Notitie
Vergadering
Commissie Bouw
Datum
2004-11-10
Betreft
Noodstroomvoorzieningen in zorginstellingen
Agendapunt
4
Nota nr.
BOUW.04.11.002
Inleiding In deze notitie wordt ingegaan op de elektriciteitsvoorzieningen in zorginstellingen. Dit zijn enerzijds de elektrische vermogens die via het openbare net aan de instellingen geleverd worden en anderzijds de (nood)voorzieningen die de instelling zelf heeft opgesteld en die in veel gevallen bedoeld zijn om in te zetten in het geval van calamiteiten. De structuur van het openbare net is door de liberalisering en de veranderingen in distributie- en netwerkbeheer sterk aan wijzigingen onderhevig en daardoor wordt aangenomen: storingsgevoeliger. Het belang dat gehecht wordt aan de voorzieningen in noodstroom in de instellingen neemt daardoor toe. Niet alleen wat betreft omvang en geïnstalleerd vermogen maar ook wat betreft betrouwbaarheid en testprocedures. Na een kort overzicht van de gevolgen van de energieliberalisering en de noodzaak van noodstroomvoorzieningen wordt ingegaan op een enquête die gehouden is onder instellingen. De vragen hadden hierbij betrekking op de gewenste en de geïnstalleerde vermogens aan noodstroom, de frequentie van het testen en de wijze waarop noodstroominstallaties worden getest. Tenslotte wordt aangegeven hoe het Bouwcollege in samenspraak met de instellingen wil komen tot aanbevelingen op het gebied van noodstroomvermogens en testprocedures. Energieliberalisering In het kader van de energieliberalisering hebben de meeste zorginstellingen (indien ze grootverbruiker zijn met een aansluitvermogen van > 50 kW) de mogelijkheid zelf te kiezen bij welke leverancier energie wordt ingekocht. Na de invoering van de elektriciteitswet in 1998 zijn de productiebedrijven, de elektriciteitscentrales, volledig geprivatiseerd. Het landelijk hoogspanningsnet is, en naar het lijkt blijft, in handen van de overheid. De vele lokale energiebedrijven zijn verzelfstandigd en door fusies overgegaan in een kleiner aantal grotere: Nuon, Essent, Eneco en enkele kleine bedrijven. Deze bedrijven hebben een scheiding aan moeten brengen in hun activiteiten van distributie en netwerkbeheer. Distributie De distributiebedrijven kopen de energie die ze moeten leveren aan hun afnemers in bij de productiebedrijven (de basislast) en door aan- en verkoop van energie op de Amsterdam Power eXchange (APX).
Cbz/nr Noodstr.comm.bouw.10.11.04
Commissie Bouw noodstroomvoorzieningen in zorginstellingen
De grootverbruikers (aansluitvermogen >50 kW) zijn vrij om hun eigen distributeur (energieleverancier) te kiezen en kunnen door de ontstane vrije concurrentie besparingen op hun energierekening trachten te bereiken. Er bestaat een ingewikkelde tariefstructuur. Een grootverbruiker betaalt een gedifferentieerd tarief, afhankelijk van de tijd van de dag. Tevens zijn er in bepaalde gevallen boeteclausules indien de afnemer in zekere periodes meer afneemt dan van te voren is overeengekomen. Gelijkmatigheid van afname over langere periodes kan daarentegen weer beloond worden in de vorm van lagere tarieven. De tariefstructuur is afhankelijk van de keuze van de distributeur. Netwerkbeheer De netwerkbeheerder, de eigenaar van de elektriciteitsvoorzieningen (de elektriciteitskabels op de openbare weg, de verdeel- en schakelstations) kan niet door de klant gekozen worden. Per gemeente of regio is er maar één fysiek net aanwezig en van de eigenaar van dat net moet de klant de diensten afnemen. De Dienst Toezicht en uitvoering Energie(DTe) en een kamer van de Nederlandse Mededingingsautoriteit bepalen de tarieven van de netwerkdiensten, welke gelden voor alle afnemers. Vóór 1998 leverde het elektriciteitsbedrijf het inkoopstation met transformatoren, hoogspanningsschakelinstallatie en bemetering en werden de kosten doorberekend in de elektriciteitstarieven naar de klant. Thans ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de klant. Deze installaties kunnen gekocht of gehuurd worden bij een netwerkbeheerder of bij een elektrotechnisch installatiebedrijf. De netwerkbeheerder is verantwoordelijk voor de continuïteit van levering. Continuïteit van levering In de pers is de laatste maanden ruim aandacht besteed aan het aantal en de mogelijke oorzaak van storingen die in het openbare net optreden en de reactie hierop van de netbeheerders. Vanuit de netbeheerders wordt gemeld dat de investeringen in het stroomnet op peil blijven zoniet stijgen. Onduidelijk is welk deel daarvan betrekking heeft op onderhoud van bestaande netten en welk deel betrekking heeft op de aanleg van nieuwe netten. Probleem is dat niemand kan zeggen hoe het precies staat met de netkwaliteit van vandaag. De netbeheerders voeren die registratie zelf uit op vrijwillige basis onder coördinatie van EnergieNed. De meest interessante vraag is uiteraard of de mogelijke afnemende kwaliteit van de elektriciteitsvoorziening een gevolg is van het liberaliseringsbeleid van de overheid. Toezichthouder DTe bepaalt de tarieven welke de netbeheerders mogen hanteren. Door een beleid van de DTe om de tarieven zo laag mogelijk te houden, zouden de netbeheerders weinig middelen meer over houden voor onderhoud van hun netten. Dit argument wordt echter door anderen ontkend omdat de gevolgen van verwaarloosd onderhoud pas na jaren zichtbaar zouden worden. Het resultaat van de discussies in de afgelopen maanden is dat de Dte nader onderzoek zal gaan doen naar de kwaliteit van levering. Een niet eenvoudige opgaaf daar ze, indien ze netbeheerders wil gaan afrekenen op hun prestatie inzake betrouwbare levering, moet beschikken over nauwkeurige storingsgegevens. Deze gegevens, waaronder onderhoudsinvesteringen, dient ze te verkrijgen uit de bedrijfsvoering van de meest belanghebbende partijen. Een tweede complicerende factor is het ontwikkelen van een maatstaf voor het begrip “kwaliteit” van stroomlevering. Naast storingen zijn daarbij ook begrippen als frequentie, spanningskwaliteit e.d. van belang. Verder kunnen ook storingen optreden ten gevolge van een hoogspanningsleiding waarop een netbeheerder geen invloed heeft.
Cbz/nr Noodstr.comm.bouw.10.11.04
2
Commissie Bouw noodstroomvoorzieningen in zorginstellingen
Continuïteit van levering in de gezondheidszorg Het waarborgen van de continuïteit van infrastructurele voorzieningen neemt in de gezondheidszorg een bijzondere plaats in. Immers, indien de stroom uitvalt kan dit ernstige gevolgen hebben in die situaties waar levensfuncties van elektrische apparatuur afhankelijk zijn. Behalve de stroomvoorziening naar voornoemde apparatuur betreft het ook communicatievoorzieningen, signalering en brandalarmering en in toenemende mate ICT-voorzieningen. Onduidelijk is welk niveau van veiligheidsvoorzieningen aangehouden moet worden. Normen geven hieromtrent geen uitsluitsel. De NEN 1010 geeft wel aan, aan welke technische eisen de voorzieningen moeten voldoen, maar niet aan welke mate van betrouwbaarheid. De huidige techniek maakt het mogelijk om de continuïteit in hoge mate te garanderen. Het is evident dat hieraan tevens aanzienlijke kosten zijn verbonden. Er is in de loop der jaren binnen de installatietechniek een zekere consensus welke zich richt naar gebruikelijke en betaalbare voorzieningen op een wijze dat in individuele gevallen zeker is dat het noodzakelijke gedaan is om de gevolgen van calamiteiten te minimaliseren. In de praktijk zal het altijd een compromis zijn tussen het wenselijke en betaalbare. Een wetenschappelijke onderbouwing van minimaal noodzakelijke voorzieningen is niet aanwezig. Voor zover bekend, wordt er geen statistiek bijgehouden van het aantal en de aard van storingen in het openbare elektriciteitsnet in relatie tot mogelijke slachtoffers ten gevolge hiervan in de gezondheidszorg. Er is wel eens geopperd een landelijk meldpunt op te zetten voor calamiteiten of bijna-calamiteiten. Een aanzet hiertoe, die gegeven zou moeten worden door de brancheverenigingen van de verschillende sectoren, ontbreekt echter tot heden. Om extra maatregelen op het gebied van noodstroomvoorzieningen e.d. te kunnen onderbouwen, is het noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in statistische gegevens. Maatregelen om continuïteit in de stroomlevering zeker te stellen Welke zijn nu de belangrijkste maatregelen die in de gezondheidszorginstellingen worden toegepast en voor financiering in aanmerking komen binnen de huidige bouwkostennormen? • Het inkoopstation met transformatoren met de hoogspanningschakelinstallatie wordt zo mogelijk vanuit twee zijden gevoed vanuit de hoogspanningsvoeding van de netbeheerder. Bij eventuele graafwerkzaamheden waarbij een hoogspanningskabel kapot wordt getrokken, kan dan via de andere hoogspanningskabel de instelling gevoed worden. • Uit een oogpunt van risicospreiding wordt, indien mogelijk, meer dan één verdeelkast toegepast en worden hoofdvoedingskabels niet via dezelfde route aangelegd. • Het verdeelnet wordt gesplitst in een preferent- en een niet-preferent deel. Het preferente deel wordt aangesloten op het noodstroomaggregaat. Binnen de gezondheidszorginstelling moet de afweging worden gemaakt welke klanten aangesloten moeten worden op dit preferente net. Ook dient duidelijk te zijn welke aansluitingen tot het preferente net behoren (bijvoorbeeld door de wandcontactdozen een andere kleur te geven) De gebruiker van een preferent net dient ervoor zorg te dragen dat die gebouwgebonden installatiedelen welke essentieel zijn voor zijn bedrijfsproces ook daadwerkelijk op het preferente net zijn aangesloten. Ook dient voortdurend door interne protocollering te worden nagegaan of apparatuur die altijd moet blijven functioneren ook daadwerkelijk op dit preferente net blijft aangesloten.
Cbz/nr Noodstr.comm.bouw.10.11.04
3
Commissie Bouw noodstroomvoorzieningen in zorginstellingen
Indien apparatuur ook niet kortstondig mag worden uitgeschakeld omdat door spanningsonderbreking levensbedreigende situaties kunnen ontstaan (een noodstroomaggregaat heeft na inschakeling maximaal 15 sec nodig om spanning te kunnen leveren) dienen aanvullende maatregelen te worden genomen zoals een no-break installatie of een UPS (Uninterruptable Power System) Hierbij wordt gedacht aan apparatuur zoals OK- en IC- apparatuur, brandmeld-, oproep- en telefooninstallaties, evenals bedienposten en zenders. UPS- en no-break systemen bestaan uit een batterij-unit die primair gevoed wordt door het preferente net. De wisselspanning wordt via inverters omgezet in gelijkspanning, waardoor de batterij unit continu wordt geladen. Aan de secundaire kant wordt deze gelijkspanning door middel van inverters weer omgezet in een wisselspanning. Gedurende een spanningsonderbreking neemt de batterij unit de functie van de netvoeding over. De capaciteit en omvang van de batterij-unit wordt bepaald door de aangesloten belasting en de vereiste backup-tijd. Cruciaal is dat het vermogen van de noodstroomvoorzieningen voldoende is om het preferente net voor 100% te voeden.
Hoeveel noodstroomvermogen en hoe getest? Noodstroomvoorzieningen en de betrouwbaarheid van de noodstroom zijn in de gezondheidszorg een voortdurend aandachtspunt. De ideeën, wensen en eisen die zorginstellingen aan deze voorzieningen stellen zowel ten aanzien van opgesteld vermogen als ten aanzien van testprocedures verschillen sterk. Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen, het Bouwcollege, heeft in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor technisch facilitair management in de gezondheidszorg (NVTG) geïnventariseerd hoe dit bij de huidige instellingen functioneert en welke veranderingen eventueel noodzakelijk zijn. Een eerste stap hiertoe is gezet door een enquête te houden onder de aangesloten leden van de NVTG. Met deze enquête (Bijlage 1) wordt allereerst duidelijk hoe het percentage noodstroom en de wijze van testen varieert binnen de diverse instellingen. Ook wordt gevraagd of men vindt of het noodstroomvermogen voldoende is en of de testprocedures en de frequentie van testen voldoende zijn. Technische ontwikkelingen, grotere afhankelijkheid van computersystemen, weerstand vanuit de organisatie tegen ‘testen’ kunnen er oorzaken van zijn dat de werkelijke situatie niet overeenkomt met de wenselijke. In een tweede stap zal over de resultaten van deze enquête met geïnteresseerden nader van gedachten worden gewisseld in de vorm van een discussiemiddag.
Enquête Ruim 45 leden van de NVTG hebben op de enquête gereageerd. Het betrof hier 30 reacties van ziekenhuizen, zes verpleeghuizen, een drietal combinaties van ziekenhuizen en verpleeghuizen en een enkele reactie van verzorgingshuizen en GGZ- en GHZ- instellingen. In deze bespreking zal alleen worden ingegaan op de belangrijkste resultaten van de ziekenhuizen. De personen die de enquête hebben ingevuld waren vrijwel allen, hoofd van de technische of facilitaire dienst en/of cluster- of sectorhoofd techniek en energievoorziening. Allen waren direct betrokken bij de problematiek van de noodstroomvoorzieningen. Onder de 30 ziekenhuizen, ongeveer 30% van alle ziekenhuizen in Nederland, bevonden zich drie academische ziekenhuizen.
Cbz/nr Noodstr.comm.bouw.10.11.04
4
Commissie Bouw noodstroomvoorzieningen in zorginstellingen
De vragen vielen in twee groepen uiteen: 1 vragen over het geïnstalleerde vermogen aan noodstroom, het percentage noodstroom, of dat voldoende was en de criteria waaraan moet worden voldaan om op noodstroom te worden aangesloten; 2 vragen of testprocedures gebruikt worden, op welke wijze er getest wordt en of de frequentie van testen als voldoende werd ervaren. Resultaten enquête 1 Het percentage noodstroomvermogen t.o.v. het transformator vermogen varieert sterk: voor academische ziekenhuizen tussen 18% en 44% bij een gemiddelde van 30%, Voor ziekenhuizen tussen 16% en 66% bij een gemiddelde van 42%. Op de vraag hoeveel procent van het noodstroomvermogen noodzakelijk is om levensbedreigende situaties te voorkomen (zonder dit verder te definiëren) lagen deze percentages tussen 5% en 40%, bij een gemiddelde van 25%. De rest van het noodstroomvermogen werd gezien als ondersteuning van het bedrijfsproces tijdens de periodes dat op noodstroom was overgeschakeld. Er werd ook gevraagd of het percentage noodstroom- t.o.v. het transformatorvermogen waarover het ziekenhuis beschikte als voldoende werd ervaren. De antwoorden hierop waren sterk verschillend: een ziekenhuis met 16% en een ziekenhuis met 66% noodstroom t.o.v. het transformatorvermogen vonden beide dat dit percentage onvoldoende was. Van de ziekenhuizen met een percentage noodstroom t.o.v. het transformatorvermogen tussen 30 % en 50% (in totaal 17 ziekenhuizen) vonden 8 ziekenhuizen dit voldoende en 9 ziekenhuizen meenden meer noodstroom te moeten installeren. Er werd verder de vraag gesteld of er binnen het ziekenhuis een criterium was waaraan voldaan moest worden om aangesloten te worden op de noodstroomvoorziening De helft van de ziekenhuizen beantwoordde dit positief, de andere helft negatief. Zowel bij de jastemmers als de nee-stemmers was een zekere risico-inschatting: is het levensbedreigend?; kan het paniek voorkomen?; patiëntenzorg, OK’s, IC’s en in mindere mate ICT hebben voorrang, zonder dat er sprake was van een schriftelijk vastgelegde risico inventarisatie. Enkele ziekenhuizen hebben behoefte of waren bezig met het opstellen van een dergelijke risico-inschatting. 2 De tweede groep vragen betrof de testprocedures en methodes. Er zijn verschillende manieren om de noodstroomvoorzieningen te testen. •Start/stop De eenvoudigste test is het start/stoppen van het noodstroomaggregaat. Gecontroleerd kan worden of het dieselaggregaat aanslaat en of de motor binnen de gestelde tijd zijn bedrijfstoestand heeft bereikt. •Synchroon overnemen Nadat het noodstroomaggregaat gestart is, zijn bedrijfstoestand heeft bereikt en de te leveren spanning en de frequentie gelijk zijn aan het openbare net, wordt het preferente net door het noodstroomaggregaat overgenomen. De gevolgen voor het ziekenhuis zijn hierbij, indien het goed functioneert, nauwelijks merkbaar.
Cbz/nr Noodstr.comm.bouw.10.11.04
5
Commissie Bouw noodstroomvoorzieningen in zorginstellingen
•Door het donker De spanning van het preferente net wordt afgeschakeld. Op dat moment dient het noodstroomaggregaat te starten en als deze zijn bedrijfstoestand heeft bereikt en de te leveren spanning voldoende is, wordt het preferente net via het noodstroomaggregaat gevoed. Het moge duidelijk zijn dat deze laatste wijze van testen het meest ingrijpend is. Gedurende 10 tot 15 seconden is het ziekenhuis (in ieder geval het preferente deel) spanningsloos en is er geen verlichting. Een laatste belangrijk punt is de elektrische belasting waarbij wordt getest. In de nacht en vroege morgen is het opgenomen vermogen van een ziekenhuis relatief gering. Veel apparaten staan uit en de verlichting is minimaal. De mogelijke overlast tengevolge van het testen is dan klein. Testen in periodes waarbij het ziekenhuis in vol bedrijf is en wanneer de opgenomen vermogens groot zijn, geeft een groter risico voor storingen bij de testen, maar ook een grotere kans op overlast. Frequentie van testen Het aantal keren dat noodstroomaggregaten getest worden via één van de bovenstaande procedures varieert van 1 tot 52 maal per jaar. Alle ziekenhuizen doen start/stop-tests, maar combineren dat in veel gevallen met één van de andere testprocedures. 90% van de ziekenhuizen voert synchrone tests uit. Het aantal malen per jaar dat dit wordt uitgevoerd verschilt sterk. 20% doet deze test max. 6 keer per jaar, 40% maandelijks, 15% per 14 dagen en 15% voert deze wekelijks uit. De beste test is waarbij “door het donker” wordt gegaan. Van de ziekenhuizen blijkt 30% nooit op deze wijze te testen, 10% doet dat 1 maal per twee jaar, 38% voert de test 1 maal per jaar uit, 13% 2 maal per jaar, 6% 1 maal per twee maanden en 3 % 1 maal per maand. In sommige gevallen wordt er geen toelichting gegeven op deze wijze van testen. Enkele geënquêteerden voeren het argument aan dat dit “door het donker testen” overlast met zich mee brengt en de organisatie dit tracht te voorkomen. In sommige ziekenhuisorganisaties wordt dit blijkbaar geaccepteerd, in anderen niet. Als laatste vraag is gesteld hoeveel elektriciteitsstoringen van het openbare net jaarlijks voorkomen. Dit blijkt relatief laag te zijn. Gemiddeld kwam het minder dan twee keer per jaar voor dat in een instelling het openbare net uitvalt. (In sommige ziekenhuizen geen uitval gedurende 5 jaar, in andere in één jaar 4 maal kort achter elkaar.) Slechts een enkeling gaf aan dat de betrouwbaarheid van stroomlevering van het openbare net afnam. Sommigen gaven als oorzaak van stroomuitval bouwwerkzaamheden in de omgeving van het ziekenhuis waarbij stroomkabels werden beschadigd. Bespreking resultaten enquête In de bouwkostennota van het Bouwcollege wordt aangegeven dat het noodstroomvermogen in het algemeen beperkt is tot 40% van het transformatorvermogen (opgestelde vermogen). Ook wordt wel uitgegaan van 40% van het aangesloten vermogen (dit is het maximaal gelijktijdig te verwachten vermogen, in de meeste gevallen +/- 80 % van het opgestelde vermogen). Als gemiddelde voor de ziekenhuizen blijkt dit volgens de enquête redelijk te kloppen( 44%), maar de afwijkingen naar boven en naar beneden zijn zeer groot.
Cbz/nr Noodstr.comm.bouw.10.11.04
6
Commissie Bouw noodstroomvoorzieningen in zorginstellingen
Over hoeveel noodstroomvermogen er dient te worden opgesteld, zijn de meningen sterk verdeeld. In veel gevallen wordt dit niet bepaald door het vermogen benodigd om levensbedreigende situaties te voorkomen, maar meer in welke mate het bedrijfsmatige proces binnen de instelling doorgang moet kunnen vinden. Maar ook het percentage aan noodstroom nodig om levensbedreigende situaties te voorkomen, verschilt sterk. Ook zijn er grote verschillen in de testprocedures en de frequentie van het testen van noodstroomprocedures. De betrouwbaarheid van de landelijke elektriciteitsvoorziening wordt nog hoog ingeschat en ook wordt door de meerderheid van de geënquêteerden niet ervaren dat deze kwaliteit terugloopt. Vervolg Uit de reacties van de geënquêteerden bleek een sterke behoefte om over noodstroomvoorzienengen en het testen hiervan nader van gedachten te wisselen. Het Bouwcollege zal hiervoor een middag organiseren voor de betrokken doelgroep. Het doel van een dergelijke bijeenkomst zal zijn om na te gaan of er ten aanzien van opgestelde noodstroomvermogens en testfrequenties gekomen kan worden tot algemene aanbevelingen voor de ziekenhuissector. Een uitvoeriger analyse van de resultaten van deze enquête zal gepubliceerd worden in het vakblad Techniek in de gezondheidszorg.
Cbz/nr Noodstr.comm.bouw.10.11.04
7