onmogelijk verliefd
Katarina von Bredow
Onmogelijk verliefd
Lemniscaat
Rotterdam
Dit boek is tot stand gekomen met financiële ondersteuning van Svenska Institutet, Stockholm
Wil je meer weten over onze boeken? Ga naar www.lemniscaat.nl
© Nederlandse vertaling: Femke Blekkingh-Muller 2002 Omslagfoto: Karel Zwaneveld Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam 2001, 2006 isbn 90 5637 821 x Copyright © 1999 by Katarina von Bredow Oorspronkelijke titel: Som om ingenting Oorspronkelijke uitgever: Rabén & Sjögren Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk en bindwerk: Drukkerij C. Haasbeek b.v., Alphen aan den Rijn Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig milieuverontreinigend transport is vermeden.
vol verlangen schilderen mijn handen jouw lichaam op mijn laken met het puntje van mijn tong schilder ik jouw begeerte uit de mijne
Ik moet beginnen. Maar waar? Zal ik aan jou schrijven? Of aan niemand? Of misschien aan mezelf? Ik moet bij het begin beginnen. Dat hoort immers zo. Maar hoe weet je eigenlijk waar een verhaal begint? Jij was Tessa’s vader, Tessa was mijn beste vriendin en alles was eenvoudig. Dus: Er was eens een eenvoudige wereld. Een wereld waarin Tessa en ik het gat in de heg tussen onze tuinen openhielden. Waarin Monika, Tessa’s moeder, limonade voor ons inschonk op de veranda. Waarin de boterhammen met kaas lagen te zweten in de zon en mijn vader jouw elektrische heggenschaar leende. Of waarin het winter was en jij de sneeuw van de garage-oprit schepte als Tessa en ik naar school gingen. Ik wist niet eens dat jij schreef. Niet voordat jij opdook bij de schrijfcursus. Het had maar heel weinig gescheeld of ik had me helemaal niet opgegeven voor die cursus. Ik dacht dat er alleen maar gefrustreerde vrouwen van in de vijftig zouden zijn. Vrouwen met menopauzerood haar en onvervulde dromen. Dat was trouwens niet helemaal verkeerd gedacht. Meer dan de helft van de groep bestond uit vrouwen tussen de vijfenveertig en de vijftig en vier daarvan hadden roodgeverfd haar. Ik was de jongste. Ik stond daar in de gang en ik had spijt dat ik me had opgegeven, toen jij plotseling binnenstapte door de glazen deuren en op ons af kwam lopen.
7
Eerlijk gezegd was ik er niet echt blij mee toen ik begreep dat jij ook zou meedoen aan die cursus. En ik denk eigenlijk dat jij er ongeveer hetzelfde over dacht toen je mij zag. Natuurlijk wilde je weten hoe anderen zouden reageren op wat je schreef. Je had je waarschijnlijk niet voorgesteld dat ik, de beste vriendin van je dochter, en bovendien de dochter van je buren, jouw gedichten zou leren kennen. Je liet ze niet eens aan Monika zien, toch? Verder weet ik niet echt wat jij dacht en voelde. Alles is opgedeeld in een heleboel kleine stukjes. Fragmenten van jou. Ik schrijf omdat ik wil proberen erachter te komen wie jij bent.
8
De gang is wit en mintgroen. Alles ziet er nog nieuw en fris uit. Hebben wij het zo netjes achtergelaten, of is er geschilderd? Ik ga bij het groepje mensen staan dat zich heeft verzameld voor de deur van het opgegeven klaslokaal. Lokaal 23, mijn oude Franse lokaal. Ik heb hier veel herinneringen. Die verdringen zich om mij heen en ademen op mij neer. Hun adem ruikt naar kauwgom, katers, versleten schoolboeken, verveling en onrust. Wat doe ik hier? Was ik, nog geen jaar geleden, niet dolblij dat ik dit gebouw mocht verlaten? Er hangt een vreemde sfeer in de school zo ’s avonds. Het lijkt wel of een of ander geheim wapen in een onbewaakt ogenblik alle leerlingen die er horen te zijn heeft weggevlakt. En alle geluiden. Alsof iemand ze snel allemaal heeft gemarkeerd en op delete heeft gedrukt. Wat overblijft is een groepje volwassenen. Alleen onbekende gezichten. Nee, trouwens, die met die lichtgroene trui komt wel eens in de winkel. Ze heeft kastanjerood haar en een grote, glanzende lippenstiftmond en ze koopt altijd sigaretten en dropvissen. Een vrouw van een jaar of vijftig knikt naar mij en glimlacht voorzichtig. Ik knik terug. Zij heeft ook rood haar. Hennarood op middelbruin. Misschien heeft zij ook wel eens snoep bij mij gekocht, hoewel ik me haar niet herinner. Het is in elk geval geen type voor dropvissen. Eerder sinassnippers of herenflikken.
9
Misschien is dit wel een van de dingen waar het om gaat als je meedoet aan een schrijfcursus. Dat je niemand kent. Dat je meedoet zonder voorgeschiedenis. Dat je alleen bent wat je schrijft. Zes vrouwen en een man. Zeven vrouwen met mij erbij. Ben je een vrouw als je negentien bent? Ja. Natuurlijk. Maar als ik kijk naar het groepje dat zich voor lokaal 23 in de gang van de Engbergaschool heeft verzameld, voel ik me niet een van hen. Er is er niet een jonger dan vijfendertig. De man ziet eruit als een garnaal. Mager, roze en een beetje krom. Het is zeven uur. Waarom beginnen we niet? Waar is Anna Rosén? Ik bestudeer de namaakmarmeren vloertegels onder mijn voeten en ik kijk niet op totdat het geluid van voetstappen door de gang weerklinkt. Een lange man met een suède jasje en kaki broek komt dichterbij. Als hij het wachtende groepje ziet, houdt hij even in en haalt een hand door zijn blonde haar. Eerst denk ik dat mijn ogen me bedriegen, maar dat is niet het geval. Het is echt waar. Het is echt Tessa’s vader die daar aankomt. Tessa heeft nooit verteld dat haar vader schrijft. Maar nu ik erover nadenk, klopt het wel. Paul heeft mij altijd een beschouwend iemand geleken, iemand die wat dieper nadenkt. En ik weet dat hij veel leest. Tessa komt zich altijd bij mij beklagen als hij weer eens een boek heeft gevonden waarvan hij vindt dat zij het moet lezen. Meestal draait het erop uit dat ik het in Tessa’s plaats lees en het dan aan haar vertel, zodat zij verslag bij hem kan uitbrengen. Het laatste boek was Deliria van Mare Kandre. Ik heb het twee keer gelezen voordat ik heb geprobeerd om het aan Tessa te beschrijven. Ik heb geprobeerd haar uit te leggen hoe de woorden doordringend en onstuitbaar vloeiden en stroomden, als een soort bezwering. Maar Tessa’s ogen waren één groot vraagteken. Toen heb ik een van mijn favoriete passages aan haar voorgelezen. Het stuk dat gaat over waarom je schrijft. Toen ik klaar was, was de vraag weg uit haar ogen.
10
‘Wat een geouwehoer,’ zei ze. Ik gaf geen antwoord. Ze had ook wel gelijk, in een bepaald opzicht. Maar het is in ieder geval wel geouwehoer dat nog steeds leeft binnen in mij. Dat was precies waar ik aan dacht toen ik vanavond mijn papier en potloden en pennen inpakte om hier naartoe te gaan. Woorden die je betoveren. Dat wil ik ook. Paul laat zijn blik haastig langs het groepje gaan dat voor de deur van het lokaal staat te wachten. Dan krijgt hij mij in het oog. ‘Nee maar…’ zegt hij stomverbaasd. ‘Hallo!’ ‘Hallo,’ zeg ik een beetje aarzelend. ‘Verlang je nu alweer terug naar school?’ ‘Dit is toch niet helemaal hetzelfde.’ Hij laat met een ongemakkelijk gebaar zijn versleten bruine aktetas van zijn linker naar zijn rechterhand verhuizen. Dan kijkt hij om zich heen. ‘Tja, eh,’ zegt hij. ‘Mm,’ zeg ik. Dan begint hij de anderen te begroeten. Hij is de eerste die iedereen een hand geeft en plotseling vinden de anderen dat ze dat misschien ook hadden moeten doen. Er volgt een ijverig handenschudden. Monden lachen en spreken namen uit die her en der weerkaatsen. Het enige dat ik me er naderhand nog van herinner, is dat de vrouw met het hennahaar valse voortanden heeft en dat de garnaal Gustav heet. Net als het handenschudden bijna ten einde is, en iedereen een beetje verward om zich heen staat te kijken en hoopt dat hij niemand heeft overgeslagen, horen we opnieuw voetstappen in de gang. Dit keer zijn het vlugge, tikkende voetstappen. Een kleine, blonde vrouw komt naar ons toelopen. Ze heeft een lach op haar gezicht. ‘Hallo allemaal!’ zegt ze vrolijk. ‘Ik ben Anna Rosén en ik geef deze cursus.’
11
Ik sta waarschijnlijk een beetje te staren. Ze ziet er heel anders uit dan ik me had voorgesteld. Toen ik hoorde wie de docent zou zijn van de cursus, ben ik naar de bibliotheek gegaan om een van de twee dichtbundels van Anna Rosén te lenen, die in de jaren tachtig zijn uitgegeven. Aan de grond gelopen heet hij. Ik heb hem gelezen en ik had me een beeld gevormd van een lange, donkere, serieuze vrouw met verlegen ogen. Een mysterieus wezen. Zeker geen klein, mollig iemand met een lichtblauwe, vrijmoedige blik. Ze doet de deur van het lokaal open, geeft ons allemaal een hand als we naar binnen gaan en heet ons welkom. Dat staat vast in haar docentenhandleiding. Paul zegt iets waar zij om moet lachen. Ik hoor niet wat. Maar ze krijgt lieve, meisjesachtige kuiltjes in haar wangen als ze lacht. Een lieve dichteres. Ik moet ook lachen, maar ik verberg mijn lach achter een glimlachje als ik mijn hand om de hare sluit. Op verzoek van Anna schuiven wij de tafels in een halve cirkel om de tafel van de docent heen. We gaan zitten. Ze heet ons nogmaals welkom en vertelt dat ze leerkracht is op een basisschool en dat ze twee kinderen heeft. Ik bedenk dat ik eigenlijk vol vooroordelen zit als het om dichters gaat. Dan wil ze dat wij iets vertellen over onszelf en wat we hopen te bereiken door mee te doen aan deze cursus. Dat onderdeel staat waarschijnlijk ook in haar handleiding. Terwijl ik zenuwachtig zit te bedenken wat ik zal zeggen, probeer ik te luisteren en de namen dit keer wél te onthouden. Gustav werkt in een fabriek, Eva is art director, Ingalill met het hennarode haar is serveerster in De Drie Lelies. Als het Pauls beurt is, kijk ik naar hem en vraag ik me af of het goed of slecht is dat hij er is. ‘Paul Axelsson,’ zegt hij. ‘Ik ben timmerman.’ Timmerman? Zijn timmermannen niet van die grove mannen die op de bouw rondlopen en weer en wind trotseren met
12
hun planken en lawaaiige machines? Paul vangt mijn blik op vanaf de andere kant van de klas en hij lacht. ‘Je kijkt alsof je wilt protesteren,’ zegt hij. Ik knipper verlegen met mijn ogen. ‘Tessa zegt altijd dat je ingenieur bent,’ zeg ik verontschuldigend. Het klinkt dom, maar ik kan even niets anders bedenken. Paul lacht. ‘Misschien schaamt ze zich ervoor dat haar vader zijn leven wijdt aan oude kasten en bureaus… Ja, het klopt wel, eigenlijk ben ik ingenieur. Zo heet het. Maar ik heb een meubelmakerij in de Storstraat 43.’ Dat weet ik. Hij heeft die zaak nu een paar jaar. Een kleine werkplaats waar hij repareert en slijpt, lijmt en gutst, poetst en marmert. Paul heeft de antieke kapspiegel, die ik heb gekregen toen ik twaalf werd, gerestaureerd. Ik dacht alleen nooit aan hem als ‘timmerman’. Ik dacht eigenlijk helemaal niet zo veel aan hem. Het is stil geworden in het lokaal en ik voel mijn wangen een beetje warm worden. ‘En waarom ben jij hier?’ vraagt Anna om het gesprek weer op gang te krijgen. Paul denkt een paar seconden na. ‘Dat weet ik zelf eigenlijk nauwelijks,’ zegt hij dan. ‘Misschien om erachter te komen wat er gebeurt met de dingen die ik schrijf als ik ze aan anderen laat zien. Het is niets bijzonders, maar… ik hoop eigenlijk dat mijn tasten in het duister een duwtje in de goede richting krijgt als er licht op schijnt. Of zoiets.’ Anna knikt. Dan komen Ann-Marie, die werkloos leidster in de kinderopvang is, en Gunilla, die secretaresse is en dan ben ik aan de beurt. ‘Ik heet Elin Beckman en ik werk in Het Snoepwinkeltje,’ zeg
13
ik werktuigelijk. ‘Daarvoor zat ik op school. Hier op de Engbergaschool. Ik doe mee aan deze cursus om… iets te leren.’ Ik zwijg. Paul kijkt me aan en glimlacht. Ik kan het niet laten om terug te glimlachen. ‘Wou je protesteren?’ vraag ik. ‘Nee hoor.’ Katrin is verpleegkundige en Jessika met de lichtgroene trui is freelance journaliste. Als iedereen zich heeft voorgesteld, begint Anna te vertellen over de geschiedenis van de schrijfkunst, over runen, toverspreuken en het heldendicht. Ze vertelt hoe de schrijfkunst zich heeft vertakt en ontwikkeld in verschillende richtingen; journalistiek, bureaucratentaal, literair proza, lyriek. Ik maak aantekeningen. Paul zit met zijn armen over zijn borst gekruist te luisteren. Ik kijk een beetje nieuwsgierig naar hem. Het is een raar, maar ook een beetje spannend idee dat hij daar zit, alsof hij is losgerukt uit zijn verband. Ik vraag me af wat voor soort teksten hij schrijft. Even later blijkt het toch nog handig te zijn dat ik op de Engbergaschool heb gezeten en de anderen niet. Toen ik van huis ging, heb ik namelijk een handje vol kleingeld in mijn zak gestopt, voor het geval we koffiepauze zouden hebben. Eigenlijk is de koffie die uit zulke automaten komt heel smerig. Maar als je niet de juiste muntjes hebt, lijkt de bruine vloeistof die uit dat apparaat komt de meest begerenswaardige drank die je je maar kunt voorstellen. Iedereen zoekt driftig in zakken en portemonnees naar kleingeld. De wisselautomaat is kapot. Dat is hij altijd. Maar Anna heeft eerder cursus gegeven in de Engbergaschool. Uit haar grote schoudertas vist ze een plastic bakje met kleingeld en als we in de kantine zijn aangekomen, wordt er koortsachtig gewisseld. Terwijl de anderen papiergeld omwisselen tegen munten, haal
14
ik een bekertje koffie met melk en ga aan een van de ronde houten tafels zitten. Hier ziet alles er meer versleten uit. De tafels zitten vol krassen en het grote prikbord zit helemaal vol gaatjes van alle mededelingen die erop zijn geprikt en er weer af zijn gehaald. De ruimte ruikt naar plastic en schoonmaakmiddel. De palmen die de school heeft gekregen bij de opening, strekken hun half verdorde bladeren omhoog naar het dakraam boven mij. Waarschijnlijk hebben ze meer experimenten moeten ondergaan dan goed voor ze was. Tessa heeft eens een keer met Helene gevochten, hier in de kantine. Samen hebben ze toen voor een paar duizend kronen schade aangericht. Tessa moest de halve zomervakantie werken om haar aandeel te betalen. Maar het was het waard, beweert ze. Ook Jonas duikt op in mijn gedachten. Zijn blonde haar en vrolijke ogen. Wij zaten altijd aan dat tafeltje daar in de hoek en we hielpen elkaar met Frans. Van dat Frans kwam niet zoveel terecht. Maar het was een goed excuus. Ik lach zachtjes in mezelf. Eigenlijk was Jonas heel erg leuk. Jammer dat Tessa zo jaloers was. Paul komt eraan met een beker koffie in zijn ene hand en een broodje kaas in de andere en hij gaat aan mijn tafeltje zitten. ‘Zo, zo,’ zeg ik. ‘Negen kronen. Had ze zoveel wisselgeld bij zich?’ Paul lacht. ‘Ze had genoeg om voor ons allemaal drie broodjes en twee koppen koffie te kunnen kopen, denk ik.’ Hij leunt achterover en kijkt mij een beetje ondeugend aan. ‘Nou krijg ik eindelijk eens te zien wat jij schrijft,’ zegt hij. Opeens bedenk ik dat hij me dat al een paar keer heeft gevraagd. Maar ik dacht dat hij dat alleen deed om aardig te zijn. ‘En jij dan?’ zeg ik. ‘Wat schrijf jij?’ Hij haalt zijn schouders op. Bijna verlegen. ‘Het moeten gedichten voorstellen, denk ik. Meestal.’
15
Ik zou hem willen vertellen dat ik de boeken die hij aan Tessa geeft mooi vind. Horen wat hij van het boek van Mare Kandre vindt en waarom hij juist dát heeft gekozen. Maar ik heb het gevoel dat ik Tessa zou verraden als ik daarover begon. Bijna tenminste. Paul kijkt rond. ‘Ik ben benieuwd wat de anderen schrijven,’ zegt hij. De rest van de groep zit verdeeld over twee tafeltjes bij de ingang. Het koortsachtige wisselen en de geur van koffie hebben de sfeer wat losser gemaakt en er wordt gepraat en gelachen. ‘Die met die groene trui…’ begint Paul. ‘Jessika,’ vul ik in. ‘Die ja. Die schrijft vast een soort superromantische gedichten, op rijm. Of van die goedkope romannetjes.’ Ik lach. ‘En die met dat hennahaar…’ ‘Ingalill,’ helpt Paul me herinneren. ‘… die schrijft vast realistische verhalen, gebaseerd op ware gebeurtenissen. Zeker weten.’ Paul knikt. ‘Zeker weten,’ zegt hij. ‘Mm,’ zeg ik. ‘Zeker weten.’ Meteen besluit ik dat het heel leuk is dat hij erbij is. ‘Tessa heeft er helemaal niks over gezegd dat jij zou meedoen aan deze cursus,’ zeg ik. Hij schudt zijn hoofd. ‘Dat kon ze ook helemaal niet. Ze wist er niks van.’ Ik moet er heel verbaasd uitzien, want hij begint het gauw uit te leggen. ‘Ik wilde eerst een paar keer gaan, om te kijken of… of het iets voor mij was. Ik bedoel, je opgeven voor een schrijfcursus op de avondschool, dat is toch een beetje… dat is meer iets voor vrouwen.’
16
Dan lacht hij opeens. ‘Sorry,’ zegt hij dan. ‘Ik bedoelde het niet zo erg als het klonk. Ik denk dat ik eigenlijk een beetje bang ben dat wat ik schrijf niet de moeite waard is om mee verder te gaan.’ Ik kijk hem verbaasd aan. Er gaat een wonderlijk gevoel van trots door mij heen. Misschien omdat hij zegt wat hij zegt of misschien omdat hij met mij praat als met een volwassene. Een halfuur later, als we weer in het klaslokaal zitten en Anna vertelt over het schrijven van poëzie, zegt Jessika ineens: ‘Ik voel me altijd zo suf als ik gedichten schrijf. Een beetje dwaas eigenlijk.’ Pauls blik kruist vluchtig de mijne en ik moet me beheersen om niet te giechelen. Anna vertelt wat we de komende tien weken gaan doen. We gaan oefenen met een aantal verschillende dingen. Gebeurtenissen beschrijven vanuit verschillend vertelperspectief, herinneringen weergeven, gedichten en prozagedichten schrijven. Iedere week moeten we aan de rest van de groep voorlezen wat we hebben geschreven. Daar wordt over gemopperd en geklaagd, maar Anna zegt dat je nooit zo’n duidelijk beeld krijgt van je eigen teksten als wanneer je ze aan anderen voorleest. Ik weet meteen dat ik heel erg mijn best ga doen op wat ik schrijf tijdens deze cursus. Voor het eerst zal dat wat ik maak niet bekeken worden zoals je de verhaaltjes van een kind bekijkt. Voor het eerst zal het serieus bekeken worden. ‘Wil je meerijden?’ vraagt Paul als we even na negen uur het schoolgebouw uitkomen. Het is een ijzig koude winteravond, dus ik stap dankbaar in de donkerblauwe Ford Escort. Eerst voelt het een beetje raar om daar alleen met Paul te zitten. Ik weet niet precies waarom. Misschien omdat er iets veranderd is. Het is per slot van rekening toch prettig om te weten wat je aan iemand hebt. Dat mensen niet opduiken op plaatsen waar je ze niet verwacht.
17
Maar dan beginnen we te praten en ik vergeet mijn aarzeling. ‘Eigenlijk zijn het de woorden zelf waar ik zo van houd,’ zegt Paul als hij de doorgaande weg door de villawijk waar wij wonen oprijdt. ‘Woorden als bouwstenen. Dat ze een voor- en achterkant hebben en dat je ze kunt wenden en keren totdat ze in de juiste volgorde staan en de goede kant voorligt.’ ‘Kun jij dat?’ vraag ik. ‘Soms heb ik dat gevoel. Een enkele, zeldzame keer krijg ik het gevoel dat ik dat kan. Heb jij dat niet?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet nooit of het goed is. Wat gisteren goed was, is vandaag rotzooi. En morgen lijkt het misschien wel weer oké.’ Paul lacht. De sneeuw kraakt onder de banden als hij de oprit van Sperwerlaan 14 oprijdt en de motor afzet. ‘Ik…’ begin ik, maar ik stop weer. Paul kijkt me aan. Hij heeft grijsgroene ogen. ‘Wat?’ ‘Ik heb een boek gelezen dat jij aan Tessa had geleend,’ zeg ik terwijl ik probeer te klinken alsof het om een enkele keer gaat. Een boek van Mare Kandre. ‘Deliria?’ Ik knik. ‘Het was… ik vond het goed. Ik heb het twee keer gelezen.’ ‘Aha,’ zegt Paul. ‘Hoezo aha?’ vraag ik. ‘Aha,’ zegt hij nog eens. ‘Ik wist wel dat ze dat niet zelf had bedacht.’ ‘Wat?’ ‘Een onstuitbare woordenvloed, als een soort bezwering die zelfs het leven niet zou kunnen weerstaan’, citeert Paul. Nou heb ik Tessa toch verraden, ook al wilde ik het niet. ‘We hebben over het boek gepraat,’ mompel ik. Paul kijkt me aan.
18
‘Dus dat was jij,’ zegt hij. ‘Waarom had ik dat niet meteen in de gaten?’ ‘We hebben erover gepraat,’ houd ik vol. ‘Ik wilde alleen maar dat jij wist dat ik het ook mooi vond. Of misschien wilde ik… je bedanken of zo. Omdat ik het in handen heb gekregen. Ik had nog nooit van haar gehoord… van Mare Kandre bedoel ik.’ ‘Ik heb nog meer boeken van haar,’ zegt Paul. ‘Wil je die lenen?’ ‘Ja graag. Heel graag.’ Hij lacht even. ‘Leuk,’ zegt hij. Ik lach terug en ik knik. Dan doe ik de deur van de auto open. ‘Bedankt voor het meerijden! En succes met je huiswerk!’ ‘Jij ook!’ Ik loop onder de carport uit, door de krakende februarisneeuw naar de voordeur van Sperwerlaan 16. Ik heb nog steeds een kriebelend gevoel van opwinding in mijn buik.
19
Peter is bezig boeken en kleren in twee grote kartonnen dozen te stoppen. Zijn donkere krullende haar heeft hij naar achteren gebonden in een staart. Ik blijf in de deuropening van zijn kamer staan kijken terwijl hij een stapel pocketboeken in een van de dozen doet. Boven zijn bed hangt een grote poster van Noerejev. Een gespierd, sterk lichaam, bevroren in een beweging. ‘Hoi,’ zeg ik. ‘Wat ben je aan het doen?’ Peter strekt zijn lange rug en kijkt me aan. In een van de knieën van zijn oude spijkerbroek zit een rafelig gat. ‘Hoi,’ zegt hij. ‘Hoe was het?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Moeilijk te zeggen na een keer. Maar ik geloof dat het wel leuk kan worden. Paul was er ook.’ Ik heb meteen spijt. Peter knikt in de richting van het huis van de buren. ‘Die Paul?’ ‘Mm.’ Hij lacht. ‘Typisch. Gefrustreerd oud talent. Dat hadden we kunnen weten.’ ‘Hij heeft het niet aan Tessa verteld,’ zeg ik. ‘En ook niet aan Monika geloof ik.’ ‘Zo, zo. Dan vindt hij het vast niet leuk dat jij meteen naar huis rent om het aan je broertje te vertellen.’ ‘Nee, dat bedacht ik ook net. Ik bedoel, toen ik het zei.’ Peter glimlacht even en ik lach terug. Mijn moeder komt de slaapkamer uit. Ze ziet eruit als een
20
spook in haar blauwe badstof ochtendjas, haar gezicht bedekt met een dikke laag grijswitte crème. Haar haar heeft ze in een roze handdoek gewikkeld. ‘Grote opknapbeurt?’ vraag ik lachend. Ze knikt, bijna met tegenzin, alsof ik haar heb betrapt op iets onbehoorlijks of verbodens. ‘Ik vond dat ik er zo moe en oud uitzag,’ zegt ze. ‘Heb je honger?’ Ze heeft vast al iets klaargemaakt, dus ik antwoord bevestigend, hoewel ik eigenlijk niet zo’n trek heb. ‘Er staat wat voor je in de ijskast,’ zegt ze. ‘Wij hebben al koffie gedronken.’ ‘Bedankt.’ Mijn moeder wil de badkamer ingaan, maar Peter houdt haar tegen. ‘Wacht even…’ Ze kijkt hem verbaasd aan terwijl hij haar omdraait en naar zich toe trekt, haar handen pakt en ze in een dramatische pose omhoog houdt. ‘Je zou perfect passen in het ballet dat ik aan het maken ben,’ zegt hij. ‘De witte dame van de Sperwerlaan.’ ‘Ach!’ snuift mijn moeder terwijl ze haar handen weer naar zich toe trekt. Maar haar glimlach maakt dat er barstjes ontstaan in het grijswitte masker. Ze gaat de badkamer binnen en trekt de deur achter zich dicht. Nieuwsgierig begin ik in Peters dozen te snuffelen. Er liggen wat bestsellers in en detectives en een paar oude leesboeken met verbleekte groene kaften. ‘Wat ga je hiermee doen?’ ‘Naar het Leger des Heils. Ik moet wat kwijt. Je kunt je rotzooi toch niet je hele leven mee slepen. Als ik het huis uit ga, moeten al mijn spullen in een reistas passen.’
21
‘Dat wordt lastig met je bed,’ zeg ik plagerig. Peter trekt een gezicht. Dan schuift hij de dozen tegen de muur. ‘Ik kom even bij je zitten terwijl je eet,’ zegt hij. ‘Dan kun je wat meer over je cursus vertellen. Hebben jullie huiswerk gekregen?’ Ik knik. ‘Een jeugdherinnering.’ ‘O, ik weet al waar je over kunt schrijven!’ Hij loopt achter me aan naar de keuken terwijl hij het ene verhaal na het andere uit onze jeugd voor mij ophaalt. Zoals toen ik in de fontein in het Svartåpark viel, toen ik in volle vaart de Molenbeek in reed op mijn fiets en toen we in de kersenboom waren geklommen en er niet meer uit konden en toen hij en Martin mij een laxeermiddel hadden laten opeten dat op chocola leek, zodat ik de hele middag op de wc moest zitten in plaats van dat ik stiekem achter hen aan kon gaan naar hun geheime hut, en toen ik een open flesje nagellak in mijn vaders ingepakte reistas had laten vallen en allerlei andere leuke dingen die hem te binnen schieten. Ik wil hem net vragen of hij zijn kop kan houden, als mijn vader de keuken binnenkomt en Peter uit zichzelf stil wordt. Mijn vader loopt recht op de ijskast af en doet de deur open. Zijn bruine haar is iets te lang in zijn nek en er zit wat roos op zijn kraag en schouders. ‘Heb je honger?’ vraag ik. Hij draait zich om en kijkt ons aan alsof hij nu pas merkt dat wij in de keuken zijn. ‘Eh… ja, eigenlijk wel…’ ‘Je mag een paar van mijn sandwiches hebben. Ik hoef er maar een.’ ‘Dank je.’ Mijn vader schenkt melk in een glas en gaat aan tafel zitten.
22
‘Eigenlijk zou ik niet zo lang achter de computer moeten zitten,’ zegt hij. ‘Het voelt alsof er glassplinters in mijn ogen zitten.’ ‘Moet dan ook alles via de computer gaan?’ vraagt Peter. Zijn stem klinkt stuurs. ‘Wat is er mis mee om af en toe eens naar de klanten toe te gaan om hun gezichten te zien?’ Mijn vader zet zijn zware leesbril af en kijkt naar Peter. ‘Dus jij vindt dat ik heel Zweden door moet rijden met offertes en facturen? Moet ik misschien langs de deuren om computersystemen te verkopen? Dan zou er heel wat minder geld zijn voor dansschoenen en dergelijke, dat kan ik je wel vertellen!’ Peter staat op. ‘Ik ga verder met dozen inpakken.’ Hij verdwijnt de hal in en ik kijk hem na terwijl mijn kaken werktuigelijk een sandwich met roerei vermalen. ‘Dus jij bent vanavond met die cursus begonnen?’ zegt mijn vader terwijl hij de sandwich met paté en komkommer pakt. Ik knik. ‘Leren jullie daar ook nog iets nuttigs?’ vraagt hij. ‘Iets van journalistiek of grammatica of zoiets?’ ‘Het is een cursus literair schrijven,’ zeg ik. ‘En dat is heel nuttig als ik schrijver word.’ ‘Je bent toch wel zo volwassen dat je begrijpt dat je jezelf ook moet kunnen onderhouden?’ ‘Dat doe ik toch al. En Peter trouwens ook.’ ‘Jawel. Ik bedoel op de langere termijn. Je wilt toch niet je hele leven snoep verkopen?’ ‘Misschien wil ik dat wel.’ Mijn vader zegt niets. Ik kijk naar hem. Moet je worden zoals hij om jezelf volwassen te noemen? Paul is niet zo. Dat heb ik vandaag ontdekt. ‘Heb jij nooit dromen gehad?’ vraag ik. Heel even zie ik verbazing in mijn vaders ogen. Dan glim-
23
lacht hij ineens, alsof hem iets te binnen schiet, maar hij geeft geen antwoord op mijn vraag. In plaats daarvan kijkt hij weg van mijn gezicht en zoekt zijn blik het bord met het blauwe randje op de tafel. ‘Weet je zeker dat je die niet wilt?’ vraagt hij terwijl hij knikt naar de eenzame sandwich met kaas die nog over is. ‘Heel zeker,’ antwoord ik en ik schuif het bord naar hem toe.
24
De volgende woensdagavond heeft Paul twee boeken in zijn bruine aktetas als hij naar de Engbergaschool komt. Het ene is Aliide, Aliide van Mare Kandre en het andere is Legendes van Torgny Lindgren. ‘Heb je die gelezen?’ vraagt hij. ‘Nee.’ ‘Neem ze dan maar meteen mee als je wilt, in plaats van dat ze eerst een omweg moeten maken via Terese.’ Ik lach. ‘Sommige van die boeken leest ze echt wel,’ begin ik, ‘maar sommige…’ ‘Ik weet het,’ onderbreekt Paul me. ‘Ik probeer haar altijd dingen op te dringen waarvan ik zelf graag wil dat ze ze mooi vindt. Dat is een zwakte van me. Hoe ging het met het huiswerk?’ Ik trek mijn neus op. ‘Gaat wel… En bij jou?’ ‘Vreselijk. Maar je moet gewoon even diep ademhalen voor het voorlezen.’ ‘Ja, dat zal wel.’ In de koffiepauze gaat Katrin aan hetzelfde tafeltje zitten als Paul en ik en dan komt Ingalill er ook bij. Ze beginnen met elkaar en met Paul te praten en ik zit zwijgend naar ze te kijken. Het irriteert me een beetje dat Katrin en Ingalill daar zitten. Ik wilde Paul vragen wat hij vond van wat ik had voorgelezen. Niet omdat het zo belangrijk of bijzonder was, maar ik wilde het graag weten. Anna was wel positief, maar op de een of andere manier een beetje ongeïnteresseerd.
25
Drie kwartier later, als we in de auto stappen om naar huis te rijden, krijg ik alsnog de gelegenheid om het hem te vragen. ‘Goed geschreven,’ zegt hij. ‘Beter dan het mijne.’ ‘Dit was een vervelend onderwerp,’ zeg ik. ‘Ik denk dat het leuker wordt als we verschillende vertelperspectieven gaan uitproberen.’ Hij knikt. ‘Ik vind het best wel moeilijk om op commando te schrijven. Maar misschien wen je daar wel aan.’ ‘Heb je aan Tessa verteld dat wij dezelfde cursus doen?’ vraag ik een beetje onzeker. ‘Zij wil natuurlijk graag weten hoe het was, dus ik moet haar toch wat vertellen en… en misschien wordt ze wel boos als ze achteraf hoort dat jij er ook bij was en dat ik daar helemaal niks over heb gezegd.’ Ik vind het een beetje raar klinken als ik het zeg en ik weet niet of Paul het wel goed zal begrijpen. Maar hij lacht. ‘Ik heb je wel in een lastig parket gebracht!’ zegt hij. ‘Ik zal het vanavond vertellen.’ ‘Bedankt.’ Hij kijkt me aan. ‘Niets te danken.’ Nadat hij de auto onder de carport heeft geparkeerd, blijven we nog bijna een halfuur zitten praten. Vooral over het huiswerk en het schrijven en de andere cursisten. Ik ontdek waar Tessa haar grappige, lichtelijk brutale manier van commentaar leveren op anderen vandaan heeft. Maar Paul heeft ook nog iets anders. Af en toe kijkt hij opeens serieus. Een stilte achter de woorden. Dat maakt mij nieuwsgierig. Paul is niet meer alleen Tessa’s vader. Hij is de enige die ik ken die boeken op dezelfde manier leest als ik. Nieuwsgierig en vol verwondering. Wij vinden niet altijd hetzelfde van boeken. Maar vaak wel. Voor de derde woensdagavond schrijf ik over een oude vrouw die verdwaalt als ze op weg is naar huis van de serviceflat
26
waar ze een warme maaltijd heeft gegeten. Ik schrijf over haar alsof het een film is. Niets over wat ze denkt of voelt, alleen maar wat ze doet en hoe ze eruit ziet als ze dat doet. Ik ben de enige van de groep die dat vertelperspectief heeft gekozen. Als ik mijn twee blaadjes aan de anderen heb voorgelezen, ontmoet ik Pauls blik over de tafeltjes heen. Hij is duidelijk onder de indruk en ik voel mijn wangen warm worden van blijdschap. Paul wordt elke les belangrijker. Ik praat er met niemand over. Niet eens met Peter. Het is alleen van ons. Een vrije zone die buiten het leven van alledag ligt. Soms, als Tessa iets over haar vader zegt, heb ik zin om te glimlachen. Alsof ik meer weet dan zij. Alsof ik heb ontdekt wie hij is, de man die de rol speelt van Tessa’s vader en Monika’s echtgenoot. En als we elkaar thuis zien, als onze families bij elkaar zijn en ik zijn blik af en toe ontmoet, is het net of we een geheim hebben.
27
Een zaterdagmiddag eind maart zitten Tessa en ik op haar bed te bedenken of we zin hebben om ons in een heleboel lagen kleren te hijsen en door de ijzige wind en de sneeuw naar de film te gaan. Tessa trekt haar benen op en slaat haar armen om haar knieën. ‘Het is alleen zo ontzettend koud,’ zegt ze. Ik knik. ‘We kunnen hem ook volgend weekend zien.’ ‘Maar het is ook wel weer leuk om lekker knus in een donkere bioscoop te zitten als het buiten winter is. En Camilla zei dat hij heel goed was.’ ‘Welke Camilla?’ ‘Een meisje van mijn werk.’ ‘Zullen we dan toch maar gaan?’ Tessa zucht wanhopig. ‘Ik weet het niet!’ Ik lach. ‘Nou moet je ophouden!’ Tessa laat me haar allerliefste glimlach zien en knippert met haar ogen. ‘Ben ik niet ontzettend schattig als ik niet weet wat ik wil?’ ‘Ongelooflijk,’ zeg ik. Dan wordt er op de deur geklopt en Paul kijkt naar binnen. Hij heeft een vel papier in zijn hand. ‘Elin,’ begint hij, ‘nu je hier toch bent…’ Tessa zucht demonstratief. ‘Papa…!’
28
‘Sorry, vergeef mij, zeer geëerde dochter,’ zegt Paul, ‘maar mag ik Elin even twee minuten lenen, dan beloof ik dat ik verder de hele avond geen woord zeg.’ ‘Wat ben je toch flauw,’ giechelt Tessa. ‘Je mag trouwens zo veel praten als je wilt vanavond, want wij gaan naar de film.’ ‘Is dat zo?’ vraag ik terwijl ik van het bed af ga. ‘Absoluut,’ zegt Tessa. Ik loop met Paul mee de hal in. Ik heb een raar gevoel in mijn buik. Alsof er twee werelden door elkaar lopen. Hij blijft staan onder de lamp en geeft mij het vel papier. ‘Kan ik hiermee aankomen?’ vraagt hij. Voor aanstaande woensdag hebben we de opdracht gekregen om een prozagedicht te schrijven, en nu staat Paul daar en wil dat ik van te voren lees wat hij heeft geschreven en dat ik zeg wat ik ervan vind. Ik barst bijna van trots. De woorden dansen over het papier en ik moet me concentreren om te kunnen lezen. Paul kijkt mij aan. Afwachtend. ‘Het is mooi,’ zeg ik tenslotte. ‘Maar…’ Ik stop. Wie ben ik om Paul te bekritiseren? ‘Maar wat?’ vraagt hij alsof hij het echt wil weten. ‘Maar je zegt eigenlijk twee keer hetzelfde daar aan het einde,’ zeg ik voorzichtig. Hij komt een stap dichterbij en kijkt een paar seconden naar het keurige vierkantje tekst. Een zwakke geur van aftershave strijkt langs mijn neusgaten. ‘Daar heb je eigenlijk wel gelijk in,’ zegt hij dan, terwijl hij een beetje verbaasd naar me glimlacht. Niets is zo aanstekelijk als Pauls glimlach. Het begint met een kriebelend gevoel diep in je buik en dan straalt het uit naar je gezicht en dwingt je mondhoeken omhoog, of je nou wilt of niet. Tessa kijkt ongeduldig om de hoek van haar kamer. ‘Elin… We moeten bijna weg!’ Paul pakt het vel papier terug.
29
‘En ik moet dit veranderen,’ zegt hij en loopt naar zijn werkkamer. ‘Bedankt voor de hulp!’ Ik ga weer naar Tessa toe en zij doet de deur achter ons dicht. ‘Ik begin me zo langzamerhand af te vragen of je mijn vriendin bent of die van mijn vader!’ zegt ze. ‘Ach,’ zeg ik. Maar haar commentaar maakt dat ik mij een beetje vreemd voel, een beetje onzeker. Kun je vrienden zijn met de vader van je beste vriendin? Zo voelt het wel.
30