FOD BINNENLANDSE ZAKEN ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEID EN PREVENTIE DIRECTIE BRANDPREVENTIE OMZENDBIEF VAN 17 NOVEMBER 2009 BETREFFENDE HET BRANDPREVENTIEVERSLAG.
Mevrouw de gouverneur, Mijnheer de gouverneur, Deze omzendbrief is bestemd voor de gemeentelijke overheden. Deze brief heeft tot doel meer duidelijkheid te verschaffen over sommige aspecten aangaande het brandpreventieverslag.
1. Het begrip "controle" 1.1 controle van de reeds opgerichte gebouwen Bij een controle evalueert de brandweer of een bepaald gebouw voldoet aan de reglementering inzake brandvoorkoming en of een gebouw voldoende brandveilig is. De opdracht is beperkt tot de vaststelling van het al dan niet voldoen van het gebouw aan de reglementering op het moment van de controle en vormt geen garantie voor het behoud van deze toestand in de toekomst. Om te beoordelen of een controle door de brandweer goed werd uitgevoerd, dient men zich de vraag te stellen wat een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden zou doen. In de praktijk zal het onmogelijk zijn om elk detail van een (groot) gebouw te onderzoeken op zijn brandveiligheid. Bijgevolg is het verantwoord om steekproefsgewijs controles uit te voeren en schattingen te maken om zo binnen een beperkte tijdspanne tot een goed oordeel over de brandveiligheid van het gebouw te komen.
Een bouwdossier kan gecontroleerd worden en leidt tot een advies over dit dossier. Enkel de elementen die in het dossier aanwezig zijn en erin vermeld worden kunnen gecontroleerd worden. Van de elementen waarvoor er eisen in de reglementering opgenomen zijn en niet vermeld worden in het dossier wordt verondersteld dat ze aan de gevraagde eisen voldoen. Men moet er immers van uit gaan dat men zal bouwen overeenkomstig de reglementering.
2. Het begrip "regelgeving inzake brandvoorkoming" De brandweer evalueert op basis van alle bestaande regelgeving inzake brandvoorkoming, inclusief art. 52 ARAB, Vlarem, CWATUP, eventuele gemeentelijke reglementen, ... Onder brandvoorkoming wordt gewoonlijk zowel de voorkoming van brand als de voorkoming van ontploffing verstaan. Wanneer in het kader van de wetgeving een afwijking wordt toegestaan voor een bepaald gebouw dan moet dit gebouw voldoen aan de wetgeving met uitzondering van de punten waarvoor een afwijking toegestaan werd. Eventuele eisen opgelegd in de afwijking dienen nageleefd te worden. Het is mogelijk dat ook andere diensten (bijvoorbeeld op basis van het ARAB) bevoegd zijn om controles uit te oefenen op basis van dezelfde reglementering. Dit heeft niet tot gevolg dat de bevoegdheid van de brandweer uitgesloten wordt. Het is niet omdat een bepaalde dienst specifiek
M.O. 17 november 2009 p. 1/7
XII/II
Kenniscentrum – Dienst Infodoc
1.2 controle van plannendossiers
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De controleur kan vragen om een bouwelement dat verborgen zit, maar eenvoudig opnieuw zichtbaar kan gemaakt worden ook effectief zichtbaar te maken. Wat niet zichtbaar kan gemaakt worden, kan gecontroleerd worden aan de hand van de plannen en bestekken en op basis van inlichtingen, die de samenstelling van elk van de bouwelementen weergeven. Indien de brandweerstand van een bepaald bouwelement niet is aangegeven en niet eenvoudig kan worden achterhaald, dan mag de brandweerstand geschat worden.
aangewezen werd voor de controle van een bepaald aspect inzake brandveiligheid dat de brandweer zich niet meer zou kunnen baseren op die specifieke reglementering om te oordelen dat er niet werd aan voldaan. Andere diensten zullen focussen op bepaalde aspecten van de brandvoorkoming zoals arbeidsveiligheid of milieubescherming. Ook de brandweer moet oog hebben voor deze bijzondere aspecten van de brandvoorkoming naast de meer algemene aspecten waarop zij in de eerste plaats focust. De brandweer mag zich op zulke reglementering baseren om te wijzen op gebreken in een gebouw, zelfs wanneer de brandweer niet aangeduid werd als controleorgaan (bijvoorbeeld bij arbeids- of milieureglementering). De interpretatie afkomstig van een dienst die meewerkte aan de opstelling van een bepaalde regelgeving is meer gezaghebbend dan een interpretatie van een niet betrokken dienst. De (hoogste) rechter zal in laatste instantie oordelen hoe een tekst moet geïnterpreteerd worden.
3. Gevallen waarin de brandweer dient te controleren Overeenkomstig artikel 22 van het koninklijk besluit van 8 november 1967 1 dient de brandweer controle uit te voeren in de bij de wetten en verordeningen bepaalde gevallen en telkens als de burgemeester erom verzoekt. Deze twee voorwaarden moeten gelijktijdig worden vervuld. Het betreft wel te verstaan de burgemeester van de gemeente op het grondgebied waarvan de controle moet geschieden. 2 Dit houdt in dat (een lid van) de brandweer niet aansprakelijk kan gesteld worden voor het niet uitvoeren van een controle op de brandveiligheid van een gebouw wanneer de burgemeester geen opdracht had gegeven om zulke controle te gaan uitoefenen. Artikel 22 van het koninklijk besluit van 8 november 1967 houdt eveneens in dat de burgemeester, wanneer deze twee voorwaarden vervuld zijn, deze opdracht niet kan uitbesteden aan een andere dienst of instantie dan de brandweer. Het verslag moet namelijk ondertekend worden door een lid van de brandweer dat houder is van het brevet van technicus-brandvoorkoming en door de officier-dienstchef.
Het toepassingsgebied van de wet van 30 juli 1979 strekt zich uit tot elke categorie van constructies. Momenteel heeft de Koning slechts een beperkt aantal categorieën van constructies gereglementeerd. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Het feit dat de Koning nog geen specifieke voorschriften heeft uitgevaardigd voor bepaalde categorieën van constructies heeft geen invloed op de bevoegdheden van de organen vermeld in de wet van 30 juli 1979. De brandweer kan ook voor de niet gereglementeerde categorieën van constructies adviezen opstellen. De hulpverleningszones zullen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. De federale overheid is bevoegd voor het vastleggen van de algemene bepalingen van de organisatie van de hulpverleningszones. In het kader van de hervorming werd een nieuw artikel 5 van de wet van 30 juli 1979 voorzien. De 1
Koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coördinatie van de hulpverlening in geval van brand. 2 Ministeriële omzendbrief van 26 november 1985 betreffende het koninklijk besluit van 8 november 1985 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coördinatie van de hulpverlening in geval van brand. Artikel 22 en 22 bis. 3 Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen.
M.O. 17 november 2009 p. 2/7
XII/II
Kenniscentrum – Dienst Infodoc
Op basis van artikel 11 van de wet van 30 juli 1979 3 kan de burgemeester de voorlopige sluiting van een inrichting bevelen indien deze niet voldoet aan de veiligheidsmaatregelen die krachtens de wet van 30 juli 1979 voorgeschreven zijn. De burgemeester vordert daartoe op basis van artikel 5 van de wet van 30 juli 1979 een verslag van de territoriaal bevoegde brandweer.
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De burgemeester is verantwoordelijk voor de veiligheid in zijn gemeente op basis van artikel 135, §2, van de nieuwe Gemeentewet. De burgemeester moet acties ondernemen indien de veiligheid in zijn gemeente in het gedrang komt. De burgemeester kan beroep doen op de diensten van zijn gemeente inclusief de brandweer of op andere instanties om in het geval van artikel 135, §2, N.Gem.W. advies in te winnen. Indien het daarentegen gaat om een geval zoals bedoeld in artikel 22 van het koninklijk besluit van 8 november 1967, dan moet de burgemeester beroep doen op de brandweer.
burgemeester zal een verslag inzake brandvoorkoming kunnen vragen aan de hulpverleningszone waartoe zijn gemeente behoort. 4 In sommige reglementeringen wordt er een taak rechtstreeks aan de brandweer toegekend. Na ruggespraak met de burgemeester kan de brandweer in dergelijke gevallen deze taak uitvoeren wanneer het hem door de persoon (zoals de bouwheer, de eigenaar, de exploitant, ...) opgenomen in de reglementering gevraagd wordt.
4. Inhoud van het advies van de brandweer Ministeriële omzendbrief van 18 juni 1991 met betrekking tot het nationaal type brandpreventie-verslag kan als leidraad worden genomen voor het opstellen van het brandpreventie-verslag.
5. Procedure van adviesverlening Het verslag dient in principe aan de burgemeester te worden bezorgd. De burgemeester bezorgt het verslag aan de aanvrager ervan. Indien aan de brandweer enkel gevraagd wordt om een controle uit te oefenen dan is de rol van de brandweer hiertoe beperkt en hoeft de brandweer niet actief de verdere evolutie van het gebouw op te volgen. Latere controles worden uitgevoerd op vraag van de burgemeester. Door de ontvangst van het controleverslag is de aanvrager op de hoogte van de mate waarin het betrokken gebouw volgens de brandweer voldoet aan de geldende brandvoorkomingsreglementering en kan hij de nodige maatregelen treffen of laten treffen indien het nodig is.
6. Draagwijdte van het advies van de brandweer Wanneer de brandweer een advies aflevert aan een andere overheidsdienst dan is dit advies niet bindend, tenzij de regelgeving het anders vermeldt. Als deze overheidsdienst gegronde redenen heeft
4
Artikel 18 en artikel 189 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid treden in werking op een door de Koning te bepalen datum zie artikel 224. tweede lid van dezelfde wet). De onderhandelingen omtrent de hervorming van de brandweer zijn nog aan de gang. 5 6
A. Mast. e,a.. Overzicht van het Belgisch Administratief Recht. Brussel. Kluwer, 2002, 563.
Momenteel Brussel en Luik. 7 Artikel 18 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum (zie artikel 224, tweede lid van dezelfde wet). De onderhandelingen omtrent de hervorming van de brandweer zijn nog aan de gang.
M.O. 17 november 2009 p. 3/7
XII/II
Kenniscentrum – Dienst Infodoc
De brandweerdiensten die functioneren als een gemeentelijke dienst beschikken niet over rechtspersoonlijkheid. Het verlenen van adviezen dient voor deze gemeentelijke brandweerdiensten te verlopen via de burgemeester, tenzij de regelgeving anders zou bepalen. Brandweerdiensten 6 die over rechtspersoonlijkheid beschikken kunnen rechtstreeks optreden met de adviesaanvrager, hoewel dit niet de bedoeling is. Door de creatie van hulpverleningszones met rechtspersoonlijkheid 7 , ontstaat de mogelijkheid dat een adviesaanvrager rechtstreeks met een hulpverleningszone handelt. De door de overheid voorziene procedures dienen echter gerespecteerd te worden. Bijgevolg zal moeten gehandeld worden via de organen die aangeduid werden door de reglementering.
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De burgemeester is belast met de uitvoering van de politiewetten (art. 133, tweede lid, N. Gem. W.). Daardoor kan hij ambtshalve optreden en mag hij louter op basis van de artikelen 133 en 135, §2, tweede lid, N. Gem. W. alle maatregelen nemen met een individuele of bijzondere draagwijdte die tot doel hebben om binnen de gemeente de openbare veiligheid te waarborgen. De uitoefening van deze algemene administratieve politiebevoegdheid is niet afhankelijk van het bestaan van een voorafgaand federaal, regionaal, provinciaal of gemeentelijk reglement. Ook bij ontstentenis van een voorafgaand reglement moet de uitvoering van artikel 135, §2 N. Gem. W. mogelijk zijn. 5 De burgemeester zou in dit kader advies aan de brandweer kunnen vragen wanneer hij denkt te maken te hebben met een mogelijks onveilige toestand.
om het niet-bindende advies van de brandweer naast zich neer te leggen dan is zij hiertoe gerechtigd (bv. het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bouwelementen). Wanneer de brandweer als taak heeft bepaalde controles uit te voeren, dan kan zij haar verantwoordelijkheid niet van zich afschuiven door bijvoorbeeld aan de bouwheer en/of architect een ondertekend document te vragen waarin staat dat aan de toepasselijke reglementering werd voldaan. Ondanks de beweringen in het document moet de brandweer de controles uitvoeren. Bij het leveren van advies dient de brandweer zich te baseren op de bestaande reglementering inzake brandvoorkoming. De brandweer mag geen hogere eisen stellen dan wat bepaald werd in de reglementering. Indien een bepaald aspect echter niet of klaarblijkelijk onvolledig gereglementeerd werd en de brandweer oordeelt dat er sprake is van een gevaarlijke toestand dan dient de brandweer dit op te merken en mag zij eisen voorstellen. Een grondige motivatie is voor zulke adviezen noodzakelijk. De brandweer dient zich in zulke gevallen bijzonder terughoudend op te stellen. De brandweer mag zich niet in de plaats stellen van de wetgever en willekeurig bijkomende eisen opleggen. De bijkomende eisen moeten werkelijk noodzakelijk zijn om duidelijk onverantwoorde toestanden op gebied van brandveiligheid te vermijden. Bij gebrek aan een reglementering kan de burgemeester zich op wettige wijze beroepen op normen van verschillende aard, nationale of buitenlandse, of kan hij zich beroepen op de professionele ervaring van bevoegde diensten om te oordelen of een bepaald gebouw gesloten dient te worden wegens brandgevaar. 8 Een technische norm valt niet onder de vigerende reglementering, tenzij deze norm werd overgenomen in de reglementering door middel van een beslissing van de overheid (wet, besluit, ...)• Het opstellen van een advies in het kader van het verlenen van een vergunning en de controle op de brandveiligheid van hetzelfde gebouw achteraf mag door dezelfde brandweerdienst uitgeoefend worden.
7. Meerdere reglementeringen tegelijkertijd van toepassing?
Voorts moet ook rekening gehouden worden met de hiërarchie van de rechtsnormen. Hier geldt het adagium "lex superior derogat legi inferiori": een hogere rechtsregel gaat boven een lagere. Een wet gaat voor op een koninklijk besluit. Een koninklijk besluit gaat voor op een ministerieel besluit. Gemeentelijke verordeningen zullen moeten wijken voor hogere rechtsregels. Een wet, een decreet en een ordonnantie staan op hetzelfde niveau. Een koninklijk besluit en een besluit van de regering (van een gemeenschap of gewest) staan eveneens op gelijk niveau. 8
R.v.St. nr. 58.443. 1 maart 1996. http://www.raadvst-consetat.be en R.R.D., 1996, 335, noot.
M.O. 17 november 2009 p. 4/7
XII/II
Kenniscentrum – Dienst Infodoc
Indien meerdere teksten tegelijkertijd van toepassing zijn, dan dienen zij in principe ook samen toegepast te worden. Meestal zal dit in het kader van de brandpreventie leiden tot de toepassing van het strengste voorschrift. Dit hoeft echter niet altijd zo te zijn. Er dient rekening gehouden te worden met de bedoeling van de wetgever. Een tekst dient in zijn geheel bekeken en begrepen te worden. Zo is het mogelijk dat men op bepaalde punten in de reglementering minder streng was, aangezien rekening gehouden werd met het feit dat men via andere middelen die in dezelfde reglementering opgelegd werden een voldoende hoog veiligheidsniveau kon bereiken. Men dient bij conflicten tussen regelgevingen rekening te houden met het beginsel "lex specialis derogat legi generali": een meer specifieke regelgeving gaat voor een meer algemene. Zo zal men enkel de specifieke bepalingen opgesteld voor een bepaald soort gebouw moeten toepassen indien de specifieke bepalingen niet in overeenstemming te brengen zijn met bijvoorbeeld de bestaande algemene regelgeving voor om het even welke constructie. Wanneer daarentegen de verschillende teksten wel verzoenbaar zijn met elkaar en ze alle toepasselijk zijn, dan moeten ze samen worden toegepast.
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De situatie kan zich voordoen dat meerdere reglementeringen tegelijkertijd op een bepaald geval van toepassing zijn of lijken van toepassing te zijn. Het is belangrijk steeds goed naar het toepassingsgebied van een bepaalde reglementering te kijken. Het toepassingsgebied is meestal bepaald in één van de eerste artikelen van de tekst.
Tevens geldt het adagium "lex posterior derogat legi priori" : een nieuwe rechtsregel gaat voor een oude. Zo gaat bijvoorbeeld een nieuwe gemeentelijke verordening voor een oudere gemeentelijke verordening. Een nieuwe gemeentelijke verordening mag daarentegen niet in strijd zijn met een koninklijk besluit van een eventuele vroegere datum. In dit laatste geval zal men het koninklijk besluit moeten toepassen om de hiërarchie van de rechtsnormen te respecteren.
8. Mogelijkheid voor de gemeenten tot het opleggen van bijkomende plichten De gemeentelijke overheid mag verordeningen uitvaardigen voor zaken die door het huidige artikel 135, §2, tweede lid, N. Gem. W. aan de waakzaamheid en het gezag van de gemeenten zijn toevertrouwd. Hieruit volgt dat de bevoegdheid van de gemeenteraad inzake algemene administratieve politie beperkt is tot de aangelegenheden die uitdrukkelijk vermeld zijn in de opsomming van artikel 135, §2, tweede lid, N. Gem. W. 9 Tot de verordenende bevoegdheid van de gemeenten behoort onder meer het nemen van passende maatregelen om rampen zoals brand te voorkomen en het verstrekken van de nodige hulp om ze te doen ophouden (artikel 135, §2, tweede lid, 5° N. Gem. W.). Wat nu precies tot de bevoegdheid van de plaatselijke besturen behoort en wat niet, kan slechts worden uitgemaakt als men weet wat door de wet-, decreet- of ordonnantiegever aan hun beslissingsmacht werd overgelaten of werd toegewezen. Een bepaalde aangelegenheid kan aan de bevoegdheidssfeer van de gemeenten worden onttrokken, hetzij door een uitdrukkelijke bepaling, hetzij impliciet wanneer de wet en haar uitvoeringsbesluiten een op zichzelf staand gedetailleerd en systematisch uitgewerkt geheel vormen, waaruit blijkt dat de hogere overheid zich de regeling van de betrokken aangelegenheid voorbehouden heeft. Anderzijds kan een bepaalde aangelegenheid aan de gemeenteoverheden worden opgedragen waardoor die aangelegenheid binnen de gemeentelijke sfeer komt. 10
9
A. Mast. e.a.. Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Brussel, Kluwer, 2002, 534. ibid.. 486.
10
M.O. 17 november 2009 p. 5/7
XII/II
Kenniscentrum – Dienst Infodoc
De huidige maatschappij streeft steeds meer naar een gelijke behandeling van soortgelijke gevallen. Men aanvaardt steeds minder dat de ene gemeente hogere eisen inzake brandveiligheid oplegt dan een andere voor een soortgelijk geval. Bijgevolg creëert de hogere overheid steeds meer voorschriften die geen ruimte meer laten voor aanvulling door de lagere overheden. De mogelijkheid voor de gemeenten, vervat in artikel 4 van de wet van 30 juli 1979, om verordeningen inzake preventie van branden en ontploffingen uit te vaardigen en de voorschriften van de algemene verordeningen aan te vullen, wordt door de uitvaardiging van voorschriften vanwege de hogere overheid steeds meer verkleind en zelfs voor bepaalde domeinen teniet gedaan. De gemeenten kunnen verordeningen uitvaardigen over wat (nog) niet gereglementeerd werd door de hogere overheid. Waar de hogere overheid binnen haar regelgeving ruimte zou gelaten hebben voor de gemeenten, kunnen de gemeenten aanvullende verordeningen uitvaardigen. Het aanvullen van de voorschriften van de algemene verordeningen van de hogere overheid mag niet begrepen worden als een mogelijkheid voor de gemeenten tot het verstrengen van deze voorschriften. Gemeenten mogen eveneens niet al te gemakkelijk van oordeel zijn dat er ruimte gelaten werd voor aanvullende gemeentelijke verordeningen. Het feit dat er geen eisen gesteld werden voor bepaalde aspecten kan erop wijzen dat de hogere overheid van mening was dat een voldoende veiligheidsniveau gehaald werd met de voorziene voorschriften.
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Een gemeente dient zich aldus te beperken tot het opstellen van regels die binnen het domein vallen van de gemeentelijke autonomie. Wanneer een gemeente bouwvoorschriften opstelt, dan zullen deze uitgevaardigd worden via gemeentelijke verordening. De brandweer dient haar controle uit te voeren op basis van de bestaande reglementering. Het betreft hier alle toepasselijke reglementering van welke centrale of gedecentraliseerde overheid zij ook moge komen (federale overheid, gewestelijke overheid, gemeente, ...). Indien een gemeente via een gemeentelijke verordening een taak oplegt aan de brandweer dan dient de brandweer deze taak te volbrengen wanneer de burgemeester erom heeft verzocht (art. 22 KB 8 november 1967).
9. Brandpreventie in het kader van een vergunningsprocedure De gebouwen die binnen het toepassingsgebied van een bepaalde reglementering (wet, koninklijk besluit, gemeentelijke verordening, ...) vallen, moeten aan deze reglementering voldoen. Een brandpreventieverslag dat opgemaakt werd rekening houdend met de brandpreventiereglementering waaraan het te realiseren gebouw zal moeten voldoen, vormt een advies voor de overheid die oordeelt over de toekenning van een vergunning. Een vergunning zal door de overheid onder voorwaarden worden afgeleverd wanneer er elementen in het dossier aanwezig zijn waaruit blijkt dat het gebouw na realisatie niet zou voldoen aan de geldende reglementering, inzonderheid de brandpreventiereglementering. Eventuele bijkomende eisen bovenop de bestaande reglementering kunnen slechts opgelegd worden in de gevallen zoals hoger vermeld. Als het advies van de brandweer handelt over de geldende brandpreventiereglementering dan zal de bouwheer het gebouw moeten realiseren overeenkomstig dit advies en dus overeenkomstig de geldende brandpreventiereglementering. Of het advies aangehecht werd aan de vergunning of er inherent deel van uitmaakt doet niet ter zake aangezien elkeen de reglementering dient te respecteren. Advies van de brandweer dat betrekking heeft op zaken die niet onder de geldende brandpreventiereglementering vallen geldt louter als aanbeveling. De burgemeester blijft wel verantwoordelijk voor de veiligheid in zijn gemeente. Hij mag niet dulden dat er, zelfs bij het ontbreken van de nodige brandpreventiereglementering, te gevaarlijke gebouwen in zijn gemeente gerealiseerd worden. Een vergunningsvoorwaarde opgelegd in een stedenbouwkundige vergunning, evenzeer als de vergunning zelf, moet onmiddellijk uitvoerbaar zijn en mag geen aanleiding geven tot een beoordeling in hoofde van de vergunninghouder. 11
10. Aansprakelijkheid van de brandweerlieden De aansprakelijkheid van de vrijwillige en beroepspersoneelsleden van de openbare brandweerdiensten en van de diensten van de civiele bescherming wordt geregeld door de artikelen 15 tot 17 van de wet van 31 december 1963 12 . In geval van schade veroorzaakt door een lid van de brandweer tijdens de uitoefening van zijn functies, aan derden of aan de openbare rechtspersoon waaronder hij ressorteert, is de veroorzaker van de schade aansprakelijk voor : 1° het bedrog en de zware schuld; 2° de lichte schuld, indien die bij hem eerder gewoonlijk voorkomt. De openbare rechtspersoon is aansprakelijk voor de schade die zijn personeelsleden aan derden berokkenen, overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek.
11 12
R.v.St. nr. 119.845. 23 mei 2003, http://www.raadvst-consetat.be Wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming
M.O. 17 november 2009 p. 6/7
XII/II
Kenniscentrum – Dienst Infodoc
Indien achteraf het gebouw opnieuw dient gecontroleerd te worden moet de brandweer niet nagaan of het advies bij een voorgaande procedure werd gevraagd. Ook is de brandweer niet verplicht om te controleren of dit advies werd opgevolgd. De brandweer oefent telkens opnieuw op basis van de reglementering de controle uit. De overheid die ten onrechte een vergunning of een erkenning had verleend kan door de bouwheer aansprakelijk gesteld worden voor de begane fout.
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Het is mogelijk dat in sommige procedures tot het verkrijgen van een vergunning en/of erkenning het advies of overleg met de brandweer vereist is. Indien deze procedurestap niet werd nageleefd en de betrokken overheid toch een vergunning afleverde dan dient de brandweer de beslissing van de overheid tot het afleveren van een vergunning of het geven van een erkenning te respecteren. Het zelfde geldt voor het geval dat de betrokken overheid het advies van de brandweer niet geheel opvolgde. De betrokken overheid is verantwoordelijk voor haar beslissing en het feit dat zij de correcte procedure niet naleefde of het advies van de brandweer naast zich neergelegd had.
Artikel 22 van het koninklijk besluit van koninklijk besluit van 8 november 1967 13 voorziet dat zowel het lid van de brandweer dat houder is van het brevet van technicus-brandvoorkoming als de officierdienstchef het brandpreventieverslag ondertekenen. De aansprakelijkheid van beide brandweerlieden is beperkt tot wat hierboven werd vermeld. De gemeentelijke brandweer kan als dienst niet aansprakelijk gesteld worden aangezien zij geen rechtspersoonlijkheid bezit. De gemeente daarentegen kan wel aansprakelijk gesteld worden voor de handelingen van haar brandweerdienst. De hulpverleningszones zullen beschikken over rechtspersoonlijkheid 14 en zuilen aansprakelijk kunnen gesteld worden. Met de meeste hoogachting,
Koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coördinatie van de hulpverlening in geval van brand; het zelfde blijkt uit de ministeriële omzendbrief van 18 juni 1991 met betrekking tot het nationaal type brandpreventieverslag. 14 Artikel 18 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum (zie artikel 224. tweede lid van dezelfde wet). De onderhandelingen omtrent de hervorming van de brandweer zijn nog aan de gang.
M.O. 17 november 2009 p. 7/7
XII/II
Kenniscentrum – Dienst Infodoc
13
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Minister van Binnenlandse Zaken