RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 24 juni 1999 (06.07) (OR. en/fin) 9562/99 LIMITE FISC 148
NOTA VAN HET VOORZITTERSCHAP aan : de Groep Financiële Vraagstukken (directe belasting) op : 9 juli 1999 Betreft : Belasting op spaargeld
Voor de delegaties gaat hierbij een nota van het Finse voorzitterschap betreffende de belasting op spaargeld: definitie van rente - uitkeringen door instellingen voor collectieve belegging in effecten (artikelen 5 quater en 5 quinqies). ________________________
9562/99
gra/PW/td DG G
NL 1
BIJLAGE 1.
Algemeen
Volgens artikel 5 c) van het richtlijnvoorstel wordt onder rente ook verstaan "de opbrengsten die worden uitgekeerd door instellingen voor collectieve belegging in effecten in de zin van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad die meer dan 50% van hun activa rechtstreeks of onrechtstreeks in vorderingen of overeenkomstige waardepapieren beleggen". Doel van de regeling is dat beleggingen in rentewaarden via instellingen voor collectieve belegging (icbe's) aan een soortgelijk belastingregime worden onderworpen als rechtstreekse beleggingen in rentewaarden. Dat wordt belangrijk geacht vanuit het oogpunt van neutraliteit ten aanzien van beleggingsvormen. Verschillende belasting van economisch gezien gelijksoortige beleggingsactiviteiten zou tot distorsies in het beleggingsgedrag kunnen leiden en macro- economisch efficiëntieverlies kunnen veroorzaken. Beleggingsfondsen zijn ook van grote betekenis omdat met name veel privépersonen daarvan gebruik maken. Volgens een wijdverbreide opvatting zou het feit dat door in rentewaarden beleggende fondsen uitgekeerde winstaandelen buiten de werkingssfeer van de richtlijn blijven, neerkomen op een duidelijke leemte in de belastinggrondslag, waardoor het beleggingsgedrag wordt beïnvloed ten gunste van die fondsen. Aan de opneming van icbe's zijn ook bepaalde nadelen verbonden. Bijvoorbeeld: de naleving van de richtlijn brengt kosten voor de beleggingsinstellingen met zich mee in de EU gevestigde beleggingsinstellingen kunnen aan concurrentiekracht inboeten ten opzichte van buiten de EU gevestigde beleggingsinstellingen, waardoor het gevaar ontstaat dat icbe's zich buiten de EU gaan vestigen en hun beleggingen buiten de EU concentreren de toepassing van de richtlijn leidt ertoe dat ook door de icbe's verkregen dividenden en kapitaalopbrengsten voor de belasting behandeld worden als renten (ervan uitgaande dat minder dan 50% van de inkomsten van de icbe's bestaat uit dividenden en/of kapitaalopbrengsten). Het gevaar van verlegging van activiteiten van fondsen naar buiten de EU moet beschouwd worden als een aanzienlijk probleem. Volgens het voorzitterschap zou het richtlijnvoorstel het internationale concurrentievermogen van de EU-fondsen echter niet zo zeer schaden dat daardoor een grote vlucht naar derde landen zou worden ontketend. Opgemerkt zij dat de door de interne markt en de gemeenschappelijke munt gebrachte voordelen een positieve invloed hebben op het concurrentievermogen van de icbe's van de EU. Bij de beoordeling van de internationale concurrentiesituatie moet bovendien voor ogen worden gehouden dat de internationale belastingsamenwerking door toedoen van zowel de EU (onderhandelingen met derde landen) als de OESO voortdurend wordt geïntensiveerd. 9562/99 BIJLAGE
gra/PW/td DG G
NL 2
Naar het oordeel van het voorzitterschap zijn de argumenten voor de opneming van icbe's zo zwaarwegend dat de behandeling van de regeling inzake icbe's op basis van het bestaande voorstel moet worden voortgezet. * Vraag:
Kunnen de lidstaten instemmen met deze analyse?
In verband met het bestaande richtlijnvoorstel zijn er tal van praktische, technische en interpretatieproblemen die door de groep uitvoerig dienen te worden besproken. In kringen van o.a. Europese marktdeelnemers is onzekerheid ontstaan over de interpretatie van bepaalde formuleringen. Ook hebben de marktdeelnemers zich bezorgd getoond over de praktische en administratieve problemen in verband met de toepassing van de regeling. Als leidraad voor de besprekingen in de groep worden hieronder de problemen in verband met de icbe-regeling beschreven alsmede mogelijke oplossingen daarvoor. 2.
Definitie van onder de richtlijn vallende instellingen voor collectieve belegging
"Instellingen voor collectieve belegging in effecten in de zin van Richtlijn 85/611/EEG (icbe's)" Deze bepaling kan zo worden geïnterpreteerd dat de richtlijn inzake spaargeld alleen betrekking heeft op icbe's die vallen onder Richtlijn 85/611/EEG 1 betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's). Deze beperking kan als problematisch beschouwd worden omdat zij als een vorm van belastingdiscriminatie van onder de icbe-richtlijn vallende instellingen voor collectieve belegging ten opzichte van andere instellingen voor collectieve belegging gezien kan worden. Veel lidstaten kennen een groot aantal niet-geharmoniseerde beleggingsfondsen. Als die buiten de werkingssfeer van de spaargeldrichtlijn blijven zou zulks een duidelijke lacune in de belastinggrondslag vormen. Daardoor zou de spaargeldrichtlijn het opzetten en gebruiken van niet geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging kunnen in de hand werken. Een dergelijke ontwikkeling zou geenszins als wenselijk kunnen worden beschouwd.
1
Voor de bestaande voorstellen betreffende de verruiming van de icbe-richtlijn, zie PB C 280, 1998, blz. 6, en PB C 272, 1998, blz. 7.
9562/99 BIJLAGE
gra/PW/td DG G
NL 3
Op artikel 5, litterae c) en d), is ook krítiek geleverd omdat alleen beleggingen van het fondstype binnen de werkingssfeer ervan vallen. Verzekeringsproducten bijvoorbeeld komen financieel gezien heel dicht bij fondsbeleggingen. Volgens het voorzitterschap zou het evenwel verstandig zijn verzekeringsproducten vooralsnog buiten de werkingssfeer van deze richtlijn te houden. Verzekeringsproducten vormen duidelijk een categorie op zichzelf en de betrokken belastingproblematiek zou als afzonderlijk dossier behandeld moeten worden. * Vraag: kunnen de lidstaten instemmen met bovenstaande conclusies? Van verschillende kanten zijn voorstellen gedaan voor een ruimere definitie van onder de werkingssfeer van de richtlijn vallende instellingen voor collectieve belegging: 1.
(Het Europees Parlement, 10.2.99) De verwijzing naar Richtlijn 85/611/EEG wordt in haar geheel weggelaten: "income distributed by undertakings for collective investment in transferable securities which invest ..."
2.
"income distributed by UCITS subject to the Council Directive 85/611/EEG and other collective investment undertakings within the meaning of the first and second indents of article 1(2) which invest ..."
3.
"Income distributed by collective investment undertakings which invest ...".
In alternatief 1 blijft de definitie ruim. In alternatief 2 wordt de definitie gekoppeld aan de concepten van Richtlijn 85/611/EEG. In beide alternatieven zouden alleen icbe's die in "effecten" ("transferable securities") beleggen binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen . Alternatief 3 voorziet niet in een dergelijke beperking en is daarmee alleszins de ruimste definitie. * Vraag: aan welk alternatief voor de definitie van ICBE's geven de lidstaten de voorkeur, of zijn er lidstaten met een ander voorstel?
9562/99 BIJLAGE
gra/PW/td DG G
NL 4
3.
Omschrijving van icbe's die in obligaties beleggen ("die meer dan 50% van hun activa ... beleggen ...")
In theorie zou het best kunnen worden uitgegaan van een regelmodel waarin alleen het deel van de door de icbe's betaalde uitkeringen dat overeenkomt met de uit rentewaarden verkregen inkomsten als rente in de zin van de richtlijn wordt beschouwd. Omdat een dergelijk regelmodel een bijzonder grote administratieve rompslomp voor de beleggingsfondsen met zich mee zou brengen, is in het richtlijnvoorstel uitgegaan van een algemeen criterium van 50%. * Vraag: zijn de lidstaten het eens met de opvatting van het voorzitterschap dat de definitie van in rentewaarden beleggende icbe's net als in het voorliggende richtlijnvoorstel gebaseerd moet worden op een algemeen criterium? 3.1. Statuten/werkelijke beleggingsactiviteiten Uit de formulering van de bepaling wordt niet duidelijk wat met het criterium van 50% wordt bedoeld: houdt dit criterium in dat: een icbe binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt indien zij volgens haar statuten (fund rules, instruments of incorporation) ten minste 50% kan/moet beleggen in rentewaarden? of icbe's (op een bepaald tijdstip of in een bepaalde periode) werkelijk ten minste 50% aan rentewaarden in hun portefeuille moeten hebben? 3.1.1. Eerste interpretatie: statuut van de icbe's -
voordelen: gemakkelijker in de praktijk toe te passen, minder kosten voor het beleggingsfonds nadelen: moedigt de markt aan beleggingsfondsen met een 49%-regel op te richten
3.1.2. Tweede interpretatie: werkelijke beleggingsactiviteiten -
voordelen: gaat uit van de daadwerkelijke economische activiteit; zet niet aan tot de oprichting van beleggingsfondsen met een 49%-regel
-
nadelen: grote administratieve belasting, status van icbe's (in relatie tot de richtlijn) kan dagelijks veranderen
9562/99 BIJLAGE
gra/PW/td DG G
NL 5
Indien wordt uitgegaan van de werkelijke beleggingsactiviteit zou gedetailleerd geregeld moeten worden hoe de waarde van de beleggingsportefeuille wordt bepaald. Dan zouden in ieder geval de volgende vragen moeten worden beantwoord: a)
Methode voor de waardering van de beleggingsportefeuille?
Marktwaarde of historische waarde? De marktwaarde zou overeenkomen met de werkelijke situatie maar zou een grote administratieve belasting met zich meebrengen (zij verandert voortdurend). De methode waarbij uitgegaan wordt van de historische waarde op basis van b.v. de boekhouding of de belastingaangifte zou in de praktijk gemakkelijker toe te passen zijn. b) -
Tijdstip van de bepaling van de waarde van de beleggingsportefeuille? De waarde op een bepaald moment of de gemiddelde waarde in een bepaalde periode?
De waarde op een bepaald moment (bijvoorbeeld aan het eind van het aan de winstuitkering voorafgaande belastingjaar of boekjaar) zou in de praktijk gemakkelijker toe te passen zijn, maar zou het dan weer heel gemakkelijk maken te voorkomen dat de richtlijn wordt toegepast. De bepaling van de gemiddelde waarde in een bepaalde periode (bijvoorbeeld de gemiddelde waarde van de portefeuille in het aan de winstuitkering voorafgaande kalenderjaar, belastingjaar of boekjaar) zou een grotere administratieve belasting met zich meebrengen maar zou beter overeenstemmen met de werkelijke situatie. Het voorstel van het Europees Parlement (10.2.99) is gebaseerd op bepaling van de jaarlijkse gemiddelde waarde: "... which invest directly or indirectly on a yearly average more than 50% of their assets in debtclaims or corresponding securities" * Vragen: Aan welke van de twee mogelijke interpretaties - statuut of werkelijk beleggingsgedrag geven de lidstaten de voorkeur? Indien de voorkeur uitgaat naar het werkelijke beleggingsgedrag, hoe zou dan de waarde van de beleggingsportefeuille van een icbe moeten worden bepaald (methode, tijdstip)?
9562/99 BIJLAGE
gra/PW/td DG G
NL 6
3.2. De toepassing van het 50%-criterium op gegroepeerde beleggingsfondsen (parapluconstructies) Het voorstel zou zo kunnen worden geïnterpreteerd dat met het begrip "instelling voor collectieve belegging" een instelling wordt bedoeld die als geheel gezien de activiteiten van een beleggingsfonds uitoefent. Bij de toepassing van het criterium ontstaan problemen in verband met zogeheten paraplu-constructies, dat wil zeggen fondsen die zo gestructureerd zijn dat onder het moederfonds verscheidene afzonderlijke fondsen met een zelfstandig beleggingsbeleid functioneren. Bijvoorbeeld: Een belegger heeft belegd in een onder een paraplu-constructie vallend beleggingsfonds dat louter belegt in aandelen. De paraplu-constructie die uiteindelijk de winstaandelen aan de beleggers uitkeert - voldoet evenwel aan het 50%-criterium van de spaargeldrichtlijn, zodat de uitkeringen als rente worden aangemerkt. De zuivere aandelenbeleggingen van de belegger gelden fiscaal dan toch als rentedragende beleggingen. * Vraag: moet het 50%-criterium worden toegepast op de groep van beleggingsfondsen of op elk beleggingsfonds afzonderlijk? 4.
Diversen
4.1. Via de vervreemding van beleggingsfondsdeelnemingen verkregen winsten (artikel 5) Veel icbe's werken volgens het principe dat zij niet jaarlijks winst uitkeren aan de houders van rechten van deelneming, maar de opbrengst van de belegger wordt gevormd door het verschil tussen de inschrijvingsprijs en de verkoopsprijs. Het basisprincipe van artikel 5, onder d is dat icbe's die geen winstuitkeringen doen, voor belastingdoeleinden in een soortgelijke situatie verkeren als instellingen die wel winstuitkeringen doen. In verband met deze regel wordt het met name als problematisch ervaren dat de vaststelling van de inschrijvingsprijs van het recht van deelneming de uitbetalende instelling moeilijkheden (kosten) kan opleveren. Er ontstaan vooral problemen wanneer de uitbetalende instelling niet het beleggingsfonds zelf is.
9562/99 BIJLAGE
gra/PW/td DG G
NL 7
4.2. Afschaffing van dubbele belasting (artikel 10, 3 a) en b) en 10.4) Met artikel 10.3 wordt beoogd de dubbele belasting van via icbe's verrichte beleggingen af te schaffen. Deze bepaling moet worden gezien tegen de achtergrond van het streven naar neutraliteit: net als rechtstreekse beleggingen in rentewaarden zouden ook via icbe's verrichte beleggingen in rentewaarden slechts één keer moeten worden belast. Dubbele belasting moet op zodanige wijze worden afgeschaft dat daadwerkelijk betaalde belastingen worden gecompenseerd a) b)
in de belasting van de staat van de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde (de staat van de woonplaats van de uitbetalende instelling heeft het informatiestelsel gekozen) door de uitbetalende instelling (de staat van de woonplaats van uitbetalende instelling heeft het bronbelastingstelsel gekozen).
Met artikel 10.4 wordt de afschaffing beoogd van dubbele belasting die het gevolg is van in een derde land geheven bronbelasting. Volgens dit artikel moet de uitbetalende instelling - wiens staat gekozen heeft voor het bronbelastingstelsel - de bronbelasting verminderen met de in het derde land geheven bronbelasting. Artikel 10.4 heeft betrekking op alle onder de richtlijn vallende rente–inkomsten, maar dat wordt wat betreft icbe's als zeer problematisch beschouwd. De marktdeelnemers hebben de regels inzake de afschaffing van dubbele belasting als bijzonder problematisch aangemerkt. Volgens hen zou het bijzonder moeilijk en in ieder geval zeer duur zijn de daadwerkelijk door een beleggingsfonds betaalde belastingen en de in derde landen geheven bronbelastingen vast te stellen en daarmee rekening te houden. 4.3. Innoverende financiële instrumenten De Raad ECOFIN heeft op 25 mei besloten dat zogenaamde innoverende financiële instrumenten buiten de werkingssfeer van de richtlijn blijven. Bij de bepaling van onder de richtlijn vallende icbe's (50%-criterium) zouden dergelijke beleggingen met recht ook in aanmerking kunnen worden genomen. Het is heel gebruikelijk dat de beleggingsportefeuille van icbe's voor een deel ook innoverende financiële instrumenten bevat. Wanneer deze laatste bij de vaststelling van de status van icbe's niet meegerekend worden, zou het zeer makkelijk worden de richtlijn te omzeilen.
9562/99 BIJLAGE
gra/PW/td DG G
NL 8
4.4. Fiscaal transparante icbe's Met fiscaal transparante icbe's worden icbe's bedoeld die vanuit belastingoogpunt niet worden beschouwd als afzonderlijke rechtspersonen. Hun inkomsten worden beschouwd als door de eigenaar van de icbe rechtstreeks verworven inkomsten. Het richtlijnvoorstel bevat geen specifieke bepalingen met betrekking tot transparante icbe's. Er zou vanuit gegaan kunnen worden dat op die icbe's artikel 5, littera a), van toepassing is, dat wil zeggen dat de door de icbe verworven rente-inkomsten worden beschouwd als rente-inkomsten van de eigenaar van het fonds. Een dergelijke situatie zou er evenwel toe kunnen aanzetten een fonds al dan niet transparant te maken al naar gelang of van het fonds meer of minder dan 50% aan renteinkomsten te verwachten valt. * Voorstel van het voorzitterschap: De onderwerpen onder diversen uitvoeriger behandelen tijdens de in september te organiseren vergadering op technisch niveau. In de tussentijd zal getracht worden duidelijkheid te scheppen over verschillende regelgevingsalternatieven en onder andere over mogelijkheden om de kosten voor de uitbetalende instellingen te verminderen.
_______________
9562/99 BIJLAGE
gra/PW/td DG G
NL 9