat zou veel te veel tijd kosten. Die hebben al meer dan genoeg werk aan de interne aansturing”. 3.2.2 Voorbereidende lessen On Stage begint voor de leerlingen met lessen die voorbereiden op de Beursvloer en de Doe Dag. Deze voorbereiding bevat o.a. een gastlessenweek, een training Junior Networking waarin o.a. wordt gewerkt aan sociale vaardigheden zoals jezelf voorstellen en mensen aanspreken. Maar ook netwerkbewustzijn, netwerkgedrag en de waarde van een zorgvuldig onderhouden netwerk in de toekomst komen aan de orde. De voorbereidende lessen worden door de scholen verschillend ingevuld. Een van de scholen investeert veel tijd en moeite in de gastlessenweek, “Die staat hier als een huis!”. Er
19
was een aanbod van ruim twintig gastlessen, die gedeeltelijk door oud-leerlingen werden gegeven. Op enkele scholen werden de voorbereidende lessen Junior Networking voorheen door externen (rollenspelacteurs) verzorgd. Om financiële redenen hebben deze scholen dat niet kunnen volhouden, hoewel het wel heel motiverend werkte voor de leerlingen. De mentoren die deze lessen nu geven zijn daarin getraind, maar volgens de decanen is er weinig zicht op of deze lessen ook daadwerkelijk zijn gegeven en hoe de lessen in de praktijk uitwerken. Dat blijkt ook wel uit de gesprekken met de leerlingen, die wisselend tevreden zijn over deze lessen. We noemden al eerder dat maar iets meer dan veertig procent van de leerlingen in de vragenlijst aangaf voorbereidende lessen gevolgd te hebben. Deels klopt het dat niet alle leerlingen lessen hebben gevolgd, zo zijn er klassen geweest die voor de tweede keer deelnamen en die deze lessen dit jaar niet nog een keer hebben gekregen. Ook kan het zijn dat leerlingen die in de mentorlessen aan de voorbereiding van Beursvloer en Doe Dag hebben gewerkt dit niet als element van On Stage hebben herkend. Ook in de On Stage-enquête gaf 43% van de leerlingen aan iets aan de voorbereidende lessen te hebben gehad. 3.2.3 Beursvloer De meningen over de Beursvloer zijn verdeeld. Sommige leerlingen spreken in positieve termen zoals “gezellig druk” en “ik heb met veel mensen gesproken”. In de interne On Stage-enquête zegt 85% van de leerlingen dat ze met iemand uit de top-3 van hun beroepen hebben gesproken op de Beursvloer. Maar kritische geluiden waren er ook. Op vier van de zes scholen begonnen de leerlingen op onze vraag naar de Beursvloer ogenblikkelijk te vertellen over hoe vol, hoe druk en hoe onoverzichtelijk de Beursvloer was geweest. Dit heeft bij deze leerlingen duidelijk afbreuk gedaan aan het slagen van het evenement. Ook in de vragenlijst worden er heel veel opmerkingen over gemaakt. Het gevolg van de grote drukte was namelijk dat leerlingen vertelden dat ze niet meer terecht konden bij de beroepsbeoefenaren van hun keuze, zoals deze leerling heeft ervaren: “De beroepen waar ik heen wou waren er niet terwijl ze wel op het blaadje stonden of ze waren al vol”. Ook leidt een drukbezochte Beursvloer tot tijdsdruk, hebben de leerlingen gemerkt: “Als het heel druk is, dan hebben ze helemaal geen tijd om met je te praten” merkt een van de leerlingen op. Als leerlingen niet terecht kunnen bij de beroepen van hun keuze, heeft het proces voorafgaand aan de Beursvloer, waarbij leerlingen bewust hebben nagedacht welke beroepsbeoefenaren ze wilden spreken, zijn betekenis verloren.
20
Leerlingen hebben ook wel oplossingen voor een minder drukke Beursvloer: over twee dagen verspreiden, langer laten duren door de voorstelling weg te laten of de Beursvloer alleen voor de eigen school te organiseren. De overzichtelijkheid kan vergroot worden door de opstellingen anders te ordenen, anders te nummeren of herkenbare logo’s te gebruiken. Scholen verschillen van elkaar in de mate waarin de leerlingen op de Beursvloer worden voorbereid. Op sommige scholen wordt de Beursvloer terdege voorbereid – de leerlingen zwerven dan niet zomaar over de Beursvloer, maar weten van tevoren met wie ze gaan spreken en geven hun top 3 ook door aan hun mentor. Er wordt op deze scholen bij de voorbereiding in de klas gebruik gemaakt van de On Stage leerlingvouchers (met plattegrond van de Beursvloer, ruimte voor de top 3 en planning voor de Doe Dag). De op de Beursvloer aanwezige matchmakers helpen leerlingen daarmee de juiste beroepsbeoefenaar te vinden. Voordeel daarvan is op basis van deze vooraf verzamelde gegevens (indien nodig) ook nog extra beroepsbeoefenaren uitgenodigd kunnen worden. Andere scholen laten het wat vrijer zodat leerlingen zich ter plekke breed kunnen oriënteren. 3.2.4 Doe Dag De ervaringen van de leerlingen tijdens de Doe Dag zijn heel verschillend, zo bleek uit de interviews met zowel leerlingen als hun docenten. We noemen een aantal factoren die invloed hebben op wat leerlingen leren op de Doe Dag. Groepsgrootte De grootte van de groep waarmee leerlingen op pad gaan op de Doe Dag verschilt sterk, van een stuk of 4 tot wel 25). Een grote groep is “wel gezellig”, maar in een kleinere groep leer je meer over het bedrijf en is er meer ruimte voor “doen”. Standaard of op maat Soms wordt er vooral gepraat over het bedrijf (ze kregen bijvoorbeeld een standaard promotiefilm van de Albert Heyn te zien) en eigenlijk niet over wat het werk nu echt inhoudt. Ze hebben daar ook geen vragen over gesteld (“Dat bedenk ik me nu pas, dat ik dat eigenlijk had kunnen vragen”). Decanen herkennen dit: “Er is een groot verschil tussen bedrijven en hoe ze de Doe Dag invullen. Maar we zijn al lang blij dat ze meedoen.” Doen Leerlingen vinden het het allerleukste als ze ook zelf echt iets mogen doen, zoals een etalagepop aankleden of foto’s maken.
21
Goed voorbereid Niet alle beroepsbeoefenaren zijn even goed voorbereid op de komst van leerlingen op de Doe Dag. Dat vinden leerlingen jammer. Sommige leerlingen kwamen bij beroepsbeoefenaren terecht die niet goed wisten wat ze aanmoesten met de leerlingen. Overigens beschrijft een decaan dat dat ook een doorgaand proces is. “De Doe Dag wordt steeds aanschouwelijker. Beroepsbeoefenaren hebben het onderling ook over hoe ze de Doe Dag kunnen vormgeven”. Voorkeur Net als bij de Beursvloer krijgen leerlingen ook bij de Doe Dag te maken met het beperkte aantal plaatsen. Het komt voor dat het bedrijf of beroep van hun keuze ‘vol’ is. Ze zijn dan niet zo gemotiveerd om werkplekken te bezoeken die ze zelf niet zouden hebben uitgezocht. Veel leerlingen vertellen de Doe Dag vooral te gebruiken om bevestiging te krijgen van wat ze al vermoedden of van plan waren. Zo wordt de Doe Dag gebruikt om te kijken of het werk aansluit bij de verwachtingen van leerlingen. Het beeld dat leerlingen van een beroep hebben wordt soms behoorlijk bijgesteld. Zo heeft een leerling ontdekt dat een sporttrainer “toch ook een beetje een oppasser” is en dat dat niet echt bij hem past. Docenten kennen allemaal wel een paar leerlingen die door de Doe Dag te weten zijn gekomen wat ze in ieder geval niet willen worden (en dat wordt ook positief gewaardeerd). Zo komen leerlingen er soms achter dat het beroep dat ze eerst wel aansprak, juist helemaal niets voor ze is. Soms wisselen leerlingen zelfs rigoureus van sector, zoals bijvoorbeeld een jongen die eerst handel en administratie deed, maar door de Doe Dag ontdekte dat hij de technische kant van ict veel interessanter vond en naar de sector techniek overstapte. De Doe Dag wordt positief beoordeeld in de On Stage-enquête: 82% van de leerlingen zegt wat te hebben gehad aan de Doedag. 87% van hen geeft aan dat ze een beter beeld van het beroep hebben gekregen. De meeste leerlingen die we hebben gesproken vinden de Doe Dag het meest nuttige onderdeel van On Stage. Ze geven daarvoor twee redenen. In de eerste plaats krijgen ze een blik op de praktijk en “als je gaat kijken, wordt het wel allemaal wat duidelijker.” In de tweede plaats vertellen leerlingen dat ze het fijn vinden dat ze op de Doe Dag kunnen oefenen met vaardigheden zoals mensen aanspreken, vragen stellen en een gesprek voeren. Ze vinden dat ze daarmee goed voorbereid zijn op de stage, want “je hoeft nu minder verlegen te zijn”. Leerlingen verwachten overigens dat de stage wel anders zal zijn dan de Doe Dag: “Een Doe Dag is een rondleiding krijgen en leuke dingen doen, maar de stage, dat is echt werken”.
22
3.3
De rol van de mentor
Uit de interviews bleek dat de rol van de mentoren binnen On Stage cruciaal is. Volgens de interne On Stage-enquête blijkt dat 73% van de leerlingen On Stage met de mentor heeft voorbereid en nabesproken. Mentoren voeren de gesprekken met de leerlingen om de On Stage-activiteiten voor te bereiden en in te kaderen. Deze mentorgesprekken zijn niet alleen bedoeld om nut en noodzaak van On Stage-activiteiten duidelijk te maken, maar ook om inzet en betrokkenheid van de leerlingen te krijgen. “Het succes van On Stage staat of valt met het enthousiasme van de mentoren. Die moet de inspirator zijn en de leerlingen aanmoedigen om er echt iets van te maken en ze stimuleren bewuste keuzes te maken voor Beursvloer en Doe Dag. “Pas dan komen de On Stage-activiteiten echt goed tot hun recht en zullen de leerlingen er het meeste aan hebben. Maar de mentor moet de leerlingen ook helpen bij het oefenen van de benodigde vaardigheden, zoals jezelf voorstellen, het voorbereiden van een gesprek, het contact maken met beroepsbeoefenaren en ook het stellen van de juiste vragen”. Uit de interviews bleek dat decanen zich zeker bewust zijn van de spilfunctie die de mentoren vervullen binnen On Stage op een school. Tegelijkertijd is dit een onzekere factor, sommige decanen geven aan geen goed zicht te hebben op hoe de mentoren die functie vervullen. Of leerlingen voldoende voorbereid naar de Beursvloer gaan blijft dan onduidelijk. Voorbeeld Vanuit On Stage wordt aan de mentoren gevraagd om klassikaal met de leerlingen een aantal keren de website van On Stage te bezoeken om te zien welke bedrijven en beroepsbeoefenaren zich hebben aangemeld. Het doel hiervan is om in gesprek te gaan met de leerlingen zodat hun interesses duidelijk worden. Leerlingen kunnen ook aangemoedigd worden om zelf een ontbrekend beroep te vinden in hun omgeving. Dit is het begin van netwerken door leerlingen in de praktijk. Daarnaast worden voor mentoren en decanen vanuit On Stage een feestelijke startmiddag en een studiemiddag gefaciliteerd over bijvoorbeeld de rol van inspirator in de klas. Verder worden er praktische zaken (zoals de deelnemerslijsten, leerlingvouchers, lesmateriaal voor de leerlingtraining) verstrekt. Ook worden alle docenten uitgenodigd voor de informatieavond waar de bedrijven en beroepsbeoefenaren worden voorbereid op hun deelname aan On Stage. Verschillende decanen brachten ter sprake dat ze vinden dat ze niet de hele On Stagekar in hun eentje moeten trekken. Op een school is daarom bijvoorbeeld bewust geko-
23
zen voor een On Stage-werkgroep van drie personen, op een andere school is sinds dit jaar de verantwoordelijkheid meer verschoven richting mentoren, want “We willen het niet langer een soloactie van de decanen laten zijn”.
3.4
Overige opbrengsten
Dit onderzoek draait met name om de invloed van persoonlijk contact binnen On Stage en de opbrengsten daarvan voor het keuzeproces en loopbaancompetenties van leerlingen (daar gaan we in hoofdstuk 4 uitgebreid op in). Maar decanen en docenten noemden in de gesprekken ook andere redenen waarom On Stage gewaardeerd wordt. We noemen de vier redenen die het meest genoemd werden. Positieve publiciteit vmbo On Stage levert veel positieve publiciteit op voor het vmbo. De Beursvloer krijgt soms veel aandacht in de lokale pers en bij bedrijven in de omgeving is On Stage heel bekend. Een van de decanen hoort vaak in het dorp zeggen “O ja, On Stage, leuk!” Docenten zijn positief Op twee scholen werd gemeld dat ook docenten heel enthousiast worden van Beursvloer en Doe Dag. “Het was zo leuk, de leerlingen hebben zich zo goed gedragen!” en “Als de leerlingen zo enthousiast zijn, worden docenten daar blij van”. Samenwerking tussen scholen In sommige plaatsen doen meerdere vmbo-scholen mee aan On Stage. Als neveneffect van On Stage werd genoemd dat door On Stage de concurrentie tussen deze scholen is afgenomen en het respect voor elkaar is toegenomen. Planningsvaardigheden leerlingen Op de Doe Dag bezoeken de leerlingen meerdere beroepsbeoefenaren. Dat betekent dat ze zelf een haalbare planning moeten maken, de route moeten uitzoeken et cetera.
3.5
Conclusies On Stage moet deel uitmaken van LOB De decanen zijn duidelijk over de plaats van On Stage binnen LOB op hun school: het is een goede aanvulling op het geheel aan LOB-activiteiten op een school. De-
24
canen hebben de taak om On Stage een goede plaats te geven in het LOB-beleid, bijvoorbeeld als startpunt, rode draad of voorbereiding op de stages. Rol van de mentor cruciaal De mentoren spelen een cruciale rol bij het voorbereiden van en reflecteren op On Stage met de leerlingen. “Het succes van On Stage staat of valt met het enthousiasme van de mentoren” is in dit opzicht een veelzeggende uitspraak van een decaan. Tegelijkertijd is dit een onzekere factor, sommige decanen geven aan geen goed zicht te hebben op hoe de mentoren die functie vervullen. Scholen zijn tevreden over de organisatie van On Stage Decanen zijn tevreden over On Stage, de organisatie is goed geregeld en heeft een professionele uitstraling. Het grootste knelpunt is dat Beursvloer en Doe Dag niet altijd goed zijn afgestemd op de vraag van de leerlingen: populaire beroepen kunnen snel “volgeboekt” zijn waardoor leerlingen niet meer terecht kunnen bij het beroep van hun keuze. Dat werkt niet motiverend en de betekenis van het voortraject wordt er flink door gereduceerd. Scholen zien verschillende opbrengsten Naast de opbrengsten van On Stage op het gebied van keuzeproces en loopbaancompetenties van leerlingen, zien decanen en docenten ook andere positieve opbrengsten van On Stage. Ze noemen onder andere de positieve publiciteit voor het vmbo die On Stage oplevert. Verschillen in ervaringen tijdens Beursvloer en Doe Dag De ervaringen die leerlingen opdoen tijdens de Beursvloer kunnen fors van elkaar verschillen. Factoren die van belang zijn, zijn houding en inzet van de leerling, maar ook praktische factoren spelen een rol, bijvoorbeeld of leerlingen terecht kunnen bij het beroep van hun keuze. Sommige leerlingen hebben met veel mensen gesproken, anderen lukt het door de drukte, de onoverzichtelijkheid of de tijdsdruk niet om tot echte persoonlijke gesprekken met beroepsbeoefenaren te komen.
25
4
Persoonlijk contact binnen On Stage
In dit hoofdstuk beantwoorden we de tweede onderzoeksvraag: wat is de invloed van On Stage, en dan met name het persoonlijk contact tussen leerlingen en beroepsbeoefenaren, op het keuzeproces van vmbo-leerlingen? We gaan eerst in op de factor persoonlijk contact binnen On Stage, en de aard, omvang en duurzaamheid ervan (paragraaf 4.1). (We merken hierbij overigens op dat natuurlijk ook op andere momenten en op andere manieren persoonlijk contact met beroepsbeoefenaren plaats vindt, bijvoorbeeld in de stage.) Vervolgens bespreken we de invloed van persoonlijk contact op de wijze van On Stage op de sociale vaardigheden van leerlingen. Daarna gaan we in op het keuzebewustzijn, oftewel de mate waarin leerlingen al helder hebben welk beroep ze willen gaan uitoefenen in de toekomst. In paragraaf 4.2 beschrijven we de ontwikkeling van de loopbaancompetenties bij leerlingen die meedoen aan On Stage. We ronden het hoofdstuk af met enkele conclusies.
4.1
Persoonlijk contact met beroepsbeoefenaren
4.1.1 Aard en omvang In het vorige hoofdstuk bleek al dat niet alle leerlingen op Beursvloer en Doe Dag persoonlijke gesprekken met beroepsbeoefenaren voeren. De aard en omvang van het persoonlijke contact is afhankelijk van wat de leerling er zelf van maakt, van de populariteit van de gekozen beroepen en van houding en inzet van de betreffende beroepsbeoefenaar. Er zijn echter maar weinig leerlingen (4%) die aangeven dat ze helemaal geen beroepsbeoefenaren hebben gesproken. Eigenlijk is dat theoretisch gesproken vanuit On Stage ook onmogelijk: leerlingen moeten na de Beursvloer aan hun mentor een voucher laten zien met een lijstje van de mensen die ze hebben gesproken. Een van de decanen schat in dat er geen hele grote effecten verwacht kunnen worden van het persoonlijk contact binnen On Stage: “De paar gesprekjes die ze voeren op Beursvloer en Doe Dag zijn te summier om alleen van On Stage verandering te verwachten op hun competenties.” Tijdens de interviews gaven leerlingen aan dat ze vooral in hun stages persoonlijk contact hebben met beroepsbeoefenaren; veel meer dan tijdens Beursvloer en Doe Dag. Toch zeggen de meeste leerlingen (84%) dat ze baat gehad hebben bij de gesprekken met beroepsbeoefenaren (zie tabel 4.1). Ook in
26
de On Stage enquête zegt 82% van de leerlingen dat ze wat hebben gehad aan de ontmoeting met de beroepsbeoefenaar. daar heb ik heel veel aan gehad
25%
daar heb ik redelijk wat aan gehad
59%
daar heb ik niets aan gehad
13%
ik heb geen gesprekken gevoerd met beroepsbeoefenaren 4% Tabel 4.1 Wat vond je van de gesprekken met de beroepsbeoefenaren?(N = 414)
Wat houdt dat in, ‘baat hebben bij’? In de gesprekken bleek dat de decanen de meerwaarde van het persoonlijk contact met beroepsbeoefenaren vooral zien in het oefenen van sociale vaardigheden zoals jezelf voorstellen, een gesprek beginnen en voeren. Leerlingen bevestigen dat beeld; ze vertelden bijvoorbeeld beter te zijn geworden in het praten met “oudere mensen”, hebben geleerd “dat je in een gesprek niet meteen over iemands salaris moet beginnen”, beter geen straattaal kunt praten en dat ze niet verlegen hoeven te zijn. Persoonlijk contact kan ook negatieve gevolgen hebben: één vervelend contact met een beroepsbeoefenaar kan er voor zorgen dat een leerling ogenblikkelijk het hele beroep of een hele sector overboord gooit, zo vertelde een van de decanen. Dit wordt ook bevestigd door de leerlingen zelf: zoals een meisje dat vertelde eerst iets met sport te willen gaan doen, maar het op de bezochte sportschool dusdanig niet leuk vond, dat ze nu helemaal van haar voornemen is afgestapt. Cruciale factor bij het contact tussen leerlingen en beroepsbeoefenaren is dat de beroepsbeoefenaren de taal van de leerlingen moeten spreken. “Je kunt nog zo’n superenthousiast mens zijn, als je met te veel tekst en in te moeilijke woorden praat, dan haken ze af.” Aan het eind van het schooljaar zijn er maar weinig leerlingen die na On Stage nog contact gehad hebben met beroepsbeoefenaren en de meeste leerlingen verwachten ook niet dat dit nog zal gebeuren (zie tabel 4.2 en 4.3). Als leerlingen na On Stage nog contact hebben gehad met beroepsbeoefenaren, is dat bijvoorbeeld omdat ze een bedankkaartje gestuurd hebben, omdat zijzelf of hun ouders de beroepsbeoefenaar al kenden of omdat ze hem/haar toevallig op straat zijn tegengekomen.
27
Nee
78%
ja, via e-mail of telefoon
8%
ja, persoonlijke afspraak
5%
ja, maar anders 8% Tabel 4.2 Heb je na afloop van On Stage nog contact met een beroepsbeoefenaar gehad?(N = 414)
ja, ik ben van plan nog eens langs te gaan of op te bellen
15%
nee, het was eenmalig
65%
anders, namelijk 19% Tabel 4.3 Denk je dat je in de toekomst nog contact zult hebben met beroepsbeoefenaren die je via On Stage hebt ontmoet? (N = 414)
Soms houden leerlingen blijvende contacten over aan On Stage. Alle decanen konden wel een of meerdere voorbeelden van leerlingen noemen die via On Stage stageadressen of bijbaantjes hebben gevonden. Bijvoorbeeld: een meisje deed tijdens de Beursvoer de catering zo goed, dat ze een baan aangeboden kreeg bij de bakker. Een andere jongen zou gaan stage lopen bij een lasbedrijf, kwam door On Stage al in contact met lasbedrijven en kreeg nog voor de stage al een bijbaan aangeboden. Op dit moment wordt nader onderzoek gedaan naar het duurzame karakter van de persoonlijke contacten die bij On Stage gelegd zijn tussen de leerlingen en de beroepsbeoefenaren2.
4.2
Invloed van persoonlijk contact op sociale vaardigheden
In de gesprekken met de decanen en andere betrokkenen bij On Stage hebben we gevraagd wat zij (naast de loopbaancompetenties) als opbrengst zien van de factor persoonlijk contact bij de leerlingen. Het meest genoemd werd dat het contact met beroepsbeoefenaren effect heeft op houding en gedrag van leerlingen. Leerlingen leren op mensen af te stappen en een gesprek met volwassenen te voeren. Dit geeft ze meer zelfvertrouwen voor de stage. Ook al gaan leerlingen op de Doe Dag naar iemand die een beroep uitoefent dat ver van ze af staat, een leerling heeft er qua houding en gedrag dan toch van geleerd.
2
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Eva Smeele, masterstudente Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
28
Juist voor verlegen leerlingen, die het moeilijk vinden om volwassenen aan te spreken, zal On Stage drempelverlagend werken, vermoedt een van de decanen: “Op de ‘haantjes’ heeft On Stage verhoudingsgewijs minder invloed”. Een andere decaan vindt de persoonlijke contacten binnen On Stage voor alle leerlingen zinvol, maar voor de twijfelende leerling nog wat meer dan voor leerlingen die al vanaf hun kleutertijd weten wat ze willen worden. Boven alles geldt natuurlijk dat leerlingen er ook zelf iets van moeten maken. Op leerlingen die dat niet doen, zal On Stage ook niet veel impact hebben. Niet alleen de opbrengsten verschillen per leerling, maar ook het aanwijzen van het meest werkzame element van On Stage is lastig, want voor iedereen anders. Voor de ene leerling is een kijkje in de keuken op de Doe Dag heel belangrijk om informatie te verzamelen om een goede keuze te kunnen maken. Voor de andere leerling is de grootste winst dat ze leren op iemand af te stappen of iemand op te bellen.
4.3
Invloed van persoonlijk contact op keuzebewustzijn
We hebben de leerlingen zowel tijdens de voor- als tijdens de nameting gevraagd of ze al weten wat ze later willen worden. Bij zowel de voormeting als bij de nameting zegt ongeveer een derde deel van de leerlingen dat inderdaad al te weten, een derde weet het “ongeveer” en een derde weet het nog niet (zie tabel 4.4). Ja bij nameting Ongeveer bij nameting Nee bij nameting Totaal Ja bij voormeting
22%
7%
3%
33%
Ongeveer bij voormeting 8%
16%
7%
32%
Nee bij voormeting
9%
23%
36%
34%
100%
4%
Totaal 35% 32% Tabel 4.4 Weet je al wat je later wilt worden?(N = 414)
Uit deze tabel blijkt dat er gemiddeld genomen over de totale groep leerlingen die hebben deelgenomen aan On Stage niet veel is veranderd voor wat betreft hun keuzebewustzijn. Als we echter naar de voor- en nameting samen kijken, dan blijken er wel degelijk veranderingen te zijn. Zo wist 13% van de leerlingen bij de voormeting nog niet, maar weet bij de nameting beter (dus ‘wel’ of ‘ongeveer’) wat ze willen worden. Voor een op de tien leerlingen geldt het omgekeerde: zij wisten bij de voormeting al wel wat ze wilden worden, maar zijn daarover gaan twijfelen (‘niet’ of ‘ongeveer’).
29
Zoals de decanen in de gesprekken ook meldden, zijn er dus zeker verschillen tussen leerlingen voor wat betreft hun ontwikkeling op het gebied van loopbaan- en beroepskeuze tijdens het afgelopen On Stage-jaar. We hebben de leerlingen ook zelf gevraagd of ze dankzij On Stage beter weten wat ze later willen worden (zie tabel 4.5). Ongeveer 60% van de leerlingen geeft aan dat ze door On Stage beter of een beetje beter weten welke vervolgopleiding ze later willen gaan doen. In de On Stage-enquête antwoordt 51% van de leerlingen positief op de vraag of On Stage helpt bij het waarmaken van hun dromen. Percentage ja
21%
een beetje
40%
nee 38% Tabel 4.5 Weet je door On Stage beter welke vervolgopleiding je wilt gaan doen? ?(N = 414)
Leerlingen konden hun antwoord in de vragenlijst ook toelichten; we citeren er enkelen. Sommige leerlingen hebben door On Stage veel ontdekt (“Ik heb inspiratie opgedaan over verschillende beroepen en zo weet ik wat ik wel en niet leuk vind” en “Ik wou al wel dierenartsassistente worden maar door dat onstage gedoe weet ik dat je dat kan worden en dan met kleine dieren en paarden en dat is nou net precies wat ik wil!”. Andere leerlingen zijn wat voorzichtiger: “Je moet er toch zelf achterkomen wat jij het leukst vindt en On Stage kan je daarbij maar een beetje bij helpen”.
4.4
Invloed van persoonlijk contact op de loopbaancompetenties
De invloed van persoonlijk contact op de loopbaancompetenties van leerlingen brengen we in dit onderzoek op twee manieren in kaart: we hebben er naar gevraagd in de gesprekken met decanen, docenten en leerlingen. Daarnaast hebben we de beproefde vragenlijst over loopbaancompetenties van Kuijpers (2006) gebruikt. 4.4.1 Volgens decanen en docenten Loopbaanreflectie (=motieven en kwaliteiten) Voor de meeste vmbo-leerlingen is de toekomst ver van hun bed, zo vertelde een van de decanen. Gesprekken met beroepsbeoefenaren helpen te stimuleren om daar wel over na te gaan denken. Het helpt ze om hun toekomst wat meer in de belevingswereld
30
te krijgen en voor leerlingen is dat van groot belang, benadrukken veel docenten. Leerlingen ontdekken door persoonlijk contact met beroepsbeoefenaren veel beter of iets bij ze past dan als docenten het ze zouden vertellen. “Ik kan zelf wel wat over een beroep vertellen, maar de brandweerman zelf, en liefst op de kazerne, heeft het beste verhaal”. Leerlingen merken dat trouwens zelf ook op: “Je leert van de praktijk beter wat je wel of niet leuk vindt dan als je alleen maar op websites zit te kijken” De rol van de mentor valt niet te onderschatten bij de ontwikkeling van de loopbaanreflectie, vinden veel geïnterviewden. “De mentor moet leerlingen stimuleren na te denken over vragen zoals “wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik?” Dat doet de mentor bijvoorbeeld door de leerlingen te begeleiden bij het kiezen van de bedrijven die ze willen bezoeken op de Doe Dag. Overigens kan ontwikkeling van de loopbaanreflectie betekenen dat leerlingen ontdekken welke opleiding en welk beroep iets voor ze kan zijn, maar het omgekeerde is net zo waardevol en komt ook vaak voor: dat leerlingen ontdekken wat ze niet willen. Decanen zitten vol van voorbeelden hiervan. Een bakker die vertelt dat hij elke dag om 4 uur opstaat, legerinstructeurs die leerlingen een uur lang drillen in de gymzaal, een fysiotherapeut die vertelt dat hij alle botjes uit zijn hoofd moest leren: dat alles kan leerlingen er van doordringen “dat dit het echt niet gaat worden later”. Loopbaanvorming (= werkexploratie en loopbaansturing) De geïnterviewden beschouwen de Doe Dag als heel belangrijk voor de beeldvorming rond beroepen. Door een bezoek aan beroepsbeoefenaren controleren leerlingen of het beeld dat ze hebben van een bepaald beroep wel klopt. Ze ontdekken vaak dat het beroep meer inhoudt dan ze dachten. Of ze ontdekken dat er veel meer beroepen op een bepaalde werkplek denkbaar zijn. Zo vertelt een decaan: “Een van leerlingen wist al heel lang dat ze verpleegkundige wil worden. Door de Doe Dag kwam ze erachter hoeveel meer verschillende beroepen er wel allemaal niet in een ziekenhuis rondlopen. Ze verbreden echt hun horizon.” Dat geldt ook voor leerlingen die naar een bedrijf of beroep gaan waar ze niet zelf belangstelling voor hebben. Een van de docenten stimuleert leerlingen zich juist ook te verdiepen in een beroep dat ze absoluut niet aanspreekt. Ze vindt dat goed voor hun algemene vorming. Netwerken Enkele geïnterviewden vinden ‘netwerken’ de competentie waar On Stage het meest direct invloed op heeft. Ze denken dan aan On Stage-contacten die leiden tot een stage of een bijbaantje. Als de On Stage-contacten niet direct tot een stage leiden, dan verla-
31
gen ze toch in ieder geval de drempel om een stageadres te zoeken omdat leerlingen ervaring hebben opgedaan met het spreken met beroepsbeoefenaren. Andere geïnterviewden vinden de leerlingen die meedoen aan On Stage nog te jong om al echt netwerkcontacten aan On Stage over te houden. “Ze zijn pas 12 of 13 jaar! Die zijn nog niet met een baan bezig.” Toch komt het regelmatig voor dat leerlingen stageadressen of bijbaantjes overhouden aan On Stage (zie ook paragraaf 4.1, over de duurzaamheid van de persoonlijke contacten). 4.4.2 Volgens de vragenlijst loopbaancompetenties (Kuijpers) Veranderen de loopbaancompetenties van leerlingen die deelnemen aan On Stage? Die vraag is te beantwoorden met behulp van onderstaande tabel 4.6. In deze tabel staan de gemiddelde scores van leerlingen op de drie competenties tijdens de voormeting en de nameting. voormeting
nameting
loopbaanreflectie
2,52
2,57
loopbaanvorming
2,33
2,33
netwerken 2,13 Tabel 4.6 Veranderingen in loopbaancompetenties
2,16
De verschillen tussen voor- en nameting zijn niet significant3, dus op basis van deze gemiddelden kunnen we stellen dat we de tweede onderzoeksvraag ontkennend moeten beantwoorden: de loopbaancompetenties van de leerlingen in dit onderzoek zijn niet veranderd door On Stage. Waarschijnlijk heeft het meer tijd nodig en misschien ook een intensievere interventie om daadwerkelijk ontwikkeling van de loopbaancompetenties te zien. Het zou zo kunnen zijn dat er weliswaar voor het gemiddelde van alle leerlingen die hebben deelgenomen geen veranderingen in de loopbaancompetenties meetbaar zijn, maar voor sommige leerlingen wel. Er blijken inderdaad verschillen tussen leerlingen, zoals blijkt uit tabel 4.7. In aanvulling op deze tabel hebben we de leerlingen waarbij de competenties noch vooruit noch achteruit gaan toegevoegd in de tabelnoten (verschilscore: 0). De grootste groep leerlingen valt in de categorie waarbij er een heel kleine ontwikkeling in de loopbaancompetenties zichtbaar is (verschilscore tussen -0,5 en + 0,5).
3
F(398,3) = 0,40; p = 0,75.
32
Loopbaanreflectie1
Loopbaanvorming2
Netwerken3
Tussen -2 en -1,5
1,0%
0%
0,7%
Tussen -1,5 en -1
2,7%
2,4%
7,7%
Tussen -1 en -0,5
12,8%
12,6%
11,1%
Tussen -0,5 en 0
30,0%
37,7%
36%
Tussen 0 en +0,5
37,9%
33,1%
22,2%
Tussen 0,5 en 1
12,3%
12,6%
15,7%
Tussen 1 en 1,5
2,7%
1,4%
4,8%
Tussen 1,5 en 2 0,7% 0,2% 0,7% Tabel 4.7 Percentage leerlingen dat voor- en achteruitgaat op de loopbaancompetenties (op vierpuntsschaal). (verschilscores: nameting minus voormeting) (N = 414). 1
waarvan 23 leerlingen (5,6%) met verschilscore 0
2
waarvan 30 leerlingen (7,2%) met verschilscore 0
3
waarvan 73 leerlingen (17,6%) met verschilscore 0
Het is interessant om te kijken wie de leerlingen zijn bij wie de loopbaancompetenties zich wel ontwikkelen. Om erachter te komen welke leerlingkenmerken samenhangen met ontwikkeling in de loopbaancompetenties, hebben we uitgezocht welke achtergrondkenmerken van leerlingen een rol spelen bij de ontwikkeling van hun loopbaancompetenties. Het gaat om de volgende achtergrondkenmerken die we hebben meegenomen in dit onderzoek: 1. het geslacht van de leerlingen; 2. op welke school ze zitten; 3. in welk leerjaar ze zitten; 4. of ze voor On Stage al wisten wat ze later willen worden (keuzebewustzijn). We hebben voor al deze factoren onderzocht of ze samenhangen met de loopbaancompetenties van leerlingen en de ontwikkeling daarin4. Stuk voor stuk bespreken we
4
Uitgevoerde analyse: een multivariate variantieanalyse die gebruik maakt van herhaalde metingen. De herhaalde meting hangt af van meetmoment (voormeting of nameting). De afhankelijke variabelen zijn de drie loopbaancompetenties, de onafhankelijke variabelen zijn school, leerjaar, geslacht, eerdere deelname aan On Stage en keuzebewustzijn gemeten tijdens voormeting. Alleen tweeweg-interacties tussen meetmoment en de andere onafhankelijke zijn in de analyse opgenomen. We rapporteren de statistische gegevens alleen als er sprake is van significante effecten.
33
de achtergrondkenmerken en hun samenhang met de ontwikkeling van de loopbaancompetenties tussen voor- en nameting. 1. Jongens - meisjes Jongens rapporteren bij de voormeting al hogere loopbaancompetenties dan meisjes. Het verschil is voor alle competenties significant (bij p < .01) 5 6 (zie tabel 4.8). Voormeting meisjes
Nameting
jongens
meisjes
jongens
loopbaanreflectie 2,39*
2,56*
2,44**
2,63**
loopbaanvorming 2,25*
2,44*
2,30**
2,51**
netwerken 2,03* 2,22* 2,08** 2,35** Tabel 4.8 Scores op de loopbaancompetenties voor jongens en meisjes bij de voormeting en nameting * Significant verschil tussen meisjes en jongens bij voormeting ** Significant verschil tussen meisjes en jongens bij nameting
Ontwikkelen jongens en meisjes zich anders qua loopbaancompetenties tijdens het jaar waarin ze aan On Stage deelnamen? Nee. Het blijkt dat de verschillen tussen jongens en meisjes op de loopbaancompetenties die er bij de voormeting al waren, bij de nameting nog steeds bestaan. De competenties van jongens en meisjes nemen dus gemiddeld evenveel toe (of af) tijdens On Stage. 2. Verschillen tussen scholen We hebben bekeken of de leerlingen van de zes deelnemende scholen van elkaar verschillen qua loopbaancompetenties. Dit bleek niet het geval te zijn. Ze verschillen gemiddeld niet van elkaar bij de voormeting en ook de gemiddelde toename en afname in loopbaancompetenties tussen de voormeting en de nameting verschillen niet per school.
5
Uitgevoerde analyse: multivariate variantieanalyse met als afhankelijke variabelen de drie loopbaancompetenties tijdens de voormeting en als onafhankelijke variabelen: school, geslacht, leerjaar, eerdere deelname aan On Stage en of leerlingen weten wat ze willen worden. 6
Samenhang loopbaancompetenties en jongens/meisjes bij voormeting F(398,3) = 5,69; p < .01
34
3. Leerjaar Het zou zo kunnen zijn dat leerlingen uit verschillende leerjaren van elkaar verschillen in de loopbaancompetenties. We hebben daarom berekend of er verschillen bestaan tussen de ontwikkeling in de loopbaancompetenties van leerlingen in verschillende leerjaren. Hierbij moeten we aantekenen dat we alleen voor de eerste drie leerjaren een behoorlijk groep leerlingen in onze onderzoeksgroep hebben (zie tabel 2.2). Het vierde leerjaar hebben we daarom bij deze berekening buiten beschouwing gelaten. De statistische analyses laten zien dat er geen significante verschillen zijn tussen leerlingen uit de verschillende leerjaren. 4. Keuzebewustzijn Het lijkt voor de hand te liggen dat loopbaancompetenties zich verschillend ontwikkelen bij leerlingen die al wel of die nog niet weten wat ze later willen worden. Hier blijkt inderdaad sprake te zijn van verschillen tussen leerlingen. Leerlingen die al weten wat ze later willen worden, hebben bij de voormeting gemiddeld al de hoogste loopbaancompetenties. Dat geldt voor alle competenties. Niet alle verschillen zijn echter significant (zie tabel 4.9). Het blijkt zo te zijn dat de verschillen die bij de voormeting al bestonden, er bij de nameting nog steeds zijn. Er is bij de nameting een vergelijkbaar verschil tussen leerlingen die beter of minder goed weten wat ze willen worden als bij de voormeting7. Net als bij de verschillen tussen jongens en meisjes blijkt dat de leerlingen zich, ondanks verschillende niveaus van loopbaancompetenties bij aanvang, gemiddeld genomen op dezelfde manier ontwikkelen op de loopbaancompetenties. Verschillen die er waren bij de voormeting, zijn er bij de nameting nog steeds. Voormeting
Weet je al wat je wilt worden? (bij voormeting) Ja (n = 133)
Ongeveer (n = 130)
Nee (n = 151)
loopbaanreflectie
2,66*
2,43*
2,47
loopbaanvorming
2,53**
2,29**
2,19**
netwerken 2,44*** 2,09*** 1,91*** Tabel 4.9 Scores op de loopbaancompetenties bij voor- en nameting voor leerlingen die bij voormeting al wel/niet/ongeveer weten wat ze willen worden
* Significant verschil tussen loopbaanreflectie en verschillende mate van keuzebewustzijn
7
Samenhang loopbaancompetenties en keuzebewustzijn bij voormeting F(798,6) = 6,61; p < .001.
35
**Significant verschil tussen loopbaanvorming en verschillende mate van keuzebewustzijn ***Significant verschil tussen netwerken en verschillende mate van keuzebewustzijn
4.5
Conclusies Aard en omvang persoonlijk contact verschillen Een belangrijke bevinding uit dit onderzoek is dat er grote verschillen bestaan tussen de aard en de hoeveelheid van persoonlijk contact tussen leerlingen en beroepsbeoefenaren binnen de context van On Stage. Sommige leerlingen voeren veel gesprekken, anderen spreken niet of nauwelijks met beroepsbeoefenaren. Hierbij spelen veel factoren mee, zoals het type leerling en voor welke beroepen hij/zij belangstelling heeft. Het lijkt voor de hand te liggen dat bij de groep leerlingen die maar weinig heeft gesproken met beroepsbeoefenaren, er ook geen grote effecten verwacht kunnen worden. On Stage kan duurzame contacten opleveren Met name op basis van de gesprekken kunnen we vaststellen dat On Stage zeker de mogelijkheid biedt om duurzame contacten aan te gaan met beroepsbeoefenaren en dat er ook zeker leerlingen zijn die die kansen grijpen. Er zijn voorbeelden bekend van leerlingen die dankzij On Stage-contacten een stage of bijbaan hebben geregeld. Nader onderzoek wordt uitgevoerd naar de duurzaamheid van contacten die leerlingen opdoen bij On Stage. Decanen en docenten zien vooral effect op sociale vaardigheden Decanen en docenten zien de opbrengsten van On Stage op leerlingniveau vooral op het gebied van de sociale vaardigheden. Ze observeren dat veel leerlingen dankzij On Stage beter weten hoe ze een gesprek met een volwassene moeten voeren en dat bovendien ook beter durven. Overigens benadrukken de decanen dat de On Stage-activiteiten verschillende effecten hebben bij verschillende leerlingen. Sommigen hebben vooral veel baat bij het oefenen van sociale vaardigheden, anderen kunnen door een bezoek aan de praktijk precies de informatie krijgen die ze nodig hadden om te weten welke opleiding ze wel of niet willen gaan volgen. Effecten op loopbaancompetenties Uit de analyses blijkt dat er bij de leerlingen uit dit onderzoek gemiddeld genomen geen verschillen bestaan tussen loopbaancompetenties aan het begin van het schooljaar (voor On Stage) en aan het einde van het schooljaar (na On Stage). Toch wil dat niet zeggen dat geen enkele leerling zich heeft ontwikkeld op de loopbaancompetenties. Er zijn flinke verschillen tussen leerlingen: sommigen gaan vooruit, anderen achteruit en een flinke groep verandert niet of nauwelijks.
36
Daarnaast vindt ruim de helft van de leerlingen dat ze door On Stage beter of een beetje beter weten welke vervolgopleiding ze later willen gaan doen. We weten echter niet wie deze leerlingen zijn. Duidelijk is wel dat de kenmerken jongen/meisje, leerjaar, school of keuzebewustzijn er niet mee lijken samen te hangen. De laatstgenoemde factor is overigens wel een interessante met het oog op de ontwikkeling van loopbaancompetenties van leerlingen: leerlingen die al weten wat ze later willen worden scoren hoger op deze competenties dan andere leerlingen.
37
5
Aanbevelingen voor LOB in het vmbo
In dit rapport staan twee onderzoeksvragen centraal: de vraag naar beleving en waardering van On Stage op de scholen en de vraag naar de invloed van On Stage op de loopbaancompetenties van leerlingen. We beantwoorden eerst deze onderzoeksvragen, voordat we enkele aanbevelingen voor LOB in het vmbo geven.
5.1
Beantwoording onderzoeksvragen
Onderzoeksvraag 1: Hoe benutten en waarderen scholen het aanbod van On Stage en wat zijn volgens de scholen de opbrengsten, onder andere voor het loopbaanleren van leerlingen? Scholen zijn positief over On Stage: decanen en docenten vinden het een waardevolle aanvulling op hun LOB-programma. Voorwaarden daarbij zijn dat On Stage goed wordt geïntegreerd binnen het LOB-beleid en dat de mentoren goed worden gepositioneerd: zij zijn de cruciale schakel in het On Stage-proces. Overigens levert On Stage daarnaast ook positieve aandacht voor het vmbo op. Onderzoeksvraag 2: Wat is de invloed van persoonlijk contact van vmbo-leerlingen met beroepsbeoefenaren op het loopbaanleren van deze leerlingen? Decanen en docenten zien de opbrengsten van de persoonlijke contacten binnen On Stage niet in de eerste plaats op het gebied van loopbaancompetenties, maar vooral op het gebied van de sociale vaardigheden van leerlingen. Loopbaancompetenties van leerlingen zijn dan ook (gemiddeld gesproken) niet meetbaar veranderd in het afgelopen On Stage-jaar, hoewel er grote verschillen bestaan tussen leerlingen in dit opzicht – een deel van de leerlingen laat wel degelijk vooruitgang zien. Er blijken verschillen te bestaan in de ontwikkeling van de loopbaancompetenties, maar de verschillen die er bij de voormeting al waren, zijn er bij de nameting nog steeds. Concreter gezegd: jongens hebben bij de voormeting al hogere loopbaancompetenties dan meisjes (en hebben dat bij de nameting nog steeds); leerlingen die goed weten wat ze willen worden hebben bij de voormeting al hogere loopbaancompetenties dan leerlingen die nog niet goed weten wat ze willen worden (en hebben dat ook bij de nameting nog steeds).
38
5.2
Aanbevelingen
Op basis van het onderzoek naar On Stage dat we in de voorgaande hoofdstukken hebben beschreven, formuleren we in dit hoofdstuk een aantal aanbevelingen voor LOB in het vmbo in het algemeen. We kijken daarbij dus verder dan het specifieke project On Stage en concentreren ons op de On Stage-elementen die ook buiten On Stage toegepast kunnen worden. Het loont om leerlingen in contact te brengen met beroepsbeoefenaren in de praktijk Een kijkje in de keuken van de beroepspraktijk en het voeren van persoonlijke gesprekken met beroepsbeoefenaren wordt door zowel decanen en docenten als leerlingen positief gewaardeerd. Om dergelijke persoonlijke contacten echt zinvol te laten zijn, moeten leerlingen wel kunnen spreken met de beroepsbeoefenaren van hun voorkeur, moeten de contacten goed voorbereid worden en bovendien goed nabesproken met de leerlingen. Pas dan kunnen de opgedane ervaringen een rol spelen bij de ontwikkeling van de loopbaancompetenties. Goede voorbereiding van leerlingen is noodzakelijk In meerdere opzichten is het noodzakelijk dat leerlingen goed worden voorbereid op de On Stage-activiteiten. Voorbereiding is nodig in praktische zin. Bijvoorbeeld: de Beursvloer wordt door leerlingen al gauw onoverzichtelijk gevonden, als aan hen de indeling van de zaal niet van tevoren is uitgelegd. De gesprekken met beroepsbeoefenaren zijn natuurlijk pas echt zinvol als leerlingen deze gesprekken doelbewust voeren. Kortom: een goede voorbereiding van de leerlingen op de On Stage-activiteiten en het rendement ervan voor leerlingen staat of valt met de inzet van de mentoren. Mentoren goed positioneren Mentoren spelen een cruciale rol bij het tot zijn recht laten komen van de ervaringen die leerlingen in de beroepspraktijk met beroepsbeoefenaren opdoen. Zij hebben de taak om leerlingen voor te bereiden op de praktijkervaringen en ze te helpen er conclusies aan te verbinden voor hun eigen keuzeproces rond studie- en beroepskeuze. Mentoren moeten daarbij goed begeleid worden door decanen, die daar op hun beurt weer voor gefaciliteerd moeten worden.
39
Positieve uitstraling werkt On Stage kiest heel bewust voor een positieve uitstraling naar vmboleerlingen onder het motto “Alles mag je worden. Behalve ongelukkig. Beloofd?” We hebben gemerkt dat deze positieve benadering van vmboleerlingen en hun toekomstperspectieven ook werd uitgedragen door docenten en decanen. Zij vertelden ons in vergelijkbare termen dat ze het belangrijk vinden dat die boodschap overkomt bij leerlingen en de positieve insteek van het project zal daar zeker aan bij dragen. Vmbo-scholen die kiezen voor een On Stage-achtig concept ter aanvulling van hun LOB-beleid, raden we aan een positieve invalshoek te kiezen en alle soorten beroepen daarbij vertegenwoordigd te laten zijn, dus ook fysiotherapeuten, dokters et cetera. Aansluiten bij bestaande initiatieven op dit terrein On Stage is niet het enige concept waarbij evenementen zoals de Beursvloer worden georganiseerd. Op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) worden tal van initiatieven die vergelijkbare elementen bevatten aangeboden. Zie bijvoorbeeld http://www.samenvoorbetrokkenondernemen.nl, een initiatief waarbij ook beursvloeren worden georganiseerd in gemeenten verspreid over het hele land. Scholen die voelen voor een project waarbij vmbo-leerlingen in korte tijd met meerdere beroepsbeoefenaren in contact komen, kunnen ook aanhaken bij dergelijke reeds bestaande projecten. Persoonlijk contact als succesfactor We begonnen dit rapport met de constatering dat persoonlijk contact met beroepsbeoefenaren nog niet voorkomt in het rijtje van succesfactoren dat is opgesteld in het Stimuleringsplan LOB. Op basis van de bevindingen die we in dit onderzoeksrapport hebben beschreven suggereren wij om aan de zeven succesfactoren in dit Stimuleringsplan een achtste factor toe te voegen: ‘Zorg binnen het LOB-beleid voor voldoende persoonlijk contact tussen leerlingen en beroepsbeoefenaren’.
40
Literatuur
Boom, E. van der, Aa, R. van der. & Bruin, G. de. (2009). Goed voorbeeld doet goed volgen. Onderzoek naar goede praktijkvoorbeelden van LOB. Rotterdam: Ecorys. Groeneveld, M.J. & Steensel, K. van. (2009). Kenmerkend vmbo. Een vergelijkend onderzoek naar de kenmerken van vmbo-leerlingen en de generatie Einstein. Hilversum: Hiteq. Kuijpers, M., Meijers, F. & Gundy, C. (2010). The relationship between learning environment and career competencies of students in vocational education. Journal of Vocational Behavior. 78, 21-30. Lockhorst, D., Gramberg, D. & Weijers, S. (2011). Nulmeting pilot LOB vo-ho. Utrecht: Oberon. Meijers, F., Kuijpers, M. & Bakker, J. (2006). Over leerloopbanen en loopbaanleren. Ede: Het Platform Beroepsonderwijs. Onderwijsraad. (2011). Maatschappelijke verwachtingen van de toekomst. Den Haag: Onderwijsraad. VO-raad. (2009). Stimuleringsplan LOB. Utrecht: VO-raad.
41
On Stage: loopbaanleren in het vmbo On Stage is een succesvol project rond loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het vmbo dat draait om de persoonlijke ontmoeting van vmbo-leerlingen met beroepsbeoefenaren. Binnen het project bestaat veel aandacht voor het in gesprek gaan met (onbekende) beroepsbeoefenaren en het op bezoek gaan bij beroepsbeoefenaren om een werkplek te ervaren. Dit rapport is het verslag van een onderzoek dat Oberon heeft uitgevoerd naar On Stage in het kader van Kortlopend Onderwijsonderzoek. Het onderzoek richt zich op de beleving en waardering van On Stage door leerlingen en decanen. Daarnaast gaat het in op de invloed van persoonlijke ontmoetingen met beroepsbeoefenaren op de loopbaancompetenties van leerlingen. In dit onderzoeksverslag worden werkwijze, onderzoeksresultaten en conclusies beschreven. Het rapport eindigt met een aantal praktische aanbevelingen voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het vmbo.