MINISTERIE VAN FINANCIEN
1010 Brussel, R.A.C. Financietoren, bus 61 Kruidtuinlaan, 50 Tél. (02)210.26.11
Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit _______ Centrale diensten Sector BTW _______ Dienst VII - Directie VII/1 Cel “ begroting, fiscale ontvangsten en statistieken ” _______ Ons kenmerk : Ind. 2407/02 _______ Dossier behandeld door : Ch. VAN LAERE, E.A. Inspecteur Tel. : 02/210.27.95 - Fax : 02/210.23.59
NOTA INZAKE DE EFFECTEN UITGAANDE VAN HET VERLAAGD BTWTARIEF VAN ZES PROCENT OP DE ARBEIDSINTENSIEVE DIENSTEN.
Deze nota wil een overzicht verstrekken van de ontwikkelingen in de bouwsector, voornamelijk op het vlak van de omzet en de tewerkstelling, sinds de invoering van het verlaagd BTW-tarief van zes procent voor arbeidsintensieve diensten op 1 januari 2000. (1)
a. Juridisch kader : Het koninklijk besluit welke de concrete beschikkingen ter zake regelt, vloeit voort uit de bepalingen van Richtlijn nr. 1999/85/EG van de Raad van 22 oktober 1999, aangenomen tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG, wat de mogelijkheid betreft om bij wijze van experiment op arbeidsintensieve diensten het verlaagd BTW-tarief van zes procent toe te passen. De desbetreffende richtlijn is dus tot stand gekomen met de bedoeling de schepping van werkgelegenheid te bevorderen bij middel van de toepassing van het verlaagd BTW-tarief op bepaalde arbeidsintensieve diensten welke niet waren opgenomen in bijlage H van de Zesde BTW-Richtlijn. Richtlijn 1999/85/EG voegt precies daarom een artikel 28, lid 6 evenals een bijlage K toe aan de Zesde BTW-Richtlijn.
(1)
Koninklijk besluit van 18 januari 2000 tot wijziging van het Koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven.
De beoogde diensten, opgenomen in deze bijlage, zijn door de Europese instanties op basis van volgende criteria geselecteerd: - arbeidsintensief zijn - grotendeels rechtstreeks voor eindgebruikers worden verricht - hoofdzakelijk lokaal zijn en vermoedelijk geen aanleiding geven tot concurrentie-distorsies - een nauw verband vertonen tussen de prijsverlaging als gevolg van de tariefverlaging en de te verwachten toename van de vraag en de werkgelegenheid - de goede werking van de interne markt niet in gevaar brengen.
België heeft er, onder meer, voor geopteerd de in bijlage K bedoelde diensten inzake de bouwsector aan het verlaagd BTW-tarief van zes procent te onderwerpen. De bewuste bijlage K bepaalt dat het specifiek moet gaan om renovatie en herstel van particuliere woningen, met uitzondering van materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de waarde van de verstrekte diensten. De Belgische Autoriteiten hebben de concrete invulling van deze beschikkingen opgenomen in het bovenvermeld koninklijk besluit van 18 januari 2000. De Lid-Staten welke de machtiging hebben verkregen om het verlaagd tarief toe te passen, dienen evenwel vóór 1 oktober 2002 een uitvoerig verslag op te stellen met een algehele evaluatie van de doeltreffendheid van de maatregel vanuit een dubbel oogmerk, te weten de schepping van werkgelegenheid en de efficiëntie. Beide items focussen duidelijk op het economisch kader waarin de bouwsector zich begeeft. In de navolgende beschouwingen zullen de meest recente ontwikkelingen ter zake nader worden onderzocht. * ** b. De
economische gevolgen van de BTW-tariefverlaging in de bouwsector.
b1. De invloed op de omzet, gerealiseerd aan zes procent. België heeft een ruime ervaring met de toepassing van het verlaagd tarief in de bouwsector. Het land past immers sinds maart 1982 het verlaagd tarief van 6 procent toe in de betrokken sector. Uiteraard zijn de toepassingsmodaliteiten over de jaren heen flink gewijzigd. Eén constante is evenwel altijd behouden, te weten het geheel of gedeeltelijk onderwerpen aan het BTWtarief van zes procent van nagenoeg dezelfde diensten als deze bedoeld in bijlage K, zoals ze weerhouden zijn in richtlijn 1999/85/EG. Vanaf maart 1982 tot en met juli 1986 was zowat alle werk in onroerende staat, verricht voor eindgebruikers, onderworpen aan bovenvermeld tarief. Het ging hier zowel over nieuwbouw, vernieuwbouw als herstellingen. Vanaf augustus 1986 tot oktober 1995 is dan het verlaagd tarief toegepast op de bedoelde diensten in bijlage K, maar dan verricht aan privé-woningen vanaf 20 jaar oud. Onder meer om redenen als daar zijn de grondschaarste in België, de actieve politiek inzake renovatie en vernieuwbouw in het algemeen en de stadskernvernieuwing in het bijzonder alsmede de succesrijke ervaring met de maatregel op het vlak van de gefactureerde omzet, heeft de Belgische regering in 1995 beslist om vanaf 1 november van dat jaar het toepassingsveld van het verlaagd tarief uit te breiden tot woningen vanaf 15 jaar oud. De beslissing te opteren voor een verdere drempelverlaging voor de toepassing van het verlaagd tarief in het jaar 2000 ligt bij deze dan ook voor de hand. Daarbij dient nagegaan of de huidige toepassing van het verlaagd tarief reeds vruchten afwerpt! Uiteraard
kunnen de huidige ontwikkelingen het best worden afgemeten aan de evolutie van de omzet in het betrokken deelsegment van de bouwsector. b2. Hoe ziet de omzetontwikkeling eruit in historisch perspectief? In de onderstaande grafiek is de evolutie van de omzet afgebeeld inzake de werken in onroerende staat als daar zijn de renovatie, de herstellingen, de vernieuwbouw enzovoort, verricht aan privé-woningen. Daarbij is de periode 1987-2001 in ogenschouw genomen. Er dient aangestipt dat de ouderdomsvoorwaarde in deze periode is gewijzigd. Tot november 1995 betreft het woningen vanaf 20 jaar oud. In de periode tot en met 1999 gaat het om woningen tot 15 jaar oud, terwijl voor de jaren 2000 en 2001 de ouderdomsgrens is teruggebracht tot 5 jaar. De onderhavige grafiek is opgemaakt aan de hand van cijfergegevens uit de BTW-aangiften. De administratie kan zulks uit de aangiften afleiden gezien enkel “eindgebruik” in de betrokken NACEbouwcodes is opgenomen. Intermediair verbruik kan dus nooit opgenomen worden in die NACE-codes, vandaar dan ook dat deze gegevens bruikbaar zijn om het eindgebruik te bepalen.
EVOLUTIE VAN DE OMZET ONDERWORPEN AAN HET VERLAAGD BTW-TARIEF VAN ZES PROCENT IN DE BOUWSECTOR.
omzet(In miljard BEF)
250
200
150
100
50
0 1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
jaar rode curve : omzet zwarte curve : trendlijn
Uit de grafiek zijn een aantal bevindingen af te leiden. Primo blijkt de continue, positieve groei van de omzet, gerealiseerd in het betrokken deelsegment van de bouwsector. Naast de “fiscale incentives” spelen uiteraard ook andere factoren een rol zoals de gevoelige toename van het beschikbaar inkomen in die periode, de stevige daling van de rentetarieven voor hypothecaire leningen, en de continue stimulans van zowel de federale als de deelregeringen voor renovatie, vernieuwbouw en stadskernvernieuwing. De “resultante” van het volledige pakket maatregelen, waarin de fiscaliteit een wezenlijk onderdeel vormt, is dus onverdeeld positief.
Secundo blijkt uit de bovenstaande grafiek dat de omzet in de periode 2000-2001 sneller stijgt dan de groei
opgemeten in de onmiddellijk daaraan voorafgaande periode (1998-1999), en dit niettegenstaande de getemperde groei in de bouwsector als geheel.
Teneinde de evolutie wat concreter voor te stellen, is de onderhavige tabel opgenomen met de basisgegevens.
DE EVOLUTIE VAN DE OMZET IN DE BOUWSECTOR IN DE PERIODE 1987-2001.
JAAR: OMZET IN MILJARDEN BEF
1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
63,4 71,5 77,5 88,8 94,1 102,13 107,92 117,1 131,9 141,3 151,49 163,5 170,8 181,1 192,2
PROCENTUELE GROEI T/T-1
GLOBALE GROEICIJFERS VOOR BELGIE.
12,78% 8,39% 14,58% 5,97% 8,53% 5,67% 8,51% 12,64% 7,13% 7,21% 7,93% 4,46% 6,03% 6,13%
7,00% 8,40% 6,00% 4,80% 5,00% 3,00% 5,40% 3,70% 2,40% 5,00% 3,90% 4,30% 5,40% 3,30%
Uit de tabel blijkt duidelijk dat de groei sterke schommelingen vertoont van jaar tot jaar. De amplitude van de groei is des te opmerkelijker te noemen als ze vergeleken wordt met de algemeeneconomische groeicijfers voor België, welke eveneens in de tabel zijn opgenomen. De groei in dit deelsegment van de bouw scoort systematisch beter in elk van de betrokken 15 jaren dan de globale economische groei. Het is dus duidelijk dat het betrokken deelsegment een meer dan evenredige bijdrage levert tot de algemeeneconomische groei en, vermits het om een zeer arbeidsintensieve sector gaat, ook de werkgelegenheid op positieve wijze schraagt. Teneinde de bovenvermelde schommelingen in de groei-ontwikkeling van de beschouwde deelsector van de bouw ietwat beter te visualiseren, is de onderstaande grafiek opgemaakt.
DE EVOLUTIE VAN DE OMZET ONDERWORPEN AAN HET VERLAAGD TARIEF VAN ZES PROCENT IN DE BOUWSECTOR GEDURENDE DE PERIODE 1987-2001. 6
5
GROEI
4
3
2
1
0 1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994 JAAR
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
LOGARITMISCHE EVOLUTIE VAN DE OMZET JAARLIJKSE LOGARITMISCHE GROEI Logaritmisch (JAARLIJKSE LOGARITMISCHE GROEI )
Vooraf dient aangestipt dat hier logaritmisch gewerkt is teneinde zowel de jaarlijkse groeicijfers als de globale ontwikkeling van de omzet in dit deelsegment beter in kaart te brengen.
Uit deze grafiek blijkt vrij goed dat die jaarlijkse groei forse sprongen maakt. In de jaren 1998-1999, periode welke onmiddellijk voorafgaat aan de uitbreiding van het verlaagd tarief tot woningen van 5 jaar oud, kent de sector een “dipje”.
In de jaren 2000 én 2001 bedraagt de groei opnieuw 6 à 6,1 procent wat, zoals verder zal blijken, heel wat beter is dan het sectorgemiddelde. Visueel wordt de verbeterde groei aangeduid door het feit dat de afstand tussen de trendlijn en de groeicijfers vanaf 2000 merkbaar verdicht. Tevens kan hier reeds aangestipt worden dat de eerste resultaten voor 2002 eveneens bemoedigend zijn. Toch is het wenselijk de cijfers voor het eerste semester te kennen teneinde mogelijke distorsies ten gevolge van seizoenschommelingen te weren.
b3. De samenhang tussen de evolutie in de vernieuwbouw (renovatie, herstelling, …) en de
“overige” bouw (nieuwbouw door particulieren, overheid, …) Benevens de evolutie van het betrokken deelsegment op zich, is het ook noodzakelijk de ontwikkeling te kennen van het eindgebruik in de bouwsector als geheel. Daartoe is de onderstaande grafiek opgemaakt. Ook hier is het cijfermateriaal logaritmisch verwerkt.
DE EVOLUTIE IN DE BOUWSECTOR NAAR AARD VAN DE WERKEN.
7 6
GROEI_EVOLUTIE
5 4 3 2 1 0 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 -1 -2 TIJD
totale eindconsumptie bouw
eindconsumptie renov,herstelling, enz...
procentuele groei renov, herstelling,enz...
procentuele groei totale eindconsumptie bouw
De twee bovenste curven geven respectievelijk het verloop weer van de totale eindconsumptie in de bouw en de eindconsumptie inzake renovatie, herstelling, onderhoud en aanverwante diensten. In de globale eindconsumptie zijn, benevens het deelsegment “renovatie …”, onder meer ook het eindgebruik inzake de nieuwbouw, de bouwwerken uitgevoerd door de overheid en de niet aan de BTW onderworpen bedrijven opgenomen. De twee onderste curven geven het procentueel groeiverloop weer van de twee bovenste curven. Globaal gezien blijkt, uit de beide bovenste curven, dat de bestudeerde componenten van de bouwsector een quasi continu positief groeiverloop te kennen. Toch geven de beide onderste curven duidelijk aan dat de schommelingen van jaar tot jaar substantieel zijn. Daarbij kunnen volgende kanttekeningen worden gemaakt. Primo blijkt dat de omzet, onderworpen aan het verlaagd tarief van zes procent, een veel stabieler patroon
vertoont dan de eindconsumptie in de sector als geheel. Bij de overige deelsegmenten maakt vooral de nieuwbouw gevoelige sprongen. Dit kan als volgt worden verklaard. In de eerste helft van de jaren 80 presteerde de nieuwbouw ondermaats, dit ingevolge de hoge werkloosheid, de jobinstabiliteit en voornamelijk de hoge interesttarieven. Vanaf 1987 tot 1995 kende de nieuwbouw een explosieve groei, gezien vooral de interestvoeten drastisch zijn verlaagd. Daardoor werd nieuwbouw bereikbaar voor een groter publiek, wat resulteerde in een soort “inhaaleffect”. Vanaf 1996 kent dit segment van de bouwsector echter een ietwat volatiel verloop. Vanaf 1999 treedt er een duidelijk dalende trend in, welke zelfs uitmondt in negatieve groeicijfers voor het jaar 2001. Niet enkel is het inhaaleffect van begin de jaren tachtig uitgewerkt, ook de grondprijs is enorm toegenomen. Last but not least speelt de actuele politiek inzake vernieuwbouw e.d. ook een rol bij de huidige groeiontwikkeling ter zake. Terugkerend naar de sector “renovatie” blijkt dat de groei in dit deelsegment voor de periode 2000-2001 alvast op peil blijft, dit niettegenstaande de actuele vertraagde economische groei. De nieuwe maatregel, zoals blijkt uit de grafiek, mist blijkbaar haar efficiëntie dus niet. Het volledige project inzake het verlaagd BTW-tarief blijkt sinds 1987 immers de doelstelling inzake de bestendiging van de activiteit niet te missen.
Secundo blijkt uit de grafiek ook een quasi parallelle groeiontwikkeling in de periode 1987-1995 tussen de beide beschouwde grootheden in de bouwsector. Pas vanaf 1996 treden er scherpe schommelingen op in de omzet van de nieuwbouw terwijl de omzet inzake vernieuwbouw en herstelling een vrij constant verloop kent.
Tertio dient aangestipt dat de beschouwde periode nog te kort is om de volledige impact van de maatregel te kunnen inschatten. Elke maatregel dient immers eerst voldoende bekendheid te verwerven en bovendien vergt het enige tijd om tot investeringsprojecten over te gaan en deze te concretiseren. Inderdaad, dergelijke projecten vragen, benevens het initiatief van de particulier, de inzet van diverse partijen als daar zijn architecten, financieringsinstellingen, diverse aannemers, enzovoort. Gezien de groei zowel in het jaar 2000 (+6,03 procent) als in het jaar 2001 (+6,13 procent) de zes procent haalt én de groei voor de eerste maanden van het lopend jaar eveneens reeds boven de zes procent uitkomt, mag, bij voorzichtige extrapolatie, een nagenoeg identieke evolutie verwacht worden voor het volledig jaar 2002. Een dergelijke groei van ± 6 procent is trouwens een uitstekend resultaat bij confrontatie met de lage algemeen-economische groei voor de jaren 2001-2002 in het algemeen en de dalende trend bij de nieuwbouw in het bijzonder. Voor de beide laatste jaren bedraagt de globale groei in de sector immers nauwelijks 1,26 procent.
C. De werkgelegenheid in de sector. Wat de werkgelegenheid betreft, is het niet eenvoudig om precieze cijfers te verkrijgen omtrent het aantal personen dat specifiek in het deelsegment in kwestie tewerkgesteld is. Daarom is er geopteerd voor een meer globale aanpak teneinde een representatieve benadering te bieden van het probleem. Er zijn immers cijfers beschikbaar inzake de tewerkstelling in de subsector “gebouwen” van de bouwsector. In de onderstaande tabel wordt een overzicht geboden van de evolutie van de tewerkstelling in deze deelsector van de bouwsector.
De tabel begrijpt de gegevens van de ondernemingen welke minimum 10 personen tewerkstellen. Het gaat daarbij zowel om arbeiders als bedienden. De gekozen periode betreft de jaren 1998-2002. Zulks sluit
immers nauw aan bij de doelstelling van de nota, namelijk concreet te zien hoe onder meer de tewerkstelling is geëvolueerd vanaf de invoering van de maatregelen in kwestie.
EVOLUTIE VAN HET AANTAL ARBEIDERS EN BEDIENDEN IN DE BOUWSECTOR. subsector gebouwen
ARBEIDERS
JAAR:
dec-98 dec-99 dec-00 dec-01 jan-02
BEDIENDEN
AANTAL GROEI T/T-1
68.356 76.065 78.559 79.568 79.039
11,28% 3,28% 1,28% -0,66%
JAAR:
dec-98 dec-99 dec-00 dec-01 jan-02
AANTAL GROEI T/T-1
17.923 19.503 21.006 22.308 22.504
8,82% 7,71% 6,20% 0,88%
Uit de tabel blijkt dat het aantal tewerkgestelden minder toeneemt in de periode 2001-2002 dan de jaren daarvoor. Voor de arbeiders vertoont de maand januari 2002 een lichte daling terwijl het aantal bedienden lichtjes toeneemt. De actuele economische crisis is daar uiteraard niet vreemd aan vermits deze niet enkel België treft maar nagenoeg de volledige wereldeconomie. België ondergaat daarbij onvermijdelijk de impact uitgaande van de haar omringende economieën, en zelfs in verhoogde mate, gezien de “openheid” van die economie. Zulks betekent onder meer dat de globale werkgelegenheid in dit land onder druk komt te staan. Recente statistieken bevestigen dit ten andere. Toch blijkt uit de cijfers voor dit deelsegment in de bouwsector dat de tewerkstelling er blijkbaar niet op achteruitgaat. In tegendeel, de werkgelegenheid lijkt min of meer op peil te blijven. Gezien de reeds precaire situatie op de arbeidsmarkt zou een wijziging van het actueel gehanteerd tarief de werkgelegenheid ook daar onder druk zetten. Dit zou evenwel indruisen tegen de doelstellingen van Europa om door middel van een BTW-tariefdifferentiatie de werkgelegenheid te bevorderen in deze sectoren welke zich noch lenen tot illegaal handelsverkeer, noch tot een belemmering van de goede werking van de grote interne markt. Weliswaar kan niet worden aangetoond uit de cijfers dat er een enorme hausse inzake de werkgelegenheid is gecreëerd. In tijden van economische recessie is dit trouwens moeilijk haalbaar. Bovendien hangt, zoals hoger aangestipt, de “bouwbeslissing” niet enkel af van het BTW-tarief. Er is een globaal kader nodig waarbij de “fiscale incentives” een belangrijke rol te vervullen hebben. Tenslotte dient er nogmaals op gewezen dat de “time-lag” tussen de uitvaardiging van een maatregel en haar concrete invulling niet mag worden veronachtzaamd. Gezien nu de werkloosheid hand over hand toeneemt terwijl er zich in deze sector een status quo aftekent, zou dit er kunnen op wijzen dat met de Europese maatregelen misschien geen jobs zijn gecreëerd maar op zijn minst veel jobs zijn gered. In tijden van economische recessie is zulks reeds op zich een zeer positief gegeven.
BESLUIT : 1. De maatregel voorzien in het KB van 18 januari 2000, (cfr. supra) waarbij bepaalde diensten in de bouwsector (renovatie, herstelling, reparatie, … van privé-woningen ouder dan 5 jaar) onderworpen worden aan het verlaagd BTW-tarief van zes procent, lijkt zijn doel niet te missen. 2. Uit cijfers van het Ministerie van Financiën blijkt immers duidelijk dat de groei in het betrokken deelsegment op peil blijft, spijts de achteruitgang van de sector als geheel in het jaar 2001. Zulks bewijst eigenlijk zowel de efficiëntie van de maatregel als, gezien de arbeidsintensiteit van de betrokken activiteit, de noodzaak ervan om de werkgelegenheid te schragen.
3. Uiteraard is de maatregel nog maar pas in werking getreden zodat de volledige omvang van het rendement nog niet op kruissnelheid is. Dit is ook logisch gezien er enige tijd overgaat alvorens enerzijds het publiek de maatregel kent en anderzijds dit publiek haar investeringsprojecten klaar heeft. De actuele twee jaar zijn dus te kort om de volledige impact te kennen. Een periode van 4 à 5 jaar lijkt toch een minimum. 4. Gezien het momenteel economisch minder goed gaat, dient elke tewerkstellingskans te baat genomen. Het stilvallen van de bouwsector treft immers niet enkel de sector maar ook de toeleveringsbedrijven. Gezien de actuele BTW-tariefdifferentiatie noch de werking van de interne markt, noch de vrije concurrentie beknot, én de bewezen effecten in de sector, zou een handhaving van het project de werkgelegenheid zeker ten goede komen. Bovendien bevestigen de cijfers in de nota dat de bouw – in de sector gebouwen – een status quo kent op vlak van tewerkstelling. Gezien de globale werkloosheid fors toeneemt kan men bij deductie afleiden dat de maatregel alvast actueel heel wat jobs redt.
Voor de Directeur-generaal, De Auditeur-generaal van financiën, dienstchef,
P. DE ROM