Omgevingsvergunning UV 20110233
Aanvraag Op 19 oktober 2011 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het veranderen van een vleesvarkens- en biggenhouderij op het adres Liskesweg 6 en 8 in Nederweert. De aanvraag is ingeschreven onder UV 20110233. Op 23 april 2012, 3 mei 2012 en 4 mei 2012 zijn enkele wijzigingen en aanvullingen ingediend. De volgende stukken maken onderdeel uit van de aanvraag. • Aanvraagformulier, ingekomen op 19 oktober 2011 bestaande uit; o Aanvraaggegevens, o Aanvrager bedrijf, o Gemachtigde bedrijf, o Locatie, o Bouwen, o Milieuverantwoord ondernemen, o Bijlagen o Tabellen • Bijlage: Nadere toelichting & bijlage, ingekomen op 3 mei 2012 bestaande uit; o Nadere toelichting, o Gegevens diersoorten, o Geurberekening(en) V-stacks V2010 huidige vergunning 2010, d.d. 23 september 2012, o Geurreducerende maatregelen, d.d. 26 september 2012, o Tussenberekening dat EP hoogte verhogen geen reductie is, d.d. 22 maart 2012, o Geurberekening(en) V-stacks V2010 aanvraag, d.d. 2 februari 2012, o Fijn stofberekening ISL3a V2010-1, aanvraag, d.d. 16 augustus 2012, o Depositieberekening (Aagro-Stacks), ontvangstbevestiging aanvraag vergunning natuurbeschermingswet, o Uitgangspunten verspreidingsberekeningen, o Beschrijving emissiearm stalsysteem (BWL 2008.09.V2, BWL 2009.12), o Dimensioneringsplannen luchtwassers, o Gegevens zuur opslagtank, o Checklist energieverbruik veehouderijen, o Overige gegevens en/of opmerkingen. • Geluid (Akoestisch onderzoek Liskesweg 6-8, Nederweert), datum 19 maart 2012, rapportnummer 212-NLi6-8-il-v2), ingekomen 23 april 2012, • Tekening werknummer 4211-7, laatst gewijzigd op 3 mei 2012 (V5), ingekomen op 4 mei 2012. • Afschrift melding aanleg inrit en duiker, gedateerd 4 april 2012, ingekomen 14 september. • Geurberekeningen d.d. 12 oktober 2012 van vergunde situatie, alle geurreducerende maatregelen afzonderlijk, geurberekening met alle geurreducerende maatregelen en geurberekening aanvraag d.d. 12 oktober 2012, ingekomen 19 november 2012. • Verklaring bewoning Liskesweg 6, d.d. augustus 2005, ingekomen 17 oktober 2012. Het verzoek heeft betrekking op: • Stal 5/6 wordt voorzien van een gecombineerde luchtwasser, 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser (BWL 2009.12). • In stal 7 wordt de veebezetting verhoogd met 522 vleesvarkens (waarvan 466 vleesvarkens uit stal 5/6). • Tussen stal 5/6 en stal 7 wordt een mestkelder gerealiseerd. • Realiseren van twee parkeerplaatsen en weegbrug. • Overige wijzigingen zoals aangegeven onder “Nadere toelichting”.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
1
Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven omgevingsaspecten: - Het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1 a van de Wabo) - Het oprichten, veranderen, of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, lid 1 e van de Wabo); Voor zover de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van de milieu-inrichting betreft het een aanvraag om revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6. van de Wabo. Als één of meer van bovengenoemde aspecten voorkomen, moet daarnaast beoordeeld worden of een aantal toestemmingsstelsels kan worden aangehaakt. Of daadwerkelijk moet worden aangehaakt, volgt niet uit de Wabo, maar uit de desbetreffende wet. Er zijn geen stelsels aangehaakt: In de bijlage zijn de nadere inhoudelijke overwegingen opgenomen. Bevoegd gezag Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij horende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle relevante aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd. Ontvankelijkheid Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. We hebben de aanvullende gegevens ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide procedure). Overwegingen De aanvraag is beoordeeld aan de artikelen van de Wabo. Voorts is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Gebleken is dat de aanvraag voldoet en daarom verlenen wij de gevraagde omgevingsvergunning. In de bijlage zijn de nadere inhoudelijke overwegingen opgenomen. Ter inzage legging Van 22 juni 2012 tot en met 2 augustus 2012 heeft een ontwerp van deze beschikking ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Op 1 augustus 2012 en 2 augustus 2012 zijn zienswijzen ontvangen. Naar aanleiding van de zienswijzen is de beschikking gewijzigd. Voor de behandeling van de zienswijzen verwijzen wij naar paragraaf C.10 van hoofdstuk 1.2. van de overwegingen en voorschriften van deze beschikking.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
2
Nadere ambtshalve overwegingen De beschikking is op onderstaande punten ambtshalve gewijzigd: In de ontwerpbeschikking is onder “B. VERGUNNINGSITUATIE” in tabel 2 abusievelijk een onjuiste Rav-code vermeld voor de vleesvarkens in stal 7. De juiste vergunde Rav-code betreft D 3.2.14.2. Deze code is aangepast in tabel 2 in de beschikking; In augustus 2012 is een aangepaste versie van het rekenprogramma ISL3a uitgebracht. Ten behoeve van de aanvraag is daarom op 12 augustus 2012 een aangepaste berekening met deze versie van dit rekenprogramma ingediend.
Besluit Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bovenstaande overwegingen de omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning en onder de in bijlage opgenomen voorschriften. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten: -
Het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1 a van de Wabo) Het veranderen, of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, lid 1 e van de Wabo)
Beroepsclausule Tegen het besluit kan binnen zes weken na ter inzage legging beroep worden aangetekend. Het beroepsschrift moet in tweevoud worden ingediend bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Roermond. De beschikking treedt in werking nadat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken. Het indienen van een beroepschrift schorst de werking van het besluit niet. Hebben u of derde belanghebbenden er veel belang bij dat dit besluit niet in werking treedt, dan kan een voorlopige voorziening worden gevraagd bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Roermond. U kunt ook digitaal beroep instellen of voorlopige voorziening vragen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Wanneer een voorlopige voorziening wordt aangevraagd treedt de beschikking pas in werking nadat hierover een beslissing is genomen. Voor meer informatie over deze clausule verwijzen wij u naar de bijlage.
Nederweert, 18 december 2012 Burgemeester en wethouders van Nederweert, Namens dezen1 Afdeling Samenleving en Ruimte,
Mw. R. Bongers
Bijlagen: Overwegingen en voorschriften
1
Gelet op het op basis van bestuursmandaatbesluiten door het hoofd van de Afdeling Samenleving en Ruimte verleende ondermandaat.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
3
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3 1.4
2 2.1 2.2
Overwegingen................................................................................................................2 Het (ver)bouwen van een bouwwerk...................................................................................... 2 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting. .................................................................................................................. 3 Bescherming natuur (Natuurbeschermingswet 1998).......................................................... 20 Bescherming flora en fauna (Flora en faunawet)................................................................. 20
Voorschriften ...............................................................................................................21 Het (ver)bouwen van een bouwwerk.................................................................................... 21 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk. .................................................................................... 22 2.2.1 algemeen.................................................................................................................... 22 2.2.2 het houden van dieren................................................................................................ 24 2.2.3 opslag en gebruik van brijvoer en bijproducten.......................................................... 27 2.2.4 bouwcontrole emissiearme systemen ........................................................................ 28 2.2.5 chemisch luchtwassysteem met 95% emissiereductie .............................................. 29 2.2.6 gecombineerd luchtwassysteem bwl 2009.12............................................................ 31 2.2.7 opslag en gebruik zwavelzuur luchtwassysteem ....................................................... 33 2.2.8 spuiwater luchtwassysteem........................................................................................ 39 2.2.9 afval ............................................................................................................................ 41 2.2.10 agrarisch afvalwater ................................................................................................... 42 2.2.11 bodem......................................................................................................................... 43 2.2.12 energie........................................................................................................................ 46 2.2.13 verruimde reikwijdte.................................................................................................... 46 2.2.14 geluid .......................................................................................................................... 46 2.2.15 installaties................................................................................................................... 47 2.2.16 verwarming ................................................................................................................. 48
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
1
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
1
Overwegingen
Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag: 1.1
Het (ver)bouwen van een bouwwerk.
De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.10 Wabo gestelde toetsingsaspecten. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaats gevonden. Bij het nemen van het besluit hebben wij overwogen: De activiteit voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend. De activiteit voldoet aan de bouwverordening van de gemeente Nederweert. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend. De activiteit vindt plaats in een gebied waarvoor het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert is vastgesteld. De aangevraagde activiteit is hiermee niet in strijd. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend. Het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, is niet in strijd met redelijke eisen van welstand zoals neergelegd in de gemeentelijke welstandnota Nederweert 2006. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning worden verleend. Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het (ver)bouwen van een bouwwerk zijn er ten aanzien van deze activiteit geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
2
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
1.2
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.
A. AANGEVRAAGDE MILIEUSITUATIE. Tabel 1: aangevraagde situatie Stal
Dieren per categorie (Rav code)
5
Gespeende biggen (D 1.1.15.4.1)1
5
Aantal Dieren
OUE / dier
OUE totaal
NH3 Factor
NH3 Totaal
2.668
1,2
3.201,6
0,09
240,1
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.1)2
900
3,5
3.150,0
0,38
342,0
6
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2)3
108
3,5
378,0
0,53
57,2
6
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2)3
2.808
3,5
9.828,
0,53
1.488,2
7
Vleesvarkens (D 3.2.14.2)4
3.378
16,1
54.385,8
0,18
608,0
Totaal
70.943,4
2.735,5
1. Gespeende biggen, gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische luchtwasser (BWL 2009.12), hokoppervlak maximaal 0,35 m2 per big; 2. Vleesvarkens gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische luchtwasser (BWL 2009.12), hokoppervlak maximaal 0,8 m2 per varken; 3. Vleesvarkens gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische luchtwasser (BWL 2009.12), hokoppervlak groter dan 0,8 m2 per varken; 4. Vleesvarkens chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2008.09.V2), hokoppervlak groter dan 0,8 m2 per varken. De aanvraag is volledig en derhalve ontvankelijk.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
3
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
B. VERGUNNINGSITUATIE. Voor de inrichting is op 3 december 2009 een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer , thans WABO, vergunning verleend voor een vleesvarkenshouderij. Deze vergunning is door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State op 29 december 2010 onherroepelijk geworden. Op grond van artikel 1.2, lid 4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden reeds verleende beschikkingen ingevolge van de Wet milieubeheer gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. De vergunningsituatie heeft betrekking op de volgende veebezetting. Tabel 2: vigerende vergunning Stal
Dieren per categorie (Rav code)
Aantal Dieren
OUE / dier
OUE totaal
NH3 Factor
NH3 Totaal
5
Vleesvarkens (D 3.2.15.1.2)1
1.474
6,9
10.170,6
0,53
781,2
6
Vleesvarkens (D 3.2.15.1.2)
2.808
6,9
19.375,2
0,53
1.488,2
7
Vleesvarkens (D 3.2.14.2)2
2.856
16,1
45.981,6
0,18
514,1
Totaal
75.527,4
2.783,5
1. Vleesvarkens, gecombineerd luchtwassysteem 85% met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser (BWL 2006.14.V2), hokoppervlak groter dan 0,8 m2 per varken; 2. Vleesvarkens chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2008.09.V2), hokoppervlak groter dan 0,8 m2 per varken. De vergunning is rechtsgeldig voor bovengenoemde veebezetting. C. TOETSING AAN MILIEUCRITERIA. C. 1. Toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De geurhinder van dierenverblijven van een veehouderij moet worden getoetst volgens de methode zoals aangegeven in deze wet en de gelijknamige regeling. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de ligging van geurgevoelige objecten binnen of buiten de bebouwde kom én binnen of buiten concentratiegebieden. De geurbelasting van een inrichting is o.a. afhankelijk van het aantal en soort dieren dat binnen de inrichting aanwezig is. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is gepubliceerd op 18 december 2006 en hierna nog enkele malen gewijzigd. In de Rgv is per diercategorie een geuremissiefactor vastgesteld. De geurbelasting dient te worden berekend met het hiervoor ontworpen programma V-stacks vergunningen. Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, gelden minimaal aan te houden afstanden. Geurnormen De gemeente Nederweert is gelegen in concentratiegebied Zuid zoals bedoeld in bijlage I van de Meststoffenwet. Derhalve geldt op grond van artikel 3, lid 1 van de Wgv een normstelling van 3,0 OUE/m3 voor woningen en andere geurgevoelige objecten die zijn gelegen binnen de bebouwde kom en een normstelling van 14,0 OUE/m3 voor woningen en andere geurgevoelige objecten die zijn gelegen buiten de bebouwde kom. De nabij gelegen woningen en geurgevoelige objecten zijn gelegen buiten de bebouwde kom.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
4
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen (art. 6, lid 1 Wgv). Op 22 april 2008 heeft de gemeenteraad een dergelijke verordening vastgesteld. Deze verordening is op 8 mei 2008 gepubliceerd en op 9 mei 2008 in werking getreden. Dit met uitzondering van de norm voor het bedrijventerrein Ketelaarsweg. Hiervoor heeft de raad op 27 mei 2009 besloten de norm van 14,0 OUE/m3 vast te stellen. Op 26 juni 2009 is door de gemeenteraad een aanvulling op de verordening vastgesteld. Deze aanvulling is op 2 juli 2009 gepubliceerd en op 3 juli 2009 in werking getreden. Op de bij de gemeentelijke verordening behorende kaart is aangegeven welke geurnormen gelden voor de betreffende gebieden. In afwijking van de wettelijk vastgestelde normen, zijn de volgende normen vastgesteld. Voor de op de kaart aangegeven uitbreidingsgebieden: 8 OUE/m3. Voor gronden waar binnen de vigerende bestemmingsplannen een binnenplanse vrijstelling of wijzigingsbevoegdheid richting een geurgevoelige bestemming is opgenomen: 8 OUE/m3. Voor het bedrijventerrein Pannenweg (bestaand en in ontwikkeling zijnde): 8 OUE/m3. Afstanden tot woningen bij veehouderijen Deze waarden gelden ingevolge artikel 3, lid 2 van de Wgv niet voor een woning bij een andere veehouderij. De afstand tot dergelijke bedrijfswoningen moet tenminste 50 meter bedragen buiten de bebouwde kom en moet tenminste 100 meter bedragen binnen de bebouwde kom. Bij gemeentelijke verordening van 22 april 2008 is afgeweken van deze afstandseisen (art. 6, lid 2 Wgv). In afwijking van de wettelijk vereiste afstand bedraagt de vereiste afstand tot bestaande (tweede bedrijfs) woningen bij melkveehouderijen en paardenhouderijen 25 meter. Nieuwe stallen mogen niet binnen een afstand van 50 meter gerealiseerd worden en bestaande stallen mogen niet uitbreiden richting een woning binnen 50 meter. Bij het bepalen of een woning als bestaand aangemerkt kan worden, geldt dat de bouwvergunning uiterlijk op 22 april 2008 moet zijn verleend. Bij de aanvulling op de gemeentelijke verordening van 26 juni 2009 is bepaald dat geurgevoelige objecten die in gebruik zijn genomen als burgerwoning en die zijn afgesplitst van een nog in werking zijnde veehouderij voor wat betreft de beoordeling in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij worden gelijkgeschakeld met agrarische bedrijfswoningen. Afstanden tussen de gevels Ingevolge artikel 5, lid 1 moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object binnen en buiten de bebouwde kom respectievelijk 50 en 25 meter bedragen.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
5
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld De dichtstbij gelegen woning is de, buiten de bebouwde kom gelegen, burgerwoning aan Liskesweg 4 op een afstand van 100 meter. De dichtstbij gelegen bedrijfswoning behorende bij een (voormalige) veehouderij is gelegen aan Liskesweg 13 op een afstand van 194 meter afstand van de inrichting. De dichtstbij gelegen burgerwoning binnen de bebouwde kom van Nederweert is gelegen aan Steutenweg 2 op een afstand van circa 1.270 meter afstand van de inrichting. In het volgende overzicht zijn de hoogste, berekende geurbelastingen op en afstanden tot de omliggende woningen van derden en overige objecten, die als geurgevoelig object moeten worden aangemerkt, weergegeven. Tabel 3a: gewenste en werkelijke afstanden en maximale geurbelasting Geurgevoelige objecten, niet zijnde een veehouderij: Adres geurgevoelig object
Cat. object
Liskesweg 4 Wessemerdijk 9 Wessemerdijk 10 Wessemerdijk 11 Wessemerdijk 5 Wessemerdijk 11a Steutenweg 2
Buiten Buiten Buiten Buiten Buiten Binnen Binnen
Geurbelasting (OUE/m³) Werkelijk Norm
21,0 9,9 10,3 10,5 11,7 7,7 1,0
14,0 14,0 14,0 14,0 14,0 14,0 3,0
Gemeten tot buitenzijde Werk. Gew. Punt afst. afst. (m) (m) 100 25 Stal 5 203 25 Stal 5 199 25 Stal 5 182 25 Stal 7 175 25 Stal 7 226 25 Stal 7 1.270 25 Stal 6
Geurgevoelige objecten, zijnde een veehouderij: Adres geurgevoelig object
Cat. object
Liskesweg 13
Buiten
Gemeten tot emissiepunt Werk. Gew. Punt afst. afst. (m) (m) 268 50 Stal 5/6
Gemeten tot buitenzijde Werk. Gew. Punt afst. afst. (m) (m) 194 25 Stal 5
Vergelijking van deze geurbelasting en afstanden toont aan dat voor de burgerwoning aan Liskesweg 4 niet wordt voldaan aan de normen voor geurbelasting van de verordening. Aan de vereiste afstanden wordt wel voldaan. De gevraagde vergunning heeft betrekking op een uitbreiding in het aantal te houden dieren van de diercategorieën en gespeende biggen. De uitbreiding van de capaciteit van de inrichting wordt gecompenseerd door het nemen van geurbelastingreducerende maatregelen. Dit betreft de volgende maatregelen: − Er worden 466 vleesvarkens van stal 5/6 verplaatst naar stal 7. − Stal 5/6 wordt voorzien van een gecombineerde luchtwasser in plaats van een chemische luchtwasser. − De luchtsnelheid van de luchtwasser van stal 5/6 wordt verhoogd. − De emissiepunthoogte van stal 5/6 wordt verhoogd. Door toepassing van deze geurbelastingreducerende maatregelen neemt de geurbelasting ten opzichte van de vergunde situatie af. De geurbelastingen van de vergunde situatie en de vergunde situatie met de toepassing van deze maatregelen zijn weergegeven in tabel 3b. Door de geurbelasting van de vergunde situatie met geurbelastingreducerende maatregelen hiervan af te trekken blijft de reductie in geurbelasting over. Ook deze reductie is opgenomen in tabel 3b. Van deze reductie mag maximaal de helft (is 50 procent) weer worden ingevuld door de uitbreiding van de inrichting (artikel 3, lid 4 van de geurwet). Dit betekent dat in de aangevraagde situatie voor de geurbelasting op de betreffende geurgevoelige objecten, per object, een maximum voor de toegestane geurbelasting geldt (het geurbelastingplafond, is voor elk object de geurbelasting voor de vergunde situatie met geurbelastingreducerende maatregelen vermeerderd met 50 procent van de reductie door toepassing van deze maatregelen). Ook dit geurbelastingplafond is opgenomen in tabel 3b. De geurbelasting voor de aangevraagde situatie is hier vervolgens naast gezet (is overgenomen uit tabel 3a). Uit een vergelijk van de werkelijke geurbelasting in de aangevraagde situatie en het geurbelastingplafond
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
6
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
volgt dat voor deze objecten de afwijking van de norm voor geurbelasting de vergunningverlening niet in de weg staat. Tabel 3b: overzichtstabel geurbelasting in overbelaste situatie Geurgevoelige objecten waarvoor in de aangevraagde situatie niet aan de norm voor geurbelasting wordt voldaan (zie tabel 3a): Adres geurgevoelig Cat. Geurbelasting (OUE/m³) object object Werkelijk Vergund Reductie Plafond vergund met reducerende maatregelen Liskesweg 4 Buiten 24,8 18,4 6,4 21,6
Werkelijk gevraagd
21,0
Conclusie Aan de bepalingen van de Wet geurhinder en veehouderij wordt voldaan.
C. 2. Wet ammoniak en veehouderij Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij in werking getreden. Ingevolge de Wet van 17 februari 2007, houdende wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij richt de wet zich op de bescherming van zeer kwetsbare gebieden. Zeer kwetsbare gebieden moeten worden aangewezen door de provincies. Binnen deze gebieden en de zones van 250 meter rond deze gebieden wordt uitgegaan van een emissie-standstill. De inrichting is gelegen op een afstand van circa 875 meter van het meest nabij gelegen zeer kwetsbare gebied “Sarsven / De Banen”. Er geldt derhalve geen emissie-standstill verplichting voor de inrichting. C.3. Best beschikbare technieken (BBT) Getoetst is aan de eis om de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen (onder andere artikel 2.14 lid 1 aanhef en onder c Wabo). Bij ministeriële regeling zijn de documenten aangewezen, waarmee het bevoegd gezag bij de bepaling van BBT in het kader van de vergunningverlening rekening moet houden. Voor de aangevraagde diercategorieën en activiteiten zijn geen specifieke documenten aangewezen. Wel zijn de uitgangspunten van de BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij van toepassing. Goede landbouwpraktijk; Uit de aanvraag volgt dat registratie van het waterverbruik, het energieverbruik, de vrijkomende afvalstoffen (waaronder dierlijke mest) en het gebruik van veevoer zal plaatsvinden. Verder moeten volgens de voorschriften bij deze vergunning regelmatig inspecties aan gebouwen en installaties met de bijbehorende onderhouds- en reparatiewerkzaamheden worden uitgevoerd. Voerstrategieën; Dit aspect is geïmplementeerd via het Nederlandse mestbeleid en is geen onderwerp dat op grond van de Wet milieubeheer hoeft te worden beoordeeld. Aan dit punt is daarom geen nadere aandacht besteed. Water- en energieverbruik; Ten aanzien van het aspect energie wordt opgemerkt dat bij de besluitvorming rekening is gehouden met informatieblad E11 van Infomil: `Energiebesparing bij veehouderijen´ (zie ook de overwegingen betreffende het aspect energie). Meer concreet volgt uit de aanvraag dat de nieuwe stallen volledig volgens de `laatste- stand-der techniek´ worden gebouwd, waarbij tevens diverse energiereducerende maatregelen worden genomen. Opslag, behandeling en uitrijden van mest. Drijfmest wordt opgeslagen in de mestputten, die zijn voorzien van een mestdichte vloer. De opslagvoorzieningen voldoen aan de wettelijk geldende eisen. Tevens zijn in de vergunning voorschriften gesteld waarmee (stank)overlast en bodemverontreiniging wordt voorkomen. Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
7
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
De mest wordt periodiek afgevoerd door erkende transporteurs en wordt gebruikt op landbouwgronden in de omgeving of elders in Nederland. De mest wordt volgens het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) verwerkt of uitgereden. Stalsystemen Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden opgenomen in het Besluit ammoniak huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting). Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. Dit is bevestigd in de 'Oplegnotitie bij de BREF voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij' d.d. 30 juli 2007 (een uitgave van het Ministerie van VROM). De eisen in het Besluit huisvesting zijn tot stand gekomen door rekening te houden met gegevens die het bevoegd gezag op grond van artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht ook bij het vaststellen van BBT moet betrekken. De maximale emissiewaarden zijn opgenomen in bijlage 1 bij het Besluit huisvesting en dienen in acht te worden genomen bij nieuwbouw en aanpassing van huisvestingssystemen (feitelijke vervanging van het huisvestingssysteem). In de Wav is bepaald dat een huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 nog niet in de veehouderij aanwezig was, afzonderlijk aan de voorschriften van het Besluit huisvesting moet voldoen. Voor bestaande huisvestingssystemen gelden een aantal bijzondere bepalingen, zoals een overgangstermijn (zie bijlage 2 bij het Besluit huisvesting). Stalsystemen die voldoen aan de maximale emissiewaarden, voldoen aan BBT. In de navolgende tabellen zijn de ammoniakemissiefactoren en maximale emissiewaarden van de aangevraagde huisvestingsystemen voor de verschillende diercategorieën aangegeven. Tabel 4: maximale emissiewaarden en ammoniakemissiefactoren Ammoniak emissie Factor
Maximale emissie waarde
Diercategorie
Aantal
Gespeende biggen (D 1.1.15.4.1)
2.668
0,09
0,23
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.1)
900
0,38
1,4
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2)
108
0,53
1,4
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2)
2.808
0,53
1,4
Vleesvarkens (D 3.2.14.2)
3.378
0,18
1,4
Alle huisvestingssystemen voldoen aan de maximale emissiewaarden. Conclusie De aanvraag voldoet aan BBT. C.4. IPPC Richtlijn De IPPC-richtlijn (Europese Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). In Nederland is de richtlijn in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Waterwet geïmplementeerd. Aangezien binnen het bedrijf meer dan 2.000 mestvarkens worden gehouden, zijnde de drempelwaarde uit de bijlage I van de IPPC-richtlijn, valt het bedrijf onder de Richtlijn. Op grond van artikel 3, lid 3 van de Wet ammoniak en veehouderij moet een vergunning voor een veehouderij waarop de IPPC-richtlijn van toepassing is, worden geweigerd als niet kan worden voldaan aan voorschriften die vanwege de technische kenmerken of geografische ligging van de installatie of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden moeten worden gesteld, maar die niet door toepassing van de best beschikbare technieken kunnen worden gerealiseerd. Op 25 juni 2007 is de “Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij” vastgesteld. In deze beleidslijn is aangegeven dat verdergaande maatregelen dan BBT (BBT+) noodzakelijk zijn indien de ammoniakemissie van een veehouderij, na uitbreiding en toepassing van BBT meer bedraagt dan 5000 kg per jaar. Nog verdergaande maatregelen (BBT++) zijn noodzakelijk indien de Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
8
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
ammoniakemissie na uitbreiding meer bedraagt dan 10.000 kg per jaar. In onze vergadering van 10 juli 2007 hebben wij besloten om de beleidslijn toe te passen bij aanvragen om een milieuvergunning. De ammoniakemissie van de aangevraagde situatie bedraagt met toepassing van BBT 10.685,2 kg per jaar. In de vergunde situatie bedraagt de ammoniakemissie met toepassing van BBT 7.138 kg per jaar. In de aangevraagde situatie moeten er daarom verdergaande maatregelen en/of nog verdergaande maatregelen moeten worden gerealiseerd. Voor de ammoniakemissie in de vergunde situatie kunnen geen verdergaande maatregelen worden verlangd. Voor de ammoniakemissie tot 10.000 kg per jaar moeten verdergaande maatregelen (BBT+) worden verlangd en voor de ammoniakemissie boven 10.000 kg per jaar moet nog verdergaande maatregelen (BBT++) worden verlangd. Voor vleesvarkens betekent BBT+ dat de ammoniakemissiefactor niet hoger mag zijn dan 1,1 kg/dier/jaar en BBT++ dat de ammoniakemissiefactor niet hoger mag zijn dan 0,53 kg/dier/jaar. Voor gespeende biggen betekent BBT+ dat de ammoniakemissiefactor niet hoger mag zijn dan 0,21 kg/dier/jaar en BBT++ dat de ammoniakemissiefactor niet hoger mag zijn dan 0,11 kg/dier/jaar. In de aangevraagde situatie bedraagt de ammoniakemissiefactor voor vleesvarkens niet meer dan 0,53 kg/dier/jaar en bedraagt de ammoniakemissiefactor voor gespeende biggen niet meer dan 0,11 kg/dier/jaar. Aan de beleidslijn wordt voldaan. Conclusie De aanvraag voldoet aan de IPPC-richtlijn. C.5. Besluit milieu-effectrapportage De Europese MER-richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER). Het Besluit MER bepaalt dat er een directe verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage (bijlage C) bestaat bij het oprichten, wijzigen of uitbreiden van installaties met meer dan 900 zeugen of 3.000 vleesvarkens of een mer-beoordelingsplicht (bijlage D) bestaat bij het oprichten, wijzigen of uitbreiden van installaties met meer dan 2.000 vleesvarkens of 2.700 gespeende biggen. Bij de onderhavige aanvraag worden de grenswaarden voor bijlage C of D niet overschreden. Ondanks dat moet toch worden beoordeeld of de activiteit mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In onderhavige situatie is er sprake van een toename van het aantal te houden dieren. De ammoniakemissie en geuremissie vanuit de inrichting nemen als gevolg van de gevraagde verandering niet toe. Wel is sprake van een toename in fijn stofemissie. Aan de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan (zie de overwegingen verderop in dit verslag). Door het toepassen van vergaande technieken wordt bewerkstelligd dat de inrichting in zijn geheel voldoet aan BBT en aan de Beleidslijn IPPC omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij. Voor geluid wordt aan de richtwaarde voor het landelijk gebied getoetst. Aan deze richtwaarden wordt voldaan. De wijzigingen vinden plaats binnen het huidige bouwblok. Er zijn geen planologisch aspecten die de gevraagde uitbreiding in de weg staan. Voor de gevraagde activiteit is tevens een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet aangevraagd bij de Provincie Limburg. Indien een dergelijke vergunning niet kan worden verleend, kan de uitbreiding geen doorgang vinden. In de directe omgeving zijn, gelet op de uitbreiding binnen de inrichting en de daarmee samenhangende emissies, geen belangrijke nadelige gevolgen te verwachten. De activiteit heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria die betrekking hebben op: 1. de kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse; 2. de plaats waar de activiteit plaatsvindt; 3. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben. Dit betekent dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. C.6. Toetsing directe ammoniakschade In het kader van de toepassing van de Wet milieubeheer kan mogelijke directe schade aan bossen en
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
9
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
andere vegetatie door de uitstoot van ammoniak van belang zijn. Deze schade blijkt in de praktijk vooral plaats te vinden bij coniferen en fruitbomen, maar ook andere gewassen zijn er echter gevoelig voor. Of er sprake is van onaanvaardbare ammoniakschade kan beoordeeld worden aan de hand van rapport "Stallucht en Planten" van het IMAG in Wageningen uit juli 1981. Uit dit rapport blijkt dat schade door uitstoot van ammoniak uit stallen zich kan voordoen bij intensieve kippen- en varkenshouderijen. Ter voorkoming van dergelijke schade blijkt dat een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen moet worden aangehouden. Toetsing aan dit rapport is, blijkens de uitspraak in casus E03.98.0118, nog steeds conform de meest recente, algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Er bevinden zich binnen bovengenoemde afstanden van stallen géén gevoelige vegetaties zoals bedoeld. Daardoor kan in de aangevraagde situatie worden gewaarborgd dat er door de ammoniakemissie vanuit de dierverblijven geen directe ammoniakschade zal optreden. C.7. Toetsing aan overige milieucriteria Algemeen De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. Afvalstoffen De volgende (gevaarlijke) afvalstoffen komen vrij: − huishoudelijk; − tl-lampen; − kadavers. De mate van afvalscheiding is getoetst aan het werkboek ‘wegen naar preventie bij bedrijven’. Bovengenoemde afvalstromen worden gescheiden van elkaar opgeslagen en afgevoerd. Verdere scheiding dan conform de aanvraag is aangegeven is gelet op de geringe hoeveelheid niet nodig. Ingevolge het werkboek ‘wegen naar preventie bij bedrijven’ van Infomil is bij de in de aanvraag genoemde hoeveelheden afval sprake van een geringe omvang. Door de geringe omvang is er geen aanleiding om afvalpreventie bij het beoordelen van de aanvraag te betrekken. Bijproducten Uit recente jurisprudentie blijkt dat bijproducten mogelijk worden aangemerkt als afvalstoffen. Wanneer een gpbv-installatie onderdeel uitmaakt van de inrichting en 1.000 m³ of meer aan afvalstoffen worden opgeslagen, of jaarlijks 15.000.000 kg of meer aan afvalstoffen wordt verwerkt (bijvoorbeeld door middel van mengen, thermisch behandelen of verdichten), zijn Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag. Een gpbv-installatie maakt onderdeel uit van de inrichting (zie hiervoor in het hoofdstuk gpbvinstallatie). Binnen de onderhavige inrichting is een opslagcapaciteit voor 600 m³ aan bijproducten aangevraagd. In de voederkeuken worden deze producten gemengd met krachtvoer / mengvoer om vervolgens aan de varkens te worden toegediend. Bijproducten zijn van buiten de inrichting afkomstig en zijn niet als voedermiddel geproduceerd. Het zijn afvalstoffen die vrijkomen bij de productieprocessen van de levens- en genotmiddelenindustrie. Jaarlijks wordt binnen de inrichting 3.030.000 kg aan bijproducten (afvalstoffen) verwerkt. Binnen onderhavige inrichting worden wel afvalstoffen opgeslagen en verwerkt, doordat echter de hiervoor genoemde grenzen niet worden overschreden, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd om op de aanvraag te beslissen. Een omgevingsvergunning voor de activiteit inrichting kan op grond van artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming van het milieu” is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. Dit betekent een beheer van afvalstoffen waarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheersplan dan wel de voorkeursvolgorde en de criteria uit de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wet milieubeheer (artikel 10.14 van de Wet milieubeheer).
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
10
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Het bedoelde afvalbeheersplan is het Landelijk Afvalbeheerplan 2009 - 2021 (LAP). Het LAP is op 24 december 2009 in werking getreden. Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag moet worden getoetst aan de algemene bepalingen. Deze zijn gebaseerd op het beleidskader (deel 1 van het LAP). Verder moet worden getoetst aan specifieke bepalingen uit het van toepassing zijnde sectorplan. Deze zijn opgenomen in deel 2 van het LAP. Voor de opslag en verwerking van bijproducten is sectorplan 3 procesafhankelijk industrieel afval van toepassing. Voor onderhavige aanvraag zijn de volgende algemene bepalingen bij vergunningverlening van toepassing: - Vergunningtermijn: Vergunningen voor de opslag en verwerking van afvalstoffen worden verleend voor onbepaalde tijd. - Opslag van afvalstoffen: De termijn voor het opslaan van afvalstoffen voorafgaand aan het geven van een nuttige toepassing (verwerking) is maximaal 3 jaar. De termijn van 3 jaar is van toepassing wanneer het opslaan van afvalstoffen een zelfstandige activiteit betreft. In de onderhavige situatie is sprake van het opslaan van afvalstoffen (de bijproducten) voorafgaand aan de verwerking binnen de inrichting. Deze verwerking bestaat uit het mengen en de toepassing van dit mengsel als veevoer binnen de inrichting. Voorafgaand aan deze verwerking worden de betreffende producten voor een beperkte duur, vaak hooguit enkele maanden, binnen de inrichting opgeslagen. Omdat deze opslag geen zelfstandige activiteit betreft, is de hiervoor gestelde termijn van maximaal 3 jaar niet van toepassing op onderhavige inrichting. - Acceptatie en bewerking: In de aanvraag moet duidelijk worden gemaakt welke afvalstoffen worden geaccepteerd en gemengd. Enkel het mengen van deze producten is toegestaan. Verder moet in de aanvraag een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid zijn opgenomen. Daarnaast moeten bedrijven in hun aanvraag acceptatie en verwerking vast leggen in toereikende procedures met betrekking tot administratieve organisatie en interne controle. In de onderhavige situatie is sprake van de opslag en verwerking van reststoffen uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie. Deze producten worden verwerkt tot veevoer. In de aanvraag is duidelijk aangegeven welke producten worden opgeslagen en verwerkt. Het opstellen van een acceptatie- en verwerkingsbeleid is gelet op de aard en omvang van deze verwerking niet nodig. Wel dient een registratie te worden gevoerd van de producten die binnen de inrichting worden aangevoerd. - Toetsen aan de minimumstandaard: De aangevraagde activiteit betreft het nuttig toepassen van afvalstoffen. Binnen nuttige toepassing wordt onderscheid gemaakt tussen producthergebruik, materiaalhergebruik en inzet als brandstof. Het geschikt maken van afvalstromen ten behoeve van veevoer betreft een nuttige toepassing als producthergebruik. Het betreffen afvalstromen die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie, maar wel voor inzet als veevoer. Op de in de aanvraag vernoemde afvalstromen is het sectorplan procesafhankelijk industrieel afval van het LAP van toepassing. De minimumstandaard voor deze afvalstroom is nuttige toepassing, tenzij nuttige toepassing niet mogelijk is op grond van de aard en samenstelling van de afvalstof of de meerkosten van nuttige toepassing substantieel hoger liggen dan de kosten voor verwijdering van de afvalstof. De aangevraagde activiteit, het verwerken van reststoffen uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie tot veevoer, betreft een nuttige toepassing van deze afvalstroom. Dit voldoet aan de minimumstandaard die voor deze afvalstroom geldt. Conclusie Gelet op voorgaande toetsingen is de voorgestelde wijze van verwerking van de afvalstoffen in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 10.4, 10.5 en 10.14 van de Wet milieubeheer. De gevraagde vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
11
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Afvalwater Schrob- en reinigingswater van de stallen, mobiele kadaveraanbiedvoorziening, bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard en de spoelplaats wordt opgevangen in mestputten. Deze afvalwaterstromen worden over landbouwgronden uitgereden conform de bepalingen van het Besluit gebruik meststoffen. Binnen de inrichting is ook sprake van in de bodem brengen van (niet verontreinigd) hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Het opnemen van aanvullende voorschriften is hiervoor niet noodzakelijk. Bodem Bodembeschermende voorzieningen Binnen de inrichting worden mest, diesel, reinigings- en diergeneesmiddelen, afvalwater, zwavelzuur en spuiwater gebezigd en opgeslagen. Deze stoffen moeten worden aangemerkt als een potentieel bodembedreigende stof, zoals bedoeld in de Nederlandse richtlijn bodembescherming (Nrb). Mest en afvalwater moet worden opgeslagen in mest- of vloeistofdichte mestkelders onder de stallen, die voldoen aan de Bouwtechnische richtlijnen mestbassins. Deze verplichting wordt opgenomen in de voorschriften behorende bij deze vergunning. Reinigingsmiddelen, zwavelzuur, diesel (noodstroomagregaat) en diergeneesmiddelen worden opgeslagen in of boven lekbakken. Als deze op een vloeistofkerende vloer zijn geplaatst, worden voldoende maatregelen getroffen om verontreiniging te voorkomen. Teneinde een aanvaardbaar risico te bewerkstelligen dient regelmatige inspectie en controle van bodembeschermende voorzieningen plaats te vinden. Spuiwater wordt opgeslagen in een vloeistofdichte opslagsilo. In de voorschriften bij deze beschikking worden voorzieningen en maatregelen opgenomen, die waarborgen dat geen bodemverontreiniging zal optreden door het gebruik van deze silo. In de voorschriften bij deze vergunning zijn voorwaarden gesteld met betrekking tot het treffen van bodembeschermende maatregelen of voorzieningen en periodieke inspectie daarvan, conform de Nrb. Bodemonderzoek De aangevraagde activiteiten kunnen worden gezien als regulier voor de agrarische bedrijfstak. In de vergunning zijn toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem voorgeschreven. In afwijking van de Nrb is het overeenkomstig constante jurisprudentie, voor deze inrichting, niet noodzakelijk om een nulsituatie-onderzoek te verlangen. Grondwaterputten De inrichting is gelegen in de zogenaamde Roerdalslenk, zoals bedoeld in afdeling 3 van Hoofdstuk 5 van de Provinciale Milieuverordening (PMV). Op grond van artikel 5.32 van de PMV is het verboden om boorputten dieper dan 30 meter op te richten of in exploitatie te nemen en te hebben. Het verbod geldt niet als wordt voldaan aan de op grond van artikel 5.35 vastgestelde algemene voorschriften. Binnen de inrichting is een grondwaterput aanwezig. De gemeente Nederweert is gelegen in zone III. Dit betekent dat voorschriften dienen te worden gesteld indien de diepte van een grondwater put 80 meter of meer bedraagt. De diepte van de aangevraagde put bedraagt 40 meter. De betreffende voorschriften in Bijlage 9, onderdeel B onder “B14” van de PMV zijn in onderhavige situatie niet van toepassing. Energiegebruik Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met aspect zuinig omgaan met energie. Deze inrichting behoort niet tot een brancheorganisatie waarmee een Meerjarenafspraak (MJA) energie-efficiency is afgesloten.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
12
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
De voorschriften met betrekking tot energie zijn gebaseerd op de circulaire “Energie in de milieuvergunning” (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ) en het informatieblad Veehouderijen t.b.v. energie in de milieuvergunning voor niet-MJA inrichtingen. (Infomil, december 1997). Op grond van de circulaire moet het energieverbruik als een relevant milieu-aspect van de inrichting worden aangemerkt als het jaarlijkse verbruik hoger is dan 25.000 m3 aardgas en 50.000 kWh aan elektriciteit. Het energieverbruik bedraagt volgens de aanvraag circa 15.000 m3 aardgas en 400.000 kWh elektriciteit per jaar. Het energieverbruik is daarom een relevant milieu-aspect. Bij de aanvraag is aangegeven welke energiebesparende maatregelen worden gerealiseerd. Dit betreft ondermeer het toepassen van natuurlijke daglichtintreding, aanwezigheidsdetectie, een centrale lichtschakelaar, schakelklok en schemerschakelaar buiten- en terreinverlichting, energiezuinige verlichting, HF-TL lampen met spiegeloptiekarmatuur, ligvloerisolatie, dak-, plafond- en muurisolatie, isolatie van leidingen, klimaatcomputer, regeling met meetwaaier en smoorunit, frequentieregeling, centrale afzuiging, ventilatiesystemen met ondergrondse luchtinlaat, cv/vloerverwarming, HR-verwarming, Optimalisering en weersafhankelijke regeling verwarming, eigen CV-groep of –ketel voor afwijkende ruimtes, gebruik van circulatiewarmte. De in de sector gangbare energiebesparende maatregelen worden getroffen. Het in de vergunning voorschrijven van een energiebesparingsonderzoek is daarom niet noodzakelijk. In de vergunning is alleen een voorschrift opgenomen dat het energieverbruik moet worden geregistreerd. Geluid Normen De inrichting is gelegen in het buitengebied en kan gezien de omgeving omschreven worden als een landelijke omgeving. Voor een dergelijke omgeving geldt op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunning (21 oktober 1998) de grenswaarde voor een landelijke omgeving, te weten 40 dB(A) als etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT). Ingevolge de handreiking mag het maximale geluidniveau (LAmax) bij voorkeur niet groter zijn dan 10 dB(A) boven de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Indien redelijkerwijs geen maatregelen kunnen worden getroffen, mag echter een maximaal geluidniveau van 70 dB(A) als etmaalwaarde worden toegestaan. Bij de aanvraag is een akoestisch rapport met rapportnummer 212-NLi6-8-il-v2 gevoegd. In dit rapport is de geluidbelasting van de inrichting getoetst aan de genoemde richtwaarden. Representatieve bedrijfssituatie In de representatieve bedrijfssituatie is rekening gehouden met de volgende activiteiten en bronnen: − gebruik luchtwassers in de dag-, avond- en nachtperiode; − het verladen van vleesvarkens in de dag- en nachtperiode (1,5 uur); − verpompen van drijfmest aan voor- en achterzijde stal 5 in de dagperiode (totaal 40 minuten); − vullen van voersilo’s in de dagperiode (1 uur); − het gebruik van een kadaverkoeling in de dag-, avond- en nachtperiode; De afvoer van drijfmest van stal 6 en 7 is niet als zodanig gemodelleerd. Er was rekening mee gehouden dat deze mest wordt verwerkt in een mobiele mestscheidingsinstallatie (in de dagperiode) en dat vervolgens afvoer van vaste fractie en dunne fractie plaatsvindt. De voorgenomen mestverwerking is uiteindelijk niet aangevraagd. De betreffende tractor- en vrachtwagenbewegingen zijn maatgevend. Op deze wijze moet de geluidemissie van de afvoer van drijfmest worden geacht te zijn verdisconteerd. Als mobiele bronnen zijn ingevoerd: − personenauto’s: 14 in de dagperiode en 2 in de avondperiode; − bestelauto’s: 8 in de dagperiode en 2 in de avondperiode; − tractoren: 1 voor transport van bijproducten; − vrachtwagens of tractoren voor afvoer van spuiwater (dunne fractie), drijfmest of vaste mest: 11 in de dagperiode en 1 in de nachtperiode; − vrachtwagens of tractoren voor afvoer van drijfmest stal 5: 1 in de dagperiode; − vrachtwagens of tractoren voor aanvoer voer, vee en afvoer drijfmest: 7 in de dagperiode en 1 in Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
13
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
−
de nachtperiode; vrachtwagen voor aanvoer vee: 1 in de dagperiode en 1 in de nachtperiode.
Resultaten representatieve bedrijfssituatie Uit de geluidberekeningen blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de grenswaarde van 40, 35 en 30 dB(A) (respectievelijk voor dag, avond en nacht) voor het LAr,LT. In de representatieve bedrijfssituatie komen uitsluitend in de dag- en nachtperiode piekgeluiden voor. Uit de geluidberekeningen blijkt dat de streefwaarde van 50 dB(A) als etmaalwaarde voor het maximale geluidniveau in deze perioden bij alle woningen wordt overschreden. Dit wordt veroorzaakt door de tractorbewegingen in de dagperiode en vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode. De vrachtwagens voldoen aan de stand der techniek. Gezien de gespreide ligging van de betreffende woningen kan het treffen van overdrachtsmaatregelen redelijkerwijs niet worden gevergd. Er wordt voldaan aan de beste beschikbare techniek. De grenswaarde van 70 dB(A) als etmaalwaarde wordt echter niet overschreden. Voor zover niet wordt voldaan aan de streefwaarde, zijn de berekende geluidsniveaus opgenomen als normstelling in de voorschriften. Indirecte hinder De genoemde geluidnormen zijn niet van toepassing op het verkeer van en naar de inrichting dat zich buiten de inrichting bevindt. De geluidbelasting van deze verkeersbewegingen moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) als etmaalwaarde, zoals opgenomen in de Circulaire houdende beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wm (29 februari 1996/ Nr. MBG 9600613 1, Stcrt. 1996). Uit de geluidberekeningen blijkt dat aan de grenswaarde wordt voldaan. Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de “Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)” van kracht geworden. Ingevolge deze wet gelden, in afwijking van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer, ten aanzien van de kwaliteit van de buitenlucht, de bepalingen van Titel 5.2 en de daarbij behorende bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 5.17, lid 1 van de Wet milieubeheer houdt het bevoegd gezag bij de uitoefenen rekening met de in bijlage 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen en de richtwaarden voor ozon, nikkel, arseen, cadmium en benzo(a)pyreen. Onderhavige inrichting betreft een veehouderij. Bij veehouderijen is in het kader van de genoemde luchtkwaliteitseisen uitsluitend de emissie van zwevende deeltjes (PM10), ofwel fijn stofemissie van belang. Voor zwevende deeltjes gelden de volgende grenswaarden: - 40 microgram per m3 (µg/m3 ) als jaargemiddelde concentratie; - 50 microgram per m3 (µg/m3 ) als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Het uitgangspunt is dat de grens- en richtwaarden voor voornoemde stoffen in acht worden genomen. Het uitgangspunt is dat de grens- en richtwaarden voor voornoemde stoffen in acht worden genomen. Ingevolge artikel 5.16, lid 1 onder b, juncto 1e, hoeft een vergunning echter niet te worden geweigerd als de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van een activiteit per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft. Op 19 december is de Wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 in werking getreden. Op grond van de gewijzigde regeling hoeft toetsing van de luchtkwaliteitseisen niet meer plaats te vinden op niet publiek toegankelijk locaties en waar geen vaste bewoning is, terreinen met één of meer inrichtingen waarop de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is, rijbanen van wegen en op middenbermen van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben. Er wordt alleen getoetst indien significante blootstelling plaatsvindt, zoals bij woonbebouwing, scholen e.d. plaatsvindt. In de omgeving van de inrichting zijn uitsluitend (bedrijfs)woningen van derden, wegen zonder voetpad en niet voor publiek toegankelijke landbouwgronden gelegen. Toetsing dient plaats te vinden op woningen van derden en publiek toegankelijke plaatsen, voor zover wordt voldaan aan het blootstellingscriterium. Toetsing hoeft derhalve uitsluitend plaats te vinden ter plaatse van de (bedrijfs)woningen aan Liskesweg en Wessemerdijk.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
14
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Bij de aanvraag is een berekening gevoegd van de fijn stofconcentratie ter plaatse van te beschermen objecten. Hieruit blijkt dat aan de normstellingen van Bijlage 2 van de wet milieubeheer wordt voldaan. De vergunning behoeft derhalve niet geweigerd te worden op grond van artikel 2.14 van de Wabo, juncto artikel 5.16, lid 1 onder b, , juncto 1e, van de Wet milieubeheer. Waterwet De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. De Waterwet vervangt geheel of gedeeltelijk negen bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. De Waterwet omvat vele aspecten. Zo zorgt de Waterwet er onder andere voor dat diverse vergunningen uit de voormalige waterbeheerwetten worden samengevoegd in één watervergunning. Daardoor neemt de regeldruk voor burgers en bedrijven af. Binnen de inrichting wordt geen afvalwater geloosd waarop de Waterwet van toepassing is. C.8. Veiligheid Binnen de inrichting wordt een kleine hoeveelheid reinigingsmiddelen (25 kg) opgeslagen. Omdat de opslag gering is en moet worden aangemerkt als een werkvoorraad, hoeft deze niet te voldoen aan de bepalingen van de betreffende Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15. Chemische luchtwassers vangen ammoniak uit de lucht van de stallen door de vrijkomende lucht te wassen met water waaraan zwavelzuur is toegevoegd. Tussen zwavelzuur en ammoniak vindt een chemische reactie plaats waarbij ammoniumsulfaat ontstaat. Hierdoor wordt de uit de lucht gewassen ammoniak vastgehouden in het waswater. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden die een oordeelkundig gebruik afdwingen en aldus waarborg bieden dat de chemische luchtwasser waarin het zwavelzuur zich bevindt, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. Bij het opstellen van deze voorschriften is aangesloten bij paragraaf 4.1.3 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) en paragraaf 4.1.3.1 van de bijbehorende ministeriële regeling (Regeling algemene regels voor inrichtingen, Rarim). Deze voorschriften worden beschouwd als de meest recente milieutechnische inzichten. Voorvallen Wm Voorvallen moeten, overeenkomstig hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer, worden gemeld aan het bevoegd gezag. C.9. Informatie en advies Wij adviseren de vergunninghouder een bedrijfsintern milieuzorgsysteem in te voeren. Een milieuzorgsysteem is het geheel van beleidsmatige, organisatorische en administratieve maatregelen, gericht op - het inzicht krijgen in, - het beheersen van, - en het waar mogelijk verminderen van de nadelige gevolgen voor het milieu. In deze vergunning zijn elementen opgenomen die ook deel uit kunnen maken van een bedrijfsintern milieuzorgsysteem. C.10 Procedure Op 12 juni 2012 is de ontwerpbeschikking vastgesteld. Van 22 juni 2012 tot en met 2 augustus 2012 bestond voor eenieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen naar aanleiding van het ontwerp van de vergunning. Naar aanleiding van de opgestelde ontwerpvergunning zijn op 1 augustus 2012 (appellant 1) en 2 augustus 2012 (appellant 2) zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn allen binnen de gestelde termijn ingediend. Ook voldoen de zienswijzen aan de vormvoorschriften van de Algemene wet bestuursrecht, zodat deze in behandeling moeten worden genomen.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
15
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Inhoud van de zienswijzen De zienswijzen betreffen het volgende. Appellant 1: a. Voor deze inrichting is al tweemaal een vergunning verleend voor een uitbreiding die een klein beetje kleiner is dan de drempelwaarde van de MER-plicht. De MER-plicht wordt ook bepaald door de voorzienbare uitbreiding. In totaal is of wordt, inclusief de huidige aanvraag, een uitbreiding gerealiseerd die boven de drempelwaarde MER uitstijgt, zonder dat ooit een MER is opgesteld. Er had nu een MER moeten worden opgesteld. In ieder geval dient u nader te onderzoeken of initiatiefnemer nog verdere plannen heeft. b. U stelt dat het verplaatsen van 466 vleesvarkens van stal 5/6 naar stal 7 en het verhogen van de luchtsnelheid in stal 5/6 een geurbelastingreducerende maatregel is. Dit is niet juist. Het verplaatsen van 466 vleesvarkens naar stal 7 doet de geurbelasting stijgen omdat in die stal een minder geuremissiereducerend huisvestingssysteem wordt toegepast met een grotere geuremissie per varken (16,1 OUE/dier in plaats van 3,5 OUE/dier). De afstand van de woning aan Liskesweg 4 tot stal 7 verschilt weinig van de afstand tot stal 5/6. Het verhogen van de luchtsnelheid is het gevolg van het verkleinen van de diameter van de luchtwasser. De geurbelastende maatregelen zijn het verminderen van het aantal vleesvarkens in stal 5/6 met 466 stuks, het verkleinen van de diameter van de luchtwasser en het plaatsen van een gecombineerde luchtwasser in stal 5/6. Hierdoor wordt de geurbelasting op de woning aan Liskesweg 4 aanzienlijk kleiner dan de door u berekende 18,4 OUE/m3. c. Een voorgrondbelasting van 11 OUE/m3 veroorzaakt een tamelijk slechte milieukwaliteit volgens Bijlagen 6 e 7 van de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij. Omdat technische middelen om de geurbelasting te verminderen voorhanden zijn, waarvan aanvrager ook gebruikt maakt, valt niet in te zien waarom niet via een gemeentelijke verordening ambitieuzere normen opgelegd worden. d. De woning aan Liskesweg 6 wordt verhuurd aan een derde, zonder binding met het bedrijf. Deze had moeten worden getoetst op geurhinder en geluidhinder. e. Ten aanzien van geluid wordt opgemerkt dat in voorschrift 2.2.14.2.1 een onjuiste verwijzing staat. f. Het bedrijf heeft een uitrit aangelegd op de Wessemerdijk. Deze weg is niet berekend op zwaar vrachtverkeer. Er geldt een verbod van 1,2 ton asdruk. Het bedrijf wil echter hier zijn kavel ontsluiten voor zwaar vrachtverkeer. Bekeken moet worden of er andere ontsluitingsmogelijkheden zijn of dat er aanvullende maatregelen van het bedrijf worden gevraagd ter verbetering van de wegconstructie. Het bedrijf beschikt al over een ontsluiting op de Liskesweg. De ontsluiting aan de Wessemerdijk is onnodig en dient niet vergund te worden. g. Verzocht wordt om uw voornemen te herzien en het definitieve besluit in overeenstemming met de ingebrachte zienswijzen. Appellant 2 a. Steeds weer worden uitbreidingen toegestaan, waarbij uiteindelijk een bedrijf wordt gerealiseerd van een mega omvang. Dient de uiteindelijke, huidige omvang zoals in de vergunningverlening wordt voorgestaan, niet te worden getoetst op effecten? b. De inrichting veroorzaakt een zeer grote geurbelasting. Ik ben gestopt met meldingen over de huidige stank. De meldingen in de avonduren en in het weekend zijn weliswaar gekanaliseerd, maar worden niet op het moment beoordeeld. c. In deze vergunning wordt nu met eenheden varkens geschoven, waarbij ik een verdergaande beoordeling vraag van de onderliggende berekeningen. Ik heb mijn twijfels over de inhoud daarvan. d. Door de uitrit aan de Wessemerdijk wordt de geluidbelasting door het vrachtverkeer richting mijn woning verder verlegd. Daarnaast vinden steeds meer bewegingen in nachtelijke uren plaats. e. De bedrijfswoning wordt bewoond door derden, die geheel los staan van de activiteiten van het bedrijf. Daardoor dient de woning in de berekeningen te worden meegenomen als een woning van derden. f. Het bedrijf heeft recentelijk een uitrit aangelegd op de Wessemerdijk. Deze weg is niet berekend op zwaar vrachtverkeer. De gemeentelijke bepalingen maken het onmogelijk dat de uitrit gelegaliseerd wordt. Er is een te zware belasting van de weg, verlegging van geluidhinder en bovendien is sprake van een onveilige verkeerssituatie. g. De aanleg van mestputten leidt tot een grotere capaciteit van mest. De afvoerperiode is kort. Daardoor wordt in een heel kort tijdsbestek steeds meer mest afgevoerd. Geluid, transportbewegingen en geur nemen op deze manier toe. Naar mijn mening wordt uitgegaan van gemiddelden. Dit kan niet op deze manier gewenst zijn.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
16
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Overwegingen ten aanzien van de zienswijzen De zienswijzen betreffen deels identieke aspecten. Derhalve gaan wij in onze overwegingen, waar nodig, zoveel mogelijk op dezelfde wijze in op gelijkluidende zienswijzen. Wij overwegen het volgende op de zienswijzen. MER Ad 1a. en 2a. Op een aanvraag moet worden beslist zoals deze is ingediend. Voorgaande aanvragen om een milieuvergunning of omgevingsvergunning kunnen dientengevolge niet worden betrokken bij de beoordeling van onderhavige aanvraag. Op grond van artikel 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag beoordelen of vanwege belangrijke nadelige gevolgen een milieueffectrapportage moet worden opgesteld als de drempelwaarden van Bijlage D van het besluit wordt overschreden of als op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Onderhavige aanvraag heeft betrekking op een oprichting van een installatie (stal 5) met 2.668 gespeende biggen en een uitbreiding van een installatie (stal 5, 6 en 7) met 56 plaatsen voor vleesvarkens. De betreffende drempelwaarden van 2.700 plaatsen voor gespeende biggen of 2.000 plaatsen voor vleesvarkens worden niet overschreden. Tevens hebben wij onder C.5 overwogen dat de aanvraag niet leidt tot belangrijke nadelige gevolge voor het milieu. Onderhavige aanvraag kan er derhalve niet toe leiden dat een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. De gevolgen voor het milieu zijn door ons volledig beoordeeld in deze overwegingen. De zienswijzen treffen geen doel. Geur Ad 1b. Naar aanleiding van deze zienswijze is de aanvraag aangevuld met een verduidelijking van de geurreducerende maatregelen. Voor iedere (potentiële) geurreducerende maatregel is apart nagegaan of deze leidt tot een reductie van de geurbelasting op de overbelaste woning aan Liskesweg 4. De aanvullende verduidelijking is ingekomen op 14 september 2012. Het verplaatsen van 466 vleesvarkens van stal 5/6 naar stal 7 (maatregel 1) leidt tot een reductie in de geurbelasting op deze woning van 24,8 naar 24,1 OUE/m3. Dit is het effect van het verplaatsen van deze dieren naar een stal op grotere afstand. Het huisvesten van deze dieren in een stal met een hogere geuremissiefactor kan daarbij niet als een geurreducerende maatregel worden beschouwd. Het verhogen van de luchtsnelheid van de luchtwasser voor stal 5/6 is mede het gevolg van de veranderde (verkleinde) diameter. Echter ook de gewijzigde veebezetting leidt in de aangevraagde situatie tot deze verhoogde snelheid. Dit betekent dat beide maatregelen (verhogen luchtsnelheid en verkleinen diameter) afzonderlijk moeten worden beschouwd. Het uitsluitend verhogen van de luchtsnelheid (maatregel 3) leidt tot een reductie van de geurbelasting van 24,8 naar 24,1 OUE/m3. Het uitsluitend verkleinen van de diameter (maatregel 4) leidt niet tot een reductie van de geurbelasting (deze blijft 24,8 OUE/m3) en mag dus niet als een geurbelastingreducerende maatregel worden ingevoerd in de tussenberekening. De zienswijze treft doel. Naar aanleiding van de zienswijze is de aanvraag opnieuw aangevuld. Op grond van deze (tweede) aanvulling is gebleken dat de volgende maatregelen als geurbelastingreducerende kunnen worden aangemerkt: - Het verplaatsen van 466 vleesvarkens van stal 5/6 naar stal 7. - Het voorzien van stal 5/6 van een gecombineerd luchtwassysteem (BWL 2009.12), waardoor de geuremissie van 900 vleesvarkens afneemt tot 3.150 OUE/s. - Het verhogen van de luchtsnelheid van de luchtwasser van stal 5/6 tot 1,15 m/s. - Het verhogen van het emissiepunt van stal 5/6 tot 5,3 meter. Ad 2b.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
17
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde zienswijze is de aanvraag aangepast. Hierdoor wordt voldaan aan artikel 3, lid 4 van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor zover sprake is van een overbelaste geursituatie, is deze dus aanvaardbaar. Ter plaatse van de woning aan Wessemerdijk 11 bedraagt de geurbelasting 10,5 OUE/m3 en voldoet dus ruimschoots aan de normstelling van 14 OUE/m3, zoals vastgesteld in de gemeentelijke geurverordening. Voor zover sprake is van geuroverlast ten gevolge van afwijkende bedrijfssituaties, is dit geen onderwerp dat in het kader van deze aanvraag beoordeeld dient te worden. Deze situaties zijn immers niet aangevraagd. Zonodig kan worden verzocht tot toepassing van handhavingsmiddelen, indien de inrichting zonder daartoe strekkende omgevingsvergunning in werking is. De zienswijze treft geen doel. Ad 2c. Onder 1b. is ingegaan op de geurberekening. De aanvraag is opnieuw aangevuld en voldoet daarmee aan de Wet geurhinder en veehouderij. De zienswijze treft doel. De aanvraag is aangepast. Ad 1c Ingevolge artikel 2 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betrekt het bevoegd gezag ter beoordeling van de geurbelasting door een veehouderij uitsluitend de artikelen 3 tot en met 9 van deze wet. Op grond van deze artikelen dient te worden getoetst aan de normstelling van de voorgrondbelasting. Deze normstelling is overeenkomstig artikel 6 van de Wgv vastgelegd in de “Verordening geurhinder veehouderijen Nederweert 2007”. Bij het vaststellen van de verordening is rekening gehouden met het gestelde onder artikel 8, lid 1 en 2 van de Wgv. Hieruit is niet gebleken dat een stringentere normstelling was vereist. Op grond van de voorgenomen evaluatie van de geurverordening zal worden bezien of de normstelling aanpassing behoeft. Hierop kan echter niet worden geanticipeerd. De zienswijze treft geen doel. Ad 2g. De geurhinder van veehouderijen kan uitsluitend overeenkomstig de Wet geurhinder en veehouderij worden beoordeeld. Er is geen mogelijkheid, noch noodzaak om hiervan af te wijken. Op grond van voorschrift 2.2.2.2.3. moeten de afvoerpunten van mestopslagen gesloten worden gehouden, behoudens het ledigen daarvan. Het legen van de mestopslagen vindt volgens het akoestisch rapport dat tot de aanvraag en de beschikking behoort, dagelijks plaats (zie ook onder Geluid) Gezien de geringe afmetingen van deze afvoerpunten en de relatief korte tijd dat deze worden geopend voor het verladen van drijfmest, kan geen sprake zijn van onaanvaardbare geuremissies, die noodzaken tot een aparte beoordeling.
Woning Liskesweg 6 Ad 1d. en 2e. Naar aanleiding van deze zienswijzen is de aanvraag aangevuld met informatie over de bewoning van de woning aan Liskesweg 6. Hieruit is gebleken dat deze woning mede wordt bewoond door derden. In de aanvullingen is aangetoond dat deze bewoners een binding hebben met het bedrijf. Door de bewoners worden toezichthoudende en ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de inrichting uitgevoerd. De woning aan Liskesweg 6 is gelegen binnen het voor de inrichting vastgestelde bouwblok ingevolge het Bestemmingsplan Buitengebied. Blijkens de Gemeentelijke bevolkingsadministratie wordt de woning (deels) bewoond door aanvrager. Voor het overige wordt deze woning verhuurd aan derden. Op grond van jurisprudentie (ABRvS 200806383/1/M2, 9 juli 2009) moet deze woning in zijn geheel als bedrijfswoning worden aangemerkt. De woning is bestemd als bedrijfswoning en is tevens aangemerkt als onderdeel van de inrichting. Op grond van de aanvraag en de planologische bestemming is deze woning derhalve uitgezonderd van toetsing aan de bepalingen van de Wet geurhinder en veehouderij.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
18
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Omdat de woning tot de sfeer van de inrichting behoort, moet de woning ook buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van de geluidbelasting ten gevolge van de inrichting. De zienswijzen treffen geen doel. Volledigheidshalve merken wij op dat op de betreffende woning de Wet plattelandswoningen van toepassing zal worden. Dit betekent dat de milieugevolgen van de veehouderij waartoe deze woning behoort niet meer hoeven te worden beoordeeld, zodra deze wet in werking treedt. De wet zal naar verwachting op 1 januari 2013 in werking treden. Geluid Ad 1e. Voorschrift 2.2.14.2.1 beoogd te verplichten tot het toetsen aan de geluidgrenswaarden die in de voorgaande voorschriften zijn vastgelegd. Abusievelijk is daarvoor verwezen naar de voorschriften 2.1.15.1.2 en 2.1.15.1.3. De bedoelde grenswaarden zijn echter vastgelegd in de voorschriften 2.2.14.1.2 en 2.2.14.1.3. Derhalve is voorschrift 2.2.14.2.1 aangepast, waardoor wordt verwezen naar de laatstgenoemde voorschriften. De zienswijze treft doel. Voorschrift 2.2.14.2.1 is aangepast. Ad 2d. De directe en indirecte hinder ten gevolge de het gebruik van de uitrit aan de Wessemerdijk is getoetst in het akoestisch rapport met nummer 212-NLi6-8-il-v2, gedateerd 19 maart 2012, dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag en de beschikking. Aan de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de grenswaarde voor de indirecte hinder wordt voldaan. De streefwaarde voor het maximale geluidniveau wordt uitsluitend in de nachtperiode overschreden. De grenswaarde van 60 dB(A) voor het maximale geluidniveau wordt in de nachtperiode echter niet overschreden. Er wordt voldaan aan de beste beschikbare technieken. Op grond van hoofdstuk 3 van de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (1998)” en constante jurisprudentie hoeft de vergunning derhalve niet te worden geweigerd. De zienswijze treft geen doel. Ad 2g. De inrichting wordt uitgebreid met één mestput met een inhoud van circa 273 m3. De totale opslagcapaciteit van drijfmest bedraagt 10.000 m3. Overeenkomstig het akoestisch rapport dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag en de beschikking vindt afvoer van (drijf)mest niet uitsluitend in een korte afvoerperiode plaats. Voor de afvoer van (drijf)mest uit de stallen 6 en 7 is een dagelijkse afvoer met 10 vrachtwagens of tractoren in de dagperiode en één vrachtwagen of tractor in de avondperiode gemodelleerd. Voor de afvoer van drijfmest uit stal 5 is een dagelijkse afvoer met 4 vrachtwagens in de dagperiode gemodelleerd. De inrichting moet overeenkomstig deze aangevraagde afvoer van (drijf)mest in werking worden gebracht. De zienswijze treft geen doel. Uitrit Wessemderdijk Ad 1f. en 2f. Voor het realiseren van een uitrit geldt geen vergunningplicht. Dit is opgenomen in de toelichting bij artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Nederweert. Op grond van dit artikel is het realiseren van een uitrit toegestaan als wordt voldaan aan de door de gemeente vastgestelde en bekend toestemmingsregels. Niet is gebleken dat de in de aanvraag opgenomen uitrit in strijd is met deze regels. Wij moeten er daarom vanuit gaan dat de inrit aan de Wessemerdijk daadwerkelijk gerealiseerd kan worden.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
19
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Voor zover op het gebruik van deze uitrit de bepalingen van de Wegenverkeerswet van toepassing zijn, vormen deze bepalingen geen toetskader ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet milieubeheer. Overigens merken wij op dat ter plaatse op de Wessemerdijk wel een maximale asdruk van 1,2 ton geldt, echter hiervan is bestemmingsverkeer uitgezonderd. Ook op grond hiervan moet het gebruik van de uitrit niet onmogelijk worden geacht. De zienswijze treft geen doel. Ad 2g. Naar aanleiding van de zienswijzen is voorschrift 2.2.14.2.1 aangepast. Tevens zijn onze overwegingen inzake de overbelaste geursituatie op de woning aan Liskesweg 4 aangepast. Voor zover noodzakelijk is deze beschikking in overeenstemming met de zienswijzen gebracht. De zienswijze treft (deels) doel. C.11 Ambtshalve overwegingen − In de ontwerpbeschikking is onder “B. VERGUNNINGSITUATIE” in tabel 2 abusievelijk een onjuiste Rav-code vermeld voor de vleesvarkens in stal 7. De juiste vergunde Rav-code betreft D 3.2.14.2. Deze code is aangepast in tabel 2 in deze beschikking. − In augustus 2012 is een aangepaste versie van het rekenprogramma ISL3a uitgebracht. Ten behoeve van de aanvraag is daarom op 12 oktober 2012 een aangepaste berekening met deze versie van dit rekenprogramma ingediend.
1.3
Bescherming natuur (Natuurbeschermingswet 1998)
De Natuurbeschermingswet verbiedt handelingen die schadelijk zijn voor een aangewezen natuurmonument, habitatrichtlijngebied of vogelrichtlijngebied, tenzij daarvoor een vergunning is verleend. Het verlenen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) is een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. Sinds de invoering van de Wabo is de NB-wet geïntegreerd in de Wabo. Dit houdt in dat als er een omgevingsvergunning aangevraagd wordt, welke betrekking heeft op een activiteit waarvoor tevens een NB-wet is vereist, de NB-wet vergunning aanvraag onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning aanvraag. Indien de NB-wet niet gelijktijdig aangevraagd wordt dient de omgevingsvergunning buiten behandeling gelaten te worden. Voorafgaand aan onderhavige aanvraag is een aanvraag ingevolge de NB-wet ingediend bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg. De NB-wet haakt daarom niet aan bij de Wabo.
1.4
Bescherming flora en fauna (Flora en faunawet)
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. Er is alleen sprake van een inpandige wijziging. Er is hierdoor geen relatie met de Flora en Faunawet. Niet is gebleken dat de bouw zal leiden tot schade aan flora of fauna waarop de Flora- en faunawet van toepassing is. Deze wet haakt daarom in onderhavige situatie niet aan bij de Wabo. De algemene zorgplichtbepalingen van de Flora- en faunawet zijn echter wel van toepassing op onderhavig initiatief.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
20
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2
Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
2.1
Het (ver)bouwen van een bouwwerk.
2.1.1.1.1 Het bouwen moet plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen van het Bouwbesluit en van de Bouwverordening van de gemeente Nederweert en de krachtens die regelingen gestelde nadere regels.
2.1.1.1.2 De verleende vergunning inclusief de tekeningen en andere bijlagen moeten altijd op de bouwlocatie aanwezig zijn. Indien een controlerend ambtenaar daar om vraagt, moeten deze gegevens ter inzage worden gegeven.
2.1.1.1.3 Indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning niet met de bouw wordt begonnen, kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken.
2.1.1.1.4 Indien de bouwwerkzaamheden langer dan 26 weken stilliggen, kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken.
2.1.1.1.5 De volgende werkzaamheden moeten aan een medewerker van team Toezicht en Handhaving worden gemeld: Werkzaamheid Hoe Aanvang van het werk mondeling of schriftelijk (inclusief ontgravingswerkzaamheden) Aanvullen van de grond mondeling of schriftelijk Grondverbeteringswerkzaamhe mondeling of schriftelijk den Leggen van de fundering mondeling of schriftelijk Storten van beton mondeling of schriftelijk Einde van de werkzaamheden mondeling of schriftelijk
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
Wanneer uiterlijk 7 dagen voor de start van het werk uiterlijk 7 dagen voor aanvang uiterlijk 7 dagen voor aanvang uiterlijk 7 dagen voor aanvang uiterlijk 7 dagen voor aanvang uiterlijk op de dag van beëindiging van het werk
21
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.
2.2.1 ALGEMEEN 2.2.1.1 Gedragsvoorschriften 2.2.1.1.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
2.2.1.1.2 De inrichting mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Binnen de openingstijden mogen anderen dan het personeel van de inrichting uitsluitend onder toezicht in de inrichting aanwezig zijn.
2.2.1.1.3 Alle binnen de inrichting aanwezige machines, installaties en voorzieningen moeten overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn.
2.2.1.1.4 Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet een doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren, vliegen en ander ongedierte plaatsvinden.
2.2.1.1.5 Tijdens het in bedrijf zijn van de inrichting moet personeel aanwezig zijn dat voor controle- en registratiewerkzaamheden is geïnstrueerd.
2.2.1.1.6 De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is.
2.2.1.1.7 Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van verbrandingsgassen, ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning verder geen voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen hinder wordt ondervonden buiten de inrichting.
2.2.1.1.8 Onderhoudswerkzaamheden, waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat deze buiten de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, dan wel dat hiervan in de omgeving meer nadelige gevolgen voor het milieu worden ondervonden dan uit de normale bedrijfsvoering voortvloeit moeten ten minste 7 dagen voor de aanvang van de uitvoering aan het bevoegd gezag worden gemeld.
2.2.1.1.9 Klachten van derden en de actie die door de vergunninghouder is ondernomen om de bron van de klachten te onderzoeken en eventueel weg te nemen, moeten worden geregistreerd.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
22
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.1.1.10 Indien uit de inhoud van keurings- en inspectierapporten blijkt dat gevaar voor verontreiniging dreigt, moet direct het bevoegd gezag daarvan in kennis worden gesteld.
2.2.1.1.11 Indien zich binnen de inrichting een ongewoon voorval voordoet als bedoeld in artikel 17.1 Wet milieubeheer dient hiervan conform artikel 17.2 Wet milieubeheer zo spoedig mogelijk mededeling te worden gedaan aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nederweert. In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.2 Wet milieubeheer dient de vergunninghouder deze mededeling onverwijld schriftelijk te bevestigen.
2.2.1.2 Nazorg 2.2.1.2.1 Minimaal een maand vóór het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten waarvoor vergunning is verleend, moet de inrichtinghouder van het tijdstip waarop de activiteiten zullen worden beëindigd, melding aan ons doen.
2.2.1.2.2 Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten, waarvoor vergunning is verleend, dient de inrichting of het betreffende inrichtinggedeelte in een schone en ordelijke staat te zijn gebracht.
2.2.1.2.3 Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten, waarvoor vergunning is verleend, moeten installaties en/of onderdelen, welke in een slechte staat van onderhoud verkeren en een bedreiging vormen voor het milieu, uit de inrichting worden verwijderd.
2.2.1.2.4 Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten, waarvoor vergunning is verleend, dienen de in de inrichting aanwezige (gevaarlijke) afvalstoffen uit de inrichting of het betreffende inrichtinggedeelte te worden verwijderd.
2.2.1.2.5 Indien stallen niet meer in gebruik zijn, moeten deze zijn gereinigd en ontsmet.
2.2.1.2.6 Voedersilo's, mestopslagen, putten, silo’s, voorraadvaten, installaties en apparatuur behorende bij de luchtwassers, welke niet meer in gebruik zijn, moeten zijn geledigd en gereinigd.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
23
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.2 HET HOUDEN VAN DIEREN 2.2.2.1 Algemeen 2.2.2.1.1 In de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn: Dieren per categorie (Rav code)
Stal
Aantal Dieren
5
Gespeende biggen (D 1.1.15.4.1)
2.668
5
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.1)
900
6
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2)
108
6
Vleesvarkens (D 3.2.15.4.2)
2.808
7
Vleesvarkens (D 3.2.14.2)
3.378
De dieren moeten zijn gehuisvest zoals aangegeven op de tekening behorende bij de aanvraag.
2.2.2.1.2 Binnen de inrichting moet een registratie aanwezig zijn van het aantal dieren dat in iedere stal van de inrichting aanwezig is. Deze registratie mag niet ouder zijn dan 7 dagen en moet op diens verzoek aan een, door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen, ambtenaar worden getoond.
2.2.2.1.3 Dierlijk afval mag niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Het afval moet zo spoedig mogelijk, volgens de bij of krachtens het Besluit dierlijke bijproducten en de Regeling dierlijke bijproducten gestelde regels, uit de inrichting worden verwijderd. Het bewaren van dierlijk afval, in afwachting van afvoer naar een destructiebedrijf, moet zodanig geschieden dat geen geurhinder optreedt, het aantrekken van ongedierte wordt voorkomen en geen vermenging met ander afval of materiaal optreedt. Verder mag het dierlijk afval geen visuele hinder veroorzaken.
2.2.2.1.4 Binnen de inrichting mag geen be- of verwerking van mest plaatsvinden.
2.2.2.1.5 Op het terrein van de inrichting mag geen mest worden verbrand.
2.2.2.1.6 Ramen en deuren van stallen moeten gesloten worden gehouden voor zover ze geen functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of goederen.
2.2.2.1.7 Alle stallen moeten zijn voorzien van een vloeistofkerende en mestdichte vloer, die vloeistofkerend en mestdicht aansluit op de wanden en putten.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
24
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.2.2 Drijfmest 2.2.2.2.1 Drijfmest moet worden opgeslagen in een afgedekte mestopslagruimte. Indien de mestopslagruimte: − geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht voor 1 juni 1987, moet de opslag mestdicht zijn; − geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 juni 1987 en 1 februari 1991, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins 1987 (BRM 1987) van toepassing; − geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 februari 1991 en 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische richtlijnen Mestbassins 1990 (BRM 1990) van toepassing; − geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is of wordt opgericht na 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Richtlijnen Mestbassins 1992 (RM 1992) van toepassing; − niet onder een stal is gelegen zijn de desbetreffende bepalingen van de Richtlijnen Mestbassins 1992 (RM 1992) van toepassing.
2.2.2.2.2 Mestvocht en een afvoer van reinigingswater of terugspoelwater van de ontijzeringsinstallatie, die niet is aangesloten op de riolering, moeten worden afgevoerd naar een hiertoe bestemde, vloeistofdichte opslagruimte (gierkelder, mengmestput, drijfmestput, mestbassin of opvangput) als bedoeld in het vorige voorschrift. Leidingen voor het transport van spoelwater en mestvocht moeten vloeistofdicht zijn.
2.2.2.2.3 De afvoerpunten van de opslagruimte moeten door middel van goed sluitende deksels gesloten worden gehouden, behoudens tijdens het ledigen ervan.
2.2.2.2.4 De opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort (noodoverloop).
2.2.2.2.5 Bij het verwijderen van spoelwater en mestvocht mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport van dunne mest en gier moet daarom geschieden in volledig gesloten tankwagens, die in een zindelijke staat moeten verkeren.
2.2.2.3 Opslag van veevoeder in een silo 2.2.2.3.1 Iedere silo alsmede zijn ondersteunende constructie, moet zodanig zijn geconstrueerd dat alle bij normaal gebruik optredende krachten veilig en zonder blijvende of ontoelaatbare vervorming kunnen worden opgenomen. De silo moet stabiel staan opgesteld op een voldoende draagkrachtige fundering.
2.2.2.3.2 Hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van silo's moet worden voorkomen door het opvangen van het via de ontluchting ontwijkende stof.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
25
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.2.4 Reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens 2.2.2.4.1 Veewagens, die op het terrein worden gereinigd, moeten worden gereinigd op een speciaal daarvoor ingerichte reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens.
2.2.2.4.2 Een reinigings- ontsmettingsplaats moet vloeistofkerend zijn en afwaterend zijn gelegd naar een of meer opslagputten. Het reinigen en ontsmetten van voertuigen moet op zodanige wijze plaatsvinden dat het verontreinigde water wordt opgevangen (opstaande randen aan een drietal zijden danwel een gelijkwaardige voorziening) zodat het reinigingswater en ontsmettingsvloeistoffen niet in de bodem terecht kunnen komen.
2.2.2.4.3 Een reinigings- en ontsmettingsplaats moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- en/of ontsmettingsmiddel. De reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens moet zodanig zijn gelegen dat ten gevolge van aan- en afvoerbeweging, verwaaiing van waswater etc. geen hinder voor derden optreedt.
2.2.2.5 Kadaverplaats/kadaveraanbiedvoorziening 2.2.2.5.1 Kadavers moeten worden aangeboden aan de destructor op de kadaverplaats of in een vloeistofkerende mobiele kadaverbak of een kadaverton.
2.2.2.5.2 Het reinigen en ontsmetten van de kadaverkap of kadaverton moet plaatsvinden boven een kadaverplaats. Indien de kadavers aan de destructor worden aangeboden op de mobiele kadaverbak of in een kadaverton, moeten deze worden gereinigd en ontsmet op de poetsplaats elders binnen de inrichting.
2.2.2.5.3 Behalve tijdens het ledigen moet de kadaveraanbiedvoorziening door middel van een verzwaard en goed sluitend deksel of daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten worden gehouden.
2.2.2.5.4 Een mobiele kadaveraanbiedingsvoorziening (kadaverton) moet zodanig zijn geconstrueerd dat deze op een doelmatige wijze kan worden vervoerd zodat iedere mogelijkheid tot verspreiding van smetstof en afvalwater naar de omgeving in alle redelijkheid is uitgesloten.
2.2.2.5.5 Een kadaverplaats danwel een mobiele kadaverbak of kadaverton, moet vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- of ontsmettingsmiddel.
2.2.2.5.6 Een mobiele kadaverbak moet zijn voorzien van een opvangbak zodat uittredend vocht de omgeving niet kan verontreinigen. Het ledigen van de opvangbak mag alleen boven de poetsplaats.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
26
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.3 OPSLAG EN GEBRUIK VAN BRIJVOER EN BIJPRODUCTEN 2.2.3.1 Opslag 2.2.3.1.1 Binnen de inrichting mag maximaal 600 m³ aan bijproducten worden opgeslagen ten behoeve van de verwerking tot varkensvoer. De opslag van sterk ruikende bijproducten zoals uien of visbestanddelen is niet toegestaan, tenzij deze producten worden opgeslagen in dampdicht gesloten opslagvoorzieningen en de ontluchting van deze voorzieningen dampdicht is aangesloten op de afvoer van stalventilatiestromen die door de luchtwassers worden geleid.
2.2.3.1.2 In de inrichting mogen alleen GMP-waardige bijproducten worden opgeslagen of bewerkt.
2.2.3.1.3 In de b(r)ijvoeropslagtanks mogen slechts producten worden opgeslagen welke ter plaatse noodzakelijk zijn voor de aanmaak van brijvoer dan wel een gereed mengsel van aangemaakt brijvoer. Er mag alleen brijvoer worden aangemaakt voor dieren die in de inrichting worden gehuisvest.
2.2.3.1.4 De stijfheid en sterkte van de tanks moeten voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen. De dichtheid moet onder alle omstandigheden zijn verzekerd.
2.2.3.1.5 Indien een vulstandaanwijzer of peilinrichting aanwezig is, moet deze zodanig zijn ingericht dat het uitstromen van vloei- of grondstof uit de tank, ook door verkeerde werking of door breuk, wordt voorkomen.
2.2.3.1.6 In elke aansluiting op de tank beneden het hoogste vloeistofniveau moet zo dicht mogelijk bij de tankwand een metalen afsluiter zijn geplaatst. Deze moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk te zien is of de afsluiter is geopend dan wel is gesloten.
2.2.3.1.7 Het uitwendige van de tank en de leidingen moet deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd.
2.2.3.1.8 De b(r)ijvoertanks moeten zijn voorzien van een ontluchtingspijp of ontluchtingsopening met een inwendige middellijn van tenminste 50 mm.
2.2.3.1.9 Bij het vullen van of het aftappen uit de tank moet morsen worden voorkomen.
2.2.3.1.10 De tank mag slechts voor 95% worden gevuld.
2.2.3.1.11 Onmiddellijk nadat de grondstof in de tank is overgebracht en de losslang is afgekoppeld, moet de vulstomp of vulleiding met een goed sluitende dop of afsluiter worden afgesloten.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
27
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.3.2 Brijvoerinstallatie 2.2.3.2.1 Voedermengkuipen c.q. -bassins en leidingen moeten vloeistofdicht worden uitgevoerd.
2.2.3.2.2 De vloer onder de brijvoederinstallatie moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd.
2.2.3.2.3 Eventueel gemorste producten moeten direct worden verwijderd.
2.2.3.2.4 Voederrondpompleidingen, aftapleidingen e.d., met uitzondering van flexibele leidingen aan een aftapinrichting, moeten zijn vervaardigd van materiaal van voldoende mechanische sterkte.
2.2.3.2.5 Eventuele ondergrondse leidingen moeten zonodig tegen corrosie worden beschermd.
2.2.3.2.6 De voederaanmaakruimten moeten schoon worden gehouden. Voor zover de voederopslagtanks buiten zijn gelegen, moet de omgeving van de tanks vrij van begroeiing worden gehouden.
2.2.3.2.7 Het bij het spoelen van de brijvoederinstallatie ontstane spoelwater moet worden opgevangen in een vloeistofdichte put (afzonderlijke of gierkelder) zonder overstort of via aansluiting op de gemeentelijke riolering.
2.2.3.3 Registratie en onderzoek 2.2.3.3.1 De afleverbonnen van de bijproducten dienen minimaal een jaar te worden bewaard en op verzoek van het bevoegd gezag ter inzage worden aangeboden.
2.2.3.3.2 Indien klachten hiertoe aanleiding geven en het bevoegd gezag hierom verzoekt, moet binnen een termijn van 3 maanden na dagtekening van een zodanig verzoek, aan het bevoegd gezag een geurrapport ter goedkeuring worden gezonden waarin een overzicht wordt gegeven van bronnen, emissies, mogelijke maatregelen, kosten en afschrijvingstermijnen. Het onderzoek wordt, met een maximum van eenmaal per 3 jaar, alleen opgelegd als de geur van de brijvoederinstallatie geuroverlast veroorzaakt bij woningen van derden.
2.2.4 BOUWCONTROLE EMISSIEARME SYSTEMEN 2.2.4.1 Controle luchtwassysteem 2.2.4.1.1 Het luchtwassysteem van stallen 5, 6 en 7 mag niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat het centraal afzuigkanaal, de koppeling van de luchtwasser aan dit kanaal en de uitvoering/dimensionering van de luchtwasser door het bevoegd gezag is gecontroleerd en is goed bevonden.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
28
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.4.1.2 Bij de ingebruikname van de stallen 5, 6 en 7 moet het luchtwassysteem in werking zijn.
2.2.4.2 Mededeling aan bevoegd gezag 2.2.4.2.1 Voor het kunnen uitvoeren van de hiervoor aangegeven controle(s) doet de inrichtinghouder hiervan schriftelijk mededeling aan het bevoegd gezag. Toelichting: Het gaat hier om de controle op de uitvoering van een deel van de stal, bijvoorbeeld het afvoersysteem, of van het gehele stalsysteem of luchtwassysteem (de zogenaamde 'opleveringscontrole'). Het hoeft niet zo te zijn dat alle stallen / systemen tegelijkertijd moeten of kunnen worden gecontroleerd. Als niet alle controles gelijktijdig kunnen plaatsvinden zijn meerdere mededelingen nodig.
2.2.4.2.2 In de mededeling wordt aangegeven welke controle kan worden uitgevoerd en welke stal het betreft.
2.2.4.2.3 De mededeling moet minimaal 5 werkdagen voorafgaand aan de beschreven activiteit plaatsvinden. Toelichting: De in dit voorschrift bedoelde activiteit kan een bouwkundige activiteit zijn (bijvoorbeeld het storten van de keldervloer) maar kan ook het in gebruik nemen van (een deel van) de stal zijn.
2.2.5 CHEMISCH LUCHTWASSYSTEEM MET 95% EMISSIEREDUCTIE 2.2.5.1 Algemeen 2.2.5.1.1 Stal 7 moet met het chemisch luchtwassysteem met 95 procent ammoniakemissiereductie zijn uitgevoerd (nummer BWL 2008.09.V2). De stal moet overeenkomstig de bij de vergunning behorende tekening(en) en bijlage(n) worden uitgevoerd, tenzij anders in de voorschriften staat aangegeven.
2.2.5.2 Uitvoering en gebruik 2.2.5.2.1 Alle maatregelen en voorzieningen die een doelmatige werking van het luchtwassysteem waarborgen moeten worden getroffen. Het gaat hier tenminste om de maatregelen en voorzieningen die zijn genoemd in de bij dit luchtwassysteem behorende systeembeschrijving. Dit betreft de beschrijving met het nummer BWL 2008.09.V2 van juni 2010.
2.2.5.2.2 De uitvoering en gebruik van het ventilatiesysteem voor de aanvoer van de ventilatielucht naar het luchtwassysteem moet voldoen aan de eisen van het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij'. Deze eisen zijn opgenomen in de checklist ventilatie bij luchtwassysteem van februari 2011 die deel uit maakt van dit technisch informatiedocument.
2.2.5.2.3
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
29
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Het luchtwassysteem met de daarbij behorende onderdelen en leidingen moet zodanig zijn gedimensioneerd, zijn geïnstalleerd en worden onderhouden dat altijd een goede werking is gewaarborgd.
2.2.5.2.4 Na het installeren of opleveren van het luchtwassysteem moet een kopie van de opleveringsverklaring worden getoond aan het bevoegd gezag. In dit certificaat moeten de belangrijkste gegevens (zoals controleparameters) en dimensioneringsgrondslagen staan (zie de bijlage model opleveringsverklaring luchtwassysteem bij het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij').
2.2.5.2.5 Binnen een half jaar nadat de luchtwasser in gebruik is genomen, moet de luchtwasinstallatie zijn ingeregeld.
2.2.5.2.6 Bij het reinigen van het filterpakket mag de luchtwasser voor maximaal 36 uur buiten werking zijn. De luchtwasser wordt niet eerder buiten werking gezet dan bij de aanvang van de reiniging en na reiniging moet de luchtwasser direct weer in gebruik worden genomen.
2.2.5.2.7 Het wasmedium van de wasser moet zijn voorzien van een debietmeting en laagdebietalarmering die terstond in werking treedt als het debiet van het wasmedium te laag is voor een optimaal wassende werking.
2.2.5.3 Controle en inspectie 2.2.5.3.1 De controle en inspectie van de chemische luchtwasinstallatie met alle bijkomende voorzieningen moet worden uitgevoerd volgens de bepalingen die zijn opgenomen in de: − bij dit chemisch luchtwassysteem behorende systeembeschrijving, de beschrijving met het nummer BWL 2008.09.V2 van juni 2010 − checklist controle werking chemisch luchtwassysteem van augustus 2008 die deel uitmaakt van het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij'; − checklist onderhoud chemisch luchtwassysteem van augustus 2008 die deel uit maakt van het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij'; Indien de resultaten van de controles afwijken van het resultaat dat is vermeld in de bijlage monsternameprotocol luchtwassysteem en de bijlage controlepunten wekelijkse controle luchtwassysteem bij het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij' moeten de bijbehorende acties, die in de betreffende tabel zijn weergegeven, worden genomen.
2.2.5.4 Rendementsmeting 2.2.5.4.1 Uiterlijk negen maanden na ingebruikname van de stal moet de vergunninghouder aan het bevoegd gezag rapporteren over de werkelijke emissie van ammoniak en het reinigingsrendement van de luchtwasser.
2.2.5.4.2 De in het vorige voorschrift genoemde rendementsmeting dient tenminste eenmaal in de 5 jaar te worden uitgevoerd.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
30
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.5.4.3 Indien de in het logboek opgenomen gegevens daartoe aanleiding geven, of indien niet wordt voldaan aan enig voorschrift met betrekking tot een goede werking van het luchtwassysteem, wordt op aangeven van het bevoegd gezag de rendementsmeting op een door het bevoegd gezag te bepalen tijdstip uitgevoerd of herhaald. Toelichting: Wanneer het bevoegd gezag op goede gronden twijfelt aan de goede werking van het luchtwassysteem, kan het bevoegd gezag het uitvoeren van een rendementsmeting eisen. Indien het uitvoeren van een eerste rendementsmeting is voorgeschreven, kan het bevoegd gezag eisen de rendementsmeting te herhalen wanneer daarvoor een aanleiding aanwezig is.
2.2.5.4.4 De rendementsmeting moet worden uitgevoerd volgens de beschrijving in de checklist rendementsmeting luchtwassysteem van februari 2011 die deel uit maakt van het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij'. De meting moet plaatsvinden onder representatieve bedrijfscondities.
2.2.5.4.5 Een afschrift van de rendementsmeting met vermelding van de bedrijfscondities (ventilatiedebiet en aantallen aanwezige dieren) moet binnen een maand na de meting aan het bevoegd gezag worden getoond.
2.2.5.5 Melding ongewone voorvallen 2.2.5.5.1 Indien door wat voor oorzaak c.q. storing dan ook gedurende meer dan 24 uren ongezuiverde stallucht in de buitenlucht terecht komt, dan wel is gekomen, moet het bevoegd gezag onmiddellijk hiervan in kennis worden gesteld.
2.2.6 GECOMBINEERD LUCHTWASSYSTEEM BWL 2009.12 2.2.6.1 Algemeen 2.2.6.1.1 Stallen 5 en 6 moeten met het gecombineerd luchtwassysteem 85 procent ammoniakemissiereductie met watergordijn en biologische wasser zijn uitgevoerd (nummer BWL 2009.12). De stallen moeten overeenkomstig de bij de vergunning behorende tekening(en) en bijlage(n) worden uitgevoerd, tenzij anders in de voorschriften staat aangegeven.
2.2.6.2 Uitvoering en gebruik 2.2.6.2.1 Alle maatregelen en voorzieningen die een doelmatige werking van het luchtwassysteem waarborgen moeten worden getroffen. Het gaat hier tenminste om de maatregelen en voorzieningen die zijn genoemd in de bij dit luchtwassysteem behorende systeembeschrijving. Dit betreft de beschrijving met het nummer BWL 2009.12 van oktober 2009.
2.2.6.2.2 De uitvoering en gebruik van het ventilatiesysteem voor de aanvoer van de ventilatielucht naar het luchtwassysteem moet voldoen aan de eisen van het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij'. Deze eisen zijn opgenomen in de checklist ventilatie bij
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
31
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
luchtwassysteem van augustus 2008 die deel uit maakt van dit technisch informatiedocument.
2.2.6.2.3 Het luchtwassysteem met de daarbij behorende onderdelen en leidingen moet zodanig zijn gedimensioneerd, zijn geïnstalleerd en worden onderhouden dat altijd een goede werking is gewaarborgd.
2.2.6.2.4 Na het installeren of opleveren van het luchtwassysteem moet een kopie van de opleveringsverklaring worden getoond aan het bevoegd gezag. In dit certificaat moeten de belangrijkste gegevens (zoals controleparameters) en dimensioneringsgrondslagen staan (zie de bijlage model opleveringsverklaring luchtwassysteem bij het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij').
2.2.6.2.5 Binnen een half jaar nadat de luchtwasser in gebruik is genomen, moet de luchtwasinstallatie zijn ingeregeld.
2.2.6.2.6 Bij het reinigen van het filterpakket mag de luchtwasser voor maximaal 36 uur buiten werking zijn. De luchtwasser wordt niet eerder buiten werking gezet dan bij de aanvang van de reiniging en na reiniging moet de luchtwasser direct weer in gebruik worden genomen.
2.2.6.2.7 Het wasmedium van de wasser moet zijn voorzien van een debietmeting en laagdebietalarmering die terstond in werking treedt als het debiet van het wasmedium te laag is voor een optimaal wassende werking.
2.2.6.3 Controle en inspectie 2.2.6.3.1 De controle en inspectie van de luchtwasinstallatie met alle bijkomende voorzieningen moet worden uitgevoerd volgens de bepalingen die zijn opgenomen in de: − bij dit luchtwassysteem behorende systeembeschrijving, de beschrijving met het nummer BWL 2009.12 van oktober 2009; − checklist controle werking biologisch luchtwassysteem van augustus 2008 die deel uit maakt van het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij'; − checklist onderhoud biologisch luchtwassysteem van augustus 2008 die deel uit maakt van het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij'. Indien de resultaten van de controles afwijken van het resultaat dat is vermeld in de bijlage monsternameprotocol biologisch luchtwassysteem en de bijlage controlepunten wekelijkse controle biologisch luchtwassysteem bij het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij' moeten de bijbehorende acties, die in de betreffende tabel zijn weergegeven, worden genomen.
2.2.6.4 Rendementsmeting 2.2.6.4.1 Na ingebruikname van de stal moet de vergunninghouder aan het bevoegd gezag rapporteren over de werkelijke emissie van ammoniak en geur en het reinigingsrendement van de luchtwasser voor beide stoffen.
2.2.6.4.2 De tijdstippen waarop de in het vorige voorschrift aangegeven rendementsmeting moet worden uitgevoerd zijn opgenomen in de bij dit luchtwassysteem behorende systeembeschrijving, de Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
32
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
beschrijving met het nummer BWL 2009.12 van oktober 2009.
2.2.6.4.3 Indien de in het logboek opgenomen gegevens daartoe aanleiding geven, of indien niet wordt voldaan aan enig voorschrift met betrekking tot een goede werking van het luchtwassysteem, wordt op aangeven van het bevoegd gezag de rendementsmeting op een door het bevoegd gezag te bepalen tijdstip uitgevoerd of herhaald. Toelichting: Wanneer het bevoegd gezag op goede gronden twijfelt aan de goede werking van het luchtwassysteem, kan het bevoegd gezag het uitvoeren van een rendementsmeting eisen.
2.2.6.4.4 De rendementsmeting moet worden uitgevoerd volgens de beschrijving in de checklist rendementsmeting luchtwassysteem van februari 2011 die deel uit maakt van het technisch informatiedocument 'Luchtwassystemen voor de veehouderij'. De meting moet plaatsvinden onder representatieve bedrijfscondities.
2.2.6.4.5 Een afschrift van de rendementsmeting met vermelding van de bedrijfscondities (ventilatiedebiet en aantallen aanwezige dieren) moet binnen een maand na de meting aan het bevoegd gezag worden getoond.
2.2.6.5 Melding ongewone voorvallen 2.2.6.5.1 Indien door wat voor oorzaak c.q. storing dan ook gedurende meer dan 24 uren ongezuiverde stallucht in de buitenlucht terecht komt, dan wel is gekomen, moet het bevoegd gezag onmiddellijk hiervan in kennis worden gesteld.
2.2.7 OPSLAG EN GEBRUIK ZWAVELZUUR LUCHTWASSYSTEEM 2.2.7.1 Algemeen 2.2.7.1.1 De voorraad zwavelzuur moet worden bewaard in een opslag- en/of aftapvoorziening, welke is vervaardigd van roestvast staal of een kunststof die bestand is tegen de invloeden van zwavelzuur.
2.2.7.1.2 De opslag- en/of aftapvoorzieningen met zwavelzuur moet binnen in een daarvoor bestemde ruimte, of in de buitenlucht worden opgesteld.
2.2.7.1.3 De opslag- en/of aftapvoorziening dient geplaatst te zijn in/boven een vloeistofkerende lekbak met een capaciteit van tenminste 110% van de inhoud van de emballage. De wanden en vloer van deze vloeistofkerende bak dienen bestand te zijn tegen de invloed van zwavelzuur. In of nabij deze lekbak mogen geen andere stoffen worden opgeslagen.
2.2.7.1.4 Indien opslag- en/of aftapvoorzieningen is voorzien van een aansluiting beneden het hoogste vloeistofniveau moet zo dicht mogelijk bij de wand een afsluiter zijn geplaatst. De afsluiter is zodanig uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend dan wel gesloten. Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
33
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.7.1.5 Eventueel gelekt product dat in de vloeistofkerende bak is opgevangen moet direct op milieuverantwoorde wijze worden verwijderd.
2.2.7.1.6 De opslagplaats met toebehoren moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren.
2.2.7.1.7 De opslag- en/of aftapvoorziening moet zijn voorzien van een opschrift waarop duidelijk staat vermeld: "ZWAVELZUUR".
2.2.7.1.8 De opslag- en/of aftapvoorziening moet zo zijn uitgevoerd, dat daarin geen overdruk kan ontstaan.
2.2.7.1.9 Bij de opslag- en/of aftapvoorziening moet adequate noodverlichting en vluchtwegverlichting conform NEN-EN 1838 zijn aangebracht.
2.2.7.1.10 Het vullen van de opslag- en/of aftapvoorziening moet geschieden met zodanige voorzorgen, dat lekken en morsen van zwavelzuur wordt voorkomen.
2.2.7.1.11 De opslag- en/of aftapvoorziening mag voor ten hoogste 80 % met zwavelzuur zijn gevuld.
2.2.7.1.12 De inhoud van de opslag- en/of aftapvoorziening moet snel en accuraat zijn af te lezen.
2.2.7.1.13 Lek- en morsvloeistof dient zo snel mogelijk te worden afgevoerd naar de opslag- en/of aftapvoorziening of afsluitbare vaten. In de inrichting moeten voldoende absorberende en neutraliserende middelen voor het immobiliseren van gemorste vloeistoffen aanwezig zijn.
2.2.7.1.14 Nabij de opslag- en/of aftapvoorziening met zwavelzuur moet een slanghaspel, welke is aangesloten op het waterleidingnet, aanwezig zijn. De slanghaspel dient te zijn voorzien van een 30 meter rubberslang met een binnendiameter van 25 mm en een afsluitbaar straalpijpje met een doorlaat van 8 mm (uitvoering en wateropbrengst conform NEN-EN 671 deel 1).
2.2.7.1.15 Nabij de slanghaspel moet op een duidelijk zichtbare plaats een waarschuwingsbord worden geplaatst, waarop duidelijk is vermeld dat: "DE SLANGHASPEL ALLEEN MAG WORDEN TOEGEPAST OM, TENEINDE IN GEVAL VAN LEKKAGE, MORSEN OF ANDERSZINS, VLOEREN EN APPARATUUR MET OVERMAAT AAN WATER SCHOON TE SPOELEN".
2.2.7.1.16 Binnen de inrichting moet het veiligheidsinformatieblad (VIB) van zwavelzuur beschikbaar zijn. De VIB moet voldoen aan EG-richtlijn 91/155/EEG. Toelichting: Het veiligheidsinformatieblad (ook wel genoemd "material safety data sheet", MSDS) mag ook digitaal in de inrichting beschikbaar zijn.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
34
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.7.2 Opslag van zwavelzuur, binnen 2.2.7.2.1 De ruimte waarin de opslag- en/of aftapvoorziening voor zwavelzuur is opgesteld, inclusief de toegangsdeuren, vluchtdeuren, ventilatieopeningen of rookluiken, mag niet van brandgevaarlijk materiaal zijn vervaardigd.
2.2.7.2.2 De vloer van een de ruimte waarin de opslag- en/of aftapvoorziening is opgesteld, moet tenminste vloeistofkerend zijn en er mogen zich geen openingen in bevinden die in directe verbinding staan of kunnen worden gebracht met een riolering of met het oppervlaktewater. Een toegangsdeur tot de opslagruimte, waarin opslag- en/of aftapvoorziening voor zwavelzuur is opgesteld, moet van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar zijn, doch van binnenuit zonder sleutel kunnen worden geopend. Een toegangsdeur moet bij afwezigheid van deskundig personeel ter plaatse van de opslag- en/of aftapvoorziening zijn afgesloten. Een toegangsdeur moet naar buiten opendraaien. Op de toegangsdeur moet duidelijk zichtbaar het waarschuwingsbord "VERBODEN VOOR ONBEVOEGDEN" zijn aangebracht.
2.2.7.2.3 De ruimte waarin de opslag- en/of aftapvoorziening is opgesteld, moet met tenminste twee toegangsdeuren, die zoveel als mogelijk in tegenovergestelde zijden zijn gesitueerd, bereikbaar zijn. Indien de afstand van het verst gelegen punt in de ruimte tot de deur minder bedraagt dan 15 meter, kan met één deur worden volstaan.
2.2.7.2.4 Zowel aan de buitenzijde van de ruimte waarin de opslag- en/of aftapvoorziening is opgesteld, nabij de toegangsdeur(en) als aan de binnenzijde van de ruimte, moeten op meerdere duidelijk zichtbare plaatsen waarschuwingsborden met het pictogram "BIJTENDE STOFFEN"worden geplaatst, welke het gevaar van het opgeslagen zwavelzuur aanduiden.
2.2.7.2.5 Zowel aan de buitenzijde als binnenzijde van de ruimte waarin de opslag- en/of aftapvoorziening is opgesteld, moet een verbodsbord "VUUR, OPEN VLAM EN ROKEN VERBODEN" zijn aangebracht.
2.2.7.2.6 In de ruimte waarin de opslag- en/of aftapvoorziening is opgesteld, mogen geen stookinstallaties of andere warmte afgevende apparatuur zoals luchtverhitters en warmtewisselaars zijn opgesteld. Tevens mogen in deze ruimten geen werkzaamheden worden verricht waarbij risico voor beschadiging van de opslag- en/of aftapvoorziening bestaat.
2.2.7.2.7 In de ruimte waarin de opslag- en/of aftapvoorziening is opgesteld, mogen geen gemotoriseerde transportmiddelen aanwezig zijn, anders dan ten behoeve van en slechts gedurende de tijd van het laden en lossen.
2.2.7.3 Opslag en aftappen van zwavelzuur in stationaire tanks 2.2.7.3.1 Een opslag- en/of aftapvoorziening die vanuit een transportreservoir wordt gevuld, dient gesloten te worden uitgevoerd. Losse deksels zijn hiervoor niet toegestaan.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
35
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.7.3.2 Een opslag- en/of aftapvoorziening moet aan de bovenzijde zijn voorzien van een vulleiding, een ontluchtingsleiding en een overloopleiding. De ontluchtings- en de overloopleiding moeten ten minste dezelfde diameter bezitten als de vulleiding. De ontluchtingsleiding en de overloopleiding moeten in de opvangbak circa 0,1 m boven de bodem uitmonden. De overloopleiding moet zijn voorzien van een hevelbreker. De ontluchtingsleiding en de overloopleiding dienen binnen de opvangbak uit te monden.
2.2.7.3.3 De overloopleiding mag nergens hoger zijn gelegen dan de uitmonding van de ontluchtingsleiding.
2.2.7.3.4 Indien een opslag- en/of aftapvoorziening is voorzien van een onderaansluiting moet hierop zo dicht mogelijk bij de aftapvoorziening een afsluiter zijn geplaatst.
2.2.7.3.5 Een opslag- en/of aftapvoorziening moet zijn voorzien van een niveaumeetinstallatie. Peilglazen zijn niet toegestaan.
2.2.7.3.6 In de zuigleiding moet een doelmatige afsluiter van tegen de inwerking van de opgeslagen vloeistof bestand materiaal aanwezig zijn.
2.2.7.3.7 Indien de opslag- en/of aftapvoorziening wordt gevuld uit een tankwagen, dient dit te geschieden door een zowel aan de aanvoerende tankwagen als aan de vulleiding gekoppelde losslang. De tankwagen moet tijdens het vullen in de open lucht zijn opgesteld.
2.2.7.3.8 De plaats waar de tankwagen op de vulleiding moet worden aangesloten moet duidelijk zijn gekenmerkt met de aanduiding "VULPUNT ZWAVELZUUR".
2.2.7.3.9 Alvorens met het vullen van de opslag- en/of aftapvoorziening wordt begonnen moet door vaststelling van de vloeistofstand in het reservoir de mate van vulling nauwkeurig worden vastgesteld.
2.2.7.3.10 Indien het vulpunt buiten een gebouw is gelegen moet een geheel afsluitbare vloeistofkerende en productbestendige opvangbak zijn aangebracht met een voldoende groot oppervlak en die tenminste de inhoud van de vulslang kan bevatten of een tenminste even effectieve voorziening om gemorst product op te vangen. Eventuele doorvoeringen dienen eveneens productbestendig en vloeistofkerend te zijn uitgevoerd.
2.2.7.4 Het zurencirculatiesysteem 2.2.7.4.1 De pompen voor het transport van zwavelzuur van de opslag- en/of aftapvoorziening naar de luchtwasinstallatie(s) dient in de ruimte voor de opslag te worden geplaatst. Toelichting: Indien de opslag buiten is mag de pomp onder het afdak worden geplaatst.
2.2.7.4.2 In de transportleidingen voor zwavelzuur dienen voorzieningen te zijn aangebracht waardoor wordt Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
36
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
voorkomen dat in de leidingen een te hoge druk wordt opgebouwd.
2.2.7.4.3 Alle leidingen en appendages moeten bestand zijn tegen de inwerking van zwavelzuur.
2.2.7.4.4 Alle leidingen en appendages moeten bovengronds zijn gelegen.
2.2.7.4.5 Bij bestaande stallen waar leidingen gelegd moeten worden dient men rekening te houden dat deze leidingen buiten de stal worden aangebracht. Deze leidingen dienen tegen de buitenmuur op maaiveldhoogte te worden aangebracht.
2.2.7.4.6 De leidingen en appendages dienen vloeistofdicht te zijn uitgevoerd.
2.2.7.4.7 De leidingen dienen jaarlijks op vloeistofdichtheid gecontroleerd te worden. De vergunninghouder dient deze controlegegevens 5 jaar binnen de inrichting te bewaren.
2.2.7.4.8 De toevoerleiding vanaf de opslagtank/ of container tot aan de luchtwasser moet zo kort mogelijk worden uitgevoerd doch niet langer dan 15 meter. De leiding dient dubbelwandig te zijn uitgevoerd.
2.2.7.4.9 Op alle leidingen waar geconcentreerd zwavelzuur door getransporteerd wordt dienen duidelijk leesbare stikkers in de kleur "geel" te zijn aangebracht met het woord "ZWAVELZUUR". Deze letters dienen minimaal 20 millimeter hoog te zijn. De stickers dienen om de meter zichtbaar op de leiding te zijn aangebracht.
2.2.7.4.10 De doseerpompen voor het verpompen van zwavelzuur moeten in of boven een vloeistofkerende opvangbak zijn geplaatst.
2.2.7.4.11 De doseerpompen mogen alleen worden gebruikt voor het verpompen van zwavelzuur.
2.2.7.4.12 Doseerleidingen moeten bestaan uit een vast leidingwerk van hogedruk polyethyleen. Verbindingen en koppelingen dienen te worden uitgevoerd als flens- of lasverbinding.
2.2.7.4.13 De plaats waar zwavelzuur aan de wasvloeistof in de luchtwasser wordt toegevoegd, moet gemakkelijk bereikbaar zijn.
2.2.7.4.14 Het zwavelzuur dient direct na toevoeging intensief met de wasvloeistof te worden gemengd.
2.2.7.4.15 Teneinde een zo effectief mogelijke beheersing van de pH te verkrijgen moet de dosering van zwavelzuur automatisch plaatsvinden. Dit moet geschieden door het koppelen van de doseerpomp
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
37
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
aan een continue pH meting van de wasvloeistof.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
38
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.7.5 Incidenten en onregelmatigheden 2.2.7.5.1 Personen die toegang hebben tot de opslagplaats voor zwavelzuur moeten deskundig zijn met betrekking tot de aard en de gevaarsaspecten van de opgeslagen stof en de te nemen maatregelen bij onregelmatigheden. Deze personen moeten daartoe een schriftelijk instructie of opleiding hebben ontvangen. Hiervan moet een bewijs aanwezig zijn.
2.2.7.5.2 Bij een opslagplaats voor zwavelzuur moet een bedrijfsnoodplan aanwezig zijn, waarin onder ander is omschreven hoe de inspectie van de vloeistofkerende vloer en het opruimen van gelekte of gemorste stoffen wordt gewaarborgd. Hierbij moet aandacht zijn besteed aan instructies van het personeel, aanwezigheid van absorptiematerialen, overzicht van uitgevoerde en uit te voeren periodieke visuele inspecties en de te treffen handelingen indien een vloer of een lekbak niet meer vloeistofkerend is.
2.2.7.5.3 In het bedrijfsnoodplan moet een duidelijke leesbare instructie zijn aangebracht over de te nemen maatregelen in het geval van incidenten of calamiteiten. Deze instructie moet de namen, telefoonnummers en faxnummers bevatten van onder andere verschillende nood- en hulpdiensten en van andere instanties en personen waarmee in het geval van incidenten of calamiteiten contact moet worden opgenomen. Tevens moeten in deze instructie de benodigde gegevens zijn vermeld van een erkend bedrijf voor verwerking.
2.2.7.6 Brandveiligheidseisen opslag zwavelzuur 2.2.7.6.1 De opslagtanks/containers dienen in een separaat brandcompartiment geplaatst te worden. Dit brandcompartiment dient van buiten naar binnen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van ten minste 60 minuten.
2.2.7.6.2 Alle toegangsdeuren tot het brandcompartiment dienen zelfsluitend uitgevoerd te zijn en mogen de gestelde WBDBO niet negatief beïnvloeden.
2.2.7.6.3 In geval van calamiteit dient de pomp voor het transporteren van zwavelzuur automatisch uitgeschakeld te worden. Hierdoor kan er niet meer zwavelzuur buiten het brandcompartiment vrijkomen dan wat er op dat moment in de transportleiding van de opslagvoorziening naar de luchtwasser aanwezig is.
2.2.7.6.4 Alle deuren die toegang verschaffen naar het brandcompartiment, en de ruimte waarin het brandcompartiment is gesitueerd, dienen voorzien te zijn van een gevarensticker waarop duidelijk is waar te nemen dat zwavelzuur aanwezig is (met vermelding van het concentratiepercentage).
2.2.7.6.5 In de opslagruimte dient een rookverbod van kracht te zijn.
2.2.8 SPUIWATER LUCHTWASSYSTEEM 2.2.8.1 Opslag spuiwater algemeen 2.2.8.1.1 Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
39
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Het spuiwater van de luchtwassers (BWL 2008.09.V2 en BWL 2009.12) dient te worden opgeslagen in een speciaal hiervoor bestemde afgesloten spuiwateropslag.
2.2.8.1.2 De wanden en vloer van de opslagruimte moeten bestand zijn tegen de invloed van het spuiwater. Bewijzen van de behandeling die de wanden en de vloer van de spuiwateropslag hebben ondergaan moeten binnen de inrichting aanwezig zijn.
2.2.8.1.3 De stijfheid en sterkte van de spuiwateropslag en de leidingen moet voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen, terwijl de dichtheid onder alle omstandigheden moet zijn verzekerd.
2.2.8.1.4 De spuiwateropslag moet voldoende inhoud hebben en mag niet zijn voorzien van een overstort. Afvoer naar een mestkelder / mestopslagruimte is niet toegestaan.
2.2.8.1.5 De spuiwateropslag mag slechts voor 95% worden gevuld.
2.2.8.1.6 De spuiwateropslag moet zijn voorzien van een opschrift met de woorden "OPSLAG SPUIWATER". Indien het spuiwater wordt opgeslagen in een opslagkelder, dient bij de putopening een bord te worden gehangen met de woorden "OPSLAG SPUIWATER".
2.2.8.1.7 Indien een vloeistofstandaanwijzer of peilinrichting is aangebracht, moet deze zodanig zijn ingericht dat het uitstromen van vloeistof uit de spuiwateropslag, ook door verkeerde werking of door breuk, wordt voorkomen.
2.2.8.1.8 De spuiwateropslag moet zijn voorzien van een ontluchtingspijp of ontluchtingsopening met een inwendige middellijn van tenminste 50 mm.
2.2.8.1.9 In elke aansluiting op de spuiwateropslag beneden het hoogste vloeistofniveau moet zo dicht mogelijk bij de wand een metalen afsluiter zijn geplaatst. Deze moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend, dan wel is gesloten.
2.2.8.1.10 Het laadpunt van de spuiwateropslag moet zich boven een vloeistofkerende vloer bevinden met een oppervlakte van tenminste 3 x 3 meter.
2.2.8.1.11 Het is niet toegestaan spuiwater in de riolering te brengen.
2.2.8.1.12 De afvoer van het spuiwater dient te worden geregistreerd (hoeveelheid en concentratie). Deze registratiegegevens worden gedurende een periode van 5 jaar bewaard en zijn beschikbaar voor controle door het bevoegde gezag.
2.2.8.1.13 Bij het vullen of ledigen van de opslagruimte mag geen verontreiniging van de bodem of het oppervlaktewater plaatsvinden.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
40
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.8.1.14 Bij het afvoeren van spuiwater/percolaat mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport moet plaatsvinden in gesloten tankwagens.
2.2.8.1.15 Gemorst product moet met behulp van absorptiemateriaal zo spoedig mogelijk worden verwijderd.
2.2.8.2 Opslag spuiwater chemisch aanvullend 2.2.8.2.1 Nabij de spuiwateropslag moet duidelijk zichtbaar één of meerdere waarschuwingsborden met het pictogram "BIJTENDE STOFFEN" worden aangebracht. Hiermee wordt het gevaar van de spuiwateropslag aangeduid.
2.2.8.2.2 Personen die toegang hebben tot de opslagplaats voor zwavelzuur en/of de spuiwateropslag moeten deskundig zijn met betrekking tot de aard en de gevaarsaspecten van de opgeslagen stoffen en de te nemen maatregelen bij onregelmatigheden. Deze personen moeten daartoe een schriftelijke instructie of opleiding hebben ontvangen. Hiervan moet een bewijs aanwezig zijn.
2.2.8.2.3 Personen die toegang hebben tot de opslagplaats voor zwavelzuur en/of de spuiwateropslag moeten deskundig zijn met betrekking tot de aard en de gevaarsaspecten van de opgeslagen stoffen en de te nemen maatregelen bij onregelmatigheden. Deze personen moeten daartoe een schriftelijke instructie of opleiding hebben ontvangen. Hiervan moet een bewijs aanwezig zijn.
2.2.8.2.4 In het bedrijfsnoodplan moet een duidelijke leesbare instructie zijn aangebracht over de te nemen maatregelen in het geval van incidenten. Deze instructie moet de namen, telefoonnummers en faxnummers bevatten van onder andere verschillende nood- en hulpdiensten en van andere instanties en personen waarmee in het geval van incidenten contact opgenomen moet worden. Tevens moeten in deze instructie de benodigde gegevens zijn vermeld van een erkend bedrijf voor verwerking.
2.2.9 AFVAL 2.2.9.1 Opslag van afvalstoffen 2.2.9.1.1 Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze plaatsvinden. Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. Gevaarlijke afvalstoffen en overige afvalstoffen moeten gescheiden worden bewaard.
2.2.9.1.2 Vaste afvalstoffen moeten worden bewaard in een afvalvat of container. Indien deze afvalstoffen brandbare bestanddelen of overlast door verwaaiing of geur kunnen veroorzaken, moet het afvalvat of de container zijn afgesloten.
2.2.9.1.3 Een afvalvat of een afvalcontainer moet binnen het gebouw van de inrichting of op een niet voor derden toegankelijk terrein zijn geplaatst.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
41
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.9.2 Afvoer van afvalstoffen 2.2.9.2.1 Afvalstoffen moeten regelmatig uit de inrichting worden verwijderd, zonder dat de omgeving wordt verontreinigd.
2.2.9.2.2 Gevaarlijke afvalstoffen, waaronder tl-lampen, moeten regelmatig maar tenminste éénmaal per jaar uit de inrichting worden afgevoerd naar een daartoe ingerichte verwerkingsinrichting.
2.2.9.3 Afvalscheiding en –preventie 2.2.9.3.1 De afvalstromen van de inrichting moeten gescheiden worden in: - gevaarlijk afval/(klein) chemisch afval; - oud papier en karton; - overig bedrijfsafval. Deze afvalstoffen moeten gescheiden worden opgeslagen en afgevoerd.
2.2.10 AGRARISCH AFVALWATER 2.2.10.1
Preventie
2.2.10.1.1 Het waterverbruik moet worden beperkt. Hiertoe moet, tenzij dit om technische of organisatorische redenen niet mogelijk is, gebruik worden gemaakt van een hogedrukreiniger.
2.2.10.1.2 Het drinksysteem in alle stallen moet voldoen aan de volgende eisen: • Het systeem moet mors-arm zijn uitgevoerd. • Er moet gebruik worden gemaakt van drinknippels. • Er moet een watertoevoerbeveiliging zijn aangebracht.
2.2.10.1.3 Lekkende drinknippels moeten direct worden gerepareerd.
2.2.10.2
Riolering
2.2.10.2.1 De riolering voor de afvoer van afvalwater moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd.
2.2.10.2.2 Het materiaal van rioolsystemen moet bestand zijn tegen de af te voeren stoffen.
2.2.10.2.3 Als een vermoeden bestaat of blijkt dat een rioolsysteem lek is moet: − het betreffende deel van het rioolsysteem meteen buiten gebruik worden genomen; − bij mogelijk herstel van het rioolsysteem, dit zo spoedig mogelijk geschieden. Het rioolsysteem, of een gedeelte daarvan, waarvan is geconstateerd dat deze niet kan worden hersteld, moet worden verwijderd respectievelijk worden vervangen.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
42
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.10.3
Schrobwater stallen
2.2.10.3.1 Afvalwater afkomstig van het schoonmaken van stallen mag niet in de riolering worden gebracht.
2.2.10.3.2 Schrobwater afkomstig van het schoonspuiten van stallen moet worden afgevoerd naar de mestput.
2.2.10.4
Wasplaats
2.2.10.4.1 De wasplaats moet vloeistofkerend zijn en afwaterend zijn gelegd naar een of meer putten, die zijn aangesloten op de bedrijfsriolering. Het wassen en reinigen moet op zodanige wijze plaatsvinden dat alle (verontreinigd) water wordt opgevangen.
2.2.10.5
Lozen van reinigings- en ontsmettingsafvalwater
2.2.10.5.1 Het vrijkomende reinigings- en ontsmettingswater mag niet op de riolering worden geloosd.
2.2.10.5.2 Het vrijkomende reinigings- en ontsmettingswater moet via de bedrijfsriolering worden afgevoerd naar een mestput of opvangput.
2.2.10.5.3 Het afvalwater in de mestput of opvangput moet worden uitgereden over de landbouwgronden overeenkomstig het Besluit gebruik meststoffen.
2.2.11 2.2.11.1
BODEM Doelvoorschriften
2.2.11.1.1 Het bodemrisico van bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB (overeenkomstig Barim).
2.2.11.2
Vloeistofdichte vloeren
2.2.11.2.1 Ontwerp en aanleg van een nieuw aan te leggen vloeistofdichte vloer of verharding moet plaatsvinden overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 65 (Ontwerp, aanleg en herstel van vloeistofdichte verhardingen van beton).
2.2.11.3
Bedrijfsrioleringen
2.2.11.3.1 Rioolsystemen (van o.a. de spoelplaats naar de mestkelder) moeten aantoonbaar vloeistofdicht zijn Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
43
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
volgens de criteria genoemd in CUR/PBV-aanbeveling 44 en bestand tegen de daardoor afgevoerde (vloei)stoffen. Uitgezonderd hierop zijn rioolsystemen voor de afvoer van schoon hemelwater en koelwater. Toelichting: Vloeistofdicht volgens de CUR/PBV 44 houdt in voor rioolpersleidingen en bijbehorende componenten geen lekverlies, voor ontvangputten, afscheidingsinstallatie en overige componenten eveneens geen lekverlies. Voor leidingen onder vrijverval is een gering lekverlies toegestaan van 3% van het wandoppervlak (uitgedrukt in m2) gedurende de meettijd (uitgedrukt in het aantal liters) zie ook paragraaf 6.2.1 van de CUR/PBV 44.
2.2.11.3.2 De bedrijfsriolering moet op de volgende tijdstippen aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 worden geïnspecteerd op gebreken: a. voor ingebruikname; b. binnen tien jaar na ingebruikname; c. eenmaal per vijf jaar na de onder b genoemde inspectie. Bij afkeur moet zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen zes maanden voldaan worden aan de eisen als genoemd in de NEN 3399/NEN 3398.
2.2.11.4
Aanvullende voorschriften
2.2.11.4.1 Het is verboden vloeistoffen definitief op of in de bodem te brengen. Toelichting: Oppervlaktewater, hemelwater en drinkwater zijn hiervan uitgezonderd, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigende stoffen niet door een bewerking van het water is toegenomen en indien daaraan geen warmte is toegevoegd.
2.2.11.4.2 Verpakkingsmateriaal van milieuschadelijke stoffen moet tegen beschadigingen bestand zijn en van duidelijke kenmerken betreffende de inhoud zijn voorzien.
2.2.11.4.3 Het vervoer van milieuschadelijke stoffen van en naar de werkruimten moet geschieden in goed gesloten emballage.
2.2.11.4.4 Het bewaren en verwerken van milieuschadelijke stoffen moet geschieden in vaatwerk en/of toestellen welke vloeistofdicht zijn, mechanisch voldoende stevig en stijf, bestand tegen de inwerking van vloeistof en tegen de optredende vloeistofdruk.
2.2.11.4.5 Het is verboden milieuschadelijke vloeistoffen, anders te bewaren dan in vloeistofdicht vaatwerk.
2.2.11.4.6 Milieuschadelijke stoffen die om welke reden dan ook, niet (meer) in de inrichting worden toegepast, moeten met de daarbij behorende emballage, uit de inrichting worden verwijderd.
2.2.11.4.7
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
44
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Gemorste milieuschadelijke stoffen moeten direct worden opgeruimd. Daartoe moet voldoende absorptiemiddel aanwezig zijn. Het absorptiemiddel moet afgestemd zijn op de aard van de stof. Gebruikt absorptiemiddel moet worden bewaard in goed gesloten vaatwerk.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
45
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.11.4.8 Onder een voor het aftappen van milieuschadelijke vloeistoffen gereedstaand vat, moet een lekbak zijn aangebracht, die de gehele inhoud van de erboven geplaatste emballage kan bevatten.
2.2.11.4.9 De ruimten waar tengevolge van de bedrijfsvoering voor het milieu schadelijke vloeistoffen op de bodem kunnen geraken, moeten zijn voorzien van een vloeistofkerende vloer. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat gelekte vloeistoffen of verontreinigd regenwater niet in de bodem kunnen geraken.
2.2.11.4.10 Emballage met vloeibare reinigingsmiddelen en overige vloeibare middelen moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak waarin de gehele inhoud van de grootste daarin geplaatste emballage kan worden geborgen, vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige daarin geplaatste emballage. In de vloer van de bak mag zich geen opening naar het riool bevinden. Oliën en overige middelen moet in of boven een aparte lekbak zijn geplaatst.
2.2.12 ENERGIE 2.2.12.1
Algemeen
2.2.12.1.1 Het energieverbruik moet elke maand worden geregistreerd. Het verbruik aan elektriciteit en aardgas moet apart worden gemeten en vastgelegd in een logboek.
2.2.12.1.2 De gegevens van het maandelijkse energieverbruik moeten ten minste drie jaren worden bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het bevoegd gezag worden getoond.
2.2.12.1.3 De in de aanvraag genoemde energiebesparende maatregelen dienen doelmatig te zijn uitgevoerd. Thermische isolatie van gebouwdelen dient zodanig te zijn aangebracht dat zich geen condensvocht kan ophopen tussen de isolatie en de geïsoleerde gebouwdelen.
2.2.13 VERRUIMDE REIKWIJDTE 2.2.13.1
Registratie
2.2.13.1.1 Vergunninghouder moet de jaarrekening van het waterverbruik binnen de inrichting bewaren. De gegevens moeten naar herkomst (drinkwater en grondwater) worden geregistreerd (in m3).
2.2.14 GELUID 2.2.14.1
Algemeen
2.2.14.1.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.
2.2.14.1.2
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
46
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie zoals aangegeven in het akoestisch rapport met documentnummer 212-NLi6-8-il-v2 mag ter plaatse van de volgende woningen van derde en/of andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: − 40 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur; − 35 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur; − 30 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.
2.2.14.1.3 Het maximale geluidsniveau LAmax. veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie zoals aangegeven in het akoestisch rapport met nummer 212-NLi6-8-il-v2, mag ter plaatse van de volgende woningen van derden en/of andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: Adres 07.00-19.00 uur 19.00 – 23.00 uur 23.00 – 7.00 uur dB(A) dB(A) dB(A) Liskesweg 4 54 48 52 Schoordijk 6 50 45 43 Wessemerdijk 11 50 50 46
2.2.14.2
Onderzoek
2.2.14.2.1 Ter controle moet, door middel van een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat aan de geluidgrenswaarden van de voorschriften 2.1.14.1.2 en 2.1.14.1.3 wordt voldaan. De resultaten van dat onderzoek moeten worden vastgelegd in een rapport.
2.2.14.2.2 Het rapport, zoals bedoeld in het vorige voorschrift moeten binnen 6 maanden nadat de inrichting is gewijzigd en in werking is gebracht ter beoordeling aan het bevoegd gezag worden voorgelegd.
2.2.15 INSTALLATIES 2.2.15.1
In werking hebben van een koelinstallatie
2.2.15.1.1 Een koel- of vriesinstallatie moet altijd bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onderhoud.
2.2.15.1.2 Een koel- of vriesruimte met bijbehorende koelleiding moet zodanig zijn opgesteld of thermisch zijn geïsoleerd, dat geen condensvorming in niet tot de inrichting behorende ruimten kan optreden.
2.2.15.1.3 Een condensaatafvoer van de koel- of vriesinstallatie moet zijn aangesloten op de riolering.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
47
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.15.2
In werking hebben van een noodstroomaggregaat
2.2.15.2.1 In geval van uitval van de normale elektriciteitsvoorziening moet voldoende noodstroom zijn gewaarborgd. Hiermee moeten ten minste de onderstaande werkzaamheden en activiteiten kunnen worden uitgevoerd: − het op een veilige wijze stoppen van de diverse processen en alle daaruit voortvloeiende werkzaamheden; − alle activiteiten welke nodig zijn voor de bestrijding van en de hulpverlening bij calamiteiten of bijzondere omstandigheden. Op de noodstroomvoorziening moeten ten minste de stalventilatoren zijn aangesloten. Een noodstroomaggregaat moet zodanig zijn afgesteld en worden onderhouden dat een nagenoeg rookloze verbranding wordt verkregen.
2.2.15.2.2 Een noodstroomaggregaat mag uitsluitend worden beproefd tussen 7.00 en 19.00 uur.
2.2.15.2.3 In een ruimte waarin een noodstroomaggregaat staat opgesteld, mogen geen werkzaamheden anders dan ten behoeve van controle en onderhoud van het noodstroomaggregaat worden verricht.
2.2.15.2.4 Een noodstroomaggregaat moet zodanig zijn opgesteld dat geen gevaar voor brand bestaat. Een noodstroomaggregaat, al dan niet met bijbehorende brandstoftank, moet op doelmatige wijze tegen mechanische beschadiging en handelingen van onbevoegden zijn beschermd.
2.2.15.2.5 In een ruimte waarin een noodstroomaggregaat is opgesteld, mag ten hoogste 200 liter gasolie of ten hoogste 20 liter benzine aanwezig zijn.
2.2.15.2.6 In de ruimte waarin een noodstroomaggregaat is opgesteld moet een doelmatige ventilatie aanwezig zijn.
2.2.15.2.7 De uitmonding van de afvoerleiding voor verbrandingsgassen moet zodanig in de buitenlucht zijn gesitueerd dat door deze gassen buiten de inrichting geen hinder wordt veroorzaakt.
2.2.15.2.8 Het in werking hebben van een noodstroomaggregaat en het vullen en legen van een noodstroomaggregaat met vloeibare brandstof vindt plaats boven een bodembeschermende voorziening.
2.2.16 VERWARMING 2.2.16.1
Algemeen
2.2.16.1.1 Een stookinstallatie en eventueel verbrandingsgasafvoersysteem moet zijn uitgevoerd en opgesteld overeenkomstig het gestelde in NEN 3028.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
48
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
2.2.16.1.2 Een verbrandingsgasafvoersysteem moet zodanig zijn uitgevoerd, dat dit goed kan worden gereinigd. Tevens moeten voorzieningen zijn getroffen dat roet, vuil en condenswater zich niet zodanig kunnen ophopen dat daardoor de goede werking van het verbrandingsgasafvoersysteem kan worden verstoord.
2.2.16.1.3 Een gasinstallatie of onderdelen daarvan, welke mechanisch beschadigd kunnen worden, moeten op doelmatige wijze zijn afgeschermd.
2.2.16.1.4 De opstelling van het gasverbruikstoestel en de afvoer van verbrandingsgas moeten conform NEN 2078 zijn uitgevoerd.
2.2.16.2
Controle en inspectie
2.2.16.2.1 Om de goede werking te handhaven moet een gasverbruiktoestel regelmatig en vakkundig worden onderhouden, afgesteld en zo vaak als nodig is, doch ten minste éénmaal per jaar worden gereinigd, zonder dat roet of ander vuil zich daarbij buiten de inrichting kan verspreiden.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
49
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
BIJLAGE: BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71
www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving.
www.infomil.nl AFVALSTOFFEN: alle stoffen en preparaten in de zin van de Wet milieugevaarlijke stoffen waarvan de houder zich- met het oog op de verwijdering daarvan- ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. BEVOEGD GEZAG: het College van Burgemeester en Wethouders. BEDRIJFSRIOLERING: Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbare riolering of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
50
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
BRL: Een beoordelingsrichtlijn die door de Raad voor de Accreditatie erkende certificatie-instellingen wordt gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding van certificaten. CERTIFICAAT: Document dat een verklaring van KIWA of een naar het oordeel van Onze Minister vergelijkbaar buitenlands instituut inhoudt dat de in dat document vermelde en door de producent vervaardigde produkten dan wel het uitgevoerde proces geacht kan worden te voldoen aan de daarvoor geldende eisen, zoals vastgelegd in de desbetreffende KIWA-beoordelingsrichtlijn of gelijkwaardige beoordelingsrichtlijn van het vergelijkbaar buitenlands instituut. EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). GELUIDSNIVEAU IN dB(A): het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) ter zake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651. GELUIDBELASTING: De etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau. GIVEG-KEURINGSEISEN: keuringseisen waaraan producten en materialen moeten voldoen om het GIVEG-merk te mogen voeren van het Nederlands centrum voor Gastechnologie Gastec N.V. te Apeldoorn. INRICHTING: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. MESTDICHT: Mestkelders, mestbassins of mestopslagputten dienen mestdicht uitgevoerd te zijn. Hieronder wordt verstaan dat van de totale netto inhoud van het opslagsysteem niet meer dan 0,7% per jaar als vloeistof in het milieu kan komen. Dit is vastgelegd in de Handleiding Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins (HBRM 1991) en de Richtlijn Mestbassins 1992 (RM 1992). OPSLAGRUIMTE: Een gebouw of deel van een gebouw dat uitsluitend is bestemd voor de opslag van gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen. RIOLERING: bedrijfsriolering, openbaar riool of een andere - niet gemeentelijke - voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater (bedrijfsriolering van derden). VLOEISTOFDICHT: De situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een bodembeschermende voorziening niet bereikt.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
51
Overwegingen en voorschriften behorende bij UV 20110233
VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING: Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden. WONING: Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe is bestemd.
Omgevingsvergunning Liskesweg 6 en 8 te Nederweert - UV 20110233
52