OEFENEXAMEN BELASTINGPRAKTIJK VOOR DE PARTICULIER EN DE BELEGGER
NIBE-SVV, 2015
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
1.
Wat is een rioolrecht? A. B. C.
2.
Een belasting. Een bestemmingsheffing. Een retributie.
De omzetbelasting is een … (1) … belasting in economische zin en een … (2) … belasting. Wat moet worden ingevuld voor (1) en (2)?
A. B. C.
3.
directe directe indirecte
objectieve subjectieve objectieve
Op het moment dat een belastbaar feit zich voordoet. Op het moment dat de inspecteur de aanslag oplegt. Op het moment dat de ontvanger overgaat tot inning van de belastingschuld.
Wat is JUIST met betrekking tot de procedure voor beroep en hoger beroep bij de fiscale rechter? A. B. C.
5.
(2)
Wanneer ontstaat een formele belastingschuld? A. B. C.
4.
(1)
Er geldt een vrije bewijsleer. De mondelinge behandeling is openbaar. Beroep vindt plaats voor het gerechtshof.
Mevrouw Koster heeft dit jaar alleen belastbaar inkomen in box 3. Hiervoor ontvangt zij een aanslag. Waaruit bestaat deze aanslag? A. B. C.
6.
Alleen uit inkomstenbelasting. Uit inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Uit inkomstenbelasting en premie sociale voorzieningen.
Op 1 december 2015 ontvangt Henk Hijkoop twee bedragen op zijn rekening met betrekking tot zijn werkzaamheden. I. Een vooruitbetaling van zijn salaris over 2016. II. Een betaling achteraf van zijn salaris over 2014 dat op zijn eigen verzoek NIET in 2014 uitgekeerd werd. Over welk(e) van de twee bovenstaande bedragen wordt Henk in 2015 belast voor de inkomstenbelasting? A. B. C.
Alleen over I. Alleen over II. Zowel over I als over II.
©
NIBE-SVV, 2015
2
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
7.
Mevrouw Baars zal de komende jaren uitsluitend inkomen hebben in box 1 en box 3. In welke box(en) kan zij eventueel gebruik maken van de middelingsregeling? A. B. C.
8.
Alleen in box 1. Alleen in box 3. Zowel in box 1 als in box 3.
Peter Huisman is 15 jaar en woont bij zijn vader. Zijn vader en zijn moeder zijn al jaren gescheiden, maar hebben wel gezamenlijk het wettelijke gezag over hem. Peter heeft een rendementsgrondslag in box 3 van EUR 30.000,-. Aan wie en hoe wordt dit vermogen fiscaal toegerekend? A. B. C.
9.
Peter Huisman wordt zelf belast voor dit bedrag. Het bedrag wordt in gelijke delen toegerekend aan de beide ouders. Het bedrag wordt volledig toegerekend aan zijn vader.
Gegeven zijn de volgende twee situaties. I. De heer de Zeeuw werkt in loondienst bij Van Schouten BV. II. Mevrouw Bartels krijgt een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Wie is in de bovenstaande twee situaties verantwoordelijk voor het afdragen van loonbelasting?
A. B. C.
10.
(I)
(II)
De heer de Zeeuw De heer de Zeeuw Van Schouten BV
Mevrouw Bartels. De SVB. De SVB.
Het privégebruik van de auto behoort … (1) … tot het loon voor de loonbelasting en telt … (2) … mee voor de pensioenopbouw. Wat moet worden ingevuld voor (1) en (2)?
A. B. C.
11.
(1)
(2)
wel wel NIET
wel NIET wel
Welke kosten zijn GEEN aftrekbare kosten voor het inkomen uit eigen woning? A. B. C.
Kosten aanvraag hypotheekgarantie. Taxatiekosten in verband met de financiering. De kosten van de leveringsakte.
©
NIBE-SVV, 2015
3
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
12.
De heer Podgorny en mevrouw Levtsova wonen samen in een door de heer Podgorny op 1 maart 2012 voor EUR 200.000,- gekocht huis. Daarvoor woonden zij allebei bij hun ouders. De heer Podgorny heeft een eigenwoningschuld van EUR 200.000,-. Op 1 januari 2015 verkoopt de heer Podgorny het huis voor EUR 220.000,-. In hetzelfde jaar koopt mevrouw Levtsova een huis voor EUR 250.000,-, waarin het paar weer samen gaat wonen. Het huis wordt gefinancierd met een hypothecaire lening van EUR 250.000,-. Over welk gedeelte van de lening mag mevrouw Levtsova rente aftrekken in box 1? A. B. C.
13.
EUR 200.000,-. EUR 220.000,-. EUR 230.000,-.
Voor het berekenen van het belastbare rentebestanddeel van een Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW) staan de volgende gegevens ter beschikking. Uitkering: EUR 225.000,Vrijstelling: EUR 160.000,Totaal betaalde premies: EUR 170.000,Hoeveel bedraagt het belastbare rentebestanddeel? A. B. C.
14.
Wanneer wordt in het kader van de zogenoemde aflossingsverplichting een aflossingsstand vastgesteld? A. B. C.
15.
EUR 15.522,-. EUR 21.625,-. EUR 39.477,-.
Bij een wijziging van de rentevoet. Bij verhuizing naar een huurhuis. Bij het afsluiten van een overbruggingskrediet.
Francine Geerts heeft een huis in Almere met een WOZ-waarde van EUR 200.000,-. Zij heeft hiervoor een hypotheek afgesloten waarvoor zij in 2015 EUR 15.000,- aan hypotheekrente betaalt. Op 1 januari 2015 koopt Francine een huis in Doetinchem met een WOZ-waarde van EUR 225.000,-. Hiervoor sluit zij een hypothecaire lening af waarvoor zij in 2015 EUR 10.000,- aan hypotheekrente betaalt. Per 1 januari 2015 gaat Francine in het huis in Doetinchem wonen. Het huis in Almere wordt te koop gezet. Helaas lukt het Francine NIET om in 2015 haar huis in Almere te verkopen. Hoe hoog zijn Francines inkomsten uit eigen woning in 2015? N.B. U hoeft bij de berekening GEEN rekening te houden met eenmalige kosten. A. B. C.
-/- EUR 21.813,-. -/- EUR 23.313,-. -/- EUR 23.500,-.
©
NIBE-SVV, 2015
4
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
16.
De heer Smier is architect en werkzaam bij de Dienst Bouw- en Woningtoezicht in Rotterdam. Van een aannemer hoort hij dat er een pand voordelig te koop is als gevolg van liquiditeitsproblemen bij de verkoper. Op 1 april van een bepaald jaar koopt de heer Smier het pand voor EUR 200.000,-, met de bedoeling dit later met winst te verkopen. Vervolgens laat de heer Smier het pand door de aannemer voor EUR 30.000,- opknappen. Op 1 juli van hetzelfde jaar verkoopt de heer Smier het pand weer voor EUR 315.000,-. Wat is JUIST met betrekking tot de belastbaarheid van de verkoop van het pand? A. B. C.
17.
Deze transactie wordt NIET belast. Deze transactie wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden voor EUR 85.000,-. Deze transactie wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden voor EUR 115.000,-.
Over de heer Rosenberg zijn de volgende gegevens bekend: Jaar 1 Jaarruimte EUR 1.000,-. Jaar 2 Jaarruimte EUR 300,Jaar 3 Jaarruimte EUR 2.000,Jaar 4 Jaarruimte EUR 500,Jaar 5 Jaarruimte NIHIL Jaar 6 Jaarruimte EUR 2.500,Jaar 7 Jaarruimte EUR 1.000,Jaar 8 Jaarruimte EUR 500,In jaar 9 komt de heer Rosenberg erachter dat hij in de voorgaande jaren zijn jaarruimten NIET gebruikt heeft. Zijn premiegrondslag in jaar 8 was EUR 42.000,-. Voor welk bedrag kan hij in jaar 9 gebruik maken van zijn reserveringsruimte? Ga uit van de cijfers van 2015. A. B. C.
18.
EUR 6.800,-. EUR 7.082,-. EUR 7.800,-..
Gegeven zijn de volgende twee gevallen met betrekking tot de rendementsgrondslag over dit jaar. I. Jan Kerkhof is op 1 juli overleden. II. De heer Clement emigreert op 1 oktober uit Nederland. Wat is in elk van de bovenstaande gevallen het fictieve rendement dat in dit jaar wordt berekend over de rendementsgrondslag?
A. B. C.
I.
II
4% 4% 2%
4%. 3%. 4%.
©
NIBE-SVV, 2015
5
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
19.
Mevrouw Kraan is dit jaar werkzaam in loondienst en heeft een eigen woning in Capelle aan den IJssel. Ze heeft GEEN aanmerkelijk belang. Verder heeft mevrouw Kraan op 1 januari dit jaar een vakantiehuis in Friesland ter waarde van EUR 250.000,- en een erfbelastingschuld van EUR 10.000,-. Bovendien heeft mevrouw Kraan op 1 januari dit jaar een lening van EUR 15.000,- tegen 6% rente per jaar voor de aankoop van een auto. Deze rente is voor mevrouw Kraan NIET aftrekbaar van haar inkomen in box I. Wat is het saldo van de toepasselijke bezittingen en schulden voor mevrouw Kraan in box 3 in dit jaar? A. B. C.
20.
Welke uitgaven behoren NIET tot de persoonsgebonden aftrek? A. B. C.
21.
EUR 225.000,-. EUR 228.000,-. EUR 238.000,-.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten. Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
De heer Kempers is alleenstaand. Hij heeft bij notariële akte een gift gedaan in de vorm van vijf jaarlijkse uitkeringen van EUR 10.000,- aan het Rode Kruis, ingaande in 2015. In 2015 bedraagt zijn verzamelinkomen vóór aftrek van de persoonsgebonden aftrek EUR 50.000,-. Welk bedrag mag de heer Kempers in 2015 in aftrek brengen? A. B. C.
22.
EUR 5.000,-. EUR 9.500,-. EUR 10.000,-.
De heer Griffee koopt in maart dit jaar een woonhuis van de heer Spee voor EUR 700.000,-, met de bedoeling het pand snel met winst door te verkopen. Hij heeft daarvoor ook al een koper op het oog: mevrouw Alma. In juni dit jaar vindt de overdracht aan mevrouw Alma daadwerkelijk plaats. Ze betaalt EUR 750.000,voor het woonhuis. Wat is JUIST met betrekking tot deze situatie? A.
B. C.
De winst op het pand is voor de heer Griffee NIET belast met inkomstenbelasting. Mevrouw Alma moet overdrachtsbelasting betalen over EUR 750.000,-. De winst over het pand is voor de heer Spee belast in box 1. Mevrouw Alma moet overdrachtsbelasting betalen over EUR 50.000,-. De winst over het pand is voor de heer Spee belast in box 1. Mevrouw Alma moet overdrachtsbelasting betalen over EUR 750.000,-.
©
NIBE-SVV, 2015
6
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
23.
De heer Kroh is van Duitse nationaliteit en woonachtig in Aken (Duitsland). Hij heeft een vakantiewoning ter waarde van EUR 300.000,- in Renesse (Nederland). Onder het Belastingverdrag van Nederland met Duitsland is de heffing van huurinkomsten en de vermogenswinst op onroerende zaken aan de bronstaat toegewezen. Volgens de Duitse wetgeving kan de vermogenswinst over de onroerende zaak belast worden. Dit kan NIET volgens de Nederlandse wetgeving. Huurinkomsten zijn volgens de Duitse wetgeving progressief belast en volgens de Nederlandse wetgeving forfaitair belast. In dit jaar ontvangt de heer Kroh in de maanden januari tot en met juli elke maand EUR 5.000,- huurinkomsten met betrekking tot de vakantiewoning. In augustus dit jaar verkoopt de heer Kroh zijn vakantiewoning met een winst van EUR 50.000,-. In de Nederlandse belastingheffing zal de heer Kroh in dit jaar voor zijn huurinkomsten …(1) … belast worden en voor zijn vermogenswinst ... (2) ... belast worden. Wat moet worden ingevuld voor (1) en (2)? (1) (2) A. progressief wel B. forfaitair wel C. forfaitair NIET
24.
Over het jaar 2015 heeft de heer Flipse looninkomsten van EUR 27.847,-. Hierop is EUR 8.000,- loonbelasting ingehouden. Verder is aan de heer Flipse in januari 2015 een voorlopige aanslag opgelegd van EUR 500,-. Ten slotte heeft de heer Flipse op zijn 100 aandelen Air France/KLM, met een waarde op 1 januari 2015 van EUR 5.750,-, een dividend ontvangen van EUR 400,-. Hierop is EUR 60,- dividendbelasting ingehouden. Verder heeft hij GEEN vermogen of inkomsten. Hoeveel inkomstenbelasting moet de heer Flipse met betrekking tot bovenstaande gegevens bij zijn definitieve aanslag betalen? N.B. Voor het beantwoorden van deze vraag hoeft u GEEN rekening te houden met eventuele heffingskortingen. A. B. C.
EUR 2.045,-. EUR 2.105,-. EUR 2.545,-.
©
NIBE-SVV, 2015
7
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
Antwoorden Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
B C B A A A A B C B C C A B B B A B
19. 20. 21. 22. 23. 24.
B C C B C A
U dient 17 van de 24 vragen goed te hebben om te slagen.
©
NIBE-SVV, 2015
8
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
1.
A. Dit antwoord is onjuist. Bij belastingen geldt de tegenprestatie van de overheid voor iedereen. Bij het rioolrecht is dat niet het geval. Daarbij is de tegenprestatie gericht op een beperkte groep burgers (de inwoners van een gemeente). B. Dit antwoord is juist. Bij een bestemmingsheffing worden de opbrengsten gebruikt om een bepaalde overheidstaak te financieren. Dat is bij het rioolrecht het geval. C. Dit antwoord is onjuist. Bij een retributie is sprake van een individueel aanwijsbare tegenprestatie. Dat is bij het rioolrecht niet het geval.
2.
A. Dit antwoord is onjuist. De omzetbelasting is geen directe belasting in economische zin omdat de belastingplichtige (de ondernemer) deze belasting niet daadwerkelijk betaalt. Dit doet de consument. B. Dit antwoord is onjuist. De omzetbelasting is geen directe belasting in economische zin omdat de belastingplichtige (de ondernemer) deze belasting niet daadwerkelijk betaalt. Dit doet de consument. De omzetbelasting is geen subjectieve belasting omdat de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige geen invloed hebben op de heffing. C. Dit antwoord is juist. De omzetbelasting is een indirecte belasting in economische zin omdat deze belasting door de belastingplichtige (de ondernemer) wordt afgewenteld op de consument. Het is daarnaast een objectieve belasting omdat hierbij wordt uitgegaan van het object (de toegevoegde waarde).
3.
A. Dit antwoord is onjuist. Op dat moment ontstaat de materiële belastingschuld. B. Dit antwoord is juist. Met het opleggen van de aanslag ontstaat de formele belastingschuld. C. Dit antwoord is onjuist. Op dat moment bestaat de formele belastingschuld al.
4.
A. Dit antwoord is juist. In de fiscale procedure geldt inderdaad een vrije bewijsleer. Dit betekent dat de wet niet aangeeft wat als bewijs kan dienen en welke waarde hieraan moet worden toegekend. Ook verdeelt de rechter de bewijslast in beginsel in redelijkheid tussen de inspecteur en de belanghebbende. B. Dit antwoord is onjuist. De mondelinge behandeling is besloten. C. Dit antwoord is onjuist. Beroep vindt plaats voor de rechtbank.
5.
A. Dit antwoord is juist. De heffing in box 3 bestaat alleen uit inkomstenbelasting. B. Dit antwoord is onjuist. In box 3 worden geen premies volksverzekeringen geheven. C. Dit antwoord is onjuist. Voor sociale voorzieningen worden geen premies geheven.
6.
A. Dit antwoord is juist. In de inkomstenbelasting geldt als tijdstip van heffing in beginsel het tijdstip waarop de inkomsten zijn ontvangen of genoten. Het vooruitbetaalde salaris is dus in 2015 belastbaar. Dit is anders als de inkomsten eerder vorderbaar en inbaar zijn. Het salaris over 2014 was al in 2014 vorderbaar en inbaar. Dit salaris is dus in 2014 belastbaar. B. Dit antwoord is onjuist. In de inkomstenbelasting geldt als tijdstip van heffing in beginsel het tijdstip waarop de inkomsten zijn ontvangen of genoten. Het vooruitbetaalde salaris is dus in 2015
©
NIBE-SVV, 2015
9
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
belastbaar. Dit is anders als de inkomsten eerder vorderbaar en inbaar zijn. Het salaris over 2014 was al in 2014 vorderbaar en inbaar. Dit salaris is dus in 2014 belastbaar. C. Dit antwoord is onjuist. Het salaris over 2014 was al in 2014 vorderbaar en inbaar. Dit salaris is dus in 2014 belastbaar. 7.
A. Dit antwoord is juist. Middeling is alleen mogelijk met inkomen in box 1. B. Dit antwoord is onjuist. Middeling is mogelijk met inkomen in box 1, maar niet met inkomen in box 3. C. Dit antwoord is onjuist. Middeling is niet mogelijk met inkomen in box 3.
8.
A. Dit antwoord is onjuist. Minderjarigen worden niet zelfstandig belast voor hun inkomen in box 3. B. Dit antwoord is juist. Inkomsten van een minderjarige worden toegerekend aan de ouder die het ouderlijk gezag over de minderjarige heeft. Wanneer beide ouders dit hebben, worden de inkomsten in gelijke delen aan hen toegerekend. C. Dit antwoord is onjuist. Wanneer beide ouders het ouderlijk gezag hebben, worden de inkomsten in gelijke delen aan hen toegerekend.
9.
A. Dit antwoord is onjuist. Het is niet de taak van de ontvangers van loon of een uitkering om de loonbelasting af te dragen. B. Dit antwoord is onjuist. Het is niet de taak van ontvangers van loon om de loonbelasting af te dragen. C. Dit antwoord is juist. Van Schouten BV en de SVB zijn inhoudingsplichtig voor de loonbelasting.
10.
A. Dit antwoord is onjuist. Privégebruik van de auto van de zaak telt niet mee voor de pensioenopbouw. B. Dit antwoord is juist. Privégebruik van de auto van de zaak valt wel onder het loon voor de loonbelasting, maar telt niet mee voor de pensioenopbouw. C. Dit antwoord is onjuist. Privégebruik van de auto van de zaak valt wel onder het loon voor de loonbelasting, maar telt niet mee voor de pensioenopbouw.
11.
A. Dit antwoord is onjuist. Kosten aanvraag hypotheekgarantie hebben te maken met de financiering van de eigen woning en zijn daarom wel degelijk aftrekbaar. B. Dit antwoord is onjuist. Taxatiekosten in verband met de financiering hebben te maken met de financiering van de eigen woning en zijn daarom wel degelijk aftrekbaar. C. Dit antwoord is juist. De kosten van de leveringsakte hebben niet te maken met de financiering van de eigen woning en zijn daarom niet aftrekbaar.
12.
A. Dit antwoord is onjuist. De aftrekbaarheid wordt niet beperkt door de hoogte van de oude lening. B. Dit antwoord is onjuist. De aftrek wordt niet beperkt door de verkoopprijs van de oude woning. C. Dit antwoord is juist. Als partners hebben samengewoond in een woning waarvan een van de partners eigenaar was, moet een eventuele eigenwoningreserve van die partner worden meegenomen bij de berekening van de maximale eigenwoningschuld in het kader van de aankoop van een nieuwe woning. De eigenwoningreserve van meneer
©
NIBE-SVV, 2015
10
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
Podgorny bedraagt EUR 20.000,- (EUR 220.000,- -/- EUR 200.000,-). De maximale eigenwoningschuld is dus EUR 230.000,- (EUR 250.000,- -/- EUR 20.000,-). 13.
A. Dit antwoord is juist. De berekening is ((uitkering -/- vrijstelling) / uitkering) x (uitkering -/- premies). Dus ((EUR 225.000,- -/- EUR 161.500,-) / EUR 225.000,-) x (EUR 225.000,- -/- EUR 170.000,-) = EUR 15.522,-. B. Dit antwoord is onjuist. U hebt het verschil tussen de uitkering en de vrijstelling gedeeld door de vrijstelling in plaats van door de uitkering. Verder heeft u de formule wel juist toegepast. C. Dit antwoord is onjuist. U bent vergeten de vrijstelling af te trekken van de uitkering, voordat u deze deelde door de uitkering. Verder heeft u de formule wel juist toegepast.
14.
A. Dit antwoord is onjuist. Bij een wijziging van de rentevoet hoeft geen aflossingsstand te worden vastgesteld. B. Dit antwoord is juist. Hierdoor weet de Belastingdienst bij een latere aankoop van een nieuwe eigen woning voor wel bedrag en voor welke periode het oude aflosschema moet worden gevolgd. C. Dit antwoord is onjuist. Bij het afsluiten van een overbruggingskrediet hoeft geen aflossingsstand te worden vastgesteld.
15.
A. Dit antwoord is onjuist. Francine hoeft het eigenwoningforfait van de te koop staande woning niet aan te geven. B. Dit antwoord is juist. Als iemand twee leningen heeft omdat hij zijn oude woning nog te koop heeft staan, is de rente over beide leningen aftrekbaar. Hij hoeft echter alleen het eigenwoningforfait van de nieuwe woning aan te geven. C. Dit antwoord is onjuist. Francine hoeft het eigenwoningforfait van de te koop staande woning niet aan te geven, maar dat van de nieuwe woning wel.
16.
A. Dit antwoord is onjuist. Het resultaat dat wordt bereikt met handel met voorkennis wordt belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden. B. Dit antwoord is juist. Het resultaat dat wordt bereikt met handel met voorkennis wordt belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden. Hiermee verband houdende kosten mogen van het resultaat worden afgetrokken. C. Dit antwoord is onjuist. Met het resultaat uit overige werkzaamheden verband houdende kosten mogen van het resultaat worden afgetrokken.
17.
A. Dit antwoord is juist. In het kader van de reserveringsruimte mogen de jaarruimten tot zeven jaar in het verleden alsnog worden benut, zo lang het totaalbedrag niet boven EUR 7.052,uitkomt. B. Dit antwoord is onjuist. In het kader van de reserveringsruimte mogen de jaarruimten tot zeven jaar in het verleden alsnog worden benut. Voor jaar 1 geldt dit dus niet. C. Dit antwoord is onjuist. In het kader van de reserveringsruimte mogen de jaarruimten tot zeven jaar in het verleden alsnog worden benut. Voor jaar 1 geldt dit dus niet. Bovendien is er een bovengrens van EUR 7.052,-.
©
NIBE-SVV, 2015
11
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
18.
A. Dit antwoord is onjuist. Bij emigratie wordt het percentage naar tijdsgelang herrekend. B. Dit antwoord is juist. Bij emigratie wordt het percentage naar tijdsgelang herrekend. Bij overlijden is dit juist niet het geval. C. Dit antwoord is onjuist. Bij overlijden wordt het percentage niet naar tijdsgelang herrekend. Bij emigratie is dit juist wel het geval.
19.
A. Dit antwoord is onjuist. Er geldt in box 3 een schuldendrempel. B. Dit antwoord is juist. Het vakantiehuis, de erfbelastingschuld en de lening vallen alle onder de rendementsgrondslag in box 3. Wel geldt er een schuldendrempel van EUR 3.000,-. De berekening is dus: EUR 250.000,- -/- EUR 10.000,- -/EUR 15.000,- + EUR 3.000,- = EUR 228.000,-. C. Dit antwoord is onjuist. Een erfbelastingschuld valt wel degelijk onder de rendementsgrondslag in box 3.
20.
A. Dit antwoord is onjuist. Deze uitgaven vallen juist wel onder de persoonsgebonden aftrek. B. Dit antwoord is onjuist. Deze uitgaven vallen juist wel onder de persoonsgebonden aftrek. C. Dit antwoord is juist. Voor deze uitgaven bestaat een aparte categorie.
21.
A. Dit antwoord is onjuist. Bij deze categorie giften geldt geen maximum. B. Dit antwoord is onjuist. Bij deze categorie giften geldt geen drempelbedrag. C. Dit antwoord is juist. Bij deze categorie giften geldt geen drempelbedrag en geen maximum, zodat het gehele in 2015 geschonken bedrag in dat jaar aftrekbaar is.
22.
A. Dit antwoord is onjuist. Er is hier sprake van het aanwenden van voorkennis, waardoor de verkoopwinst juist wel belast is als resultaat uit overige werkzaamheden in box 1 van de inkomstenbelasting. Als gevolg van de anticumulatieregeling is bij de tweede verkoop alleen overdrachtsbelasting verschuldigd over het verschil tussen de tweede en de eerste verkoopprijs. B. Dit antwoord is juist. Er is hier sprake van het aanwenden van voorkennis, waardoor de verkoopwinst inderdaad belast is als resultaat uit overige werkzaamheden in box 1 van de inkomstenbelasting. Als gevolg van de anticumulatieregeling is bij de tweede verkoop alleen overdrachtsbelasting verschuldigd over het verschil tussen de tweede en de eerste verkoopprijs. C. Dit antwoord is onjuist. Als gevolg van de anticumulatieregeling is bij de tweede verkoop alleen overdrachtsbelasting verschuldigd over het verschil tussen de tweede en de eerste verkoopprijs.
23.
A. Dit antwoord is onjuist. De bronstaat van de vakantiewoning is Nederland. Dit betekent dat de heer Kroh voor zijn vakantiewoning als buitenlands belastingplichtige wordt behandeld in Nederland. In Duitsland wordt over de vakantiewoning geen belasting geheven. B. Dit antwoord is onjuist. De bronstaat van de vakantiewoning is Nederland. Dit betekent dat de heer Kroh voor zijn vakantiewoning als buitenlands belastingplichtige wordt behandeld in Nederland. De vakantiewoning valt voor hem in box 3. In deze box wordt een verkoopwinst niet belast.
©
NIBE-SVV, 2015
12
Belastingpraktijk voor de particulier en de belegger
C. Dit antwoord is juist. De bronstaat van de vakantiewoning is Nederland. Dit betekent dat de heer Kroh voor zijn vakantiewoning als buitenlands belastingplichtige wordt behandeld in Nederland. De vakantiewoning valt voor hem in box 3. In deze box wordt een forfaitair rendement belast, niet het daadwerkelijke rendement (in dit geval de huur). Ook wordt de verkoopwinst niet belast. 24.
©
A. Dit antwoord is juist. Volgens het schijventarief is over EUR 27.847,- een bedrag van EUR 10.605,- aan inkomstenbelasting verschuldigd in box 1. Het bedrag in box 3 valt onder het heffingsvrij vermogen en is dus vrijgesteld. Op het bedrag van EUR 10.605,moeten nog de loonbelasting, de voorlopige aanslag en de dividendbelasting in mindering worden gebracht. Het bedrag van de definitieve aanslag is dus: EUR 10.605,- -/- EUR 8.000,- -/- EUR 500,-, -/- EUR 60,- = EUR 2.045,-. B. Dit antwoord is onjuist. De betaalde dividendbelasting moet nog op het berekende bedrag in mindering worden gebracht. C. Dit antwoord is onjuist. Het bedrag van de betaalde voorlopige aanslag moet nog op het berekende bedrag in mindering worden gebracht.
NIBE-SVV, 2015
13