nr.7 nr.7
In memoriam Herman van Hazendonk Officier in de Orde van Oranje-Nassau Op 15 april overleed ons oud-lid de heer H.A.A. van Hazendonk op 78 jarige leeftijd als gevolg van een verkeersongeval. Herman was lid van Probus Enschede Vier van 1999 tot zijn uittreden in 2007. Hij aanvaardde in 2005 het voorzitterschap en hij zette zich met verve in voor onze club. Zo was hij de eerste initiatiefnemer voor de 5 minuten praatjes, waarmee hij de bekendheid van de leden onderling wilde bevorderen en nam zelf daarbij het voortouw. Ook realiseerde hij zich het belang van contact tussen de leden buiten de bijeenkomsten om en lanceerde daartoe het huidige Probusperspectief, waarvan hij de eerste edities zelf schreef. Leest u nog maar eens de PP’s van 2005. Zijn voordrachten waren heel informatief en hij bracht zijn verhalen, opmerkingen en interrupties altijd met veel humor. Herman was tegelijkertijd ook een actief lid van Rotaryclub Enschede en in 2008 werd hij Gouveneur van Rotary Nederland. Deze funktie ging veel van zijn beschikbare vrije tijd opeisen en deed hem besluiten zijn lidmaatschap van Probus te beeindigen. Herman was een erudiet, zeer belezen en met een brede belangstelling voor kunst en historie. Hij reisde graag en veel met zijn echtgenote Miep, en zij ontwikkelden een grote belangstelling voor Italie, waartoe hij in 2007 een cursus Italiaans ging volgen. Deze cursus werd gegeven op dezelfde maandagen als onze bijeenkomsten en werd daardoor mede oorzaak van zijn uittreden. Hij was ook een vervent amateur wielrenner, en hij verongelukte tijdens een fietstocht rondom Bad Bentheim. Wij verloren een, onze club zeer toegedaan oud-lid. Met het voortschrijden der jaren wordt zijn motto mij steeds dierbaarder. Laten we Probus Vier-en! L.
Verslag lezing op 13 april Roof en restitutie van de stadhouderlijke kunstcollectie (1795 – 1816). Door Dr. T.W. van Heiningen Roof en restitutie van de stadhouderlijke kunstcollectie (1795-1816) De roof en restitutie van de stadhouderlijke kunstcollectie, die zich tussen begin 1795 en begin 1816 afspeelden, moeten worden gezien in het licht van een reeks gebeurtenissen, die zich in Europa afspeelden, als gevolg van de gebiedsuitbreidingen van de jonge Franse republiek. De noordelijke Nederlanden kregen daarmee te maken rond eind 1794, toen de Franse troepen de grens overtrokken. Eerder hadden zij al de zuidelijke Nederlanden en het Rijngebied overspoeld. Een van de belangrijkste activiteiten in het begin van deze veldtochten was het in bezit nemen en op transport naar Parijs sturen van alles wat in de bezette gebieden op het gebied van de kunsten en wetenschappen de moeite waard was. Daaraan moesten niet alleen vorstelijke en kerkelijke collecties geloven, maar ook alles wat op het gebied van de wetenschappen, landbouw en beginnende industrie de moeite van het confisqueren waard was. De voorzitter van het comité voor de inventarisatie van al deze eigendommen – André Thouin – verwoordde bij gelegenheid van de afronding van zijn werkzaamheden in de Noordelijke Nederlanden, op 9 mei 1795, het recht van de overwinnaar op treffende wijze: ‘Het is het goede recht van de overwinnaar om de overwonnen naties te ontdoen van hun kostbaarheden. Zo dragen de overwonnenen immers bij aan de glorie van de overwinnaar’. Geen van de overwonnen volkeren wist zich daaraan te onttrekken. De stadhouderlijke collecties, voorwerpen van de eerder genoemde soorten omvattend, ontkwamen daaraan ook niet. De beheerders ervan – doordrongen van de eer om namens de Bataafse republiek te kunnen bijdragen aan de glorie van de jonge Franse republiek – staken de handen uit de mouwen en hielpen met graagte mee aan de selectie en de verpakking van de kostbaarheden. Transport na transport vertrok over het water en over de weg naar Parijs. Stadhouder Willem V zat sinds 19 januari 1795 al in Engeland. Bij de overtocht had hij slechts een collectie familiejuwelen meegenomen, wetende dat hij in Engeland met open armen door zijn familie zou worden ontvangen. De inventarisatie onder leiding van Thouin verliep moeiteloos, aangezien van veel collecties mooie catalogi bestonden, die als reisgidsen dienden voor de commissie. Om alle voorwerpen een plaats te kunnen geven waren twee nieuwe grote musea gesticht – het ‘Musée central des arts’ (1793, het voormalige ‘Palais du Louvre’) en het ‘Museum national d’Histoire naturelle’ (1793) – en dat lukte met moeite. Er werden selecties gemaakt, waarna men de objecten van mindere kwaliteit doorstuurde naar ministeries, departementale musea e.d., die toch ook moesten profiteren van de vele schatten. Men stelde zich ten doel om van Parijs de culturele hoofdstad van Europa te maken. De waardering voor de schilderijen, zoals deze nu bij ons bestaat, lag in 1795-1816 een beetje anders. Zo werd het schilderij ‘De stier van Potter’ in 1799, bij gelegenheid van de eerste grote expositie in het Musée central des arts’, gekwalificeerd als het absolute topstuk uit de voormalige stadhouderlijke collectie. In 1814 kwam de kentering. Napoleon werd verslagen en op de boot naar Elba gezet. Eerder al, op het Wener congres (1813) hadden de geallieerden, een twintigtal staten omvattend, de gelederen gesloten en afspraken gemaakt over de restituties aan de rechtmatige eigenaren. Toen Napoleon op 1 maart 1815 in Juan-les-Pins weer voet aan wal zette, was de boot aan. Het Franse volk schaarde zich massaal achter de vroegere keizer en er volgde een zegetocht. Pas na de slag bij Waterloo, konden de geallieerden het eisenpakket opnieuw aan Lodewijk XVIII presenteren. Nu wilde men het Musée du Louvre (het voormalige Musée central des arts, ofwel het Musée Napoléon) binnenste buiten keren en alles voor de restituties voorbereiden. In totaal gingen een kleine 5.600 schilderijen en beeldhouwwerken terug naar de rechtmatige eigenaren. Het Koninkrijk der Nederlanden, de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden omvattend, kreeg ongeveer 211 schilderijen terug en daarnaast meer dan 10.000 etsen, gravures en tekeningen, zijnde ongeveer 60% van wat er geroofd was: 110 schilderijen voor de Noordelijke Nederlanden en 101 voor de Zuidelijke Nederlanden. Men kan dit resultaat, dat in opbrengst lager ligt dan wat de andere geallieerden door onderhandelingen bereikten, verklaren uit het
feit dat de Nederlanden door de opeenvolgende Franse ministers van Binnenlandse Zaken werden gezien als collaborateurs van de jonge Franse republiek en als ‘geallieerden van het laatste uur’. Nederland moest dus bij het effectueren van zijn eisenpakket achterin de rij aansluiten. Verschillende voorwerpen, die aan de stadhouder hadden toebehoord, waarin intussen al in Engeland en in Pruisen gearriveerd. Desondanks werd in de toenmalige media – zoals de in Haarlem uitgegeven ‘Algemene Konst- en Letterbode’ – uitgebreid en enthousiast melding gemaakt van de glorieuze intocht, eerst in Den Haag en later ook in Antwerpen en Brussel, van de teruggehaalde voorwerpen van kunst en wetenschap en prees men de inzet en de moed van de Prins van Oranje, die er zijn bloed voor gegeven had. De teruggekeerde stadhouderlijke kunstcollectie werd ondergebracht in het ‘Buitenhof’ en kreeg later onderdak in het ‘Mauritshuis’ in Den Haag. De wetenschappelijke collecties werden geschonken aan de Leidse universiteit, omdat haar belangrijkste hoogleraar, Sebald Justinus Brugmans (1763-1819), hoogleraar in de geneeskunde en de natuurwetenschappen, deze collecties had weten terug te halen. Men vergat even dat Brugmans net als vele anderen in de Franse periode een vurige patriot was geweest. In februari 1811 was hij door Keizer Napoleon benoemd als één der 7 inspecteurs generaal van de militair geneeskundige dienst van het Keizerrijk, de Keizer schriftelijk trouw tot in de dood belovend, wat hem het ‘Legion d’honneur’ opleverde. Bronnen: Nationaal Archief Den Haag, Archives nationales (Parijs), Archieven van de Service Historique de l’Armée de Terre (Chateau de Vincennes, Parijs), archieven van het Musée du Louvre (Parijs), ‘Joconde’, Beeldbank van het Louvre (Parijs) en de archieven van het militair hospitaal, ‘Hôpital-du-Val-de-Grâce’ (Parijs). Dr. T.W. van Heiningen, wetenschapshistoricus.
Op 11 mei werd een uitstapje gemaakt naar de Synagoge, waaraan ook de dames konden deelnemen.
De synagoge in Enschede. Op maandag 11 mei brachten wij een bezoek aan de synagoge in Enschede. Nadat we via de vrouweningang het gebouw betreden hadden, werden we hartelijk ontvangen met koffie en heerlijke gemberboterkoek. Vervolgens kregen we, in twee groepen verdeeld, een inleiding over de geschiedenis van de synagoge en de Joodse gemeenschap in Enschede en een rondleiding met uitleg door het gebouw en speciaal de sjoel. De synagoge is nog steeds in gebruik, iedere sjabbat (zaterdag) wordt er een dienst gehouden. De grote sjoel biedt plaats aan 600 mensen. De wekelijkse diensten worden bezocht door gemiddeld 20 tot 25 personen. Daarom worden de diensten niet in de grote sjoel gehouden, maar in de kleinere dagsjoel of kleine sjoel. Om een dienst te houden moeten tenminste 10 mannen aanwezig zijn (minjan: 10 godsdienstig volwassen mannen). In de kleine sjoel is een scherm geplaatst. Tijdens de dienst zitten de vrouwen achter dat scherm, omdat mannen en vrouwen zich niet in dezelfde ruimte mogen bevinden. De vrouw is in het jodendom wel een heel belangrijk persoon. Zij geeft het jood-zijn van geslacht tot geslacht door. Thuis is zij degene die de rituelen bepaalt. De joodse gemeente in Enschede is een orthodoxe gemeente. Men probeert zich zo veel mogelijk aan de regels te houden. Er zijn 613 wetten of regels, waarvan veel betrekking hebben op een kosjere huishouding. De joodse
diensten worden al gehouden sinds ± 1500. Omdat er nu in Enschede geen rabbijn meer is, worden de diensten door een voorganger geleid. Iedere man die Hebreeuws kent mag in de dienst voorgaan. Het indrukwekkende gebouw is een ontwerp van architect de Bazel. Voordat echter met de uitvoering van zijn plannen begonnen kon worden, overleed hij. Zijn leerlingen A.P. Smits en C. van der Linde hebben het ontwerp van de Bazel uitgevoerd. De bouw werd voltooid in 1928 en de bouwkosten bedroegen toen 200.000 gulden. Die zijn indertijd grotendeels opgebracht door de textielfabrikant Menko, toen voorzitter van de Joodse gemeente. In de oorlog is de synagoge gespaard gebleven, omdat de Duitse politie zich in het gebouw gevestigd had. In 2001 begon een volledige restauratie, waarvan de kosten opliepen tot 2.500.000 euro. Nu staat er een prachtig gebouw, waarvan over 13 jaar het honderdjarig bestaan gevierd zal worden. P.B.
Fotografie Judith van der Burg
Activiteiten programma Juni 8 juni Welke maatschappelijke problemen komt een gehandicapte tegen? Lezing door Els Neut-Verkaik, orthopedagoge
22 juni De politiek en de dood. Oorlog en vrede opnieuw bezien. Lezing door Andries Hoogerwerf
Juli 13 juli De rol van ambulancehulpverlening in de gezondheidszorg anno 2015. Lezing door Guus Luchtenberg
27 juli De restitutie der kerken in den Franschen tijd Lezing door Alleen de laatste PP geeft actuele en betrouwbare informatie over eertsvolgende bijeenkomsten.