Verslag van onderzoek en klasconventie over de plaats van hersenwetenschappen in de bio-psychosociale studie van de mens en in de psychische hulpverlening
Neurologie en/of psychologie en /of sociologie… … maar zeker ook filosofie (pillen nemen en/of psychotherapie volgen en/of sociaal actie voeren… … maar zeker kritisch nadenken)
Team:
mom4y@POL
de leerlingen 5 ASO Campus Tant (K.A. Roeselare) schooljaar 2009-2010
Woord vooraf Dit project werd uitgevoerd in de lessen Project Open Leerruimte (P.O.L., 2 uren seminarielessen in de Vrije Ruimte, dat is het deel van het lesprogramma dat de school vrij mag invullen). De voornaamste doelstelling van dit vak is: • het aanleren van cognitieve, creatieve en sociale vaardigheden (leerruimte) • via originele onderzoeksopdrachten, i.v.m. sociale, culturele, historische, wetenschappelijke thema’s (project) • waarbij gestreefd wordt naar verbanden en samenwerking met de wereld buiten de school 1 (open) . Deze doelstelling sluit naadloos aan bij de “doelstellingen mom4y” zoals beschreven in de 2 “Didactische bijlage mom4y” . In het schooljaar 2008-2009 werd in P.O.L. de schooltuin omgevormd tot een “filosofische tuin”, tevens 3 de naam van de bijhorende webpagina. Dit project blijft doorlopen. Bij alle andere projecten wordt gestreefd naar een filosofische aanpak, d.w.z. een kritische aanpak, waarbij de onderzoekers (zowel filosofen als wetenschappers) elkaar en zichzelf voortdurend in vraag stellen en proberen tegen te spreken om zo tot steeds beter gefundeerde visies te komen (wat Plato de “dialectische methode” noemde en wetenschapsfilosoof Popper de “falsificatiemethode”). Ook onze deelname aan mom4y wil vanuit deze instelling getuigen. Wie de mogelijke gevolgen van de hersenwetenschappen kritisch wil onderzoeken, moet volgens ons vertrekken van deze eerste, fundamentele vraag: wat is de plaats van die hersenwetenschappen in het geheel van de menswetenschappen (of beter gezegd, menstheorieën)? Deze vraag roept onmiddellijk een tweede vraag op, m.b.t. de praktische aanpak van menselijke problemen: in welke mate moet men bij psychische hulpverlening steunen op een neurologische (farmacologische) aanpak, eerder dan op een psychologische en sociale aanpak? Een kritische beschouwing van de hersenwetenschappen zelf (eerder dan van bepaalde praktische toepassingen van de resultaten van het neurologisch onderzoek) heeft dit nadeel dat het niet de gemakkelijkste invalshoek betreft. Wij denken echter dat het belang van een vraag moet primeren boven overwegingen over de moeilijkheidsgraad en vertrouwen erop dat leerlingen – op hun niveau – deze invalshoek aankunnen en er veel kunnen uit leren. Er is een tweede mogelijk nadeel: misschien gaat onze aanpak in tegen de overheersende visie van (meerdere personen in) het organiserende team van mom4y en Breinwijzer vzw. Ook hier hebben we echter vertrouwen in de filosofische ingesteldheid van deze personen en hun instemming met het gezegde van Montaigne (die overigens als een van de eerste filosofen beschouwingen over de mens en over zichzelf verbond aan reflecties over het lichamelijke): Als iemand het met mij oneens is, wekt hij mijn aandacht, niet mijn woede. Ik leg contact met de mens die mij weerspreekt en het mij lastig maakt. De waarheid hoort voor ons allebei het algemene doel te zijn. Paul Gordyn leerkracht Project Open Leerruimte
Het project
kadert in het project
1
Verdere omschrijving en resultaten van voorbije projecten zijn te lezen op http://www.filosofischetuin.be/index.php?option=com_content&view=article&id=57. 2 Zie http://www.mom4y.be/images/stories/pdfs/db.pdf 3 Zie www.filosofische.tuin.be
2
Inhoudstafel WOORD VOORAF ............................................................................................................................................. 2 INHOUDSTAFEL ................................................................................................................................................ 3 INLEIDING ........................................................................................................................................................ 4 ONDERZOEKSTEAM................................................................................................................................................... 4 KEUZE VAN ONDERZOEKSTHEMA EN -VRAGEN ................................................................................................................ 4 ONDERZOEKSWIJZE................................................................................................................................................... 5 HET ONDERZOEK .............................................................................................................................................. 6 VERLOOP VAN HET ONDERZOEK (“LEERPROCES”) ............................................................................................................ 6 RESULTAAT VAN HET ONDERZOEK (“PRODUCT VAN HET LEERPROCES”) ................................................................................ 7 Thema 1: Hersenwetenschappen en de geschiedenis van de studie van de mens en van de hulpverlening... 7 Thema 2: Hersenwetenschappen en de farmaceutische industrie .................................................................. 8 Thema 3: Hersenwetenschappen en de media ............................................................................................... 9 Thema 4: Hersenwetenschappen en politieke overheersing ......................................................................... 10 Thema 5: Hersenwetenschappen en het filosofische lichaam-geest-probleem ............................................ 11 Samenwerking met leerkrachten godsdienst en zedenleer: onderzoek naar relatie hersenwetenschappen en levensbeschouwing ....................................................................................................................................... 12 1. 2. 3.
Klas katholieke godsdienst ................................................................................................................................. 12 Klas niet-confessionele zedenleer ...................................................................................................................... 13 Klas protestantse godsdienst ............................................................................................................................. 14
Samenwerking met leerkracht Nederlands en Engels ................................................................................... 14 DE KLASCONVENTIE ....................................................................................................................................... 15 Deel 1: Visie van expert op ons onderzoek naar de 5 thema’s ..................................................................... 15 Thema 6 van ons onderzoek: Hersenwetenschappen en moraal ................................................................. 17 NAAR EEN BESLUIT ......................................................................................................................................... 18 DANKWOORD ................................................................................................................................................ 20 BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................................. 20 BIJLAGEN ........................................................................................................................................................ 21 1.
VOLLEDIGE TEKSTEN ONDERZOEK LEERLINGEN ...................................................................................................... 21 Thema 1: Hersenwetenschappen en de geschiedenis van de studie van de mens en van de hulpverlening. 21 Thema 2: Hersenwetenschappen en de farmaceutische industrie ................................................................ 29 Thema 3: Hersenwetenschappen en de media ............................................................................................. 35 Thema 4: Hersenwetenschappen en politieke overheersing ......................................................................... 42 Thema 5: Hersenwetenschappen en het filosofische lichaam-geest-probleem ............................................ 48 Volledig verslag bespreking in les zedenleer ................................................................................................. 52 Bewijzen hersenwetenschappen dat er geen geest bestaat los van het lichaam? ..................................................... 58
2.
UITGEBREID VERSLAG KLASCONVENTIE MET PROF. DR. JAN VERPLAETSE ................................................................... 60 Deel 1: commentaar van Verplaetse op ons onderzoek ................................................................................ 61 Thema 6: hersenwetenschappen en moraal ................................................................................................. 65 3. VISIE VAN ENKELE EXPERTEN ............................................................................................................................. 67 3.1 Mail met vraag aan experten ................................................................................................................. 67 3.2 Antwoorden van experten ..................................................................................................................... 69 3.2.1 Prof. Dr. Jean Paul Van Bendegem .................................................................................................................... 69 3.2.2 Dr. Jo De Koninck ............................................................................................................................................... 71
4. 5. 6.
PERSOONLIJKE GETUIGENIS............................................................................................................................... 77 EEN ROLLENSPEL: SCÈNES UIT HET LEVEN VAN MEVROUW MOMAERT ....................................................................... 84 EVALUATIE VAN HET PROJECT DOOR DE LEERLINGEN .............................................................................................. 86
3
Inleiding Onderzoeksteam De groep die voor de Campus Tant (K.A. Roeselare) deelneemt bestaat uit de 18 leerlingen 5 ASO die het vak P.O.L. krijgen (meer uitleg over P.O.L. vind je in “Woord vooraf”). De naam voor ons team lag daarom voor de hand: mom4y@POL. In onze groep zitten leerlingen uit verschillende richtingen: economie-moderne talen, economiewiskunde, wetenschappen-moderne talen en wetenschappen-wiskunde.
Keuze van onderzoeksthema en -vragen In de lessen POL legt onze leerkracht veel nadruk op een filosofische, dus kritische ingesteldheid, die zich richt op de fundamenten van een probleem. Als de hersenwetenschappen veel invloed gaan hebben op ons leven, en de mensen aangespoord worden daarover na te denken, moeten ze zich eerst afvragen of die grote invloed wel terecht is. Dit leidde tot onze hoofdvraag: wat moet de plaats zijn van de hersenwetenschappen in het geheel van de bio-psycho-sociale bestudering van de mens en bij de psychische hulpverlening?
Hersenwetenschappen boeken veel vooruitgang. Bestaat niet het gevaar dat men bij de studie van de mens te veel aandacht gaat schenken aan de werking van de hersenen en nog te weinig aan de omgeving en de menselijke reactie daarop of aan de invloed van de samenleving en cultuur? Bestaat niet het gevaar dat men bij psychische hulpverlening enkel nog oog heeft voor pillen en niet meer voor psychotherapie of het voeren van sociale actie? Wie en wat speelt er allemaal een rol in deze discussie en welke plaats moeten de hersenwetenschappen innemen?
onze mascotte
We besloten de rol te onderzoeken van: 1. modes en bevindingen in de geschiedenis van de wetenschappen 2. de farmaceutische industrie 3. de media 4. bepaalde politiek-ideologische belangen 5. filosofische denkbeelden over de verhouding tussen lichaam en geest (en hierbij aansluitend de rol van godsdiensten en van de vrijzinnige levensbeschouwing). Dit leidde tot onze 5 thema’s en bijhorende deelvragen: • Hersenwetenschappen en de geschiedenis van de studie van de mens en de psychische hulpverlening: wat kunnen we leren uit de geschiedenis van de menswetenschappen i.v.m. de nadruk op omgevingsfactoren i.p.v. lichamelijke factoren? • Hersenwetenschappen en de farmaceutische industrie: welke rol speelt de farma-industrie in de tendens om de hersenwetenschappen centraal te stellen? • Hersenwetenschappen en de media: brengen de media een juist beeld van de menswetenschappen en van de hersenwetenschappen in het bijzonder? • Hersenwetenschappen en politieke overheersing: wat is de politiek-ideologische betekenis van de tendens om de hersenwetenschappen centraal te stellen? • Hersenwetenschappen en het filosofische lichaam-geest-probleem: lossen de hersenwetenschappen het filosofische “mind-body-problem” definitief op? Na de keuze van een expert aan wie we onze bevindingen wilden voorleggen, werd duidelijk dat zijn eigen specialisatie, “the moral brain”, perfect aansluit bij onze hoofdvraag en drong zich een zesde thema vanzelf op: • Hersenwetenschappen en moraal: kan neurologie de mens moreler maken? 4
Bij voorbeelden wilden we vooral de module “het gevoelige brein” gebruiken: gevoelens zoals woede, angst en depressie. Er zijn echter ook andere voorbeelden (andere modules) gebruikt. Hoewel het niet de bedoeling is dat uit mom4y aanbevelingen voor politici worden afgeleid, hebben wij dat toch gedaan, om voor onszelf de betekenis van ons onderzoek goed te begrijpen.
Onderzoekswijze Het team werd opgesplitst in 5 groepjes die elk één van die vragen voor hun rekening namen. We mochten zelf de groepjes samenstellen. Voor het opzoeken van info en de verschillende visies met de bijhorende argumentaties dachten we aan een aantal wegen: • enerzijds het klassiek opzoeken, het opsporen van bestaande bronnen via de brochure van mom4y, het internet en de bibliotheek. Het begin van de wedstrijd viel samen met het verschijnen van Het einde van de psychotherapie van Paul Verhaeghe, een boek dat veel aandacht kreeg en een kritische kijk heeft op (het grote belang gehecht aan) de hersenwetenschappen. We hebben veel materiaal uit dit boek gebruikt om het te confronteren met tegengestelde visies. • anderzijds het aanschrijven van personen van wie we dachten dat ze misschien een visie op dit thema hebben – idee ontstaan uit het feit dat voor de klasconventie toch contact gelegd moet worden met een expert (dat bood meteen de gelegenheid na te gaan wie we eventueel voor de klasconventie konden uitnodigen) • indien mogelijk aan te vullen met subjectiever materiaal: enerzijds persoonlijke getuigenissen van leerlingen die te maken hebben gehad met psychische problemen bij henzelf of bij kennissen, anderzijds bekende kunstwerken (boeken, films) die over ons onderwerp gaan. Vanuit het thema “hersenwetenschappen en filosofische visie op lichaam-geest-verhouding” vroeg de leerkracht P.O.L. (die ook zedenleer geeft) aan zijn collega’s van godsdienst om ook in de lessen levensbeschouwing het thema (in de afzonderlijke klassen) te bespreken (de helft van de klas volgt katholieke godsdienst, de helft min één zedenleer en één meisje protestantse godsdienst). Voor de kunstwerken zoals romans konden we raad vragen aan onze leraar Nederlands en Engels, mr. Robby Degryse, die ons ook een tekst over “transhumanisme” liet lezen. Op basis van dit materiaal zou dan elk groepje discussiëren en proberen een eigen visie te ontwikkelen. Op die manier kwam elk groepje tot een “paper” en enkele aanbevelingen. Nadien moest elk groepje zijn resultaten samenvatten tot een korte tekst die opgenomen werd in dit verslag (de volledige teksten zijn opgenomen als bijlagen in een uitgebreidere versie van het verslag). In de mails aan de experten werd hen gevraagd of ze bereid waren deel te nemen aan de klasconventie. Als voorbereiding van de klasconventie moest elk groepje zijn resultaten voorstellen aan de rest van de klas. De leraar vertelde wat over het bijkomende thema over hersenwetenschappen en moraal. Voor het wedstrijdverslag was er deze taakverdeling: • de leerlingen die een deelthema onderzocht hebben, zorgen voor het bijhorende verslag • het verslag van de klasconventie en het filmpje is een opdracht voor de hele klas • de eindredactie van verslag gebeurde door de leerlingen en de leerkracht.
5
Het onderzoek Verloop van het onderzoek (“leerproces”) Het onderzoek is, zeker in het begin, eerder moeilijk verlopen. Er waren ten eerste moeilijkheden om materiaal te verzamelen, bijvoorbeeld: • van de 16 aangeschreven experten stuurden maar 2 een tekst op met hun antwoorden op onze vragen (zie bijlagen). Wij danken deze experten, neuroloog Dr. Jo De Koninck en filosoof Jean Paul Van Bendegem, van harte. • er waren geen leerlingen die ingingen op de vraag naar persoonlijke getuigenis (de leerkracht heeft wel voorbeelden gegeven uit zijn eigen leven). Een ander probleem was dat het zeer moeilijk was om het verzamelde materiaal goed te begrijpen. De leerkracht gaf toe dat ons onderwerp zeer moeilijk was, maar hij zei dat onze klas getuigt van een grote inzet en dat hij vertrouwen had in ons. Hij heeft ons voortdurend aangespoord door te bijten en hij heeft de zaken steeds opnieuw proberen uit te leggen. Voor onze teksten heeft hij veel materiaal aangebracht en suggesties gegeven, die wij dan probeerden te verwerken. Uiteindelijk heeft elk groepje een tekst kunnen maken, die we in min of meerdere mate begrijpen. Om alles goed te begrijpen kregen we nog een bijkomende opdracht: we speelden een rollenspel. Dit rollenspel was soms wel grappig, maar in het algemeen heel geslaagd. Rollenspel: “9 scènes uit het leven van mevrouw Momaert”: -
mevrouw heeft stress op haar werk en gaat daarom met de bedrijfspsycholoog praten ze wil dat haar dochter met ADHD haar pillen blijft nemen ze lucht haar hart bij haar moeder die denkt dat er vroeger nog geen dergelijke problemen waren ze discussieert met haar lesbische dochter, die de aangeboren of verworven oorzaak van haar geaardheid onbelangrijk vindt, want haar verliefdheid is het enige dat telt ze wil de raad van haar huisdokter voor een rustkuur niet volgen ze discussieert met haar collega-vakbondsman die de maatschappij verantwoordelijk stelt ze neemt uiteindelijk toch pillen neemt en krijgt daardoor ruzie met haar man omdat ze seksueel geen interesse meer heeft ze wordt ondervraagd door een politierechercheur omdat ze haar man en dochter heeft vermoord tenslotte, in de gevangenis krijgt ze bezoek van een pastoor die haar een sermoen geeft over de geest en het lichaam.
Het was niet eenvoudig een expert te vinden voor de klasconventie. De leerkracht had graag dat er 2 experten naar de school zouden komen, één die veel belang hecht aan neurologie/farmaceutische behandeling en één die daar kritisch tegenover staat, maar dat lukte niet. Een expert die onmiddellijk positief gereageerd had, prof. dr. Jan Verplaetse combineert in feite beide: iemand die enerzijds positief staat tegenover neurologie en zelf aan hersenonderzoek doet (terwijl bij ons onderzoek het kritische zeer sterk doorklinkt), maar anderzijds ervaring heeft met andere benaderingen en als filosoof getraind is om kritisch te zijn. De klasconventie was voor ons en ook voor onze leerkracht een nieuwe ervaring. Het viel echter zeer goed mee. We hadden ons zeer goed voorbereid om ons onderzoek voor te stellen, zoals Jan Verplaetse zelf zei in zijn slotwoord. Zijn commentaren waren goed te begrijpen. Dank zij zijn verhelderende opmerkingen konden wij onze eigen teksten nog beter plaatsen in het gehele werk. Ook de uiteenzetting van Verplaetse over het hersenonderzoek i.v.m. moraal was goed te volgen. Door dit alles hebben we veel materiaal verzameld voor een uitgebreid verslag. Hierna volgt een samenvatting. 6
Resultaat van het onderzoek (“product van het leerproces”) Thema 1: Hersenwetenschappen en de geschiedenis van de studie van de mens en van de hulpverlening
Wat leert ons de geschiedenis van de studie van de mens en van de psychische hulpverlening?
Roxanne Cordier, Shauni Lefevre, Lisa Steyaert en Evi Vanhooren Ons groepje schreef een tekst over de geschiedenis van de studie van de mens en over de twee tegengestelde benaderingswijzen bij psychische problemen. In ons eerste punt bespraken we de afwisseling van de psychosociale en de fysiologische (biologische) aanpak. Bij de psychosociale benadering ligt de oorzaak van een probleem bij iets extern. Men geloofde vroeger dat een probleem een straf was van god of het gevolg van beheksing (op te lossen e door god gunstig te stemmen d.m.v. offers of door een heks te verbranden). In de 19 eeuw vond men dat de persoon verkeerd was opgevoed of een verkeerde levenswijze had (op te lossen door een ste morele behandelingswijze). In de 20 eeuw had men meerdere visies (bv. behaviorisme: verkeerd gedrag wordt beloond; systeemtheorie: probleem gevolg van spanningen en verkeerde verhoudingen in het gezin). Bij de biologische of fysiologische benadering ligt de oorzaak bij iets intern. Vroeger dacht men dat er een kwade geest in het lichaam aanwezig was (oplossing: schedelboring of toverdrank). In de Grieks-Romeinse oudheid dacht men dat er een probleem was met de verhouding van de vier lichaamsvochten (oplossing: dieet of aderlating). In de middeleeuwen dacht men dat het e een vliegje in het hoofd was dat aangekoekt was tot een kei (oplossing was keisnijding). In de 19 eeuw werkte het lichaam van de persoon niet goed en moest men de persoon laten schrikken. Tijdens e de 20 eeuw lag het probleem bij de hersenen en kon het opgelost worden door insulinetherapie, lobotomie of elektroshocktherapie. Een andere techniek is het toedienen van geneesmiddelen. In ons tweede punt bespraken we waarom de fysiologische aanpak nu veel aandacht krijgt: men is de oude psychosociale aanpak beu en het nieuwe is spannend (ook in wetenschap zijn er modes). Jonge wetenschappers willen zich afzetten tegen de vorige generatie wetenschappers Er zijn nieuwe technieken ontwikkeld waarmee zeer veel vooruitgang kan gemaakt worden (PET, MRI, fMRI). Volgens sommigen krijgt de biologische benadering steeds meer aandacht omdat enkel dit resultaat boekt en kennis oplevert. Het is exacte wetenschap, terwijl de psychologie en sociologie zachte wetenschap is, die weinig betrouwbare kennis oplevert. Paul Verhaeghe merkt op dat veel psychologen hiermee akkoord gaan en in de psychologie enkel nog exact wetenschappelijk te werk te willen gaan. Ze vergeten echter één nadeel: het kan enkel toegepast worden op een beperkt aantal vragen, enkel op die zaken die in een laboratorium kunnen gemeten worden of waarover experimenten kunnen gedaan worden. In ons derde punt bespraken we de problemen bij de vroegere fysiologische aanpak. De effectiviteit van deze methodes werd betwijfeld en er zijn onaanvaardbare bijwerkingen, zoals geheugenverlies bij elektroshocks en vegetatief bestaan na lobotomie. Ook was men bang dat dit te vaak als machtsmiddel werd gebruikt om lastige patiënten rustig te houden. Al deze gevaren worden prachtig geïllustreerd in de film “One flew over the cuckoo’s nest”. In ons vierde punt spraken we over het onderzoek naar de recente farmacologische aanpak. Van neurobiologie gelooft iedereen meteen dat zij morgen een oplossing zal aanreiken voor allerlei kwalen, terwijl de eerste de beste serieuze neurobioloog je zal bekennen dat onze neurologische kennis over al deze stoornissen nagenoeg nihil is. Ook zijn er veel nadelen bij pillen (bv. bij ADHD blijkt na een paar jaar nauwelijks verschil tussen de 2 vormen van behandeling; bij 30 tot 50% van de patiënten werken antidepressiva nauwelijks of niet, terwijl lichttherapie even efficiënt is en geen nevenwerkingen heeft). Filosoof J.-P. Van Bendegem spreekt over een “onuitroeibare illusie waaraan elke generatie zich bezondigt, zeker wanneer zij zich niet laat hinderen door enig historisch besef: ‘wij’ hebben ( bijna) het eindpunt van de kennis bereikt en weten het in ieder geval veel beter dan onze voorgangers”.
7
Thema 2: Hersenwetenschappen en de farmaceutische industrie
Welke rol speelt de farmaceutische industrie?
Wayne De Bock, Stephanie De Wit en Steven Pynaert / Paul Gordyn 1.
Algemene kritiek op de farma-industrie
Er wordt veel kritiek gegeven op de farma-industrie. De basiskritiek is dat de winst belangrijker is dan de gezondheid van de mens (een mogelijk actueel voorbeeld is het overroepen van de Mexicaanse griep). Om maximale winst te bereiken, gaat ze over tot een aantal wanpraktijken, zoals: • onschuldige kwaaltjes en zelfs normale gevoelens worden tot ziekte gebombardeerd (voorbeeld: verlegenheid wordt “sociale fobie”, of nog beter klinkend, in het Engels, “social anxiety disorder”). • de werking van geneesmiddelen wordt overdreven, bijwerkingen geminimaliseerd (voorbeeld: toen Prozac op de markt kwam, werd gezegd dat er geen bijwerkingen waren; toen patent verviel legde de firma wel nadruk op de bijwerkingen, die er natuurlijk niet zijn bij haar nieuwste product).
2.
De farma-industrie manipuleert de eigen wetenschappelijke onderzoeksresultaten
Heel wat “wetenschappelijk onderzoek” van de farmaceutische firma’s is gecamoufleerd promotiemateriaal. Verschillende firma’s werden al door het gerecht veroordeeld voor het weglaten van negatieve onderzoeksresultaten. Van 74 studies over de effecten van antidepressiva aangevraagd bij de Amerikaanse controledienst voor geneesmiddelen werd 1/3 niet gepubliceerd. Als je bv. alle onderzoeksresultaten i.v.m. antidepressiva type SSRI, ook de niet-gepubliceerde, naast elkaar legt, dan blijken de neveneffecten en de risico’s groter dan de positieve effecten.
3.
De farma-industrie beïnvloedt een hele reeks betrokkenen:
• wetenschappers: de farma-industrie sponsort, los van haar eigen onderzoek, heel wat onafhankelijke wetenschappers. Het probleem is dat wetenschappelijk onderzoek zeer duur is. Universiteiten sporen hun hoogleraren aan om externe fondsen te vinden. Dat financiering tot beïnvloeding leidt, is op overtuigende wijze bewezen en gepubliceerd in gezaghebbende wetenschappelijke vakbladen. Een voorbeeld: prof. psychiatrie Marina Dankaerts (K.U.L.) ontvangt financiële steun van bedrijven die middelen tegen ADHD op de markt brengen. De farma-industrie zal echter natuurlijk geen menswetenschapper sponsoren die bv. onderzoek doet naar de omgevingsfactoren die eventueel ADHD kunnen verklaren. Wie zich kritisch opstelt tegenover het gebruik van geneesmiddelen, schaadt vaak zijn carrièremogelijkheden (zie bv. de zaak David Healy). • artsen: van huisartsen wordt verwacht dat ze de nieuwe medicijnen voorschrijven. Gekend zijn de praktijken waarbij huisartsen overladen worden met attenties en uitnodigingen voor conferenties en snoepreisjes. Daarnaast zijn er de “wetenschappelijke richtlijnen voor behandeling”, gebaseerd op onafhankelijk onderzoek, maar de meeste deskundigen in de commissies die dergelijke richtlijnen opstellen, hebben financiële banden met de farmaceutische industrie. • officiële gezondheidinstanties: in 2005 verscheen een Brits parlementair rapport over de verwevenheid tussen de overheidsinstellingen en de farmaceutische industrie. Het regulerende agentschap werd verweten te dicht bij de industrie aan te leunen, waardoor het onmogelijk wordt de belangen van de patiënten te laten primeren. Dezelfde kritiek wordt geuit tegenover het Amerikaanse Food and Drug Administration. • patiënten via patiëntenverenigingen: vele patiëntenverengingen worden gesponsord door de farma-industrie (kijk bv. naar homepage van www.psychiatrie.be). De verenigingen verdedigen zich door te zeggen dat de overheid hen onvoldoende geld geeft. Het gevolg is echter duidelijk: de verenigingen promoten de farmaceutische aanpak. Kritiek op de farma-industrie vind je ook in misdaadromans en –films. Een gekend voorbeeld is de triller “The Constant Gardener” van de beroemde auteur John le Carré (verfilmd in 2005).
Ons besluit De invloed van de farma-industrie moet terug gedrongen worden. Er moet veel meer controle komen op de farma-industrie. Financiering van wetenschappers en patiëntenverenigingen zou moeten gebeuren door de overheid. Geld hiervoor kan komen van meer belastingen door de farma-industrie.
8
Thema 3: Hersenwetenschappen en de media Danielle Decancq, Wiebe Lepoutre, Emma Steenkiste en Thyra Vermander
Welke rol spelen de media?
Het geneesmiddelengebruik in België is de laatste jaren sterk toegenomen. Mensen zoeken sneller hun toevlucht in medicijnen dan bij psychologen. Volgens sommigen spelen de media daarbij een grote rol. De hypothese is dus: de media schenken veelal meer aandacht aan de biologische dan aan de psychosociale aanpak. De vraag blijft echter of deze hypothese wel klopt. Er bestaan verdeelde meningen over bovenvermelde hypothese: - Voorstanders van de psychosociale aanpak gaan akkoord met de kritiek op de media. Een voorbeeld is Paul Verhaeghe. In zijn boek ‘Het einde van de psychotherapie’ wijst hij op de beïnvloeding van de media door de farmaceutische industrie. Ook wordt volgens hem onvoldoende onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijke artikels en commerciële boodschappen. - Neurologen echter, zoals Dr. Jo De Koninck, relativeren de kritiek op de media en wensen meer berichtgeving over de hersenwetenschappen. Hij zegt dat het afhangt van de literatuur die je leest. Sommige media geven een correct beeld, andere niet. - Daarnaast zijn er nog onafhankelijke onderzoekers, zoals communicatiewetenschappers of wetenschapsfilosofen. Een voorbeeld van een wetenschapsfilosoof is Jean Paul Van Bendegem (tegenstander van pseudowetenschappen). Hij ziet de hersenwetenschappen als onderdeel van de menswetenschappen en vindt dat deze niet zoveel vermeld worden in de media en overigens niet zoveel bestudeerd worden zoals andere wetenschappen. - Ten slotte zijn er nog “gewone” mensen wier meningen uiteenlopen, zoals de personen die deel hebben genomen aan ‘Meeting of Minds.’ In hun eindrapport staat dat de media door hun grote publieksbereik een grote impact hebben. Een groot gevaar is echter dat ze bepaalde aspecten van het ziektebeeld achterwege laten. Het zou dus in elk geval zo kunnen zijn dat in vele krantenartikelen of nieuwsberichten het biologische aspect meer in de kijker wordt geplaatst dan het psychosociale. Eén van de manieren om dit beeld te versterken is een simplistische voorstelling van de zaken. Hiermee wordt bedoeld dat de media bepaalde aspecten van het ziektebeeld (onderzoek, proefpersonen,... ) achterwege laten. Ter illustratie vergeleken wij 2 krantenartikels onderling met elkaar op vlak van betrouwbaarheid, uitleg over het onderzoek, proefpersonen, ... In het eerste artikel wordt verteld dat een slechte nachtrust veroorzaakt kan worden door een afwijking in de hersenen. Er wordt geen informatie gegeven over het onderzoek zelf (bv. aantal proefpersonen). Er wordt ook niet gesproken over de omgevingsfactoren van de slechte slapers. De factoren worden dus te eenvoudig voorgesteld. Het tweede artikel gaat over een vaccin tegen cocaïneverslaving dat in de maak is. Hier wordt er wel uitleg gegeven over het onderzoek. Er wordt ook rekening gehouden met de omgeving, dus beide aspecten komen aan bod. Wij zijn ervan overtuigd dat hersenwetenschappen te veel aandacht krijgen in de media. Er worden veel andere factoren buiten beschouwing gelaten. De grote media-aandacht heeft volgens ons ook te maken met de farmaceutische industrie. Er is echter geen mogelijkheid om dit te bewijzen. Het lijkt ons de beste oplossing om zowel de biologische als de psychosociale factoren in acht te nemen en een mooi evenwicht te maken tussen beide. Enkel dan kun je volgens ons spreken van een objectieve kijk op de zaken. Daarom geven we deze aanbevelingen: - De media moeten zorgen voor een objectieve kijk, waarbij alle aspecten aan bod komen. - Zowel de wetenschappers als de lezers moeten de media kritisch benaderen. - Deze kritische houding zou meer aangeleerd moeten worden. De kunstwerken van hedendaagse plastische kunstenaars kunnen als een bijzondere vorm van media worden beschouwd. Zij kunnen hun meningen en ideeën met de buitenwereld delen aan de hand van hun kunstwerken. Ook zij nemen op die manier een bepaald standpunt in tegenover maatschappelijke zaken, zoals onder andere hersenwetenschappen. Jan Fabre is één van de beroemdste hedendaagse kunstenaars die in zijn recent oeuvre werkt rond hersenen.
9
Thema 4: Hersenwetenschappen en politieke overheersing
Heeft het niet allemaal te maken met politiek en macht?
Yentl Desender, Jonas Pattyn, Ranya Vandecasteele en Cathelijne Vroman Er zijn twee manieren om een verband te leggen tussen hersenwetenschappen en de politiek. 1. De tendens om hersenwetenschappen de meeste aandacht te geven is politiek-ideologisch niet neutraal Door de grote veranderingen in onze wereld (op politiek en economisch vlak) voelen veel mensen zich onzeker. Om die onzekerheid weg te werken worden veel mensen rechtser. Als veel mensen rechtser worden, komt er een tijdsgeest van verrechtsing en die komt tot uiting op veel vlakken: politiek, cultuur, economie, en ook wetenschap. De mensen die rechts denken willen problemen verhelpen zonder de maatschappij en de ongelijkheid daarbij te veranderen. Een rechtse tijdsgeest hangt daarom samen met een fysiologische aanpak van psychische problemen (nadruk op de farmaceutische middelen). Links denken echter bevordert de socio-psychologische aanpak. Dan probeert men de onderliggende reden aan te pakken door een poging om de maatschappij te veranderen naar meer gelijkheid toe. Ook Paul Verhaeghe (in “Het einde van de psychotherapie”) wijst op de verrechtsing: het probleem volgens hem is dat men de psychische problemen los ziet van de context en van onze maatschappij. Vaak maakt men van maatschappelijke problemen een individuele moeilijkheid. Een voorbeeld: meer en meer gelooft men in de “biologische determinering” van de verschillen tussen man en vrouw en dat wordt gebruikt als excuus om niets aan de maatschappelijke verschillen te moeten doen (rechtse houding). Feministes daarentegen willen door een gelijke opvoeding de maatschappelijke verschillen doen verdwijnen (linkse houding). Filosofe, feministe én darwiniste Griet Vandermassen (Universiteit Gent) geeft toe dat er verschillen zijn bij de hersenwerking tussen mannen en vrouwen maar vertelt dat wij niet alleen over een “biologisch brein” maar ook een “moreel brein” beschikken. Mensen kennen zelfcontrole en wij zijn in staat om onze impulsen bij te sturen. 2.
Het gevaar van neurologische farmaceutische middelen als middel tot onderdrukking
2.1 Wat is het gevaar? Een voorbeeld uit de geschiedenis: tijdens de WO I kregen de soldaten een drug (cocaïne) toegediend zodat ze moedige vechtmachines werden (Nederland was de grootste leverancier). Hedendaags voorbeeld: onderzoek om door hersenwetenschap soldaten te laten vechten zonder nadenken. Er zijn ondertussen al technieken waardoor men hersengebieden kan identificeren die te maken hebben met angst. Als de hersenenactiviteiten die te maken hebben met angst kunnen worden gemanipuleerd, zal een soldaat minder angstig en dus effectiever zijn. Een voorbeeld uit de toekomst: iets waar velen van dromen is een pil om herinneringen uit wissen. Je zou deze pil ook bij anderen kunnen toedienen om bij hen een herinnering te wissen die voor jezelf vervelend is. Momenteel staat men nog niet zo ver, maar er zijn al aanzetten. Zo wordt bv. bij een bevalling scopolamine toegediend waardoor je geen herinnering vastlegt aan de pijn erbij. Daarnaast zijn er ook experimenten met propanolol dat de emotionele geladenheid van een herinnering zou verminderen. Het gevaar op politiek misbruik is duidelijk: een regering die iets negatiefs heeft uitgespookt, zou de pil aan het drinkwater kunnen toevoegen. 2.2 Is het gevaar niet zo groot geworden dat die toepassingen niet ontwikkeld zouden mogen worden? Er moet voorzichtig omgegaan worden met wetenschap, want dit geeft macht en macht kan misbruikt worden. Dat is ook de conclusie van het panel (van volwassenen) “Meeting of minds”: de hersenwetenschap mag niet worden gebruikt voor de creatie van een 'supermens' of voor discriminatie. Er is controle en regulering nodig op het gebruik van de onderzoeksresultaten om bijv. misbruik voor militaire en politieke doeleinden te voorkomen. Er zijn ook boeken die aansluiten bij dit onderwerp, bv. “Brave New World” van Aldous Huxley en “Generation A” van Douglas Copland.
10
Thema 5: Hersenwetenschappen en het filosofische lichaam-geestprobleem
Willen de filosofen nog altijd een geest los van de hersenen?
Brecht Ostyn en Karen Teirlynck Het mind-body-problem Hoe zit onze geest vast aan ons lichaam? Zijn dat twee verschillende zaken of niet? Hierover zijn verschillende visies. Het mind-body probleem is in feite een soort levensvraag, want met de vraag of er al dan niet een onsterfelijke geest bestaat, rijst ook de vraag of er een leven na de dood is.
Drie visies: • Substantiedualisme Dit is de visie die zegt dat er een onderscheid is tussen lichaam en geest, dat er een materieel en een immaterieel iets is. Een grote voorstander was René Descartes, hij stelde dat er twee verschillende substanties bestaan: mentaal en materieel. Het lichaam vatte hij op als een machine die bestaat in ruimte en tijd en beantwoordt aan de wetten van de fysica. De geest daarentegen is een immateriële substantie. Het katholieke geloof sluit hier trouwens nauw bij aan. Iemand die sterk gelovig is, zal geloven dat na zijn dood zijn ziel zal blijven voortbestaan, in de hemel of in de hel. Een hindoe of een boeddhist zal eerder geloven in reïncarnatie. De Duitse filosoof Immanuel Kant stelde zichzelf de vraag: doen we dingen uit vrije wil of is het ons lichaam dat onze beslissingen voor ons neemt. Hij stelde dat we dit uit vrije wil doen, los van de processen in onze hersenen, dus dat we ook zelf moeten kunnen instaan voor onze daden. • Materialisme Dit is een opvatting die stelt dat de mens enkel uit fysische materie bestaat. Het ‘ervaren van pijn' of het ‘zien van een kleur' is niets anders dan ingewikkelde fysische processen. Maar hoe is het mogelijk dat fysische processen in onze hersenen gepaard gaan met inwendige belevingen? De neurologen geven toe dat ze dit (nog) niet begrijpen. Het feit dat we meer en meer de hersenprocessen ontdekken die zich voordoen bij een bepaalde bewustzijnservaring, is voor de meesten echter voldoende om te stellen dat het bewustzijn niets anders is dan die hersenwerking. Een argument voor materialisme is dit van Mr. De Koninck: als mensen dement worden, verliezen ze een deel van hun bewustzijn, dus zogezegd een deel van hun ziel. Als de geest zou verder leven of bestaan na de dood, zou deze het lichaam in stukken verlaten. Dit zou willen zeggen dat we meerdere zielen zouden hebben, wat dan volgens hem ook volledig absurd is. Toch blijft De Koninck voorzichtig. Hij besluit dat de ziel iets is zoals god: men kan nooit bewijzen dat hij niet bestaat. Anderzijds zou één objectief bewijsbaar feit het bestaan ervan wel kunnen bewijzen, maar dat is nog nooit gebeurd. • Eigenschapsdualisme (of belevingsdualisme) Dit is een opvatting waarbij men gelooft dat er wel een onderscheid is tussen het materialistische en het mentale, maar als de mens sterft er geen ziel overblijft. De bewustzijnservaringen zijn enerzijds afhankelijk van de hersenwerking, maar blijven anderzijds toch iets fundamenteels anders dan de werking van mijn hersenen. Ik voel me bv. verliefd, terwijl ik geen enkele notie heb van de bijhorende hersentoestand. De hersenwetenschappen vertellen welke circuits in je hoofd zitten en hoe ze werken, maar we weten nog niet wat een bewustzijnservaring is, enkel wat er achter steekt, nl. een hoop zenuwcellen die actief zijn. Ik ervaar echter iets wat die beschrijving van zenuwcellen overstijgt. Deze visie is te vinden bij Spinoza, maar ook Freud heeft ze verwoord.
Onze eigen mening Wij sluiten ons aan bij het eigenschapsdualisme: de geest en het lichaam moeten van elkaar onderscheiden worden, maar ze kunnen ook niet bestaan zonder elkaar. Als je sterft, schiet er niets meer over van wie je was, dus ook geen zogenaamde ‘geest’. Deze filosofische vragen komen aan bod in het boek (en film) “A Clockwork Orange”. De vraag wordt met een beeld verduidelijkt: is de mens zoals een “uurwerk” of zoals een “appelsien”? Een wetenschapper, gesteund door de politicus, wil het hoofdpersonage veranderen van crimineel tot voorbeeldburger door manipulatie van zijn lichaam. De priester van de gevangenis is tegen. Hij vindt dat goed zijn een keuze moet zijn, niet iets dat je verplicht moet doen door je hersenwerking.
11
Klassen levensbeschouwelijke vakken
Samenwerking met leerkrachten godsdienst en zedenleer: onderzoek naar relatie hersenwetenschappen en levensbeschouwing
Heeft het ook niet te maken met god, leven en dood, zingeving?
1. Klas katholieke godsdienst Leerkracht: Jos Delbeke De leerlingen wisselden van gedachten over 3 stellingen. 1) “God zit in onze hersenen”: sommigen gebruiken hersenwetenschappen om te suggereren dat godsdienst niet zo maar een uitvinding is. Wat vind je hiervan? Voor sommige leerlingen is god (en dus ook godsdienst) wel degelijk een uitvinding van de mensen. De mens heeft god gemaakt naar zijn beeld en gelijkenis. En dat gebeurt natuurlijk vooral door de hersenen. Enkelen werpen toch op dat de hersenactiviteit bij het denken rond religie en levensbeschouwing op zich niets zegt over het al dan niet bestaan van het wezen waaraan men denkt. 2) “Hersenwetenschappen bewijzen dat er geen geest bestaat los van het lichaam.”: vormt de ontdekking van de elektrisch-chemische processen die werkzaam zijn bij bewustzijnsactiviteiten een bewijs voor de materialistische visie dat de bewustzijnsactiviteiten, de zogenaamde mentale of geestelijke activiteiten, niets anders zijn dan materiële processen van het lichaam? Akkoord of niet? Ook hier weer komen twee opvattingen naar voor. Een minderheid volgt de materialistische visie dat alle zogenaamde geestelijke activiteit kan herleid worden tot fysische processen in het lichaam. Nu kennen we nog niet alle processen (we kennen bijvoorbeeld wel de hersenactiviteit bij het dromen, maar kunnen daaruit nog niet achterhalen wat iemand droomt). Principieel zouden ze in de toekomst toch wel kenbaar worden. Een meerderheid ziet “ik” wel degelijk als meer dan een lichaam. Zij vinden ook dat zij uiteindelijk in vrijheid hun keuzes maken in hun leven (hoewel ze natuurlijk weten dat ze ook door zeer veel zaken beïnvloed zijn). Een aantal leerlingen suggereren ook dat het dat ‘ik’ is dat na dit leven op de een of andere manier kan blijven bestaan nadat het lichaam is gestorven. Probleem is natuurlijk dat mensen zich dat enkel ruimtelijk kunnen voorstellen, terwijl dat ‘ik’ (ook de woorden ‘geest’ en ‘ziel’ werden gebruikt) net niet aan tijd en ruimte gebonden is. Er werd ondermeer verwezen naar zogenaamde ‘nabije dood ervaringen’ waarbij mensen ook de ervaring hebben contact te hebben met eerder overleden personen die hier en nu dus niet meer aanwezig zijn. 3) “De grote toename van depressies in onze cultuur is het gevolg van verlies aan zingeving, dus ligt de oplossing van het probleem niet bij pillen, maar bij een hernieuwde spiritualiteit / religiositeit.” Akkoord of niet? Zingeving is een motivatie om te leven, om actief te zijn. Je kan die zingeving echter ook vinden in het actief zijn zelf, in wat je doet. Dat hoeft niet te komen van een of andere extern “zingevingsysteem” (zoals religie er een is). Bv. sommige mensen sporten om externe factoren (fit blijven, vermageren, sociale contacten, …) terwijl anderen het sporten op zich gewoon leuk vinden. Iedereen is wel akkoord dat pillen slikken niet de oplossing is.
12
2.
Klas niet-confessionele zedenleer Leerkracht: Paul Gordyn In de les zedenleer discussieerden we 2 lesuren over “hersenwetenschappen en levensbeschouwelijke vragen”. Voor het maken van het verslag werden we opgedeeld in 3 groepjes, waarvan elk lid afzonderlijk een volledig verslag van een deel van de les maakte, op basis waarvan dan 1 verslag wed samengesteld. In deze samenvatting worden onze voornaamste conclusies weergegeven.
1. Gelovigen doen vaak beroep op god bij ziekte. Vrijzinnigen vertrouwen vooral op de wetenschap en haar toepassingen, ook hersenwetenschappen en geneesmiddelen. Tegelijkertijd blijven ze echter kritisch staan tegenover de wetenschap en geven kritiek waar nodig. 2. Bepaalde gelovigen willen bewijzen “dat god in de hersenen zitten”. We bespraken een krantenartikel over een experiment daarover. Onze voornaamste kritiek: de stelling dat “ons brein geprogrammeerd is om een religieuze ervaring te beleven”, is een nietszeggende evidentie, want bij alle ervaringen is er een corresponderende hersentoestand en hebben onze hersenen er dus een programma voor. Zowel de mensen die geloven als mensen die niet geloven, gebruiken hun hersenen. 3. Bepaalde ongelovigen willen hersenexperimenten gebruiken om te bewijzen dat er geen geest bestaat los van het lichaam. We bespraken een krantenartikel “Wetenschappers creëren ervaring van uit lichaam te treden”. Onze voornaamste kritiek: als je door hersenmanipulatie een bepaalde bewustzijnservaring kan creëren, volgt daaruit nog niet dat die ervaring enkel door die hersenmanipulatie kan veroorzaakt worden (een effect kan meerdere oorzaken hebben). Een geest die uit het lichaam treedt blijft een logische mogelijkheid. Een vrijzinnige stelt natuurlijk dat deze logische mogelijkheid zich niet feitelijk voordoet (of gelooft in elk geval dat dit zeer onwaarschijnlijk is). Nadien discussieerden we nog over de vraag of er nu een geest los van het lichaam bestaat. De leerkracht legde ons zijn standpunt uit, wat hij “belevingsdualisme” noemt: het bewustzijn is een beleving en dat is van een fundamenteel andere aard dan de materiële hersenwerking. Hij is echter niet een klassiek dualist: met elke bewustzijnstoestand correspondeert een bepaalde materiële hersentoestand waarzonder die bewustzijnstoestand niet kan bestaan. Je kan het vergelijken met een klok: de wijzerplaat en het radermechanisme corresponderen met elkaar, en de wijzerplaat kan niet zonder de raderen, maar het blijven wel 2 verschillende dingen. (De leraar heeft er een tekst oer geschreven, te lezen in de bijlagen). 4. Tenslotte discussieerden we over de stelling: “De grote toename van depressies in onze cultuur is het gevolg van verlies aan zingeving, dus ligt de oplossing van het probleem niet bij pillen, maar bij een hernieuwde spiritualiteit / religiositeit.” Er is inderdaad een probleem met onze samenleving: de traditionele zingevingen zijn grotendeels weggevallen, en de voornaamste zingeving ligt in veel genieten door steeds meer materiële zaken en diensten te kopen (waardoor de kapitalisten winst kunnen maken). Bovendien wordt waarde ingevuld als status (“ik tel mee, want ik sta boven jou”) en wel op basis van het bezit van materiële goederen. Naast het milieuprobleem en het sociaal probleem (onrechtvaardige verdeling) leidt dit tot meer angst, stress en depressies. Pillen nemen de oorzaak niet weg. Ons besluit is dat er inderdaad een nieuwe zingeving moet komen, maar dat dat niet noodzakelijk een religieuze zingeving hoeft te zijn. Een hernieuwde verbondenheid (en dus hernieuwd geluk) hoeft niet per sé samen te gaan met meer religie, maar wel met minder materialisme. Denk bv. aan het recept van de grote vrijzinnige wijsgeer Epicurus die de zingeving legt in gematigd genieten gekoppeld aan vriendschap.
13
3.
Klas protestantse godsdienst Leerkracht: Emmanuël Verheye
Wetenschappers beweren dat religieuze ervaringen plaatsvinden in een specifieke plaats in de hersenen. Sommigen gaan zover om te beweren dat iedereen zo’n plek heeft. Anderen stellen dat alleen religieuzen over een dergelijke spot beschikken. De ‘’God-spot” of het “reli-kwabje” naar analogie van de “g-spot” blijkt onder neurologen steeds meer ingang te vinden, weliswaar met uiteenlopende en gemengde gevoelens… Het resultaat van deze toenemende interesse is dat hersenonderzoekers (ook mensen met vooroordelen) tot de meest uiteenlopende conclusies komen. Sommigen menen te hebben aangetoond dat God een aangeboren illusie is. Weer anderen zoeken het liever in het domein van de cognitieve vermogens die zich gedurende miljoenen jaren in onze hersenen hebben ontwikkeld tot een ‘groepsintentie’ (theory of mind). De voorstelling van een god of godheid in onze hersenen (onderbewustzijn) is dan het resultaat van een conditioneringsproces welke onze voorouders gedurende vele eeuwen hebben doorgemaakt! Volgens een Israëlisch onderzoek blijkt dat religieuze ervaringen zich hoofdzakelijk afspelen in het prefrontale systeem van onze hersenen, waar strategieën en interpretaties ontstaan. Volgens die theorie zou religie eerder een verdedigingssysteem zijn, een ervaring die we als het ware zelf vorm geven. Vanuit deze ervaring kan ‘zingeving’ aan het leven in het algemeen (naar geest en lichaam) bevorderend werkzaam zijn voor de gezondheidstoestand van het individu, die zodoende de heilzaamheid van “ pillen” sterk gaat relativeren. Binnen het domein van de godsdienstfilosofie speelt men met de voortdurende idee of God niet meer is dan een constructie in de hersenen van de mens, of dat hij onafhankelijk van het denken bestaat. Allicht wijst het ‘kritisch realisme’ ons in de goede richting dat zegt “dat waarneming een reëel gebeuren is weliswaar niet rechtstreeks, maar bemiddeld door modellen of analogieën”. De visualisering van een sterke figuur zoals een “Vader” of “Hogere Macht” die bescherming biedt aan het menselijk individu zou dan een antropomorfe voorstelling van een diepgeworteld ‘Vader-moeder’ gevoel zijn. De vertaling naar een religieuze invulling daarvan is niet veraf. Of dit gelijk staat met een specifieke “God-spot” in onze hersenen lijkt mij eerder omstreden. De leerlingen van Protestantse godsdienst zijn er enerzijds van overtuigd dat deze bovenvermelde gedachten interessant zijn en ongetwijfeld kunnen bijdragen tot een breed opgezet debat onder vele soortgenoten. Anderzijds geloven wij, dat elk menselijk individu zelfverantwoordelijkheid draagt in zijn/haar zoektocht naar ‘God’. Het op zoek gaan naar je ‘roots’ (zelfs religieus) is niet een gevolg van een opborrelend (religieus) geconditioneerde hersenspot maar van een ‘intens verlangen ‘naar de echte waarheid. Alle werkende hersenfuncties zijn bij deze ‘queeste’ een welgekomen instrumentarium.
Samenwerking met leerkracht Nederlands en Engels
Verliefdheidspil Ook onze leerkracht Nederlands en Engels, mr. R. Degryse, werkte mee aan ons onderzoek. In de les Nederlands kregen we een tekst te lezen uit Knack (nr.3320/17 van 20 april 2004) over een prof. filosofie uit Oxford die gelooft in “transhumanisme”, dat wil zeggen, de mens is “maakbaar” en zal verder evolueren tot een nieuwe soort die superieur is aan de huidige mens, dank zij nieuwe wetenschappelijke uitvindingen, zoals het “downloaden van het brein naar een computer en verbeterd weer uploaden” of een verliefdheidspil, “een middel waardoor je 20, 30 jaar lang verliefd blijft op dezelfde partner”. Het lijkt dichterbij dan we denken: er wordt onderzoek gedaan naar de rol van het “moederliefdehormoon” oxytocine (zie brochure van mom4y, p. 39). We konden ook terecht bij mr. Degryse i.v.m. de romans en films die we als illustratie besproken hebben in onze teksten, zoals A Clockwork Orange (een roman en film die uitvoeriger behandeld wordt in de lessen Engels). 14
De klasconventie Klasconventie met Prof. Dr. Jan Verplaetse vrijdag 22 januari 2010
“Neurologie en filosofie”
Jan Verplaetse (1969) studeerde wijsbegeerte aan de Universiteit Gent en behaalde zijn doctoraat in 2002 met een historische studie over de neurologische plaatsbepaling van moraal in de periode 1800-1930. Hij is verbonden aan de Faculteit Rechten en doceert moraalpsychologie en ethiek en verricht neuropsychologisch onderzoek naar de bouwstenen van menselijke moraliteit (zie www.themoralbrain.be) Hij is auteur van “Het Morele Brein” (2006) en “Het Morele Instinct” (2008).
Deel 1: Visie van expert op ons onderzoek naar de 5 thema’s Bedoeling van het eerste deel was dat ieder groepje vertelde welk thema zij onderzocht hebben en wat hun bevindingen hierbij waren en dat nadien Jan Verplaetse commentaar gaf. Groep 1: Hersenwetenschappen en de geschiedenis van de studie van de mens en van de hulpverlening Verplaetse begon zijn commentaar met te zeggen dat hij de conclusie zeer mooi vond. Hij beklemtoonde dat er Roxanne, Lisa, Paulien, William, prof. Jan Verplaetse onderscheid moet gemaakt worden tussen twee verschillende zaken. Enerzijds is er altijd al de ambitie geweest om te weten hoe ons brein ons gedrag mogelijk maakt. Die ambitie zal steeds blijven. Dat is een zelfstandig project, wel met ups en downs. Het is nuttig de geschiedenis daarvan te kennen en vooral te weten hoeveel blunders er zijn begaan. Maar betekent dat dan dat ons brein de absolute verklaring is voor ons gedrag? Volgens Verplaetse is dat niet het geval. Er is dus anderzijds de poging om ons gedrag te verklaren. Om te weten waarom mensen zich bv. aan verkeersregels houden, moet je niet gaan zoeken in het brein. Ons gedrag situeert zich op verschillende niveaus, gaande van genetica, maatschappij tot geschiedenis. De basis van het gedrag ligt niet alleen bij het brein, maar ook bij de maatschappij en tal van andere factoren. Op die manier liggen alle wetenschappen open om problemen te verklaren. Het kan geen kwaad om te kijken naar neurologie maar dit doet men best maar een klein beetje. Het psychosociale standpunt moet eveneens worden bekeken. Naast neurologen moet men dus luisteren naar psychologen, sociologen en nog andere “-logen”. Er is een evenwicht nodig. Ter illustratie vertelde Verplaetse over de manier waarop men pedofielen probeert te helpen, met empathietraining. Groep 2: Hersenwetenschappen en de farmaceutische industrie Eerst en vooral zei Verplaetse dat het groepje nogal sterke uitspraken had gedaan. Hij miste de rol van de consument in de uiteenzetting, deze werd nergens vermeld. De farmaceutische industrie kan immers enkel succesvol worden dankzij de consument. Sommige mensen nemen liever een pilletje dan een sessie bij een psycholoog. Daarbij spelen de media in op onze gemakzuchten. Verplaetse zei ook dat er wordt gesponsord, maar dat dit niet onmiddellijk een zware beïnvloeding betekent. Wetenschappers vormen niet een soort van spons, die overgoten kunnen worden door de farmaceutische industrie. Ze hebben een beroepseer. Wetenschappers zijn niet bereid om naar de
15
pijpen van farma-industrie te dansen. Ze zijn bovendien verplicht bij een artikel mogelijke belangenvermenging te vermelden. Wie dat nalaat, wordt zeer scheef bekeken door zijn collega’s. Groep 3: Hersenwetenschappen en de media Mr. Verplaetse deelt de ergernis over de media, maar niet omdat er teveel aandacht voor het neurofysiologische zou zijn. In een vrouwenblad, zoals Flair, wordt de nadruk vooral gelegd op de gevoelens en emoties, dus op het psychosociale. Volgens hem hangt het dus af van de soort media die je raadpleegt. De voornaamste ergernis is deze: men schrijft vaak artikels waarin zaken niet juist worden beschreven, en die uiteindelijk op niets meer slaan. Als voorbeeld vertelde hij over een krantenartikel over psychopaten uit de krant ‘Metro’. De proefpersonen uit het onderzoek zouden een verschil in de hersenschors hebben. Het artikel werd “Psychopaten hebben andere hersenen” genoemd, waardoor een totaal verkeerd beeld werd opgewekt. Gevangenen schrijven dan een brief naar onderzoekers zoals Verplaetse met de vraag of ze bij hem hun hersenen kunnen laten veranderen, wat dus natuurlijk niet kan. Alles is complexer dan in de pers wordt getoond. Er moet dus een onderscheid gemaakt worden tussen de goede pers die correcte info geeft en de gemakkelijke pers, die probeert er zich snel vanaf te maken en vooral sensatie wil. Groep 4: Hersenwetenschappen en politieke overheersing Mr. Verplaetse vertelde ons dat hij met een aantal zaken niet akkoord gaat. Volgens hem is er geen associatie tussen de aandacht voor het brein (hersenwetenschappen) en de politieke keuze. Hijzelf is niet links of rechts omdat hij gelooft in hersenwetenschappen. Vaak wordt de aandacht voor de hersenen gestimuleerd door een linkse ideologie (bv. Sovjetunie die het brein van Lenin liet onderzoeken). Ook stelt hij dat er geen hersenonderzoek nodig is om mensen naar je hand te zetten. Je kunt inderdaad, zoals Jonas verteld had, gebruikmaken van drugs, die je overal kan vinden, en waarbij geen enkel onderzoek nodig is. Verplaetse ging ook in op het voorbeeld van een eventueel toekomstige vergeetpil. Hij gaat niet akkoord met de stelling dat een overlevende van een concentratiekamp geen vergeetpil zou mogen nemen omdat de herinnering aan de kampen moet blijven voortleven. Over deze onderwerpen moet een maatschappelijk debat kunnen gevoerd worden. Vandaar de stelling dat onderzoek naar hersenen best plaats heeft in een maatschappij waarin debat en discussie mogelijk is, dus in een democratie. Groep 5: Hersenwetenschappen en het filosofische lichaam-geest-probleem Verplaetse wees erop dat dit een zeer moeilijke discussie is, die nog niet beslecht is. Het substantiedualisme (“je hebt een ziel die totaal ongebonden is ten opzichte van de fysische en chemische wetten”) is volgens hem achterhaald. De discussie gaat tussen het eigenschapsdualisme en het materialistisch monisme. Het gaat over de vraag of je met enkel maar materiële bouwstenen kan komen tot een systeem dat bewustzijn heeft, of dat er toch in de evolutie iets speciaals gebeurd is waarbij er “emergentie” heeft plaats gevonden. Volgens Verplaetse zijn de neurowetenschappen geen goede manier om deze debatten op te lossen, want filosofen en neuropsychologen spreken een ‘andere taal’. Als voorbeeld gebruikte hij het begrip “vrije wil”. Als neuropsychologen het bestaan van vrije wil ontkennen, willen ze zeggen dat alles wat je denkt, onbewust al is voorbereid (er is steeds een onbewuste wil). Als filosofen het bestaan van vrije wil ontkennen willen ze zeggen dat alles wat je doet reeds bepaald is door de toestand van het hele universum, waarbij elke toestand noodzakelijk moet voortvloeien uit de vorige, zonder dat daar een afwijking (die zou voortkomen uit de vrijheid) kan bij gebeuren.
Yentl, Thyra, Emma, Danielle, Wiebe, Shauni, Evie
16
Thema 6 van ons onderzoek: Hersenwetenschappen en moraal (deel 2 van de klasconventie) Het tweede deel van de les ging over de hersenwetenschappen en moraal. Zowel de positieve en negatieve punten zouden aan bod komen, want alhoewel de mens versteld staat van wat men de dag van vandaag allemaal kan, toch zijn er nog vele problemen waar men geen antwoord voor heeft. Dr. Verplaetse maakte tijdens zijn presentatie gebruik van een onderzoeksstudie uit Zurich. Daar gebruikt men een toestel met magneten om de breinactiviteit te stimuleren of te onderdrukken, Transcranial Magnetic Stimulation of TMS genoemd (enkel tot 2 cm onder schedel). Het experiment ging over volgende situatie. Als 2 personen een zak vol met geld vinden, dan zullen ze dat in de meeste gevallen niet naar de politie brengen, maar verdelen. Als de ene persoon het geld verdeelt, en de tweede persoon krijgt maar een heel klein bedrag, dan zit de kans er groot in dat die tweede persoon het gevonden geld toch zal aangeven aan de politie zodat uiteindelijk geen van beiden iets zal hebben. Een mens kan uit woede of morele verontwaardiging tegen zijn eigenbelang kan ingaan. Als de tweede persoon de politie belt, schaadt hij zijn eigenbelang, want hij zal niets krijgen i.p.v. toch iets, hoe klein ook. Dat is dus een morele houding. Als men onder een scanner kijkt naar de hersenactiviteit bij die persoon, zie je dat de hersenactiviteit op 3 gebieden is toegenomen. Dit resultaat komt door de verontwaardigde reactie. De dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) is daarbij het belangrijkste gebied. Het ligt bij de mens op de plaats waar een geit zijn horens zou hebben. Men kan met TMS deze breinactiviteit onderdrukken en zo de verontwaardiging verminderen. Als men het hersendeel dat ongunstig stond tegenover de ongelijke verdeling ‘lamlegde’, aanvaardden de proefpersonen de ongelijke verdeling, m.a.w. onze moraal valt te manipuleren door onze hersenen te manipuleren. Er zijn wel enkele addertjes onder het gras: ♦ Het gaat hier over statistische resultaten. Het is een groepsexperiment. Dit wil zeggen dat de resultaten af hangen van persoon tot persoon en dat ze dus niet sluitend zijn voor iedere proefpersoon. Het is dus geen algemeen besluit. Men kan geen individuele diagnose stellen. Zo gaf Verplaetse het voorbeeld van een neuroloog die onlangs voorstelde dat werkgevers hun werknemers laten scannen om te weten of ze bijvoorbeeld al dan niet goede verkopers zijn. Dat is absurd. ♦ Als je een mens stimuleert, dan kan je zijn gedrag manipuleren, maar niet zijn opvatting. Dus de persoon kan nog altijd juist denken, maar anders doen. ♦ Men weet de functie van de DLPFC nog niet. Volgens een model dat nu gemaakt is, zou het vermoedelijk om wilskracht gaan. Men vermoedt dat dit gebied van de hersenen dient om het conflict te beëindigen tussen de morele emoties in de ventrio prefrontale cortex en de egocentrische drijfveren die zich dieper in de hersenen bevinden. Maar klopt dit wel? Dr. Verplaetse vertelde ons ook dat ons brein verre van uniek is. Een soortgelijke studie met chimpansees toont aan dat ze ook morele reacties hebben, maar in mindere mate dan de mens. De conclusie is duidelijk: hersenonderzoek toont aan dat moraal “van vlees en bloed” is, maar er moet beklemtoond worden dat we nog niet veel weten of kunnen. Manipulaties op dat vlak zijn zeker nog niet voor morgen. Het belang van hersenwetenschappen mag niet overdreven worden.
Brecht, Karen, Steven, Stephanie, Wayne
Cathelijne, Jonas, Ranya 17
Naar een besluit Onze vraag is: welke plaats moeten de hersenwetenschappen innemen bij de studie van de mens en bij de psychische hulpverlening? Pillen nemen en/of psychotherapie volgen en/of sociaal actie voeren? Zeer velen zullen beamen dat er zowel aandacht moet besteed worden aan het biologische (o.a. hersenwerking) als aan het psychische (ook die mechanismen waarvan de hersenwerking nog niet gekend is of niet kan gekend worden) en het sociale. Zeer velen zullen zeggen: pillen nemen én psychotherapie volgen én sociaal actie voeren. Dat is ongetwijfeld juist, maar de vraag blijft: is dat wel meer dan “lippendienst aan het bio-psychosociale model” (zoals Paul Verhaeghe stelt)?
Ons eigen onderzoek Uit ons onderzoek blijkt dat een aantal groepen bewust of onbewust geneigd zijn om meer nadruk te leggen op het biologische, om de hersenwetenschappen een bevoorrechte plaats te geven: • sommige wetenschappers, omdat ze los willen komen van de jaren 1960 mode (slingerbeweging) of omdat ze in de hersenwetenschappen door nieuwe technieken spectaculaire vooruitgang kunnen maken of omdat ze de betrouwbaarheid van de exact hersenwetenschappelijke kennis stellen boven het belang van de “filosofische” psycho-sociale benadering (waarbij echter die vooruitgang en de werkzaamheid van neurologische toepassingen gerelativeerd moeten worden) • de farma-industrie, omdat de toepassingen van de hersenwetenschappen het meeste winst opleveren • de media, omdat ze beïnvloed worden door de dominante trend in de wetenschappen, de farmaindustrie, of de “tijdsgeest” • sommige politici of bevolkingsgroepen, omdat hersenwetenschappen nauwer aansluiten bij het klimaat van verrechtsing of omdat de hersenwetenschappen technieken van overheersing kunnen opleveren • sommige aanhangers van een levensbeschouwing – zowel gelovigen als vrijzinnigen - omdat ze hopen dat hersenwetenschappen hun levensbeschouwing zal ondersteunen. Leggen deze groepen soms tevéél nadruk op de hersenwetenschappen? Dat kunnen wij, 18 leerlingen van 5 ASO, niet echt onderzoeken. Wij zijn al blij als we enkele argumenten ontdekken en de gebruikte woorden en gemaakte redeneringen verstaan. Boeiend was daarom de commentaar die expert prof. dr. Jan Verplaetse gaf op ons onderzoek tijdens de klasconventie.
De klasconventie Verplaetse bracht een aantal interessante nieuwe gezichtspunten en vereiste nuanceringen aan, bv. • de rol van de consument bij het grote verbruik van pillen • het feit dat een filosofisch probleem zoals de vrije wil niet kan opgelost worden door een debat tussen neurologen en filosofen, omdat ze in feite over iets anders spreken • het feit dat er toch een pers bestaat die genuanceerd bericht over hersenwetenschappen. Met bepaalde stellingen ging hij uitdrukkelijk niet akkoord: • de idee dat aandacht schenken aan hersenwetenschappen samenhangt met een politieke (rechtse) oriëntatie of tijdsgeest • de stelling dat wetenschappers zich laten beïnvloeden door de farmaceutische industrie. Hiermee komt Verplaetse in oppositie met Paul Verhaeghe, van wie we veel overnamen in ons eigen onderzoek. Om ons beter een mening te kunnen vormen over wie hierin gelijk heeft, zouden we een discussie moeten organiseren tussen beide experten (wat eerst de bedoeling was van onze leerkracht voor de klasconventie, maar wat niet gelukt is).
18
Het belangrijkste wat wij uit de klasconventie onthouden is dat Verplaetse onze basisstelling bevestigde: hersenwetenschappen alleen kunnen het gedrag niet verklaren. Psychologie, sociologie en nog andere wetenschappen zoals geschiedenis zijn nodig om de mens te begrijpen en om hem in geval van problemen te kunnen helpen. In dat opzicht was de uiteenzetting van Verplaetse over hersenwetenschappelijk onderzoek naar moreel gedrag zeer interessant. Hij beklemtoonde dat er nog zeer weinig geweten is, dat de resultaten weinig vertellen over individueel gedrag, dat manipulatie van gedrag nog niet voor morgen is. Hiermee bevestigt hij de teneur van ons eigen onderzoek: het belang van hersenwetenschappen mag niet overdreven worden en een kritische ingesteldheid is zeker nodig. Verplaetse zei dat zelf in zijn slotwoord tegen ons: “Jullie voorbereiding was zeer goed. Ik heb een aantal complottheorieën bij jullie gehoord, maar goed, dat houdt jullie scherp om te zoeken naar allerlei mogelijke machinaties”. We denken dus te mogen besluiten: er bestaat in elk geval het gevaar dat er bij sommige van de vermelde groepen teveel aandacht gaat naar de hersenwetenschappen en belangrijke aspecten vanuit psychologie en sociologie niet de aandacht krijgen die ze verdienen. Wij denken dan ook dat we onze aanbevelingen die we formuleerden als besluit van ons eigen onderzoek, ook na de klasconventie mogen behouden.
Aanbevelingen Wij doen, als jeugdig panel van mom4y, de volgende aanbevelingen: • wetenschappers zouden meer moeten nadenken over de rol en de betekenis van (de verschillende soorten) wetenschap. Toekomstige wetenschappers zouden wetenschapsfilosofie en – sociologie moeten krijgen. • de farma-industrie zou meer gecontroleerd moeten worden. Hierbij moet de politieke (filosofische) vraag gesteld worden in welke mate privébedrijven vrijheid mogen krijgen waar het gaat om een fundamentele behoefte zoals (psychische) gezondheid. • de media moeten zich bezinnen over hun verantwoordelijkheid. Zowel de toeleveranciers (wetenschappers) als gebruikers van de media (bv. leerlingen uit het middelbaar) moeten inzicht bijgebracht worden in de werking en de macht van de media. • er moet over gewaakt worden dat potentieel ondemocratische toepassingen van de hersenwetenschappen geen kans krijgen. Er moet inzicht bijgebracht worden in de ideologische geladenheid van grote aandacht voor hersenwetenschappen. • filosofen moeten de mensen bijbrengen dat exacte wetenschappen niet in staat zijn om de fundamentele levensbeschouwelijke vragen te beantwoorden met exact wetenschappelijke zekerheid. Deze aanbevelingen kunnen samengevat worden als volgt: zoals bij alles wat een grote macht bezit en dus het (samen)leven van de mensen sterk kan beïnvloeden, is ook m.b.t. de hersenwetenschappen meer filosofische (kritische) reflectie nodig en dus ook meer onderricht daarover. Om te kunnen nadenken over de maatschappelijke impact van (hersen)wetenschappen is in de eerste plaats inzicht nodig in de werking van maatschappij en wetenschap en hoe die elkaar beïnvloeden. Die aspecten moeten meer aandacht krijgen in onderwijs en opleiding.
Tot slot: hebben we iets bijgeleerd? Ter afsluiting mochten we een evaluatie schrijven over het uitgevoerde project: wat vonden we ervan en wat hebben we erdoor geleerd? Hier volgen enkele uittreksels (de volledige evaluaties vind je in de bijlagen van het uitgebreide verslag). Zoals te verwachten bij een opgelegde, ernstige en niet gemakkelijke opdracht, zijn er zowel positieve als negatieve commentaren. • Roxanne: De klasconventie was een vlotte voorstelling van onze onderwerpen. In het 2 deel gebruikte de expert moeilijke woorden. Hij heeft wel goed geprobeerd om dit uit te leggen. e
19
• Wayne: Ik kan alleen maar zeggen dat ik het project niet interessant of nuttig vond en volgens mij werd er ook veel te veel tijd aan besteed. • Danielle: Het interesseerde mij niet echt, maar ik heb toch wel iets bijgeleerd, vooral over het stuk van ons groepje. Het was hard werken, maar het resultaat mag toch gezien worden. • Yentl: De opdracht was zeer moeilijk en uitgebreid en dus niet zo leuk. Ik heb bijgeleerd over wat hersenwetenschappen zijn en ik hoop dan ook dat dit geldt voor de rest van de klas. • Paulien: Het project sprak mij niet aan, doordat ik totaal geen interesse heb in neurologie. • Stephanie: Ik vond het wel interessant wanneer die meneer de professor zijn mening kwam geven over dat bepaalde stuk per groepje, daar heb ik dan toch wat bijgeleerd. • Shauni: Interessant, maar niet leuk dat er telkens nog een kleine opdracht bijkwam. Ook goed dat we met een echte professor konden praten en dat hij luisterde naar ons werk. • Wiebe: Het begrip neurowetenschappen heeft voor mij inhoud gekregen. Ik heb zelfs met mijn nicht, die nu psychologie studeert, uitvoerige discussies gehouden daarover. Ik besef nu dat alle problemen vaak een onderliggende oorzaak kunnen hebben. • Brecht: Ik vond ons thema niet erg boeiend en ik hecht eigenlijk weinig geloof aan al die verschillende theorieën. • Jonas: Het niveau van het project was zeer hoog, de uitleg zeer moeilijk en af en toe verwarrend. Ik heb wel een paar dingen bijgeleerd, hoofdzakelijk op de klasconventie. • Emma: Ik kijk nu ook met andere ogen naar de media. Wanneer ik nu naar reclame kijk op tv of in de krant over medicijnen weet ik dat ik niet alles moet geloven wat er gezegd wordt. • Ranya: Het was leerrijk dat die professor aanwezig was, en dat we ons eigen stukje mochten voordragen. Na een tijdje werd het wel langdradig, zo kon ik mij niet blijven concentreren. • Evi: Ik vond het project niet super interessant, alhoewel ik wel een paar dingen heb bijgeleerd. • Thyra: Ik heb misschien wel iets bijgeleerd, maar niets dat mijn verdere toekomst zal beïnvloeden.
Dankwoord Wij danken zeer oprecht: • neuroloog Dr. Jo De Koninck (ziekenhuis Deinze) en filosoof Jean Paul Van Bendegem (VUB), voor het formuleren van hun visie • filosoof Jan Verplaetse (Universiteit Gent) voor zijn medewerking aan onze klasconventie • leerkrachten Jos Delbeke (katholieke godsdienst), Emmanuël Verheye (protestantse godsdienst) en Robby Degryze (Nederlands en Engels) voor het behandelen van ons thema in hun lessen.
Bibliografie Hieronder volgen enkele geraadpleegde boeken. Andere bronnen gebruikt door de leerlingen worden vermeld in de volledige versie van hun teksten. •
Carpentier, Nathalie, Het breinrapport, Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam, 2006
•
Horgan, John, Freud is niet dood. Het blijvend raadsel van het menselijk brein, Ambo Amsterdam, 2000
•
Jeffrey Robinson: De Medicijnenmaffia - Geld, ego en macht binnen de farmaceutische industrie, Elmar, Rijswijk, 2003
•
Marleen Teugels: -
Patiëntenlobby te koop, artikel Knack, 8 oktober 2008 De ADHD-epedemie, artikel Knack, 15 oktober 2008
•
Verhaeghe, Paul, Het einde van de psychotherapie, De Bezige Bij, 2009
•
Verplaetse, Jan: -
Het morele brein. Een geschiedenis over de plaats van de moraal in onze hersenen, Garant, Antwerpen/Apeldoorn, 2006 -
Het morele instinct. Over de natuurlijke oorsprong van onze moraal, Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam, 2008
20
Bijlagen 1. Volledige teksten onderzoek leerlingen Thema 1: Hersenwetenschappen en de geschiedenis van de studie van de mens en van de hulpverlening
Wat leert ons de geschiedenis van de studie van de mens en van de psychische hulpverlening?
Roxanne Cordier, Shauni Lefevre, Lisa Steyaert en Evi Vanhooren
Inleiding Door de jaren heen vond men steeds nieuwe methodes uit om psychische problemen bij mensen op te lossen. Enerzijds had je diegene die de biologische of fysiologische aanpak de beste vonden en anderzijds had je diegene die de psycho-sociale aanpak effectiever vonden. In ons werkje zetten we al deze verschillende methodes op een rijtje. We vragen ons af waarom velen vandaag de fysiologische aanpak verkiezen. Daarbij leggen we ook een paar fysiologische aanpakken verder uit en hebben we het ook over de farmacologische aanpak. We stellen ons de vraag of deze aanpak inderdaad de beste is, zoals velen denken.
1. Geschiedenis van de tegengestelde benaderingswijzen Wij bespreken de psychosociale en de biologische of fysiologische aanpak. Bij de psychosociale benadering ligt de oorzaak bij iets extern (bv. de maatschappij, of de situatie waarin de persoon zich bevindt en waarop hij reageert). Bij de fysiologische aanpak gelooft men dat de oorzaak intern is (bv. een probleem met de hersenen).
1.1 Psychosociale verklaring + aanpak Tijdens de vroege, religieuze culturen geloofde men dat een probleem een straf was van god of het gevolg was van een beheksing. Men probeerde de problemen op te lossen door god gunstig te stemmen door middel van offers of door de heks te verbranden. In de Grieks-Romeinse oudheid geloofde men dat wraakgodinnen de persoon lastig vielen en men moest ook dit probleem oplossen d.m.v. een offer of bloedwraak. Ten tijde van de Christelijke middeleeuwen was de persoon bezeten door de duivel en moest men aan duivelbestrijding doen of aan heksenverbranding.
21
In de 19e eeuw vond men dat de persoon een verkeerde levenswijze had of verkeerd was opgevoed. Men gebruikte een morele behandelingswijze om de persoon te genezen. Tijdens de 20e eeuw waren er meerdere visies. Volgens een eerste visie begon het probleem met een gevolg van onverwerkte situaties in de vroegste kindertijd (d. i. de theorie van Freud). Men moest de ervaring uit de kindertijd achterhalen en opnieuw verwerken (d.i. psychoanalyse). Er was ook de systeemtheorie, waarbij het probleem een gevolg is van spanningen en verkeerde verhoudingen in het gezin. Daarvoor moest heel het gezin in therapie gaan. Volgens het behaviorisme ontstaat een probleem omdat het verkeerde gedrag wordt beloond en moet men zorgen dat die beloning verdwijnt. Deze problemen zijn allemaal behoorlijk dicht bij de mensen gelegen, maar je had ook de richting die keek naar de iets ruimere oorzaak van alle problemen, nl. de maatschappij. Volgens deze visie, die leidde tot de anti-psychiatrie, maakt de maatschappij de mensen ziek door te hoge eisen te stellen, verkeerde verwachtingen te hebben, ... . De beste oplossing was om de maatschappelijke waarden te veranderen bij iedereen maar omdat dat iets te moeilijk was moest men beginnen bij de persoon zelf.
1.2 Biologische verklaring + fysiologische aanpak Ten tijde van de vroege, religieuze cultuur was er de theorie van de kwade geest in het hoofd om het vreemd gedrag van een bepaalde persoon te verklaren. De oplossing voor dit probleem was een schedelboring of het geven van toverdrank. Tijdens de Grieks-Romeinse oudheid geloofde men dat er een probleem was met de verhouding tussen de 4 lichaamsvochten (Galenus). Men moest het evenwicht herstellen d.m.v. een dieet of aderlating. In de Christelijke middeleeuwen was men ervan overtuigd dat er een vliegje het hoofd was binnengeraakt en was aangekoekt tot een kei, de oplossing was een keisnijding (in de praktijk was dat show-chirurgie). Ten tijde van de 19e eeuw werkte het lichaam van de persoon niet goed, men moest de persoon laten schrikken of juist laten kalmeren om de werking weer juist te krijgen. Tijdens de 20e eeuw lagen alle problemen bij de hersenen: de werking kon verkeerd gelopen zijn en dan moest men de insulinetherapie toepassen. De werking kon ook gewoon fout zijn, dan kon men de techniek van de elektroshocks of lobotomie toepassen. Men kon echter ook de werking van de hersenen veranderen door het toedienen van geneesmiddelen.
Keisnijding
Uitvoering van elektroshocktherapie 22
Uitvoering van een lobotomie
Vandaag de dag weten we dat geen van deze methoden zoveel effect heeft dat ze kan opeisen de beste methode te zijn. Welke methode in een bepaalde periode het meest gevolgd wordt, is afhankelijk van externe factoren. De fysiologische aanpak krijgt veel aandacht. Welke externe factoren spelen daarbij een rol?
2. Waarom krijgt de fysiologische aanpak nu veel aandacht? Volgende zaken kunnen een rol spelen. 2.1
Modes in wetenschappen
Volgens mensen die de geschiedenis van de wetenschap bestuderen, zijn er ook in de wetenschappen modes. Een nieuwe aanpak kan veel aandacht krijgen omdat het iets nieuws is. Men is het oude beu, het nieuwe is spannend. Jonge wetenschappers willen zich ook vaak afzetten tegen de vorige generatie wetenschappers. Het is zoals met kleding bij jongeren: ze kiezen een stijl omdat die verschilt van wat hun ouders dragen.
2.2
Nieuwe technieken
In de biologie zijn er veel nieuwe technieken ontwikkeld, waardoor zeer veel vooruitgang kan gemaakt worden. PET, MRI, fMRI: het is pas sinds kort dat we echt in de hersenen kunnen kijken. Het is te begrijpen dat veel wetenschappers dat terrein willen onderzoeken.
23
2.3
Mate van wetenschappelijkheid
Volgens sommigen krijgt de biologische benadering steeds meer aandacht omdat ondertussen duidelijk zou zijn geworden dat enkel deze benadering echte kennis oplevert en dus echt resultaat boekt. De fysiologische studie van de mens is exacte wetenschap. De psychologie en de sociologie zijn voor het grootste stuk geen exacte, maar zachte wetenschap en levert dan ook weinig betrouwbare kennis op. Deze visie zit verscholen in de tekst die Dr. De Koninck voor ons schreef: Men kan heimwee hebben naar de tijd dat men eerder filosofeerde over ons innerlijk maar denk eraan dat de bevindingen van de biologische psychiatrie ten minste toetsbaar zijn en dat is de kern van wetenschap: observeren, een hypothese formuleren, dan experimenten doen om de hypothese te ondersteunen of te ontkrachten en dan eventueel de hypothese bijsturen of totaal omverwerpen. De zachte wetenschappen die zich bezig houden met de menselijke geest moeten volgens mij aan dezelfde strenge regels voldoen als de exacte wetenschappen. Men moet durven hypothesen opstellen, die weerlegd kunnen worden. (Karl Popper) Ik zie dus in de menswetenschappen eerder een onoverbrugbare kloof tussen de filosofische aanpak en de wetenschappelijke aanpak. Paul Verhaeghe merkt op dat veel psychologen hiermee akkoord gaan en in de psychologie enkel nog exact wetenschappelijk te werk willen gaan. De reden hiervoor ligt in de noodzaak om wetenschappelijk voor ‘vol’ aangezien te worden. Deze visie is echter zeer beperkt. Het is misschien juist dat exacte wetenschappelijke kennis betrouwbaarder is, maar er is een groot nadeel: het kan enkel toegepast worden op een beperkt aantal vragen, enkel op zaken die in een laboratorium kunnen gemeten worden of waarover experimenten kunnen gedaan worden. Er zijn echter een hele reeks zaken waarvoor dat niet mogelijk is, maar die toch zeer belangrijk zijn en veel invloed hebben op de mens, zoals de invloed van de omgeving of processen binnen grote groepen mensen. Het is nodig ook daarover theorieën te maken, al zijn ze minder betrouwbaar, omdat het om belangrijke zaken gaat. We moeten voor elk onderwerp onze kennis proberen zo exact en betrouwbaar te maken als mogelijk, maar het belang van een onderwerp moet evenveel of zelfs meer doorwegen dan de mate waarin die kennis betrouwbaar is. Als alle rationele, maar niet-exacte kennis wordt afgewezen, worden hele terreinen van het menselijke overgelaten aan mythische en irrationele “kennis”, met alle gevaren vandien. Kennis opgedaan “door zuiver mensen rondom zich te observeren (op café, in het bordeel, op straat) en door veel na te denken en veel te lezen” (met de woorden van De Koninck) is nodig als experimenteren niet mogelijk is. Vaak is dat de belangrijkste kennis. Aanhangers van de exacte wetenschappen zullen zich verweren door te stellen dat die veel meer resultaten opleveren. Zo zegt De Koninck dat er een evenwicht is ontstaan tussen de psychologische aanpak en medicatie (er is een multidisciplinaire aanpak), maar hij spreekt zichzelf tegen als hij beweert: De biologische psychiatrie heeft het duidelijk gehaald van de zuivere psychotherapie omdat psychotherapie alleen geen resultaten kon voorleggen. Klopt dat? Is het zo dat de resultaten van de biologische aanpak altijd positief zijn?
3. Geschiedenis toont problemen bij vroegere fysiologische aanpak. In de vorige eeuw zijn fysiologische behandelingswijzen uitgeprobeerd zoals elektroshocks en lobotomie.
24
3.1 Elektroshocktherapie De patiënten worden geshockt. Het voltage verschilt per persoon. Via elektroden die de arts op het hoofd van de patiënt plaatst, wekt de stroom een epileptische aanval op die alle hersencellen activeert. Op deze manier wil men bepaalde psychiatrische aandoeningen behandelen. De belangrijkste indicatie voor ECT is een ernstige therapieresistente depressie, waarbij psychotherapie en medicatie niet helpen. De effectiviteit van deze methode werd betwijfeld en de methode heeft onaanvaardbare bijwerkingen. Ook was men bang dat dit te vaak als machtsmiddel werd gebruikt om lastige patiënten rustig te houden. Al deze gevaren worden prachtig geïllustreerd in de film ‘ One flew over the cuckoo’s nest. Tegenwoordig is elektro-convulsie therapie weer min of meer een gangbare methode in de psychiatrie. Het wordt toegepast bij ernstig depressieve patiënten die niet reageren op medicijnen. Veel patiënten blijken baat te hebben bij deze behandeling, hoewel de klachten soms weer terugkeren. Het nadeel is dat de patiënt niet altijd onmiddellijk bewusteloos is en dat hij zich nog van het begin van de procedure bewust is.
3.2 Lobotomie Dit is een rond het midden van de 20e eeuw toegepaste chirurgische operatie waarbij de verbinding van het voorhoofdsgedeelte van de hersenen en de rest van de hersenen en het zenuwstelsel door een insnijding bijna geheel wordt verbroken. De chirurg boorde eerst twee gaten in de schedel van de plaatselijk verdoofde patiënt en maakte de incisie in de hersenen. Nadien ontstond een snellere methode zonder boren: een instrument werd onder plaatselijke verdoving boven de oogbol onder het ooglid doorheen de schedel gedreven en dan heen en weer bewogen in de hersenen. Het nadeel was dat bijna alle patiënten executieve stoornissen en persoonlijkheidsveranderingen tonen.
De aanhangers van de fysiologische aanpak zeggen dat er door het nieuwe onderzoek nieuwe technieken zullen komen die veel beter zijn. Ze beweren daarbij dat reeds nu goede technieken bestaan, vooral door de geneesmiddelen. Opnieuw moet de vraag gesteld worden: klopt dat?
4. Onderzoek naar recente nadruk op farmacologische aanpak 4.1 Resultaten zijn moeilijk te meten Van neurobiologie gelooft iedereen meteen dat zij morgen een oplossing zal aanreiken voor allerlei kwalen, terwijl de eerste de beste serieuze neurobioloog je zal bekennen dat onze neurologische kennis over al die stoornissen nagenoeg nihil is. Heel ver weg, zo’n 15 jaar geleden wilden de Amerikaanse verzekeringsinstellingen weten wat de efficiëntste en de goedkoopste behandelingsmethoden waren, de farmaceutische of de therapeutische, en dus moest er een model gevonden worden om die twee met elkaar vergelijken, wat in de praktijk betekende dat de evaluatiemethode uit de farmacie toegepast werd op de psychotherapie. Maar het is heel moeilijk te bewijzen hoe en wat er in een echte therapie werkt. Stel dat iemand twee jaar in behandeling is, voor persoonlijkheidsstoornissen toch echt wel een minimum. Je stelt veranderingen vast na die twee jaar, maar zijn die te danken aan de therapie? Dat kun je wetenschappelijk niet hard maken. Misschien heeft hij wel een nieuw lief gevonden. En misschien heeft hij dat lief wel gevonden door in therapie te gaan, maar ook dat kun je niet bewijzen.
25
4.2 Er zijn heel veel nadelen bij pillen Zo is er bij de ADHD behandelingen het feit dat de medicamenteuze behandeling sneller resultaten geeft dan de psychologische. Er is na een paar jaar echter nauwelijks een verschil tussen de 2 vormen van behandeling. De combinatie tussen de 2 is de beste. Er komen bovendien meer en meer aanwijzingen dat langdurig gebruik van de desbetreffende medicijnen bij kinderen hun groei afremt en ze worden ook veel te vaak voorgeschreven. Er zou ook risico zijn op hart- en vaatziekten, verhoogde kans op psychose, hallucinaties en agressiviteit. Ook bij de behandeling van depressie zijn nadelen. Bij 30 tot 50% van de patiënten werken antidepressiva nauwelijks of niet. Lichttherapie is even efficiënt als antidepressiva, werkt sneller en zonder neveneffecten, maar wordt nagenoeg niet toegepast. Als er actieve placebo’s worden gebruikt, dan blijken de meest gebruikte antidepressiva nauwelijks beter te werken. Een ander studie toont hetzelfde voor de modernere antidepressiva, de zogenaamde Prozac. Een ander voorbeeld is de behandeling van schizofrenie. De meest frequente behandeling bestaat uit het toedienen van neuroleptica met als ENIG doel symptoomreductie. Dit werkt bij ongeveer 30% van de patiënten. Alle antipsychotische middelen - ook de nieuwe, de zogenaamde atypische - vertonen ingrijpende en bovendien bij langdurig gebruik ongeneeslijke bijverschijnselen. De combinatie met een psychologische aanpak levert betere resultaten op. Een ander onderzoek toont aan dat een niet onaanzienlijke subgroep die GEEN medicijnen genomen had, een betere evolutie vertoont dan diegene die wel op de medicatie stond. De conclusie is dus vrij duidelijk. De wetenschappelijke kennis over deze stoornissen is veel geringer en de farmacologische behandeling ervan veel minder effectief dan algemeen verwacht.
4.3 Omgevingsfactoren zullen altijd belangrijk blijven Volgens filosoof Jean Paul Van Bendegem zullen de wetenschappers altijd moeten blijven rekening houden met de omgeving wanneer ze de werking van het menslijk brein willen doorgronden. Neem nu een extreem scenario: het komt zodanig ver dat men het brein van een toekomstig kind genetisch perfect kan voorspellen hoe het er uit zal zien. Stel, de ouders willen graag een kind met een aanleg voor wiskunde en de doctors zorgen ervoor dat dat kind een brein meekrijgt zo dat de gebieden die voor analytisch denken belangrijk zijn, en stevig zijn ontwikkeld. Dan zou het nog zo moeten zijn dat het kind in contact komt met heel veel wiskunde om de kans te hebben dat het ten volle een wiskundig talent kan ontwikkelen. Het lijkt hem zelfs nog sterker als naarmate de lichamelijke factoren beter beheersbaar worden, ook de omgevingsfactoren ook beter moeten worden, dus men zal natuurlijk ook heel veel aandacht moeten besteden aan de omgeving.
Conclusie van de geschiedenis Wij sluiten ons aan bij Paul Verhaeghe. Hij wijst op de onuitroeibare illusie waaraan elke generatie zich bezondigt, zeker wanneer zij zich niet laat hinderen door enig historisch besef: ‘wij’ hebben ( bijna) het eindpunt van de kennis bereikt en weten het in ieder geval veel beter dan onze voorgangers. De vaststelling dat de laatste eeuwen een golfbeweging kennen, waarbij afwisselend alle hoop en geloof gaat naar hetzij ‘nature’ (soma, hersenbiologie), hetzij ‘nurture’ (psyche, invloed van omgeving), en dat die wisselingen telkens ingeluid worden door een combinatie van een groeiende teleurstelling in het ene kamp en een belangrijke ontdekking in het andere, doet geen afbreuk aan deze illusie. Dat die illusie bij de zogenaamde ‘brede lagen van de bevolking’ leeft, is niet vreemd – een of ander vorm van geloof is nu eenmaal noodzakelijk.
26
Dat een groeiend aantal menswetenschappers zich gaat ontpoppen tot sciëntisten (wetenschapsfundamentalisten) die méér in de neurobiologie en de genetica geloven dan de eigenlijke neurobiologen en genetici zelf, dat wekt wel verwondering.
Aanbeveling Hersenwetenschappers zouden kennis moeten hebben van de geschiedenis van de wetenschappen. Ze moeten aangeleerd worden kritisch te staan tegenover hun eigen kennis en tegenover de resultaten die ze (denken te) bereiken.
27
One flew over the cuckoo’s nest One flew over the cuckoo’s nest is een roman geschreven door Ken Kesey in 1962 en werd verfilmd door Miloš Forman in 1976. Inhoud: De film vertelt het verhaal van de criminele herrieschopper Randle P. McMurphy. Om aan een gevangenisstraf te ontkomen doet Randle alsof hij geestesziek is, in de hoop zijn straf redelijk comfortabel uit te kunnen zitten in een psychiatrische inrichting. In het psychiatrisch ziekenhuis waar hij terecht komt, hanteert zuster Ratched (Louise Fletcher) een strak bewind. Ze maakt behoorlijk misbruik van haar gezag en duldt geen tegenspraak. Om de regels te handhaven speelt ze patiënten tegen elkaar uit, vernedert ze, manipuleert ze en deelt straffen uit. Naast lichte straffen als het afpakken van privileges, zijn er ook zwaardere straffen zoals elektroshocktherapie en lobotomie. Het komt Randle wel goed uit dat hij gek is, dan kan hij namelijk doen en laten wat hij wil, zonder dat iemand er wat van kan zeggen. Hij stookt de patiënten op, gaat met ze op een vissersuitje dat volledig uit de hand loopt, en zet de hele boel op stelten. Dan komt Randle erachter dat het toch niet zo makkelijk is als hij denkt. Hij mag de inrichting namelijk niet zomaar verlaten als anders zijn gevangenisstraf erop zou zitten. Voordat hij de inrichting mag verlaten, moet hij eerst genezen worden verklaard. En laat die genezingsverklaring nu net gedeeltelijk afhangen van zuster Ratched... Randle besluit te ontsnappen. Bij het voorbereiden van zijn plannen wordt hij bijgestaan door de vriendschap met de indiaan Chief. Iedereen denkt dat deze man doofstom is, maar Randle komt erachter dat ook deze man niet gek is, maar slechts doet alsof. Randle geeft ’s nachts een afscheidsfeestje, als gevolg waarvan een patiënt zelfmoord pleegt. Men besluit lobotomie toe te passen op Randle. De film eindigt met de uitbraak van de Chief. Deze wil McMurphy niet achterlaten en besluit zijn tot kasplant verworden vriend met een kussen uit zijn lijden te verlossen. Met een enorme krachtsinspanning tilt hij vervolgens een aanrechtblok uit de grond en gooit dit door een gepantserd raam, op weg naar de vrijheid in Canada. Zuster Ratched blijft afdelingszuster, maar door de wurging van McMurphy kan ze haar stem niet meer verheffen. Ze wordt dan ook niet meer de tiran die ze ooit was. Kritiek vervat in de film: De film heeft veel stof doen opwaaien. Er ontstond een enorme discussie over verschillende vormen van therapieën en of de effecten wel zo positief waren als de bedoeling was... Er werd veel kritiek gegeven op de methoden in de psychiatrie in de jaren ’50.
28
Thema 2: Hersenwetenschappen en de farmaceutische industrie
Welke rol speelt de farmaceutische industrie?
Wayne De Bock, Stephanie De Wit en Steven Pynaert / Paul Gordyn
1.
Algemene kritiek op de farma-industrie
Op de farma-industrie wordt zeer veel kritiek gegeven. De basiskritiek is dat de winst op de eerste plaats komt, vóór de gezondheid van de mensen. Om maximale winst te bereiken, gaat de industrie over tot een aantal wanpraktijken, zoals: • de prijs van geneesmiddelen wordt kunstmatig hoog gehouden, o.a. door patenten • er wordt vooral gezocht naar geneesmiddelen voor luxe-ziekten in de rijke landen, niet voor ziektes die veel voorkomen in ontwikkelingslanden • onschuldige kwaaltjes worden tot ziekte gebombardeerd zodra er een geneesmiddel voor beschikbaar is • de werking van geneesmiddelen wordt overdreven en bijwerkingen worden geminimaliseerd. Ook m.b.t. psychische problemen en bijhorende geneesmiddelen wordt deze kritiek geuit. Enkele voorbeelden: •
toen het antidepressivum Prozac 20 jaar geleden op de markt kwam, werd er beweerd dat er geen bijwerkingen waren. Toen het patent verstreken was, legde de firma juist wel de nadruk op de bijwerkingen, die er volgens haar bij haar nieuwste product weer niet bij waren.
•
normale gevoelens worden tot ziekte gemaakt door er een medisch klinkend etiket op te plakken. Verlegenheid wordt omgedoopt tot “sociale fobie”, of nog beter klinkend, in het Engels, “social anxiety disorder”.
Volgens de critici probeert de farma-industrie alle betrokkenen te duwen in de richting van biologisch onderzoek i.p.v. psychologisch of sociologisch onderzoek en in de richting van pillen i.p.v. andere therapieën. Ze gebruikt daarbij een aantal methoden.
2. De farma-industrie manipuleert wetenschappelijke onderzoeksresultaten Heel wat zogenaamd wetenschappelijk onderzoek dat de werking van geneesmiddelen aantoont is gecamoufleerd promotiemateriaal van de producerende firma. Verschillende farmaceutische firma’s werden al door het gerecht veroordeeld voor het bewust weglaten van negatieve onderzoeksresultaten om de positieve meer in de verf te zetten.
29
Van 74 studies over de effecten van antidepressiva die aangevraagd werden bij de Amerikaanse controledienst voor geneesmiddelen (de Food and Drug Administration) werden er een derde niet gepubliceerd, in hoofdzaak studies met negatieve resultaten. Als negatieve resultaten meegerekend worden, bekom je meestal een ander beeld van de geneesmiddelen. Een voorbeeld betreft antidepressiva van type SSRI bij kinderen: als je alle onderzoeksresultaten, ook de niet-gepubliceerde, naast elkaar legt, dan blijken de neveneffecten en de risico’s groter dan de positieve effecten. Het medisch vakblad The British Medical Journal schrijft dat “de voordelen van de SSRI’s in officieel gepubliceerde studies opgesmukt worden en de neveneffecten geminimaliseerd”. In een intern, maar uitgelekt document noemde de firma GlaxoSmithKline het onaanvaardbaar om de nietdoeltreffendheid van zijn middel Seroxat te vermelden omdat dat het imago van het product zou schaden.
3. De farma-industrie beïnvloedt de wetenschappers door sponsoring De farma-industrie sponsort, los van haar eigen onderzoek, heel wat wetenschappelijk onderzoek van onafhankelijke wetenschappers. Een voorbeeld: het eerste artikel waarin sprake is van “social anxiety disorder” werd gesponsord door Glaxo-SmithKline en promoot een geneesmiddel van die firma. Universiteiten sporen hun hoogleraren aan om externe fondsen te vinden. Een voorbeeld: Marina Dankaerts, professor psychiatrie aan de K.U.Leuven, ontvangt financiële steun van bedrijven die middelen tegen ADHD op de markt brengen. Deze praktijk wordt meestal voorgesteld als positief: het maakt meer onderzoek mogelijk. Zo zegt neuroloog Dr. Jo De Koninck: Wetenschap is om te beginnen een dure aangelegenheid. Professors zijn constant op zoek naar financiering om hun doctoraatstudenten te kunnen betalen. Hoe meer geld ze kunnen verzamelen, hoe meer assistenten ze kunnen in dienst houden, hoe meer ze kunnen publiceren enzovoort. Misschien kan een wiskundige vondsten doen met pen en papier alleen, maar voor de hersenwetenschappen is dit ondenkbaar. Hij wijst erop dat het fundamenteel onderzoek gebeurt los van de industrie: De echte fundamentele research naar de hersenfuncties gebeurt echter vooral los van de pharma-industrie omdat er uit die research niet meteen medicamenten te halen zijn, en dus op korte termijn geen omzet te halen is. Tegelijkertijd geeft hij een ander voorbeeld van sponsoring door “medische industrie”: ik verwacht in de toekomst ook in de psychiatrie meer en meer invasieve technieken (diepteelektroden in de hersenen) zoals men ze nu al gebruikt voor onbehandelbare ziekte van Parkinson of voor extreme dwangstoornissen. Ook dat staat weer los van de pharma-industrie maar ze zit wel een andere industrie achter (dezelfde firma’s die ook pacemakers maken voor hartritmestoornissen). Hij besluit: Ik heb niet de indruk dat de pharma-industrie er voor iets tussenzit dat de menswetenschappen zo sterk in de richting van “hersenwetenschap” zijn gegaan maar feit is dat een materialistische visie op onze hersenen de meest spectaculaire resultaten voorbrengt, die bruikbaar zijn in de geneeskunde.
30
De farma-industrie zal echter natuurlijk geen menswetenschapper sponsoren die bv. onderzoek doet naar de omgevingsfactoren die eventueel ADHD kunnen verklaren, of naar een behandeling zonder geneesmiddelen. Een voorbeeld: de Nederlandse onderzoekster Lidy Pelsser vond lange tijd geen geld voor haar onderzoek naar het verband tussen ADHD en voeding, op basis waarvan ze hoopt een dieet te kunnen samenstellen voor kinderen met ADHD. Marc De Meyere, emeritus professor huisartsengeneeskunde aan de Universiteit van Gent, noemt het uitblijven van onderzoek naar niet-medicamenteuze behandeling van klachten een fundamenteel probleem. Hij merkt op: Dat financiering tot beïnvloeding leidt, is op overtuigende wijze bewezen en gepubliceerd in gezaghebbende wetenschappelijke vakbladen. Wie zich kritisch opstelt tegenover het gebruik van geneesmiddelen, schaadt vaak zijn carrièremogelijkheden. Een voorbeeld: David Healy, die zich kritisch uitliet over de risico’s van Prozac (verhoogde kans op zelfmoord), had een betrekking toegezegd gekregen als professor aan de universiteit van Toronto, maar kreeg ze onverwacht toch niet. Deze universiteit ontvangt een zware sponsoring van de producent van Prozac.
4. De farma-industrie beïnvloedt de artsen Huisartsen vormen een belangrijke doelgroep van de farma-industrie. Van huisartsen wordt verwacht dat ze de nieuwe medicijnen voorschrijven. Zij worden door artsenbezoekers gevisiteerd met gelikte verhalen over de nieuwste medicijnen. Gekend zijn de praktijken waar huisartsen overladen worden met attenties en uitnodigingen voor conferenties en snoepreisjes onder het mom van bijscholing waarbij zij onthaald worden op lekker eten, drank en andere geneugten des levens. Daarnaast zijn er de “wetenschappelijke richtlijnen voor behandeling” die een grote invloed hebben op het voorschrijfgedrag van de artsen. Die richtlijnen zijn in principe gebaseerd op kritisch, onafhankelijk onderzoek, maar de meeste deskundigen in de commissies die dergelijke richtlijnen opstellen, hebben financiële banden met de farmaceutische industrie. De vergaderingen van deze commissies zijn vaak gesponsord. Ook ziektekostenverzekeraars en wetenschapsjournalisten krijgen aandacht van de farma-industrie.
5. De farma-industrie beïnvloedt officiële gezondheidsinstanties In 2005 verscheen een Brits parlementair rapport over de verwevenheid tussen de overheidsinstellingen en de farmaceutische industrie. Het regulerende agentschap werd verweten te dicht bij de industrie aan te leunen, waardoor het onmogelijk wordt de belangen van de patiënten te laten primeren. Dezelfde kritiek wordt geuit tegenover het Amerikaanse Food and Drug Administration.
6. De farma-industrie beïnvloedt patiëntenverenigingen
de
patiënten
door
sponsoring
van
Vele patiëntenverengingen worden gesponsord door de farma-industrie. De verenigingen verdedigen zich door op te merken dat de overheid hen onvoldoende geld geeft en ze dus wel verplicht zijn om beroep te doen op fondsen van de farma-industrie als ze projecten willen opzetten.
31
Het gevolg is echter duidelijk: de verenigingen zullen de farmaceutische aanpak promoten. Karin Jöns, Duits socialistisch Europarlementslid stelt: patiëntenverenigingen voeren bijna nooit actie tegen de hoge prijzen van nieuwe geneesmiddelen en gaan zelden in op de werkzaamheid van nietmedicamenteuze behandelingen.
We probeerden zelf enkele websites rond psychische hulpverlening uit.
Een site met een naam die veel bezoekers moet lokken, psychiatrie.be, vermeldt zijn sponsor op de homepage (Janssen-Cilag):
32
De site van “zit stil”, Vlaamse vereniging voor ouders van kinderen met aandachtstoornissen, impulsief en overbeweeglijk gedrag, vermeldt op de homepage geen sponsor. Marleen Teugels stelt echter dat deze vereniging gesteund wordt door de industrie. Onder “zitstil” – “werking” vinden we de sponsors terug, met daaronder 3 farmaceutische berdrijven.
Aanbeveling De invloed van de farma-industrie moet terug gedrongen worden. Er moet veel meer controle komen op de farma-industrie. Financiering van wetenschappers en patiëntenverenigingen zou moeten gebeuren door de overheid. Geld hiervoor kan komen van meer belastingen door de farma-industrie.
De farma-industrie: onderwerp van misdaadromans- en films Kritiek op de farma-industrie is niet enkel te lezen in non-fictie, zoals onderzoeksrapporten of journalistiek werk, maar ook in fictie, zoals romans of films. De wanpraktijken van de farma-industrie zijn onderwerp van een aantal misdaadromans – en films. Een gekend voorbeeld is de triller The Constant Gardener van de zeer beroemde misdaadauteur John le Carré (verfilmd in 2005). Het gaat over een farmaceutische firma die een medicijn test voor tuberculose, maar de zware bijwerkingen in de doofpot steekt. Een activiste die dit wil onthullen, wordt vermoord. Ook een gezondheidsorganisatie, politici en Britse ambtenaren zijn hierbij betrokken. Een recent voorbeeld is de triller Ordinary Thunderstorms van William Boyd. Ook hier wordt een moord gekoppeld aan een schandaal met de farmaceutische industrie. Weerspiegelt deze fictie de realiteit? De beïnvloeding die we onderzocht hebben, is onrechtstreeks en legaal: de industrie bindt groepen aan zich door sponsoring. Gaat de farma-industrie ook over tot misdaad? Moeilijk uit maken voor ons. John Le Carré beweert in elk geval: “"By comparison with the reality, my story [is] as tame as a holiday postcard."
33
Bronnen •
Paul Verhaeghe, Het einde van de psychotherapie, De Bezige Bij, 2009
•
Jo De Koninck – ongepubliceerde tekst opgenomen in de bijlagen van dit verslag
•
Marleen Teugels, Patiëntenlobby te koop, artikel Knack, 8 oktober 2008 (te downloaden van www.fondspascaldecroos.org , dossier 200-571)
•
Marleen Teugels, De ADHD-epedemie, artikel Knack, 15 oktober 2008 (te downloaden van www.fondspascaldecroos.org , dossier 200-571)
•
Jeffrey Robinson: De Medicijnenmaffia - Geld, ego en macht binnen de farmaceutische industrie, Elmar, Rijswijk, 2003
•
Nathalie Carpentier, Het breinrapport, Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam, 2006
34
Thema 3: Hersenwetenschappen en de media
Welke rol spelen de media?
Danielle Decancq, Wiebe Lepoutre, Emma Steenkiste en Thyra Vermander
1. Achtergrond: psychosociaal versus biologisch model De manier waarop een mens waarneemt, zich voelt, zich gedraagt, denkt, … heeft te maken met verschillende interne of externe factoren. Ruwweg kan men deze factoren indelen in twee grote groepen: de psychosociale factoren en de biologische (fysiologische) factoren. •
De psychosociale verklaring voor het psychisch functioneren van de mens heeft vooral te maken met externe factoren. Hiermee wordt met andere woorden de omgeving bedoeld die de persoon beïnvloedt en de manier waarop die persoon op deze invloed reageert. Voorbeelden hiervan zijn: de opvoeding die iemand gekregen heeft, gebeurtenissen uit het verleden waaraan de persoon blijvende herinneringen heeft overgehouden, de gezinssituatie van de persoon, mensen die in een oorlogsgebied wonen of hebben gewoond, …
•
Door gebruik te maken van het biologische model, wordt het psychisch functioneren van de mens verklaard door middel van interne factoren. Hierbij wordt dus enkel rekening gehouden met het lichaam, het binnenste van een persoon. Voorbeelden die bij dit type model thuishoren, zijn de genen van de mens en de – soms ietwat complexere – werking van de hersenen.
Nu we weten op welke manier mensen zaken kunnen waarnemen, aanvoelen, … (aan de hand van de twee bovenstaande modellen), kunnen we eveneens trachten om psychische problemen op te lossen. Het gaat dan om problemen in verband met waarnemingen, gevoelens, gedragingen, gedachten. Hierbij wordt opnieuw beroep gedaan op de twee modellen: •
Enerzijds kan de omgeving van een persoon worden aangepast of er kan iets worden gedaan aan de houding die deze persoon inneemt tegenover zijn omgeving. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren onder de vorm van gesprekstherapie of door veranderingen binnen het gezin. Een mooi voorbeeld hierbij is een hyperactief kind. In overeenstemming met dit model wordt het kind aangeleerd om ‘stil te zitten’. De omgeving van het kind – thuis of op school – moet daarvoor een goede structuur bieden.
•
Anderzijds bestaat de mogelijkheid om iets te veranderen aan de lichamelijke werking bij een persoon. Dit kan door de persoon in kwestie pillen te laten slikken of in specifieke gevallen door toepassing van hersenchirurgie. Hetzelfde voorbeeld van het hyperactief kind wordt bij dit model op een andere manier aangepakt. Volgens dit model kan het kind enkel ‘genezen’ door medicatie in te nemen. Daarom wordt het kind aangewezen rilatine te slikken.
Ieder ziektebeeld kan in principe op de twee hierboven vermelde manieren worden behandeld. Opvallend is dat het geneesmiddelengebruik in België de laatste jaren sterk is toegenomen. Belgen zijn wereldkampioenen in het slikken van pillen die inwerken op de hersenen. In het jaar 2007 werden maar liefst 226 miljoen doses antidepressiva, 600 miljoen doses kalmeringspillen en 35 miljoen doses antipsychotica gebruikt. Mensen zoeken dus sneller hun toevlucht in medicijnen dan in psychologen. Dat geeft hen een groter gevoel van zekerheid.
35
Volgens sommigen spelen de media daarbij een grote rol.
2. Hypothese: nadruk op hersenwetenschappen in de media De farmaceutische industrie is in handen van grote multinationals die naast hun menslievende taak vooral het winstperspectief voor ogen hebben. Dat winstperspectief krijgt volgens sommigen in de media – vaak op een subtiele manier – extra veel aandacht. Ziektes worden als het ware ‘verkocht’. Voor bijna elk type van ziekte of stoornis met betrekking tot de hersenen heeft men een passend medicijn voorhanden. De media dragen in zekere zin bij om de genezing van ziektes op de biologische manier – door het gebruik van medicatie – in de verf te zetten. De vraag blijft echter of enkel geneesmiddelen een invloed kunnen uitoefenen op de werking van de hersenen. Het psychisch functioneren van de mens kan immers nog op een andere manier verklaard worden, namelijk vanuit het psychosociale standpunt (zie hoger), waarbij de nadruk wordt gelegd op de omgeving van een persoon en diens ervaringen. Wordt dit laatste model dan niet al te vaak naar de achtergrond verdrongen, mede door de media? De hypothese is dus: de media schenken veelal meer aandacht aan de biologische dan aan de psychosociale aanpak. De vraag die zich nu stelt, is: klopt deze hypothese wel?
3. Verschillende visies op de hypothese De meningen over de hypothese zijn verdeeld.
3.1 Voorstanders van de psycho-sociale aanpak gaan meestal akkoord met de gegeven kritiek op de media. Een voorbeeld is de psycho-analyticus Paul Verhaeghe, die uitdrukkelijk wijst op beïnvloeding door de farmaceutische industrie: De wetenschapsjournalisten zijn op een paar uitzonderingen na de sciëntische toer opgegaan en verkondigen luidkeels de Blije Boodschap. In de onthullende boeken van Dehue plaatst Dehue een aantal van dergelijke krantenberichten naast de oorspronkelijke wetenschappelijke studies. Steevast komt ze tot de vaststelling dat de genuanceerde wetenschappelijke conclusies in de krant de allure kregen van ongenuanceerde biologische zekerheden. Big Brother Pharma heeft daar heel sterk toe bijgedragen, door een voortdurende herhaling van uiterst selectieve wetenschappelijk en pseudowetenschappelijke onderzoeksresultaten in combinatie met het ‘verzorgen’ van zijn doelgroep door middel van allerlei geschenken die telkens op de rand van omkoperij balanceren. (uit zijn boek ‘Het einde van de psychotherapie’) Verhaeghe wijst ook op het feit dat er onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen de eigenlijke artikels, geschreven door journalisten, en commerciële boodschappen, geschreven door de firma’s: Het laatste nieuwtje zijn de zogenaamde ‘informercials’ of ‘publireportages’ die we al kennen van weekbladen en kranten en die nu ook als ‘radiomercials’ op de officiële radiozenders komen, en straks ongetwijfeld op tv. In feite is dit platvoers bedrog en pure volksverlakkerij, waarbij reclame voorgesteld wordt als objectieve, ja, zelfs wetenschappelijke berichtgeving.
36
3.2 Beoefenaars van neurologie wensen meestal meer berichtgeving over de hersenwetenschappen en relativeren dan ook de kritiek op de media. Een voorbeeld is neuroloog Dr. Jo De Koninck: Hangt ervan af welke literatuur je leest. EOS of Scientific American geven een genuanceerd beeld denk ik. Ook Discovery channel brengt een correct beeld, denk ik. Alle aspecten komen aan bod, ook de zachte wetenschappen. Ik vind trouwens dat wetenschap veel te weinig aan bod komt op TV, het is al brood en spelen wat de klok slaat.
3.3 De twee kampen kunnen beschouwd worden als betrokken partij. Er zou meer onderzoek moeten gebeuren door “onafhankelijke” communicatiewetenschappers of wetenschapsfilosofen.
onderzoekers,
zoals
Een voorbeeld is wetenschapsfilosoof Jean Paul Van Bendegem (lid van Skepp, dus tegenstander van pseudo-wetenschappen): Ik ben zelf niet meteen geneigd om hersenwetenschappen te zien als een onderdeel van de menswetenschappen. Uiteraard zijn de hersenen een onderdeel van de mens en dus lijkt het aannemelijk dat wie de hersenen bestudeert, ook de mens bestudeert. Maar onder menswetenschappen versta ik psychologie, sociologie, economie, politicologie, cultuurwetenschappen, enzovoort. Breinwetenschappen horen dan eerder thuis in de exacte wetenschappen. Wat mij betreft worden de menswetenschappen niet goed voorgesteld in de media, men heeft er ook nauwelijks interesse voor. Een degelijk sociologisch onderzoek wordt zelden vermeld evenals een degelijke economische studie. Wanneer de media aandacht besteden aan hersenwetenschappen dan is het op dezelfde wijze als aan biologie, scheikunde en fysica. Dus als exacte wetenschap worden de hersenwetenschappen even goed voorgesteld als elke andere exacte wetenschap naar mijn idee, maar als menswetenschap even slecht als elke andere menswetenschap.
3.4 Ten slotte is er de mening van de “gewone” mensen, die zich informeren over dit onderwerp. Een voorbeeld zijn de personen die deel hebben genomen aan Meeting of Minds. In hun eindrapport schrijven ze dit: Een bijkomend probleem is de grote invloed van de media die door hun grote publieksbereik, een enorme impact hebben. Maar de informatie die ze brengen, staat vaak in dienst van de kijkcijfers. Die informatie is soms onvoldoende gecontroleerd en dus niet altijd volledig of correct. Het is de taak van de overheid om via de openbare omroep informatie van algemeen nut te verspreiden over hersenwetenschappen. Dit kan via documentaires, docufiction (zoals Het leven zoals het is) en campagnes om te sensibiliseren.
Een groot gevaar bestaat er in dat de media bepaalde aspecten van het ziektebeeld (onderzoek, proefpersonen, …) achterwege laat.
4. Worden de zaken te simpel voorgesteld? De hersenwetenschappen krijgen, zoals reeds eerder vermeld, heel wat aandacht in de media.
37
Het zou kunnen zijn dat in de meeste krantenartikelen of nieuwsberichten het biologische aspect meer in de kijker wordt geplaatst dan het psychosociale. Alles is zogezegd op te lossen door een pilletje te slikken of door het toepassen van hersenchirurgie. Eén van de manieren om dit beeld te versterken is een simplistische voorstelling van de zaken. Om dit probleem aan te tonen, zullen we hieronder een vergelijking maken tussen twee krantenartikels uit “De Morgen” omtrent hersenwetenschappen. Het eerste artikel gaat over het feit dat een slechte nachtrust kan worden veroorzaakt door een afwijking in de hersenen. In het tweede artikel wordt verteld over een vaccin tegen cocaïneverslaving dat in de maak is. Beide artikels vertonen grote verschillen op gebied van betrouwbaarheid.
4.1
Afwijking in brein zorgt voor slechte nachtrust Slechte slapers beschikken over minder grijze stof in de hersenschors, het voorste deel van het brein vlak boven de oogkas. Ook zit er minder van deze stof in een verder naar achter gelegen deel. Die afwijking is vermoedelijk aangeboren. Beslissingen Die ontdekking hebben twee onderzoekers van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW) samen met het VU medisch centrum (VUmc) gedaan. Grijze stof is een dicht netwerk van hersencellen in de buitenste laag van de hersenen. Dit deel van het brein is belangrijk voor het nemen van beslissingen, oplossen van problemen en het beoordelen van emotionele waarde van zaken. Het was al bekend dat chronisch slapelozen comfort slecht kunnen beoordelen en dat ze langzamer besluiten nemen. Aangeboren De wetenschappers hebben nu vastgesteld dat slecht slapen erger wordt naarmate iemand minder grijze stof in de hersenschors heeft. Ze denken dat de exacte hoeveelheid grijze stof een aangeboren eigenschap is. Mensen met weinig van deze stof lopen dus een hoger risico chronische slapeloosheid te ontwikkelen. (belga/ep) 29/09/09 15u33
Een eerste punt van kritiek dat bij dit krantenartikel naar boven komt, is het onderzoek zelf. Nergens in het hele artikel wordt vermeld: welke mensen deelnamen aan dit onderzoek, hoeveel proefpersonen er waren, hoe betrouwbaar het onderzoek werd uitgevoerd, … Zonder deze gegevens is het moeilijk om de resultaten van het onderzoek als volledig correct te beschouwen. Daarnaast wordt er met geen woord gesproken over de omgevingsfactoren waarin die slechte slapers vertoeven. De oorzaak van hun slaapprobleem kan te wijten zijn aan heel wat andere dingen (stress op het werk, de zorg voor kinderen, …). Deze factoren worden in dit geval te eenvoudig voorgesteld. Een tekort aan grijze stof in de hersenen hoeft dus niet noodzakelijk de (enige) oorzaak te zijn van chronische slapeloosheid.
38
4.2
Vaccin tegen cocaïneverslaving in de maak Een experimenteel vaccin tegen cocaïneverslaving kan gebruikers helpen om van de drug af te raken. Dat zeggen onderzoekers aan de Amerikaanse Yale School of Medicine. Door het vaccin maakt het lichaam antistoffen voor cocaïne aan. Een hoge concentratie van zulke 'anticokelichaampjes' doet de werking van de drug teniet voor die voelbaar wordt in de hersenen. Daardoor worden gebruikers niet langer high, en voelen ze niet langer de drang om een lijntje te leggen, beweren de onderzoekers. Hoopvol Dr. Thomas Kosten, een van de wetenschappers die aan het project meewerkt, is hoopvol omtrent het vaccin. "Het is de eerste keer dat we een dergelijk middel op mensen uittesten", zegt hij. "In principe moet deze aanpak voor alle drugs kunnen werken, behalve voor alcohol. Antilichaampjes zijn zeer grote eiwitten: als de cocaïne zich daaraan vasthecht, kan ze niet in het hart of de hersenen terechtkomen." Proefpersonen De studie van Kosten en zijn team is gebaseerd op onderzoek bij cocaïnegebruikers die zich in een periode van een halfjaar vrijwillig vijf keer lieten vaccineren. De vrijwilligers werden drie keer per week op druggebruik getest. In 38 procent van de gevallen creëerde het vaccin genoeg antistoffen om een langdurig effect te hebben. Binnen deze groep halveerde meer dan de helft zijn cocaïnegebruik. Bij 75 procent van de proefpersonen werden er genoeg antilichaampjes aangemaakt om één of twee doses cocaïne te blokkeren. "Dat kan iemand die probeert af te kicken enorm helpen", denkt Kosten. Motivatie De Italiaanse verslavingsspecialist Icro Maremmani plaatst kanttekeningen bij de ontdekking. "Een vaccin heeft zijn nut, maar alleen bij gebruikers die erg gemotiveerd zijn om te stoppen", zegt hij. "Zware gebruikers zullen zo'n behandeling niet aanvaarden. Integendeel: het risico bestaat dat zij hun dosis coke gevoelig verhogen om het effect van de antistoffen teniet te doen." Ook Kosten zelf beseft dat het vaccin op zich niet voldoende is. "We kunnen de terugval aanpakken die tot verslavingen leidt, maar niet de oorzaken van het druggebruik", luidt het. "Dit vaccin bezorgt je géén nieuwe vrienden, haalt je niet uit een depressie en bevrijdt je niet uit de gevangenis." (tw) 07/10/09 21u30
In tegenstelling tot het vorige artikel, wordt bij dit krantenartikel wel uitleg gegeven over het eigenlijke onderzoek. De verschillende tests op de proefpersonen worden nauwgezet beschreven. Ook de behaalde resultaten worden procentueel weergegeven. Dit geeft een meer geloofwaardige indruk over het onderzoek. In het artikel over de slechte nachtrust wordt daarentegen niets vermeld over proefpersonen en de bijhorende resultaten.
39
Bovendien wordt de omgeving van de druggebruikers in dit artikel in acht genomen. De wetenschappers die dit onderzoek uitvoerden, vertellen zelf dat het vaccin alleen nuttig kan zijn voor erg gemotiveerde gebruikers. Zware verslaafden zullen dergelijke behandeling hoogstwaarschijnlijk niet aanvaarden. Er wordt dus niet alleen rekening gehouden met wat er zich in de hersenen afspeelt, maar ook met de situatie rondom de proefpersonen. Men probeert anderen duidelijk te maken dat het probleem van een drugsverslaving (of van ziektes in het algemeen) veel complexer in elkaar zit dan sommige andere media doen uitschijnen. Het verschil tussen deze twee artikelen toont aan dat objectiviteit van zeer groot belang is bij de persoonlijke opvatting en bijgevolg ook bij het gedrag van mensen. Ook de omgeving van de betrokken personen wordt maar al te vaak buiten beschouwing gelaten. Door de zaken eenvoudiger voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn, gaan mensen zich er ook minder snel vragen bij stellen. Dat is net hetgeen de media wil bereiken. De Nederlandse prof. Trudy Dehue beweert in haar boek De depressie-epidemie dat genuanceerde conclusies uit de oorspronkelijke wetenschappelijke studies in de kranten bijna steeds de allure krijgen van ongenuanceerde biologische zekerheden.
5. Eigen mening Wij zijn ervan overtuigd dat hersenwetenschappen te veel aandacht krijgen in de media. Volgens ons worden er te veel andere factoren buiten beschouwing gelaten (omgeving, karakter, …). Daarenboven zitten de hersenwetenschappen veel complexer in elkaar dan de media doet uitschijnen. Het feit dat hersenwetenschappen zoveel media-aandacht krijgen, heeft volgens ons ook te maken met de farmaceutische industrie. Wij vermoeden – er is geen echte mogelijkheid om dit te bewijzen – dat de media gemanipuleerd wordt door de farmaceutische industrie. Deze laatste heeft er immers alle belang bij om veel winst te maken, en de media is de geschikte manier om hun producten te ‘verkopen’. Wij vinden het de beste oplossing om zowel de biologische als de psychosociale factoren in acht te nemen en een mooi evenwicht te maken tussen beide. Het kan zeer goed zijn dat sommige kwalen goed te genezen zijn met medicatie. Daarnaast moet ook gekeken worden of de kwalen niet het gevolg zijn van omgevingsfactoren of andere factoren. Enkel dan kan je volgens ons spreken van een objectieve kijk op de zaken.
Aanbeveling •
De media moeten zorgen voor een objectieve kijk waarbij alle aspecten aan bod komen.
•
Zowel de wetenschappers als de le lezers en kijkers moeten de media kritisch benaderen. Deze kritische houding zou meer aangeleerd moeten worden.
Tekening en beeldhouwwerk van Jan Fabre
40
Visie van beeldende kunstenaars op hersenwetenschappen De kunstwerken van hedendaagse plastische kunstenaars kunnen als een speciale vorm van media beschouwd worden. Ze gebruiken hun kunstwerken om hun persoonlijke ideeën en meningen met de buitenwereld te delen. Ook nemen zij een bepaald standpunt in tegenover maatschappelijke zaken, zoals onder andere hersenwetenschappen. Jan Fabre is ongetwijfeld één van de beroemdste hedendaagse kunstenaars die werkt rond hersenen. Bijgevoegde foto is een kunstwerk van Jan Fabre met als titel: “Ik men mijn eigen brein”. De vraag blijft natuurlijk (net zoals bij alle kunstwerken): wat bedoelt de kunstenaar met zijn werk… Iedereen kan zijn eigen interpretatie geven aan een kunstwerk. Toch is de context van bovenstaand werk vrij duidelijk. De persoon in kwestie staat bovenop zijn hersenen, waarmee Fabre bedoelt dat hersenen slaafs zijn aan de mens. Hiermee wil hij ingaan tegen de hersenwetenschappen, die tegenwoordig enorm veel aandacht krijgen.
Drie kunstwerken van Damien Hirst
41
Thema 4: Hersenwetenschappen en politieke overheersing
Heeft het niet allemaal te maken met politiek en macht?
Yentl Desender, Jonas Pattyn, Ranya Vandecasteele en Cathelijne Vroman
Het kritisch benaderen van de grote aandacht voor hersenwetenschappen is nodig voor wie zich bekommert om politiek en in het bijzonder voor wie de overheersing van de ene mens door de andere afwijst, m.a.w. voor wie een links standpunt inneemt. Er zijn 2 manieren waarop er een mogelijk verband kan gelegd worden tussen (grote aandacht voor) hersenwetenschappen en een rechtse politieke houding.
1. De tendens om hersenwetenschappen de meeste aandacht te geven is politiek-ideologisch niet neutraal 1.1 Hersenwetenschappen en links of rechts denken In een periode van rechts denken (rechts = de ongelijkheid tussen mensen bevorderen, onrechtvaardigheid en discriminatie van groepen mensen goedkeuren) krijgt de fysiologische aanpak van psychische problemen meer aandacht. Dan wordt er een nadruk gelegd op farmaceutische middelen. Dus maken ze gebruik van medicijnen om psychische problemen te doen verdwijnen als sneeuw voor de zon. De hersenwetenschappen worden op deze manier belangrijker bevonden dan psychologie. De mensen die rechts denken willen problemen verhelpen zonder de maatschappij te veranderen. Dit doen ze door de gevolgen aan te pakken, maar niet de onderliggende oorzaak. Links denken daarentegen bevordert de socio-psycholigische aanpak. Dan probeert men de onderliggende reden aan te pakken door een poging om de maatschappij aan te passen. Vandaag de dag wordt er door het volk heel rechts geredeneerd, waardoor er veel discriminatie en onderdrukking van andere volkeren of rassen plaatsvindt. Dit heb je bijvoorbeeld bij racisme, de allochtonen krijgen niet zo gemakkelijk werk als autochtonen. Als allochtone jongeren rellen veroorzaken, kan men zeggen: ze zijn agressief omdat hun hersenen meer op agressie zijn ingesteld. De straathoekwerker zal eerder zeggen dat de jongeren gefrustreerd zijn omdat zo veel van hen geen werk kunnen vinden. Dit rechts denken weerspiegelt zich in het groter belang dat aan hersenwetenschappen gegeven wordt dan aan een psycho-sociale aanpak. Een ander voorbeeld: als een man naar de dokter gaat omdat hij depressief is door een grote druk in zijn werkomgeving, kan de dokter antidepressiva voorschrijven (hersenwetenschappen). Maar de dokter kan ook zeggen dat de man de oorzaak van zijn problemen moet aan pakken en dus moet proberen om de maatschappij te veranderen: de bazen moeten minder druk leggen op hun personeel. De bazen wijzen dit natuurlijk af: zij willen meer winst, dus moeten hun werknemers meer presteren.
42
Paul Verhaeghe drukt deze mening uit in zijn boek Het einde van de psychotherapie, met een aantal geleerde woorden. Het probleem is de “decontextualisering”: men bekijkt het psychisch probleem van iemand los van de context, los van de maatschappelijke situatie. Een maatschappelijk probleem wordt herleid tot een individuele moeilijkheid. Hij verbindt dit aan de “gewijzigde sociaaleconomische realiteit”, aan het neoliberalisme. Dat laatste betekent dat men het kapitalisme, dat afgezwakt was door sociale wetten, opnieuw in zijn zuivere vorm wil herstellen. Er is “deregulering”, d.w.z. de regels die werknemers beschermen, worden weer afgeschaft. Er ontstaat “sociale angst” en dus psychische problemen. Dat beleid ten gunste van de bedrijven ondergraaft “stabiele groepsvorming”, wat leidt tot problemen bij de identiteitsvorming. Een ander concreet voorbeeld: ongewenst gedrag bij kinderen – vroeger “stout zijn “ genoemd, nu door de hersenwetenschappers omgedoopt tot een of andere “disorder” (bv. ADHD) – komt vooral voor bij kinderen van “verliezers” in de competitiestrijd.
1.2
Verduidelijking van het verband tussen grote aandacht voor hersenwetenschappen en rechts denken
Dokter J. De Koninck zegt over onze vraag naar de politiek-ideologische betekenis van de grote aandacht voor de hersenwetenschappen het volgende: Ik ben bang dat ik deze vraag niet goed begrijp, op mij komt ze een beetje paranoïde over, alsof wetenschap echt door een ideologie of door een hoger instantie gestuurd wordt zoals destijds in de Sovjet-Unie. De politiek kan alleen sturen zoals in het voorbeeld van de “decade of the brain” waarbij doelbewust meer onderzoeksgeld naar neurowetenschappen is gegaan. Het gaat echter niet om directe beïnvloeding van de wetenschap door de politiek. Het zit zo: de 2 zaken, politieke veranderingen (nl. verrechtsing) en veranderingen in de studie van de mens (nl. meer aandacht voor het biologische) zijn uiting van één en dezelfde tijdsgeest. De tijdsgeest is geen schimmig ding. Het is inderdaad geen ding dat gelokaliseerd kan worden in een of ander deel van de hersenen, maar dat betekent niet dat het niet goed kan uitgelegd worden, als een psychologisch en sociologisch verschijnsel. Door de grote veranderingen in onze wereld (op politiek en economisch vlak) voelen veel mensen zich onzeker. Om die onzekerheid weg te werken, worden veel mensen rechtser: ze volgen een (dictatoriale) leider die belooft alles op te lossen, ze zoeken steun bij een groep die dan zich wil onderscheiden van de andere groepen en boven de andere groepen wil staan (de groep zoekt zondebokken). Als veel mensen rechtser worden, komt er een tijdsgeest van verrechtsing en die komt tot uiting op veel vlakken: politiek, cultuur, economie, en ook wetenschap. Een voorbeeld van de werking van tijdsgeest: als in de politiek de rechtse partijen de bovenhand halen, dan heb je in de cultuur van rapmuziek ook heel veel rechtse teksten nl. rascistische rapteksten. Dat wil niet zeggen dat de politici de rappers aanzetten tot (of zouden betalen voor) racistische teksten. Tijdsgeest is beïnvloeding van iedereen op iedereen, zonder dat het gaat om echte afspraken. Het is een onbewust psychologisch mechanisme. Als er meer racistische liedjes komen, zullen meer jongeren racistisch worden en zullen er meer rechtse politici verkozen worden die meer rechtse wetten goedkeuren, waardoor er weer meer racistische rappers hun ding kunnen doen. Alle nadruk leggen op de biologische kant van de mens is niet hetzelfde als een racistische rapsong zingen, maar het gaat dezelfde richting uit: we houden ons niet bezig met het wegwerken van de ongelijkheid in de maatschappij. Problemen van de maatschappij worden verengd tot de problemen van individuen.
1.3
Toepassing: over de (tegengestelde?) psychologie van mannen en vrouwen
Tegenwoordig verschijnen er veel boeken waarin de verschillen tussen mannen en vrouwen uitgelegd worden als verschillen in de werking van de hersenen. Men gelooft in de “biologische determinering”
43
van de verschillen en dat wordt gebruikt als excuus om niets aan de maatschappelijke verschillen tussen mannen en vrouwen te moeten doen. Dat is dus een rechtse houding. Feministes beweren dat de verschillen “maatschappelijk gedetermineerd” zijn, door een verschillende opvoeding bij jongens en bij meisjes. Jongens krijgen een auto als speelgoed en worden aangespoord een technisch vak te leren, meisjes krijgen een pop en worden aangespoord een verzorgend beroep te kiezen. Feministes willen door een gelijke opvoeding de maatschappelijke verschillen doen verdwijnen. Dat is een linkse houding. Vrouwen oefenen bv. veel minder beroepen uit waar veel wiskunde voor nodig is, bv. een prestigieus en dik betaald beroep als ingenieur. Vroeger dacht men dat dit lag aan hun opvoeding en niet aan hun hersenen, nu denkt men juist dat het aan de capaciteiten van de vrouwen hun hersenen ligt: die zouden minder geschikt voor wiskunde. Ook het feit dat vrouwen meer depressies hebben, wordt in verband gebracht met verschillen in de hersenen. In de brochure van mom4y staat: het mechanisme waardoor depressie ontstaat is verschillend bij mannen en vrouwen. … De stress-systemen bij vrouwen zouden over het algemeen gevoeliger zijn. Er wordt echter aan toegevoegd dat ook omgevingsfactoren een rol spelen. Zo komt depressie vaker voor bij mensen met een lagere opleiding, mensen zonder betaald werk of met tijdelijk werk. Is dat niet iets wat meer voorkomt bij vrouwen? Filosofe, feministe en darwiniste Griet Vandermassen erkent dat er wel verschillen zijn in de hersenwerking van mannen en vrouwen, maar vertelt dat wij niet alleen over een “biologisch brein” maar ook een “moreel brein” beschikken. Mensen kennen zelfcontrole en wij zijn in staat om onze impulsen bij te sturen. Ons brein werkt grotendeels hetzelfde, mannen en vrouwen hebben dus geen tegengestelde, rigide psychologie, besluit Vandermassen.
Van links…
…naar rechts
44
2. Het gevaar van neurologische farmaceutische middelen als middel tot onderdrukking 2.1 Het gevaar Een voorbeeld uit de geschiedenis: gebruik van drugs door soldaten tijdens WO I Tijdens de WO I werden de soldaten dankzij de drug cocaïne moedige vechtmachines, met o.a. als doel van de cocaïne: de slaaploosheid en de honger doen vergeten. De soldaten werden moedig, maar onbewust van hun daden. De gevaren van de druginname door de soldaten werden genegeerd. Nederland leverde de drug aan alle oorlogvoerende landen, hoofdzakelijk Duitsland en GrootBrittannië. Conny Braam schreef er de roman ‘De handelsreiziger van de Nederlandsche Cocaïne Fabriek’ over. Braam ontdekte dat Nederland in de Eerste Wereldoorlog de grootste leverancier van cocaïne was, hun fabriek heeft ontzettend veel drugs bezorgd. Op de kolonie Java werden de cocaplanten geteeld. Vervolgens werden de bladeren, die een hoge dosis alkaloïde bevatten, in de fabriek aan de Weespertrekvaart verwerkt tot zuivere cocaïne. Soldaten kregen vlak voor ze de loopgraven uit kropen cocaïne toegediend met een slok rum. De alcohol versterkte het effect van de drug. Ook leest Braam in de Engelse krant The Times dat een Engels bedrijf omstreeks 1914 het middel Forced March op de markt bracht. Dit waren tabletten die cocaïne bevatten. Volgens advertenties is dit een geschikt middel om cadeau te doen aan familieleden aan het front. De Nederlandse fabriek heeft niet enkel vele duizenden soldaten, die geen angst meer voelden door de hoeveelheid cocaïne, laten omkomen. Door de drug creëerden ze ook een leger van verslaafde soldaten. (bron: www.rnw.nl) Hedendaags voorbeeld: “Hersenwetenschap leert soldaten vechten zonder nadenken” Hoe kunnen de hersenen en de zenuwen van soldaten zo worden gemanipuleerd dat soldaten effectiever vechten? De Amerikaanse Academie van Wetenschappen heeft het leger voorstellen gedaan hoe dat nader te onderzoeken. Wat George Orwell in 1984 al vermoedde, blijkt door de werkelijkheid ingehaald: je kunt met gebruikmaking van hersenwetenschap betere soldaten maken die minder bang zullen zijn, meer trefzeker en beter in staat te overleven. De studie zegt dat "Nieuwe technieken het mogelijk maken de hersenengebieden te identificeren die betrokken zijn bij het nemen van beslissingen op het slagveld". ''Angst kan enkele soldaten schaden, maar ook zijn hele gevechtseenheden." Als de hersenenactiviteiten die te maken hebben met angst kunnen worden gemanipuleerd, zal een soldaat minder angstig en dus effectiever zijn. Er zijn ook hele alledaagse voordelen te behalen met hersentechnieken, zegt het rapport. Met virtuele technieken kan de soldaat worden getraind de trekker van zijn wapen over te halen zonder na te denken, als de informatie die hij ziet wijst op een vijand. "Dat zal de tijd bekorten tussen een doel zien, en het bestoken.” ( (bron: www.welingelichtekringen.nl)
45
Een voorbeeld uit de toekomst: een pil om het geheugen te wissen? Iets waar velen van dromen is een pil om (pijnlijke) herinneringen uit wissen. Je zou deze pil ook bij anderen kunnen toedienen om bij hen een herinnering te wissen die voor jezelf vervelend is. Zo ver is het nog niet, maar er zijn al aanzetten. Bij operaties of bij bevallingen wordt soms scopolamine gegeven, waardoor je geen herinnering vastlegt aan de pijn erbij. Er zijn experimenten met propanolol dat de emotionele geladenheid van een herinnering zou verminderen. Het gevaar op politiek misbruik is duidelijk: een regering die iets negatiefs heeft uitgespookt, zou de pil aan het drinkwater kunnen toevoegen. Onze herinneringen bepalen in grote mate wie we zijn. Uit herinneringen kunnen we ook veel leren, hoe pijnlijk ze ook zijn. Denk aan de jodenvervolging door de nazi’s. Een overlevende van een kamp kan misschien die herinnering willen wissen, maar is de maatschappij in haar geheel gebaat bij het massaal uitdoven van die herinnering? Stel dat getuigen van een moord hun vervelende herinnering eraan kunnen en mogen wissen. Zou daardoor de moord op zich niet meer aanvaardbaar lijken, met alle gevolgen van dien? (bron: “Het breinrapport” van NathalieCarpentier)
2.2
Zijn de hersenwetenschappen verantwoordelijk voor dit gebruik? Is het gevaar van bepaalde toepassingen niet zo groot geworden dat die toepassingen niet ontwikkeld zouden mogen worden?
In zekere zin wel, want de wetenschappers die middelen ontwikkelen om soldaten tot vechtmachines te maken, dachten rechts en daardoor produceerden ze meer medicijnen voor de soldaten. Maar toch is het moeilijk om te zeggen dat men die toepassingen niet meer mag ontwikkelen. Wetenschap geeft macht en dat kan altijd politiek misbruikt worden. In welke mate mag de wetenschap zijn gang gaan? Het is een vraag die zich voor alle wetenschappen stelt. Er moet wel gezorgd worden voor voorzichtigheid, zoals gevraagd wordt in het eindrapport opgesteld door het publiekspanel van het project Meeting of Minds, dat gefinancierd wordt door het Vlaams Parlement: ‘Onze’ mentaliteit moet veranderd worden, de grote verstrekkers van informatie, bv. dokters en de media, moeten zorgen voor meer en correctere informatie die het grote publiek krijgt. De hersenwetenschap, waarin de mens zowel de consument als de patiënt is, gaat steeds verder met het ontwikkelen van pillen, therapieën of operatieve ingrepen. Op zich is dat mooi, maar hoe ver kunnen we gaan met het technologisch ingrijpen in onze persoonlijkheid? Waarom al die medicijnen? De hersenwetenschappen mogen niet gebruikt worden met het oog op positieve (het creëren van ‘supermensen’) of negatieve (ras, leeftijd, gezondheidstoestand) discriminatie. Maar medicijnen zijn nu eenmaal een groot commercieel product en in sommige gevallen gaat het zelfs over aanzienlijke markten (depressie, ADHD,…). Ondanks het negatieve imago van de farmaceutische industrie verwachten we er veel van en hebben we haar nodig. Men moet een garantie geven voor de levenskwaliteit van de mens/patiënt. Er is controle en regulering nodig op het gebruik van de onderzoeksresultaten van hersenonderzoek en genetisch onderzoek om bijv. misbruik voor militaire en politieke doeleinden te voorkomen. (Bron: www.viwta.be; Vlaamse eindrapport hersenwetenschappen)
46
Aanbeveling Wij sluiten ons aan bij de aanbevelingen van de “volwassen” Meeting of Minds: hersenwetenschappen mogen niet gebruikt worden voor discriminatie of voor af te keuren militaire en politieke doelen. Er moeten daarover regels komen en de toepassing ervan moet gecontroleerd worden. Het publiek moet ook correct geïnformeerd worden, niet alleen over de hersenwetenschappen zelf, maar ook over het politiek gebruik dat ervan gemaakt wordt.
Schrijvers waarschuwen voor politiek gevaar Het gevaar dat machthebbers de gewone mensen onderwerpen door hersenbeïnvloeding, is het thema van meerdere boeken die een toekomstige maatschappij beschrijven.
Een klassieke roman: Brave New World van Aldous Huxley (1932) In deze toekomstwereld krijgen de mensen de drug “soma”, zodat ze zich goed voelen, zodat de personen uit de laagste klassen zonder morren ingezet kunnen worden voor slavenarbeid.
Een recente roman: Generation A van Douglas Copland Hier wordt een nieuwe drug Solon beschreven. Het lijkt een extreme afgeleide van Prozac. Gebruikers verliezen hun besef van toekomst en belanden in een gelukzalig nu zonder angst voor armoede of eenzaamheid. Zen-meditatie in pilvorm. Solongebruikers zwalken als zombie-junkies door de wereld zonder behoefte aan contact met wie dan ook (so long!), behalve dan contact met hun Solon-dealer. Coupland houdt de wereld een spiegel voor: Is dit waar we naar toe gaan? Normale mensen zijn bang voor de toekomst en dat is maar goed ook.
47
Thema 5: Hersenwetenschappen en het filosofische lichaam-geestprobleem
Willen de filosofen nog altijd een geest los van de hersenen?
Brecht Ostyn en Karen Teirlynck INHOUD
1. Wat is het probleem? 2. Wat zijn de visies? 2.1. Substantiedualisme 2.2. Materialisme 2.2.1. Definitie 2.2.2. Argumenten voor materialisme 2.2.3. Tegenargument: Mary de superwetenschapper 2.3. Eigenschapsdualisme 3. Eigen mening
1.
Wat is het mind-body-probleem?
Hoe zit onze geest vast aan ons lichaam? Hierover zijn verschillende visies. Er zijn mensen die beweren dat het lichaam ‘verbonden’ is met een immateriële, onsterfelijke geest (of ‘ziel’). Aan de andere kant het je dan mensen die denken dat dit alles één geheel is, dat er geen aparte geest is, maar dat alles gebeurd via de hersenen. Er is dan ook nog een groep mensen die geloven dat geest en hersenen elkaar nodig hebben. Hierover geven we wat meer uitleg in de volgende punten.
2.
Wat zijn de visies?
2.1
Substantiedualisme
Dit is de visie die zegt dat er een onderscheid is tussen lichaam en geest, dat er een materieel en een immaterieel iets is. Een grote voorstander hiervan was René Descartes, hij stelde dat er twee verschillende substanties bestaan: mentaal en materieel. Het lichaam vatte hij op als een machine die bestaat in ruimte en tijd en beantwoordt aan de wetten van de fysica. Het katholieke geloof sluit hier trouwens nauw bij aan. Iemand die sterk gelovig is, zal geloven dat na zijn dood, zijn ziel zal blijven voortbestaan. Deze zal volgens hem naar de hemel of naar de hel gaan. Een hindoe of een boeddhist zal eerder geloven in reïncarnatie, d.w.z. dat de geest het lichaam verlaat na de dood, en op zoek gaat naar een ander lichaam. Zij hechten geloof aan 'Het rad van de dood en de wedergeboorte'. Als je goed geleefd hebt, zul je reïncarneren naar een 'hoger wezen', als je slecht geleefd hebt naar iets met een lagere status (vb. Steen, dier, etc.).
48
De Duitse Filosoof Immanuel Kant stelde zichzelf de vraag of we dingen uit vrije wil doen, of het ons lichaam is die deze beslissing voor ons neemt. Hijzelf was voorstander dat we dit uit vrije wil doen, los van de processen in ons lichaam (in onze hersenen) dus dat we ook zelf moeten kunnen instaan voor onze daden. Deze visie komt neer op het substantiedualisme.
2.2
Materialisme
2.2.1 Definitie Dit is een opvatting die stelt dat de mens enkel uit fysische materie bestaat. De aanhangers hiervan zeggen dat 'het ervaren van pijn' of 'het zien van een kleur' niets anders is dan ingewikkelde fysische processen. In tegenstelling tot het substantiedualisme van Descartes doet het materialisme recht aan het wetenschappelijke wereldbeeld. Maar hoe is het mogelijk dat fysische processen in onze hersenen gepaard gaan met inwendige belevingen? De neurologen geven toe dat ze dit (nog) niet begrijpen. Het feit dat we meer en meer de hersenprocessen ontdekken die zich voordoen bij een bepaalde bewustzijnservaring, is voor de meesten echter voldoende om te stellen dat het bewustzijn niets anders is dan die hersenwerking.
2.2.2 Argumenten voor het materialisme Dr. Jozef De Koninck ging in zijn tekst uitgebreid in op het probleem. Hij steunt het materialisme. Een goed argument dat hij geeft is het volgende. Als mensen dement worden, verliezen ze een deel van hun bewustzijn, dus zogezegd een deel van hun geest of hun ziel. Als de geest zou verder leven of bestaan na de dood, zou deze het lichaam verlaten in stukken. Dat zou willen zeggen dat we meerdere zielen zouden hebben, wat dan volgens hem ook volledig absurd is. Volgens De Coninck bewijzen ook de pogingen om te komen tot artificiële intelligentie dat de geest geen voorwerp is, zeker geen ondeelbaar voorwerp. Geest is een woord dat verwijst naar een activiteit gedaan door zenuwcellen. Toch blijft De Coninck voorzichtig. Hij besluit dat de ziel iets is zoals god: men kan nooit bewijzen dat hij niet bestaat. Anderzijds zou één objectief bewijsbaar feit het bestaan ervan wel kunnen bewijzen, maar dat is nog nooit gebeurd.
2.2.3 Tegenargument: Mary de superwetenschapper De Australische filosoof Frank Jackson (1943) stelde een gedachte-experiment voor waaruit moet blijken dat inwendige belevingen niet herleidt kunnen worden tot hersenprocessen. Kort gesteld komt het gedachte-experiment op het volgende neer. Veronderstel dat er een briljante superwetenschapper Mary bestaat, die gespecialiseerd is in de fysica van kleuren en de neurofysiologie van kleurenwaarneming. Zij weet alles wat er hierover te weten valt, maar is sinds haar geboorte kleurenblind en heeft dus nog nooit eerder een kleur gezien. Wanneer zij nu door een oogoperatie haar kleurenblindheid verliest, zal zij voor het eerst te weten komen hoe het is om bijvoorbeeld de kleur 'rood' te ervaren. Maar aangezien Mary reeds alles wist wat er te weten valt over de fysica van kleuren en de neurofysiologie van kleurenwaarneming, heeft zij nieuwe kennis opgedaan die buiten het bereik van de fysische wetten valt. Jackson besluit hieruit dat inwendige belevingen een niet-fysische dimensie hebben en dat het materialisme niet waar kan zijn.
49
De bekende geheugenspecialist Gary Lynch erkent het probleem. De hersenwetenschappen vertellen welke circuits in je hoofd zitten en hoe ze werken, maar we weten nog niet wat een bewustzijnservaring is, enkel wat er achter steekt, nl. een hoop zenuwcellen die actief zijn. Het gevoel blijft: dat zegt niets over wat ik ervaar, want ik ervaar iets wat die beschrijving van zenuwcellen overstijgt. Dat verschil tussen de ervaring en wat er “achter steekt” is het uitgangspunt van een soort tussenpositie.
2.3 Eigenschapsdualisme (of belevingsdualisme) Dit is een opvatting waarbij men gelooft dat er wel een onderscheid is tussen het materialistische en het mentale, maar als de mens sterft er geen ziel overblijft. Er is een verschil in beleving, hoe de mens iets ervaart. Kort gezegd, de ziel kan niet bestaan zonder het lichaam. De geest heeft bijvoorbeeld het lichaam nodig om een reuk waar te nemen, want tot slot van rekening is het nog altijd het lichaam, meer bepaald de reukorganen, die een geur opnemen, en die dan een prikkel doorzenden aan de hersenen. Dan pas kunnen we beseffen dat we iets geroken hebben. Maar aangezien hersenen bij iedereen verschillen, hebben dezelfde chemische processen een andere werking. Twee verschillende personen zullen bijvoorbeeld niet altijd dezelfde geur waarnemen, niet hetzelfde gevoel hebben bij iets, ... Onze leraar Mr. Gordyn sluit zich aan bij deze visie. Hij verkiest de term belevingsdualisme. De bewustzijnservaringen zijn afhankelijk van de hersenwerking, maar blijven toch iets fundamenteels anders dan de werking van mijn hersenen. Ik voel me bv. verliefd, terwijl ik geen enkele notie heb van de bijhorende hersentoestand. Hij vergelijkt het met de wijzerplaat van een uurwerk en het intern radermechanisme. De wijzerplaat en het radermechanisme corresponderen met elkaar, en de wijzerplaat kan niet zonder de raderen, maar het blijven wel 2 verschillende zaken. Twee grote denkers die iets dergelijks gezegd hebben zijn Spinoza en Freud. Freud denkt dat – hoe sterk ook onze neurologische kennis zou toenemen - de ervaring (beleving) van het bewustzijn niet wetenschappelijk kan beschreven worden, maar enkel onmiddellijk ervaren (beleefd) worden: Van datgene wat wij ons zieleleven noemen zijn ons twee dingen bekend, ten eerste het lichamelijk orgaan en schouwtoneel ervan, de hersenen (het zenuwstelsel), en anderzijds de werkingen van ons bewustzijn, die ons onmiddellijk gegeven zijn en waarvan geen enkele beschrijving ons een duidelijk beeld kan geven. Alles wat ertussen ligt is ons onbekend, een directe relatie tussen deze beide eindpunten van onze kennis is niet gegeven. Zou zij bestaan, dan zou zij ten hoogste een nauwkeurige plaatsbepaling van de bewustzijnsprocessen opleveren en niets bijdragen tot het begrip ervan.
3.
Onze eigen mening
Brecht gelooft dat de geest en het lichaam onafhankelijk zijn van elkaar, maar dat ze ook niet kunnen bestaan zonder elkaar. Hij sluit dus aan bij het eigenschapsdualisme. Hij denkt dat als je sterft, er niets meer overschiet van wie je was, dus ook geen zogenaamde ‘geest’. Karen deelt dezelfde mening. Ze geloven dat de geest of de ziel niet kan bestaan zonder het lichaam, maar dat de mens langs de andere kant ook een bewustzijn nodig heeft. Ze geloven niet, als je sterft dat je ziel verder leeft of bezit neemt van een ander 'lichaam'.
50
Aanbeveling Er zijn verschillende visies op het lichaam-geest-probleem. De resultaten van de hersenwetenschappen kunnen dit probleem blijkbaar niet definitief oplossen. Wetenschappers moeten erkennen levensbeschouwelijke visie.
dat
het
een
kwestie
blijft
van
filosofische
en
Er kunnen wel argumenten aangehaald worden om een visie te verdedigen. Binnen elke levensbeschouwing zou er over het probleem gediscussieerd moeten worden.
A Clockwork Orange: is mens meer “uurwerk” dan “appelsien”? A Clockwork Orange is een zeer beroemde roman, verfilmd door de cineast Stanley Kubrick. In de film gaat het erover dat Alex, een jonge crimineel, beelden te zien krijgt van geweld en op hetzelfde moment een chemisch product ingespoten wordt dat misselijkheid veroorzaakt. Hierdoor wordt hij van crimineel naar modelburger, want ook na de behandeling wordt hij bij het zien of meemaken van geweld enorm misselijk. Maar is dat wel een goede methode? De behandeling maakt van Alex natuurlijk een gemakkelijk slachtoffer voor de harde buitenwereld, hij kan zich immers niet meer verdedigen. Op het einde van de film kun je zien dat het experiment niets heeft uitgehaald. Eens het product is uitgewerkt, begint Alex weer te leven zoals hij voorheen deed. Aan zijn gedrag is niets veranderd, toch niet permanent. Dit bleek even het geval te zijn, maar dat is het niet. In de film speelt er ook een priester mee, de priester van de gevangenis. Hij gaat niet akkoord met het experiment. Hij vindt dat ‘goed zijn’ een keuze moet zijn, dat een ‘een vrije geest’ moet zeggen dat hij dit wil. Een mens moet vrijheid behouden. De wetenschappers verwerpen dit, want zij hechten in het geheel geen geloof aan het feit dat de mens ‘een afzonderlijke geest’, los van de hersenen zou hebben. Voor de politicus die het experiment heeft gesteund, telt alleen het resultaat.
Alex, hoofdpersonage uit A Clockwork Orange, tussen de politicus links, die net zoals de wetenschappers voorstander is van hersenmanipulatie om mensen minder agressief te maken, en de priester rechts die dit afwijst omdat het de vrijheid van de mens zou aantasten.
51
Volledig verslag bespreking in les zedenleer Klassen levensbeschouwelijke vakken Heeft het ook niet te maken met god, leven en dood, zingeving?
Voor het verslag van de bespreking “hersenwetenschappen en levensbeschouwelijke vragen” in het vak zedenleer werkten we in 3 schiften. Karen, Roxanne en Wayne kregen de eerste shift toegewezen. We moesten notities maken in de les en deze dan thuis tot een mooi geheel bewerken. Na ongeveer 1/3 van de les moest het tweede groepje beginnen, dat bestond uit Wiebe en Emma. En daarna kreeg ook het derde en laatste groepje dezelfde opdracht. In deze groep zaten Lisa, Evi en Yentl.
Bidden versus naar de dokter gaan Lisa opende het gesprek met als onderwerp ziekte. Als mensen in god geloven en ze worden ziek, dan denken ze dat dit door god komt en dat hij daar een reden voor heeft. Terwijl men vanuit de neurologie oplossingen gaat zoeken door de hersenen te manipuleren. De conclusie was wie zeer sterk in god gelooft, niet zo vlug naar medicamenten zal grijpen, maar meer vertrouwen op god. Anderen vertrouwen erop dat de wetenschap hen kan genezen, o.a. de hersenwetenschap. Vrijzinnigen vertrouwen vooral op de wetenschap en haar toepassingen, ook hersenwetenschappen en geneesmiddelen. Tegelijkertijd blijven ze echter kritisch staan tegenover de wetenschap en geven kritiek waar nodig. Daarna werd de vraag 'Hebben gelovigen andere hersenen dan andere mensen?' gesteld.
Hebben gelovigen andere hersenen? Een bedenking hierbij was dat sommige mensen eerst niet gelovig zijn, maar later toch gaan geloven. De vraag is daarbij of hun hersenen dan veranderen of niet. Een antwoord hierop hebben we niet echt kunnen geven, omdat we natuurlijk niet in hersenen kunnen kijken van mensen.
52
Het gesprek liep hierna een beetje vast en we konden niet echt nog een verband vinden. Meneer Gordyn had hiermee rekening gehouden en haalde een stapel papieren uit. Het bevatte een krantenartikel met de naam: God zit in onze hersenen. (De volledige tekst staat op het einde van dit verslag).
Krantenartikel “God zit in onze hersenen” De kritiek op dit artikel begint al bij de titel. Bij het krantenartikel zelf wordt de titel niet tussen aanhalingstekens geplaatst. Hiermee wil men doorgaans een vaststaand feit aanduiden. De correctheid van de titel kan echter in twijfel worden getrokken (zie verder). Daarom opteerde meneer Gordyn voor dezelfde titel, maar tussen aanhalingstekens geplaatst. Zo wordt immers duidelijk dat het hier om een mening van iemand gaat. In de eerste zin van het artikel wordt de vraag gesteld waarom mensen geloven in god. Volgens de ‘Independent on Sunday’ ligt de oorsprong daarvan in onze hersenen. In het krantenartikel wordt een eerste vaststelling besproken: “Onze hersenen hebben zich ontwikkeld om gevoelig te zijn en open te staan voor elke vorm van geloof die de overlevingskansen vergroot. Dat verklaart waarom het bovennatuurlijke in de evolutie van de mens zo’n grote rol heeft gespeeld.” Deze zin laat uitschijnen dat het geloof volledig wordt bepaald door onze hersenen. De vraag blijft natuurlijk of de hersenen hiervoor verantwoordelijk moeten worden geacht. De volgende zin uit het artikel is ook van groot belang: “Religieuze overtuiging en gedrag zijn een kenmerk van het menselijk leven dat in alle culturen wordt aangetroffen en waarvan in het dierenrijk geen equivalent wordt aangetroffen.” Bij deze zin rijzen een aantal punten van kritiek: •
Zou er ook niet een ‘god’ bestaat voor dieren? Hebben dieren ook een god? Bijvoorbeeld een hondengod of kattengod? Op die manier kunnen zij ook een vorm van geloof hebben, wat in bovenstaand citaat wordt ontkend.
•
De volgende vraag was: kan het zijn dat je niet gelooft? Waarop het antwoord luide: nee, iedereen gelooft in iets, maar ook de wetenschap kan daartoe behoren. Het geloof hoeft niet uitsluitend te bestaan uit geloof in een god of religie. Er zijn veel mensen die geloven in de exacte wetenschap (wiskunde, fysica, biologie). Het geloof in beide zaken tegelijkertijd is eveneens mogelijk. De vraag blijft echter of elke cultuur een religieus geloof heeft. Het antwoord hierop is sterk betwijfelbaar. Een cultuur hoeft niet noodzakelijk een religie te hebben. Het woord religie is afkomstig van het Latijn en betekent ‘verbondenheid’, maar bijna steeds wordt daaronder verstaan ‘verbondenheid met bovenmenselijke zaken’, geesten of een god. Het klopt dat bijna iedereen wel een vorm van verbondenheid beleeft, maar dat kan ook met andere mensen zijn en dan gebruik je daarvoor beter niet het woord ‘religie”. Het is perfect mogelijk dat er een cultuur bestaat zonder religie.
•
Wayne brengt even ter sprake dat hij en nog enkele andere van de klas, wanneer ze echt iets willen, tot god bidden en hem vragen om alstublieft datgene wat ze wensen te geven. Wayne vraagt aan meneer Gordyn: “Zou u bidden tot god om iets te doen gebeuren?”. Meneer Gordyn antwoordt hierop dat hij vroeger zeer katholiek werd opgevoed. Zijn ouders waren zeer gelovig. Later heeft hij zich ‘bekeerd’. Bidden tot een god doet hij nooit meer.
Een andere zin uit het artikel luidt: “de hersenfuncties werden onderzocht van vrijwilligers die gevraagd was om na te denken over religie en morele vraagstukken”. De kritiek is duidelijk: •
Het onderzoek wordt niet duidelijk weergegeven: ging het over religie of over moraal? Moreel handelen komt wel in alle culturen voor, maar dat is heel anders dan religieus handelen.
53
Evi merkt op dat het artikel beweert dat geloof in de hersenen zit, maar dat je dat van alles kunt zeggen. Zowel de mensen die geloven als mensen die niet geloven, gebruiken trouwens hun hersenen. Besluiten dat god bestaat gebeurt via ons brein, maar niets toont echter aan dat ons brein noodzakelijk tot dat besluit moet komen. De hoofdkritiek op dit artikel is dus: •
In feite is de tekst nietszeggend. De stelling is dat “ons brein geprogrammeerd is om een religieuze ervaring te beleven”, maar dat is een nietszeggende evidentie: bij alle ervaringen is er een corresponderende hersentoestand en hebben onze hersenen er dus een programma voor. Er wordt nergens hard gemaakt dat onze hersenen zo in elkaar steken dat we religieuze ervaringen moeten hebben (terwijl de titel van het stukje dat suggereert).
Mr. Gordyn had een tweede krantenartikel meegebracht, deze keer aanleunend bij het andere “kamp”, de niet-gelovigen. (Ook hiervan staat de volledige tekst op het einde van dit verslag).
Krantenartikel “Wetenschappers creëren ervaring van uit lichaam te treden” De evolutie binnen de hersenwetenschappen is voor sommigen het bewijs dat de mens enkel bestaat uit materie (materialistische visie). De bewustzijnsactiviteiten worden beschouwd als materiële processen van het lichaam. Dit staat in contrast tot zij die geloven dat er een geest bestaat los van het lichaam en dat dit bewezen wordt door een bijna-doodervaring waarbij de persoon in kwestie een tunnel met aan het einde licht te zien krijgt of ervaart dat hij boven zijn lichaam zweeft. De geest zou op dat moment uit het lichaam van de persoon treden. Wetenschappers zijn erin geslaagd om met virtuele realiteitstechnologie dergelijke effecten na te bootsen, vergelijkbaar met uittredingen zoals beschreven door drugsverslaafden, epilepsiepatiënten of mensen die een beroerte krijgen. Bij ‘out-of-body experiences’ (OBE) worden dus dezelfde effecten verkregen door iets te doen met de hersenen. Wordt er nu in deze tekst bewezen dat er geen geest bestaat? Het antwoord hierop is eigenlijk neen. In het artikel wordt een belangrijke fout gemaakt. Men gaat ervan uit dat er een bepaald effect van de hersenen kan worden verkregen door eraan te ‘prutsen’: a b. Uit a b mag echter niet worden besloten dat b a. Voorbeeld: als het binnen regent omdat er een gat is in het plafond, wordt de vloer nat. Hieruit kunnen we echter niet besluiten dat, als de vloer nat is, het binnen heeft geregend. Het kan evengoed zijn dat er net gekuist werd en dat de vloer daarom nog nat is, of dat de kraan heeft gelekt. Dat gaat ook op voor een bewustzijnservaring zoals “buiten het lichaam treden” of “bijnadoodervaring”. Die kan veroorzaakt worden door een elektrode in de hersenen te brengen, maar datzelfde effect (in dit geval een bewustzijnservaring) kan ook nog op andere manieren worden bekomen, bijvoorbeeld door een verstoring in de hersenen (beroerte). Er kunnen nog andere oorzaken zijn om die bewustzijnservaring te veroorzaken. Eén van die oorzaken zou kunnen zijn dat er toch een niet-materiële geest bestaat en die los kan komen van het lichaam. Het experiment kan die mogelijkheid niet uitsluiten. Een ervaring van uittreding als gevolg van een geest die los komt van het lichaam, blijft een logische mogelijkheid. Een vrijzinnige stelt natuurlijk dat deze logische mogelijkheid zich niet feitelijk voordoet (of gelooft in elk geval dat dit zeer onwaarschijnlijk is). Wayne heeft ook ooit al eens het witte licht gezien, maar toen hij zijn ogen open deed bleek dat hij aan het staren was naar een lamp. Het onderliggend filosofisch thema is de discussie tussen monisme (er bestaat maar één soort werkelijkheid, volgens de meeste monisten nl. materie/energie – je kan dus ook spreken van materialisme) en dualisme (er bestaan 2 soorten werkelijkheid, nl. materie/energie langs de ene kant, geest langs de andere kant). • Bij de materialistische visie wordt het bewustzijn gezien als een louter materiële werking van de hersenen (er is enkel materie).
54
•
Dualisten daarentegen geloven dat er naast het lichaam ook nog iets bestaat als een nietmateriële ziel, een “geestelijk” bewustzijn. Het bewustzijn is dus niet gelijk te stellen met de hersenwerking.
Meneer Gordyn is een aanhanger van het dualisme, maar niet het gewone dualisme dat gelooft dat het bewustzijn onafhankelijk is van de materiële hersenwerking. Hij noemt zijn standpunt het belevingsdualisme, dat 2 zaken zegt: - enerzijds: het bewustzijn is volledig afhankelijk van de materie (de hersenen), bewustzijn is niet mogelijk zonder een materiële werking van de hersenen - anderzijds: het bewustzijn is en blijft een bewustzijn, een beleving en dat is iets fundamenteel anders dan de materiële hersenwerking. Een voorbeeld is verliefd zijn: - enerzijds: als je verliefd bent, heb je een bepaalde hersentoestand. De verliefdheid gaat over. Maar door dezelfde hersentoestand te ontwikkelen, zou het volgens de wetenschappers mogelijk zijn om dezelfde gevoelens opnieuw te hebben. - anderzijds: je verliefdheid die jij voelt is iets anders dan de chemische reacties die in je hersenen daarbij gebeuren. Verliefd zijn is iets voelen en dat is – voor mij als bewust wezen – iets anders dan (al dan niet) “dopamine in je hersenen hebben”. Zo kwamen we tot deze vraag: bewijst de neurologie dat er zonder hersenen ook geen bewustzijn is, m.a.w. dat hersenen altijd nodig zijn? Lisa zegt nee, de meeste neurologen zegen van wel: wanneer er iemand het hoofd wordt ingeslagen, is het meteen gedaan, is die persoon dood. Mr. Gordyn heeft hierover een afzonderlijke tekst geschreven waarin hij zijn belevingsdualisme verder uitlegt (zie hier verder, na de 2 krantenartikels). Ten slotte legde mr. Gordyn ons nog één van zijn andere theorieën uit. Hij vertrok daarbij van een stelling die nogal eens verkondigd wordt door gelovigen.
Stelling “De grote toename van depressies in onze cultuur is het gevolg van verlies aan zingeving, dus ligt de oplossing van het probleem niet bij pillen, maar bij een hernieuwde spiritualiteit / religiositeit.” De toename van het aantal depressies in onze cultuur kan inderdaad te maken hebben met minder gelovig zijn. Volgens sommigen zou er een verband bestaan tussen gelukkig zijn en religie. Dit verband zou recht evenredig zijn: hoe meer je gelooft, hoe gelukkiger je bent. Er wordt door sommigen dan ook gepleit voor meer religiositeit, het probleem is echter dat velen tegenwoordig de rituelen wel volgen of uitvoeren maar eigenlijk niet echt geloven. Men volgt de regels wel maar beleeft de godsdienst niet echt. Karen vindt dat het gezin je ook zin kan geven in het leven en dat je al diep gelovig moet zijn om door het geloof zin te hebben in het leven. Volgens Meneer Gordyn is het probleem dan ook onder andere dat we als gezin minder samen zitten en daardoor minder zin hebben in het leven. Tegenwoordig wordt de zin in het leven bijna uitsluitend nog gezocht in het materialisme. Deze kritiek op onze samenleving kadert in zijn visie op de mens. De mens heeft 3 fundamentele strevingen. Twee deelt hij met dieren: • steven om te overleven (voedsel, drank, bescherming, geen pijn hebben) • seksuele streving. Als rationeel wezen dat in de tijd leeft (vermogen tot herinnering en tot vooruitkijken in de tijd) heeft hij een bijkomende steving: • het streven naar zin (naar waarde, naar betekenis) door een verbondenheid met iets wat jezelf overstijgt. Deze verbondenheid kan op zeer vele manieren ingevuld worden: zich inzetten voor anderen (partner, vrienden, eigen kinderen, een groep, het vaderland, …), maar ook zich inzetten voor een religie, een politiek ideaal, een ander idee.
55
Kenmerkend voor onze huidige kapitalistische samenleving is dat bijna alle traditionele zingevingen weggevallen zijn, en dat de voornaamste zingeving ligt in veel genieten door steeds meer materiële zaken en diensten te kopen (waardoor de kapitalisten winst kunnen maken). Bovendien wordt waarde ingevuld als status (“ik tel mee, want ik sta boven jou”) en wel op basis van het bezit van materiële goederen. Onze cultuur is zeer individualistisch en materialistisch geworden. Onze maatschappij heeft een tekort aan zingeving waardoor de mensen een zingeving zoeken in de vorm van shoppen. Het nadeel hiervan is dat de wereld er aan kapot gaat (milieuproblemen) en dat er een groot verschil is tussen de mensen onderling (sociaal probleem van onrechtvaardigheid). Er is een bijkomend nadeel. Een competitieve vorm van waardestreven (streven naar status) is veel gevaarlijker, minder stabiel en minder bevredigend dan een coöperatieve vorm van zingeving. Het zorgt immers voor meer stress en angst (hoelang zal ik rijker zijn dan de andere, die probeert mij bij te benen en te overtroeven?) en leidt vlugger tot depressies. Onze huidige manier om gelukkig te worden kan je problemen bezorgen en daarvoor kan je pillen gaan slikken, de manier om gelukkig te worden veranderen is echter een betere oplossing. De behandeling met pillen zal het individualisme nog versterken (enkel dit individu wordt van zijn stress of depressie afgeholpen, om straks de rat race opnieuw te kunnen beginnen). Een echte oplossing ligt in het wegwerken van de oorzaak: het opgeven van de materialistischconsumentistische zingeving en het herstellen van oude vormen van zingeving of het uitproberen van nieuwe vormen van zingeving ontwikkelen. Dit is echter niet hetzelfde als het hernieuwen van religiositeit of godsdienstigheid. Dat enkel een hernieuwing van religie en spiritualiteit een oplossing kan bieden, klopt zeker niet. Een nietconsumentistische zingeving zonder godsdienst of religie is mogelijk. Voor vrijzinnigen is die ook wenselijk (op hun argumenten voor het afwijzen van religie gaan we hier niet verder in). Ons besluit is dat er inderdaad een nieuwe zingeving moet komen, maar dat dat niet noodzakelijk een religieuze zingeving hoeft te zijn. Een hernieuwde verbondenheid (en dus hernieuwd geluk) hoeft niet per sé samen te gaan met meer religie, maar wel met minder materialisme. Een voorbeeld van zo’n niet-consumentistische zingeving die tegelijktijd seculier (niet-religieus) is, is reeds terug te vinden bij de grote atheïstische filosoof uit de oudheid, Epicurus, die de zingeving legt in gematigd genieten gekoppeld aan vriendschap. Andere elementen voor een nieuwe zingeving kunnen zijn: cultuurbeleving, natuurbewondering, creativiteit (op voorwaarde dat ze niet gebruikt wordt om status te verwerven), zorg besteden aan elkaar.
56
Besproken krantenartikels God zit in onze hersenen Waarom mensen geloven in een opperwezen is een vraag die wetenschappers al lang bezig houdt. Volgens de Independent on Sunday ligt ook daarvan de oorsprong in onze hersenen, want nieuw onderzoek geeft aan dat ons brein "geprogrammeerd" is om religieuze ervaringen te ontvangen. De God-spot Nauwelijks hebben nijvere wetenschappers de "g-spot" ontdekt, die voor een beter seksleven moet zorgen, of die term krijgt een nieuwe invulling: de "god spot". Vorsers van het Amerikaanse National Institute of Neurological Disorders and Stroke in Bethesda hebben namelijk vastgesteld dat onze hersenen zich hebben ontwikkeld om gevoelig te zijn en open te staan voor elke vorm van geloof die de kans op overleving van onze soort vergroot. En dat verklaart waarom het bovennatuurlijke in de evolutie van de mens zo'n grote en wijdverspreide rol heeft gespeeld. "Religieuze overtuiging en gedrag zijn een kenmerk van het menselijk leven dat in alle culturen wordt aangetroffen en waarvan in het dierenrijk geen equivalent wordt aangetroffen", zegt onderzoeksleider professor Jordan Grafman. "Wat uniek is in onze studie, is dat we aantonen dat specifieke onderdelen van godsgeloof worden bepaald door al bekende netwerken in de hersenen. Dat zet kracht bij aan psychologische theorieën die stellen dat godsdienst kadert in de psycho-cognitieve functies die een rode draad vormen bij onze evolutie." Hersenfuncties In zijn onderzoek, waarvan de resultaten werden gepubliceerd in het tijdschrift "Proceedings of the National Academy of Sciences" werden de hersenfuncties onderzocht van vrijwilligers die gevraagd was om na te denken over religie en morele vraagstukken. Daarvoor werden een apparaat gebruikt dat magnetische resonanties meet en de delen van de hersenen identificeert die actief zijn en energie gebruiken. Daaruit bleek dat mensen van verschillende religieuze achtergrond, en ook atheïsten trouwens, dezelfde elektrische circuits in de hersenen gebruiken: één in de frontale cortex (waarover alleen de mens beschikt) en een tweede dieper in de hersenen, die de mens gemeen heeft met apen en primaten. "Er zit in onze hersenstructuur niets unieks dat religieuze overtuiging bepaalt", aldus professor Grafman. "Er is niet één enkele 'god spot' want die zit verborgen in een aantal hersenfuncties die we allemaal dagelijks gebruiken." (belga/jv) 15/03/09
Wetenschappers creëren ervaring van uit lichaam te treden Wetenschappers zijn er met virtuele realiteitstechnologie in geslaagd proefpersonen uit hun lichaam te laten treden, zo staat in het jongste nummer van het wetenschappelijke vakblad Science. De proefpersonen kregen hierdoor een ervaring, te vergelijken met bijna-doodervaringen of uittredingen zoals beschreven door drugsverslaafden, epilepsiepatiënten of mensen die een beroerte krijgen. De wetenschappers vinden dat het fenomeen te vaak wordt afgedaan als inbeelding en volgens hen is de neurobiologische basis ervoor te weinig onderzocht. Out-of-body experiences Bij "out-of-body experiences" (OBE) of buitenlichamelijke ervaringen krijgt de betrokkene het gevoel dat hij zich buiten zijn eigen lichaam bevindt en zijn lichaam van buitenaf kan zien. Het fenomeen komt vaak voor bij mensen bij wie bepaalde hersenfuncties verstoord zijn. "Die ervaringen hebben de mensheid al millennia gefascineerd en roepen fundamentele vragen op rondom de relatie tussen het bewustzijn en de geest", schreef dr Henrik Ehrsson van het Instituut voor Neurologie aan het University College in Londen. 3D-beelden van de rug Via technologische hoogstandjes konden de wetenschappers ervoor zorgen dat de proefpersonen zichzelf konden zien alsof ze buiten hun lichaam stonden. De proefpersonen zaten op een stoel en droegen een bril die voor virtuele realiteit wordt gebruikt. Die bril was met twee camera's verbonden die twee meter achter hun rug stonden. Beelden van de ene camera waren zichtbaar voor het linkeroog, beelden van de andere voor het rechteroog. De deelnemers aan de proef kregen aldus driedimensionale beelden van hun rug te zien. Daarop raakten de onderzoekers hen, dicht bij hen staande, met een staaf aan: aan hun borst en op dezelfde plaats van hun virtueel zijn, binnen het gezichtsveld van de camera's. De proefpersonen zeiden na twee minuten de sensatie te hebben gehad achter zichzelf te zitten en hun eigen lichaam te zien. In een nieuw experiment probeerden Ehrsson en co de illusie opnieuw. Opnieuw werd de borst en het virtuele beeld van de proefpersonen met de staaf gestreeld. De onderzoekers begonnen dan met een hamer op het virtuele beeld te kloppen. De "slachtoffers" reageerden op de virtuele pijn met meetbare lichaamsreacties. Zij hadden het gevoel dat de bedreiging echt was. (belga/dm) 24/08/07
57
Bewijzen hersenwetenschappen dat er geen geest bestaat los van het lichaam?
Paul Gordyn De hersenwetenschappen ontdekken steeds meer de elektrisch-chemische processen die werkzaam zijn bij bewustzijnsactiviteiten (waarnemen, emoties hebben, denken, beslissen om te handelen). Volgens sommigen vormt dit een “bewijs” voor de materialistische visie: de mens bestaat enkel uit materie en de bewustzijnsactiviteiten, de zogenaamde mentale of geestelijke activiteiten, zijn niets 4 anders dan materiële processen van het lichaam (er bestaat geen geest los van de materie)? Dualisten kunnen hierdoor niet overtuigd worden (en dus is er niet echt een “bewijs” van het materialisme): zij blijven geloven in de mogelijkheid dat de geest los van het lichaam kan functioneren, bv. tijdens de periode dat hij van het ene naar het andere lichaam overgaat (bij geloof in reïncarnatie), of permanent in een andere werkelijkheid (bij geloof in een hemel). Het valt niet te bewijzen dat zo’n andere werkelijkheid niet bestaat. Anderzijds is er uiteraard ook geen enkel bewijs dat er zo’n louter geestelijke werkelijkheid wel bestaat. De resultaten van neurologisch onderzoek, maar ook reeds gewoon de vaststelling dat er zonder hersenen er geen “geestelijke” processen gebeuren, wijzen in de richting van deze materialistische stelling: zonder lichaam geen geest. Toch kan hieruit niet ondubbelzinnig een traditioneel monistisch materialisme afgeleid worden. Ook voor wie geen traditioneel dualist is en voor wie niet gelooft in een andere werkelijkheid, blijft er immers een probleem. De werkelijkheid lijkt uit twee soorten werkelijkheid te bestaan. Enerzijds lijken er ideeën te bestaan (bv. de idee cirkel, d.w.z. de ideale cirkel die in de materiële wereld nooit voortkomt) die fundamenteel verschillen van de materiële objecten (bv. een cirkelvormige tafel, een cirkel getekend op een blad papier). Ondermeer de beroemde Griekse wijsgeer Plato meende dat deze ideeën (of vormen) niet-materieel zijn en dus moeten bestaan in een niet-materiële vormenwereld. Deze visie lijkt me niet nodig: ideeën kunnen perfect gedefinieerd worden binnen de bestaande materiële (of juister uitgedrukt, materieel-energetische) wereld. Onder meer de Vlaamse filosoof 5 Etienne Vermeersch heeft zo’n definitie uitgewerkt (in zijn niet uitgegeven doctoraatsthesis). 4
Zie bv. de tekst van Dr. Jo De Koninck elders in dit verslag
5
Uitgangspunt is een materialistisch monisme: het enige wat bestaat zijn materiële en energetische toestanden.
In dat geheel van materiëel-energetische toestanden kunnen er echter twee klassen onderscheiden worden: de “gewone” materiëel-energetische toestanden, zoals die in de exacte wetenschappen bestudeerd worden, en “ideële” materieel-energetische toestanden. Deze laatste worden traditioneel “spiritueel” genoemd. Er is echter in het kader van een informatietheorie een definitie mogelijk van “ideeën” (of “vormen”) die op geen enkele manier een niet-materiële substantie voorondersteld. Vermeersch beschouwt een informatiesysteem als een bijzonder type van een energie-materie-systeem (machines en levende organismen) en de informatie waarmee de I-systemen omgaan als een bijzonder type van lokale beïnvloedingen van het systeem. I-systemen zijn meer bepaald EM-systemen die in staat zijn tot discrimineren en identificeren, d.w.z. ze kunnen een één-éénduidige correspondentie tot stand brengen tussen een bepaalde verzameling van toestanden van de input en een bepaalde toestand van de output . Verschillende beïnvloedingen (inputs) worden met elkaar geïdentificeerd als er met dezelfde output (eventueel enkel een louter interne reactie van het systeem) wordt op gereageerd. De bijhorende definitie van een vorm luidt: een vorm is een verzameling van toestanden van een materieel of energetisch substraat die door een I-systeem met elkaar worden geïdentificeerd en die erdoor van andere verzamelingen van toestanden worden gediscrimineerd. Opnemen van informatie is het identificeren van vormen.
58
Anderzijds lijkt mijn bewustzijn van de wereld fundamenteel te verschillen van die wereld waarvan ik me bewust ben. Deze dualiteit lijkt me minder gemakkelijk weg te redeneren. Het probleem is dat de monistisch-materialistische visie niet klopt met onze beleving: mijn ervaringen zijn voor mij iets fundamenteels anders dan de werking van mijn hersenen. Ik voel me bv. verliefd, terwijl ik geen enkele notie heb van de bijhorende hersentoestand. De ervaring van verliefdheid kan misschien volledig eenvormig zijn met een bepaalde hersentoestand, zodat als we die hersentoestand exact kunnen herhalen, er exact dezelfde ervaring van verliefdheid zal volgen. Dan nog gaat het om 2 verschillende dingen. Vergelijk het met de wijzerplaat van een uurwerk en het intern radermechanisme. de wijzerplaat en het radermechanisme corresponderen met elkaar, en de wijzerplaat kan niet zonder de raderen, maar het 6 blijven wel 2 verschillende zaken. We kunnen spreken over een belevingsdualisme, waarbij er wel 2 verschillende entiteiten zijn, die echter met elkaar corresponderen en dus – in tegenstelling tot wat de religieuze dualist gelooft - niet onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan. Varianten van deze visie kan je aantreffen bij een aantal atheïstische filosofen die niet in een andere e wereld geloven, zoals bij de eerste grote atheïstische filosoof Spinoza (17 eeuw) en bij de populaire e 7 atheïstische filosoof Sartre (20 eeuw).
Een voorbeeld: als een chauffeur stopt voor een rood licht en bij groen licht doorrijdt, dan identificeert hij een aantal toestanden van rood licht (bv. verschillende tinten of intensiteiten van rood licht) en onderscheidt ze van de verzameling van toestanden die hij als groen licht beschouwt. Ideeën hebben steeds een materieel-energetisch substraat, maar hun betekenis overstijgt dit substraat en ligt in de betekenis die het I-systeem eraan hecht, wat tot uiting komt in de output van het I-systeem. Het feit dat ideeën gedefinieerd worden als een bijzondere vorm van energetisch-materiële toestanden, betekent niet dat het onderscheid tussen ideeën en niet-ideële toestanden niet van belang is. Een belangrijk kenmerk van ideeën is dat ze van het ene substraat (energetisch-materiële drager) kunnen overgedragen worden op een ander substraat zonder dat het eerste substraat hier iets bij verliest. Dit betekent dat een vermenigvuldiging van ideeën veel minder energie-materie vraagt dan de vermenigvuldiging van nietideële voorwerpen (de meeste dragers van ideeën vereisen immers niet zo veel energie-materie). Concreet uitgedrukt: terwijl het blijven vermenigvuldigen van klassieke consumptiegoederen (zoals auto’s) stilaan zijn grens heeft bereikt wegens de beperktheid van grondstoffen en energie, kan het vermenigvuldigen (verspreiden) van ideeën (bv. cultuurgoederen zoals liedjes, …) vrijwel onbeperkt doorgaan. 6
Deze vergelijking kan ook gebruikt worden bij de verdediging van de visie dat verandering van bewustzijn op 2 verschillende manieren kan gebeuren, enerzijds door rechtstreeks in te werken op de hersenen, anderzijds door in te werken op het bewustzijn via verandering van de omgeving. De stand van de wijzers van een klok kan immers op 2 manieren veranderd worden: door de raderen te veranderen (te vergelijken met de fysiologische, farmaceutische aanpak van psychische problemen), maar evenzeer door met de hand de wijzers te verdraaien (psycho-sociale aanpak van psychische problemen). Dat bij het verdraaien van de wijzers met de hand, ook het radermechanisme wijzigt, doet geen afbreuk aan het feit dat er veranderingen mogelijk zijn zonder rechtstreeks in te grijpen op het radermechanisme. Als genot en dopamine samenhangen, dan kan je proberen mensen genot te geven door hen een pil met dopamine te geven, maar ook door hen iets genotvol te laten doen waarbij hun hersenen dan vanzelf dopamine aanmaken. 7
Spinoza drukt dit als volgt uit: er bestaat maar één “substantie”, waarvan wij echter 2 verschillende “attributen” kunnen waarnemen, nl. uitgebreidheid (het lichaam) en denken (de zogenaamde geest). Volgens hem is er een parallellie tussen beide bestaanswijzen, zonder dat ze elkaar veroorzaken. Sartres dualisme bestaat in zijn onderscheid tussen être en soi en être pour soi. Deze categorieën kunnen geïnterpreteerd worden als 2 verschillende wijzen van zijnsbeleving (zijnsverschijning, passend bij de fenomenologie). Het is dan mogelijk te stellen dat bij elk être pour soi een overeenkomstige vorm van être en soi hoort, maar het être pour soi toch fundamenteel anders is dan het être en soi. Belangrijk blijft deze gedachte van Sartre: het être pour soi maakt het mogelijk het être en soi (toch tot op zekere hoogte) te wijzigen (stelling die overeind blijft, ook als je être pour soi als “slechts” een speciale vorm van être en soi beschouwt).
59
2. Uitgebreid verslag klasconventie met Prof. Dr. Jan Verplaetse Danielle Decancq, Desender Yentl, Shauni Lefevre, Wiebe Lepoutre, Brecht Ostyn, Thyra Vermander
Klasconventie met Prof. Dr. Jan Verplaetse vrijdag 22 januari 2010
“Neurologie en filosofie”
Jan Verplaetse (1969) studeerde wijsbegeerte aan de Universiteit Gent. Hij behaalde zijn doctoraat in 2002 met een historische studie over de neurologische plaatsbepaling van moraal in de periode 1800-1930. Hij is verbonden aan de Faculteit Rechten, Vakgroep Grondslagen en geschiedenis van het recht. Hij doceert momenteel moraalpsychologie en ethiek en verricht neuropsychologisch onderzoek naar de bouwstenen van menselijke moraliteit. Hij is auteur van “Het Morele Brein” (2006) en “Het Morele Instinct” (2008). Met dat laatste boek won hij de Eureka Boekenprijs 2009, toegekend aan de beste prestaties op het gebied van het populariseren van wetenschap en kennis naar het brede publiek.
60
Voor ons project in verband met hersenwetenschappen hebben we Prof. Dr. Jan Verplaetse kunnen strikken. De eigenlijke klasconventie vond plaats tijdens de eerste twee lesuren na de middagpauze. Enkele leerlingen hadden, samen met mr. Gordyn, tafels en stoelen klaargezet in de polyvalente zaal, alsook naamkaartjes van alle leerlingen om verwarring te vermijden. Pas 20 minuten na het belsignaal kwam mr. Verplaetse aan op onze school. Hij verontschuldigde zich omdat hij te laat was. Na de korte vertraging kon de klasconventie van start gaan. Als coördinerende leerkracht van dit project, verwelkomde mr. Gordyn onze gastspreker. Eerst gaf hij een korte introductie over mr. Verplaetse als persoon. We hadden twee lesuren ter beschikking en dus koos mr. Gordyn ervoor om de les in twee delen op te splitsen.
Deel 1: commentaar van Verplaetse op ons onderzoek
Bedoeling van het eerste deel was dat ieder groepje vertelde welk thema zij onderzocht hebben en wat hun bevindingen hierbij waren. Dan is het de bedoeling dat Dr. Jan Verplaetse per thema zijn eigen visie aan ons meedeelt. Vooraleer het eerste groepje zijn thema mocht verdedigen, verduidelijkte mr. Gordyn nogmaals de algemene vraagstelling: “Wat moet de plaats zijn van de hersenwetenschappen in het geheel van de bio-psycho-sociale bestudering van de mens en bij psychische hulpverlening?” Dat deed hij aan de hand van een overzichtelijke PowerPoint presentatie. Ondertussen had mr. Frank Derycke, directeur van onze school, zich bij ons gevoegd om de klasconventie mee te kunnen volgen. Mr. Verplaetse was zeer benieuwd naar de uiteenzettingen en luisterde dan ook aandachtig, om nadien commentaar te kunnen geven.
61
Groep 1: Roxanne Cordier, Shauni Lefevre, Lisa Steyaert en Evi Vanhooren Hersenwetenschappen en de geschiedenis van de studie van de mens en van de hulpverlening Verplaetse begon zijn commentaar met te zeggen dat hij de conclusie zeer mooi vond. Hij beklemtoonde dat er onderscheid moet gemaakt worden tussen twee verschillende zaken.
Wat leert ons de geschiedenis van de studie van de mens en van de psychische hulpverlening?
Enerzijds is er altijd al de ambitie geweest om te weten hoe ons brein ons gedrag mogelijk maakt. Die ambitie zal steeds blijven. Dat is een zelfstandig project, wel met ups en downs. Het is nuttig de geschiedenis daarvan te kennen en vooral te weten hoeveel blunders er zijn begaan. Volgens Verplaetse is ons brein het mooiste orgaan dat er bestaat. Maar betekent dat dan dat ons brein de absolute verklaring is voor ons gedrag? Volgens Verplaetse is dat niet het geval. Er is dus anderzijds de poging om ons gedrag te verklaren. Om te weten waarom mensen zich bv. aan verkeersregels houden, moet je niet gaan zoeken in het brein. Ons gedrag situeert zich op verschillende niveaus, gaande van genetica, maatschappij tot geschiedenis. De basis van het gedrag ligt niet alleen bij het brein, maar ook bij de maatschappij en tal van andere factoren. Op die manier liggen alle wetenschappen open om problemen te verklaren. Het kan geen kwaad om te kijken naar neurologie maar dit doet men best maar een klein beetje. Het psychosociale standpunt moet eveneens worden bekeken. Naast neurologen moet men dus luisteren naar psychologen, sociologen en nog andere “-logen”. Er is een evenwicht nodig Ter illustratie vertelde Verplaetse over de manier waarop men pedofielen probeert te helpen. Men brengt hen empathie bij, om ze op die manier te laten voelen wat het is om misbruikt te worden. Er zijn echter 43 verschillende soorten empathietraining voorhanden. Daarbij is een samenwerking met psychotherapeuten zeker niet uitgesloten.
Groep 2: Wayne De Bock, Stephanie De Wit en Steven Pynaert Hersenwetenschappen en de farmaceutische industrie Eerst en vooral zei Verplaetse dat het groepje nogal sterke uitspraken had gedaan. Hij miste de rol van de consument in de uiteenzetting, deze werd nergens vermeld. De farmaceutische industrie kan immers enkel succesvol worden dankzij de consument. Sommige mensen nemen liever een pilletje dan een sessie bij een psycholoog. Daarbij spelen de media in op onze gemakzuchten. Om te stoppen met roken worden bijvoorbeeld pleisters of pillen aangeraden, waarvoor weinig inspanning nodig is.
Welke rol speelt de farmaceutische industrie?
Verplaetse zei ook dat er wordt gesponsord, maar dat dit niet onmiddellijk een zware beïnvloeding betekent. Wetenschappers vormen niet een soort van spons, die overgoten kunnen worden door de farmaceutische industrie. Ze hebben een beroepseer. Wetenschappers zijn niet bereid om naar de pijpen van farma-industrie te dansen. Ze zijn bovendien verplicht bij een artikel mogelijke belangenvermenging te vermelden. Wie dat nalaat, wordt zeer scheef bekeken door zijn collega’s. Over huisartsen en hun beïnvloedbaarheid deed Verplaetse geen uitspraak, omdat hij die groep minder kent.
62
Groep 3: Danielle Decancq, Wiebe Lepoutre, Emma Steenkiste en Thyra Vermander Hersenwetenschappen en de media
Mr. Verplaetse deelt de ergernis over de media, maar volgens hem kan er geen opsplitsing worden gemaakt in het biologische en het psychosociale aspect. In een typisch vrouwenblad, zoals Flair, wordt de nadruk vooral gelegd op de gevoelens en emoties, dus daar wordt het psychosociale in de kijker geplaatst. Volgens hem hangt het dus af van de soort media die je raadpleegt.
Welke rol spelen de media?
De voornaamste ergernis is: men schrijft vaak artikels waarin zaken niet juist worden beschreven, en die uiteindelijk op niets meer slaan. Als voorbeeld vertelde hij over een krantenartikel over psychopaten uit de krant ‘Metro’. De proefpersonen uit het onderzoek zouden een verschil in de hersenschors hebben. Het artikel werd “Psychopaten hebben andere hersenen” genoemd, waardoor een totaal verkeerd beeld werd opgewekt. Gevangenen schrijven dan een brief naar onderzoekers zoals Verplaetse met de vraag of ze bij hem hun hersenen kunnen laten veranderen, wat dus natuurlijk niet kan. Alles is complexer dan in de pers wordt getoond. In plaats van het onderscheid “psychosociale artikels” en “biologische artikels” te maken, moeten de goede pers en de gemakkelijke pers van elkaar onderscheiden worden. De goede pers tracht te zorgen voor een goede berichtgeving met correcte informatie. De gemakkelijke pers probeert er zich snel vanaf te maken en wil vooral zorgen voor sensatie.
Groep 4: Yentl Desender, Jonas Pattyn, Ranya Vandecasteele en Cathelijne Vroman Hersenwetenschappen en politieke overheersing Om te beginnen zei Verplaetse dat er over dit onderwerp heel veel te vertellen valt. Hij zou gemakkelijk voor de rest van de middag verder kunnen vertellen, maar daar hadden we spijtig genoeg geen tijd voor. Hij vertelde ons dat hij met een aantal zaken niet akkoord gaat.
Heeft het niet allemaal te maken met politiek en macht?
Volgens hem is er geen associatie tussen de aandacht voor het brein (hersenwetenschappen) en de politieke keuze. Hijzelf is niet links of rechts omdat hij gelooft in hersenwetenschappen. Vaak wordt de aandacht voor de hersenen gestimuleerd door een linkse ideologie. Als voorbeeld gaf Verplaetse de Sovjetunie die het brein van hun leider Lenin liet onderzoeken. Ook stelt hij dat er geen hersenonderzoek nodig is om mensen naar je hand te zetten. Je kunt inderdaad gebruikmaken van drugs, die je overal kan vinden, en waarbij geen enkel onderzoek nodig is. En dat is niet veranderd in vergelijking met vroeger, toen waren er ook al middelen voorhanden. Verplaetse ging ook in op het voorbeeld van een eventueel toekomstige vergeetpil. Hij gaat niet akkoord met de stelling dat een overlevende van een concentratiekamp geen vergeetpil zou mogen nemen omdat de herinnering aan de kampen moet blijven voortleven. Zo’n persoon heeft toch het recht om de pijn verbonden aan de herinnering te verzachten. Er zijn overigens andere manieren waarop de herinnering aan de kampen levendig kan gehouden worden. Over deze onderwerpen moet een maatschappelijk debat kunnen gevoerd worden. Vandaar de stelling dat onderzoek naar hersenen best plaats heeft in een maatschappij waarin debat en discussie mogelijk is, dus in een democratie.
63
Groep 5: Brecht Ostyn en Karen Teirlynck Hersenwetenschappen en het filosofische lichaam-geest-probleem Verplaetse begon zijn eigen visie door eerst te vragen waar Karen voorstander van was. Zij legde uit dat haar voorkeur uitging naar het eigenschapsdualisme. Zij vindt dat de geest en het lichaam van elkaar moeten worden onderscheiden, maar dat ze niet zonder elkaar kunnen bestaan. Als je sterft, blijft er niets meer over van jezelf, en dus ook geen geest. Brecht sloot zich meteen aan bij de uitleg van Karen.
Willen de filosofen nog altijd een geest los van de hersenen?
Verplaetse was het eens met Karen en Brecht, maar wees erop dat dit een zeer moeilijke discussie is, die nog niet beslecht is. Het gaat over filosofie voor gevorderden. Het substantiedualisme – de idee dat je een ziel hebt die totaal ongebonden is ten opzichte van de fysische en chemische wetten - is volgens hem, gegeven de wetenschappelijke stand van zaken, achterhaald en wordt nog door weinigen verdedigd. De discussie gaat tussen het eigenschapsdualisme en het materialistisch monisme (er is enkel materie en geest is niets anders dan de werking van materie). Het gaat over de vraag of je met enkel maar materiële bouwstenen kan komen tot een systeem dat bewustzijn heeft, of dat er toch in de evolutie iets speciaals gebeurd is waarbij er “emergentie” heeft plaats gevonden. Volgens deze laatste visie komt de geest voort uit fysische processen, maar kan niet worden gereduceerd tot deze fysische processen. De geëmergeerde geest heeft een eigen aard, maar kan wel niet bestaan zonder de onderliggende materiële elementen. Volgens Verplaetse zijn de neurowetenschappen geen goede manier om deze debatten op te lossen, want filosofen en neuropsychologen spreken een ‘andere taal’. Als voorbeeld gebruikte hij het begrip “vrije wil”. Als neuropsychologen het bestaan van vrije wil ontkennen, willen ze zeggen dat alles wat je denkt, onbewust al is voorbereid, in een soort van wereld onder je bewustzijn, die bepaalt wat je denkt of doet. De wil is volgens deze neuropsychologen niet vrij, omdat er steeds een onbewuste wil is. Als filosofen het bestaan van vrije wil ontkennen, bedoelen ze iets anders: ze willen zeggen dat alles wat je doet reeds bepaald is door de toestand van het hele universum, waarbij elke toestand noodzakelijk moet voortvloeien uit de vorige, zonder dat daar een afwijking (die zou voortkomen uit de vrijheid) kan bij gebeuren. De wil is volgend deze filosofen niet vrij, omdat alles, ook de wil, ”metafysisch” gezien, gedetermineerd is.
Het eerste deel van de klasconventie was zeer goed verlopen. Dankzij de verhelderende commentaren van Dr. Jan Verplaetse konden de leerlingen hun eigen opdracht nog beter plaatsen in het gehele werk. Het deel met de presentatie van de leerlingen had iets meer tijd ingenomen dan mr. Gordyn had verwacht, en daarom gingen we snel over naar het tweede deel. Omdat mr.. Verplaetse een powerpoint voor ons had meegebracht, kregen we een halve minuut pauze. Zo kon hij zijn powerpoint klaarzetten.
64
Thema 6: hersenwetenschappen en moraal
Het tweede deel van de les ging over de hersenwetenschappen en moraal. Het is bedoeld om een beter beeld te krijgen van de hersenwetenschappen en wat dit te maken heeft met moraal. Zowel de positieve en negatieve punten zouden aan bod komen, want alhoewel de mens versteld staat van wat men de dag van vandaag allemaal kan, toch zijn er nog vele problemen waar men geen antwoord voor heeft. Dr. Verplaetse maakte tijdens zijn presentatie gebruik van een onderzoeksstudie uit Zurich, dat behoort tot de top van het onderzoek op dit gebied (en dat “jammer genoeg” niet door Verplaetse zelf werd uitgevoerd). Daar gebruikt men een toestel met magneten om de breinactiviteit te stimuleren of te onderdrukken. Het toestel wordt Transcranial Magnetic Stimulation of kortweg TMS genoemd. Men kan wel enkel gebieden stimuleren of onderdrukken tot 2 cm in de hersenen, dieper dan 2 cm heeft geen effect meer. Het wordt gebruikt voor depressieve mensen waar psychologische methoden en pillen geen effect meer op hebben. Mnr. Verplaetse geeft ons een voorbeeld om de functie van TMS beter te begrijpen. Als 2 personen een zak vol met geld vinden, dan zullen ze dat in de meeste gevallen niet naar de politie brengen, maar verdelen. Als de ene persoon het geld verdeelt, en de tweede persoon krijgt maar een heel klein bedrag, dan zit de kans er groot in, dat die tweede persoon het gevonden geld toch zal aangeven aan de politie zodat uiteindelijk geen van beiden iets zal hebben. Wat Verplaetse hier wil uitleggen, is dat een mens uit woede of morele verontwaardiging tegen zijn eigenbelang kan ingaan. Als de tweede persoon de politie belt, schadt hij zijn eigenbelang, gaat want hij zal niets krijgen i.p.v. toch iets, hoe klein ook. Dat is dus een morele houding. Als men onder een scanner kijkt naar de hersenactiviteit bij die persoon, zie je dat de hersenactiviteit op 3 gebieden is toegenomen. Dit resultaat komt door de verontwaardigde reactie. De dorsolaterale
65
prefrontale cortex (DLPFC) is daarbij het belangrijkste gebied. Het ligt bij de mens op de plaats waar een geit zijn horens zou hebben. Men kan met TMS deze breinactiviteit onderdrukken en zo de verontwaardiging verminderen. Als men het hersendeel dat ongunstig stond tegenover de ongelijke verdeling ‘lamlegde’, aanvaardden de proefpersonen de ongelijke verdeling, maw ons moraal valt te manipuleren door onze hersenen te manipuleren. Er zijn wel enkele addertjes onder het gras: ♦
Het gaat hier over statistische resultaten. Men moet in het achterhoofd houden dat dit een groepsexperiment is en dus niet op een individu van toepassing. Dit wil zeggen dat de resultaten af hangen van persoon tot persoon en dat ze dus niet sluitend zijn voor iedere proefpersoon. Het is dus geen algemeen besluit. Men kan geen individuele diagnose stellen. Zo gaf Verplaetse het voorbeeld van een neuroloog die onlangs voorstelde dat werkgevers hun werknemers laten scannen om te weten of ze bijvoorbeeld al dan niet goede verkopers zijn. Dat is absurd.
♦
Als je een mens stimuleert, dan kan je zijn gedrag manipuleren, maar niet zijn opvatting. Dus de persoon kan nog altijd juist denken, maar anders doen.
♦
Men weet de functie van de DLPFC nog niet. Volgens een model dat nu gemaakt is, zou het vermoedelijk om wilskracht gaan. Men vermoedt dat dit gebied van de hersenen dient om het conflict te beëindigen tussen de morele emoties in de ventrio prefrontale cortex en de egocentrische drijfveren die zich dieper in de hersenen bevinden. Maar klopt dit wel?
Dr. Verplaetse vertelde ons ook dat ons brein verre van uniek is. Als je het brein van een mens vergelijkt met het brein van een aap, merk je dat de apen ook een prefrontale cortex… hebben, dus heeft men een vergelijkbare studie gedaan met chimpansees, waarbij de ene rozijnen kan verdelen, maar de tweede ervoor kan zorgen na de verdeling dat de rozijnen niet bereikbaar zijn. Uit dit onderzoek is gebleken dat apen zich minder moreel gedragen dan de mens. De vraag die zich dan stelt is: primaten hebben hetzelfde brein als de mens en toch reageren ze anders op de morele test. Hoe komt dit? De conclusie is duidelijk: hersenonderzoek toont aan dat moraal “van vlees en bloed” is, maar er moet beklemtoond worden dat we nog niet veel weten of kunnen. Manipulaties op dat vlak zijn zeker nog niet voor morgen.
66
3. Visie van enkele experten 3.1 Mail met vraag aan experten Geachte, Ik ben Brecht Ostyn, leerling van de Campus Tant (Koninklijk Atheneum te Roeselare) en mijn begeleidende leerkracht is mr. Paul Gordyn. Deze mail handelt over het project mom4y (Meeting of Minds for Youth) Ik zal eerst even uitleggen wat dit precies inhoudt: Mom4y is een wedstrijd, ondersteund door Breinwijzer vzw, met als doel leerlingen aan te zetten tot denken over de invloed van hersenwetenschappen in ons leven. Indien u meer informatie wenst, kunt u terecht op www.mom4y.be Als hoofdthema kozen wij de vraag: wat moet de plaats zijn van de hersenwetenschappen in het geheel van de (bio-psycho-sociale) studie van de mens? Anders gesteld: is de huidige tendens bij velen om de hersenwetenschappen de centrale plaats te geven binnen de studie van de mens een positieve of een negatieve tendens? Voor concrete voorbeelden bij de behandeling van deze vraag kozen we voor “het gevoelige brein” dat gaat over angst, depressie, woede en geluk. Om onze hoofdvraag te bestuderen, verdeelden wij ons in groepen met elk hun eigen thema, de thema’s gaan als volgt: • • • • •
Welke rol speelt de pharma-industrie in de tendens om de hersenwetenschappen centraal te stellen? Brengen de media een juist beeld van de menswetenschappen en van de hersenwetenschappen in het bijzonder? Zal de geschiedenis van de menswetenschappen ooit opnieuw slingeren in de richting van de sociale aanpak (nadruk op omgevingsfactoren i.p.v. lichamelijke factoren)? Wat is de politiek-ideologische betekenis van de tendens om de hersenwetenschappen centraal te stellen? Lossen de hersenwetenschappen het filosofische “mind-body-problem” definitief op ? (bestaat er een geest los van het lichaam? Zo ja, hoe verhouden zij zich tot elkaar?)
Aangezien u er ongetwijfeld meer van afweet dan ons, zouden wij u dan ook graag willen verzoeken uw gegronde mening en argumentatie m.b.t. deze thema’s te geven op een voor ons begrijpelijke manier. De wedstrijd voorziet ook dat elke klas een expert naar de school uitnodigt voor een klasconventie (gedachtenwisseling met de leerlingen). Zou u eventueel bereid zijn deel te nemen aan zo’n klasconventie, die plaats zou moeten vinden op een vrijdagnamiddag vanaf 13u ergens in januari? Indien dit niet het geval is, hopen wij toch dat u ons terugmailt met uw mening over onze vragen. Mvg, Brecht Ostyn 5 ASO
67
Deze mail werd verstuurd naar:
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
moraalpedagoog filosoof filosoof filosoof psycholoog (psycho-analytische richting) huisarts (+ medewerker UGent vakgroep huisartsen) neuroloog ziekenhuis Deinze neuroloog directeur Museum Geschiedenis vd wetenschappen neuroradioloog psycholoog (experimentele richting) Jean Paul Van Bendegem, filosoof
[email protected] tav Annemie Cailliau
directeur museum vd geschiedenis vd psychiatrie
[email protected]
neurotengeneratieve hersenziektengroep plastisch kunstenaar arts (bekend van het kiwimodel geneesmiddelen)
[email protected] – tav Jan Fabre
[email protected]
De meeste experten die een antwoord stuurden stelden dat we een interessant thema hebben gekozen en wensten ons alle succes met ons onderzoek, maar deelden mee dat tijdsgebrek hen belette om onze vragen schriftelijk te beantwoorden. De teksten van de 2 experten die wel tijd maakten, staan hieronder.
68
3.2 Antwoorden van experten 3.2.1 Prof. Dr. Jean Paul Van Bendegem Jean Paul Van Bendegem (Gent, 28 maart 1953) is een Vlaamse wiskundige, filosoof en als hoogleraar logica en wetenschapsfilosofie verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij is ook deeltijds gastprofessor aan de Universiteit Gent. Hij is stichtend lid en ere-voorzitter van SKEPP (Studiekring voor de Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale). In oktober 2007 nam hij deel aan het populaire VRTprogramma De Slimste Mens ter Wereld.
Hieronder in beknopte vorm (wegens tijdsgebrek) mijn antwoorden op de vragen: • Welke rol speelt de pharma-industrie in de tendens om de hersenwetenschappen centraal te stellen? Een niet noodzakelijke positieve rol. De pharma-industrie heeft naast een wetenschappelijk belang en interesse, onvermijdelijk ook een economisch belang. Geneesmiddelen die niet “opbrengen”, zijn niet interessant. Dus zullen zij onvermijdelijk slechts die geneesmiddelen promoten waarvan de financiële opbrengst min of meer verzekerd is. Als je het zo bekijkt, dan zijn medicijnen die rechtstreeks op de hersenen inwerken interessanter dan bijvoorbeeld therapeutische behandelingen. In de hersenwetenschappen wordt naar het brein zelf gekeken en dat is een kwestie van fysica, scheikunde en biologie. Die takken van de wetenschappen begrijpen we vrij goed zeker in vergelijking met wat psychologen voorstellen. Bovendien ligt het ook voor de hand dat de pharmaceutische industrie alleen in die delen van de hersenen geïnteresseerd (zullen) zijn waar zich problemen stellen: Parkinson, Alzheimer, … Dus zullen zij niet persé geïnteresseerd zijn om een globaal beeld van de werking van de hersenen te willen ontwikkelen. De “zuivere” wetenschap wacht dus een belangrijke taak. • Brengen de media een juist beeld van de menswetenschappen en van de hersenwetenschappen in het bijzonder? Dat is een zeer moeilijke vraag. Ik ben zelf niet meteen geneigd om hersenwetenschappen te zien als een onderdeel van de menswetenschappen. Uiteraard zijn de hersenen een onderdeel van de mens en dus lijkt het aannemelijk dat wie de hersenen bestudeert, ook de mens bestudeert. Maar onder menswetenschappen versta ik psychologie, sociologie, economie, politicologie, cultuurwetenschappen, enzovoort. Breinwetenschappen horen dan eerder thuis in de exacte wetenschappen. Wat mij betreft worden de menswetenschappen niet goed voorgesteld in de media, men heeft er ook nauwelijks interesse voor. Een degelijk sociologisch onderzoek wordt zelden vermeld evenals een degelijke economische studie. Wanneer de media aandacht besteden aan hersenwetenschappen dan is het op dezelfde wijze als aan biologie, scheikunde en fysica. Dus als exacte wetenschap worden de hersenwetenschappen even goed voorgesteld als elke andere exacte wetenschap naar mijn idee, maar als menswetenschap even slecht als elke andere menswetenschap.
69
• Zal de geschiedenis van de menswetenschappen ooit opnieuw slingeren in de richting van de sociale aanpak (nadruk op omgevingsfactoren i.p.v. lichamelijke factoren)? Dat lijkt mij perfect mogelijk. Want om de werking van een menselijk brein te doorgronden, moet je onvermijdelijk met de omgeving rekening houden. Neem een extreem scenario: het komt zover dat men genetisch perfect kan voorspellen hoe het brein van een toekomstig kind er zal uitzien. Stel, om het wat al te eenvoudig uit te drukken dat de ouders graag een kind willen met een aanleg voor wiskunde en de doctors zorgen ervoor dat dat kind een brein meekrijgt zo dat de gebieden die voor analytisch denken belangrijk zijn, stevig ontwikkeld zijn. Dan nog zal het zo moeten zijn dat dat kind in contact komt met heel veel wiskunde om de kans te hebben dit wiskundig talent ten volle te ontwikkelen. Het lijkt mij zelfs sterker: naarmate de lichamelijke factoren beter beheersbaar worden, zullen de omgevingsfactoren dat ook moeten worden, dus zal men onvermijdelijk heel veel aandacht moeten besteden aan die omgeving. • Wat is de politiek-ideologische betekenis van de tendens om de hersenwetenschappen centraal te stellen? De herleiding van de menswetenschappen tot de natuurwetenschappen. Lossen de hersenwetenschappen het filosofische “mind-body-problem” definitief op ? (bestaat er • een geest los van het lichaam? Zo ja, hoe verhouden zij zich tot elkaar?) Gezien mijn vorige antwoorden, moet het antwoord “neen” zijn. Want, als alles wordt gereduceerd tot “body”, dan blijft er ook geen “mind” meer over, waarvan men zich kan afvragen hoe die in relatie staat tot het lichaam. Een ander argument om grote twijfels te hebben, is de vaststelling dat, indien we zouden weten hoe lichaam en geest zich verhouden, we ook zouden weten hoe het komt dat we, als we spreken, elkaar kunnen begrijpen. Want, als ik luister naar iemand, komen er op mijn oren alleen maar trillingen terecht, iets fysisch dus, wat zich in mijn brein omzet tot gedachten. En het probleem van wat begrijpen is, dragen we al meer dan tweeduizend jaar met ons mee. Dat gezegd zijnde, kan ik altijd honderd procent ongelijk hebben en in dit geval hoop ik dat oprecht.
70
3.2.2 Dr. Jo De Koninck Dokter Jozef De Koninck is afkomstig uit Aalst, studeerde geneeskunde aan de UG en genoot zijn opleiding tot geneesheer-specialist in de neurologie via UZ Gent. Dr. De Koninck heeft zich tijdens zijn opleiding toegespitst op neurofysiologie (E.E.G., EMG, geëvoceerde potentialen). Hij is werkzaam in het ziekenhuis Sint-Vincentius te Deinze.
Jullie hebben meerdere vragen geformuleerd maar het is voor mij wat kunstmatig om ze één voor één te beantwoorden. Ik denk dat in de loop van de tekst die volgt, meerdere vragen spontaan beantwoord zullen worden. Op het einde sta ik nog even stil bij elke vraag, voor zover al niet duidelijk geworden is wat mijn antwoord is. Eerst iets over jullie hoofdthema: Wat moet de plaats zijn van de hersenwetenschappen in het geheel van de (bio-psycho-sociale) studie van de mens? Anders gesteld: is de huidige tendens bij velen om de hersenwetenschappen de centrale plaats te geven binnen de studie van de mens een positieve of een negatieve tendens? Ik neem aan dat jullie met de studie van de mens bedoelen, de studie van alles wat typisch menselijk is en dat is een zéér ruim gebied dat gaat over neurowetenschappen, gedragswetenschappen, sociologie, antropologie, ... Als je het zo ruim ziet dan kan ik alleen maar toejuichen dat er meer en meer plaats komt voor echt hersenonderzoek omdat dit een enorme terra incognita is. We weten nog totaal niet hoe onze hersenen echt werken, we weten nog niet echt wat bewustzijn is, hoe geheugen werkt. En in feite is wat ons het meest fascineert aan de mens juist dat, wat nog totaal onbegrepen is: onze “ziel” ons “ik”. We kunnen echter niet omheen een studie van de dieren, als we willen weten wat nu echt typisch menselijk is. Niet alleen ons erfelijk materiaal is 99% identiek aan dat van de primaten, ook de anatomie van onze hersenen is voor 99% identiek aan dat van de primaten. Wat jullie “het gevoelige brein” noemen en officieel het limbische systeem heet en dient om emoties op te wekken, is even ontwikkeld bij de dieren. Het is zelfs in evolutietermen één van de oudste onderdelen van onze hersenen. Ook dieren kennen angst, depressie, woede en geluk. Er werd lang beweerd dat een dier vrees kent maar geen angst, dat een dier dus alleen schrik heeft van iets concreets (een gevaar dat loert) en dat alleen een mens onbestemde angst kent. Dit is ontkracht door de observatie dat sommige dieren die mishandeld zijn in het verleden nadien angstig reageren op banale niet gevaarlijke prikkels. Ook dieren kennen sociale fobie en mijden dan contact met mededieren. Ook dieren kunnen aan depressies lijden waarin ze een verstoorde slaap en eetstoornissen vertonen, geen normale seksuele driften meer hebben, lusteloos zijn, geen initiatief nemen enz... Er is het schrijnend verhaal van een klein bonobo aapje dat dagenlang bleef treuren bij het levenloze lichaam van zijn moeder. Het wilde niet meer eten en wilde ondanks aandringen van de andere groepsleden, niet mee verdertrekken in de jungle. Het liet zich verhongeren en bleef roerloos zitten in een boom naast het lijk van zijn moeder, het stierf enkele dagen later van uitputting. Is dit geen extreme reactieve depressie? Woede bij dieren is goed gekend. Ik bedoel niet een leeuw die aanvalt, dat is geen woede, dat is jachtgedrag maar apen die naar elkaar roepen en hun tanden laten zien als dreiging, dat is geen jachtgedrag, dat is woede. En wat met geluk... ah geluk. Niet voor niets noemt men het geslacht der katten “felix” wat Latijn is voor geluk. Al wie een kat heeft horen spinnen in zijn
71
armen waarbij ze genietend de ogen sluit, voelt aan, weet, dat deze dieren op dat moment gelukkig zijn, zich geborgen voelen, genieten. De consequentie is kortom, dat kern van het probleem van onze “geest” of MIND niets, maar dan ook niets met emoties te maken heeft. Het raadsel van de mens zit in de complexheid van onze redeneringen, in onze complexe taal die abstracte begrippen toelaat, in het feit dat we niet alleen alles rondom ons observeren maar dat we op een bepaald moment onszelf gewaarworden, we nemen waar dat we denken. We worden ons op een bepaalde leeftijd, bewust van onze eigen hersenspinsels. ZELFBEWUSTZIJN heet dat, en DAT zou wel eens typisch voor de mens kunnen zijn. De laatste 10 jaar is er enorm veel vooruitgang geboekt in ons begrip van de werking van de hersenen dankzij een nieuwe techniek die men functionele MRI noemt. Het is een techniek waarbij men een driedimensionaal beeld van de hersenen kan maken en waarbij men de doorbloeding van de hersenen ziet veranderen in de tijd naarmate men de patiënt bepaalde taken doet uitvoeren of aan bepaalde testen onderwerpt. Het is een mooi voorbeeld van perfecte samenwerking tussen psychologen en hersenonderzoekers. Deze mensen zitten het mind-body-problem op de hielen, ze ontrafelen aan een reusachtig tempo de werking van bepaalde delen van de hersenen en hun bevindingen zijn verifieerbaar. (U ziet de farma-industrie komt er niet aan te pas.) De zachte wetenschappen des te meer omdat psychologen en linguïsten meedoen. Ze proberen te weten te komen welke hersengebieden minder goed werken bij bvb. autisme, laagbegaafdheid, stotteren, dementie, schizofrenie. Hersenwetenschap is momenteel gewoon multidisciplinair, ik zie er geen Hegeliaanse schommelbeweging meer in. Het is nu niet meer kwestie van exacte wetenschappen tegen menswetenschappen. Logopedisten en linguïsten helpen mee het raadsel van staalproductie en taalbegrip ontcijferen net zoals neuronanatomische, fysiologen, radiologen met nieuwe beeldvormingtechnieken. Hoe kijken we momenteel “mainstream” aan tegen het mind-body- probleem: Ik denk niet dat er iemand is die vasthoudt aan het beeld van een onstoffelijke “ziel” die een eeuwig leven lijdt. Wat anders te denken van iemand die dement wordt: zijn lichaam is er nog maar zijn geest laat het meer en meer afweten. Als men denkt dat er bij het overlijden, een ziel het lichaam verlaat, dan moet men aanmenen dat die geest bij beetjes het lichaam kan verlaten al dementerend. Ook bij split-brain experimenten in de jaren 50 waarbij men de hersenbalk (die de linker en rechter hersenhelften verbindt) doorsneed om hardnekkige vormen van epilepsie te bestrijden, bij dergelijke mensen nam men waar dat hun linker lichaamhelft soms beslissingen nam, waar hun rechter helft zich niet bewust van was. Ze kregen als het ware 2 “zelfbewustzijns” of is het “zelfbewustzijnen”? Het idee van één ondeelbare ziel kan je vergeten. Welk concept komt dan in de plaats van de ziel? Wel bekijk het zo. 1 watermolecule kan niet aan de kook gebracht worden. Een druppel water kan wel aan de kook gebracht worden. Ik weet niet wat de minimum hoeveelheid water is die kan aan de kook gebracht worden. Analoog zijn er wormen met een zenuwstelsel van 30 zenuwcellen, geen 29 en geen 31. Elke cel heeft zijn functie. Het is duidelijk dat 30 zenuwcellen genoeg zijn om te kruipen en om de darmbewegingen te regelen maar het is een feit dat 30 zenuwcellen niet genoeg zijn om te denken, om een symfonie van Mozart te herkennen, wel om reflexmatig gevaar te ontwijken, eten te zoeken op basis van enkele geursensoren of smaaksensoren... Er is voor elke taak die de hersenen vervult een bepaald minimum aantal zenuwcellen nodig met een minimum aantal verbindingen. Net zoals er een minimum aantal watermoleculen nodig is om een
72
bubbel te kunnen maken bij het koken. Er is niet één molecule die verantwoordelijk is, ze doen het samen. Er zijn 22 spelers nodig om te voetballen. Het is duidelijk dat denken zo complex is, dat er triljarden zenuwcellen met ontelbare verbindingen voor nodig zijn. Zijn die er niet, dan wordt er niet gedacht. Is er geen bal, dan wordt er niet gevoetbald. Verliest een persoon door een beroerte een kritiek aantal cellen op een bepaalde plaats dan kan hij niet meer praten. Hij kan wel nog lopen, eten, kijken... Het is zelf zo dat er specifieke vormen van taalstoornis bestaan waarbij alleen zelfstandige naamwoorden wegvallen, ze noemen dan alles “dinges”, maar ze kunnen we zeggen, “ik ga morgen zwemmen”. We krijgen een beeld van aan elkaar gekoppelde modules, die elk gespecialiseerd zijn in een taak. Onderzoek naar artificiële intelligentie, ziet men dezelfde weg opgaan. Men koppelt een webcam aan een module die bvb letterherkenning doet, men ontwikkelt taalproductiesoftware die geschreven tekst kan omzetten in hoorbare taal, bvb de GPS die “praat” of software die teksten aan blinden “voorleest”. De grote frustratie van A.I. researchers is dat ze die modules nog niet genoeg met elkaar kunnen laten werken terwijl dit in de hersenen blijkbaar wel lukt in gezonde personen. In patiënten met een beroerte zien we soms bizarre stoornissen zoals iemand die kan schrijven maar niet kan lezen. Hij schrijft goed, maar als hij toevallig een fout maakt, corrigeert hij ze niet omdat hij niet kan lezen wat hij geschreven heeft. Dergelijke dingen zijn nu nog schering en inslag in de A.I. onderzoek. Men moet een spraakproductiemodule leren dat men hond als de klank “hond” uitspreekt en LOS DAARVAN moet men een andere module leren dat men de klank “hond” als hond schrijft. Onze geest lijkt dus op een orkest waarin alle muzikanten mooi samenwerken. Het is niet zo dat in de menselijke hersenen een superieure dirigent zit, die de dieren niet hebben, in tegendeel, de zenuwcentra die voor de timing en de coördinatie zorgen zijn juist uiterst primitief en oeroud in de evolutie, nog ouder dan het limbische systeem. Het zijn de centra die de aandacht regelen, de waak-slaapcyclus regelen, de alertheid bepalen afhankelijk van het gevaar. Honger genereren als de suikerspiegel te laag dreigt te komen, het evenwicht helpen bewaren... Eigenlijk zijn die dingen in onze hersenen die juist maken dat ze een eenheid vormen, gemeenschappelijk aan alle dieren en dat is ook nodig. Alles moet met alles verbonden zijn zoniet krijg je absurd gedrag. Stel dat het jachtinstinct een dier stimuleert om zijn hol te verlaten maar de gevaardetector zegt om binnen te blijven afgaande op een bepaald geluid of geur, dan moet er wel iemand de knoop doorhakken, het is of het één of het ander. De dingen die ons echt menselijk maken zijn niet zo levensbelangrijk als we denken, men kan verder leven zonder taal, zonder dat men gezicht herkent, zonder dat men muziek kan analyseren...Men kan echter niet zonder ademhalingscentrum. Stelt u zich maar eens voor dat u over elke inademing zou moeten nadenken, dat het niet vanzelf zou gaan. Er bestaat een alternatieve richting in de A.I. research die op een heel originele wijze de evolutie probeert na te bootsen door te beginnen met een heel simpel computerprogramma dat lusten probeert te bevredigen en onaangename of gevaarlijke dingen probeert te vermijden. De Tamagotchies waren daar een commerciële spin-off van. Stel u een computer voor die vraagt om nog eens op zijn escape toets te duwen omdat het toch zo lang geleden is. En stel dat de spatiebalk dienst doet als eten, dan moet je, als hij honger heeft, een paar keer op de spatiebalk duwen en zijn honger gaat over. Dergelijk dingen lijken speelgoed maar zijn echt wel belangrijk om een artificiële geest te maken en niet een geïsoleerde artificiële intelligentie. Het voordeel van deze aanpak is, dat men de software zo kan ontwerpen dat de computer echt op zoek gaat naar dingen omdat hij ze “nodig” heeft, omdat als hij zich slecht gaat voelen, als hij ze niet vindt of krijgt van buitenaf. Hoe complexer een geest is, hoe complexere dingen hij “nodig” heeft. Op een bepaald moment zal de computer misschien zelf op eigen initiatief, het internet beginnen afzoeken naar kennis. Nu komen we op het mind-body-
73
probleem. Als een computer u binnen 20 jaar vraagt om nog eens een verhaaltje te vertellen net voor hij in slaapstand gaat en je leest hem voor uit Roald Dahl, zit er dan geen geest in deze computer? Waar zit hij dan? In het RAM geheugen? Op de harde schijf? Allicht niet in de microfoon die uw stemgeluid opvangt en doorstuurt naar de geluidsmodule en de frquentieanalysemodule die het gedigitaliseerd signaal aanbied aan de CPU. De geest is geen voorwerp, in feite zouden we beter het woord geest uit onze taal verbannen, denken een werkwoord en het werk moet gedaan worden, door zenuwcellen of door elektronische chips, maakt niet uit als het nodige werk maar gedaan wordt. Ik denk uw vraag “Lossen de hersenwetenschappen het filosofische “mind-body-problem” definitief op? (bestaat er een geest los van het lichaam? Zo ja, hoe verhouden zij zich tot elkaar?) daarmee beantwoord te hebben. Er bestaat geen geest, er bestaan alleen activiteiten als denken, voelen, trachten, hunkeren. Ik kan me niet voorstellen dat dit zonder een substraat kan werken zoals een voetbalmatch zonder spelers ook niet veel voorstelt. Binnen de officiële wetenschap is er geen argument om aan te nemen dat er een ziel bestaat die los kan leven en denken van ons lichaam. Recent nog werd in het UZ van Antwerpen door een neurochirurg die onderzoek doet naar behandeling van oorsuizen, een elektrode ingebracht bij een patiënt op de hersenschors verantwoordelijk voor verwerken van de signalen van het slakkenhuis (gehoor en evenwicht). We wisten al lang waar ergens op de hersenschors geluid geanalyseerd wordt, we wisten dat evenwichtinformatie zoals rotaties en lineaire versnellingen niet ver daarvan moet verwerkt worden. Zijn elektrode zat iets te ver en zo wekte hij door een elektrische prikkel geen geluidshallucinatie op, maar een bewegingshallucinatie die op de patiënt zo echt overkwam dat hij meende uit zijn lichaam te treden. Dit verschijnsel kon men naar believen aan of afzetten hetgeen bewijst dat de prikkel de oorzaak was van de ervaring. Het is dus niet omdat mensen beweren uit hun lichaam te zijn geweest dat er zoiets bestaat als een geest die het lichaam kan verlaten. Het waren wel degelijk hersencellen IN zijn lichaam die hem de hallucinatie bezorgde dat hij zijn lichaam verliet. Dit bewijst niet dat er geen ziel bestaat die het lichaam kan verlaten maar het maait wel het gras van onder de voeten van zij die beweren dat extra corporele ervaringen BEWIJZEN dat er een ziel los van het lichaam bestaat. Ik vrees dat de ziel zoiets is als God, men kan nooit bewijzen dat Hij niet bestaat. Anderzijds zou één enkel objectief en verifieerbaar feit wel kunnen bewijzen dat Hij wel bestaat, maar dat is nog nooit gebeurd. Over de rol van de pharma-industrie wil ik het volgende kwijt: Ik ontwaar bij deze vraag tussen de regels ook wel de kritische geest van uw leraar Mr Paul Gordyn en dat hoort zo. Het is goed dat jullie beseffen dat economische factoren een rol spelen in de vooruitgang van de wetenschap. Dat de industrie onderzoek sponsort en deels ook mee bepaalt in welke richting er gezocht wordt, heeft nadelen maar ook voordelen. We moeten genuanceerd zijn in ons oordeel. Wetenschap is om te beginnen een dure aangelegenheid. Professors zijn constant op zoek naar financiering om hun doctoraatstudenten te kunnen betalen. Hoe meer geld ze kunnen verzamelen, hoe meer assistenten ze kunnen in dienst houden, hoe meer ze kunnen publiceren enzovoort. Misschien kan een wiskundige vondsten doen met pen en papier alleen, maar voor de hersenwetenschappen is dit ondenkbaar. Mensen als Freud en Jung, die de basis legden van de dieptepsychologie, baseerden zich enkel op contacten met patiënten en op teksten van filosofen. Ze waren erg belezen maar deden geen experimenten en konden hun hypothesen dan ook niet toetsen. Ze baseerden zich vooral op teksten van Kierkegaard en dit was op zijn beurt een man die door zuiver mensen rondom zich te observeren (op café, in het bordeel, op straat) en door veel na te denken en veel te lezen, zich een beeld probeerde te maken van de drijfveren van de mens, zijn lusten, zijn angsten. Het is mooie literatuur, maar het is zeer de vraag of het WAAR is wat ze schreven. Ik weet niet of er nog een spaander heel blijft van al wat Kierkegaard over angst geschreven heeft. Het is nu al “biologische psychiatrie” wat de klok slaat. Men kan daarover treuren en heimwee hebben naar de
74
tijd dat men eerder filosofeerde over ons innerlijk maar denk eraan dat de bevindingen van de biologische psychiatrie ten minste toetsbaar zijn en dat is de kern van wetenschap: Observeren, een hypothese formuleren, dan experimenten doen om de hypothese te ondersteunen of te ontkrachten en dan eventueel de hypothese bijsturen of totaal omverwerpen. De zachte wetenschappen die zich bezig houden met de menselijke geest moeten volgens mij aan dezelfde strenge regels voldoen als de exacte wetenschappen. Men moet durven hypothesen opstellen, die weerlegd kunnen worden. (Karl Popper) In de filosofie wordt zelden iets echt omvergeworpen, iedereen blijft zijn gelijk halen, blijft accenten leggen, blijft kritiek formuleren met misschien wel als hoofddoel: literatuur produceren en niet zozeer kennis. Ik zie dus in de menswetenschappen eerder een onoverbrugbare kloof tussen de filosofische aanpak en de wetenschappelijke aanpak. Een linguist die pobeert te achterhalen wat het wezen is van stotteren, moet met dezelfde wetenschappelijke strengheid werken als enig ander exacte wetenschapper. De jaren 90 werden in de USA uitgeroepen tot “decade of the brain” omdat men na het dement worden van enkele Hollywoodsterren en door het dement worden van ex-president Reagan men de aandacht op de ziekte van Alzheimer wou richten en in het kielzog daarvan meteen ook M.S. A.L.S. epilepsie, schizofrenie enz..in de schijnwerper zou zetten. De industrie is op de kar gesprongen, er kwamen gigantische budgetten vrij. Dat heeft ervoor gezorgd dat vele firma’s een CNS (central nervous system) divisie hebben opgericht om onderzoek te doen naar nieuwe farmaca tegen geheugenverlies, tegen depressie, tegen epilepsie... De echte fundamentele research naar de hersenfuncties gebeurt echter vooral los van de pharma-industrie omdat er uit die research niet meteen medicamenten te halen zijn, en dus op korte termijn geen omzet te halen is. Waar de pharma-industrie binnen het gebied van de neurowetenschappen wel mee bezig is, is zoeken naar nieuwe chemische stoffen die bruikbaar zijn in commerciëel belangrijke ziekten zoals depressie, slapeloosheid, dementie, epilepsie, angstoornissen. Ze zijn vooral geïnteresseerd in de chemische verbindingen tussen de hersencellen en hoe daar kan op ingespeeld worden en ze hebben een enorm impact gehad op de psychiatrie maar ook daar weer zie ik toch een mooie multidisciplinaire aanpak waarbij zowel medicamenteuze als psychotherapeutische technieken naast elkaar gebruikt worden en ik verwacht in de toekomst ook in de psychiatrie meer en meer invasieve technieken (diepteelektroden in de hersenen) zoals men ze nu al gebruikt voor onbehandelbare ziekte van Parkinson of voor extreme dwangstoornissen. Ook dat staat weer los van de pharma-industrie maar ze zit wel een andere industrie achter (dezelfde firma’s die ook pasemakers maken voor hartritmestoornissen). Ik heb niet de indruk dat de pharma-industrie er voor iets tussenzit dat de menswetenschappen zo sterk in de richting van “hersenwetenschap” zijn gegaan maar feit is dat een materialistische visie op onze hersenen de meest spectaculaire resultaten voorbrengt, die bruikbaar zijn in de geneeskunde. Brengen de media een juist beeld van de menswetenschappen en van de hersenwetenschappen in het bijzonder? Hangt ervan af welke literatuur je leest. EOS of Scientific American geven een genuanceerd beeld denk ik. Ook Discovery channel brengt een correct beeld, denk ik. Alle aspecten komen aan bod, ook de zachte wetenschappen. Ik vind trouwens dat wetenschap veel te weinig aan bod komt op TV, het is al brood en spelen wat de klok slaat. Zal de geschiedenis van de menswetenschappen ooit opnieuw slingeren in de richting van de sociale aanpak (nadruk op omgevingsfactoren i.p.v. lichamelijke factoren)? Ik denk dat in de psychiatrie momenteel een mooi evenwicht is gevonden door multidisciplinaire aanpak. De biologische psychiatrie heeft het duidelijk gehaald van de zuivere psychotherapie omdat psychotherapie alleen geen resultaten kon voorleggen. Psychoanalyse is duidelijk af. De indicaties zijn zéér beperkt (neurosen bij intelligente en welstellende mensen die het zich kunnen verooloven om maanden of jaren aan een stuk door wekelijks op een sofa te gaan liggen) Gedragsaanpak en systeemtherapie zijn
75
echter in de dagelijkse praktijk van centra voor geestelijke gezondheid zeer nuttig maar bijna altijd in combinatie met medicementeuze therapie om sneller resultaten te verkrijgen. Ik werk dagelijks met een psycholoog samen en elk bekijkt de patiënt op zijn eigen manier. Ik zie echt geen Hegeliaande slinger aan het werk.
Wat is de politiek-ideologische betekenis van de tendens om de hersenwetenschappen centraal te stellen? Ik ben bang dat ik deze vraag niet goed begrijp, op mij komt ze een beetje paranoïde over, alsof wetenschap echt door een ideologie of door een hogere instantie gestuurd wordt zoals destijds in de Sovjet-Unie. De politiek kan alleen sturen zoals in het voorbeeld van de decade of the brain waarbij doelbewust meer onderzoeksgeld naar neurowetenschappen is gegaan. Omgekeerd, denk ik niet dat de bevindingen van de neurowetenschappen een groot impact hebben op ons wereldbeeld, op onze ideologieën. De mens op de straat ligt er niet wakker van en de politiek al evenmin. Misschien moeten we over deze vraag verder van gedachten wisselen.
76
4. Persoonlijke getuigenis Onder de leerlingen was er niemand die een persoonlijke getuigenis kon of wou neerschrijven. De leerkracht deed dit wel.
Persoonlijke getuigenis van de leerkracht
Veel verschillende situaties, veel vragen en toch een conclusie Ter inleiding Ik ben een groot voorstander van de wetenschap en van rationaliteit, maar tezelfdertijd een groot criticus van het wetenschapsoptimisme dat gelooft dat de exacte wetenschap (wiskunde, fysica, chemie en biologie – dus ook neurologie) alles kan oplossen en dat er buiten de exacte wetenschappen geen belangrijke rationele kennis kan opgedaan worden. Over vele complexe zaken, zoals het gedrag van de mens en de manier om problemen van de mens aan te pakken, is geen exact wetenschappelijke kennis mogelijk, maar wel rationele kennis (psychologie, sociologie en filosofie). De mindere exactheid van die kennis wordt gecompenseerd door het grotere belang ervan. Mijn mening is dat vandaag de dag te veel aandacht gaat naar de neurologie en de farmacologie en te weinig naar psychologie, sociologie en filosofie. Deze theoretische opvatting moet echter steeds beoordeeld worden vanuit de concrete situaties waarin mensen zich bevinden, ook en misschien in de eerste plaats de situatie van mensen uit mijn onmiddellijke omgeving. Zij – onder wie ook ikzelf - zijn het om wie het gaat. Als ik naar hen luister of over hun situatie nadenk, rijzen er meer vragen. Ik ben in mijn leven meerdere keren geconfronteerd geweest met psychische problemen, zowel van mezelf als van mensen uit mijn onmiddellijke omgeving, het ene probleem al erger dan het andere, maar steeds voldoende erg om het een probleem te noemen. Bij het overlopen van mijn leven voor deze tekst ben ik wat geschrokken over het aantal van dergelijke situaties, maar ik denk niet dat ik een uitzondering ben: leven is niet gemakkelijk en ik denk dat de meesten zich wel onmiddellijk een aantal situaties uit hun leven voor de geest kunnen halen waar zich deze vraag stelt: hoe lossen we dit het best op, door pillen te (laten) slikken, door een psychotherapie te volgen of door te proberen de maatschappij te veranderen?
1. Mijn moeder De jaren 1960, mijn vader, zoon van een kleine boer, vormt de boerderij om tot een klein bloemenbedrijf en woont met zijn gezin – vrouw en 3 zonen – in bij zijn ouders. Moeder sukkelt met de gezondheid, vooral door speen (aambeien), een overblijfsel van haar derde zwangerschap (de jongste zoon ben ik). Wekelijkse bezoeken bij de huisdokter en dan plots: moeder ging naar een “speciale” dokter, dokter De Wilde, in een buurgemeente, een geheimzinnige dokter. Pas toen ik thuis al weg was, werd me duidelijk dat dit een psychiater was: moeder kwam niet overeen met de inwonende schoonouders (er waren ingewikkelde familiekwesties).
77
Ik was betrokken partij: ik was het jongetje, doodbraaf op de school, maar thuis, volgens overspannen moeder, “klaar voor het verbeteringsgesticht”, omdat ik “stookte” tussen moeder en grootvader. Pas veel later begreep ik dat de situatie het best kan begrepen worden door de systeemtheorie, die stelt dat psychische problemen het gevolg zijn van verkeerde verhoudingen in een gezin of in een groep, een psychologische theorie die in Amerika werd ontwikkeld toen wij het in Schoonaarde meemaakten… Kreeg mijn moeder pillen van dokter Dewilde? Ik weet het niet. Ik herinner me wel dat de huisdokter haar een keer zei “je moet weggaan van dit hof”, weggaan van bij de schoonouders. Alleen, dit was onmogelijk, er was geen geld om ergens anders te gaan wonen, de lening voor de bloemenserres moesten worden afbetaald, en vrouwen deden nog altijd wat hun echtgenoot beval… Heeft de emancipatie van de vrouw, bereikt dank zij de sociale acties van de vrouwenbeweging, ervoor gezorgd dat deze situaties nu minder voorkomen?
Paul Watzlawick, pionier van de systeemtherapie
2. Ikzelf als adolescent Ik werd zestien en de spanningen tussen mijn moeder en mij werden erger. Ik nam het haar (onbewust – waar zit het onbewuste in de hersenen?) kwalijk dat ze geen enkele interesse betoonde voor wat voor mij het belangrijkste was: de school. Ik kreeg regelmatig hevige maagkrampen, psychosomatisch uiteraard. De huisdokter schreef me Trancobuscopan voor, een medicament tegen maagkrampen gecombineerd met een tranquillizer. Ik had steeds een portie op zak. De echte oplossing kwam toen ik thuis wegging en alleen ging wonen in “de grote stad”. Toen ik bij één van mijn eerste bezoeken aan mijn nieuwe huisdokter (dokter Marc Cosyns, deeltijds werkzaam in een huisartsengroepspraktijk, deeltijds docent in de huisartsenopleiding aan de Universiteit Gent en actief in de beweging voor het recht op euthanasie en voor patiëntenrechten) naar een voorschrift vroeg voor een nieuwe reservevoorraad Trancobuscopan, reageerde hij fel: “Trancobuscopan?! Geen sprake van, ja gewone Buscopan, een middel tegen krampen, dat kan”. Gelukkig heb ik sindsdien bijna nooit meer maagkrampen, enkel nog eens om de zoveel jaar in een periode van bijzondere stress, en dan volstaat de Buscopan.
3. Mijn broer Mijn homoseksuele broer vond midden de jaren 1980 een vriend, maar niemand mocht dit weten, want uiteindelijk wou mijn broer geen homo zijn. Als een collega aanbelde, moest zijn vriend 2 uur in de bezemkast gaan schuilen, want een eenvoudige zin als “ik heb een kameraad op bezoek” was onmogelijk: niemand mocht de vriend zien. De vriend had gelukkig veel geduld: liefde overwint veel. Mijn broer zocht in het telefoonboek (internet bestond nog niet) naar een psychiater “gespecialiseerd” in seksuele problemen en begon een groepstherapie. Hij ging jaren en jaren. Ook ik zei wel eens: “waarom ga je nog altijd, dat duurt nu al jaren en je moet nog gaan, je ziet toch dat dat niet helpt, die psychiaters, die houden je gewoon aan het lijntje”. Wat ik ondertussen ingezien heb: de therapie helpt misschien niet om het probleem weg te nemen, maar kan wel helpen om het probleem te dragen. Vele leden van een groep worden overigens ook vrienden. En helpt het echt niet, eventueel na jaren en jaren?
78
Eén voor één stopten de oude leden van mijn broers groep met hun therapie, omdat ze hun leven weer alleen aankonden. Er kwamen nieuwe leden, maar de groep was zo veranderd dat ook mijn broer stopte… en zijn leven zonder hulp verderzette. Mijn broer heeft nu geen probleem meer met zijn geaardheid, iedereen kent “zijnen kameraad”. De tijden zijn natuurlijk ook veranderd, homoseksualiteit wordt meer en meer aanvaard, België kent zelfs het homohuwelijk. Dat is mee het gevolg van de maatschappelijke acties die de holebibeweging heeft gevoerd. De hoofdoorzaak van mijn broers vroegere psychisch probleem, de Mars voor homorechten: “equality for all” maatschappelijke homofobie, wordt bestreden.
4. De vriend van mijn broer Toen de vriend van mijn broer vijftig werd, kreeg hij onverwacht een redelijk zware depressie. Het idee speelde door zijn hoofd dat hij kanker zou krijgen en niet lang meer zou leven. Natuurlijk wist hij dat er geen goede grond was voor dat idee, maar dat is nu juist vaak het probleem bij een psychisch probleem: je weet wat je zou moeten doen om het probleem weg te krijgen (hier met nuchtere blik naar de realiteit kijken), maar het lukt gewoon niet om dat te doen. Dus ging mijn schoonbroer, een apothekersassistent, naar de dokter en zei: “Dat medicament moet je mij voorschrijven”. Antidepressiva hebben bijwerkingen. De zin in seks verdween volledig bij mijn schoonbroer. Dat is voor de partner niet altijd gemakkelijk. Mijn broer had gelukkig veel geduld: liefde overwint veel. De depressie verdween, na een tijd stopte mijn schoonbroer met de medicatie en de depressie kwam niet terug.
5. Een kennis Een van mijn kennissen, die ik na een eerste periode van intenser contact later nog sporadisch zag, had een nogal “wilde” levensstijl met veel, onveilige seks. Hij werd besmet met hiv. Na een paar jaar kreeg ik het bericht “ik ben opgenomen in het UZ”. De ziekte was uitgebroken. Nooit heb ik deze kennis zo opgewekt gezien als toen bij mijn bezoek aan hem in het ziekenhuis. Ik ben ervan overtuigd dat tussen de 20 pillen die hij dagelijks moest slikken een antidepressivum zat. Is dat de gewoonte bij elke aidspatiënt? Ik weet het niet. En als het zo is: is dat een goede praktijk?
Voorbeeld van een cocktail pillen van een aidspatiënt
6. Een andere kennis Een man uit mijn kennissenkring zocht jaren naar een lief en vond uiteindelijk iemand, niet zomaar een lief, maar een prachtig lief, in alle opzichten. Een prachtig koppel, vond iedereen. Wat later merkten we in het oor van de man iets wat een oorspeld leek, niets voor hem. Het was inderdaad geen juweel, maar de speld van een acupuncturist. Sinds het begin van zijn relatie had de man last van zware, blijvende hoofdpijn. De klassieke dokters hadden niets gevonden, maar de accupunctuur werkte!
79
Enkele weken later bleek dat de hoofdpijn toch was teruggekeerd, maar hij nam nu een homeopathisch middel, en jawel, het werkte! Nog wat later was de hoofdpijn er terug, maar de man deed nu iets met “helende stenen”, en jazeker, het werkte! De situatie was vrij duidelijk: na al die jaren zoeken had de man eindelijk een prachtig lief gevonden, maar dat had de angst doen ontstaan dat hij dat lief wel weer zou verliezen. Die angst erkennen zou geïnterpreteerd kunnen worden als een gebrek aan vertrouwen in het lief, zodat de angst zich enkel kon uiten door psychosomatische hoofdpijn. Een bezoek aan een psycholoog of psychiater overwoog de man echter niet, Op psychische hulpverlening bestaat een groot taboe – “ik ben toch niet gek”. Dat is ten onrechte. Naar de “gewone” dokter gaan we toch ook niet enkel als we ons beide armen hebben gebroken, maar ook voor kleinere ongemakken waarbij de geneeskunde kan helpen (misschien doen we dat zelfs iets te vlug, maar dat is een andere zaak). Daarmee is nog niet gezegd dat een psychotherapie altijd helpt, of dat we bij de minste angst maar angstremmers moeten slikken. Wat vaak wel helpt is de tijd. De hoofdpijn van de man is stilaan weggebleven. Het koppel heeft nog altijd een harmonische relatie. En zeer duidelijk voor mij is: wat zeker niet blijvend helpt is kwakzalverij met naalden, homeopathische middelen, helende stenen of andere onzin.
7. Een van mijn beste vrienden e
Eén van mijn beste vrienden maakte enkele jaren geleden op zijn 33 de overstap naar het onderwijs, mede op mijn aanraden. Het bleek een goede beslissing. Eindelijk had hij een job passend bij zijn mogelijkheden en kon hij bewijzen wat hij waard was. Hij gaf zich voluit. In het begin van zijn eerste grote vakantie voelde hij zich wat depri, vond zijn draai niet, wist niet goed hoe de tijd te vullen. Toch maar eens naar de huisdokter, die een medicijn voorschreef. Dat vond ik nogal drastisch. Wie kent niet eens een periode dat je veel vrije tijd hebt en toch geen zin hebt iets te doen? -
Hoelang moet je die pillen slikken? Ik heb nu een dosis voor 14 dagen, om te proberen, maar dan moet ik teruggaan voor een nieuw voorschrift voor 2 maanden. Zo’n pillen moet je minstens drie maanden nemen. Wat? Maar dan is er al een nieuw schooljaar begonnen. Dan zal je jezelf weer veel beter voelen, zonder pillen. Jij zou ze niet nemen? Nee. Maar de dokter heeft gezegd dat als je begonnen bent, je niet zomaar mag stoppen. Mmm… Je bent toch nog maar pas begonnen. Zou het zo erg zijn als je stopt? Is het niet veel erger pillen te slikken voor iets waarvan je weet dat het naar alle waarschijnlijkheid vanzelf weg zal gaan? Ik ben geen dokter, maar als ik jou was, zou ik toch eens twee keer nadenken vooraleer te beginnen met zo’n lange therapie.
Mijn vriend is geen nieuw voorschrift gaan halen, heeft geen problemen gehad na het stoppen, heeft een rustige, mooie vakantie gehad en is op 1 september weer vol enthousiasme met de school begonnen. Het echte probleem in dit geval lijkt me dit te zijn: waarom heeft die dokter onmiddellijk een medicijn voorgeschreven? Uit gewoonte? Uit gemakzucht? Op basis van beïnvloeding door de farma-industrie?
80
8. Meerdere van mijn leerlingen Elke leerkracht kent ze: de jongen die voortdurend kabaal maakt, met zijn kop tegen de muur van de klas zit te bonken en van de school vliegt, het meisje dat graatmager is en op een dag opgenomen wordt, de intelligente jongen die teveel cannabis smoort en geen diploma haalt. Vaak komt alles nog in orde: de jongen die kabaal maakte, gaat naar een andere school en zal later doctoreren, het graatmagere meisje wordt na haar ontslag uit de instelling een mooie, wat mollige vrouw. Soms loopt het niet goed af: de jongen zonder diploma begint te dealen, belandt voor korte tijd in de gevangenis en leeft nu in de marge. Waarom komt het de ene keer goed, de andere keer niet? Meestal ben je als leerkracht niet volledig op de hoogte. Welke hulp hebben de leerlingen gekregen? Hebben pillen geholpen, of een of andere psychotherapie? En nog fundamenteler: wat was juist het onderliggende probleem? Ik heb de indruk dat er meestal een problematische thuissituatie aan de basis ligt van problemen bij de leerlingen: een vader die als chirurg zijn gezin een kast van een huis geeft, maar geen tijd en aandacht heeft voor zijn zoon, een vader die te veel verwacht van zijn dochter-oogappel, een alleenstaande moeder die uit onmacht te streng is voor haar zoon. Er is daarbij een duidelijke sociale dimensie aanwezig: problematische thuissituaties en verkeerde aanpak van de opvoeding hangen in grote mate samen met de waarden van onze maatschappij. Wij leven in een maatschappij die sterk gericht op prestaties, die vaak te hoge verwachtingen oplegt, die sterk gericht is materiële zaken en dus rijkdom, die ogenblikkelijk genieten als norm oplegt. Sociale actie is nodig om hierin verandering te brengen. Doet de school hiervoor de nodige inspanning? En natuurlijk: sociale verandering, als die er al komt, is ver weg, de psychische problemen zijn hier en nu.
9. De moeder van een van mijn leerlingen Een moeder komt me spreken op een oudercontact: “Meneer, ge zult wel weten waarom ik hier ben. Ge hebt in de klas van mijn zoon gezegd dat ADHD niet bestaat en dat rilatine niet goed is. Mijn zoon is thuisgekomen en heeft gezegd: ik neem mijn medicatie niet meer, meneer Gordyn heeft gezegd dat dat allemaal niet helpt. Maar hij moet zijn medicatie nemen, meneer, anders is er geen huis mee te houden, ge ziet dat in de klas toch ook. Ge moogt zo’n dingen niet zeggen in uw klas, het is voor mij zo al moeilijk genoeg, ook als hij zijn pillen neemt.” Het klopt dat ik in de les wel eens wijs op de vragen die zich rond ADHD en rilatine stellen: wordt ADHD niet te vlug als diagnose gesteld? wordt rilatine niet te vlug voorgeschreven? hoe komt het dat veel jongeren na een tijdje willen stoppen met hun medicatie? wat zijn de gevolgen van langdurig gebruik? Vragen waarop ik niet onmiddellijk een zeker antwoord heb. Ik vertel dus niet dat ADHD niet bestaat en of dat rilatine slecht is. Ik stel wel – samen met sommige psychiaters en psychologen – vragen, ik wil dat leerlingen nadenken over deze zaken. Mag ik dat niet meer doen, nu er steeds meer hyperactieve leerlingen in mijn klas zitten? Of is dat juist een reden om het wel te doen?
81
“Ik moet morgen naar de psychiater om nieuwe pillen te krijgen”, zegt Robbe. “Tiens, bij mij is dat een neuroloog”, antwoordt Lies. Het is een conversatie tussen leerlingen waar ik niet meer van op kijk. Het probleem is groot en neemt toe en juist daarom moet er diepgaand over nagedacht worden. Volgens mij ligt ook hier de kern bij onze samenleving die de verkeerde kant opgaat, die geen rust meer toelaat, die zappen tot de ideale levensstijl verheft. Ik begrijp de moeder. Ze heeft een zeer concreet probleem en er is een zeer eenvoudige methode die hulp biedt. Het is niet aan mij om deze moeder te vertellen wat zij moet doen. En ik besef dat ik mijn boodschap voor de leerlingen nog zorgvuldiger moet overbrengen, zodat ze er geen ongenuanceerde versie van onthouden.
Conclusie Wie stilstaat bij concrete situaties, komt tot een heleboel vragen en de antwoorden zijn niet altijd even duidelijk. Wel lijkt me duidelijk: vele psychische problemen zij een gevolg van maatschappelijke problemen, bv. vrouwenonderdrukking, homofobie, individualisme, concurrentie, prestatiedwang, stimulering van statusstreven, overdreven aanbod van prikkels, verlies van levensbeschouwelijke identiteit, verenging van zingeving tot onmiddellijk genot aan de hand van steeds meer materiële goederen, …. Een oplossing ten gronde ligt dan ook in een maatschappelijke verandering. Zo’n maatschappelijke verandering is echter vaak niet mogelijk, of ligt ver weg in de toekomst, terwijl het psychisch probleem hier en nu wordt ervaren. Theoretische beschouwingen over het ziekmakende karakter van de maatschappij, hoe juist ook, kunnen door mensen met een psychische probleem ervaren worden als gevoelloosheid tegenover hun concrete, individuele lijden. Het is dan ook begrijpelijk dat de meesten kiezen om hier en nu een oplossing te zoeken, in een psychiatrische behandeling, hetzij met psychotherapie hetzij met geneesmiddelen. Dit mag echter geen excuus zijn om deze directe oplossingen kritiekloos te aanvaarden, om ze niet kritisch te benaderen. Het mag zeker ook geen excuus zijn om niet langer de fundamentele de maatschappelijke oplossing na te streven. Het symptoom opheffen zonder de oorzaak aan te pakken is een gemakkelijkheidsoplossing die enkel op korte termijn soelaas brengt, maar op lange termijn meer kwaad doet dan goed. Neem als voorbeeld angst. Angst is een inwendige reactie van een organisme op een dreigend gevaar opdat het organisme de passende uitwendige reactie zou vertonen om het gevaar af te wenden (of dit nu vluchten is of vechten doet hier niet ter zake). Als nu deze inwendige reactie wordt uitgeschakeld, zal het organisme geen passend uitwendige reactie meer vertonen op het gevaar, zodat het organisme ten prooi zal vallen aan het gevaar en de bijhorende schade zal oplopen. Angst elimineren bij een persoon door in te werken op zijn hersenwerking (door farmacologische middelen toe te dienen, maar evenzeer door het verspreiden van foutieve informatie die het gevaar ten onrechte minimaliseert of door amusement aan te bieden die het gevaar doet vergeten), zodat hij niets meer doet aan de situatie die de angst veroorzaakte, is fundamenteel de verkeerde handelswijze. Het kan zijn dat de angst onterecht is of niet in verhouding staat tot het gevaar (bv. fobie voor ongevaarlijke spinnen). Ook in dat geval is het in principe verkeerd de angst farmacologisch weg te werken: de onterecht angst is bijna altijd de vermomming van een onderliggend probleem, vaak een onbewuste angst die wel terecht is.
Een identieke redenering kan gemaakt worden i.v.m. verdriet als inwendige reactie op het ontbreken van bevrediging van een fundamentele behoefte.
82
Het besluit: neurologische behandelingen (bv. het geven van angstremmers of antidepressiva) kunnen, net als het nemen van genotsmiddelen (“drugs”) of het zich onderdompelen in amusement, eventueel verantwoord zijn om tijdelijk een situatie draaglijk te maken, maar zijn in principe geen goede behandelingswijze.
Paul Gordyn (leerkracht zedenleer)
83
5. Een rollenspel: scènes uit het leven van mevrouw Momaert Om de tegenstelling neurologische versus psychosociale benadering (pillen of praten, “nature” of “nurture”) beter te begrijpen en argumenten pro en contra te vinden, speelden alle leerlingen in groepjes van 2 een scène uit het leven van mevrouw Momaert, vertrekkend van volgende beknopte aanduidingen.
Mevrouw Momaert werkt in een verzekeringsbedrijf. Ze is gehuwd en heeft 2 kinderen.
Scène 1: Mevrouw Momaert en de bedrijfspsycholoog Mevrouw Momaert bezoekt de bedrijfspsycholoog. Ze heeft stress omdat haar chef haar verteld heeft dat ze meer polissen moet verkopen of anders zal ontslagen worden. De psycholoog wil haar pillen voorschrijven. Mevrouw twijfelt en stelt allerlei vragen over mogelijke nadelen. Ze verwijst naar haar dochter die ADHD heeft en rilatine neemt. De psycholoog verdedigt de pillen.
Scène 2: Mevrouw Momaert en haar dochter met ADHD De dochter vertelt haar moeder dat ze haar pillen beu is en waarom. Mevrouw Momaert zegt dat ze genoeg zorgen heeft en de drukte van haar dochter er niet bij kan nemen, dus dat de dochter haar pillen moet blijven nemen. Moeder en dochter discussiëren over zin en onzin van pillen.
Scène 3: Mevrouw Momaert en haar moeder Mevrouw vertelt haar moeilijke situatie tegen haar moeder. Haar moeder bezingt de lof van de goede oude tijd toen moeders thuis bleven en zorgden voor het gezin en geen last hadden van veeleisende bazen of dochters met ADHD en er dus nog geen pillen genomen werden. Mevrouw Momaert reageert dat die tijden voorbij zijn. Er ontstaat en discussie tussen moeder en dochter. Kan één van hen de andere overtuigen?
Scène 4: Mevrouw Momaert en haar verliefde dochter De dochter vertelt haar moeder dat ze verliefd is op een meisje. Mevrouw Momaert vraagt zich af wat ze verkeerd heeft gedaan bij de opvoeding van haar dochter. Of zou een lesbische geaardheid in de hersenen liggen en aangeboren zijn? De dochter verdedigt het standpunt dat de oorzaak er niet toe doet: er is toch niets verkeerds om je zo
84
fantastisch te voelen omdat je verliefd bent.
Scène 5: Mevrouw Momaert en haar huisdokter Mevrouw legt haar situatie uit aan haar huisdokter: het wordt haar allemaal teveel. De dokter stelt haar een rustkuur voor, eventueel in een instelling. Mevrouw Momaert legt uit waarom ze dat niet zitten. Ze heeft beslist dat ze toch maar pillen zal nemen. Wat doet de dokter?
Scène 6: Mevrouw Momaert en haar collega vakbondsman (of –vrouw) Mevrouw vertelt aan haar collega dat ze pillen neemt. De collega gaat niet akkoord. Volgens hem ligt de oorzaak van al haar problemen in de kapitalistische, agressieve maatschappij. Men zou vakbondsacties moeten voeren om de bazen te dwingen om minder te eisen. Men zou rustiger moeten leven en geen hypernerveuze games maken, zodat de kinderen geen ADHD krijgen. Men zou meer acties moeten voeren opdat iedereen holebi’s zou aanvaarden en je dus geen zorgen moet maken over de seksuele geaardheid van je kinderen. Mevrouw werpt tegen dat dit niet realistisch is. Ze zal de pillen blijven nemen.
Scène 7: Mevrouw Momaert en haar man Mevrouw verwijt haar man dat hij de laatste tijd nog meer drinkt dan vroeger. De man geeft de schuld aan zijn vrouw: sinds ze pillen neemt, is ze niet meer geïnteresseerd in seks. Mevrouw verdedigt zich: is de drankzucht niet erfelijk? Haar schoonvader drinkt ook teveel.
Scène 8: Mevrouw Momaert en de politieman (of –vrouw) Mevrouw is uiteindelijk door het lint gegaan en heeft haar man en 2 dochters vermoord. Ze wordt ondervraagd door een rechercheur van de politie. Mevrouw Momaert zegt dat ze het zelf niet begrijpt, dat de omstandigheden haar gedwongen hebben. De rechercheur denkt dat mevrouw Momaert van het “criminele type” is, dat ze een aangeboren agressie heeft die gewacht heeft tot een gelegenheid om naar boven te komen. Hij probeert haar dat te doen toegeven.
Scène 9: Mevrouw Momaert en de pastoor van de gevangenis Mevrouw Momaert krijgt bezoek van de pastoor verbonden aan de gevangenis. De pastoor verdedigt de visie dat de geest losstaat van het lichaam en dat de geest voldoende wilskracht moet opbrengen om de moeilijkheden het hoofd te bieden. En later, als enkel nog de geest overblijft… Heeft mevrouw Momaert daar een boodschap aan?
85
6. Evaluatie van het project door de leerlingen Ter afsluiting mochten we een evaluatie schrijven over het uitgevoerde project: wat vonden we ervan en wat hebben we erdoor geleerd? Zoals te verwachten bij een opgelegde, ernstige en niet gemakkelijke opdracht, zijn er zowel positieve als negatieve commentaren.
Emma Ik vond het in het begin super moeilijk omdat we nog niet precies wisten wat het allemaal inhield. Ook was de opdracht een beetje overweldigend: we moesten veel aparte opdrachten verwezenlijken. Toen we uiteindelijk begonnen met de tekst samen te stellen kreeg ik toch het gevoel dat ik het begreep. Toen we onze thema’s moesten voorstellen aan Prof. Dr. Jan Verplaetse was ik toch wel nerveus. Uiteindelijk was daar echt geen reden voor want alles is perfect gelopen. Dr. Verplaetse heeft ons een duidelijker beeld gegeven over onze thema’s in een taal die wij verstonden. Ik heb veel bijgeleerd en kijk nu ook met andere ogen naar de media. Wanneer ik nu naar reclame kijk op tv of in de krant over medicijnen weet ik dat ik niet alles moet geloven wat er gezegd wordt, ik bekijk ze vanaf nu met een kritische blik.
Ranya Het was leerrijk dat die professor aanwezig was, en dat we ons eigen stukje mochten voordragen. Wel jammer dat hij te laat was en zo hebben we niet alle tijd kunnen gebruiken. Hij luisterde naar iedereen, en gaf zijn mening ook over elk onderwerp. Na een tijdje werd het wel langdradig, zo kon ik mij niet blijven concentreren.
Danielle Het project rond hersenwetenschappen was niet echt iets voor mij. Het interesseerde mij niet echt, maar ik heb toch wel iets bijgeleerd. Vooral over het stuk dat ons groepje moest voorstellen. Want bij de voorstelling van het project van de andere groepjes dan was het soms moeilijk te begrijpen de uitleg. Ik heb vooral bijgeleerd over dat het biologische aspect meer in de kijker wordt gezet dan het psychosociale aspect. Het was hard werken, maar het resultaat mag toch gezien worden vind ik.
Wiebe Eerst en vooral wens ik te vermelden dat het project betreffende neurowetenschappen mij heel wat heeft bijgebracht. Bij de aanvang van de opdracht leek alles me nogal vaag. Ik had helemaal geen idee wat juist van ons verwacht werd, mede door het feit dat neurowetenschappen niet dagelijks bewust in onze leefwereld aan bod komen. Ik vond het daarenboven ook wat overbodig om alles zoveel verschillende keren samen te vatten en nog eens samen te vatten. Hoewel ik de opdracht zelf, gezien de verschillende delen waaruit die bestond, nogal omslachtig vond, heb ik er wel wat uit opgestoken. Het begrip neurowetenschappen, dat mij voorheen eigenlijk onbekend was, heeft nu inhoud gekregen. Het is zelfs zo dat ik met mijn nicht, die nu psychologie studeert, uitvoerige discussies gehouden heb over neurowetenschappen. Ik besef nu dat alle problemen vaak een onderliggende oorzaak kunnen hebben. Men moet zich er dan ook van bewust zijn dat conclusies vaak te snel getrokken worden, zonder de ruimere context te bekijken.
86
Shauni Ik vond de opdracht rond hersenwetenschappen interessant. Ik vond het wel niet altijd zo leuk dat we het vele werk thuis moesten doen en dat er dan telkens nog een kleine opdracht bijkwam, maar ik heb er wel veel van bijgeleerd. Ik vond het ook goed dat we eens met een echte professor konden praten over het thema en dat hij wilde luisteren naar wat wij hebben uitgewerkt rond dit thema. Ook zijn commentaar op onze werkjes vond ik interessant. Ook al was de opdracht toch een beetje saai, we hebben er volgens mij iets goeds van gemaakt.
Yentl De opdracht rond hersenwetenschappen was een zeer moeilijke opdracht. Ik denk dat de uitgebreidheid ervan hem nu net zo moeilijk maakte. We wisten niet veel over hersenwetenschappen. En dus al helemaal niets over de invloed ervan of de politieke geaardheid. Persoonlijk heb ik veel bijgeleerd over de hersenwetenschappen en wat deze precies inhouden. En ik hoop dan ook dat dit geldt voor de rest van de klas. Ik vond het wel een niet zo’n leuke opdracht. Misschien komt dit doordat het een moeilijke en uitgebreide opdracht was. Het was een moeilijk onderwerp en dus ook moeilijke teksten die moesten worden verwerkt. We hebben echter ons best gedaan om de teksten te begrijpen en een makkelijk verstaanbare en correcte tekst te maken. Ik hoop dat we hierin geslaagd zijn.
Brecht Ik vond ons thema niet erg boeiend en ik hecht eigenlijk weinig geloof aan al die verschillende theorieën, dit omdat de mens ijdel en narcistisch is. Dit zal ik even verklaren, ik heb namelijk geen behoefte te weten of ik al dan niet zelfbewustzijn heb, maar de mens heeft de voordurende neiging zich te onderscheiden van dieren en zichzelf tot superieure, unieke wezens te kronen, terwijl er meer dan 6 miljard exemplaren van ons deze wereld bevolken. Eveneens als Prof. Verplaetse vond ik sommige ideeën uit thema 2, wat kort door de bocht. Dit omdat de mening van Mr. Deconinck deels was overgenomen en opgewaardeerd tot een algemene waarheid. Thema 4 vond ik een beetje vaag, dit omdat ik ook niet meteen de link zag tussen politiek en hersenwetenschappen en het enige wat ik hieruit kan besluiten dat u een links persoon bent. Waar ik zeker geen enkel problemen mee heb, zolang niemand iemand anders zijn mening maar oplegt. Wat niet wil zeggen dat ik rechts ben, u zal mij altijd blanco weten stemmen, of eigenlijk ook niet, ik heb namelijk stemgeheim. Thema 3 & 1 vond ik wel interessant, maar ik zal hier niet verder over uitwijken. Ik begrijp tevens ook waarom de meerderheid van mijn klas niet gefilmd wil worden, het is een kwestie van geven en nemen. Ik versta dat je ons een opdracht geeft, maar omdat u ze niet erg vrij hebt gelaten, kon u niet meer van hen verwachten dan hun medewerking. Niemand heeft echt eigen inbreng gedaan, behalve dan bij het toneeltje. Wat juist de sleutel tot een geslaagde opdracht is, mensen richtlijnen geven bij een realistisch doel, maar niet teveel, enkel wanneer iets niet helemaal duidelijk is. Ik veronderstel dat een doel van het vak is mensen laten samenwerken met andere mensen en daarom zou ik voorstellen, indien er groepjes worden gevormd dat u ze vormt. Dit zou situaties als bij ons groepje moeten voorkomen, waarbij een persoon weigert iets te doen. Want het probleem is namelijk dat als leerlingen zelf groepjes kiezen, ze een afvalgroep maken. Ik zeg dit niet omdat ik veelal ook deel ben van een afvalgroep, maar gewoon om een vicieuze cirkel (zoals Steven het zegt) te doorbreken. Mijn klasgenoten zullen later onvermijdelijk moeten samenwerken met mogelijk ongewenste figuren. Maar het is niet aan mij om u te vertellen hoe u les moet geven.
Stephanie Wat ik vond van het project hersenwetenschappen? Eigenlijk niet zo heel veel. Ik heb niet zoveel bijgeleerd, ik vond het soms wel een beetje teveel werk dat je ons gaf. Ik vond het wel interessant wanneer die meneer de professor kwam zijn mening geven over dat bepaalde stuk per groepje, daar heb ik dan toch wat bijgeleerd. 1 ding jammer: dat jullie filmen, dat vind ik eigenlijk niet zo leuk, maar anders: merci voor de moeite.
87
Wayne Toen de opdracht werd voorgesteld vond ik het geen goed idee om zo'n moeilijk saai en nutteloos onderwerp te behandelen. In de loop van de opdracht veranderde mijn mening niet. Niet alleen was de opdracht te moeilijk voor een 5ASO, maar we moesten ook hoofdzakelijk thuis werken, waardoor we veel tijd kwijtspeelden voor opdrachten van andere vakken. Er werd ook teveel aandacht besteed aan het winnen van de wedstrijd i.p.v. het ontwikkelen van het project. Ook werd door de leerkracht niet aan alle groepen evenveel aandacht besteedt, waardoor sommige groepen minder bronnen hadden. Dus als besluit kan ik alleen maar zeggen dat ik het project niet interessant of nuttig vond en volgens mij werd er ook veel te veel tijd aan besteed.
Evi Ik vond het project niet super interessant, alhoewel ik wel een paar dingen heb bijgeleerd. Het is ook spijtig dat prof. Verplaetse te laat was want de klasconventie was nogal haastig. Dat het allemaal in het kader van een wedstrijd was en dat we daardoor telkens veel werk moesten doen in een korte periode en eigenlijk ook een filmpje moesten maken (wat we niet wilden) maakte het ook minder aangenaam.
Thyra De opdracht betreffende hersenwetenschappen leek mij weinig te zeggen. Het zou veel te moeilijk worden en de opdracht is niets voor een 5ASO. Naarmate de opdracht vorderde, en na heel veel werk, begreep ik het toch een beetje beter, maar de interesse is er nog altijd niet. Het werk dat we voor deze opdracht gedaan hebben (grotendeels thuis), vind ik persoonlijk nutteloos. Er zijn genoeg andere thema’s, die ons meer interesseren en waar we veel liever voor werken. De klasconventie rond het thema leek mij nog het meest interessant, want toen leek onze opdracht toch nog iets van nut te hebben. Ik heb misschien wel iets bijgeleerd, maar niets dat mijn verdere toekomst zal beïnvloeden.
Roxanne Ik vond het jammer dat de meneer voor de klasconventie te laat was. Daarna was het een vlotte voorstelling van onze onderwerpen, waarop hij dan ook antwoordde. Het tweede deel vond ik iets minder leuk, omdat hij dan moeilijkere woorden gebruikte en ik verstond het dan wat minder. Hij heeft het echter goed geprobeerd om dit uit te leggen, alleen was er niet voldoende tijd. Misschien dat hij de volgende keer best op tijd komt.
Paulien Mijn menig over het project hersenwetenschappen is dat het mij niet aansprak, daarom gaf ik ook niet mijn volle 100%. Bij een onderwerp dat mij aanspreekt zou ik geen probleem hebben om er aan te werken, ook al is het in het vak POL. De reden dat het project mij niet aansprak, is volgens mij doordat ik totaal geen interesse heb in neurologie of hersenwetenschap. Met andere woorden, ik vond het project zinloos en het had een veel te hoog niveau voor wat onze hersenen aankunnen.
Jonas De menig die ik heb over het project van hersenwetenschappen is dat het niveau van het project zeer hoog was. De uitleg die we hebben gekregen over het project was ook zeer moeilijk om te begrijpen en af en toe verwarrend. Ook een negatief aspect was dat de deadlines zeer moeilijk te halen waren doordat we niet allemaal in Roeselare wonen, dus konden we moeilijker afspreken. Ik moet wel toegeven dat ik in het algemeen wel een paar dingen heb bijgeleerd en dat hoofdzakelijk op de conventie van professor Jan Verplaetse.
88