Nr. 200 – 25 september 2015 Belgisch Staatsblad Vrijstelling startbaanverplichting in bepaalde sectoren Werkgevers uit de privésector die op 30 juni van het voorgaande jaar minstens 50 werknemers in dienst hadden, zijn verplicht om jongeren onder de 26 jaar tewerk te stellen ten belope van 3% van hun personeelsbestand (1,5% voor de non-profitsector) van het tweede kwartaal van vorig jaar. De paritaire comités kunnen onder bepaalde voorwaarden voor de ondernemingen van hun sector een vrijstelling van die startbaanverplichting aanvragen. Deze vrijstelling kan door middel van een ministerieel besluit toegekend worden aan sectoren die een specifieke inspanning leveren om de tewerkstelling van risicogroepen te bevorderen. In het Belgisch Staatsblad van afgelopen week verschenen een aantal ministeriële besluiten die een vrijstelling van de startbaanverplichting toekennen aan de volgende sectoren voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015: PC 140.01 voor de autobussen en autocars; PC 118.00 voor de voedingsnijverheid; PC 220.00 voor de bedienden uit de voedingsnijverheid. Deze vrijstelling van de startbaanverplichting heeft tot gevolg dat de hele onderneming wordt vrijgesteld zodra de onderneming voor haar arbeiders of bedienden onder één van deze paritaire comités valt. Bronnen: MB van 10 september 2015 tot vrijstelling van de verplichting om jonge werknemers in dienst te nemen voor de ondernemingen die voor hun arbeiders onder de bevoegdheid vallen van het paritair subcomité voor de autobussen en autocars, B.S. 22 september 2015; MB van 10 september 2015 tot vrijstelling van de verplichting om jonge werknemers in dienst te nemen voor de ondernemingen die voor hun arbeiders onder de bevoegdheid vallen van het paritair comité voor de voedingsnijverheid (PC 118) en voor de bedienden onder het paritair comité voor de bedienden uit de voedingsnijverheid (PC 220), B.S. 24 september 2015.
1
Informatief Start- en stagebonus: Vlaams Gewest voortaan bevoegd Jongeren die nog geen 18 jaar zijn en die onderwijs met beperkt leerplan volgen of een erkende vorming in het kader van de deeltijdse leerplicht, hebben recht op een startbonus indien zij hun opleidingsjaar succesvol beëindigd hebben. De opleidings- of arbeidsovereenkomst moet wel een voorziene duur van minimum 4 maanden hebben. De startbonus bedraagt 500 EUR op het einde van het 1e of 2e opleidingsjaar en 750 EUR na het 3e opleidingsjaar. Ook de werkgever die zo’n jongere tewerkstelt, kan recht hebben op een premie: de stagebonus. Hier zijn dezelfde voorwaarden van toepassing, behalve dat de jongere zijn opleiding niet succesvol moet beëindigen: ook als de jongere niet slaagt, heeft de werkgever recht op de stagebonus. De bedragen voor de werkgever zijn dezelfde: 500 EUR na het 1e of 2e opleidingsjaar en 750 EUR na het 3e opleidingsjaar. Om in aanmerking te komen voor de bonus, dienen zowel de jongere als de werkgever een initiële aanvraag in te dienen binnen de 3 maanden na aanvang van de opleidings- of arbeidsovereenkomst. Enkel indien het aanvraagdossier goedgekeurd wordt, heeft de jongere/werkgever recht op de betaling van de bonus. Om de betaling van de bonus te verkrijgen, moet een tweede aanvraag worden ingediend binnen de 4 maanden na het einde van het opleidingsjaar. Door de zesde staatshervorming zijn de Gewesten bevoegd geworden voor deze materie. Vanaf 1 september 2015 is het Vlaams Gewest bevoegd voor de behandeling van de dossiers die tot het Vlaams Gewest behoren. Een jongere die in Vlaanderen woont en een werkgever die in het Vlaams Gewest gevestigd is, dient zijn initiële aanvraag niet meer in te dienen bij de RVA, maar bij het Departement Werk en Sociale Economie (DWSE) Start- en stagebonus Koning Albertlaan II-laan 35 bus 20 1030 Brussel. De aanvragen tot betaling van de start- en stagebonus moeten tot en met 31 december 2015 wel nog bij de RVA worden ingediend. Vanaf 1 januari 2016 moeten de uitbetalingsaanvragen naar het DWSE worden opgestuurd. Indien u reeds een door de RVA goedgekeurde aanvraag heeft verkregen, hoeft u niets te doen. De RVA maakt de lopende dossiers over aan het DWSE. Aanvragen tot betaling van de bonus zal u vanaf 1 januari 2016 wel moeten richten aan het DWSE. Indien men niet onder de bevoegdheid van het Vlaams Gewest valt, verandert er voorlopig niets. Alle aanvragen voor deze bonussen moeten nog steeds gebeuren bij het werkloosheidsbureau van de RVA. Bron: www.rva.be; www.werk.be
2
Kent u de instapstage? Met het doel de jeugdwerkloosheid te doen dalen, werd op 1 januari 2013 de ‘instapstage’ in het leven geroepen door de federale overheid. De instapstage is een stage die een laag- of middengeschoolde jongere (de stagiair) kan volgen in een onderneming, een VZW of bij een overheidsdienst (de stagegever). Via deze stage kan de stagiair beroepservaring opdoen en kan hij sneller een uitkering krijgen. In het kader van de zesde staatshervorming werd de concrete uitwerking van de instapstage overgeheveld naar de Gewesten. In grote lijnen is het systeem hetzelfde in de verschillende Gewesten. Hierna gaan we verder in op de voornaamste voorwaarden. 1. Stagegever De vertegenwoordiger van elke onderneming, VZW of administratieve overheid komt in aanmerking als stagegever. De instapstage kan m.a.w. worden georganiseerd door de privésector (profit en non-profit) en door de openbare sector. 2. Stagiair Om een instapstage te volgen moet de jongere aan de volgende voorwaarden voldoen: - bij de aanvang van de instapstage ingeschreven zijn als niet-werkend werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling (VDAB, FOREM, ACTIRIS of ADG) en zich nog in de beroepsinschakelingstijd bevinden; - midden- of laaggeschoold en jonger dan 30 jaar zijn. Middengeschoold is de jongere die ten hoogste een diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs heeft. Laaggeschoold is de jongere die geen diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs heeft. In Vlaanderen komen enkel laaggeschoolde jongeren onder de 25 jaar in aanmerking. - voor de instapstage in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldt dat de jongere inwoner moet zijn van dit Gewest; - positief meewerken aan de begeleidingsacties van de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling. Deze voorwaarde geldt niet voor de Brusselse instapstages. 3. Voorwaarden instapstage - er wordt een schriftelijke overeenkomst afgesloten tussen de stagiair, de stagegever en de dienst voor arbeidsbemiddeling. Het model van de overeenkomst wordt bepaald door de Gewesten; - voor de instapstages in Vlaanderen en Wallonië kan de stage ten vroegste aanvangen na de 6e maand en uiterlijk op de laatste dag van de beroepsinschakelingstijd. De instapstages in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen ten vroegste aanvangen na de 3e maand en uiterlijk op de laatste dag van de beroepsinschakelingstijd; - de instapstage is voltijds. In Vlaanderen is ook een halftijdse instapstage mogelijk; - de duur van de instapstage bedraagt minstens 3 en hoogstens 6 maanden. 4. Maandelijkse vergoeding voor de stagiair Gedurende de instapstage kan de stagiair aanspraak maken op een stage-uitkering ten laste van de RVA en een aanvullende vergoeding ten laste van de stagegever. De stage-uitkering bedraagt 26,82 EUR per dag. Zij wordt ook betaald indien de stagiair afwezig is wegens ziekte, verlof, … maar niet wanneer hij/zij onwettig afwezig is. De stagegever betaalt een maandelijkse vergoeding van 200 EUR aan de stagiair (100 EUR voor een halftijdse stage). Deze vergoeding is niet onderworpen aan RSZ-bijdragen. Er is wel bedrijfsvoorheffing (11,11%) op verschuldigd. De stagegever betaalt ook de verplaatsingskosten van de stagiair overeenkomstig de sectorale regels van het sociaal abonnement.
3
5. Formaliteiten Om de stage-uitkering te kunnen ontvangen moet de stagiair een aanwezigheidsattest C98 indienen bij zijn uitbetalingsinstelling. Hiertoe vult de werkgever elke maand het attest in met vermelding van de dagen van ongewettigde afwezigheid en de periodes tijdens dewelke de instapstage formeel werd geschorst. 6. Einde instapstage Wanneer de stage voortijdig beëindigd wordt en blijkt dat deze beëindiging te wijten is aan de stagegever, dan moet deze aan de stagiair de vergoeding van 200 EUR betalen voor de resterende, niet-uitgevoerde duurtijd van de instapstage. De werkgever is niet verplicht om de stagiair na afloop van de instapstage in dienst te nemen.
Rechtspraak Eenheidsstatuut: ongrondwettelijk
de
verkorte
opzeggingstermijnen
in
de
bouw
zijn
Door de Wet Eenheidsstatuut werden voor de meeste arbeiders langere opzeggingstermijnen ingevoerd. Voor bepaalde sectoren geldt echter een uitzondering tot en met 31 december 2017. Het gaat om sectoren waarin op 31 december 2013 opzeggingstermijnen waren vastgesteld lager dan de termijnen bepaald in CAO nr.75. Voor werknemers die voldoen aan de volgende voorwaarden, geldt deze uitzondering voor onbepaalde tijd, dus ook na 31 december 2017: - De werknemer heeft op 31 december 2013 een verkorte opzeggingstermijn die korter is dan CAO nr. 75; - De werknemer heeft geen vaste plaats van tewerkstelling; - De werknemer voert gewoonlijk op tijdelijke en mobiele werkplaatsen één of meer van volgende activiteiten uit: graafwerken, grondwerken, funderings- en verstevigingswerken, wegenwerken, landbouwwerken, plaatsen van nutsleidingen, bouwwerken, montage en demontage van (inzonderheid geprefabriceerde elementen) liggers en kolommen, inrichtings- of uitrustingswerken, verbouwingswerken, vernieuwbouw, herstellingswerken, ontmantelingswerken, sloopwerken, instandhoudingswerken, onderhouds-, schilder- en reinigingswerken, saneringswerken, afwerkingswerkzaamheden behorende bij één of meer werken bedoeld in de hiervoor opgesomde punten. Het gaat voornamelijk om arbeiders tewerkgesteld in PC 124 (bouw) en PC 126 (hout en stoffering). Van bij de invoering van de Wet Eenheidsstatuut was duidelijk dat de werknemersorganisaties uit de bouwsector niet opgezet waren met dit permanent uitzonderingsregime. Samen met een aantal individuele werknemers, dienden zij een beroep tot nietigverklaring van de betrokken wetsartikelen in bij het Grondwettelijk Hof. Zij vinden dat het gecreëerde onderscheid het gelijkheidsbeginsel schendt en dus een deel van de bouwarbeiders discrimineert. De regering en de werkgeversorganisaties verdedigen de afwijking. Door de kortere opzeggingstermijnen willen zij vermijden dat de contracten van onbepaalde duur die nu
4
gebruikelijk zijn in de bouwsector, zullen omgezet worden in meer arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur of duidelijk omschreven werk.
“nadelige”
Op 17 september 2015 deed het Grondwettelijk Hof een uitspraak. Zij geven de werknemers(organisaties) gelijk. De bewuste artikelen uit de Wet Eenheidsstatuut worden vernietigd door het Hof. Om ernstige financiële gevolgen voor de werkgevers te vermijden, heeft de uitspraak van het Hof pas uitwerking vanaf 1 januari 2018. Tot en met 31 december 2017 blijven dus de bestaande, kortere opzeggingstermijnen van kracht voor de betrokken werknemers uit PC 124 en PC 126. Vanaf 1 januari 2018 zullen de ontslagregels uit de Wet Eenheidsstatuut ook van toepassing zijn voor deze werknemers. Bron: Arrest nr. 116/2015 dd. 17 september 2015 van het Grondwettelijk Hof, www.const-court.be
5