Masteropleiding Soil Science (MSS) Wageningen University
November 2006
Uitgave: Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon Fax: E-mail Internet
+31 (0)30 230 31 00 +31 (0)30 230 31 29
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
2
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord commissievoorzitter
7
Inleiding
9
Overzicht beoordeling commissie
10
Hoofdstuk 1
Ontwikkeling van de masteropleiding Soil Science Aardwetenschappen
11
Hoofdstuk 2
Doelstellingen van de opleiding
13
Hoofdstuk 3
Programma opleiding
17
Hoofdstuk 4
Inzet personeel
25
Hoofdstuk 5
Voorzieningen
29
Hoofdstuk 6
Interne kwaliteitszorg
31
Hoofdstuk 7
Resultaten
35
Hoofdstuk 8
Samenvatting en totaaloordeel opleiding
37
Bijlagen:
39
1. 2. 3. 4. 5.
41 47 55 57 59
Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen De Masteropleiding Soil Science (MSS) aan Wageningen Universiteit Structuur binnen en rondom de opleiding Dublin-descriptoren en MSS-competenties Visitatiecommissie
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
3
4
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Voorwoord Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Aardwetenschappen van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Voorwoord commissievoorzitter De Aardwetenschappen betreffen de studie van het Systeem Aarde. Dit betreft de atmosfeer (weer en klimaat), de cryosfeer (land- en zeeijs), de hydrosfeer (de rivieren en meren, de zeeën en oceanen), de geosfeer (de vaste aarde en het daarin voorkomende water en andere fluida) en de biosfeer (de wisselwerking van levende organismen met de abiotische omgeving). Het maatschappelijk en economisch belang van de aardwetenschappen betreft de natuurlijke bestaansbronnen (water, energie, grondstoffen), het aardse milieu, de aardse risico’s en de (ondergrondse) ruimte. De activiteiten van de mens zijn een factor van betekenis binnen het systeem Aarde. De aardwetenschappen richten zich daarom − naast het begrijpen van het ‘natuurlijke’ systeem aarde − ook op het verwerven van kennis over de invloed van menselijke activiteiten op het systeem aarde. De urgentie en het belang daarvan zijn evident. Dat geldt evenzeer voor de vorming van jonge mensen tot creatieve en vakbekwame aardwetenschappers. In Nederland worden door vijf universiteiten aardwetenschappelijke opleidingen verzorgd. De vijf universiteiten hebben ieder een BSc-opleiding en een of meer MSc-opleidingen. De nieuwe opleidingsstructuur met een driejarige BSc-opleiding en een tweejarige MSc-opleiding is volledig operationeel aan alle ‘aardwetenschappelijke’ universiteiten. Daarmee is een lange periode met veel en snelle veranderingen afgesloten. Van ieder van de (in totaal 14) opleidingen is de kwaliteit beoordeeld conform het daartoe door QANU ontwikkelde kader. Dit visitatierapport − één van de 14 rapporten van de Visitatiecommissie Aardwetenschappen − is het resultaat van teamwork. Zonder de grondige zelfevaluaties van de faculteiten, de open en constructieve gesprekken en de bereidheid van allen tot het beantwoorden van lastige en prikkelende vragen tijdens de site visits, en de intensieve discussies tussen de commissieleden onderling, zou dit rapport niet zijn wat het is: een zorgvuldige studie van alle mogelijke onderdelen van de opleiding, resulterend in een gefundeerd oordeel over de kwaliteit van de opleiding als geheel. De commissie hoopt dat de aanbevelingen en verbeterpunten zullen bijdragen aan verdere versterking van de aardwetenschappelijke opleidingen in Nederland, zij het in een gepast tempo. Als voorzitter wil ik graag alle leden van de internationale commissie dank zeggen voor al hun werk, de uitstekende samenwerking en de zeer plezierige verstandhouding. Visiteren is intensief en tijdrovend, het vraagt veel meer van commissieleden dan men in eerste instantie denkt. Alle leden hebben vanuit hun eigen perspectief, ervaring en achtergrond evenredig bijgedragen aan de voorbereiding van de visitatie, de visitatie zelf en de vastlegging van de resultaten. De gezamenlijke dank van de commissie en in het bijzonder die van de voorzitter, gaat uit naar de secretaris. Zij heeft samen met dr. Klaas Maas de informatie en oordelen vastgelegd in 14 rapporten, bijbehorende brieven en andere documenten. De commissie hoopt van harte dat de rapporten niet alleen zullen leiden tot accreditatie van de opleidingen, maar ook een belangrijke bijdrage zullen leveren aan het verder bevorderen van de kwaliteit van de aardwetenschappelijke opleidingen in Nederland. Dr. Hessel Speelman Voorzitter Visitatiecommissie Aardwetenschappen 2005/2006
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
7
8
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Inleiding Dit rapport betreft de beoordeling van het masterprogramma Soil Science (MSS) zoals verzorgd door de Wageningen Universiteit. De opleiding is voortgekomen uit de ongedeelde ingenieursopleiding Bodem, Water en Atmosfeer (CROHO-registratie: 06968).
Algemene informatie
master
a) CROHO-registratie
60100
b) Niveau en oriëntatie
wo-master
c) Studiepunten
120 ECTS
d) Graad
Master of Science
e) Vorm van de opleiding
voltijd
f) Locatie
Wageningen
g) Afloop geldende accreditatie
31-12-2007
h) Start opleiding
01-09-2002
i) Organisatorische inbedding
Onderwijsinstituut (sinds 1 januari 2006 ontstaan door samenvoeging van de vier eerder functionerende onderwijsinstituten van WU)
i) Visitatiecommissie
zie voor taak, samenstelling en werkwijze bijlage 5
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
9
Overzicht beoordeling commissie Onderwerp
Oordeel
Facet
Oordeel
Hfst 2 Doelstellingen van de opleiding
+
2.1. Domeinspecifieke eisen
V
2.2. Niveau
G
2.3. Oriëntatie
G
3.1. Eisen wo
V
3.2. Relatie doelstellingen en programma 3.3. Samenhang programma
V V
3.4. Studielast
V
3.5. Instroom
V
3.6. Duur
V
3.7. Afstemming vormgeving en inhoud 3.8. Beoordeling en toetsing
V
4.1. Eisen wo
G
4.2. Kwantiteit personeel
G
4.3. Kwaliteit personeel
V
5.1. Materiële voorzieningen
V
5.2. Studiebegeleiding
G
6.1. Evaluatie resultaten
V
6.2. Maatregelen tot verbetering
V
6.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 7.1. Gerealiseerd niveau
O
7.2. Onderwijsrendement
V
Hfst 3 Programma
Hfst 4 Inzet van personeel
Hfst 5 Voorzieningen
Hfst 6 Interne kwaliteitszorg
Hst 7 Resultaten
+
+
+
+
+
V
G
Schaal beoordeling: Onderwerpen: + = voldoende, - = onvoldoende Facetten: O = onvoldoende, V = voldoende, G = goed, E = excellent
10
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
1.
Ontwikkeling van de masteropleiding Soil Science
Afbouw en overgangsregeling De opleiding is voortgekomen uit de in 2001 gestarte ongedeelde ingenieursopleiding Bodem, Water en Atmosfeer, die op haar beurt is voortgekomen uit de vijfjarige ongedeelde ingenieursopleiding Bodem, Water en Atmosfeer (L50) die is gestart in 1995. Het aantal ingeschreven studenten in de ongedeelde opleiding Bodem, Water en Atmosfeer (L50) was op het moment van de eindredactie van de zelfevaluatie (01-03-2005) 67. Het operationele deel van het oude curriculum is volledig vervangen door nieuwe vakken in de gedeelde opleiding volgens een overgangsregeling met een duur van 7 jaar voor de vijfjarige opleiding. De afbouw van de oude structuur is parallel gegaan aan de opbouw van de nieuwe bachelor-masterstructuur. Gedurende de overgang naar het bachelor-mastercurriculum is de mogelijkheid om tentamen af te leggen in de oude vakken blijven bestaan. Er is daarom geen einddatum voor het afronden van een oud programma. Voor een goed verloop van deze periode van overgang is een commissie ‘Advies en bijstand inzake overgangsregeling’ ingesteld waarin ook studenten zitting hebben. Studenten hadden veel begrip voor de overgangssituatie en het extra werk dat de overgang met zich bracht voor de docenten. Studenten ondervonden weinig of geen last van de overgang. Zowel studenten van de ongedeelde als studenten van de huidige (gedeelde) bachelor-masterstructuur hebben zitting in dezelfde opleidingscommissies. De nieuwe opleidingsstructuur heeft met zich meegebracht dat masterstudenten die nog niet voldoende voorbereid zijn (hbo-abituriënten en internationale studenten) vakken volgen met bachelorstudenten. Tegelijkertijd kunnen ook bachelorstudenten die het plan hebben om een aansluitende masteropleiding te volgen, al mastervakken volgen. Deze mengeling van studenten met verschillende niveaus brengt soms problemen met zich mee. De voorlichting over de bachelor-masterstructuur was voldoende. Verder waren meerdere studenten (vooral als lid van de opleidingscommissie) betrokken bij vormgeving van de nieuwe structuur. Conclusie De commissie is van mening dat de omzetting naar de bachelor-masterstructuur zorgvuldig is geschied.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
11
12
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
2.
Doelstellingen
Voor de beoordeling van de doelstellingen van een opleiding worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 2.1 2.2 2.3
Domeinspecifieke eisen Niveau Oriëntatie
2.1
Domeinspecifieke eisen F1
NVAO-criterium: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Beschrijving en analyse De bodem is een van de meest belangrijke natuurlijke resources van de wereld. Wereldwijd wordt de bodemkwaliteit bedreigd door vervuiling, overbemesting, verzuring, verzouting, verdroging, uitputting van bodemvoedingsstoffen, verstedelijking en erosie. De duurzaamheid en toekomst van ons bestaan hangt nauw samen met het (verder) verkrijgen van inzicht in de oorzaken, gevolgen en processen van bodemdegradatie van natuurlijke bodemsystemen. De studie is noodzakelijk voor de ontwikkeling van optimaal, multifunctioneel en duurzaam landgebruik en beheer. In het programma van de masteropleiding Soil Sciences (MSS) worden de basiswetenschappen scheikunde, biologie en natuurkunde geïntegreerd met nieuwe technieken als GIS en IT, samen met de studie van de samenhang tussen de mensheid en hun omgeving. Het doel van de masteropleiding Soil Science (MSS) is om studenten vaardigheden bij te brengen zodat afgestudeerden: •
•
kunnen werken in het nationale en internationale academische werkgebied en/of in de beroepspraktijk in de subdomeinen “oppervlakte” en “biologie-water-atmosfeer” zoals gedefinieerd binnen de Aardwetenschappen, en gedurende hun studie voldoende kennis hebben opgedaan over deze subdomeinen zodat een goede basis is gelegd voor het monitoren en voorspellen van ontwikkelingen van het systeem, inclusief de rol van de mens daarbij; kunnen deelnemen aan wetenschappelijke discussies op het snijvlak van de maatschappij en de aardwetenschappen, vooral op het gebied van het duurzame gebruik en beheer van de bodem, het management en de verwijdering van afvalstoffen uit het milieu, en het voorspellen/ voorkomen/managen van natuurlijke bedreigingen zoals erosie en bodemverontreiniging (zie bijlage 1 Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen; VSNU Kamer voor Aardwetenschappen, 2005).
De masteropleiding heeft drie specialisaties: 1. Specialisatie bodemkwaliteit (bodemscheikunde en bodembiologie). Deze specialisatie richt zich op de chemische en biologische aspecten van bodemkwaliteit, waarbij interacties tussen de verschillende bodemcomponenten zoals organische en anorganische bodemstoffen, opgeloste stoffen en bodemflora en -fauna worden bestudeerd zowel in praktijksituaties als in het laboratorium. Voorbeelden van studieonderwerpen zijn de samenhang tussen bodemfauna en bodemstructuur, bodemvervuiling en remediatie, bodemvruchtbaarheid en plantvoeding. 2. Specialisatie bodeminventarisatie en landevaluatie. Deze specialisatie richt zich op de ontwikkeling van landschapsprocessen en landevaluatie-modellen op het niveau van het systeem, de regio en het landschap. Modellen worden gebruikt om de gevolgen
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
13
van beleid op landgebruik en de omgeving te bestuderen. De uiteindelijke doelstelling van deze studie is om bij te dragen aan duurzaam landgebruik. Voorbeelden van de studie zijn: het modelleren van landgebruik, het simuleren van verandering van de geomorfologie en landschap, GIS en remote sensing technieken en precieze landbouw. 3. Specialisatie bodemvorming en ecopedologie. Deze specialisatie richt zich op bodemvormingsprocessen, zoals bepaald door de positie van de bodem in het landschap en flora en fauna. Bodemprocessen worden bestudeerd op tijdschalen van maanden tot miljoenen jaren. Het doel van deze specialisatie is om de rol van de bodem op processen zoals global warming beter te kunnen begrijpen. Studieonderwerpen zijn bodemvorming, carbon sequestratie of organisch materiaal en organische chemie van podzolvorming. De eindkwalificatie van het Wageningse studieprogramma wordt bepaald door negen kerncompetenties die ondergebracht zijn in vier beroepsprofielen: (a) fundamenteel onderzoek, (b) toegepast onderzoek, (c) management en beleid, en (d) voorlichting en onderwijs. De commissie heeft waardering voor de wijze waarop de opleiding haar eindtermen heeft geformuleerd. Beschrijving in de vorm van kern- en deelcompetenties geeft een helder beeld van de eisen waaraan de master moeten voldoen. Conclusie Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties die van een afgestudeerde masterstudent in Soil Science worden verwacht, aansluiten bij de eisen die door de binnenlandse en buitenlandse vakgenoten en door de beroepspraktijk worden gesteld. Ook stelt de commissie vast dat de opleiding voldoet aan de domeinspecifieke maatstaven die aan de eindkwalificaties van de opleiding worden gesteld. Oordeel commissie: voldoende 2.2
Niveau F2
NVAO-criterium: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Beschrijving en analyse In de studie van het niveau van de masteropleiding werd gebruik gemaakt van de volgende algemeen erkende Dublin-descriptoren: Kennis en inzicht, Toepassen kennis en inzicht, Oordeelsvorming, Communicatie, Leervaardigheden. De vijf Dublin-descriptoren zijn in een matrix uitgezet tegen de geformuleerde kerncompetenties en deelcompetenties (zie bijlage 4). Dit is gedaan voor elk van de vier beroepsprofielen: (a) fundamenteel onderzoek, (b) toegepast onderzoek, (c) management en beleid, en (d) voorlichting en onderwijs. De commissie constateert dat het Wageningse Soil Science programma een van de betere Soil Science opleidingen is in de wereld. De opleiding staat international hoog aangeschreven en bereidt de student voor op zowel een professionele als een wetenschappelijke carrière. Conclusie De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleiding goed aansluiten bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Oordeel commissie: goed
14
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
2.3
Oriëntatie F3
NVAO-criterium: De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Volgens de commissie heeft de afgestudeerde MSS student de kennis en vaardigheden om onafhankelijk onderzoek te doen en om interdisciplinaire vraagstukken op te lossen. De kerncompetenties zijn sterk gericht op natuurwetenschappen, vooral voor de beroepsprofielen fundamenteel en toegepast onderzoek. Het niveau en de oriëntatie van de Wageningse MSS voldoet aan de beste internationale normen en er is sprake is van een goede balans tussen theorie en praktijkervaring. Een enquête onder de afgestudeerde studenten laat zien dat afgestudeerde masterstudenten Soil Science over het gehele spectrum van het afnemende veld terecht komen: universiteiten, onderzoeksinstituten, overheidsinstellingen en adviesbureaus zijn plekken waarop de meeste afgestudeerden MSS terecht komen. De commissie onderschrijft het belang van aandacht in het programma voor communicatievaardigheden zoals dat verwoord is door de internationale experts wier oordeel is gevraagd. Die hebben tot op heden nog niet voldoende expliciet aandacht gekregen in het programma. De WU verwacht door verbetering van de kwaliteit van enkele modules en van de organisatie dit probleem op korte termijn te verhelpen. Conclusie De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van de opleiding zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke disciplines en dat de afgestudeerde student MSS voldoende is voorbereid om zelfstandig onderzoek te verrichten voor het oplossen van multidisciplinaire problemen. Oordeel commissie: goed
Conclusie Doelstellingen Een weging van bovenstaande facetten leidt tot de volgende beoordeling voor het onderwerp “Doelstellingen van de opleiding”: voldoende.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
15
16
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
3.
Programma opleiding
Voor de beoordeling van een programma van een opleiding worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 3.1. Eisen wetenschappelijk onderwijs 3.2. Relatie doelstellingen programma 3.3. Samenhang programma 3.4 Studeerbaarheid en studielast 3.5 Instroom 3.6 Omvang van het programma 3.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud 3.8. Beoordeling en toetsing 3.1
Eisen wetenschappelijk onderwijs F4
NVAO-criteria: 1. Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines; 2. Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; 3. Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek; 4. Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Beschrijving en analyse Op het gebied van wetenschappelijk onderzoek staat Wageningen Universiteit internationaal hoog aangeschreven. De kwaliteit van het onderzoek dat aan de ‘dragende leerstoelgroepen’ (zie bijlage 3) wordt uitgevoerd wordt door de VSNU beoordeeld als goed tot excellent. De studenten studeren in een creatieve omgeving die uitnodigt tot wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Over het algemeen heeft het wetenschappelijke onderwijspersoneel naast een onderwijstaak ook een onderzoekstaak bij een of meerdere onderzoekscholen. Een groot gedeelte van de docenten is gepromoveerd. Bij het maken van het cursusmateriaal wordt vaak gebruik gemaakt van resultaten van (eigen) onderzoek. Bij enkele vakken wordt expliciet aandacht besteed aan het bediscussiëren van relevante wetenschappelijke ontwikkelingen. De student is verplicht een seminar te geven over zijn/haar thesis en studenten worden actief betrokken bij seminars van de onderzoekstaf op de afdeling. Voor de masterthesis kiest de student een onderwerp dat aansluit bij of onderdeel is van wetenschappelijk onderzoek aan één van de ‘dragende leerstoelgroepen’. Dit kunnen ook AIO-onderzoeken zijn. Toch geven studenten aan meer betrokken te willen zijn bij recentelijk onderzoek. Het mastercluster “Environmental Sciences” is een verplicht vak voor alle masteropleidingen binnen BWA. Dit cluster wordt aangeboden met het doel de student de nodige kennis in onderzoeksvaardigheden mee te geven. Studenten gaven in een curriculumenquête aan niet tevreden te zijn over dit onderdeel: het vak voegt, aldus de MSS studenten, weinig tot niets toe aan de ontwikkeling van hun wetenschappelijke vaardigheden. Zie ook F 3. Tijdens hun studie komen masterstudenten tijdens de stage in aanraking met het beroepenveld. De masterstudent MSS is verplicht om zowel een stage te doen (24 ECTS-studiepunten) als een thesis te schrijven (36 ECTS-studiepunten). Vaak worden stage en thesis gecombineerd om tijdens de stage de vereiste vaardigheden voor het specifieke thesisonderzoek te leren. Stages kennen een grote variatie: van wetenschap en toegepaste wetenschap tot consultant en management in zowel binnen- als buitenland. Deze goed beoordeelde stages zijn het bewijs van de aansluiting van het programma van MSS op de voor de opleiding relevante beroepspraktijk.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
17
Conclusie De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de masteropleiding MSS voldoet aan de wetenschappelijke vereisten die ten aanzien van een womasteropleiding gesteld mogen en moeten worden. Verder blijkt dat het programma MSS aansluit op de voor de opleiding relevante beroepspraktijk. Oordeel commissie: voldoende 3.2
Relatie doelstellingen programma F5
NVAO-criteria: 1. Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. 2. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. 3. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken. Beschrijving en analyse Relatie competenties - vakken De eindkwalificaties van het MSS-programma zijn voor de vier beroepsprofielen vertaald in competenties en vaardigheden voor alle verplichte vakken (zie bijlage 4). De verbanden in de tabellen tonen aan dat de vakken van de verschillende specialisaties de competenties realiseren. De meeste studenten kiezen voor de profielen ‘basis onderzoek’ en ‘toegepast onderzoek’, wat een goede basis vormt voor aardwetenschappelijk onderzoek in binnen- en buitenland. Slechts enkele studenten kiezen het profiel ‘management en beleid’ of ‘voorlichting en onderwijs’. Vaardigheden en attitudes In de competenties van MSS zijn vaardigheden en attitudes gedefinieerd. Deze zijn min of meer identiek voor de vier beroepsprofielen. Onderwijs en toetsing van vaardigheden en attitudes vindt plaats door het hele programma heen. Vakken waarin hier expliciet aandacht aan wordt geschonken zijn: Master Cluster Environmental Sciences, de stage en de thesis. Echter, in sommige gevallen worden tijdens de stage slechts specifieke vaardigheden geleerd. De geleerde competenties verschillen per student en worden vooral bepaald door de stage en het thesisonderzoek. De kwaliteit en inhoud van de stage en de thesis worden gegarandeerd door individuele gesprekken met de studiebegeleider en de stagecoördinator. Studieprogramma inhoud Naast verplichte vakken kunnen studenten kiezen voor keuzevakken. Het gehele pakket van vakken wordt vastgelegd in een studiecontract. De keuze van vakken worden vooral bepaald door de voorbereiding van de student. Zo kunnen studenten die een BBW in Wageningen hebben gevolgd een minor kiezen dat bestaat uit een samenhangend vakkenpakket of een extra thesisonderzoek. Andere studenten wordt geadviseerd vakken te volgen die het programma MSS aanvullen, bijvoorbeeld in het geval van hbo-studenten en internationale studenten waarvan het niveau van de basisvakken in de Soil Science nog ontoereikend is. Visie studenten Studenten zijn over het algemeen zeer tevreden over de inhoud van het MSS-programma. Een uitzondering is het vak Master Cluster Environmental Sciences. Het merendeel van de studenten is ontevreden over de inhoud van dit vak waarin specifieke onderzoeksvaardigheden worden aangeleerd. Ook vinden studenten dat meer (diepgaande) aandacht moet worden besteed aan vakken als statistiek, data management, schrijfvaardigheden, tropische bodemkunde en plantkunde. Anderzijds is het echter zo dat deze vakken specifiek nodig zijn voor een gerichte invulling binnen een specialisatie en als keuzevak door een student in het programma kunnen worden gekozen. Het is de commissie onduidelijk gebleven tot welke maatregelen het oordeel van de studenten heeft geleid. Als 67% van de studenten negatief oordeelt over de clusters Environmental Sciences en bij alle masteropleidingen de studenten er in die omvang over denken, dan is dat reden tot actie. Zeker ook als de
18
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
norm voor handelend optreden ligt bij 45%. Naar de mening van de commissie zal nog eens zorgvuldig naar de opzet en inhoud van de twee clusters gekeken moeten worden. Het MSS-programma is een voldoende concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het niveau van de afzonderlijke vakken is een goede afspiegeling van een womaster zoals beschreven in het Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen (bijlage 1). De inhoud van de vakken in de verschillende specialisaties gezamenlijk voldoen aan de specifieke vereisten van de subdomeinen oppervlakte en biosfeer-hydrosfeer-atmosfeer van het Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen. Uit de studiegids en de aangeleverde informatie blijkt dat de eindkwalificaties adequaat vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Conclusie De commissie is van mening dat de relatie tussen de doelstellingen en het programma van de masteropleiding MSS als voldoende moet worden beschouwd. Oordeel commissie: voldoende 3.3
Samenhang programma F6
NVAO-criterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Beschrijving en analyse Het MSS-programma beslaat twee jaar. Studenten volgen vakken in het eerste jaar en doen een stage en hun thesis in het tweede jaar. Aan het begin van het eerste jaar moet de student een van de drie specialisaties kiezen. Omdat het aantal verplichte vakken bij MSS minder is dan 60 ECTS-studiepunten in het eerste jaar, moeten studenten een aantal keuzevakken kiezen. Na consultatie met de studieadviseur kunnen dit vakken zijn die het vakkenpakket compleet en coherent maken; de student kan ook kiezen voor een minor. Voor het merendeel van de studenten geldt dat het programma MSS voldoet aan de verwachtingen. 57% van de geënquêteerde studenten geeft aan tevreden te zijn over de samenhang van het eerste jaar van MSS. Studenten hebben er geen bezwaar tegen om keuzevakken te moeten kiezen in het eerste jaar. Conclusie Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de studenten van de masteropleiding een samenhangend programma volgen. Oordeel commissie: voldoende 3.4
Studeerbaarheid en Studielast F7
NVAO-criterium Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving en analyse De gemiddelde student kan het MSS-programma binnen twee jaar doorlopen. Voor een betere studeerbaarheid heeft Wageningen Universiteit sinds 1997 een modulesysteem in het onderwijs. Dit modulesysteem is gecombineerd met het ECTS-systeem. Het MSS-programma omvat 120 ECTS-
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
19
studiepunten over twee jaar, dus 60 ECTS per jaar. Het collegejaar is opgebouwd uit vijf perioden (12 ECTS-studiepunten per periode): vier perioden van elk acht weken en een vijfde periode van negen weken. Eén ECTS-studiepunt staat voor 28 uur studie. Deze uren bevatten alle activiteiten nodig voor het halen van het examen, inclusief het examen zelf. De meeste vakken hebben nu een studielast van 6 ECTS-studiepunten. In de praktijk kunnen studenten twee cursorische vakken per periode volgen. In een periode van acht weken zijn de vakken in de vorm van colleges, practica en andere werkvormen in de eerste zes weken in de ochtend of in de middag geroosterd. De zevende week is gereserveerd voor de voorbereiding op het tentamen in de achtste week. Vakken in een periode van negen weken bestaan vaak uit veldpractica en zijn daarom geroosterd in blokken van aaneengesloten perioden van hele dagen met het tentamen als afsluiting van het blok. Per jaar bestaat er voor elk vak de mogelijkheid tot het doen van een herexamen. Een planningsboekje helpt de studenten bij het plannen van de vakken. Ongeveer 35% van de studenten vinden de vakken van de MSS moeilijk en 30% van het totale aantal geënquêteerde studenten besteedt meer tijd aan de mastervakken dan aangegeven wordt in de studiegids. Vooral de studielast van de thesis is meer dan de verwachte 36 ECTS-studiepunten voor de meerderheid van de studenten. Het onderwijsprogramma van de opleiding MSS is naar het oordeel van de commissie niettemin een studeerbaar programma. De gemiddelde student kan het programma in twee jaar voltooien. Studenten zijn tevreden over de ruime mogelijkheden voor het doen van tentamens. Conclusie De commissie is van oordeel dat de studeerbaarheid en de studielast van de masteropleiding MSS als voldoende moet worden beschouwd. Oordeel commissie: voldoende 3.5
Instroom F8
NVAO-criterium: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving en analyse Het streefgetal voor het aantal instromende studenten is door het onderwijsinstituut Omgevingswetenschappen bepaald op 31 studenten. Sinds 2003 is het aantal studenten dat instroomt beduidend lager: het schommelt tussen de 1 (03/04) en 6 studenten (04/05) per jaar (zie onderstaande tabel). Tabel: Instroom eerste jaar masteropleiding MSS Cohort Instroom Totaal Soil Science (60100) 02/03 5 03/04 1 04/05 6 05/06 2
Man
Vrouw
% Vrouw
1 1 4 2
2 0 2 0
40% 0% 33% 0%
De tabel geeft een vertekend beeld van het werkelijke aantal studenten dat het programma van de opleiding MSS volgt, omdat een groot aantal bachelorstudenten al begonnen is aan de masteropleiding MSS zonder in het bezit te zijn van het bachelordiploma. Wageningen Universiteit biedt bachelorstudenten van de WU namelijk de mogelijkheid om met een deficiëntie van 30 ECTS-studiepunten van de bachelor te starten met de masteropleiding. Deze studenten zijn niet geregistreerd als officiële instromers in het MSS-programma. In de afgelopen twee jaar lag het aantal studenten dat bezig is met de masteropleiding MSS (eerste en tweede jaar samen) op gemiddeld 20. Het nieuwe onderwijsinstituut, OWI, heeft als beleidsmaatregel
20
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
ingesteld dat een officiële instroom van minder dan 10 studenten per jaar langer dan drie jaar achtereen opheffing van de opleiding tot gevolg heeft. De instroom van de opleiding MSS is beduidend lager dan dit streefcijfer voor instroom. Of studenten voldoen aan de toelatingseisen voor de MSS en dus kunnen worden toegelaten tot de masteropleiding, wordt getoetst door een toelatingscommissie die hoort bij het OWI. Er zijn twee categorieën studenten die instromen. De eerste categorie bestaat uit studenten die met succes de bachelor Bodem, Water, Atmosfeer (BBW) hebben doorlopen. Deze studenten worden automatisch toegelaten tot de MSS. De tweede categorie bestaat uit studenten die een bacheloropleiding Aardwetenschappen succesvol hebben doorlopen aan een van de andere Nederlandse universiteiten, uit hbo-abituriënten en uit internationale studenten. De examencommissie bepaalt of deze studenten toelaatbaar zijn of dat deficiënties door het volgen van bepaalde vakken opgeheven moeten worden. In de meeste gevallen is het voor deze studenten verplicht om inhaalvakken van de BBW te volgen. Tijdens de visitatie bleek dat in de praktijk zowel studenten als docenten bezorgd waren over problemen bij de aansluiting als gevolg van de diversiteit van de instroom die bestaat uit 1/3 hbo-studenten, 1/3 wostudenten en ongeveer 1/3 buitenlandse studenten. Omdat de aansluiting van een hbo-opleiding op de masteropleiding niet toereikend is, geven docenten individuele begeleiding aan instromers van het hbo. Ook wordt overleg gevoerd met hogescholen om studenten die doorstromen beter voor te bereiden, vooral in de bètavakken. In Wageningen wordt ook gedacht om een minor in te voeren, die verplicht kan worden gesteld voor hbo-studenten die in Wageningen een masteropleiding willen volgen. Algemene informatie over het MSS-programma wordt gegeven in de opleidingsbrochure en de speciaal voor buitenlanders uitgebrachte MSc-brochure. Verder worden informatiedagen georganiseerd voor alle geïnteresseerde binnenlandse en buitenlandse studenten; deze dagen worden voornamelijk door hbo’ers bezocht. In het door de Royal Netherlands Society for Agricultural Sciences uitgegeven informatieboekje ‘The Wageningen graduate at work’ wordt een beeld geschetst van werkgevers, functies en carrièreverloop van afgestudeerden. Daarnaast is online informatie beschikbaar. Alle geënquêteerde studenten geven aan tevreden te zijn over de beschikbare informatie tijdens de studietijd en over de voorlichting over de loopbaanperspectieven tijdens de studie. Conclusie De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de masteropleiding MSS aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten en dat studenten adequaat en realistisch worden voorgelicht over de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. Oordeel commissie: voldoende 3.6
Omvang van het programma F9
NVAO-criterium: De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Beschrijving en analyse De masteropleiding MSS heeft een nominale studieduur van twee jaar en heeft een programma van 120 ECTS-studiepunten (twee maal 60 ECTS). Het verplichte studieprogramma in het eerste jaar is minder dan 60 ECTS-studiepunten, zodat studenten het programma verder moeten invullen met keuzevakken of een minor. De minor kan bestaan uit een cluster van gerelateerde vakken of er kan een begin gemaakt worden met het thesisonderzoek. In ieder geval moet de minor goedgekeurd worden door de examencommissie.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
21
Conclusie Het programma omvat 120 ECTS-studiepunten en voldoet aan de formele eisen m.b.t. het curriculum. Oordeel commissie: voldoende 3.7.
Afstemming tussen vormgeving en inhoud F10
NVAO-criterium: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Beschrijving en analyse Het onderwijs aan de WU wordt gekenmerkt door een duidelijk probleemgeoriënteerde benadering, een actieve leeromgeving en een internationale oriëntatie. Het onderwijs richt zich behalve op het overdragen, ontwikkelen en toepassen van kennis ook op het ontwikkelen van brede academische vaardigheden en competenties. De eindtermen van opleidingen zijn sturend voor het ontwerp van samenhangende programma’s, vakinhoud en doceer- en leermethoden. In de masteropleiding zijn behalve de disciplinaire kennis en vaardigheden ook breed georiënteerde maatschappelijke thema’s geïntegreerd. Ieder programma staat de student toe zich te ontwikkelen in een bepaalde richting op basis van individuele onderzoeksinteresse, werkervaring of carrièreplanning. De masteropleiding is georiënteerd op de thesis en wordt samengesteld met inbreng van de persoonlijke interesses. De student leert zich bewust te zijn van zijn/haar maatschappelijke verantwoordelijkheid, initiatief te nemen, creatief en onafhankelijk te zijn en te kunnen functioneren in een multiculturele omgeving. Competenties bepalen de inhoud en het uiteindelijke ontwerp van het programma. Het hierboven beschreven didactisch concept uit zich in een breed spectrum aan onderwijsmethoden dat voldoet aan de wensen van de docenten en de studentenpopulatie. De werkvormen (hoorcollege, practicum intensief, veldpracticum, etc.) worden beschreven voor elk vak van het onderwijs programma. Het aantal intensieve werkvormen, met veel contacturen per ECTS-studiepunt, verschilt tussen de drie specialisaties. MSS is sterk gebaseerd op de natuurwetenschappen en in het programma wordt theorie gecombineerd met praktische onderzoeksvaardigheden. In MSS wordt relatief veel tijd besteed aan veldwerk. Studenten zijn over het algemeen zeer tevreden over de huidige variatie in het aanbod aan werkvormen. De stage en de masterthesis zijn de twee verplichte onderdelen in het tweede jaar van MSS. Studenten zijn verplicht om een stagecontract te tekenen, zodat de plaats en functie van de stage worden gewaarborgd. Om de kwaliteit van de stage te waarborgen, wordt de student op afstand begeleid door een staflid van de WU. Tijdens de masterthesis wordt de student gedurende het hele traject begeleid en wordt een contract getekend waarin het afspraken worden gemaakt over de intensiteit van de begeleiding en waaruit de beoordeling en hoofdlijnen van de toetsing duidelijk worden. Conclusie De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het didactisch concept van de opleidingen in lijn is met de doelstelling en dat de werkvormen in voldoende mate aansluiten bij het didactisch concept. Oordeel commissie: voldoende
22
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
3.8
Beoordeling en toetsing F11
NVAO-criterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beschrijving en analyse Cursorisch onderwijs Per vak kan een tentamen drie maal per jaar afgelegd worden: 1) in de laatste week van de periode waarin het vak gegeven wordt, 2) in de laatste week van de periode die volgt op de periode waarin het vak wordt gegeven en 3) in de herexamenperiode in de laatste drie weken van het studiejaar. Op individuele basis wordt in uitzonderlijke gevallen, bv. ziekte, een extra tentamenmogelijkheid geboden. Kennis en vaardigheden worden bij veel vakken op meer dan één manier getoetst, soms ook tussentijds. Practicumactiviteiten worden beoordeeld op verschillende manieren; met (tussentijdse) toetsen, beoordeling van eindproducten en/of beoordeling van de individuele inzet. Het individuele eindcijfer bij groepswerk wordt mede bepaald door een gemeenschappelijk cijfer (voor bijvoorbeeld een groepsrapport), maar beoordeling gebeurt meestal op basis van een individueel gesprek. De docenten en de vakcoördinator van het vak stellen samen de vragen, opdrachten en de beoordelingssystematiek van het tentamen vast, waarbij veelal het niveau van voorgaande tentamens van dat vak als leidraad gebruikt wordt. Uitslagen van schriftelijke tentamens worden binnen twee weken na afname vastgesteld en bekend gemaakt. De student heeft dan twee weken de mogelijkheid om het tentamen in te zien. De examinator maakt de uitslag van een mondeling tentamen ter plaatse onmiddellijk bekend. Regels en richtlijnen zijn vastgelegd in de OER (onderwijs- en examenregeling). Met enkele uitzonderingen zijn de studenten tevreden over de inhoud van de vakken en over de gegeven examens. Masterthesis en stage Begeleiders beoordelen de thesis aan de hand van een evaluatieformulier waarbij punten kunnen worden gegeven voor de vorm en inhoud van de thesis, het wetenschappelijke niveau, de presentatie van het seminar en voor de kennis en vaardigheden van de student. Sinds kort worden alle theses geëvalueerd door ten minste twee begeleiders. Een thesiscontract beschrijft de verwachtingen van het thesisonderzoek. Studenten doen hun stage bij organisaties in binnen- en buitenland, die door de stagecoördinator worden geselecteerd uit een zeer groot netwerk van docenten en wetenschappers. De coördinator is verantwoordelijk voor de begeleiding en uitvoering van de stage en wordt hierbij geholpen door een stagecontract. De stage moet worden afgesloten met een geschreven, beknopt rapport en een gesprek met de stagecoördinator. Examencommissie Het MSS-programma valt onder de verantwoordelijkheid van het Onderwijsinstituut. De MSSexamencommissie bestaat uit stafleden van verschillende leerstoelgroepen. De commissie vergadert vijf keer per jaar (eens per periode), is betrokken bij de interne kwaliteitscontrole en doet uitspraken in de volgende zaken: • • • • • •
de kandidatenlijst voor het afstuderen in de betreffende periode; invulling van de in de gids beschreven masterprogramma’s; invulling van het individuele master vakkenpakket; conflicten tussen student en docent; afwijkingen van beschreven programma’s en vrijstellingen; het volgen van vakken buiten Wageningen Universiteit.
Voor het afstuderen stelt de student op een speciaal formulier zijn examenpakket voor, dat na goedkeuring door de studiebegeleider uiterlijk een half jaar voor het afstuderen ter goedkeuring aan de examencommissie wordt voorgelegd.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
23
De commissie vraagt ten slotte aandacht voor het probleem van de groepsbeoordelingen. Een uitslag van een tentamen of practicum zal altijd de individuele student moeten betreffen, dus verschil in inzet van de individuele student of omvang en kwaliteit van de bijdrage van de individuele student aan het groepswerk zal bij beoordeling van dat groepswerk tot uiting moeten komen. Dat kan bijvoorbeeld door in de beoordelingssystematiek te werken met deelbeoordelingen, met een collectief deel en een individueel deel. Conclusie De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat de toetsing en beoordeling ten aanzien van de MSS voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen en moeten worden. Oordeel commissie: voldoende
Conclusie Programma Een weging van bovenstaande facetten leidt tot de volgende beoordeling voor het onderwerp “Programma”: Voldoende.
24
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
4.
Inzet van personeel, personeelsbeleid
Voor de beoordeling van de inzet van het personeel en het personeelsbeleid van een opleiding worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 4.1 Eisen wetenschappelijk onderwijs 4.2 Kwantiteit personeel 4.3 Kwaliteit personeel 4.1
Eisen wetenschappelijk onderwijs F12
NVAO-criterium: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Beschrijving en analyse Binnen de masteropleidingen van het onderwijsinstituut omgevingswetenschappen zijn het vooral onderzoekers van het vakgebied die betrokken zijn bij het onderwijs. 66% van het personeel dat betrokken is bij het onderwijs van MSS is gepromoveerd. Velen daarvan zijn actief betrokken bij een zestal onderzoeksscholen. Een significant aantal hoogleraren en UHD’s staat nationaal en international hoog aangeschreven en functioneert daarom als een belangrijk wetenschappelijk rolmodel voor de studenten. Conclusie De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat bij de opleiding MSS het onderwijs voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Oordeel commissie: goed 4.2
Kwantiteit personeel F13
NVAO-criterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Beschrijving en analyse Onderwijstaken Vanwege de matrixstructuur van WU kunnen de cijfers alleen worden gegeven voor de hele universiteit/faculteit. De staf-student ratio is de laatste 4 jaar 0,16 à 0,17. Aangenomen wordt dat deze op faculteitsniveau berekende ratio’s ook geldig zijn voor de opleiding MSS. Het onderwijs is echter relatief intensief van aard en dientengevolge kan de ratio een onderschatting zijn van de werkelijke ratio. Als wordt gerekend dat de onderwijsinzet ongeveer 40% van de totale fte is, komt dit percentage overeen met ongeveer 15 studenten per onderwijs-fte. De druk op onderwijs is fors toegenomen de laatste jaren, zo werd duidelijk tijdens de visitatie. Ondanks dit gegeven heeft Wageningen Universiteit voldoende staf om op adequate wijze onderwijs te geven. Naar de mening van de commissie mag het feit dat op universitair niveau sprake is van een matrixorganisatie geen excuus zijn voor het niet goed inzicht bieden in inzetratio’s. Wageningen Universiteit zou derhalve een systematiek moeten ontwerpen waarmee dit inzicht wel kan worden gekregen. Het percentage vrouwen binnen het onderwijzende personeel (HL + UHD + UD) bedraagt circa 25%. Dit is laag ten opzichte van het circa 50% vrouw binnen de studentenpopulatie van de masteropleidingen in de vier masterprogramma’s van Bodem, Water en Atmosfeer. Bij navraag bij het onderwijsbestuur (OWI) werd duidelijk dat extra maatregelen worden genomen om vrouwelijke sollicitanten uit te nodigen
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
25
bij een vacature en dat bij gelijke geschiktheid de vrouwelijke sollicitant voorrang heeft voor UD-, UHDen hoogleraarposities. Het percentage vrouwelijke promovendi is ongeveer gelijk aan het percentage vrouwelijke masterstudenten. Ondanks dit laatste positieve punt is het geen eenvoudige opgave het percentage vrouwen te verhogen omdat zich de laatste tijd (door bezuinigingen van de overheid) weinig nieuwe vacatures voordoen. De commissie is echter van oordeel dat meer gedaan kan worden door het universiteitsbestuur om vrouwelijke rolmodellen aan te kunnen trekken. Begeleidingstaken De volgende functionarissen, vaak UHD of UD, zijn voor de opleidingen binnen het BWA-complex beschikbaar voor onderwijsondersteuning: • • • •
opleidingsdirecteur: 0,8 fte (0,4 voor BBW, 0,4 voor MEA, MHW, MMA en MSS samen); studieadviseur: 0,9 fte (0,7 voor BBW, MHW en MSS samen, 0,1 voor MMA en 0,1 voor MEA); opleidingssecretaresse: 0,5 fte; opleidingsvoorlichter: 0,4 fte (voor alle opleidingen binnen omgevingswetenschappen).
Tussen haakjes is de globale taakomvang van de verschillende functionarissen aangegeven. Het gaat hier om de totale taakomvang voor de Bodem, Water, Atmosfeer opleiding in afbouw en de nieuwe bachelormasteropleiding. Sinds 2005 is er een fulltime studiebegeleider die ook verantwoordelijk is voor de verwante masteropleidingen. Uit de gesprekken tijdens de visitatie bleek dat er bij practica soms te weinig begeleiding kan worden ingezet. Ook bleek dat in sommige gevallen door de staf meer tijd besteed wordt aan ondersteuning dan hiervoor beschikbaar is. De commissie vraagt zich af of de interne allocatie van middelen ook op de langere termijn voldoende ruimte biedt om te kunnen blijven voorzien in de begeleiding die nodig is bij intensieve werkvormen. Conclusie De commissie is van oordeel dat er ruim voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen; de commissie is echter van oordeel dat door het universiteitsbestuur meer gedaan zou moeten worden om te zorgen voor meer vrouwelijke rolmodellen. Oordeel commissie: goed 4.3
Kwaliteit personeel F 14
NVAO-criterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving en analyse Het grootste deel van het onderwijzende personeel in het MSS-programma is gepromoveerd (66%). De commissie stelt vast dat dit percentage naar de maatstaven van de VSNU (het streefcijfer is 100%) te laag is. De commissie heeft echter geconstateerd dat er een beleid is ontwikkeld om het percentage gepromoveerden op het algemeen geaccepteerde niveau te brengen. In de praktijk verschilt het belang dat aan goede onderwijs- of onderzoekskwaliteiten van het personeel gehecht wordt per leerstoelgroep. In het kader van personeelsbeleid heeft WU bepaald dat iedere nieuwe medewerker met meer dan 10% onderwijstaken een onderwijskwalificatie dient te bezitten of die binnen twee jaar dient te behalen. Onderwijsondersteuning Wageningen Universiteit (OWU) organiseert hiervoor didactische cursussen en trainingen. Het volgen van de Basiscursus didactiek en drie andere tweedaagse cursussen van OWU voldoet voor het verkrijgen van die onderwijskwalificatie WU. Het aantal docenten met onderwijskwalificatie is in de afgelopen jaren geleidelijk gestegen. In de periode 2001-2004 lag het jaargemiddelde op 16 uitreikingen per jaar ten opzichte van 7 uitreikingen per jaar in de periode 19972000.
26
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Uit de vakkenevaluaties en de gesprekken tijdens de visitatie bleek dat de studenten over het algemeen tevreden zijn over de didactische kwaliteit van docenten. Analyse van de studentenevaluaties laat zien dat ongeveer 40% van de studenten vindt dat de studie een goede voorbereiding is voor hun toekomstige werkplaats. Ook vindt 85% van de studenten dat de vakken uitstekend aansluiten bij de vereisten van de thesis. Conclusie De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het personeel gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het MSS-programma. Oordeel commissie: voldoende Een weging van bovenstaande facetten leidt tot de volgende beoordeling voor het onderwerp “Inzet van Personeel”: voldoende.
Conclusie Personeelsbeleid Weging van bovenstaande facetten leidt de commissie tot de volgende beoordeling van het onderwerp “Personeelsbeleid”: voldoende
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
27
28
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
5.
Voorzieningen
Voor de beoordeling van een de voorzieningen van een opleiding worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 5.1. Materiële voorzieningen 5.2 Studiebegeleiding 5.1
Materiële voorzieningen F 15
NVAO-criterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving en analyse In 2004 heeft het College van Bestuur ingestemd met nieuwe bouwplannen voor het zogenaamde forumgebouw op de locatie De Born, dat plaats zal bieden aan 70% van de onderwijsfaciliteiten met 60 collegezalen, lesruimten en practicumzalen, 23 pc-zalen en 300 individuele studieplekken. De centrale bibliotheek komt hier ook terecht. Inmiddels is men ver gevorderd met de bouw van dit nieuwe complex. De huidige en geplande voorzieningen bestaan uit ruim voldoende collegezalen, laboratoria en ICTvoorzieningen. Verder zijn er veel speciale onderzoeksfaciliteiten die kunnen worden ingezet voor onderwijs en zijn de bibliotheekvoorzieningen uitstekend. Echter, de financiering van materiële voorzieningen kan niet altijd worden gegarandeerd. De hoge kosten van de speciale faciliteiten voor het praktische deel van het MSS-programma en vaak voor thesisonderzoek (hydraulisch laboratorium en experimentele veld faciliteiten) worden slechts voor een gering deel gedekt door het onderwijsbudget van de leerstoelgroepen. Het grootste deel van de middelen komt van het onderzoeksbudget van projecten die een tijdspanne hebben van twee tot vier jaar. Een en ander maakt deze faciliteiten erg kwetsbaar. De commissie is hierover ingelicht tijdens de visitatie, vooral door verscheidene zeer betrokken studenten. Wageningen Universiteit heeft recent grootschalige informatie- en communicatietoepassingen ontwikkeld voor het onderwijs (bijvoorbeeld internettoepassingen zoals EDUweb en andere online beschikbaarheid van onderwijsmateriaal). Studenten zijn over het algemeen tevreden over de beschikbaarheid van computerfaciliteiten binnen de universiteitsgebouwen. Conclusie De commissie is van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. Oordeel commissie: voldoende 5.2
Studiebegeleiding F16
NVAO-criterium: • De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. • De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Beschrijving en analyse De Centrale Studenten Administratie heeft een elektronische database van de tentamen/examenresultaten van alle studenten. De studiebegeleider en de student kunnen door toegang tot deze database de totale studievoortgang volgen en indien nodig tijdig de voortgang bespreken. De student kan ook hulp of advies vragen bij beslissingen over de keuze van zijn specialisatie, leerweg en vrije keuze vakken.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
29
Gedurende de gehele studie is studievoorlichting en -begeleiding beschikbaar. Studenten met een bachelor aan de WU worden begeleid voor een optimale doorstroming naar een masteropleiding. Studenten met een bacheloropleiding van een andere Nederlandse universiteit en hbo-studenten worden voorgelicht over de Wageningse masteropleiding op de voorlichtingsdagen. Deze studenten hebben bovendien een interview met de studiebegeleider voordat ze toegelaten worden om eventuele deficiënties te bespreken. De studiebegeleider geeft ook advies aan de toelatingscommissie over toelating van internationale studenten en communiceert met de toekomstige student via email betreffende toelatingseisen. Vaak wordt via email een vakkenadvies gegeven. Ten minste eenmaal per jaar voert de studiebegeleider een informatief gesprek met de internationale student om zeker te zijn dat de student bekend is met het Wageningse systeem. Aan het eind van het eerste jaar worden alle masterstudenten uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur om de stage en de thesis te bespreken. Gedurende deze fase van het masterprogramma worden de studenten aangemoedigd om een afspraak te maken met zowel de stagecoördinator als met de thesiscoördinator. De begeleiding van de masterstudenten is minder intensief in het tweede jaar, aangezien dan verwacht wordt dat de student onafhankelijk zijn/haar studie kan uitvoeren. De student heeft ten minste één gesprek met de studiebegeleider om het thesiscontract af te sluiten. Studenten wier studievoortgang niet het gewenste tempo heeft, kunnen zich tot de Dienst Studentenbegeleiding wenden voor begeleiding en advies. Deze dienst bestaat uit: studentendecanen (die tevens een ombudsfunctie hebben), een studentenpsycholoog, een studentenarts en een vertrouwenspersoon. Meer dan 64% van de MSS-studenten is tevreden over de informatie die aangeboden wordt door de studiebegeleider en 50% is tevreden over de studiebegeleiding in het algemeen. Conclusie De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding van de MSS-opleiding goed is in het kader van de studievoortgang en goed aansluit bij de behoefte van de studenten. Oordeel commissie: goed
Conclusie Voorzieningen Weging van bovenstaande facetten leidt tot de volgende beoordeling voor het onderwerp “Voorzieningen”: voldoende.
30
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
6.
Interne Kwaliteitszorg
Voor de beoordeling van een de interne kwaliteitszorg van een opleiding worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 6.1. Evaluatie van resultaten 6.2 Maatregelen tot verbetering 6.3 Betrokkenheid studenten, alumni en beroepenveld Momenteel wordt binnen Wageningen Universiteit gewerkt aan een Handboek Onderwijskwaliteit, waarin het interne kwaliteitszorgsysteem van Wageningen Universiteit wordt beschreven met als richtlijn de volgende aspecten: • • • • 6.1
instrumenten; die vooraf, tijdens of achteraf ingezet kunnen worden; doelen; die WU met die instrumenten wil bereiken; procedures; hoe WU de instrumenten willen inzetten om de doelen te bereiken; bewaking van de procedures. Evaluatie van resultaten F17
NVAO-criterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Beschrijving en analyse Kwaliteitsbeheer is een structureel onderdeel van het onderwijsbeleid van Wageningen Universiteit. Alle opleidingen worden door middel van evaluaties op cursusniveau en op curriculumniveau periodiek getoetst. Deze evaluaties vinden plaats op het niveau van de gehele WU. De Stafafdeling Onderwijs onderzoekt ieder cursorisch vak minstens eens per twee jaar via een anonieme standaardenquête. Onmiddellijk na het tentamen vraagt de enquête in circa twintig vragen (met ruimte voor maximaal vijf ‘eigen’ vragen) naar de verschillende kwaliteitsaspecten van het vak en de docent(en). Als een vak op één van de vragen te laag scoort (45% of meer negatieve antwoorden) leidt dit tot een gesprek tussen de opleidingscoördinator en docent(en), eventueel studenten en indien nodig de opleidingscommissie. Doel is tot een verbetering te komen voor het volgende jaar. Het vak wordt in het volgende jaar opnieuw onderzocht met de standaardenquête. Uit cijfers van de Stafafdeling Onderwijs bleek het aantal knelpunten net na de invoering van de bachelormasterstructuur met gemiddeld 1,5 knelpunt per vak relatief hoog. Een aanzienlijk deel van de vakken is daarna grondig vernieuwd. Sinds die tijd is het aantal knelpunten gestaag verminderd tot gemiddeld 0,5 knelpunt per vak in periode 1 van collegejaar 2004/2005. Voorafgaande aan de invoering van het programma heeft het OWI de opleiding getoetst op het WU taakveld, de realisatie van de competenties, de WU onderwijsvisie en –kaders, studeerbaarheid, interne samenhang (vakken) en academische vaardigheden (Dublin-descriptoren). Tijdens de loop van het programma worden instroom-, doorstroom- en rendementscijfers jaarlijks getoetst aan de gestelde streefrendementen. Minstens eens per vijf jaar wordt onder alle studenten een enquête gehouden over de verschillende aspecten van het onderwijsprogramma zoals de opbouw van het programma, studiebegeleiding, en faciliteiten. Ook is WU is een partneruniversiteit van de ‘Euro League for Life Sciences’. Een van de League’s doelstellingen is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van het ‘life science’ onderwijs aan Europese universiteiten. Het initiatief voor deze ‘peer reviews’ ligt bij het OWI en de stafafdeling Onderwijs.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
31
Elk jaar wordt door de WU onder studenten, een jaar na hun afstuderen, een enquête gehouden (WOmonitor) die hen ondervraagt over de relevantie van hun studie en in hoeverre de studie aansluit bij de praktijk. Elke 5 jaar wordt de opleiding geëvalueerd door een externe visitatiecommissie. De opleiding doet daarnaast een tussentijdse interne evaluatie met als doel aanbevolen maatregelen ter verbetering van de opleiding te toetsen. Conclusie De commissie komt tot het oordeel dat de evaluatie van resultaten bij de masteropleiding MSS in theorie voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. Oordeel commissie: voldoende 6.2
Maatregelen tot verbetering F 18
NVAO-criterium De uitkomsten van de evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Beschrijving en analyse Het huidige masterprogramma begon in 2002/2003. Resultaten van de interne kwaliteitszorg over de laatste twee jaren lieten zien dat er geen redenen waren om de algemene opzet van de MSS te herzien, aangezien studenten over het algemeen tevreden waren over de vakken en het curriculum. Vanuit de studenten zijn enkele klachten over cursussen serieus genomen en na overleg zijn veranderingen aangebracht die gedeeltelijk tot succesvolle verbeteringen van de inhoud van deze vakken hebben geleid. Hoewel de vorige visitatie (Visitatiecommissie Aardwetenschappen, 1999) van toepassing was op het vijfjarige programma Bodem, Water en Atmosfeer, zijn veel van de aanbevelingen ook relevant voor MSS. De ‘midterm review’ stelde vast dat de volgende punten zijn verbeterd sinds de vorige visitatie: • • • • • • • • •
de aandacht voor uitdrukkingsvaardigheden is verbeterd; er is nu meer overleg met de docenten (maar nog geen structureel docentenoverleg); AIO’s worden nu meer ingezet in het onderwijs, vooral in thesisonderzoek; doelstellingen en eindtermen zijn beter van elkaar gescheiden; invoering van het thesis contract heeft geleid tot een overeengekomen invulling van de thesis; onderzoek moet door minimaal twee beoordelaars worden begeleid; er is meer input van de hoogleraar in het onderwijs van diepgaande vakken; het aantal docenten met een onderwijskwalificatie is (enigszins) toegenomen; er wordt meer gebruikt gemaakt van tekstboeken.
Meer aandacht moet worden besteed aan andere aanbevelingen, zoals de toename van het aantal vrouwelijke docenten, een toename van het aantal docenten dat gepromoveerd is en het invoeren van structureel overleg met alumni. Tevens dient te worden gestreefd naar nog meer gebruik van internationale tekstboeken in plaats van de eigen dictaten. De commissie heeft geconstateerd dat periodiek zeer omvangrijke evaluaties plaatsvinden. Echter, de onderlinge structuur van deze evaluaties ontbreekt. Daarin moet verbetering worden gebracht om te voorkomen dat evaluaties slechts als symptoombestrijding worden gezien.
32
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Conclusie De commissie komt tot het oordeel dat voldoende maatregelen zijn getroffen sinds de invoering van de ongedeelde bachelor-masteropleiding om vakken, inhoud en programma van MSS te verbeteren. Vooral is serieus ingegaan op aanbevelingen gemaakt door de visitatiecommissie Aardwetenschappen uit 1999. Oordeel commissie: voldoende 6.3
Betrokkenheid studenten, alumni en beroepenveld F19
NVAO-criterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Beschrijving en analyse Studenten aan Wageningen Universiteit hebben medezeggenschap via een aantal platforms. De opleidingscommissie (Opcie) heeft tot taak het onderwijsprogramma te beoordelen van de opleiding waarvoor zij is ingesteld en - na overleg met de betrokken partijen - advies uit te brengen aan het OWI-O en het College van Bestuur over alle zaken die betrekking hebben op het onderwijs in de betreffende opleiding. De Opleidingscommissie BWA die verantwoordelijk is voor de bacheloropleiding Bodem, Water, Atmosfeer (BBW), de masteropleiding Soil Science (MSS), de masteropleiding Hydrology and Water Quality (MHW), de masteropleiding Earth System Science (MEA) en de masteropleiding Meteorology and Air Quality (MMA) functioneert conform artikel 9.18 van de WHW. De OpCie is paritair samengesteld met ieder 6 student- en 6 docent-leden. De opleidingscoördinator van MMA is als adviseur zonder stemrecht bij de vergaderingen van de OpCie aanwezig. Ook wordt vanuit de studentenvereniging Pyrus de studiecommissaris voor de vergadering als toehoorder uitgenodigd. Van die uitnodiging wordt meestal gebruik gemaakt. De OpCie brengt verder advies uit over de onderwijs- en examenregeling en adviseert het OWI regelmatig. De status van de OpCie is een adviserende, ze speelt geen rol wat betreft de medezeggenschap. De OpCie probeert een meer centrale rol te spelen, o.a. door gebruik te maken van het adviesrecht bij nieuwe hoogleraarbenoemingen en door haar werkzaamheden ten behoeve van aanpassingen aan de huidige programma’s. De hogere niveaus erkennen inmiddels dat de positie van de OpCie versterkt moet worden. Tijdens de visitatie bleek dat het de opleidingscommissie zelf niet helemaal duidelijk is wat de exacte taken en (wettelijke) bevoegdheden zijn. Bovendien is gebleken dat de filosofie van de OWI een “bottom-up approach” is. Deze filosofie komt echter niet overeen met de werkelijkheid, die laat zien dat de visievorming voornamelijk plaatsvindt op het niveau van het onderwijsinstituut. Bestuur OWI. Vier leden van het achtkoppige bestuur van het OWI zijn studenten van de betrokken opleidingen. Het bestuur vergadert onder voorzitterschap van de Rector Magnificus, die echter geen deel uit maakt van het bestuur. RIGRO. Het Richtings Groep Overleg (commissie van de studievereniging Pyrus) bestaat uit studenten BBW en de studiecommissaris van Pyrus. Bij voorkeur zit er van ieder jaar een vertegenwoordiger van elk van de drie specialisaties in de RIGRO. Eenmaal per periode vergadert de RIGRO, het verslag gaat naar de studiecommissaris die ervoor zorgt dat het terecht komt bij de opleidingscoördinator, opleidingscommissie BWA en de betreffende docententeams. De opleidingscoördinator bespreekt het verslag met het docententeam van de vakken. Er wordt binnen Pyrus nagedacht over een nieuwe opzet van de RIGRO omdat de vergaderingen de laatste tijd slecht bezocht worden. Gekeken wordt of de RIGRO kan worden omgevormd tot een internetforum. Onderwijsgevend personeel van vakken uit het MSS-programma zijn betrokken bij de ontwikkeling en evaluatie van het programma via de opleidingscommissie (zie hierboven), het OWI (zie hierboven) en de ondernemingsraad. De laatste controleert en adviseert het College van Bestuur over onderwijszaken. Over
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
33
het algemeen is het onderwijsgevende personeel van meer dan één leerstoelgroep betrokken bij het geven en ontwikkelen van een vak wat bijdraagt tot logische samenhang tussen de vakken. Een van de aanbevelingen van de vorige visitatie was dat er gestructureerd docentenoverleg zou moeten komen. Er is weliswaar meer overleg tussen docenten onderling, maar gestructureerd overleg zal moeten kunnen zorgdragen voor een betere afstemming over het onderwijsprogramma. Bovendien zal een dergelijk overleg een betere samenwerking tussen de verschillende leerstoelgroepen bevorderen. Het is de commissie onduidelijk waarom het door de vorige visitatiecommissie aanbevolen gestructureerde overleg tussen docenten nog niet gerealiseerd is terwijl de opleiding er toch ook het nut van inziet. Alumni zijn officieel niet betrokken bij de kwaliteitszorg van de masterprogramma’s, maar er zijn wel veel informele contacten via stages en thesisonderzoeken, in zowel binnen- als buitenland. Verder is er veel interactie tussen docenten en alumni in verenigingsverband, bijvoorbeeld gedurende vergaderingen van de Nederlandse Hydrologische Vereniging en vele internationale associaties (IAHS, IAH, AGU, EGU en UNESCO). Betrokkenheid van het afnemende veld bij de leerlijn-indeling en dus bij het vormgeven van de vier nieuwe masteropleidingen heeft nog niet plaatsgevonden. Ruim 50% van de studenten is van mening dat er in het programma te weinig aandacht is voor de relatie met het beroepenveld. De commissie is van mening dat dit punt grote aandacht verdient. Kennis over de toekomstige beroepspraktijk kan zeer motiverend werken. Conclusie De commissie is van oordeel dat medewerkers, alumni en beroepenveld onvoldoende actief zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Oordeel commissie: onvoldoende
Conclusie Interne Kwaliteitszorg Weging van bovenstaande facetten leidt tot de volgende beoordeling voor het onderwerp “Interne kwaliteitszorg”: voldoende. De commissie heeft daarbij overwogen dat WU zich terdege bewust is van nut en noodzaak om de verschillende groepen meer structureel bij de kwaliteitszorg te betrekken en van voor de hand liggende mogelijkheden om dit te bewerkstelligen. Tijdens de gesprekken met betrokkenen gedurende het bezoek aan WU heeft de commissie een positief beeld gekregen van de acties tot verbetering op dit punt. De commissie heeft er derhalve vertrouwen in dat de onvoldoende binnen dit onderwerp binnen een redelijk korte termijn zal zijn weggewerkt.
34
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
7.
Resultaten
Voor de beoordeling van de resultaten van een opleiding worden de volgende facetten aan een onderzoek onderworpen: 7.1. Gerealiseerd niveau 7.2 Onderwijsrendement 7.1
Gerealiseerd niveau F20
NVAO-criterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Beschrijving en analyse Na intrede van de bachelor-master structuur zijn de meeste afgestudeerde BBW-studenten ingestroomd in één van de Wageningse masteropleidingen. Omdat er zeer beperkt gegevens beschikbaar zijn, nl. over een periode van slechts twee jaar, kan nog geen duidelijk beeld gevormd worden van het niveau van de afgestudeerde masterstudenten. De resultaten van de WO-monitor 2003 laten zien dat ongeveer 25% van de afgestudeerde studenten MSS een AIO-programma gaat volgen en dat circa 90% een geschikte baan vindt binnen zes maanden na afstuderen. De inhoud en het niveau van MSS is zeer goed, zoals blijkt uit deze enquête, aangezien meer dan 85% van de ondervraagden dezelfde opleiding zou kiezen als de keuze opnieuw gemaakt zou kunnen worden. Het behaalde niveau van afgestudeerde MSS-studenten is voldoende om op verschillende locaties stage te lopen of een masterthesis te doen. De scriptie vervulde een belangrijke rol bij het geven van een oordeel over het niveau. De commissie heeft een steekproef getrokken uit het aanbod van scripties uit – voor het merendeel – de ongedeelde opleidingen. Geconcludeerd kan worden dat het gerealiseerde niveau van MSS-studenten goed was. Conclusie De commissie constateert dat de gerealiseerde eindkwalificaties van afgestudeerde MSS studenten in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel commissie: goed 7.2
Onderwijsrendement F21
NVAO-criterium: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Beschrijving en analyse De Wageningen Universiteit heeft als doel dat 80% van de masterstudenten afgestudeerd is na drie jaar, en dat minstens 90% van alle ingestroomde studenten zal afstuderen met een masterkwalificatie. Aangezien het MSS-programma nog maar net is gestart, kan nog niet veel geconcludeerd worden uit de beschikbare gegevens over de laatste twee jaar. Hoewel van toepassing op slechts één lichting zijn deze cijfers wel zeer positief: ze laten zien dat de beoogde 80% na drie jaar gehaald is; 100% van de in 2002/2003 ingestroomde studenten MSS is al na twee jaar afgestudeerd. De door Wageningen Universiteit geformuleerde streefcijfers zijn realistisch: andere universiteiten in Nederland waar aardwetenschappelijke masteropleidingen worden aangeboden, hebben vergelijkbare streefcijfers geformuleerd. QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
35
Conclusie Gezien de korte duur van de gedeelde opleiding zijn de beschikbare onderwijsrendementen onzeker. De commissie is van oordeel dat de geformuleerde streefcijfers voor de onderwijsrendementen van MSS vergelijkbaar zijn met die van de aardwetenschappelijke opleidingen aan andere Nederlandse universiteiten. Oordeel commissie: voldoende
Conclusie Resultaten Weging van bovenstaande facetten leidt tot de volgende beoordeling voor het onderwerp “Resultaten”: voldoende.
36
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
8.
Samenvatting en eindoordeel van de commissie
De masteropleiding Soil Sciences is begonnen in het academische jaar 2002/2003. Doordat slechts van twee tot drie jaar resultaten beschikbaar zijn, is de commissie beperkt in haar conclusies. De MSS is een aardwetenschappelijke opleiding met een sterk natuurwetenschappelijk karakter, met een focus op zowel theoretische als praktische aspecten van bodemkunde. Afgestudeerden concludeerden dat de masteropleiding MSS een geschikte opleiding was voor hun carrière. Studenten die niet via de Wageningse bacheloropleiding BBW zijn binnengekomen (vooral hbo-abituriënten en internationale studenten) hebben over het algemeen niet de diepgang in bodemvakken die vereist is voor een MSS, wat de kwaliteit van het masterprogamma in de weg staat. Voor het opdoen van veldervaringen worden relatief veel intensieve werkvormen gehanteerd, zoals velden laboratoriumpractica. Daarvoor zijn in ruime mate faciliteiten voorhanden. Een probleem is wel dat de betaalbaarheid van de intensieve werkvormen ter discussie staat en dat de financiering van de veld- en laboratoriumfaciliteiten eveneens onder druk staat. De commissie komt na weging van alle relevante facetten en onderwerpen tot het oordeel dat de opleiding MSS voldoet aan de eisen die aan de basiskwaliteit van masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs zijn gesteld.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
37
38
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
BIJLAGEN
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
39
40
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Bijlage 1 Domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen Totstandkoming van het domeinspecifiek referentiekader Aardwetenschappen Het domeinspecifiek referentiekader is opgesteld door de kamer Aardwetenschappen en onderwijs directeuren en/of hoofden van opleidingen van de universitaire instellingen met opleidingen in de Aardwetenschappen. Dit is gedaan door een aantal gemeenschappelijke bijeenkomsten te houden. Er is door de kamer gekozen voor het opstellen van een algemeen domeinspecifiek referentiekader geldend voor alle aardwetenschappelijke opleidingen in Nederland. Elke instelling schenkt aandacht in de eigen zelfevaluatie aan de toetsing aan de Dublin-descriptoren alsmede aan de internationale positionering van de opleiding(en).
Definitie Aardwetenschappen hebben tot object van studie de planeet Aarde, zijn wordingsgeschiedenis en zijn leefbaarheid. In de context van systeem Aarde wordt zowel kennis opgedaan over het ontstaan, de huidige en vroegere samenstelling, structuur, en de processen in en tussen de componenten geosfeer, hydrosfeer, atmosfeer en de biosfeer, als over beheer en duurzaam gebruik van de aarde en de invloed van menselijke activiteit op het aardse systeem. Van belang is dat inzicht wordt verkregen en kennis wordt opgedaan over de zeer uiteenlopende ruimte- en tijdschalen waarop deze processen opereren en zich manifesteren. De studie aardwetenschappen combineert in verschillende vormen aspecten van waarneming via veldwerk en aardobservatie (mede vanuit de ruimte), meten (mede vanuit de ruimte) en analyseren van data met behulp van laboratorium methodieken en technieken, en verwerking en opstellen van concepten via modellering en computer simulaties. Binnen aardwetenschappen is meer aandacht gekomen voor de relatie met de maatschappij. Het maatschappelijke belang van Aardwetenschappen is duidelijk op het gebied van de natuurlijk hulpbronnen energie-grondstoffen-water, het mondiale klimaat, het milieu, en natuurlijke en door de mens geïnduceerde bedreigingen, risico’s en rampen. Meer gericht op de Nederlandse situatie is het belang van aardwetenschappelijke kennis onderkend, zoals duidelijk wordt bij het vormgeven van de infrastructuur in ons dichtbevolkte delta en het gebruik en beheer van de ondiepe en diepe ondergrond. Deze ontwikkeling heeft met zich meegebracht dat de oorspronkelijke vraagstelling “wat betekent de Aarde voor de mens?” is aangevuld met een andere vraag “wat betekent de mens voor de Aarde?” Ofwel: Welke rol spelen antropogene factoren in aardse processen en hoe kan deze kennis maatschappelijk worden ingezet en: Welke maatregelen kunnen we treffen om de gevolgen van deze gevaren op te vangen of te beperken. Recente ontwikkelingen, mede geïnitieerd en gestimuleerd door mogelijkheden op het gebied van IT, in moderne vormen van waarneming, analysen en experimenten, visualisering, simulering en modellering en technologie, naast data-mining, technische dataverwerking en data-assimilatie hebben geleid tot een breder en dieper inzicht over de kennis van het functioneren van het systeem aarde en effectiever gebruik en beheer van de Aarde. Het beoefenen van de wetenschap geschiedt heden ten dage zeker niet meer uitsluitend binnen de grenzen van een discipline. Dat geldt ook voor Aardwetenschappen. In toenemende mate worden in aardwetenschappelijke disciplines elementen geïntegreerd uit met name de natuurkunde, scheikunde, (micro)biologie en toegepaste wiskunde/informatica. Ook het beoefenen van de verschillende aardwetenschappelijke disciplines zelf wordt gekenmerkt door een toenemende integratie en multidisciplinaire samenwerking. Dat impliceert teamwork dat de grenzen van de aardwetenschappelijke disciplines overschrijdt. Dit betekent echter niet dat de rol van specialisaties afneemt. Integratie en specialisatie vereisen in combinatie aandacht, opdat verdere ontwikkeling mogelijk is. Specialistische verdieping blijft onontbeerlijk om op hoog niveau multidisciplinair onderzoek te kunnen blijven voeden.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
41
Evenzeer geldt dat er een goede verbinding noodzakelijk is tussen fundamenteel gerichte aspecten en toegepaste aspecten.
Het Systeem Aarde omvat de volgende 4 samenhangende subdomeinen: Vaste aarde De vaste of diepe aarde, die grotendeels ontoegankelijk is voor directe bestudering, kent een opbouw en structuur die bestaat uit de subcomponenten kern, mantel en oceanische- en continentale lithosfeer. Tijdens groot- en kleinschalige cycli en processen vindt veelal via complexe terugkoppelingsmechanismen, die op zeer uiteenlopende tijd- en ruimteschalen werken, uitwisseling plaats van warmte en materiaal tussen de subcomponenten onderling en naar de aardoppervlakte en atmosfeer. Plaattektoniek, gebergtevorming en afbraak, geochemische differentiatie en cycli, aardsmateriaalvorming en deformatie, sterkte en spanning van en in materiaal, naast grondstoffen zoals energie, water en ertsen zijn aspecten van het Systeem Aarde, die direct verband houden met de vaste of diepe aarde. Bestudering van en kennis over de vaste Aarde wordt gedaan en verkregen met geologische, geofysische en geochemische methodieken en omvat de volgende voornaamste subdisciplines: tektoniek, structurele geologie, seismologie, experimentele materiaalkunde en deformatie, observatie- en meettechnieken (mede vanuit de ruimte), sedimentologie, paleomagnetisme, petrologie, vulkanologie, thermodynamica, isotopen geochemie, numeriek en analoog modelleren Oppervlakte Het subdomein ‘Oppervlakte’ omvat de ondiepe ondergrond tot een maximale diepte van enkele honderden meters, het aardse oppervlak en het onderste deel van de atmosfeer. Processen en ontwikkelingen in het inwendige van de aarde (endogene processen) dienen hierbij als randvoorwaarde voor de werking en effectiviteit van fysische, chemische en biologische processen aan het aardoppervlak. Deze exogene processen worden gekenmerkt door een sterke onderlinge wisselwerking met complexe, niet-lineaire interacties en waarbij sprake is van effecten op een reeks van uiteenlopende tijd- en ruimteschalen. Stofstromen, hetzij in de vorm van losse deeltjes dan wel in opgeloste vorm - o.i.v. stromend oppervlakte- en grondwater spelen hierbij een cruciale rol en zijn b.v. verantwoordelijk voor de verdere ontwikkeling van het aardse reliëf door erosie en sedimentatie, de ontwikkeling van natuurlijke ecosystemen en de verandering van de fysico-chemische eigenschappen van bodems. Het aardse oppervlak is per definitie de woonplaats van de mens en dit impliceert tevens een nauwe verwevenheid tussen natuurlijke processen enerzijds en menselijke activiteiten anderzijds. Hierbij is sprake van een wederzijdse beïnvloeding, o.a. met betrekking tot het gebruik van de ondergrond voor het realiseren van infrastructurele werken, voor het produceren van agrarische gewassen en, op een grotere schaal, voor wat betreft de landschappelijke en maatschappelijke consequenties van “global change”, b.v. in de vorm van klimaatverandering en zeespiegelstijging. Relevante subdisciplines zijn de bodemkunde, fysische geografie, geologie, geobiochemie, sedimentologie en hydrologie, waarbinnen nog als volgt onderscheiden kan worden: bodemchemie en bodemfysica, geomorfologie, hydrodynamica, Kwartair geologie, (geo)hydrologie, bodem- en microbiologie, landschapsecologie, geoinformatica en geostatistiek. Biosfeer-hydrosfeer-atmosfeer Fysische en chemische processen bepalen de toestand van de atmosfeer en de daarin voorkomende wateren elementencycli, die in interactie zijn met het aardoppervlak (vegetatie, bodem, oppervlaktewater). Interactie tussen atmosfeer en het landoppervlak is mede bepalend voor de klimaatvariabiliteit en -verandering. Het aan de oppervlakte infiltrerende water is naast een bestaansbron (drinkwater, irrigatiewater), een belangrijke conditioneerde factor voor grote reeks van samenhangende chemische en (micro)biologische processen in de bodem en ondiepe ondergrond. De stroming van het water zorgt voor het transport van opgeloste stoffen (nutriënten, verontreinigingen) van de oppervlakte naar het oppervlaktewater (zee/oceaan). De water- en klimaatprocessen, die op een reeks van ruimte- en tijdschalen worden bestudeerd, zijn van vitaal belang voor de biosfeer op Aarde. Dat geldt ook voor de interactie tussen de lithosfeer en biosfeer. Belangrijk is de cruciale rol, die de biosfeer in het verleden heeft en in de toekomst zal spelen bij het in stand houden van het of het veranderen van het biogeochemische
42
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
functioneren van de Aarde. Voornaamste subdisciplines zijn: meteorologie, klimatologie, (bodem)fysica, hydrogeologie, hydraulica, milieuhydrologie, ecohydrologie, landschapsecologie, (aquatische) ecologie, geobiochemie, (micro)biologie, paleontologie, geoinformatica, systeemanalyse en modelleren. Technische aardwetenschappen Technische aardwetenschappen houden zich bezig met het gedeelte van de aarde dat grotendeels toegankelijk is voor de mens, en dat is dus de bovenste paar kilometer van de aardkorst. Hierbij spelen sedimentologische en tektonische processen een belangrijke rol, net zoals water een cruciale component is, maar het belangrijkste element in dit gebied is de engineering waarbij aardse processen door de mens beïnvloed of zelfs opgelegd worden. Hierbij wordt gedacht aan exploratie en exploitatie van aardse materialen (inclusief olie en gas), maar ook aan verwerken en recyclen van aardse materialen. Dit betekent dat niet alleen geologische processen en systemen onderwezen worden, maar ook de fundamenten van de door de mens opgelegde processen, zoals vloeistofstroming door poreuze media, exploratietechnieken zoals in geofysica en petrofysica, geomechanica voor deformatie, sterkte and spanning in gesteentes en grond, chemie voor mijnbouw, metaalproductie en recycling van materialen. Om deze processen te kunnen bestuderen, wordt ook veel aandacht besteed aan de observerings-, analyse- en verwerkingstechnieken zelf. Bestudering van de Technische Geowetenschappen omvat de volgende voornaamste subdisciplines: technische geofysica, petroleumwinning, reservoir geologie, ingenieursgeologie en resource engineering.
Plaats van aardwetenschappen in de maatschappij Het is van groot belang dat de opleidingen goed aansluiten bij een aardwetenschappelijke werkkring en andere toepassingsgebieden van de aardwetenschappen in onze huidige maatschappij zoals academies, (semi)overheidsinstellingen, adviesbureaus en industrie. Als toepassingsgebieden kunnen worden onderscheiden: Aardse bestaanbronnen Dit houdt in: de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor de geologische en geofysische exploratie van in de ondergrond en de zee voorkomende natuurlijke bestaansbronnen, en het duurzaam, milieuverantwoord beheer en gebruik hiervan. Voorbeelden van natuurlijke aardse bestaansbronnen zijn: industriële mineralen, (drink)water, energie en grondstoffen. Aardse ruimte Een duurzaam beheer en gebruik van de ondergrond en natuurlijke ecosystemen en onder- en bovengrondse ruimte zijn nodig voor de toekomst van de mensheid. De ondiepe ondergrond wordt in toenemende mate gebruikt voor de aanleg van infrastructurele voorzieningen (kabels, tunnels, transportleidingen, etc) en utiliteitsbouw (opslag van goederen, winkelcentra, afvalstoffen, etc). Ook de opslag van (thermische, potentiële, etc) energie, van energiedragers (bijvoorbeeld gas) en de berging van reststoffen (CO2, etc) zijn onderdeel van dit toepassingsgebied. In vele regio’s intensiveert en verandert het landgebruik. Op mondiaal niveau is er een meer dan gemiddelde bevolkingsgroei in delta’s, in kustgebieden en langs rivieren. Hierdoor ontstaat een zeer sterke druk op het gebruik van deze gebieden en het zich daarboven bevindende atmosfeer. Voor het gebruik, inclusief de daarmee verbonden ingrepen, en het beheer voor deze gebieden is aardwetenschappelijke expertise noodzakelijk. Gezien de vele mogelijke gebruiksfuncties van de onderbouw (bv. drager van constructies, substraat voor landbouw en natuur, winplaats van delfstoffen, ecologische fabriek voor reiniging van grondwater en vervuilde bodem, etc.) is er ook een relatie met de ruimtelijke ordening.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
43
Aards Milieu Hieronder wordt enerzijds verstaan de invloed van menselijk handelen op bodem, water en atmosfeer en anderzijds de bestudering van de natuurlijke variaties in de kwaliteit van het aards milieu, inclusief de natuur. Voor beide aspecten is aardwetenschappelijke expertise en kennis van essentieel belang. Voor het beheersen en verwijderen van verontreinigingen van het aardse milieu, zoals bij sanering van verontreinigde terreinen of bij afvalverwerking, zijn naast aardwetenschappelijke ook civieltechnische, chemisch technologische en microbiologisch technologische kennis en expertise benodigd. Aardse bedreigingen, risico’s en rampen Hieronder wordt enerzijds verstaan het bestuderen en analyseren van natuurrampen als aardbevingen, vloedgolven, wervelstormen, overstromingen en droogte, tsunami’s, vulkanische uitbarstingen etc. en anderzijds aardse risico’s die het gevolg zijn van menselijk handelen zoals bodemdaling als gevolg van grondwateronttrekking of van winning van olie en aardgas, ingrepen in waterlopen van rivieren, ontsluiten van recreatie- en woongebieden in kwetsbare gebieden etc. Ook de aardse risico’s als gevolg van klimaatveranderingen behoren tot dit toepassingsgebied. Het is met name hiervoor dat gedegen aardwetenschappelijke kennis nodig is voor adviezen en beleidsmaatregelen op gemeentelijke, provinciale en landelijke overheidsniveaus. Aardwetenschappen als hulpwetenschap Een verder toepassingsgebied van de aardwetenschap is haar functie van hulpwetenschap. De aardwetenschappen vandaag (die een tendens naar het exacte, het kwantitatieve hebben) vormen immers een fundament voor andere disciplines, zoals ecologie, (geobio)archeologie, landbouw- en milieuwetenschappen, oceanografie en meteorologie op dezelfde manier als bijvoorbeeld fysica, chemie en biologie de aardwetenschappen hebben beïnvloed.
Eisen waaraan een afgestudeerde Aardwetenschapper moet voldoen De algemene doelstelling van de universitaire aardwetenschappelijke opleidingen is om afgestudeerden af te leveren die in staat zijn op academische niveau activiteiten uit te voeren die passen binnen de aardwetenschappen. Deze werkzaamheden kunnen worden gekenmerkt als onderzoek (fundamenteel, strategische of toegepast), ontwikkeling, advisering, onderwijzende of uitvoerende activiteiten. De moderne aardwetenschapper dient uitgerust te zijn met kennis van aardse processen als basis voor het voorspellen van het verdere verloop van processen, met inbegrip van de rol die de mens speelt en in de toekomst kan spelen. De behoefte aan inzicht in aardse processen is gestoeld op versterkte ontwikkeling in de fundamentele basis kennis, begrip van een breed spectrum van ruimte en tijdschalen en een benadering die de aandacht geeft aan de interactie van en tussen de verschillende aardse subdomeinen.
Doelstelling van de Bachelor Aardwetenschappen Aardwetenschappen is een brede wetenschap, die aandacht besteedt aan de processen en patronen die zich afspelen aan het aardoppervlak, in de diepe en ondiepe ondergrond, en in de atmosfeer. De wetenschap is sterk interdisciplinair van karakter met een wisselwerking tussen verschillende factoren als mens, dier, reliëf, bodem, water, gesteente, atmosfeer, hydrosfeer en vegetatie. De driejarige bacheloropleiding Aardwetenschappen heeft tot doel de student kennis en vaardigheden bij te brengen op het gebied van ‘systeem aarde’ in brede zin, en van patroon- en procesonderzoek en materiaalanalyse binnen een van de vier subdomeinen in het bijzonder. De opleiding richt zich op het (leren) begrijpen van deze patronen en processen, inclusief de toepassingen met behulp van moderne technieken als de geo-informatica, simulatie en modellering. Van groot belang is dat een bachelor
44
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Aardwetenschapper ervaring heeft met doen van veldonderzoek, zowel in het Nederlandse landschapssysteem als in andere landschappelijke systemen. Na voltooiing van het bachelorprogramma Aardwetenschappen heeft de student: 1. Kennis en inzicht in de fundamentele mechanismen die ten grondslag liggen aan de aardse processen en de daaruit voortkomende patronen in bovengrondse systemen. 2. Inzicht in de plaats die de aardwetenschappen innemen in relatie tot andere wetenschapsgebieden. 3. Inzicht in het werkveld van een aardwetenschapper. 4. Kennis van technieken die gebruikt worden bij het beschrijven en interpreteren van de aardwetenschappelijke verschijnselen in en op de aardkorst: verzamelen, analyseren, simuleren en modelleren van gegevens. 5. Vaardigheden om de in de aardwetenschappen meest gangbare onderzoekstechnieken toe te passen of zich in te kunnen werken in nieuwe technieken. Hierbij worden meettechnieken bedoeld, die gebruikt worden in het laboratorium of in het veld, en analysetechnieken en software die gebruikt worden voor de acquisitie, opslag, analyse en modellering van de gegevens. 6. Basisvaardigheid in het opzetten van een onderzoeksplan, het formuleren van een probleemstelling, het verzamelen van relevante informatie (literatuur) en het verzamelen en verwerken van gegevens. 7. Vermogen om zowel zelfstandig als in groepsverband te werken. 8. Vermogen om samen te kunnen werken met wetenschappers uit verwante disciplines. 9. Kennis en vaardigheden om wetenschappelijk onderzoek zowel mondeling als schriftelijk te rapporteren. 10. Vaardigheid om een eigen standpunt te verdedigen en de bereidheid om een standpunt eventueel te herzien. 11. Een maatschappelijk verantwoorde houding ten opzichte van het duurzame gebruik van aardse (natuurlijke) hulpbronnen en het aardse milieu.
Requirements of a master programme The requirements of the master programme are to impart to the students the knowledge, attitudes, skills, and insights which render the graduated master (1) capable of practising his/her profession independently, or (2) qualified for continuing training in scientific research. The graduated master should be competitive in his/her field on the international labour market, both for employment in trade and industry or government and within PhD-research programmes at international scientific institutions. As a consequence of the rapid and continuous changes in present-day science and society the teaching programmes should promote an attitude of ‘life-time learning’. The Master program should pay attention to individual and social development of the student by stimulating independent, communicative and cooperative behaviour. The objectives of the educational programme should also include gaining an insight into the broad historical, philosophical and social context of the discipline. The programmes should stimulate consciousness concerning the intellectual integrity and moral and ethical dimensions of scientific research and its applications.
Objectives of the Master The graduate should: - Have specific theoretical and practical knowledge of the Earth Sciences, notably within the field of his/her specialisation, to enable him/her to start and successfully complete a PhD thesis or to take up a position at an academic level with government or government-related institutions, with private companies, or elsewhere.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
45
- Be experienced in carrying out research. This experience is gradually developed through the confrontation with research and with active researchers and subsequently through active participation in research, in a manner that enables the student to consciously decide whether he/she prefers to continue his/her studies in order to obtain a PhD degree or to take up a position outside the academic world. - Function in his/her discipline at an academic level, both mentally and in daily practice; the programmes stimulate the social and personal development of the student by motivating consciousness, independence, communicative behaviour an co-operation. - Recognise the need to continue his/her education (the graduate is aware of the need to keep in touch with relevant developments within his/her discipline, and is prepared to realise this). The objectives of the educational programme also include gaining an insight into the broad historical, philosophical and social context of the discipline and aspects concerning the intellectual integrity and moral and ethical dimensions of scientific research and its applications. - Be able to successfully compete in the international labour market. In the Master programme the students should obtain three levels of expertise: •
•
•
46
Knowledge: This comprises a basic understanding of the theory/scientific principles behind the theme or techniques taught, and an appreciation of when and how it can be appropriately used or applied. It does not imply that the student will work intensively with it in the course itself. The group of courses that reach only the knowledge-level are restricted to the first year of the master. Practical capability: This means that at some point during the programme, mainly in the courses taught in the second year of the master, the student will have achieved a deep enough knowledge of a (group of) theme(s) or technique(s) that (s)he can demonstrate that (s)he is in a position to apply it. In essence this means that this particular theme or group of themes will lie in the student’s specialist direction. Mastery: Students will be expected to demonstrate that in at least one theme, they have carried out a research project (e.g. a field-based project) and produced a thesis document. This project may be done in cooperation with other students but needs to comprise results adding to fundamental scientific knowledge. It should demonstrate working familiarity with current expertise in the subject, and contribute to it, for instance through the modification and further development of existing modelling tools. The mastery level is applicable to the Master-thesis.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Bijlage 2 De masteropleidingen Soil Science, Hydrology and Water Quality, Meteorology and Air Quality, en Earth System Science aan Wageningen Universiteit In het kader van de visitatie is het overzicht BSc-MSc opleidingen Aardwetenschappen aan de Nederlandse universiteiten; het keuze-menu opgesteld door dr. K. Maas. Daarin is voor 2006 de structuur vastgelegd van alle bachelor- en alle masteropleidingen Aardwetenschappen die in Nederland worden aangeboden. Dit overzicht is geverifieerd bij de opleidingsdirecteuren. Deze bijlage bevat het deel dat relevant is in het kader van dit visitatierapport.
De Ma-opleidingen Soil Sciences, Hydrology and Water Quality, Meteorology and Air Quality, en Earth System Science (voorheen bekend als Geo-ecology) aan Wageningen Universiteit vormen de voortzetting van de bovenbouw van de voorheen bestaande ongedeelde ingenieursopleiding Bodem, Water en Atmosfeer, de ingenieursopleiding aan WU waarin die aardwetenschappelijke aspecten (s.l.) de aandacht kregen, die een directe relatie hebben met vegetatie, landbouw en milieu. In de oude opleidingenstructuur aan WU was er sprake van één ongedeelde vijfjarige ingenieursopleiding “Bodem, Water en Atmosfeer”. Deze ene opleiding is in het Ba-Ma-stelsel vervangen door een driejarige BScopleiding Bodem, Water, Atmosfeer en de vier hier besproken tweejarige MSc-opleidingen. De opleidingen aan WU waren tot voor kort ondergebracht in een stelsel van vier onderwijsinstituten; de MSc-opleidingen Soil Science, Hydrology and Water Quality, Meteorology and Air Quality en Earth System Science ressorteerden alle onder het onderwijsinstituut Omgevingswetenschappen / Environmental Sciences. De vier onderwijsinstituten zijn in 2005 opgegaan in één onderwijsinstituut. Het gaat hier om een klein tot middelgroot complex van opleidingen (jaarlijkse eerstejaarsinstroom ca. 3035 studenten) dat uitgaat van 8 leerstoelgroepen binnen het departement Omgevingswetenschappen: Aquatic ecology and water quality management; Earth system science; Hydrology and quantitative water management; Meteorology and air quality; Soil physics, agrohydrology and groundwater management; Soil inventarisation and land evaluation; Soil biology and biological soil quality; Soil chemistry and chemical soil quality. (De twee laatstgenoemde leerstoelgroepen treden gezamenlijk op onder de naam Soil quality.) De leerstoelgroepen zijn gehuisvest in verschillende gebouwen van WUR, o.a. in het vooroorlogse gebouw voor Bodemkunde en Geologie aan de Duivendaal nr. 10. Vanaf najaar 2006 zullen de opleidingen worden gehuisvest in nieuwbouw aan de Droevendaalsesteeg. De 4 MSc-diploma-opleidingen Soil Sciences, Hydrology and Water Quality, Meteorology and Air Quality, en Earth System Science sluiten aan op de specialisatieprogramma’s van de in paragraaf 2.5 beschreven Ba-opleiding Bodem, Water, Atmosfeer. Deze specialisatieprogramma’s beslaan het overgrote deel van het 2e- en 3e-jaars programma van die Ba-opleiding; de keuze voor een MSc-pro-gramma wordt dus in de praktijk gemaakt aan het begin van het 2e jaar. Het onderwijsinstituut heeft inmiddels besloten tot een aantal wijzigingen in de gevisiteerde WU-programma's. Deze betreffen in hoofdzaak het probleem van de (te) vroege specialisatie in de BSc-opleiding Bodem, Water, Atmosfeer (BBW), die beschouwd moet worden als een erfenis van de ongedeelde vijfjarige opleiding. Met ingang van het studiejaar 2006/2007 komen de specialisaties van BBW te vervallen. Het gemeenschappelijke programma gaat de eerste twee volle jaren bestrijken (120 ECTS) en in het derde jaar een BSc-afsluiting (voortaan BSc Thesis Soil, Water, Atmosphere genoemd) met een omvang van 12 ECTS. Het gemeenschappelijke deel krijgt aldus een omvang van 132 ECTS (was 96). Vakken die specifiek voorbereiden op één van de aansluitende MSc-opleidingen, kunnen voortaan pas in het derde jaar worden gekozen.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
47
Twee van de 4 MSc-diploma-opleidingen zijn op zich weer onderverdeeld in bij elkaar 6 specialisaties, in schema: 1. Het MSc Soil science (Bodemkunde) heeft de specialisaties (formeel zijn dit geen specialisaties maar afstudeertrajecten): 1.1 Soil quality 1.2 Soil inventarisation and land evaluation 1.3 Soil formation and ecopedology, met ingang van 2006/2007 vervangen door: Earth System Science 2. Het MSc Hydrology and water quality met de specialisaties: 2.1 Soil physics, agrohydrology and groundwater management 2.2 Hydrology and quantitative water management 2.3 Aquatic ecology and water quality management 3. Het MSc Meteorology and air quality zonder specialisaties 4. Het MSc Earth system science (voorheen Geo-ecology) zonder specialisaties De inhoud van deze 6 specialisaties + 2 niet onderverdeelde MSc’s kan als volgt kort worden samengevat: 1.1 Soil quality focuses on the complex and integrated chemical and biological aspects of soil quality. Interactions between soil components, organic and inorganic solids and solutes and soil flora and fauna are studied at field and laboratory scales. The objective is to improve understanding of aspects such as leaching of nutrients, acidity, availability of plant nutrients and biocides, and to understand how spatial and temporal variability at the system boundary can affect accumulation and transport and how soil biodiversity can be maintained. Specific topics include the interactions between soil fauna and soil structure, soil contamination and soil fertility and plant nutrition. 1.2 Soil inventarisation and land evaluation focuses on the design of landscape process and land evaluation models at the system levels. Scenario studies on the impact of policy on land use and the environment are conducted using such models. The objective is to contribute to more sustainable land use. Topics studied include land use change modelling, modelling of geomorphical processes and landscape development, GIS and teledetection techniques, and precision agriculture. 1.3 Soil formation and ecopedology focuses on soil processes and soil formation processes physical, chemical and biological - related to their position in the landscape and the effects of plants and animals. Soil characteristics and processes are studied on timescales 0.1 to millions of years. The objective is to improve understanding of the role of soil systems in processes such as global warming. Topics include soil-landscape relationships (catenas), soil-vegetation interactions, soil genesis and mineral weathering, carbon sequestration in soil organic matter, 13C fractioning and the organic chemistry of podzols. 2.1 Soil physics, agrohydrology and groundwater management focuses on water flow and solute transport in the unsaturated zone and the groundwater system in interaction with the soil, vegetation (incl. (irrigated) agricultural crops) and the atmosphere at laboratory, field and regional scales. Students also learn about quantitative groundwater management. 2.2 Hydrology and quantitative water management studies on the surface water system, its interaction with the groundwater system, and the rainfall-runoff process. Focus is on catchment processes. Students also learn about quantitative water management (surface and groundwater) and its implications. Studies are mainly carried out at catchment and river basin scales. 2.3 Aquatic ecology and water quality management focuses primarily on the physical, chemical and biological processes in surface waters (predominantly in freshwater ecosystems) and on management tools. Studies range from laboratory scale (detailed process studies) to regional scales. The multidisciplinary expertise is applied to the development of integrated models for ecosystem management and water quality management.
48
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
3
3.1
3.2 3.3 3.4 4.
MSc Meteorology and air quality: Hoewel dit programma geen formele specialisaties kent, kunnen er wel verschillende leerwegen (profielen) worden onderscheiden: Weather and climate: Analysis of large scale atmospheric processes and systems for the projection of future conditions of the atmosphere and the climate system. Study of the interaction between land surface and the climate system by means of satellite data and field and model studies. Boundary-layer and mesoscale processes: Study of the physical and chemical processes in the atmospheric boundary layer and of mesoscale systems for climate research and air quality studies and processes. Land surface climate: Analysis (field and model studies) of turbulent exchange of energy, water/vapour, and momentum between the atmosphere and (vegetated) land surface. Determination of emission and deposition of air pollutants. Air quality: Modelling and monitoring air quality for public health, agriculture, industry and government. Regulation and legislation, policy making and decision making at the national and international level. Msc Earth system science: this MSc programme aims at integrating the knowledge of geophysical and biochemical processes in order to study the system Earth.
Al deze MSc-programma’s volgen een op hoofdlijnen uniform patroon: Het programma is tweejarig (120 ECTS). Het eerste MSc-jaar omvat: - een uniform verplicht ondersteunend cursuspakket het zgn. ‘Academic master cluster Environmental sciences, parts I & II’ (12 ECTS), gewijd aan de ontwikkeling van die vaardigheden, die nodig zijn om op een MSc-niveau te kunnen functioneren, via cursussen, workshops, individuele en groepsopdrachten (deel I) en door het in groepsverband uitwerken van een casusstudie (deel II) - per specialisatie een beperkt aantal verplichte specialistische vakken (meestal 12 tot 18 ECTS) die in de MSc-programmaoverzichten in de self evaluation reports en op de WU-website aangeduid zijn met de code CS (= compulsory); - per specialisatie een (beperkt) aanbod van vakken waaruit een keus gemaakt moet worden (6 tot 18 ECTS); dit aanbod kan vakken bevatten die tevens deel uitmaken van een van de differentiatieprogramma’s van de Ba-opleiding Bodem, Water, Atmosfeer; de student mag echter geen reeds afgelegde Ba-vakken opnemen in zijn MSc-programma. Deze aangeboden vakken zijn in de MSc-programmaoverzichten in de self evaluation reports en op de WU-website aangeduid zijn met de code RO (= restricted optional); - een variabele vrije-keuzeruimte (meestal ca 20 – 30 ECTS). Als algemene regel geldt dat de instromende student voor vakken die tot het gekozen MScprogramma behoren (verplicht of beperkte-keuze) maar die door hem/haar in de BSc-fase Bodem Water, Atmosfeer reeds zijn afgelegd, geen vrijstelling verkrijgt maar de ECTS-ruimte daarvan dient in te vullen met andere (keuze)vakken. De MSc-cursussen hebben als regel een omvang van 6 ECTS. Deze opzet van het eerste MSc-jaar geeft een omvangrijke vrije ruimte die voor instromers van andere Ba-opleidingen van WU of van elders of ook van het HBO, kan worden ingevuld met een op hun deficiënties toegesneden inhoudelijk programma. Daarnaast kent de WU-MSc 4 zgn. beroepsprofielen: Fundamental research; Applied research; Management and policy; en Extension and education. De vrije ruimte kan ook gebruikt worden om die beroepsprofielen nader te onderbouwen, hoewel de self evaluation reports in de MSc programmaoverzichten aangeven dat met het pakket van verplichte en ‘beperkte-keuze’ vakken/onderdelen aan de eisen van alle vier de beroepsprofielen wordt voldaan.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
49
Het tweede MSc-jaar is geheel bestemd voor: - Een stage (‘internship’) binnen het specialisatiegebied (meestal 24 ECTS) - De MSc-thesis (research, report, presentation) (meestal 36 ECTS) De 6 + 2 specialisatieopties van de 4 MSc-programma’s op het gebied van bodem, water en atmosfeer zijn als volgt inhoudelijk ingevuld 1 : 1. MSc Soil Sciences; de “specialisaties”: 1.1 Soil quality; 1.2 Soil inventarisation and land evaluation; 1.3 Soil formation and ecopedology. 1.1 Soil quality Het verplichte vakken/onderdelenpakket omvat: - maximaal 10% (12 ECTS) zijnde twee verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen waarvan de student er in overleg met de studiebegeleider tenminste één kiest: Reactive transport in soil systems; Nutrient management - 10% (12 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken/onderdelen: Academic master cluster Environmental Sciences, parts I & II; - 20% (24 ECTS) Stage (internship) Soil quality; - 30% (36 ECTS) MSc thesis Soil quality (onderzoek, schrijven, presentatie). Het beperkte-keuzepakket omvat: - maximaal 15% (18 ECTS) verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Chemical interactions in soil, water, sediment; Soil quality; Field practical soil quality; - 5% (6 ECTS), één ondersteunend vak: Research methods in Environmental Science; dit vak is verplicht tenzij het in de Ba-opleiding reeds gedaan is. Het vrije-keuzepakket heeft een ruimte van tenminste 12 ECTS (10%) die op individueel initiatief maar in overleg met de afstudeerbegeleider ingevuld wordt met cursussen, ‘minors’ e.d. binnen of buiten WU. 1.2 Soil inventarisation and land evaluation Het verplichte vakken/onderdelenpakket omvat: - 10% (12 ECTS) verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Multifunctional land use; Field training Soil inventarisation and land evaluation; - 10% (12 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken/onderdelen: Academic master cluster Environmental Sciences, parts I & II; - 20% (24 ECTS) Stage (internship) Soil inventarisation and land evaluation; - 30% (36 ECTS) MSc thesis Soil inventarisation and land evaluation (onderzoek, schrijven, presentatie). Het beperkte-keuzepakket omvat: - maximaal 10% (12 ECTS) zijnde twee verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen waarvan de student in overleg met de studiebegeleider er 0 tot 2 kiest: Soil inventarisation techniques; Quantitative analysis of land use systems; - 5% (6 ECTS), één ondersteunend vak: Research methods in Environmental Science; dit vak is verplicht tenzij het in de Ba-opleiding reeds gedaan is. Het vrije-keuzepakket heeft een ruimte van tenminste 18 ECTS (15%) die op individueel initiatief maar in overleg met de afstudeerbegeleider ingevuld wordt met cursussen, ‘minors’ e.d. binnen of buiten WU.
Er is een opmerkelijk verschil in opgave van de status van de MSc-vakken (compulsory, CS, dan wel restricted optional, RO) tussen de self evaluation reports en de WU-website. In dit rapport is, na overleg met een van de auteurs van de self evaluation reports, de opgave van de website aangehouden als zijnde de meest actuele.
1
50
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
1.3 Soil formation and ecopedology Het verplichte vakken/onderdelenpakket omvat: - 12,5% (15 ECTS) verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Soil, water, vegetation; Soil formation dynamics; - 10% (12 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken/onderdelen: Academic master cluster Environmental Sciences, parts I & II; - 20% (24 ECTS) Stage (internship) Soil formation and ecopedology; - 30% (36 ECTS) MSc thesis Soil formation and ecopedology (onderzoek, schrijven, presentatie). Het beperkte-keuzepakket omvat: - maximaal 10% (12 ECTS) zijnde twee verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen waarvan de student in overleg met de studiebegeleider er 0 tot 2 kiest: Chemical interactions in soil, water, sediment; Soil quality; - 5% (6 ECTS), één ondersteunend vak: Research methods in Environmental Science; dit vak is verplicht tenzij het in de Ba-opleiding reeds gedaan is. Het vrije-keuzepakket heeft een ruimte van tenminste 15 ECTS (12,5%) die op individueel initiatief maar in overleg met de afstudeerbegeleider ingevuld wordt met cursussen, ‘minors’ e.d. binnen of buiten WU. 2. MSc Hydrology and water quality; de specialisaties: 2.1 Soil physics, agrohydrology and groundwater management; 2.2 Hydrology and quantitative water management; 2.3 Aquatic ecology and water quality management. 2.1 Soil physics, agrohydrology and groundwater management Het verplichte vakken/onderdelenpakket omvat: - 15% (18 ECTS) verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Characterisation of regional surface water; Technical concepts in integrated water management; Hydrological modelling: theory and practice; - 10% (12 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken/onderdelen: Academic master cluster Environmental Sciences, parts I & II; - 20% (24 ECTS) Stage (internship) Agrohydrology and groundwater management; - 30% (36 ECTS) MSc thesis Agrohydrology and groundwater management (onderzoek, schrijven, presentatie). Het beperkte-keuzepakket omvat: - maximaal 10% (maximaal 12 ECTS), zijnde twee verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onder-delen waarvan de student in overleg met de studiebegeleider er 0 tot 2 kiest: Hydrogeology; Soil physics and agrohydrology; Het vrije-keuzepakket heeft een ruimte van tenminste 18 ECTS (15%) die op individueel initiatief maar in overleg met de afstudeerbegeleider ingevuld wordt met cursussen, ‘minors’ e.d. binnen of buiten WU. 2.2 Hydrology and quantitative water management Het verplichte vakken/onderdelenpakket omvat: - 15% (18 ECTS) verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Advanced environmental hydraulics; Technical concepts in integrated water management; Hydrological modelling: theory and practice; - 10% (12 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken/onderdelen: Academic master cluster Environmental Sciences, parts I & II; - 20% (24 ECTS) Stage (internship) Hydrology and quantitative water management; - 30% (36 ECTS) MSc thesis Hydrology and quantitative water management (onderzoek, schrijven, presentatie).
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
51
Het beperkte-keuzepakket omvat: - maximaal 15% (maximaal 18 ECTS), zijnde drie verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onder-delen waarvan de student in overleg met de studiebegeleider er 0 tot 3 kiest: Hydraulics and hydrometry; Hydrogeology; Soil physics and agrohydrology; Het vrije-keuzepakket heeft een ruimte van tenminste 12 ECTS (10%) die op individueel initiatief maar in overleg met de afstudeerbegeleider ingevuld wordt met cursussen, ‘minors’ e.d. binnen of buiten WU. 2.3 Aquatic ecology and water quality management Het verplichte vakken/onderdelenpakket omvat: - 12,5% (15 ECTS) verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Ecology: classics and trends; Models of biological processes and environmental quality; Practical marine and estuarine ecology; - 10% (12 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken/onderdelen: Academic master cluster Environmental Sciences, parts I & II; - 20% (24 ECTS) Stage (internship) Aquatic ecology and water quality; - 30% (36 ECTS) MSc thesis Aquatic ecology and water quality (onderzoek, schrijven, presentatie). Het beperkte-keuzepakket omvat: - maximaal 15% (maximaal 18 ECTS), zijnde drie verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onder-delen waarvan de student in overleg met de studiebegeleider er 0 tot 3 kiest: Environmental toxicology; Practical aquatic ecology and water quality; Practical hydrology and water quality; Het vrije-keuzepakket heeft een ruimte van tenminste 15 ECTS (12,5%) die op individueel initiatief maar in overleg met de afstudeerbegeleider ingevuld wordt met cursussen, ‘minors’ e.d. binnen of buiten WU. 3. MSc Meteorology and air quality; de profielen: 3.1 Weather and climate, 3.2 Boundary-layer and mesoscale processes; 3.3 Land surface climate; 3.4 Air quality. In tegenstelling tot de voorgaande twee MSc-diplomaopleidingen is in de MSc Meteorology and air quality het verplichte gedeelte uniform voor alle vier de profielen. Daarom wordt dat verplichte MSc-programma nu eerst uitgeschreven: 3.0 MSc Meteorology and air quality Het verplichte vakken/onderdelenpakket omvat: - 15% (18 ECTS) verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Themes in meteorology and air quality (dit onderdeel van 12 ECTS krijgt echter per profiel een eigen invulling); Mesoscale meteorological modeling; - 10% (12 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken/onderdelen: Academic master cluster Environmental Sciences, parts I & II; - 20% (24 ECTS) Stage (internship) Meteorology and air quality; - 30% (36 ECTS) MSc thesis Meteorology and air quality (onderzoek, schrijven, presentatie). De (niet geheel vrije) keuzeruimte bedraagt 30 ECTS (25%). De differentiatie naar de vier boven genoemde profielen is dus beperkt tot de invulling van het onderdeel ‘Themes in meteorology and air quality’en de invulling van de keuzeruimte van 25% (30 ECTS); om de profielen te realiseren dient die keuzeruimte te worden gevuld met een selectie uit een lijst van aanbevolen keuzevakken/onderdelen. Per profiel worden 2 lijsten van aanbevolen keuzevakken/onderdelen gehanteerd; een voor instromers van de Ba-opleiding Boden, Water, Atmosfeer, en een lijst voor instromers van elders. Het onderstaande overzicht is beperkt tot de lijsten voor instromers van de Ba-opleiding Boden, Water, Atmosfeer. Tenslotte is het ook mogelijk om in plaats van een pakket keuzevakken een 2e thesis te doen met een omvang van 30 ECTS.
52
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
3.1 Weather and climate Het verplichte onderdeel ‘Themes in meteorology and air quality’wordt als volgt ingevuld: Atmospheric dynamics 2 (3 ECTS); Practical Dionysos (3 ECTS); Practical synoptic and dynamic meteorology (6 ECTS). Een keuzevakkenpakket met een omvang van 30 ECTS wordt samengesteld uit de volgende lijst: o Remote sensing (6 ECTS) o Geo-information tools (6 ECTS) o Spatial data infrastructure (6 ECTS) o Hydrogeology (6 ECTS) o Advanced programming (6 ECTS) o Advanced modeling and simulation (6 ECTS) turbulence and dispersion (6 ECTS); Environmental physics (6 ECTS). Een keuzevakkenpakket met een omvang van 30 ECTS wordt samengesteld uit de volgende lijst: o Geo-information (6 ECTS) o Remote sensing (6 ECTS) o Signals and systems modelling (6 ECTS) o Advanced modeling and simulation (6 ECTS) o Characterisation of regional water fluxes (6 ECTS) o Vrije keuze (6 ECTS) 3.4 Air quality Het verplichte onderdeel ‘Themes in meteorology and air quality’ wordt als volgt ingevuld: Atmospheric turbulence and dispersion (6 ECTS); Air quality II (6 ECTS). o Binnen de Advanced statistics (6 ECTS) o Spatial statistics (6 ECTS) 3.2 Boundary-layer and mesoscale processes Het verplichte onderdeel ‘Themes in meteorology and air quality’wordt als volgt ingevuld: Atmospheric turbulence and dispersion (6 ECTS); Clouds and climate (6 ECTS). Een keuzevakkenpakket met een omvang van 30 ECTS wordt samengesteld uit de volgende lijst: o Air quality II (6 ECTS) o Applied partial differential equations (6 ECTS) o Advanced modeling and simulation (6 ECTS) o Characterisation of regional water fluxes (6 ECTS) o Vrije keuze (tenminste 6 ECTS) 3.3 Land surface climate Het verplichte onderdeel ‘Themes in meteorology and air quality’ wordt als volgt ingevuld: Atmospheric specialisatie Air quality worden twee varianten onderscheiden: 3.4.1 Environmental effects, en 3.4.2 Environmental modelling and monitoring Voor de samenstelling van het keuzevakkenpakket met een omvang van 30 ECTS kan daarom worden gekozen uit twee lijsten, voor elke variant een: 3.4.1 Environmental effects: o Ecology of communities, ecosystems and landscapes (6 ECTS) o Environmental toxicology (6 ECTS) o Environmental systems analysis (6 ECTS) o Global change (6 ECTS) o Processes in aquatic systems (6 ECTS)
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
53
o Soil quality (6 ECTS) o Soil pollution and soil protection (6 ECTS) 3.4.2 Environmental modelling and monitoring: o Applied partial differential equations (6 ECTS) o Quantitative research methodology and statistics (6 ECTS) o Environmental systems analysis (6 ECTS) o Advanced modelling and simulation (6 ECTS) o Data management (6 ECTS) o Monitoring air quality (6 ECTS) 4. Het MSc Earth system science (voorheen Geo-ecology) zonder specialisaties: Het verplichte vakken/onderdelenpakket omvat: - 15% (18 ECTS) verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Earth system science; Earth system modelling; Global change; - 10% (12 ECTS) ‘ondersteunende’ vakken/onderdelen: Academic master cluster Environmental Sciences, parts I & II; - 20% (24 ECTS) Stage (internship) Earth system science; - 30% (36 ECTS) MSc thesis Earth system science (onderzoek, schrijven, presentatie). Het beperkte-keuzepakket omvat: - maximaal 15% (maximaal 18 ECTS), zijnde 3 vakken die verplicht gekozen worden tenzij ze reeds gedaan zijn tijdens de Ba-opleiding: Chemical interactions in soil, water, sediment; Meteorology and climate; Global geomorphology, soils and landscapes I. - maximaal 10% (maximaal 12 ECTS), zijnde een keuze van ten minste 1 van de volgende 2 verdiepende ‘inhoudelijke’ vakken/onderdelen: Soil, water, vegetation; Ecology: classics and trends. De eventueel resterende vrije-keuzeruimte wordt op individueel initiatief maar in overleg met de afstudeerbegeleider ingevuld met cursussen, ‘minors’ e.d. binnen of buiten WU.
54
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Bijlage 3 Structuur binnen en rondom de opleiding Wageningen Universiteit en Research Centrum (Wageningen UR) Wageningen Universiteit werkt samen met de stichting DLO (Diensten Landbouwkundig Onderzoek) in het samenwerkingsverband Wageningen Universiteit & Researchcentrum (WUR). De missie van de kennisinstelling voor de periode 2003-2006 is als volgt geformuleerd: “Wageningen Universiteit en Researchcentrum is een internationale toonaangevende kennisinstelling die met grensverleggend onderzoek en vernieuwend onderwijs op het gebied van voeding en gezondheid, duurzame agrosystemen, leefbare groene ruimte en maatschappelijke veranderingsprocessen een bijdrage levert aan de kwaliteit van leven.” De matrixstructuur van Wageningen Universiteit Binnen Wageningen UR kunnen vier hoofdactoren worden onderscheiden: - vijf Kenniseenheden; - vier Onderwijsinstituten (OWI’s); - de Opleidingscommissies (Opcie’s); - de leerstoelgroepen. De Kenniseenheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijs (en onderzoek). De Onderwijsinstituten dragen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de opleidingsprogramma’s. De Opleidingscommissies adviseren de OWI’s in deze. De leerstoelgroepen zijn de eigenlijke uitvoerenden van de onderwijsprogramma’s. Deze structuur werd in 1999 van kracht, toen de Diensten Landbouwkundig Onderzoek gingen samenwerken met Wageningen Universiteit. Na het verschijnen van de zelfevaluatie, heeft er in het najaar van 2005 een reorganisatie plaatsgevonden, waarbij alle OWI’s werden samengevoegd onder een enkele OWI. Het OWI-O bundelt het onderwijs op het gebied van de mens-omgevingrelaties met het accent op de fysieke ruimte. Het werkveld kan worden omschreven als de Groene Ruimte, in Nederland, Europa en mondiaal. De kern van het onderwijs op het gebied van de omgevingswetenschappen ligt op het snijvlak van mens en omgeving, anders gezegd op het snijvlak van het maatschappelijk-ruimtelijke systeem en het fysiek ruimtelijke systeem. Het OWI-O draagt behalve voor de opleiding BBW verantwoordelijkheid voor vier andere bacheloropleidingen, te weten: BBN Bos- en Natuurbeheer, BIL Internationaal Land- en Waterbeheer, BLP Landschap, Planning en Ontwerp, BMK Milieukunde. Het OWI-O had de verantwoordelijkheid voor een twaalftal masteropleidingen: MMA Meteorology and Air Quality, MEA Earth System Science, MES Environmental Science, MFN Forest and Nature Conservation, MGI Geoinformation Science, MHW Hydrology and Water Quality, MIL International Land and Water Management, MLE Leisure, Tourism and Environment, MLP Landscape, Planning and Design, MSS Soil Science, MUE Urban Environmental Management. Acht ‘dragende leerstoelgroepen’ verzorgen het grootste deel van het BWW onderwijsprogramma: - Aquatische ecologie en waterkwaliteitsbeheer (AEW) - Bodeminventarisatie en landevaluatie (SFI) - Bodembiologie en biologische bodemkwaliteit (SOQ) - Bodemscheikunde en chemische bodemkwaliteit (SOQ) - Bodemnatuurkunde, agrohydrologie en grondwaterbeheer (SAG) - Bodemvorming en ecopedologie (SFI) - Hydrologie en kwantitatief waterbeheer (HWM) - Meteorologie en luchtkwaliteit (MAQ). Voor alle bachelorprogramma’s is er een Opleidingscommisie die ook verantwoordelijk is voor verwante masterprogramma’s. De Opleidingscommissie vertegenwoordigt de vraagkant van het onderwijs, waarbij QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
55
de opleidingsdirecteur de besluiten van het OWI-bestuur uitvoert. De aanbodskant van het onderwijs wordt vertegenwoordigd door leerstoelgroepen (die onderdeel uitmaken van de vijf kenniseenheden of Sciences Groups). Samenvattend functioneren vraag en aanbod in een matrixstructuur waarbij elke opleiding (en dus OWI) onderwijs kan vragen van alle leerstoelgroepen. Verder heeft de Opleidingscommissie een adviserende taak, maar ligt de uiteindelijke zeggenschap bij het OWI. Specifiek verzoekt het OWI de leerstoelgroep een bepaald programmaonderdeel te ontwikkelen en te verzorgen. De leerstoelgroep is verantwoordelijk voor de invulling van het programmaonderdeel, de keuze van de gebruikte onderwijsvormen en de afstudeeropdrachten (bachelorafsluitingen). De opleidingsdirecteur speelt bij de terugkoppeling tussen vraag en aanbod een belangrijke rol als gesprekspartner tussen Opleidingscommisie en leerstoelgroep en bij het uitvoeren van de kwaliteitszorg.
56
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Bijlage 4 Dublin descriptoren en MSS competenties
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
57
58
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Bijlage 5 Visitatiecommissie Aardwetenschappen Taak, samenstelling en werkwijze A.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft het bestuur van de Stichting QANU in oktober 2005 de visitatiecommissie Aardwetenschappen ingesteld. In de periode januari/februari 2006 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Aardwetenschappen, waarvoor QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire colleges van bestuur. De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in afzonderlijke rapporten voor de in totaal 14 beoordeelde opleidingen. B.
De betrokken opleidingen
De volgende instellingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: De Universiteit Utrecht op 30 en 31 januari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Aardwetenschappen • de masteropleiding Aardwetenschappen De Technische Universiteit Delft op 1 en 2 februari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Technische Aardwetenschappen • de masteropleiding Technische Aardwetenschappen De Vrije Universiteit Amsterdam op 13 en 14 februari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Aardwetenschappen • de masteropleiding Earth Sciences • de masteropleiding Hydrology De Universiteit van Amsterdam op 14 en 15 februari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Aardwetenschappen • de masteropleiding Earth Sciences Wageningen Universiteit op 16 en 17 februari 2006 ten behoeve van: • de bacheloropleiding Bodem, Water, Atmosfeer (BBW) • de masteropleiding Earth System Science (MEA) • de masteropleiding Hydrology and Water Quality (MHW) • de masteropleiding Meteorology and Air Quality (MMA) • de masteropleiding Soil Science (MSS) C.
Samenstelling en taak van de commissie
Samenstelling De samenstelling van de commissie is totstandgekomen aan de hand van suggesties vanuit de Kamer Aardwetenschappen van de VSNU. Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid geweest om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgelegde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C.2.2.1 van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is in die zin gebruik gemaakt dat op verzoek van Wageningen Universiteit ten behoeve van de visitatie van de masteropleiding MMA prof. dr. G. Komen als adviserend lid aan de commissie is toegevoegd. Ten behoeve van de visitatie van de opleidingen van de Universiteit van Amsterdam heeft Wieske Paulussen, studente aan de Technische Universiteit te Delft, de plaats ingenomen van Madeleine
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
59
Schilder, studente aan de Universiteit van Amsterdam. De visitatiecommissie Aardwetenschappen is uitgebreider dan gebruikelijk in verband met de onmogelijkheid van de leden om op een redelijk korte termijn bij alle bezoeken aanwezig te zijn. Prof. dr. E. Kolstrup en dr. Ir. A.M. Schulte waren niet in de gelegenheid de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam, aan de Universiteit van Amsterdam en aan Wageningen Universiteit bij te wonen in verband met andere verplichtingen. Zij hebben beiden evenwel op basis van het door deze instellingen ter beschikking gestelde materiaal een bijdrage geleverd aan de uiteindelijke opleidingsrapporten. De visitatiecommissie bestond uit de volgende personen: Dr. H. Speelman, Projectdirecteur vernieuwing publieke kennisinfrastructuur van Nederland, TNO, voorzitter Drs. G.W.H. Heijnen, onderwijsdeskundige Prof. dr J.W. Hopmans, hoogleraar vadose zone hydrology, University of California Davis Mw. prof. dr E. Kolstrup, hoogleraar fysische geografie, Uppsala Universiteit Prof. dr. G. Komen, Royal Netherlands Meteorological Institute, adviserend lid Prof. dr. E. Paulissen, hoogleraar fysische geografie, Katholieke Universiteit Leuven Mw. W. Paulissen, studente Technische Universiteit Delft, ten behoeve van de UvA-opleidingen Prof. dr. B.A. van der Pluijm, hoogleraar Geology and Environment, University of Michigan Mw. M.L.M. Schilder, studente Universiteit van Amsterdam Dr. ir. A.M. Schulte, Chief Reservoir Engineer E&P Europe, Shell UK Limited Tot secretaris is door QANU benoemd mr W.J. Krijn, zelfstandig adviseur. Onder E van deze bijlage zijn de curricula vitae van de commissieleden opgenomen. Taak Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 21 november 2005 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004, 2) op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit, en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. De commissie kreeg de opdracht haar bevindingen ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen in een rapport vast te leggen volgens het in het QANU-kader gegeven model en de rapporten uit te brengen aan het bestuur van de Stichting QANU. Het formele instellingsbesluit van de commissie is door QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties: colleges van bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, VSNU, en Ministerie van OCW D.
Werkwijze van de commissie
De installatievergadering De commissie hield haar installatievergadering op 29 januari 2006 in Utrecht. Zij werd daarbij formeel namens het QANU-bestuur geïnstalleerd door drs. J.G.F. Veldhuis, voorzitter van de Stichting QANU. Bij deze gelegenheid zijn door QANU met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Als uitvloeisel daarvan is alle leden verzocht een onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen en aan de QANU ter beschikking te stellen. Alle leden hebben aan dit verzoek gevolg gegeven. Geen van de leden heeft – na overleg en in overeenstemming met de commissievoorzitter – aanleiding gezien zich te verschonen bij de beoordeling van de opleidingen, aangezien er geen sprake was van nauwe contacten of mogelijke belangenverstrengeling.
60
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Voorafgaand aan de installatievergadering zijn door de commissie onderling afspraken gemaakt over: • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de verdeling van afstudeerscripties per opleiding.
Aan de commissie werd tevens meegegeven het Domeinspecifieke referentiekader Aardwetenschappen, dat door de Kamer Aardwetenschappen van de VSNU was opgesteld met het oog op de visitatie van de betrokken opleidingen. Dit referentiekader is als bijlage toegevoegd aan de opleidingsrapporten. Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie ook de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd. De voorbereidingsfase De commissieleden ontvingen ruim voor het visitatiebezoek de zelfevaluatierapporten met de daarbij behorende bijlagen. Tevens zijn de door de universiteiten desgevraagd verstrekte actualisaties van de eerder aangeleverde informatie aan alle commissieleden toegezonden. De door de commissieleden opgestelde vragen per opleiding zijn door de secretaris gecompileerd tot één document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Ook lazen de commissieleden van tevoren een aantal (doctoraal-, bachelor- en/of master-)scripties per bezoek. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente scripties had de commissie een vijftal scripties per opleiding geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Door de secretaris is op basis van het QANU-kader contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Voorzitter en secretaris hebben mede daartoe in het begin van de maand december 2005 een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • • • • • • •
een zo volledig mogelijke set van het onderwijsmateriaal (studiehandleidingen, readers, syllabi, kern(leer)boeken, etc.), een representatieve set van de toetsen die tijdens de opleiding worden gemaakt, in alle fasen van de opleiding, zowel de opgaven als de uitwerking/beantwoording en correcties daarvan, een representatieve set van de scripties, portfolio's, stageverslagen en papers (inclusief beoordelingsformulieren), de elektronische leeromgeving en de op de opleiding beschikbare specifieke software, een overzicht van de beschikbare (relevante) tijdschriften, kwaliteitshandboeken, (een ruime selectie van de) evaluatieverslagen en de beleidsmatige verwerking daarvan (verbeterplannen, kwaliteitsjaarverslagen o.i.d.), evaluatieresultaten die de kwaliteit van de afgestudeerden aantonen (alumni-enquetes, bevraging afnemend veld, etc.) alle beleidsdocumenten waar naar verwezen wordt in de zelfstudie of die relevant zijn, voorlichtingsmateriaal voor aankomende studenten en evaluaties van de voorlichting, documentatie die inzicht geeft in de onderzoeksomgeving en aantoont dat deze van erkende kwaliteit is, documentatie die inzicht geeft in personeelsbeleid, scholing staf, onderwijsbelasting van de staf, beschikbare menskracht en middelen, OER, examenreglement, studentenstatuten en de notulen van de opleidingscommissie en de examencommissie, kengetallen rendementen, studievoortgangsmonitoring.
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
61
Het visitatiebezoek De secretaris heeft voor ieder bezoek in samenspraak met de voorzitter en de visitatiecoördinator van de desbetreffende instelling een bezoekprogramma opgesteld. Het bezoek van de commissie aan Wageningen Universiteit is onder F van deze bijlage opgenomen. Selectie studenten De verschillende bachelor- en masterstudenten werden in grote lijnen als volgt geselecteerd: • 50% van de bachelor- en masterstudenten is geselecteerd door de desbetreffende studievereniging; • de overige 50% is op basis van de studentenoverzichten door de commissie geselecteerd. Daarbij is zo veel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige spreiding wat betreft jaar van instroom, vooropleiding, specialisatie en herkomst. In ieder geval zijn voor de visitatie van de masteropleidingen uitdrukkelijk buitenlandse studenten uitgenodigd. Spreekuur Tijdens elk bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd anoniem spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor over het algemeen aanmelden bij de vertrouwenspersoon van de instelling. Afsluiting Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie in een intern beraad de voorlopige conclusies geformuleerd en heeft de voorzitter van de commissie deze als afsluiting van het bezoek in een openbare vergadering op de desbetreffende instellingen bekend gemaakt. De definitieve conclusies werden geformuleerd aan de hand van de door QANU ter beschikking gestelde checklist. Besloten werd om deze lijst eerst individueel in te vullen, waarna de checklisten van alle commissieleden werden verzameld door de in onderling overleg vastgestelde “eerste schrijver” van het desbetreffende rapport. De checklisten zijn daarmee de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten. De beslisregels De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal. De standaard QANU-beslisregels zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. De commissie heeft conform de regels het predikaat ‘voldoende’ gebruikt in die gevallen dat een onderwerp naar haar oordeel voldoet aan de eisen wat betreft de basiskwaliteit. Dat betekent niet dat die beoordelingen als “mager” moeten worden opgevat. De commissie is - in het algemeen genomen - van oordeel dat de faculteiten en de opleidingen de omzetting van de ongedeelde opleidingen in de bachelormasterstructuur, zo kort na de verlenging van de vierjarige opleidingen tot vijfjarige opleidingen boven verwachting hebben gerealiseerd met behoud van de aanwezige kwaliteit. De rapportage De conceptbeoordelingsrapporten per opleiding zijn via elektronische weg tot stand gekomen, met een laatste algemene controle door de commissievoorzitter. Begin september 2006 heeft de intercollegiale beoordeling bij QANU en bestuurlijke toetsing plaatsgevonden, waarna half september 2006 de hoor- en wederhoorprocedure is gestart, waarbij het rapport is aangeboden aan de faculteiten voor correctie van
62
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
eventuele feitelijke onjuistheden. Vervolgens heeft de commissie de ontvangen reacties via e-mail besproken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve beoordelingsrapporten. De commissie heeft aanvankelijk overwogen om per bezochte instelling met één rapport te komen en de oordelen ten aanzien van de verschillende opleidingen te bundelen. De commissie heeft echter besloten om per opleiding een rapport uit te brengen. Zulks enerzijds in verband met het doel van de visitatierapporten: accreditatie per afzonderlijke opleiding, en anderzijds om de mogelijkheid te behouden om per opleiding per facet een afzonderlijk oordeel te vellen, zonder in gecompliceerde constructies en teksten te vervallen. De rapporten ten aanzien van de masteropleidingen zijn deels in het Engels, deels in het Nederlands opgesteld. De oorzaak daarvan is gelegen in de internationale samenstelling van de commissie en in het feit dat de zelfevaluaties van de masteropleidingen in het Engels gesteld zijn. De commissie ziet in de tweetaligheid van de rapporten enkel geen probleem en heeft daarom, mede met het oog op de tijd en de kosten, afgezien van een vertaling van de rapporten geheel in het Engels of in het Nederlands. Desgevraagd door de colleges van bestuur van de betrokken universiteiten – met uitzondering van de Universiteit Utrecht – heeft de commissie de aanbevelingen ten aanzien van de verschillende opleidingen niet in het opleidingsrapport opgenomen, maar bij afzonderlijke, vertrouwelijke side letter aan de colleges van bestuur van de desbetreffende instelling kenbaar gemaakt. E.
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie
Hessel Speelman, voorzitter Dr. H. Speelman (1949) heeft geowetenschappelijke opleidingen gevolgd aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit van Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam en is na zijn afstuderen in 1974 onderzoek gaan doen in Indonesië en werkzaam geweest aan de Vrije Universiteit. Na zijn promotie (1979) is hij als hydrogeoloog en reservoirgeoloog gaan werken in Colombia en vanaf medio 1982 in Nederland. In de periode 1988 tot 2004 is hij directeur geweest van geowetenschappelijke kennisinstellingen in Nederland, laatstelijk van het in 1997 gevormde Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO. Daarnaast heeft hij vanaf begin jaren negentig bestuursfuncties vervuld bij instanties die onderdeel zijn van de Nederlandse kennisinfrastructuur (waaronder KNAW en NWO) en bij Europese (geowetenschappelijke) associaties. In 2005/2006 besteedt hij een sabbatical aan het ontwikkelen van ideeën voor het verbeteren van de eenduidigheid, samenhang en transparantie (en daarmee de focus en massa) van de niet-universitaire kennisinfrastructuur van Nederland. Gerard Heijnen Drs. G.W.H. Heijnen (1939) heeft de sociologieopleiding gevolgd aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en is na zijn afstuderen begonnen als onderzoeker bij het COWOG van de RUG. Het COWOG had als taak ‘Onderzoek en ontwikkeling van Hoger Onderwijs, in het bijzonder het onderwijs verzorgd aan de Rijksuniversiteit Groningen’. Na enige jaren werd hij na eerst adjunct-directeur geweest te zijn benoemd tot directeur van het instituut. Inhoudelijk is hij vooral bezig geweest met onderwijsevaluatie, projectonderwijs, ‘onderwijsorganisatie en onderwijsverzorgingsstructuur’ en ‘kwaliteitszorg en de ontwikkeling van integrale kwaliteitszorgsystemen’. Hij is (co)auteur en (eind)redacteur van een aantal publicaties op het terrein van het Hoger Onderwijs. Tot zijn pensioen in oktober 2004 heeft hij veel bestuurlijke functies vervuld zowel in het verlengde van zijn functie als daarnaast. Zo was hij onder andere een aantal jaren voorzitter van de CRWO, het samenwerkingsverband van de onderwijsresearchcentra voor het Wetenschappelijk en Hoger Onderwijs in Nederland, gedurende lange tijd voorzitter van de Stichting Landelijk Congres die verantwoordelijk was voor de jaarlijkse congressen over het Hoger Onderwijs, voorzitter van de redactie van de Hoger Onderwijs Reeks, lid van de Universiteitsraad en voorzitter van de commissie onderwijs en wetenschappen en voorzitter van de Stichting Universiteitskrant Groningen. Hij maakte deel uit van diverse visitatiecommissies en vervult momenteel nog enkele adviesfuncties. Jan Hopmans Dr. Jan W. Hopmans is Professor in Vadose Zone Hydrology bij de afdeling Land, Air and Water Resources (LAWR) aan de Universiteit of California, Davis. Na afgestudeerd te zijn aan de
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
63
Landbouwuniversiteit in Wageningen met als hoofdvak Hydraulica en Afvoerhydrologie, heeft hij met succes een PhD graad in de Bodemnatuurkunde gehaald aan Auburn University in 1985. Vervolgens accepteerde hij de positie van Assistent Professor aan University of California Davis (UC Davis), in 1988. Sinds die tijd is hij 10 jaar vice-voorzitter geweest van de afdeling LAWR, en is hij sinds 2005 hoofd van de afdeling met ongeveer 40 professoren en 100 graduate studenten. Zijn onderzoek en onderwijs leggen de nadruk op de ontwikkeling van experimentele and wiskundige methodieken om de basisprocessen van ondergrondse waterstroming en transport van opgeloste stoffen in de onverzadigde zone beter te begrijpen. Hij heeft interesse in bodem-water-plant interactie, de ontwikkeling en toepassing van nieuwe meettechnieken (x-ray tomography; multifunctionele sensoren), de ontwikkeling en toepassing van concepten en simulatiemodelling die de hydrologie beschrijven van de micro- naar de basinschaal. In totaal heeft hij ongeveer 130 peer-reviewed publicaties op zijn naam staan. Hij is Fellow van de Soil Science Society of America (SSSA), de American Geophysical Union (AGU), en ontving in 2003 the Soil Physics Don en Betty Kirkham Award. Dr. Hopmans is de editor van Vadose Zone Journal. Else Kolstrup Prof. dr. E. Kolstrup is Professor and chair of Physical Geography esp. Geomorphology at the Department of Earth Sciences at the University of Uppsala, Sweden since 1995. There she is working on scientific topics within geomorphology, sedimentology, palaeoenvironments and climate and environmental change. Her background is Teacher education, in Denmark. University of Aarhus, Denmark: first three years of Physical Geography and Geology; University of Amsterdam: Physical Geography doctoraal and Doctor degree. She has worked for a short period at the Vrije Universiteit Amsterdam, and at the University of Wageningen. She worked for the Geological Survey of Denmark for some years before the start of a personal research and consultancy company based in Denmark, with cooperation with institutes and companies in several countries and contexts. Other activities include a variety of administrative tasks at different levels over the years, in some contexts as the chairman or as national representative. She has broad experience as external reviewer and evaluator. Gerbrand Komen, adviserend lid Prof. dr. G. Komen is a climate researcher at KNMI, the Royal Netherlands Meteorological Institute. Until May 2006 he was Director of the Department of Climate Research and Seismology. He is emeritus professor of Climate Dynamics at the University of Utrecht (Institute for Marine and Atmospheric Research, IMAU). His main expertise is in the field of ocean waves, air/sea interaction, and ocean- and climate variability. He was a member of the GOOS Scientific and Technical Advisory Committee and was involved (also as coordinator) with a large number of international projects. Currently, he is a member of NWO's Earth and Life Sciences Board and he represents the Netherlands with IPCC. Etienne Paulissen Prof. dr. E. Paulissen is gewoon hoogleraar Fysische Geografie aan de KU Leuven en maakt deel uit van de Onderzoeksgroep Fysische en Regionale Geografie, Departement Geografie-Geologie, Faculteit Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven. Hij is hier in 1971 gepromoveerd tot doctor in de Wetenschappen op een geomorfologisch en quartairgeologisch onderwerp. Hij was verbonden aan het Nationaal Centrum voor Geomorfologisch Onderzoek (België). Zijn onderzoek focust op de evolutie van het fysische landschap op verschillende tijd- en ruimteschalen in verschillende klimaatsgebieden (gematigd, aride en mediterraan) en in een interdisciplinaire context (archeologie, prehistorie, palynologie, tectoniek en geochemie). Hij werkt/heeft gewerkt in Turkije, Syrië, Egypte en België. Hij is/was (co)promotor van verschillende langlopende projecten in Interuniversitaire Attractiepolen en Geconcerteerde Onderzoeksacties. Binnen de Faculteit Wetenschappen heeft hij deel uitgemaakt van de werkgroep die zich gebogen heeft over de inhoud van algemene vakken voor verschillende opleidingen en zo breed mogelijke bacheloropleidingen. Als Programmadirecteur was hij verantwoordelijk voor het bachelorprogramma Geografie. Hij is (co)titularis van het bachelorvak Fysische Geografie en van mastervakken in de geomorfologie en de quartairgeologie voor de opleidingen geografie, geologie, archeologie, biologie en fysica.
64
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Wieske Paulissen, studentlid Mw. W. Paulissen (1981) volgt sinds 2004 de masteropleiding Applied Earth Sciences aan de Technische Universiteit Delft waar zij de master Petroleum Engineering and Geosciences volgt met als specialisatie Reservoir Geology. Zij heeft bij Technische Aardwetenschappen ook de bacheloropleiding afgerond met een stage van 3 maanden bij het geotechnische bedrijf Fugro in Singapore. Tussen de bachelor en de master in heeft zij zich een jaar lang fulltime als voorzitter van de lokale studentenvakbond de VSSD ingezet voor de belangen van de Delftse student. Tijdens de master werkte zij parttime voor het Geothermisch Platform bij het management en consultancy bureau Van Heekeren en Frima. Andere nevenactiviteiten waren onder andere lidmaatschap van de onderwijscommissie van de opleiding Technische Aardwetenschappen en lidmaatschap van de redactieraad van Studium Generale. Ben van der Pluijm Prof. dr. Ben A. van der Pluijm is Professor of Geology and Professor of the Environment, University of Michigan. He completed his “kandidaats” in 1977 at the University of Leiden. Following the merger of the Earth sciences programs of Leiden and Utrecht, he completed his “doctoraal” requirements in structural geology at these institutions in 1981. He moved to the University of New Brunswick in Canada for dissertation research on aspects of Appalachian geology, which he successfully defended in 1984. He subsequently joined the faculty of the University of Michigan in Ann Arbor (USA) as Assistant Professor in 1985, where he was promoted to Full Professor in 1996. Currently he holds joint appointments in Geological Sciences and in Program in the Environment, and is Director of the university’s undergraduate degree program in Global Change. His primary research interests are in the field of structural geology, which deals with the deformation of geological materials. The scales of his work range from the microscope to the mountain belt, with research approaches that include x-ray analysis, electron microscopy, geothermochronology, geochemistry, rock magnetism and computer modeling. Recent topics of his research group are seismic faulting, deep-crustal architecture, fault gouge and pseudotachylytes, curved orogens, clay microstructures, X-ray goniometry, rock magnetism, geothermochronology, geochemistry, physical oceanography. Associated field areas are in western North America, western Brazil, southern Europe, Uganda, Southern Ocean and New Zealand. Aside from regular teaching commitments in lower and upper level courses in geology and in the environment, his educational efforts involve the development and use of modern technologies to enhance the learning experience, such as TabletPCs for outdoor computing and Handheld PCs for large classroom interactivity, which are carried out in partnerships with companies and the university. Ben serves/served on many department, college and university committees, including long-term planning and search committees and, recently, on the President’s campus-wide Interdisciplinarity Initiative, which he chairs, and the Advisory Committee of Chief Academic Officer (Provost). He serves/served on national agency panels, particularly the US National Science Foundation, and is currently involved in long-term planning activities of NSF's EarthScope project. He is/was a member of several editorial boards and recently completed a five-year term as the editor of the field's leading Earth Sciences journal, GEOLOGY. He has co-authored more than 125 peer-reviewed articles and published two editions of his textbook "Earth Structure". Madeleine Schilder, studentlid Madeleine (L.M.) Schilder (1982) heeft na het Gymnasium in Hoorn het kandidaatsexamen in de Aardwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) afgelegd. Op dit moment is zij bezig met de masteropleiding Landscape Ecology aan dezelfde universiteit. In de kandidaatsfase van haar studie is zij bestuurslid van de studievereniging GAOS in Amsterdam geweest en in de doctoraal- of masterfase is zij studentassistent Landscape Ecology en Urban Ecology geweest. Zo heeft ze als studentassistent onder andere een congresweek georganiseerd, ter afsluiting van een transatlantisch project “Urban Ecology” waar de UvA samen met universiteiten uit Cartagena en Berlijn namens Europa en uit Wisconsin, Pennsylvania en Oregon namens de USA aan heeft deelgenomen. Naast haar studie is ze tevens een van de eindredacteuren geweest van de zelfevaluaties Aardwetenschappen die de Universiteit van Amsterdam heeft gemaakt ten behoeve van de visitatie Aardwetenschappen. Behalve student is ze parttime Beleidmedewerker Groen bij het Beleid en Bedrijfsbureau (BBB) van de Sector Stadsdeelwerken en Sport (SWS) van het stadsdeel Amsterdam Noord. Daar neemt ze deel aan verschillende projecten waarbij het ontwikkelen van nieuw beleid of aanpassing van bestaand beleid voor groene elementen in de ruimtelijke
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
65
omgeving centraal staat. Bij groene elementen is te denken aan parken, groenstroken, maar ook stukken landelijk gebied waarvoor een beheerplan of een visie wordt gemaakt. Tom Schulte Dr. ir. A.M. Schulte (1950) heeft technische natuurkunde gestudeerd aan de Technische Universiteit Eindhoven en is vervolgens gepromoveerd in theoretische natuurkunde aan diezelfde universiteit. Na zijn promotie is hij in 1978 als onderzoeker in dienst getreden bij het toenmalige Exploratie en Produktie Laboratorium van de Shell in Rijswijk (KSEPL). Via research en technologie ontwikkeling op het gebied van fasegedrag van koolwaterstofsystemen, gas- en vloeistofstroming in ondergrondse reservoirs is hij geleidelijk als reservoir engineer betrokken geraakt bij vele multi-disciplinaire Shell projecten wereldwijd waarbij de optimalisatie van gas-en oliewinning in geologisch complexe reservoirs centraal staat. Praktijk en theorie heeft hij regelmatig afgewisseld. Gedurende zijn loopbaan heeft hij veel te maken gehad met academische instellingen via (studenten) researchprojecten, gezamenlijke industrie projecten, recrutering van afgestudeerden en als externe examinator. In zijn huidige baan als Chief Reservoir Engineer van Shell E&P Europa, gestationeerd in Aberdeen - Schotland, is hij verantwoordelijk voor alle reservoir engineering activiteiten in de Europese velden waar Shell een belang in heeft. Willemien Krijn, secretaris Mr Willemien J. Krijn (1946) heeft een juridische opleiding gevolgd aan de Universiteit Leiden, en heeft na haar afstuderen in 1972 verschillende juridische en niet-juridische functies vervuld in het bedrijfsleven en bij non-profitorganisaties. In 1982 is zij in dienst getreden bij het toenmalige Ministerie van Onderwijs en ook daar heeft zij verschillende juridische en niet-juridische functies vervuld, onder meer bij het Bedrijfsbureau van het DG Hoger Onderwijs en de afdeling Planning en Bekostiging van de directie Wetenschappelijk Onderwijs. Vanaf 1994 werkte zij bij de afdeling Bestuurlijke en Juridische zaken WO als senior beleidsmedewerker, plaatsvervangend hoofd en laatstelijk als hoofd van de afdeling. Zij heeft daarmee ruime ervaring opgedaan op het gebied van wet- en regelgeving wat betreft het hoger onderwijs in het algemeen, alsmede op het gebied van bekostiging, planning, kwaliteitszorg, bestuurlijke zaken, personeelbeleid, en “aanwijzing” van universiteiten. Sinds een aantal jaren is zij zelfstandig gevestigd als adviseur bestuurlijke en juridische zaken hoger onderwijs. F.
Programma site visit Wageningen Universiteit
Data:
16 februari 2006 vanaf 9.00 uur tot 17 februari 2006 12.15 uur
Plaats:
Bestuurscentrum Wageningen Universiteit, Costerweg 50, 6701 BH Wageningen, Gebouwnummer 400, Raadszaal 1
16 februari 9.00 – 10.00
opstellers zelfevaluatie: introductie, update, Q&A Dr. Ir. MR Hoosbeek, voormalig opleidingscoördinator MEA Ir. J. Vermeulen, voormalig opleidingscoördinator BBW, MSS Dr. LJM Kroon, voormalig opleidingscoördinator MMA R. Dijksma, studievoorlichter BBW, MSS, MHW, MMA Drs. JJ Steen, hoofd onderwijsondersteuning Wageningen Universiteit Dr. GF Epema, huidige opleidingsdirecteur BBW Ir. ThM Lexmond, huidige opleidingsdirecteur MSS, MHW, MMA, MEA
10.00 – 10.45
vertegenwoordiging van studenten Jan Gooijer (BBW), Christine Groot Zwaaftink (BBW), Meinie Naus (MSS), Sabine Niessen (MHW), Daniël van Dijke (MMA), Bas Allema (MEA)
10.45 – 11.30
vertegenwoordiging van docenten Dr. Ir. AF Moene, Meteorologie en Luchtkwaliteit, Drs. PJJF Torfs, ydrologie en Kwantitatief Waterbeheer, Prof. Dr. AA Koelmans, Aquatische Ecologie en
66
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
Waterkwaliteitsbeheer, Ir. MG Keizer, Bodemkwaliteit, Dr. Ir. MEF van Mensvoort, Bodeminventarisatie en Landevaluatie, Dr. M. de Gee, Wiskunde en Statistische Methoden 11.30 – 12.00
opleidingscommissie studenten + Studievereniging Sonja van Berkum (BBW), Henk Krajenbrink (MHW), Anne van Loon (L50), Esther Vermue (MSS), Cathelijne Stoof (L50)
12.00 – 12.30
opleidingscommissie docenten Prof. Dr. ThW Kuyper, Bodemkwaliteit, voorzitter, Dr. Ir. JJ Stoorvogel, Bodeminventarisatie en Landevaluatie, Dr. ETHM Peeters, Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer, Dr. LJM Kroon, Meteorologie en Luchtkwaliteit, Dr. Ir. MR Hoosbeek, Aardsysteemkunde
12.30 – 14.00
lunch commissie
14.00 - 15.00
bezichtiging faciliteiten, commissieleden kunnen kiezen uit: - Meteorologisch Meetveld “Haarweg” (pag. 31 MMA rapport) - International Soil Reference and Information Center (pag. 37 MSS rapport) - Chemisch en biologisch laboratorium Bodemkwaliteit (pag. 38 MSS rapport) - Hydraulica laboratorium (pag. 35 MHW rapport) - Laboratoriumfaciliteiten Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer (pag. 35 MHW rapport)
15.00 - 15.45
Examencommissie Omgevingswetenschappen Ir. MET Kirchmann, huidige secretaris examencommissie, Dr. Ir. RM Miedema, voormalig secretaris examencommissie, Prof. Dr. WH van Riemsdijk, lid examencommissie
15.45 - 16.30
Studiebegeleiders / Stagecoördinatoren / Thesis Coördinator Ir. J. Vermeulen, studiebegeleider BBW, MSS, MHW, Dr. LJM Kroon, studiebegeleider MMA + Stagecoördinator, Dr. MBJ Meinders, studiebegeleider MEA, Dr. Ir. R Uijlenhoet, stagecoördinator + Thesis Coördinator MHW (RO2), Dr. Ir. JJ Stoorvogel, stagecoördinator MSS
16.30 – 17.30
Opl. directeuren, directeur Onderwijsinsituut (OWI), OWI-bestuur Dr. GF Epema, huidige opleidingsdirecteur BBW, Ir. ThM Lexmond, huidige opleidingsdirecteur MSS, MHW, MMA, MEA, Prof. Dr. Ir. EW Brascamp, directeur OWI, Prof. Dr. Ir. L Stroosnijder, docentlid OWI-bestuur, Magda Barnhoorn, studentlid OWI-bestuur
18.00 – 20.30
apéritief en diner in hotel commissie met Dr. GF Epema, huidige opleidingsdirecteur BBW, Ir. ThM Lexmond, huidige opleidingsdirecteur MSS, MHW, MMA, MEA, Prof. Dr. Ir. EW Brascamp, directeur OWI, Prof. Dr. Ir. L Stroosnijder, docentlid OWI-bestuur Magda Barnhoorn, studentlid OWI-bestuur, Dr. Ir. AF Groen, directeur Onderwijs en Onderzoekstrategie, vervanger Rector
17 februari 9.00 – 10.30
spreekuur Op (anonieme) afspraak via vertrouwenspersoon Ir. MC Wagenaar*
10.30 – 11.30
intern beraad commissie
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science
67
11.30 – 12.00
afsluitend gesprek over voorlopige bevindingen (inclusief lunch) Dr. GF Epema, huidige opleidingsdirecteur BBW, Ir. ThM Lexmond, huidige opleidingsdirecteur MSS, MHW, MMA, MEA, Prof. Dr. Ir. EW Brascamp, directeur OWI, Prof. Dr. Ir. L Stroosnijder, docentlid OWI-bestuur, Magda Barnhoorn, studentlid OWI-bestuur
12.00 – 12.15
presentatie voorlopige bevindingen door de voorzitter
* door één student is gebruik gemaakt van het spreekuur. Het gesprek is gevoerd door voorzitter en secretaris. De overige leden van de commissie hebben gedurende dat uur deels aanvullende gesprekken gevoerd met eerder door de commissie gehoorde stafleden en deels bezoeken afgelegd aan nog niet bezichtigde faciliteiten.
68
QANU / Wageningen Universiteit, Master Soil Science