BladSpiegel
U I TG AV E VO O R V R I E N D E N VA N H E T
no 2 • juli 2012 • www.persmuseum.nl
albert hahnprijs
VOOR PETER VAN STRAATEN PAGINA 3
olympische spelen
De zeperd VAN BERT BOMMELS
JOURNALISTIEKE HERINNERINGEN PAGINA 4
PAGINA 6
Persmuseum vraagt opnieuw subsidie aan
FOTO: BErT STEiNMETZ
De nieuwe tijdelijke locatie van het Persmuseum aan de Gabriel Metsustraat
buurman van het Stedelijk Het Persmuseum presenteert zich vanaf september in een dependance aan het Museumplein – eindelijk een locatie meer centraal in Amsterdam en in de buurt van andere musea. Er moet wel aan de weg worden getimmerd, want het is aan de ‘stille’ kant, aan het begin van de Gabriel Metsustraat om precies te zijn. Daar staat een voormalig bankkantoor van Fortis leeg en de eigenaar, BDI Investment, wil er graag een culturele instelling in onderbrengen zolang er geen vaste huurder is gevonden. “Die investeringsmaatschappij is het culturele leven in de stad welgezind,” aldus Niels Beugeling, hoofd collecties van het Persmuseum. “Laat een museum er maar wat moois mee doen. En we hoeven er geen huur voor te betalen.” Vorig jaar heeft foto-instituut Foam erin gezeten, en nu is het Persmuseum aan de
beurt. In principe tot eind van het jaar, maar mogelijk met een uitloop tot in 2013. “Het is een mooie ruimte, vierhonderd vierkante meter met drie grote ramen aan de straatkant,” vertelt Beugeling. “Dat is groter dan het Persmuseum, dat 320 vierkante meter telt.” “We gaan de derde week van september open, zo rond de officiële opening van het Stedelijk Museum op 23 september. Samen met stripexpert Joost Pollmann maken we dan een tentoonstelling over de Arabische Lente en hoe de tekenaars in die landen daarmee zijn omgegaan.” Het is de bedoeling in die vier maanden meerdere exposities en activiteiten te organiseren, die allemaal gaan over beeldcultuur in het kader van persvrijheid. Het museum richt zich hiermee ook op toeristen die hopelijk massaal zullen toestromen.
Het Persmuseum heeft een nieuwe aanvraag voor subsidie ingediend bij de Raad voor Cultuur. De Raad adviseerde in mei de subsidieaanvraag van het Persmuseum af te wijzen, maar stelde het museum wel in de gelegenheid een nieuwe aanvraag in te dienen. Die nieuwe aanvraag betreft een bedrag van 317.000 euro per jaar, elf procent minder dan de eerder gevraagde (en hard nodige) 361.400 euro. De aanvraag moest vóór 16 juli binnen zijn. De Raad voor Cultuur komt dan op 22 augustus met een nieuw advies. Demissionair staatssecretaris Halbe Zijlstra maakt op Prinsjesdag bekend wat hij met de adviezen doet, maar hij heeft al aangekondigd die geheel te volgen. “Ik ga ervan uit dat we vóór Prinsjesdag te horen krijgen waar we aan toe zijn,” zegt directeur Angelie Sens van het Persmuseum. “Maar ook als de subsidie dan wél wordt toegekend, hebben we nog te kampen met een korting van elf procent.” Lees verder op pagina 2
De ligging aan het Museumplein
2 BladSpiegel
Vervolg van pagina 1
De nieuwe subsidieaanvraag is op een aantal punten een stuk concreter. Sens: “We kunnen nu ontwikkelingen in 2012 meenemen, zoals de vestiging aan het Museumplein en het uitreiken van de Albert Hahnprijs. We maken duidelijk wat wel en wat niet onze ambitie is binnen een realistisch haalbaarheidskader.” “De korting dwingt ons het nog meer te zoeken in samenwerking. We hebben bijvoorbeeld goede gesprekken met het Instituut voor Beeld en Geluid in Hil-
versum.” “We maken ook duidelijk dat we ons nog pregnanter richten op de combinatie van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting met onze collectie, onze presentaties en met de educatie. Dat is de meerwaarde van het Persmuseum,” aldus directeur Sens. Ook Pieter Broertjes, voorzitter van het bestuur van het Persmuseum, vindt dat met de afwijzing van de subsidie het museum geen recht wordt gedaan. “Ik heb Joop Daalmeijer, de voorzitter van de Raad voor Cultuur, gevraagd of hij het Persmuseum te gronde wil richten. Nee,
zei hij, dat is niet de bedoeling. Maar het is nu te klein, te kwetsbaar en te onzichtbaar. Het moet meer contact zoeken met andere partijen.” “We moeten,” vindt Broertjes, “nu volop gas geven om onze zichtbaarheid te vergroten. Een vestiging meer in het centrum is een voorbode van een Persmuseum 2.0. We hebben te lang voortgeborduurd op de huidige situatie, misschien wat kansen laten liggen. Het IISG is wel onze schatkamer, maar de loop komt er daar nooit in. We moeten het hebben van zichtbaarheid in het centrum van de stad.”
Peter van Straaten & Jo Spier
Collectie Persmuseum
Virtuoze tekenaars van het Nederlandse leven luidt de titel van de expositie in het Persmuseum die donderdag 28 juni werd geopend door Amsterdams burgemeester Eberhard van der Laan. Prenten van de twee meester-tekenaars Jo Spier en Peter van Straaten.
P
eter van Straaten heeft zijn grote idool Jo Spier nooit ontmoet. “Een keer bijna,” herinnert Van Straaten zich. Spier was overgekomen uit de Verenigde Staten voor een expositie van zijn prenten in Zutphen, zijn geboortestad, in 1975. Van Straaten was toen veertig, Spier vijfendertig jaar ouder. “Ik zou erheen gaan, maar ja, het was zo’n mooie dag, ik ben toen in Amsterdam gebleven.” “Ik heb hem wel een van mijn boekjes met prenten gestuurd, Moeder, ik ben niet geluk-
kig. Daarop heeft hij met een heel aardige brief geantwoord. Die hangt nu ook op de expositie. Maar wat hij echt van mijn werk vindt, dat weet ik niet.” Voor de jonge Peter van Straaten was Jo Spier, afkomstig uit een welgestelde familie met een modezaak in Zutphen, een held. Al vanaf 1925 tekende Spier voor De Telegraaf, waarin hij jarenlang de illustraties bij reportages verzorgde. Fotograferen was toen, met logge, loodzware camera’s, nog een tijdrovende en kostbare aangelegenheid. Van Straaten kent Spier pas van zijn na-
oorlogse werk voor het weekblad Elsevier. “Dat was zo gehaaid getekend. Pas later heb ik aan zijn originelen gezien hoe hij zijn prenten in elkaar knipte en lijmde. Als een detail hem niet beviel, plakte hij gewoon een papiertje er overheen. Dat kon ook gemakkelijk, want hij werkte uitsluitend voor de reproductie, niet om aan de muur te hangen.” “Hij was een bron van inspiratie, niet alleen voor mij, ook voor anderen. Zijn manier van tekenen, dat kale, dat sprak mij enorm aan. Toen ik voor Het Parool begon te tekenen, adviseerde Theo Ramaker mij: ‘Kijk eens hoe die Spier dat doet.’ Ik heb toen van de Elfstedentocht in 1963 een tekening gemaakt in die stijl. Iedereen was daarover zo enthousiast, dat ik begreep: o, zo moet het.” “Ook zijn humor sprak mij aan. Die tekst onder de tekeningen in hoofdletters – dat heb ik helemaal van hem overgenomen.” Jo Spier emigreerde in 1951 naar de Verenigde Staten; eerst naar Houston, Texas, maar al een paar jaar later, toen hij goed verdiende, naar Long Island, bij New York. “Ik bewonder hem om zijn moed zomaar naar Amerika te gaan met zijn gezin,” zegt Peter van Straaten. “Maar hij had het ook helemaal gehad hier. Hij was zeer verbitterd na de Tweede Wereldoorlog, steeds maar dat gezeik over Theresienstadt. Alsof hij keus had.” Jo Spier kwam uit een vooraanstaande Joodse familie, en ook zijn vrouw, Tineke van Raalte, was Joods. Spier moest na de Duitse inval in 1940 vertrekken bij De Telegraaf, en moest ook weg als gastdocent tekenen aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Enkele malen werd hij gevangen gezet, maar
BladSpiegel 3
Albert Hahnprijs voor Peter van Straaten
FOTO: HANS STAPHOrST
v.l.n.r.: Stefan Verwey, Els Timmerman, Peter van Straaten, beeldhouwster Maja van Hall, Eberhard van der Laan en Angelie Sens
gastcolleges tekenen aan de Rijksacademie. Voor de tweede keer moest hij daar zijn lessen opgeven. Geen wonder dat hij ontworteld genoeg was geraakt om te emigreren. Vanuit Amerika bleef hij voor Elsevier tekenen; hij onderhield goede contacten met Nederlanders en De Telegraaf hield hem ginds op de hoogte. En het ging hem voor de wind, vooral dankzij lucratieve opdrachten voor reclamewerk en illustraties voor bedrijven. In 1975 kreeg hij een mooie expositie in zijn geboortestad Zutphen – net op tijd, want drie jaar later overleed Jo Spier, 78 jaar oud. Op zijn honderdste geboortedag, in 2000, eerde Zutphen hem nogmaals met een tentoonstelling. En ook deze gezamenlijke expositie van idool Spier en bewonderaar Van Straaten was vanaf half maart eerst in Zutphen te zien.
FOTO: HANS STAPHOrST
met een transport naar Polen hoefde hij niet mee. In plaats daarvan werd hij eerst naar Westerbork gestuurd, en vandaar naar een villa in Doetinchem, bestemd voor de zogeheten lijst-Frederiks, Joden die vooralsnog gespaard dienden te blijven. Jo Spier, zo bleek, genoot hoge bescherming. NSB-leider Anton Mussert was een groot bewonderaar en had vóór de oorlog weleens een tekening van Spier gekocht. De twee hebben elkaar ook ontmoet, en Mussert verraste het echtpaar Spier met een riant boeket bloemen. Toen Jo Spier later door de Duitsers gevangen was genomen, stuurde Mussert zijn zus naar Tineke Spier thuis. Toch werd ook het gezin Spier in 1943 weggevoerd, naar Theresienstadt – een concentratiekamp, maar geen vernietigingskamp. Relatief veilig, met in naam een Joods zelfbestuur. Daar is Jo Spier gedwongen tekeningen te maken, onder andere voor een propagandafilm die de indruk moest wekken dat Theresienstadt een modelkamp was. Spier, zijn vrouw en hun drie kinderen hebben het kamp overleefd; 25 familieleden waren in de oorlog vermoord. Jo Spier ervoer dat overleven in de jaren direct na de oorlog je zowat kwalijk werd genomen. Al eind 1945 verschenen in de communistische krant De Waarheid grote artikelen over Spier: hij had protectie genoten, hij had ‘misselijke tekeningen’ voor de Duitsers gemaakt in Theresienstadt, hij was ‘persoonlijke vriend van Mussert’ geweest. Een groot aantal voormalige kampbewoners van Theresienstadt protesteerde met een ingezonden stuk in De Waarheid, maar het gif was gezaaid. Studenten boycotten zijn
Peter van Straaten heeft zojuist de Albert Hahnprijs ontvangen uit handen van zijn bewonderaar Eberhard van der Laan
Het beeldje, ontworpen door Maja van Hall
P
eter van Straaten heeft de allereerste Albert Hahnprijs ontvangen. Deze onderscheiding kreeg hij tijdens de opening van de expositie in het Persmuseum van tekeningen van hem en Jo Spier, uit handen van Amsterdams burgemeester Eberhard van der Laan. Het was het hoogtepunt van een drukke, zeer hilarische opening aan het begin van de zwoele donderdagavond 28 juni. Voor de hilariteit was vooral collegatekenaar Stefan Verwey verantwoordelijk, die zijn vriend Van Straaten uitbundig op de hak nam (en daarbij zichzelf niet spaarde). “Jo Spier was duidelijk in techniek geïnteresseerd,” stelde hij bijvoorbeeld vast. “Als ik een auto zie die door Peter is getekend, heb ik niet de indruk dat hij veel van techniek weet. Maar wat een oeuvre heeft die man!” besloot hij. “Hij heeft het talent door te dringen tot de diepste krochten van de menselijke ziel,” vond Van der Laan, die onthulde een groot bewonderaar te zijn. “Ik kwam nog wel eens in een Amsterdams café, dus ik ben Peter talloze malen tegengekomen, maar ik durfde hem nooit aan te spreken.” Dat kon hij nu goedmaken met de uitreiking van de Albert Hahnprijs, een bronzen beeldje van Maja van Hall en een bedrag van vijfduizend euro. De Albert Hahnprijs is ingesteld door het Persmuseum en bedoeld als oeuvreprijs voor politieke tekenaars. De prijs wordt eens in de twee jaar uitgereikt. Van Straaten bedankte de burgemeester met een ingelijste prent. Een mooi cadeau; Van der Laan was die dag net jarig.
4 BladSpiegel
Beginnen met een knaller JOOP JOLTHAUSEN De eerste keer vergeet je nooit en dat geldt ook voor de Olympische Spelen. De Winterspelen wel te verstaan want de Zomerspelen konden mij als enthousiast wielerverslaggever in de jaren zeventig gestolen worden. Ik vond de Tour de France oneindig veel belangrijker, maar het schaatsen – een sport die in het verlengde van de wielersport ligt – bood een prachtig alternatief voor de wintermaanden. Het waren de jaren van Ard en Keessie, van Jan Bols en Leen Pfrommer. Succes in de Olympische arena was gegarandeerd. Ik werkte op de sportredactie van Trouw en was ervan overtuigd dat chef Peter Onvlee zelf naar het Japanse Sapporo zou gaan. Zijn mededeling – “Jij gaat naar de Spelen” – kwam voor mij als een totale verrassing. Als eenling, geld voor een tweede reporter was er niet. Er was nog een complicerende factor. Niet alleen mijn eigen krant moest bediend worden, maar ook het noodlijdende middagblad De Tijd, dat geen budget had voor een eigen verslaggever. Ik was de jongste van het selecte groepje
Nederlandse sportverslaggevers dat naar Sapporo reisde en de enige debutant. Gedreven als ik was, wilde ik met een knaller beginnen. Ik had gelezen over de befaamde Oostenrijkse alpineskiër Karl Schranz, die de toen nog strenge amateurbepalingen van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) met voeten had getreden. Schranz, ‘de monnik van Arlberg’, verdiende meer dan vierhonderdduizend gulden met zijn sport, zo ging het verhaal. Ik besloot Schranz enkele dagen voor de Spelen in het Olympisch dorp op te zoeken. Dat ging destijds wat eenvoudiger dan nu. Met de persaccreditatie om je nek had je toegang tot de eetzaal van de atleten. Ik wachtte Schranz op, overwon mijn schroom, schoof naast hem aan tafel en vroeg om een kort interview. De Oostenrijker was verrast; hij vond het wel grappig dat een Nederlander hem wat wilde vragen over het skiën. Toen ik het gesprek bracht op Avery Brundage, de 84-jarig, geharnaste IOC-voorzitter en op de ama-
teurbepalingen, brandde hij los. Hij noemde Brundage ‘een verkalkte oude sukkel, die er niets van begreep.’ Kortom: ik had mijn verhaal, dat diezelfde avond nog aanzienlijk aan waarde won, toen 28 van de 42 IOC-leden zich achter het voorstel van Brundage schaarden om Schranz van deelname uit te sluiten. Voor mij persoonlijk was het een vliegende start van een reeks Olympische reportages, die vooral door de drievoudige triomf van Ard Schenk gretig aftrek vonden bij de lezers. JOOP JOLTHAUSEN
versloeg de Olympische Winterspelen van 1972 (Sapporo) voor Trouw en De Tijd. Voor het Parool nam hij die van 1976 (Innsbruck), 1980 (Lake Placid), 1984 (Sarajevo), 1988 (Calgary), 1992 (Albertville), 1994 (Lilllehammer-Hamar), 1998 (Nagano) en 2002 Salt Lake City voor zijn rekening. Ook versloeg hij de Zomerspelen van 1980 (Moskou), 1984 (Los Angeles) en 1988 (Seoul).
POUL ANNEMA In 1976 vroeg Ben de Graaf mij, jonge verslaggever bij de Volkskrant, om me als één van zijn team voor te bereiden op de Olympische Spelen in Montreal. Dat was twee jaar na de Palestijnse terreuraanslag op de Israëlische deelnemers aan de Spelen in München, de gebeurtenis die het evenement voor altijd ingrijpend zou veranderen. In Montreal kreeg het evenement, dat ooit was bedacht als een feest van vreugde, een militair gezicht. De grimmigheid betekende dat de weg naar absolute topsport liep langs hoog opgetrokken prikkeldraad en soldaten met het geweer in de aanslag. Vier jaar later resulteerde het Russische ingrijpen in Afghanistan tot een brede boycot van de Spelen. Het fundament onder de Spelen leek te verbrokkelen, de belangstelling van potentiële organisatoren verdween en de Spelen balanceerden op de rand van een bankroet.
Uiteindelijk werden de Spelen gered door Amerikaanse zakenmensen die de commercie omarmden en – in weerwil van een boycot door het Oostblok – het feest van de jeugd in Los Angeles nieuw leven inbliezen. Ik was erbij toen de Marokkaanse Nawal El Moutawakel als eerste Afrikaanse vrouw indrukwekkend een gouden medaille won op de 400 m horden. In twintig jaar overwon de Olympische beweging één van haar grootste (politieke en economische) crises uit zijn bestaan. Maar wat onder alle omstandigheden in al die jaren en in al zijn uitingsvormen is gebleven, is de opwinding en het overweldigende karakter van de Olympische Spelen. POUL ANNEMA
was voor de Volkskrant bij de Spelen van 1976 (Montreal), voor Het Parool bij de Spelen in 1984 (Los Angeles) en 1988 (Seoul).
De Marokkaanse Nawal El Moutawakel wint in 1984, tijdens de Olympische Spelen in Los Angeles, de gouden medaille op de 400 m. horden.
Beeld: Bildermann
Honderden sportverslaggevers zwermen dezer dagen uit naar Londen om de Olympische Spelen te verslaan. Hoe ging dat vroeger? Enkele oudgedienden uit de sportjournalistiek vertellen hun persoonlijke ervaringen.
BladSpiegel 5
harDe leSSen van gerarD MulDer Gerard Mulder (1947) werkte voor diverse dag- en opiniebladen, waaronder NRC Handelsblad, Vrij Nederland, HP/De Tijd en uiteraard Het Vrije Volk (wie niet?). In een serie met terugblikken trekt hij daar de harde lessen uit.
De journalistieke ambitie is onthuld, geen weg meer terug h
et cadeau dat mijn vader op zijn veertigste verjaardag, vrijdag 8 december 1961, voor zichzelf had meegebracht, en dat hij onder het avondeten ineens uitpakte, was het nieuws een mooie promotie te kunnen maken. Hij werd belangrijker op de zaak waar hij al bijna twintig jaar werkte, de fabrikant van medische meetapparatuur Kipp & Zonen in Delft. Alleen was de nieuwe prachtbaan niet in Delft, maar op het verkoopkantoor in Bergisch Gladbach bij Keulen. Dat betekende emigreren naar Duitsland. Mijn wereld stortte in. De journalistiek zou een droom blijven, wist ik ineens. Het klinkt nu allemaal wel erg somber en dat heeft meer te maken met mijn tobberige aard dan met een afkeer van Duitsland. Al was de oorlog pas ruim zestien jaar voorbij, ik was niet anti-Duits opgevoed. Mijn vader had in de oorlog voor de Arbeidsinzet in een fabriek van tankkoepels in Berlijn-Spandau gewerkt en dat was een honger-, kou- en bommenervaring geweest. Toch had deze ervaring hem niet verbitterd. Juist omdat hij uitsluitend in de anekdotesfeer over zijn twee Berlijnse jaren praatte, hield ik daaraan de indruk over dat hij het eigenlijk wel een spannend avontuur had gevonden, een onverwachte wending in het leven van een muloklant in crisistijd, met geen ander vooruitzicht dan soms een kort gelegenheidsbaantje en verder de eeuwige gang naar het stempellokaal. Berlijn mocht in 1943 al behoorlijk door de Geallieerden zijn toegetakeld, het had nog een zekere wereldstadallure, andere koek dan het nette openluchtmuseum Delft. En er bond hem waarschijnlijk nog iets aan Duitsland, een geheim waar ik pas decennia later achter kwam (nee, geen verborgen nazisympathieën!). In de jaren vijftig hadden mijn ouders mij een aantal keren naar Duitsland meegenomen. Mijn vader had er het filiaal van Kipp helpen opzetten. Hij en mijn moeder hadden er vrienden gemaakt; in hun vakantiehuisje in de Eifel hadden we eens een deel
van de zomer doorgebracht. Toen we in het kader van de stijgende welvaart een auto kregen, hadden we daarmee al kamperend een flink deel van de Bondsrepubliek doorkruist. Terwijl mijn klasgenoten zich ’s zomers in gezinsverband lieten opsluiten in een huisje in Maarn of een verbouwd kippenhok in Voorthuizen, mocht ik mij vergapen aan wonderen als de dom van Keulen, de Drachenfelsruïne, de Nürburgring en sprookjeskasteel Neuschwanstein – en niet te vergeten de Wuppertaler Schwebebahn. Schön und gut, maar er gaan wonen, was een ander verhaal. Uiteraard was ik bedroefd, boos en opstandig omdat ik mijn vriendjes en mijn vertrouwde omgeving zou kwijtraken. Maar dat was nog maar de opmaat van de catastrofe. Gegarandeerd zou ik wegens taal- en cultuurschokken een zootje maken van mijn enige kans op redding, het diploma van een Duitse middelbare school, toch een minimumeis om journalist te kunnen worden. In Delft zat ik in de derde van de HBS, maar Duitsland kende uitsluitend het Abitur, het gymnasiumdiploma. De overstap viel alleen te maken langs omleidingen via andere schooltypes, die naast extra schooljaren ook overdoses Latijn en wis- en natuurkunde toedienden. Het leek me allemaal net zo haalbaar als een commando-opleiding. Ik verzette me met hand en tand, maar mijn ouders gaven geen krimp. Mijn vader had zijn zinnen op die baan gezet, mijn moeder was dol op avontuur, en beiden waren idolaat van het Rijnlandse landschap. En zo zat
ik al in januari 1962 als een geslagen hond tegenover mijn vader, die ik stil zat te haten, in de trein naar Keulen, voor een kennismaking met Herr Direktor Fischer van de Städtische Realschule Bergisch Gladbach. De directeur, een van levensvreugde borrelende man (wat wil je: hij zat lekker op zijn eigen school in zijn eigen taal), ontving ons hartelijk, en probeerde mij op mijn gemak te stellen. Hij vroeg wat ik later wilde worden. Ik zei ‘journalist’, en dat moet toen in het Duits nog geen erg gangbaar woord zijn geweest, want hij begreep het niet. Mijn vader schoot te hulp met de uitleg ‘Berichterstatter bei der Zeitung’, oftewel ‘verslaggever bij de krant’. Ineens besefte ik een mijlpaal te zijn gepasseerd. Voor het eerst had ik een buitenstaander, een vreemdeling, van mijn ambitie verteld. De wereld had het genoteerd; het voelde alsof er geen weg terug meer was. Stilletjes falen kon niet meer. Het was vanaf nu overwinnen of sterven! Mijn hart bonkte. Omdat ik nooit meer met mijn vader wilde praten, vertelde ik hem niets van mijn nieuwe inzicht. Toch deed hij mij een week later een abonnement op het vakblad De Journalist cadeau. leS 2: Geen vragen zonder antwoorden. Toch begon ik over een geheim zonder het te onthullen. Ik zoek waar het logisch past. Omdat dit een werk in wording is, weet ik nog niet waar. Watch this space!
Bergisch Gladbach, de vermaledijde nieuwe standplaats van vader Mulder
6 BladSpiegel
De Zeperd
De ballentent aan de Mauritskade Journalisten memoreren de minder gelukkige momenten uit hun loopbaan. Deze keer Bert Bommels.
Bert Bommels in de tropen
E
igenlijk kwam het allemaal door dat bloemstukje dat de hoofdredactie van Het Parool in 1974 liet bezorgen: ‘Gefeliciteerd – 12 ½ jaar verslaggever bij de krant.’ Mijn reactie: Jaaah zeg, best leuke baan en een prima krant, maar ik ga hier natuurlijk niet vastroesten! En dus stapte ik op om te zien of er nog meer in de wereld van de journalistiek te koop was. Dat was er wel, maar het werd een miskoop. Twee miskopen eigenlijk. Eerst de overstap naar de televisie. Niet vervelend, maar dat vluchtige medium bleek na een jaartje toch niet helemaal mijn stiel. En – er kwam een ander mooi aanbod: hoofdredacteur van een nieuw op te zetten blad Tropen over ontwikkelingssamenwerking, een onderwerp dat mijn interesse had en waarover ik al veel had geschreven. Het zou een uitgave worden van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Bij de sollicitatie werd een fraaie dummy in kleur op kunstdrukpapier getoond. Ik moest wel even weten dat aan de job van hoofdredacteur de nevenfunctie vast zat van hoofd Voorlichting
van het KIT. Goed, ik nam dat ik op de koop toe. Maar liep daarmee lelijk in een val. Eenmaal binnen in het fraaie gebouw aan de Amsterdamse Mauritskade viel ik van de ene teleurstelling in de andere. Het instituut had zichzelf overleefd, zo bleek me snel. Veel poeha, weinig inhoud of kwaliteit. Er was
Het is veertig jaar geleden maar als ik wel eens zwaar getafeld heb en lelijk droom, komt de scène in de ministerskamer van toen terug. amper iets voor te lichten, of het moest de vinding zijn van een tegen ziektes resistente knolsoort voor tropische gebieden. Op de persconferenties die over dit soort zaken toch maar werden gehouden, kwam welgeteld één journalist, een oudere heer van de Volkskrant, die volgens mij meelij had met het KIT.
Met kunst- en vliegwerk wist ik de acht mensen van het Stafbureau In- en Externe Relaties (alles bij het instituut had een fraaie naam) aan het werk te houden. Alles in afwachting van de komst van het blad Tropen, waarover ik geregeld gesprekken had met de secretaris-generaal (zo noemde de directeur zich) van het KIT. Op een gegeven moment kwam het hoge woord bij die SG er uit: er moesten nog wel fondsen (een paar ton) worden gevonden voor het blad. Of ik dat maar bij de minister van Ontwikkelingssamenwerking wilde gaan bepleiten. De bewindsman in casu was Jan Pronk, een man die ik als Parool-journalist wel eens had geïnterviewd. Ik vroeg belet en kreeg dat. En hoe! Het is veertig jaar geleden maar als ik wel eens zwaar getafeld heb en lelijk droom, komt de scène in de ministerskamer van toen terug. Of ik, vroeg Pronk, door de ratten was besnuffeld. ‘Die ballentent aan de Mauritskade kost me elk jaar al 30 miljoen subsidie. En wat presteren ze? Bar weinig! En jij durft mij dan nog eens een paar ton voor een krantje over de tropen te vragen. Prakkiseer er niet over!’ Ik had weinig weerwerk en droop af. De man had gelijk. Kort daarna schreef ik mijn ontslagbrief. Later kwam ik nog menigmaal in de tropen. Maar toen weer als verslaggever van Het Parool en nog weer later van Elsevier. Als ik nu berichten lees over de totale subsidiestop voor ‘die ballentent aan de Mauritskade’ denk ik nog wel eens terug aan mijn Zeperd van toen. (Bert Bommels is gepensioneerd verslaggever van Het Parool en Elsevier)
BladSpiegel 7
De aanwinst door PAUL ARNOLDUSSEN
J
ohan Braakensiek (1858-1940), politiek tekenaar van De (Groene) Amsterdammer, moet een beetje een onbenul zijn geweest. Tenminste, als we afgaan op Bewegend Portret, de memoires van journalist Henri Wiessing. Wiessing, die het nog tot hoofdredacteur van het blad zou schoppen, leerde de tekenaar in 1907 kennen als beginnend medewerker. Wiessing stelde vast dat zich “achter de flambard en achter de sik” van de tekenaar “in geestelijke zin een vacuüm” aftekende. “Met deze man Braakensiek moest ik samenwerken. Nu was daar op zichzelf geen bezwaar tegen dit ‘samenwerken’ daar het bij het woord zou blijven. Johan Braakensiek was een goedhartig man met achter zijn romantisch uiterlijk een voor hem innemende bescheiden zelfkennis. Gegeven nu ’s mans aperte onbekwaamheid om zich in politieke zin partij te stellen of ook maar aan de politiek van anderen een eigen beeldende gedachte verbinden, bleef zijn taak beperkt tot datgene te tekenen wat wij hem aangaven.” Nu was Wiessing geen mild en afgewogen schrijver (en dat maakt die memoires nog zo pruimbaar) maar ook de evenmin milde maar wel afgewogen Jérôme Heldring raakte niet in vuur en vlam over de tekenaar. In een bijdrage aan het Biografisch Woordenboek van Nederland: “Braakensieks ‘plaat van de week’, die als los bijvoegsel uitkwam, kreeg
Schetsen voor de Groene Amsterdammer, ong. 1930. Collectie Persmuseum
grote populariteit, niet het minst door haar bevattelijkheid.” Ook Heldring meldt dat Baakensiek nooit iets zelf bedacht en “ook in artistiek opzicht toonde hij weinig oorspronkelijkheid. Zijn figuren(...) waren vaardig, maar conventioneel getekend, met een voorkeur voor het pathetisch gebaar der zedelijke verontwaardiging” (...). Ook de compositie van zijn prenten was traditioneel. Op enkele uitzonderingen na spaarde hij degenen die hij afbeeldde. ‘Braakensiek wordt niet tot buitensporigheden verleid door te levendige verbeeldingskracht’, schreef een welwillende criticus in 1899.”
Van deze middelmatige figuur heeft het Persmuseum onlangs, op een internetveiling, twee tekeningen gekocht. Geen politieke tekeningen, het moeten reportagetekeningen zijn geweest van rond 1930. Voor 75 euro was conservator Niels Beugeling het heertje. Het is geen geld. Want laten we wel zijn: tekenen kon Braakensiek. Misschien was hij als omslagtekenaar van Kievits Dik Trom meer op zijn plaats dan in De Groene, maar hij heeft het er toch maar mooi vierenveertig jaar, volgehouden, van 1887 tot 1931. Dat is nog net niet zo lang als Opland, maar lang genoeg om even bij stil te staan.
Agenda Persmuseum Nog tot en met 23 september 2012 is in het Persmuseum de tentoonstelling Peter van Straaten en Jo Spier - Virtuoze tekenaars van het Nederlandse leven te zien. De expositie geeft een uniek beeld van het werk van deze boegbeelden van de Nederlandse (politieke) tekenkunst. De eigenzinnige humor van Peter van Straaten is al jarenlang mateloos populair. Even zo geliefd in zijn tijd waren de teksten en beelden van Jo Spier. Zijn verzamelde reisschetsen uit de Oost en de West vonden hun weg naar tienduizenden lezers. De op het oog zo eenvoudige lijnvoering van Spier had ook grote invloed op het werk van Van Straaten. Dit wordt op subtiele wijze blootgelegd in de tentoon-
stelling. Bij de tentoonstelling is een rijk geïllustreerd boekje verkrijgbaar voor slechts 5 euro.
superheldinnen die de negatieve krachten uit Libanon wegslaan en over de rol van tekeningen en social media tijdens de nog
Tijdens de Uitmarkt op het Museumplein op 24, 25 en 26 augustus presenteren wij onze nieuwe plannen. In de loop van september (we houden u op de hoogte!) stellen wij onze nieuwe dependance aan de Metsustraat open. Als eerste zal daar de expositie Chouf! Qra! (Kijk! Lees!) Strips en cartoons in de Arabische wereld te zien zijn. Een samenwerking van het Persmuseum met journalist en kenner van het stripgenre Joost Pollmann, die ook de tentoonstelling samenstelde. Over beeldcultuur in de Arabische wereld,
Een van de Libanese superheldinnen die te zien zal zijn tijdens de Arabische prentententoonstelling Chouf! Qra! in de Metsustraat.
steeds voortdurende opstanden in de Arabische wereld. De Metsustraat is groter dan onze andere locatie en biedt behalve bovenstaande expositie ruimte aan meer. Wat dat meer is, is nog een verrassing maar dat het veelzijdig en spannend is is zeker! Ook de Museumnacht vindt dit jaar plaats op de Metsustraat en wel op zaterdag 3 november. Fotograaf Geert van Kesteren houdt een interactieve lezing over de Arabische Lente en de rol van de social media, er is een quiz waarbij de Arabische prenten een rol spelen, er is muziek en spoken word en er zijn Arabische hapjes en drankjes.
Bezoekersinformatie Persmuseum Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
Rondleidingen
Trein
Rondleiding volw. + Engels € 45,00 Rondleidingen andere taal € 55,00 Rondleiding Universiteit/HBO € 32,50 Rondleiding Voortgezet Onderwijs € 45,00 Rondleiding VO met opdracht € 67,50
Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen. Vanaf station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten) of met bus 22, halte Zeeburgerdijk
Openingstijden Persmuseum Dinsdag – vrijdag 10.00 – 17.00 uur Zondag 12.00 – 17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
Toegankelijkheid
Auto
Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Studiezaal / Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Cruquiusweg 31, 1019 AT Amsterdam T 020-668 58 66 F studiezaal: 020-663 03 49 E studiezaal:
[email protected] Online publiekscatalogus: www.iisg.nl/opc-nl.php search.iisg.nl
Routebeschrijving Bus
Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Beste verbinding: Bus 48: Vanaf Centraal Station richting Borneo Eiland, halte Cruquiusweg Bus 65: Vanaf Station Zuid via Amstel Station, richting KNSM-eiland, halte Cruquiusweg (ieder kwartier).
Tram
Naar het IISG Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen tot in de Piet Heintunnel. Aan het eind van de tunnel bij de stoplichten naar links. Eerste straat links, met de bocht mee naar links en vervolgens rechtdoor.
Openingstijden studiezaal Maandag – vrijdag 09.00 – 17.00 uur De studiezaal is gesloten op zaterdag, zon- en feestdagen.
Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen), tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) of tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen).
Toegangsprijzen Persmuseum
NB: door werkzaamheden kunnen er omleidingen zijn!
Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden
€ 4,50 € 3,25
Colofon BladSpiegel is als elektronische krant de voortzetting van PersmuseumNieuws. Een uitgave van het Persmuseum, die mede wordt mogelijk gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum. Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Bert Steinmetz, Marcella van der Weg Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T 020-6928810
[email protected] Aan dit nummer werkten mee: Poul Annema, Paul Arnoldussen, Bert Bommels, Niels Beugeling, Ineke Eisma, Joop Jolthausen, Emily Mulder, Gerard Mulder, Sjoukje Posthuma, Angelie Sens, Bert Steinmetz. BladSpiegel verschijnt ongeveer 10 maal per jaar. Deze krant wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen.
€ 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis
Onderwijs Basisonderwijs € 55,00 per groep, incl. lesmateriaal Voortgezet onderwijs afhankelijk van educatief programma (zie www.persmuseum.nl)
© Persmuseum
Word Vriend van het persmuseum!
De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten.
en steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en het behoud van het journalistiek erfgoed
Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten
U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar!
• 10 x per jaar het digitale blad Bladspiegel Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Word of maak nu een Vriend!
Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (info@persmuseum. nl) het aanvraagformulier ‘Word
of maak een Vriend’ opvragen. Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.