5HJLVWUDWLHQXPPHU,7
$DQYXOOLQJ Dgendapunt Q.
Vragen en antwoorden inzake het voorstel energieoptimalisatie SNB (agendapunt 3n) Voorafgaand aan het besluitvormende gedeelte van de vergadering op 11 april a.s. zal de heer Lefferts van SNB een mondelinge toelichting op het investeringsvoorstel geven. Hier voor wordt ruim tijd gereserveerd, zodat er ook tijd is voor vragen en discussie. De volgende vragen zijn gesteld door de fractie Bedrijven: Op zich scoort dit project op milieutechnisch en op MVO terrein goed, en in dat opzicht heeft het ook een positieve waarde. Echter, op bedrijfseconomisch vlak is onze fractie veel minder positief gestemd. Helaas zien wij bij dit voorstel nogal wat “beren op de weg” en “addertjes onder het gras”. En dan, zoals gezegd, op financieel en bedrijfseconomisch vlak. De cijfers en doorrekening vanuit SNB zijn ons inziens niet transparant genoeg en houden daarnaast nogal wat benoemde maar ook niet benoemde risico’s in. De vraag is of je bestuurlijk wel dergelijke grote risico’s wilt nemen. Onze fractie is daar in ieder geval zeker nog niet uit. Om enkele voorbeelden van vragen, onduidelijkheden en risico’s te noemen het volgende; 1. De investering is geraamd op 16,5 miljoen, maar taakstellend moet de aanbesteding 2,1 miljoen lager uitvallen. Wat nu als dat niet gehaald wordt? In de oplegnotitie wordt gemeld dat “indien de investering alsnog hoger uitvalt is aanvullende besluitvorming nodig”. Maar dan hebben we eerst al ingestemd met de 14,4 miljoen en zijn er wellicht al kosten gemaakt en kunnen we feitelijk niet meer terug. En in dat geval is de investering zeker niet meer budget-neutraal, welke een voorwaarde is om deze investering te doen. Dus hoe stellen we het zeker dat we, als blijkt dat de investering niet budget-neutraal (meer) kan worden gedaan, we alsnog kunnen besluiten niet akkoord te gaan met dit investeringsplan en zonder dat het ons dan al geld heeft gekost of zal gaan kosten? SNB heeft zich tot taak gesteld om de investering alleen te realiseren indien de totale investeringsomvang € 2,1 miljoen lager uitvalt dan de investeringsraming. In alle berekeningen in het voorstel is hiermee rekening gehouden. Indien bij de aanbesteding blijkt dat deze taakstelling niet gerealiseerd kan worden dan vindt de investering geen doorgang. In de notitie van SNB is op pagina 20 ook duidelijk aangegeven dat de investering alleen doorgang vindt onder voorbehoud van realisatie van de berekende TVT en NCW zoals opgenomen in de notitie van SNB op basis van variant 2HDbasis. De HD ketels zullen Europees worden aanbesteed door middel van een openbare aanbesteding op basis van een functioneel ontwerp. Het functioneel ontwerp moet de uitgangspunten (inpassing in SVI, elektriciteitsproductie, etc.) beschrijven alsmede alle informatie verschaffen over de huidige installatie zodat aanbieders hun eigen creativiteit kunnen gebruiken om tot een zo goed mogelijke aanbieding te komen. Mocht de investering geen doorgang vinden omdat de aanbesteding niet de gewenste TVT en NCW heeft opgeleverd dan blijven de uiteindelijke kosten beperkt tot het opstellen van het functioneel ontwerp en het aanbestedingsdocument. De totale kosten hiervan worden momenteel geraamd op maximaal € 75.000,-. 2. Verder wordt er gesproken over een desinvestering van 1,05 miljoen. Maar deze desinvestering wordt in de berekening verder niet meegenomen. In feite is dat nog een extra last, die via welke methode dan ook uiteindelijk ook voor een deel bij ons terecht komt en daarbij het totale project dus in feite een stuk duurder maakt. Verder is er nog onduidelijkheid omtrent de omvang van de desinvestering; in de oplegnotitie wordt gesproken over een boekwaarde van 1,05 miljoen per 1 januari 2014 maar in de notitie van SNB wordt gesproken over een boekwaarde van 1,05 miljoen per 1 januari 2015. In dat laatste geval zijn de extra kosten nog hoger want dan is de boekwaarde op datum ingebruikname van de nieuwe installatie (is 1 januari 2014) nog hoger en dus is dan de desinvestering hoger. Hierover graag duidelijkheid, zowel over de exacte boekwaarde per datum in gebruik name alsmede de wijze hoe de dekking van de kosten van de desinvestering is geregeld. De desinvestering bedraagt € 1,05 miljoen per 1 januari 2014. In de notitie van SNB is per abuis een foutieve datum gebruikt. In de oplegnotitie is de juiste datum gebruikt. De desinvestering wordt gedaan op het moment dat de nieuwe ketels in gebruik worden genomen. De desinvestering wordt wel degelijk in de berekeningen meegenomen bij de terugverdientijd (TVT) en netto contante waarde (NCW). De berekeningsmethode voor de TVT wordt in voetnoot 21 op pagina 19 van de notitie van SNB uitgelegd en wordt als volgt berekend: (investering +
desinvestering jaar 0) : gemiddelde positieve kasstromen. Het gemiddelde van de positieve kasstromen is: de gemiddelde jaarlijkse besparing (zie tabel 1 pagina 18 notitie SNB) + afschrijvingen (geen uitgaven wel kosten). De gemiddelde besparing is berekend door voor alle jaren de opbrengsten en kosten te berekenen rekening houdend met inflatie en deze vervolgens te delen door de levensduur. De NCW is berekend door de negatieve kasstroom in jaar 0 (investering + desinvestering) af te zetten tegen de jaarlijkse positieve kasstromen waarbij deze kasstromen teruggerekend zijn naar jaar 0 door rekening te houden met een disconteringsvoet. De gebruikte positieve kasstromen zijn dezelfde kasstromen die gebruikt worden als bij de berekening van de terugverdientijd behoudens dat bij de NCW rekening wordt gehouden met de geldontwaarding. 3. Ook is de rentabiliteit van deze investering sterk afhankelijk van de bezetting van de installatie. Er wordt nu uitgegaan van de huidige basisbezetting, echter de vraag is maar of dat volume wel te handhaven is. In de oplegnotitie wordt al gemeld dat “de bezettingsgraad een risico is. En dat SNB in een krimpende markt opereert. Contracten lopen af en één aanbieder gaat al Europees aanbesteden. Dit is zeker een risico want in de notitie van het SNB wordt gemeld dat de verwerkingskosten voor slib in Nederland aanmerkelijk hoger liggen dan in Duitsland. Verder wordt gemeld dat de Dommel vanaf 2013 maar liefst 36.000 ton (en dat is bijna 10% van de gehele capaciteit) minder zal aanleveren. Bovendien valt te verwachten dat ons eigen waterschap op korte termijn ook minder slib zal gaan aanleveren (zie project Nieuwveer) en waarschijnlijk lopen zulk soort projecten bij meer waterschappen. De kans op onderbezetting is dus groot en daarmee wordt het risico van de investering ook groter. Bovendien lopen we in dat geval een dubbel risico omdat we bij een onderbezetting bij SNB sowieso al meer gaan betalen voor de verwerking van ons slib. Daar bovenop komen dan nog de extra kosten voor de nu gevraagde investering omdat deze dan niet rendabel meer draait. Onderbezetting van de installatie (onvoldoende aanvoer van slib) is gezien het vorenstaande wellicht het grootse risico van deze investering. Hoe kijkt het DB tegen dit risico en onzekerheid aan? Graag zien we hierbij ook een overzicht tegemoet met daarbij de cijfers (tonnen slibaanvoer per jaar) welke op dit moment zeker zijn, alsmede een overzicht met de realistische verwachtingen voor de komende 9 jaar. De rentabiliteit van de investering is niet sterk afhankelijk van de bezetting. Indien de huidige bezetting van de SVI terugloopt met 25% dan loopt de elektriciteitsproductie met 7% terug (zie pagina 7 en paragraaf 5.3 van de notitie van SNB). Vanaf 2019 is er een kans dat de bezetting met meer dan 25% terugloopt. Zie hieronder. SNB onderkent al jaren dat een onderbezetting van de SVI het belangrijkste bedrijfsrisico is van de onderneming. Om dit risico te verlagen heeft SNB in het verleden actief gezocht naar nieuwe aandeelhouders om de slibaanvoer voor lange tijd vast te leggen. Dit heeft geresulteerd in de toetreding van waterschap Regge en Dinkel en waterschap Scheldestromen. Ook de ontwikkelingen op de RWZI’s zijn door SNB vroegtijdig onderkend. In aanleiding hiervan heeft SNB een plan opgesteld met als doel gericht de markt te benaderen om nieuwe slibstromen aan te trekken. Dit plan gaat uit van een afname van slibproductie en verbrandingswaarde door de realisatie van energiefabriek Tilburg door waterschap De Dommel met ingang van 2014 en de realisatie van vergistingsprojecten bij waterschap Scheldestormen en waterschap Aa en Maas in 2015. Ook waterschap Regge en Dinkel zet in op verdere vergisting waardoor de slibproductie afneemt. Deze wordt echter gecompenseerd door slib van Velt en Vecht waarmee waterschap Regge en Dinkel gaat fuseren. Dit slib gaat nu al via de installatie van Regge en Dinkel maar wordt nu nog apart afgevoerd voor de eindverwerking in verband met een lopend contract. Door partijen is aangegeven dat dit slib na de einddatum van het contract ook naar de SNB zal worden afgevoerd aangezien dit ook de meest praktische oplossing is in deze situatie. In onderstaande tabel is tevens rekening gehouden met de gevolgen van aanpassingen op RWZI Nieuwveer. 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 A 343 343 307 292 292 292 292 292 292 292 292 E 68 90 90 90 90 90 60 T 411 433 397 382 382 382 352 292 292 292 292 C 415 415 415 415 415 415 415 415 415 415 415 V 4 -18 18 33 33 33 63 123 123 123 123 N.B. A = slib van aandeelhouders, E = slib van externe klanten, T = totale slibaanvoer, C = capaciteit van de SVI exclusief extra capaciteit door 2HD ketels en V = verschil tussen T en C.
-2-
De contracten met HDSR en WVE lopen in 2012 af. SNB verwacht half april 2012 met HDSR het contract te kunnen verlengen voor 6 jaar tot en met 2018 (48.000 ton per jaar). Het contract met WVE wordt niet verlengd (24.000 ton per jaar) In november 2011 heeft SNB via een Europese aanbesteding de verwerking van het slib van Waterschapsbedrijf Limburg verworven met ingang van 1 april 2012 met een maximum looptijd tot juni 2018 (42.000 ton per jaar). Tussen nu en 2018 dienen veel waterschappen in Nederland een nieuwe keuze voor de verwerking van het ontwaterd slib te maken. SNB speelt daar nu al op in door intensief met deze waterschappen te praten over de mogelijkheden bij SNB. Daarnaast verdwijnt in de toekomst de verwerking van slib op basis van droging omdat deze wijze van slibverwerking te duur is. Hierdoor komt er 375.000 ton slibkoek op de markt vrij. SNB ziet voldoende kansen om nieuwe slibstromen te werven. Ten aanzien van de slibvergisting Nieuwveer wordt opgemerkt dat de hoeveelheid slib niet zal afnemen. De oorzaak daarvan is de Zimpro-installatie die nu nog in bedrijf is. De resterende vracht droge stof in uitgegist slib is kleiner dan in Zimpro-slib, maar dit effect wordt gecompenseerd door de ontwaterbaarheid: uitgegist slib kan worden ontwaterd tot ca. 25% droge stof, maar de ontwaterbaarheid van Zimpro-slib is uitzonderlijk hoog (ca.55% droge stof). Het resultaat hiervan is dat Brabantse Delta evenveel tonnen slib (met een kleiner aandeel droge stof en een groter aandeel water) blijft afvoeren naar de SNB als de nieuwe slibverwerkingsinstallatie Nieuwveer in bedrijf wordt genomen. 4. Bij een vol bezetting (wat gezien het vorige punt ons niet snel waarschijnlijk lijkt) wordt een forse jaarlijkse besparing gepresenteerd. Echter als we naar die cijfers gaan kijken, blijkt uit de notitie van SNB dat in de besparing dan maar liefst een bedrag van 960.000 euro is meegenomen van de extra verwerkingskosten die het extra slib opbrengt. Feitelijk is dat onjuist omdat deze extra inkomsten ook gegenereerd worden bij een volledige bezetting zonder deze investering. Door de investering in de 2HD ketels neemt de capaciteit van de 2 lijnen met HD ketels ten opzichte van de huidige capaciteit toe met 10%. Dit betekent dat SNB de beschikking heeft over 2 lijnen op 110% en twee op 100%. De huidige capaciteit van 415.000 ton slibkoek wordt hierdoor verhoogd met 24.000 ton. Bij het doorrekening van de diverse varianten die in de notitie van SNB genoemd zijn is op verschillende wijze omgegaan met de bezetting van deze capaciteiten en wel als volgt: Bij de 2HDbasis variant is uitgegaan van de huidige bezetting van SNB welke is gesteld op 100%. In de 2HDbasis variant worden de 2HD lijnen volledig belast op 110% en de 2 overige lijnen op 90%. In de 2HD-10%E variant is uitgegaan van dezelfde uitgangspunten als bij 2HDbasis echter is hier verondersteld dat de extra capaciteit die de 2HD lijnen hebben niet gebruikt kunnen worden omdat vervuiling optreedt in de ketel (een van de technische risico’s zoals aangegeven in paragraaf 3.2 van de notitie van SNB). In de 2HD-10%E-25%B variant is tevens verondersteld dat de huidige bezetting van de installatie terugloopt met 25%. Tot slot is de variant 2HDvol uitgewerkt waarbij de capaciteit van alle lijnen volledig wordt bezet, dus 2 lijnen op 110% (HD lijnen) en 2 lijnen op 100% (huidige lijnen). De extra inkomsten worden dus gegenereerd door de vergroting van de capaciteit door de HD ketels (24.000 ton slib á € 40,- per ton = € 960.000,-). Het is dan ook terecht deze variant op te nemen. Een volledige bezetting van deze variant vanaf het moment van op start van de 2 HD ketels is niet te verwachten maar SNB ziet mogelijkheden, zie het antwoord op de vorige vraag, om dit op termijn te kunnen realiseren. 5. Bij de doorrekening van de elektriciteitsprijs wordt ervan uitgegaan dat het huidige verbruik van de installatie hetzelfde blijft en dat de elektriciteitsprijs ieder jaar blijft stijgen. Het scenario dat de prijs stabiel blijft of zelfs gaat dalen is niet meegenomen. Echter dit scenario is zeker in de toekomst zeker niet onreëel omdat op termijn een overcapaciteit op de elektriciteitsmarkt optreed. Bovendien kan ook het verbruik van de installatie nog verder dalen, volgens de notitie van het SNB is het verbruik de afgelopen jaren al 13% gedaald en verderop in de notitie staat dat er plannen zijn om het energieverbruik nog verder te verlagen. Een verlaging van het verbruik is niet doorgerekend maar zal resulteren in een nog onrendabelere investering. Bovendien is er dan kans op een aanzienlijk fiscaal risico omdat een eventueel overschot aan elektriciteit niet zomaar aan het openbaar net geleverd mag worden. Graag een reactie op deze punten. Prijsontwikkelingen van energieprijzen zijn moeilijk in te schatten omdat deze afhankelijk zijn van diverse factoren, zoals olieprijzen, opwekkingscapaciteit en de ontwikkeling van alternatieven
-3-
energiebronnen. SNB is uitgegaan van prognoses van het Energy research Centre of the Netherlands (ECN). Dit instituut gaat uit van een stijging van de prijzen. In paragraaf 5.4 op pagina 19 van de notitie van SNB is een gevoeligheidsanalyse opgenomen ten aanzien van energieprijsontwikkelingen. Hierbij is geen doorrekening gemaakt op basis van een gelijkblijvende of dalende energieprijs. Uitgaande van een gelijkblijvende energieprijs op basis van de 2HDbasis variant is het jaarlijks gemiddeld nadeel in totaal € 168.000,- en stijgt de TVT naar 10,8 jaar. Deze laatste variant betekent dus dat binnen de huidige afschrijvingstermijn van de SVI die loopt tot en met 2022 de investering niet wordt terugverdiend. Als echter uitgegaan wordt van een verlenging van de gebruiksduur van de SVI met bijvoorbeeld 5 jaar, welke aannemelijk is op basis van paragraaf 2.4 notitie van SNB, dan wordt de investering wel terugverdiend. De gemiddelde jaarlijkse besparing/voordeel over deze 5 jaar bedraagt dan € 1.748.000,- uitgaande van gelijkblijvende energieprijzen en een volledig afgeschreven SVI inclusief de investering in de HD ketels. SNB is inderdaad in staat geweest om in de afgelopen jaren haar energieverbruik (gas en elektriciteit) te verlagen. SNB kijkt voortdurend naar mogelijkheden om het verbruik nog verder te verlagen. Inmiddels zijn echter de grootste energiebesparingsmogelijkheden gerealiseerd. Op het gebied van elektriciteitsverbruik verwacht SNB hooguit nog 250.000 tot 500.000 kWh te kunnen besparen. Deze besparing zet het rendement niet onder druk. Daarnaast is SNB in gesprek met de Belastingdienst om na te gaan of beperkte leveringen op het net toch niet mogelijk zijn zonder dat dit gevolgen heeft voor de Vennootschapsbelasting (Vpb). Hierbij wordt gedacht aan compartimentering voor de Vpb ten aanzien van de levering op het net. 6. In de doorrekening van SNB worden gemiddelde rente kosten over 9 jaar berekend. Echter, omdat we als aandeelhouder de investering als agio storting moeten inbrengen (en waarschijnlijk zelfs nog voordat de installatie daadwerkelijk in bedrijf komt) zijn de rentekosten voor ons waterschap zeker de eerste paar jaar stukken hoger dan uit de gemiddelden blijkt. En omdat we deze rentekosten als waterschap meteen volledig zelf dragen, zal dat direct gevolgen hebben voor onze eigen exploitatie begroting en dus op de tarieven. Wij verzoeken u deze kosten volledig inzichtelijk te maken. De voorbereidingskosten voor de investering (EU aanbesteding) worden door SNB zelf gedragen. De investering zal op 1 januari 2014 operationeel zijn. De voorfinancieringskosten op basis 4% en onderstaand betalingsschema bedragen circa € 57.000,- op het investeringsaandeel van waterschap Brabantse Delta en zijn als volgt berekend: 01-01-2013 10% 318.240 12.730 01-04-2013 20% 636.480 19.095 01-07-2013 20% 636.480 12.730 01-09-2013 20% 636.480 8.486 01-11-2013 20% 636.480 4.243 31-12-2014 10% 318.240 0 100% 3.182.400 57.284 7. Uit al hetgeen we hier bovenstaand hebben vermeld zult u wel begrijpen dat onze fractie op dit moment zeer gereserveerd tegenover dit project staat. Daarom verzoeken wij het DB een complete en integrale doorrekening te maken, volledig gericht en gerekend vanuit ons eigen waterschaps perspectief. Met daarbij alle financiële facetten en waarbij alle mogelijke benoemde en genoemde risico’s zoveel mogelijk gekwantificeerd worden. Inclusief de voorfinancieringskosten (de agio zal vooraf al betaald moeten worden), de rentekosten gedurende de looptijd (welke in het begin hoog zullen zijn) alsmede de doorberekening van de desinvesteringskosten (welke linksom of rechtsom betaald zullen moeten worden). Wij zien dit overzicht graag ruim voor de volgende vergadering in april tegemoet. In de tabel op de volgende pagina is integraal zichtbaar gemaakt wat het totale effect is van de investering op de lastenontwikkeling van Brabantse Delta (incl. de rentekosten). De cijfers hiervan sluiten (buiten de rente m.b.t. de voorfinanciering) volledig aan bij de cijfers die op pagina 18 van de SNB-nota zijn opgenomen incl. de bijbehorende terugverdientijd. In de onderstaande tabel is een doorkijk opgenomen van de opbrengsten na 2022 aangezien het zeer reëel wordt geacht dat de installatie ook na 2022 nog een aantal jaren in bedrijf zal zijn. T.a.v. de vragen over de risico’s gaan we er vanuit dat deze voldoende zijn beantwoord bij de overige vragen in dit geheel (o.a. bij vraag 3). Onder aan de tabel is zichtbaar gemaakt wat het jaarlijks effect is op het zuiveringstarief. Aangezien de v.e-prognose voor onze planperiode maar t/m 2017 loopt is deze voor deze tabel even constant gehouden voor de jaren na 2017.
-4-
-5-
1.158.000 -0,25
Aantal vervuilingseenheden (v.e.) Effect investering op tarief per v.e.
0 0 0 0 0 0
0 -57.248 -232.050 0 -289.298
2013
Aandeel WBD in SNB exploitatie Voorfinancieringskosten WBD Aandeel in desinvestering Door desinvestering minder rente Totaal WBD baten en lasten - = nadelig en + = voordelig
Elektriciteit Afschrijvingen Rente Onderhoudskosten BTW Totaal SNB exploitatie
2HDbasis
1.159.000 -0,05
-64.500 0 0 8.766 -55.734
1.760.136 -1.600.000 -576.000 -21.224 148.000 -289.088
2014
1.159.000 -0,03
-40.400 0 0 7.735 -32.665
1.802.907 -1.600.000 -512.000 -21.649 151.000 -179.742
2015
1.160.000 -0,01
-16.000 0 0 6.704 -9.296
1.846.718 -1.600.000 -448.000 -22.082 154.000 -69.364
2016
1.162.000 0,01
8.600 0 0 5.672 14.272
1.891.593 -1.600.000 -384.000 -22.523 157.000 42.070
2017
1.162.000 0,03
33.500 0 0 4.641 38.141
1.937.559 -1.600.000 -320.000 -22.974 160.000 154.585
2018
1.162.000 0,05
58.600 0 0 3.610 62.210
1.984.641 -1.600.000 -256.000 -23.433 163.000 268.208
2019
1.162.000 0,07
84.100 0 0 2.578 86.678
2.032.868 -1.600.000 -192.000 -23.902 167.000 383.966
2020
1.162.000 0,10
109.700 0 0 1.547 111.247
2.082.267 -1.600.000 -128.000 -24.380 170.000 499.887
2021
1.162.000 0,12
135.600 0 0 516 136.116
2.132.866 -1.600.000 -64.000 -24.867 173.000 616.998
2022
1.162.000 0,44
515.300 0 0 0 515.300
2.184.694 0 0 -25.365 176.000 2.335.330
2023
1.162.000 0,45
527.600 0 0 0 527.600
2.237.783 0 0 -25.872 179.000 2.390.910
2024
1.162.000 0,46
540.200 0 0 0 540.200
2.292.161 0 0 -26.390 182.000 2.447.771
2025
1.162.000 0,48
553.000 0 0 0 553.000
2.347.860 0 0 -26.917 185.000 2.505.943
2026
1.162.000 0,49
566.200 0 0 0 566.200
2.404.913 0 0 -27.456 188.000 2.565.457
2027
De volgende vragen zijn gesteld door de fractie Gezond Water: Ten aanzien van MVO afwegingen: 1. Klopt het dat er in december 2011 besloten is om vanaf maart 2012 de MVO paragraaf te verwerken in de adviesnota’s aan het AB? Ja, in december 2011 is besloten om vanaf maart 2012 de MVO paragraaf te verwerken in de adviesnota’s aan het AB. De MVO-paragraaf zal worden vervangen door een beoordeling op 'bijdrage aan doelen voor duurzame ontwikkeling'. Ten tijde van het schrijven van deze nota was het nieuwe format nog niet gereed. De kern van de nieuwe werkwijze zal zijn het antwoord op de vraag of de nota bijdraagt aan duurzame ontwikkeling, waarbij een 5-tal thema’s worden onderscheiden. 2. Is dit voorstel MVO waardig? Ja zeker ! Zonder MVO zou er geen aanleiding zijn geweest voor dit investeringsvoorstel. Het voorstel draagt fors bij aan de doelen voor duurzame ontwikkeling, op het thema energie. Zie verder het antwoordt op vraag 4. 3. Kan de MVO paragraaf verschil maken in de gehanteerde uitgangspunten? In dit voorstel (blz. 3) is sprake van “vigerend beleid is dat het waterschap investeert in duurzaamheid op voorwaarde dat de investering tenminste budget neutraal is”. Bij het besluit over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen is het uitgangspunt; “Het bestuur kiest voor vernieuwende oplossingen die zo mogelijk budgetneutraal zijn”. In de nota “Zuiveren met ambitie” van 5 december 2007 is vastgelegd dat MVO-maatregelen kostendekkend moeten zijn en niet leiden tot een verhoging van de jaarlijkse kosten. In de praktijk wordt dit opgevat als geen verhoging van de jaarlijkse kosten gedurende de technische levensduur van een installatie. 4. Overweegt het DB om een MVO paragraaf aan dit voorstel toe te voegen ? Als deze nota zou zijn geschreven nadat het nieuwe format beschikbaar was gekomen, had in de nota het volgende kunnen staan, onder het kopje Beoordeling (na Financiële, Juridische, Personele en Overige gevolgen): Bijdragen aan de doelen voor duurzame ontwikkeling Bijdragen aan duurzame ontwikkeling is het hoofddoel van de voorgestelde maatregelen. Deze investering levert een bijdrage van ca. 27% aan de totale reductie van uitstoot die het waterschap in 2020 moet hebben bereikt (ten opzichte van 1990 en 2005) op basis van landelijke afspraken. Voor een verdere toelichting verwijzen wij u gemakshalve naar pagina 2 van de aanbiedingsnota bij dit agendapunt (12IT001836). Ten aanzien van het toekomstperspectief slibverbranding: 5. Wat zijn de oorzaken van verminderde slib afzet van 36.000 ton per jaar door Waterschap de Dommel? Waterschap de Dommel bouwt een slibvergistingsinstallatie in Tilburg. De geplande inbedrijfname is in 2013. Door vergisting van slib wordt organische (droge) stof omgezet in biogas. Door de omzetting neemt de hoeveelheid slib af en bovendien is uitgegist slib beter ontwaterbaar (tot ca.25% droge stof). Het gevolg is dat minder slib naar SNB wordt afgevoerd. 6. Kunnen die oorzaken ook bij Brabantse Delta optreden? Ja, ook bij Brabantse Delta, locatie rwzi Nieuwveer zal er een verlaging optreden van de hoeveelheid droge stof, door het in bedrijf nemen van de slibvergisting. Dit door de omzetting van organische (droge) stof in biogas. Echter de hoeveelheid af te voeren slibkoek (zogenaamde tonnen nat) zal toenemen. De huidige Zimpro-installatie ontwaterd tot ca. 55% droge stof. De nieuwe installatie “slechts” tot ca. 22%. Hierdoor zal ca. 8.000 ton slib meer afgevoerd worden richting de SNB. Dit brengt extra kosten met zich mee, deze kosten worden ruimschoots gecompenseerd door voordeel op andere kostensoorten zoals personeel, energie en onderhoudskosten (business case sluiting Zimpro).
-6-
7. Wat is het toekomstperspectief en wat zijn de trends ten aanzien van de resterende hoeveelheden slib van Brabantse Delta bij toepassing van de nota “Zuiveren met ambitie” en de “Innovatieagenda Zuiveringsbeheer 2012”, met name ten aanzien van de “biobased economy” (waarde-creatie uit afvalwater) en het “NEW –water concept, waarbij afval een bron van waarde vormt”? Met de realisatie van het project slibverwerking Nieuwveer beschikt het waterschap Brabantse Delta over een 3-tal centrale slibvergistings- en ontwateringsinstallaties (SOI), te weten Bath, Nieuwveer en Dongemond. Meestal vindt decentraal voorindikking plaats en wordt het slib vervolgens per as afgevoerd naar een nabij gelegen SOI. Deze structuur is gekozen vanwege de noodzakelijke schaalgrootte van de benodigde installaties en hiermee is de beleidslijn uit de nota “Zuiveren met ambitie” gerealiseerd. Ontwikkelingen in de afvalwaterzuivering zijn NEWater, waarde creatie uit afvalwater en bio based economy. De concepten hebben gemeen dat de verschillende componenten uit afvalwater nuttiger gebruikt worden. Uit de aangevoerde vuilvracht worden organische grondstoffen gewonnen, waardoor minder slib ontstaat. Of bij de slibeindverwerker worden anorganische grondstoffen gewonnen (bijvoorbeeld fosfaat), waardoor minder reststoffen overblijven. De NEWater-, waarde creatie uit afvalwater- en biobased economy concepten moeten nog ontwikkeld worden. Het gaat hier om verder reikende innovaties. Nog niet te zeggen is of deze oplossingen decentraal op de rwzi’s of centraal (bijvoorbeeld bij SNB) worden gerealiseerd. De termijn waarop grootschalige alternatieven te verwachten zijn ligt in de orde van 5-10 jaar. Dit is globaal ook de afschrijvingstermijn van de voorgestelde extra voorzieningen bij SNB. 8. Is het blijven verbranden van nat slib een robuust en toekomstbestendig systeem? Ja. Binnen milieubeleid is een algemeen geaccepteerd beleidsuitgangspunt de ladder van Lansink: preventie, hergebruik/recyclen, verbranden en storten. Preventie is de basis van het vergunningenbeleid dat er op gericht is dat geen oneigenlijke stoffen in de riolering terecht komen. Hergebruik is het thema van NEWater, biobased economy en de innovatie-agenda, waarbij energie en stoffen worden terug gewonnen voor hoogwaardige toepassingen. Zelfs als dat goed lukt, zal er toch nog een reststroom (slib) overblijven. Dit slib wordt verbrand, waarbij energie wordt terug gewonnen en de as wordt ingezet in wegenbouw of voor andere laagwaardige toepassingen. Storten wordt niet meer gedaan. In de Toekomstvisie van SNB van december 2011 schrijft SNB dat voor de eindverwerking van slib de thermische verwerking van slib de komende jaren bepalend blijft, waarbij monoverbranding geldt als bewezen betrouwbare techniek maar dat wel hogere stoomdrukken worden toegepast. Door ontwikkelingen in de waterlijn zal in de toekomst minder slib worden geproduceerd, maar er zal altijd slibeindverwerking nodig zijn. SNB wil dan ook samen met haar aandeelhouders innovaties stimuleren en technieken ontwikkelen die bijdragen aan een toekomstvaste slibeindverwerking. Alternatieve slibeindverwerkingstechnieken zijn in opkomst, maar voor deze technieken is veelal nog slechts een proefopstelling of een eerste demonstratie-installatie beschikbaar. Onder deze technieken bevinden zich interessante alternatieve technieken als vergassen of superkritisch vergassen. De komende jaren zullen echter moeten uitwijzen of de potentiële voordelen ook daadwerkelijk haalbaar blijken en of deze technieken voldoende betrouwbaar zijn. Naar verwachting wijzen de komende 5 jaar uit welke nieuwe technieken voldoen. Vervolgens zal er nog vijf tot tien jaar nodig zijn om deze technieken zodanig op te schalen dat zij in schaalgrootte een alternatief vormen voor de huidige installatie. Uit bovenstaande volgt dat de verwachting is dat nieuwe technologieën niet eerder operationeel zullen zijn dan de afschrijvingstermijn van dit project. 9. Kan het streven naar handhaven van de bezettingsgraad van slibverbranding door SNB remmend werken op innovaties die verbranding van nat slib overbodig kunnen gaan maken? De relatie is moeilijk te leggen. Een hoge bezettingsgraad betekent voor SNB voor de komende (circa 10) jaren een hoge omzet en een bijbehorend laag tarief voor de aandeelhouders.
-7-
Gedurende het verdere gebruik van de huidige installatie wordt deze boekhoudkundig afgeschreven en treedt technische veroudering op. Het is van belang dat de aandeelhouders en de SNB samen op tijd plannen ontwikkelen om bedrijfsvoering te kunnen continueren op het moment dat de installatie door technische veroudering uit bedrijf moet worden genomen (na 2022). Het ontwikkelen van nieuwe technologieën zal nog geruime tijd vragen en moet doorgaan om op tijd klaar te zijn voor realisatie. 10. Welke prioriteit heeft de investering van € 3.182.000 ten aanzien van andere kerntaken van ons Waterschap Brabantse Delta? Met name die taken die door voortdurende bezuinigingen sterk gefaseerd of weggevallen zijn? Voor het waterschap spelen bij deze investering 2 aspecten: het financieringsaspect en het kostenaspect. Als aandeelhouder in SNB verstrekt het waterschap een bijdrage in de financiering van het project. Hiervoor maakt het waterschap gebruik van haar “leencapaciteit” op de kapitaalmarkt (doorgaans Waterschapsbank) met relatief gunstige overheidscondities die niet open staan voor SNB. De leencapaciteit van het waterschap is zodanig, dat deze “SNB-financiering” geen beperkingen oproept voor de financieringsmogelijkheden voor de eigen investeringen of de prioritering daarvan. [De financiering wordt krachtens statutaire afspraken als zg agiostorting aan SNB verstrekt. SNB doet hierop jaarlijkse terugstortingen (“aflossingen”) aan het waterschap. Het agiokarakter maakt dat de rentelasten op deze financiering niet aan SNB worden doorbelast doch door het waterschap zelf worden gedragen]. Als slibaanbieder heeft het waterschap te maken met de kostenaspecten van deze investering. Deze betreffen de (mutatie in) het verwerkingstarief bij SNB + de extra rentelasten als gevolg van de aan te trekken financiering resp. de doorwerking daarvan op het zuiveringstarief van het waterschap. Op langere termijn is dit tariefeffect voor het onderhavige project naar verwachting voordelig, op korte termijn vrijwel neutraal. Er is dus geen sprake van inbreuk op / teniet doen van ingezette bezuinigingen. Het project levert daarin een – zij het bescheiden – bijdrage. Verder past het binnen de kaders van het innovatie- en MVO beleid van het waterschap.
-8-