Noord-Nederland in de informatiemaatschappij Een visie op de behoefte aan en realisatie van een goede ICT-infrastructuur
Een open advies van Digitale Denktank Noord-Nederland in samenwerking met Breedbandgroep Noordelijke Kamers van Koophandel in opdracht van het Adviescollege voor de Markt augustus 2001
2
Colofon: Redactie:
- Werkgroep Infrastructuur van de Digitale Denktank Noord-Nederland, - Breedband Werkgroep, een initiatief van de noordelijke Kamers van Koophandel, waarin deelnemen de Kamers van Koophandel en Fabrieken van de provincies Drenthe, Friesland en Groningen, de gemeenten Groningen, Leeuwarden en Emmen, de NOM en VNO-NCW.
Eindredactie:
H. Sleurink, Data Scripta BV, Gorredijk A. van den Berg, Data Scripta BV, Gorredijk C.H.M. Nieuwenhuis, Kenniscentrum ICTNN, Groningen
Onderzoeksbijdragen van: N. Alblas, De Kooi Systeemhuis, Ruinen, Drenthe A. van den Berg, Data Scripta BV, Gorredijk J. Bosma, Kamer van Koophandel en Fabrieken, Meppel, Drenthe A. Pasma, Oringe BV, Groningen F. Martini, ICT Center Friesland, Leeuwarden C. Nieuwenhuis, Kenniscentrum ICTNN, Groningen H. Sleurink, Data Scripta BV, Gorredijk C. Verhagen, NOM, Groningen Syntens, Meppel Hanzehogeschool Groningen
2001, Stichting Digitale Denktank Noord-Nederland Postbus 40 7940 AA Meppel Tel: 0522 260004 Fax: 0522 260808
[email protected] www.digitaledenktank.nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting Digitale Denktank Noord-Nederland.
3
4
Inhoud I De opdracht tot het vervaardigen van dit rapport...........................................7 II Samenvatting ..................................................................................................9 III Aanbevelingen kort met prioriteitstelling.....................................................13 IV Verklaring van ICT-termen en –begrippen ..................................................17 - Informatie- en communicatietechnologie (ICT) - ICT-infrastructuur - Digitale infrastructuur - Internet - World Wide Web - Ontbundeling Het rapport integraal Inleiding ............................................................................................................27 DEEL 1: ICT in het bestuurlijke en maatschappelijke krachtenveld 1. Veranderingen in de bestuurlijke rol van de regio .......................................33 1.1 Naar een eigen bestuursniveau binnen de Europese Unie.....................34 1.2 Nieuwe taken, nieuwe verantwoordelijkheden .....................................34 2. De economische aansturing van ICT in de laatste tien jaar.......................... 35 2.1 De klassieke aanpak blijkt onvoldoende te werken................................35 2.2 De invloed van culturele houdingen.......................................................35 2.3 De contouren van een nieuwe aanpak ....................................................36 3. Mogelijkheden voor een regionale aanpak van ICT-beleid .........................38 3.1 Een kenniscentrum voor beleidsmakers .................................................38 3.2 Het verwerven van solide beleidsinformatie ..........................................38 3.3 De noodzaak van integrale beleidsbenadering ....................................... 39 3.4 Het vijfpunten-model van Peter Morris..................................................39 4. De in- en externe ICT-activiteiten van overheden ........................................44 4.1 De overheden als gebruikers en stimulators van ICT.............................44 4.2 Onderzoek naar ICT-beleid bij noordelijke overheden ..........................46 4.3 Samenvatting resultaten onderzoek........................................................ 47 4.4 De noodzaak van horizontale beleidscoördinatie ...................................48 Noten ...............................................................................................................50 DEEL 2: De betekenis van ICT-infrastructuur voor economische groei 5. De invloed van ICT op economische processen ...........................................53 5.1 OESO bevestigt nieuwe trends in de economie .....................................53 5
5.2 Meer dynamiek en minder bestendigheid .............................................. 53 5.3 Economische waarden van innovatie ..................................................... 54 5.4 Veranderende organisatie van arbeid ................................................... 55 5.5 ICT, mondialisering en de regio ............................................................ 55 6. Fysieke ICT-infrastructuur in Noord-Nederland .......................................... 58 6.1 Technologische ontwikkelingen in relatie tot ICT-infrastructuur ........ 58 6.2 Gebrekkige ontwikkeling infrastructuur gevaar voor de regio ............. 59 6.3 Ontsluiting bedrijventerreinen Noord-Nederland ................................. 60 6.4 Wel snelwegen maar te weinig opritten (het ‘first mile’-probleem)..... 62 6.5 Ontbundeling van infrastructuur en diensten........................................ 64 6.6 Breedband-aansluiting als basisvoorziening .......................................... 65 6.7 Kiezen voor glasvezelnetten .................................................................. 67 6.8 Gebruik infrastructuur vergt kennis en vertrouwdheid .......................... 68 7 . De rol van de regionale en lokale overheid ................................................. 70 7.1 Gezondheidszorg en onderwijs .............................................................. 71 7.2 Behoefte aan goed opgeleide kenniswerkers ......................................... 71 7.3 Noodzakelijke initiatieven ..................................................................... 71 8. Relatie tot andere recente studies.................................................................. 74 8.1 Slim graafwerk ....................................................................................... 74 8.2 Technologiebeleid op maat orkestreren ................................................ 74 8.3 De kwetsbaarheid van Internet............................................................... 75 8.4 Territorial Outlook 2001 ........................................................................ 75 Noten ............................................................................................................... 77 DEEL 3: Beleidsaanbevelingen 9. Aanbevelingen met toelichting ..................................................................... 81 9.1 Bewustzijn.............................................................................................. 81 9.2 Infrastructuur.......................................................................................... 84 9.3 Kennis en kunde..................................................................................... 88 9.4 Aantrekkingskracht ................................................................................ 91 9.5 Ondernemingskracht .............................................................................. 93 9.6 Overige aanbevelingen gericht op Het Kompas voor het Noorden ....... 95 Noten ............................................................................................................... 96 Bijlagen: A. Onderzoek ICT-beleid in Noord-Nederland ................................................ 99 B. ICT-infrastructuur bedrijventerreinen in Noord-Nederland....................... 105
6
De opdracht
I De opdracht tot het vervaardigen van dit rapport In overeenstemming met het positieve besluit van de Bestuurscommissie Economische Zaken, genomen op 16 mei 2001, heeft het Adviescollege voor de Markt (AMA) de stichting Digitale Denktank Noord-Nederland opdracht gegeven haar voorstel voor een Task Force ‘ICT en Digitale Infrastructuur’ in uitvoering te nemen. De werkzaamheden van de Task Force die uit de opdracht van het AMA voortvloeien, kunnen als volgt worden samengevat: De Task Force zal een open advies ontwikkelen over beleidsrelevante aspecten van de ICT-infrastructuur in Noord-Nederland en schriftelijk vastleggen in een rapport. Specifiek dient te worden gekeken naar de beleidsaspecten die aandacht en actie eisen van de lokale en regionale overheden. De focus moet verder worden gericht op de relatie tussen economische groei en ICTinfrastructuur en de daarmee samenhangende ontwikkeling van de markt. Het rapport zal voorts de vraag beantwoorden of en zoja waarom ICTinfrastructuur een zaak voor regionaal beleid is en op welke wijze daar concrete inhoud aan moet worden gegeven. Verder zullen mogelijke technische en andere knelpunten voor het bedrijfsleven (met name het MKB) op het punt van de beschikbaarheid en het gebruik van ICT-infrastructuur onder de loep worden genomen. Naast een informatieve beschouwing en het verwoorden van een visie op de gewenste ontwikkelingen voor de regio Noord-Nederland, zal het eindrapport concrete beleidsvoorstellen bevatten waarvan de verwachte effecten en de benodigde randvoorwaarden inzichtelijk zullen worden gemaakt. De Task Force zal worden ingericht door de Digitale Denktank NoordNederland. Deze zal zorg dragen voor de actieve betrokkenheid van een brede en gevarieerde afspiegeling van organisaties in Noord-Nederland, waaronder de NOM, gemeenten, bedrijven, kennisinstellingen, Kamers van Koophandel en dergelijke. De Task Force zal adviseurs inhuren van bedrijven en instellingen uit Noord-Nederland In de aanbevelingen zal expliciet rekening worden gehouden met actuele ontwikkelingen in Noord-Nederland, waaronder de vestiging van een koppelvlak van het wereldomspannende digitale transportnetwerk van Tycom. De te creëren voorwaarden en de te maken keuzes gericht op economische groei zullen, waar mogelijk, gerelateerd worden aan het ruimtelijk-economische ontwikkelingsprogramma Het Kompas voor het Noorden. Ook zal aandacht worden besteed aan aspecten van ICT-infrastructuur die nieuwe vraag uit de markt (en dus nieuwe kansen) kunnen genereren. Het eindprodukt, zijnde een bondig rapport met concrete aanbevelingen voor nader uit te werken ICT-projecten zal voor 23 augustus 2001 worden opgeleverd bij de secretaris van het Adviescollege voor de Markt.
7
8
Samenvatting
II Samenvatting Informatie- en communicatietechnologie (ICT) is in het laatste decennium een sleutelfactor voor economische groei geworden. Dat blijkt uit tal van onderzoeken door een verscheidenheid van partijen zoals de Europese Unie, de regering van de VS, de OESO en in ons land het Centraal Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat in Het Kompas voor het Noorden, het belangrijkste ruimtelijk-economische ontwikkelingsprogramma voor Noord-Nederland voor de komende jaren, nagenoeg geen aandacht aan ICT wordt besteed. In deze lacune heeft het Adviescollege voor de Markt, door het SNN ingesteld om te adviseren bij de uitvoering van het Kompas-programma, willen voorzien door opdracht te geven tot het uitvoeren van enkele ICT-studies. Dit rapport vormt het resultaat van een van die studies, gericht op de aanleg en verbetering van ICT-infrastructuur als een essentiële voorziening om economische groei en uitbreiding van werkgelegenheid te realiseren. De samenstellers van dit rapport moesten al snel concluderen dat het verwerven van een volledig overzicht van de ICT-infrastructuur in Noord-Nederland een onmogelijke opgave is. Een belangrijke oorzaak daarvan ligt in het besluit van de EU-lidstaten om de ontwikkeling van ICT-infrastructuur volledig aan de vrije markt over te laten. Voor overheden lijkt er daarom geen beleidsnoodzaak te bestaan om statistische gegevens te (laten) verzamelen. De particuliere infrastructuur-aanbieders op hun beurt voelen er, gezien de concurrentiepositie waarin ze zich bevinden, begrijpelijkerwijs niet voor relevante (markt)gegevens prijs te geven. Niettemin was één ding al snel duidelijk: de bouwers en exploitanten van ICTinfrastructuur kiezen er voor in de eerste plaatst te investeren in gebieden waar de aanzienlijke initiële investeringen het snelst zijn terug te verdienen. Deze gebieden zullen in de regel niet de perifere of plattelandsgebieden zijn. Het beeld ontstaat dan ook dat de liberalisering, zoals die door de nationale overheden binnen de Europese Unie is verkozen, werkt in het voordeel van bestaande sterke economische centra en dichtbevolkte gebieden. Voor Noord-Nederland leidt deze ontwikkeling tot een paradox: daar waar via het Langman-akkoord miljarden worden geïnvesteerd om bestaande economische achterstand in te lopen, ontstaat tezelfdertijd nieuwe economische achterstand door een achterblijvende ontwikkeling van ICT-infrastructuur. Bij ongewijzigd beleid dreigt dan ook een verdere marginalisering in de economische positie van Noord-Nederland. Begin 2001 is de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij er in geslaagd een overzichtskaart te maken van de hoofdaders (de in glasvezel uitgevoerde ‘backbones’) van de noordelijke ICT-infrastructuur. De transportcapaciteit daarvan blijkt ruimschoots voldoende te zijn om een snelle groei van ICTactiviteiten in de regio te ondersteunen. Anders gezegd: het grofmazige netwerk is in orde. Hoe staat het met de fijnmazige aansluitingsmogelijkheden? Een netwerk komt immers pas tot zijn recht als burgers, bedrijven en instellingen er gebruik van
9
kunnen maken. In hoeverre zijn dus huizen, bedrijven en bedrijventerreinen aangesloten op het hoofdnetwerk? Uit een eerste verkenning blijkt dat in Noord-Nederland een ernstig tekort bestaat aan aansluitmogelijkheden op het hoofdnetwerk. De bestaande mogelijkheden wijken in termen van prijs, prestatie en levertijd in negatieve zin af van bijvoorbeeld de Randstad. Om tot een wat gedetailleerder beeld van de situatie te komen is ten behoeve van dit rapport onderzoek gedaan naar de breedbandontsluiting van bedrijventerreinen in Noord-Nederland. Ondanks het feit dat dit onderzoek vanwege de beschikbare tijd beperkt van opzet moest blijven, zijn de resultaten duidelijk en weinig rooskleurig te noemen. De belangrijkste conclusies luiden: • Het aanbod van kabelinfrastructuur op bedrijventerreinen is verre van transparant; • Gemiddeld meer dan 70% van de bedrijventerreinen in de drie noordelijke provincies is niet, of waarschijnlijk niet, via breedbandverbindingen ontsloten; • De meeste bedrijven hebben er geen idee van of zij in de toekomst over betere aansluitingen kunnen beschikken. Zij weten ook niet of bestaande verbindingen in de nabije toekomst beperkingen kunnen opleveren voor hun gebruik van Internet. Hoewel dit onderzoek een indicatief karakter heeft, zijn de uitkomsten dusdanig dat naar het oordeel van de samenstellers van dit rapport dringend actie is vereist. Er moet op regionaal en lokaal niveau een eenduidig beleid komen over de minimale ICT-voorzieningen die op elk nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein beschikbaar dienen te zijn. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat in de toekomst meer transportcapaciteit nodig zal zijn. Voor bestaande bedrijvenlocaties moeten dergelijke voorwaarden in renovatieregelingen worden meegenomen. Dit haalt de ICT-ontsluiting uit de sfeer van een competitief extraatje, en maakt van digitale infrastructuur een basisvoorziening, zoals ook riolering, straatverlichting en ontsluitingswegen met voldoende capaciteit dat zijn. Bij een blijvend gebrek aan fijnmazige ICT-infrastructuur zullen bedrijven en organisaties die intensief aan de kenniseconomie deelnemen Noord-Nederland als vestigingsplaats mijden. Daardoor zal de vraag naar geavanceerde telecomnetwerken en –diensten laag zijn. Investeringen in de ICT-infrastructuur blijven daarom uit. Uit onderzoeken in onder meer Italië en Groot-Brittannië blijkt dat door deze ontwikkelingen zelfs een tweedeling binnen een land kan ontstaan. De perifere gebieden kenmerken zich daarbij door een blijvend gebrek aan economische durf, het ontbreken van lokale concurrentie en een stabiele verdeling van de markt. Deze kenmerken maken bovendien dat de implementatie van ICT in zo’n regio moeilijk zal verlopen. Het gebrek aan goede ontsluiting staat het goed benutten van ICT-toepassingen in de bedrijfsvoering op verschillende manieren in de weg. Een vergelijking kan wat dit betreft worden gemaakt met de situatie van de openbare weg: een snelweg zonder op- en afritten en met een gebrekkige aansluiting op het ach-
10
Samenvatting terland (woonwijken, winkelcentra, bedrijventerreinen) zal ontwikkelingen waarvoor een grotere mobiliteit nodig is, frustreren. Vooral voor de kleinere bedrijven, waar de economie van Noord-Nederland voornamelijk op draait, is de mogelijkheid voor samenwerken via het Internet van belang voor het overleven in een informatie- en kennismaatschappij. Het betreft bijvoorbeeld het integreren van bedrijfsprocessen, het gezamenlijk zoeken naar schaalvergroting en de inkoop van gemeenschappelijke diensten en kennis en het vergroten van hun belangen buiten de regio. Dat vereist meer dan een ergens anders gehuisveste website, emailvoorzieningen en surfen op het World Wide Web. Een ander aspect dat een steeds belangrijkere rol gaat spelen is de toegang tot kenniswerkers op afstand. Om de bijdrage van specialisten of gewoon extra mankracht, op projectbasis of als vast onderdeel van het bedrijfsproces, goed te kunnen integreren in het bedrijfsproces, is een ontsluiting nodig die vergelijkbaar is met de mogelijkheden van het LAN (Local Area Network) zoals dat in bedrijfsgebouwen gebruikt wordt. Dit vormt tevens het niveau van ontsluiting dat voor telewerken gewenst is. Voor individuele bedrijven zal het meestentijds onmogelijk zijn de benodigde ICT-infrastructuur zelf aan te leggen. In groepen, bijvoorbeeld op bedrijventerreinen, zijn de kansen groter. Omdat de meerwaarde echter bepaald wordt door de mogelijkheid met iedereen verbinding te leggen, is alleen het ontsluiten van enkele bedrijventerreinen niet voldoende. Ook hier ligt de vergelijking met de openbare weg weer voor de hand: je moet als onderneming overal kunnen komen door gebruik te maken van basisvoorzieningen die overal aanwezig zijn. Om de ICT-infrastructuur op het niveau van een basisvoorziening te krijgen, dat wil zeggen een voorziening die voor iedereen in voldoende mate toegankelijk is, is de commercieel georiënteerde marktwerking niet voldoende (en is dat ook nooit geweest). Voorbeelden van voorzieningen die als private voorziening zijn begonnen, maar met behulp van de overheid zijn opgewaardeerd naar een basisvoorziening, zijn onder andere de elektriciteitsvoorzieningen, het railtransport, de riolering, het wegennet en de telefonie. Van dergelijke voorzieningen is op enig moment vastgesteld dat ze een zo serieuze invloed op de economische of maatschappelijke ontwikkeling hebben, dat ze tot de basisvoorzieningen moeten behoren. In dit rapport worden daarom een reeks beleidsaanbevelingen gedaan om de ICT-infrastructuur in Noord-Nederland naar het peil van een basisvoorziening te brengen, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Strikt genomen heeft de taakgroep daarmee aan de economisch gerichte opdracht van het Adviescollege voor de Markt voldaan. Toch hebben de samenstellers gemeend een stap verder te moeten gaan door ICT ook in een breder bestuurlijk en maatschappelijk verband te beschouwen. Voor deze beslissing zijn verschillende redenen aan te wijzen. In de eerste plaats: uit het EU-beleid van de laatste tien jaar blijkt dat een puur op economie gerichte stimulering van ICT niet de verwachte economische groei brengt. ICT laat zich niet makkelijk afbakenen, het dringt door in alle facetten van het leven, zowel op persoonlijk als zakelijk niveau, in het sociale, culturele en economische leven. Europees commissaris Erkii Likaanen heeft de betekenis hiervan duidelijk gemaakt met de opmer11
king “dat het tenietdoen van de digitale kloof in Europa niet alleen een sociaal belang is, maar vooral ook een economisch belang”. Anders gezegd: het sociaal/culturele en het economisch/technologische zijn communicerende vaten geworden. Het één kan niet floreren zonder het ander. Op EU-niveau wordt zichtbaar dat ICT-beleid meer en meer een geïntegreerde sociaal/cultureel/economische aanpak krijgt. Anders geformuleerd: voor ICTbeleid heeft een integrale beleidsbenadering de toekomst. In dit rapport wordt daarom aandacht geschonken aan het beleidsmodel dat onderzoeker Peter Morris heeft ontwikkeld voor de Australische regering. Morris gaat in zijn model uit van vijf beleidspunten die in onderlinge samenhang bekeken en ontwikkeld moeten worden: bewustzijn, infrastructuur, kennis en kunde, aantrekkingskracht, en ondernemingskracht. De beleidsaanbevelingen in dit rapport zijn naar het model van Morris ingericht. Een tweede, belangrijke reden voor de keuze van een brede benadering van het ICT-beleid ligt in de veranderende bestuurlijke rol van Noord-Nederland als regio. Binnen de Europese Unie neemt de betekenis en macht van de regio’s toe. Er is zelfs een strijd losgebrand om het Comité van de Regio’s te laten uitgroeien tot een eigen bestuurlijke laag in de Europese Unie. Ook voor Noord-Nederland geldt daarom dat de regio geleidelijk minder uitvoerder van nationaal bepaald beleid zal worden en steeds meer zelfstandig medebepaler van Europees beleid. Die groeiende macht brengt ook nieuwe verantwoordelijkheden en taken met zich mee, ook wat betreft het ontwikkelen van ICT-beleid. Terugkerend naar de hoofdvraag van het Adviescollege voor de Markt stellen de samenstellers vast dat wat het Kompas-programma betreft uit geen van de daarin voorgestelde beleidslijnen het besef doorklinkt dat de opkomst van ICT de toch al perifere positie van het Noorden zonder doelbewust eigen beleid nog marginaler zou kunnen maken. Op dit punt achten zij een forse bijstelling nodig. Het uitgangspunt bij het uitwerken van elk nieuw sociaal, cultureel en economisch beleid dient steeds te zijn dat breedband een basisvoorziening is voor burgers en bedrijven in de 21e eeuw. De noordelijke provincies zullen in samenwerking met elkaar en met de gemeenten op dit gebied zelf initiatieven moeten nemen. In dit rapport worden daartoe een reeks beleidsaanbevelingen gedaan, zowel gericht op de aanleg en verbetering van ICT-infrastructuur als op het ontwikkelen van ICT-beleid in een bredere context. Om een snelle kennisneming daarvan te bespoedigen vindt de lezer direct na deze samenvatting een verkorte weergave van de aanbevelingen met daarin aangebracht een prioriteitstelling.
12
Aanbevelingen kort
III Aanbevelingen kort met prioriteitstelling In het onderstaande overzicht zijn de aanbevelingen verdeeld in twee categorieën: aanbevelingen die directe actie vereisen en aanbevelingen die actueel worden wanneer het regionale draagvlak voor actieve samenwerking en initiatie tot stand is gebracht. De nummers tussen haakjes achter de aanbevelingen verwijzen naar de oorspronkelijke nummering in hoofdstuk 9. Aanbevelingen van de eerste categorie Het ontwikkelen van een nieuwe set van economische vestigingsfactoren en economische succesfactoren en het in de markt zetten van de mogelijkheden die het Noorden in deze biedt, gerelateerd aan onder andere de overvloedig beschikbare ICT-transportcapaciteit en de actieve stimulering van breedbandige aansluitnetwerken. (23) Het ontwikkelen van een interprovinciaal meerjarenactieplan om de communicatie tussen overheidsinstellingen op lokaal en regionaal niveau en de overheid, de burger en het bedrijfsleven zoveel mogelijk elektronisch te laten verlopen. (32) Het inrichten van een interprovinciale commissie voor het uitwerken van de missie, het mandaat en de organisatie van een Noord-Nederlands Expertisecentrum ICT en Overheid. (1) Het inrichten van een interprovinciaal Noord-Nederlands Expertisecentrum ‘ICT en Overheid’. (2) Het door de provinciebesturen selecteren van 9 gemeenten (3 per provincie) voor een gecombineerd draadloos-en-glasfiber ontsluitingsproject van bestaande gemeenschappen. (28) Het ontwikkelen van een via het Internet te ontsluiten digitale beleidsdatabase, de Actiematrix ICT-beleid, voor ambtelijke en politieke beleidsmakers. (22) In de regelgeving voor de ruimtelijke ontwikkeling van bedrijventerreinen, woonwijken en overheidsgebouwen moet de ICT-infrastructuur expliciet als basisvoorziening worden opgenomen. (12) Aanbevelingen van de tweede categorie Bewustzijn: Het laten uitvoeren van een studie naar de uitgangspunten en oplossingen zoals die door de overheid en private partijen in landen als Zweden en Canada zijn uitgewerkt voor aanleg van ICT-infrastructuur. (3)
13
Aanbevelingen kort
Opzetten van een regionale informatiecampagne ‘ICT, Overheid en Samenleving’, samen met reeds actieve samenwerkingsverbanden, brancheorganisaties, maatschappelijke instellingen, onderwijsinstellingen en dergelijke. (4) Het creëren bij individuele provincies en gemeenten van deskundige ICTkennisgroepen met als opdracht het beleid op het gebied van ICT bij de verschillende diensten te helpen formuleren en over de diensten te coördineren. (5) Onderzoek naar het bundelen van krachten bij de ontwikkeling van Overheidsloket 2000, in ieder geval op provinciaal niveau. (6) Het opzetten van een uitgebreid inventarisatieprogramma waarmee de ICTgerelateerde effecten van beleid gemeten, vastgelegd en geanalyseerd kunnen worden. (7) Infrastructuur: Het (laten) ontwikkelen van generieke modellen voor de implementatie van Fiber-To-The-Xplace projecten, in de vorm van PPS-projecten. (8) De LOFAR-connectie: bij het aanbesteden van projecten waarbij glasfiber voor de communicatie-infrastructuur wordt gebruikt, moet expliciet aandacht worden besteed aan de behoefte aan fibers en koppelvlakken voor de toekomstige LOFAR-telescoop die bij ASTRON ontwikkeld wordt. (9A) Het (laten) uitwerken van een plan van aanpak dat op een aantal gebieden experimenten voorstelt waarvoor de samenwerking en integratie van de ICTbehoeften in een multiregionale context de basis vormen. Hierbij moet met name gedacht worden aan de regio’s ten oosten en noordoosten van de provincie Groningen in Duitsland en eventueel Denemarken. (9B) Naast aandacht voor de ondergrondse vaste ICT-infrastructuur moet er in de regelgeving en ontwikkelingsplannen ook expliciet aandacht komen voor de zogenoemde ‘wireless local loop’ voorzieningen. (10) Bij de realisatie van nieuwe publieke of semi-publieke infrastructuur en de aanpassing van bestemmingsplannen moet plaats ingeruimd worden voor Regionale Breedband Knooppunten. (11) Het actief bevorderen, door toekenning van financiële middelen en anderszins, van Fiber-to-the-X projecten om de aansluitnetwerken zo snel mogelijk te verbeteren. (13) Het opzetten van een Task Force Toegang en Gebruik ICT-infrastructuur die voorstellen ontwikkelt voor beheer, eigendom, gebruik en toezicht daarop die de experimentele inleiding vormen voor uiteindelijk te implementeren regelgeving. (14) 14
Aanbevelingen kort
Het opstellen, door een daarvoor in te richten ambtelijke Task Force, van procedures en regels die de totstandkoming van een Experimenteel Ondergronds Bestemmingsplan beschrijven. (15) Het inbouwen in de plannings- en besluitvormingsprocessen bij de regionale overheid van ICT-infrastructuur als specifiek aandachtspunt. (16) Kennis en kunde: Het actief stimuleren van lokale Kennisnet-achtige ontwikkelingen, door het uitzetten van specifieke tenders voor regionale projecten. (17) Het ontwikkelen van maatregelen die het volgen van vervolgopleidingen stimuleren door het financieel aantrekkelijker te maken langer naar school te gaan. (18) Het ontwikkelen van stimuleringsmaatregelen die gericht zijn op de realisatie van projecten waarbij de toepassing van ICT in breder maatschappelijk verband voorop staat. In dit soort projecten zouden met name onderwijsinstellingen en bedrijven samen betrokken moeten zijn. (19) Het stimuleren van experimenten met Open Source ontwikkelingen: de vrije beschikbaarheid van software en de vermarkting van bijbehorende softwareengineering kennis. (20) Het opzetten van een open source ontwikkel-community met als doel om met vaste regelemaat een klein aantal toepassingen voor gebruik op gemeentelijke websites te laten ontwikkelen en te modereren door de webmasters van gemeenten. (21) Aantrekkingskracht: Het opzetten van provinciebrede werkgroepen die zich parallel buigen over de verschillende beleidsterreinen en daarmee verbonden ICT-aspecten, met als doel de integratie van ICT op alle beleidsterreinen en het opbouwen van een slagvaardig netwerk. (24) Het aanpassen van de regelgeving betreffende de op ICT en andere technologie en het gebruik daarvan gerichte subsidieprogramma’s zodat er meerdere vergelijkbare projecten kunnen worden goedgekeurd. (25) Het opzetten van een regionale Kennisbank, in samenwerking met onderwijsinstellingen, Syntens en andere bestaande initiatieven op dit gebied, die actief ICT-gerelateerde kennis en kunde als exportartikel van Noord-Nederland in de markt gaat zetten. (26) 15
Aanbevelingen kort
Ondernemingskracht: Het ontwikkelen van regelgeving die ontbundeling van ICT-diensten afdwingt bij de realisatie en exploitatie van vastgoed. (27) De Tycom-connectie: de aanwezigheid van het transatlantische koppelvlak van Tycom moet benut worden om voor bestaande en nieuwe internationale Internet-dienstverleners een Noordnederlandse vestigingslocatie voor hun apparatuur en ontwikkelstaf te creëren. (29) Er moet binnen de subsidieregelingen ruimte komen voor het uitzetten van tenders voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en producten die over de breedband ICT-infrastructuur aangeleverd kunnen worden. (30) In relatie tot de onder ‘Aantrekkingskracht’ gedane aanbeveling over de ontwikkeling van een nieuwe set van economische vestigingsfactoren en succesfactoren, moet een sterkte/zwakte analyse voor Noord-Nederland en de afzonderlijke provincies gemaakt worden. (31) Door het organiseren van discussie-bijeenkomsten, enquêtes, lezingen e.d. het actief betrekken van de bevolking bij het formuleren van een visie op de veranderingen die ICT in de maatschappij teweeg gaat brengen in de komende jaren. (33) Overige aanbevelingen, gericht op Het Kompas voor het Noorden: Voor de uitvoeringsregelingen rond het programma Kompas voor het Noorden moet op korte termijn een aparte handleiding ontwikkeld worden die aangeeft aan welke eisen projectvoorstellen met betrekking tot ICT-infrastructuur moeten voldoen. (34) Het op korte termijn uitbreiden van de lijst met indicatoren voor het Kompasprogramma. (35) Het instellen van een SNN-werkgroep die op korte termijn een voorstel ontwikkeld voor een verzoek tot aanpassing van de voorschriften en aanwijzingen van het ministerie van EZ en de Europese Commissie aangaande het Kompasprogramma. (36) Het door SNN, in samenwerking met bestaande kennisinstellingen en opleidingsinstellingen in Noord-Nederland, laten schrijven en indienen van een ‘call for expression of interest’ in het kader van de ICES/KIS 3 programmering, op het gebied van E-Society. (37)
16
Verklaring van begrippen
IV Verklaring van ICT-termen en -begrippen Een koerier die in de oudheid te paard handels-, oorlogs- of diplomatieke tijdingen overbracht, verzorgde een belangrijk informatie- en communicatietraject. Datzelfde gold eeuwen later voor de boekdrukkunst, en nog weer later voor telefonie, radio en tv. Het zijn, goedbeschouwd, allemaal vormen van ICT. Aan het begin van de 21e eeuw verwijst de term ICT evenwel bijna altijd naar ontwikkelingen in de laatste dertig tot veertig jaar: de chip, het mainframe, de PC, netwerken, Internet, e-mail, het World Wide Web, kortom digitale ICT. Kiezend voor pragmatische belangen, handelt deze bijlage met verklaringen van termen en begrippen daarom vooral over digitale ICT. Informatie- en communicatietechnologie (ICT) Onder ICT wordt verstaan de verzameling van technologieën die het mogelijk maakt informatie in verschillende formaten (spraak, foto, video, fax, computergegenereerde data) over grote afstand en elektronisch uit te wisselen. Daarbij betreft het zowel hardware- als softwaretechnologieën, waarbij in termen van de hardware weer onderscheid gemaakt kan worden tussen de puur elektronische onderdelen en de optische en opto-elektrische (of optronische) onderdelen. Tot de software-delen behoren met name de protocollen en de applicaties die de datastromen genereren, formatteren en verwerken. ICT-infrastructuur Onder het begrip informatie- en communicatie-infrastructuur wordt verstaan het fysieke netwerk van verschillende soorten kabels en actieve elektronische componenten waarmee (mobiele) telefonie, dataverkeer, TV- en radiotransmissie mogelijk worden gemaakt. Tot de actieve elektronische componenten worden onder meer gerekend routers, switches en computers (met vele functies die in software zijn uitgevoerd). Maar ook alle andere schakeleenheden, voedingen en zendmasten horen ertoe. Evenzeer geldt het computer- en datanetwerk dat bij de eindgebruiker ligt (thuis, op kantoor, in de auto enz.) als een onderdeel van deze ICT-infrastructuur. Bij deze definitie wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen analoge en digitale vormen van overdracht. Dit onderscheid is nauwelijks relevant meer omdat ook de traditionele analoge vormen van communicatie, zoals het telefoonverkeer, onderweg van de ene naar de andere beller van analoog naar digitaal en weer terug veranderd worden. In Nederland bestaat de grootschalige ICT infrastructuur uit een reeks netwerken. In onderstaand overzicht zijn de lokale, binnen gebouwen gebruikte netwerken (Local Area Networks genoemd) niet meegenomen. 1. Het vaste aansluitnetwerk: bekend als het telefoonnetwerk, het zogenaamde ‘koperen net’ bestaat uit huis- en kantooraansluitingen van koperdraad. Door middel van technologieën zoals ISDN en ADSL kan er, naast het analoge spraakverkeer, ook digitaal spraak- en dataverkeer overheen gestuurd worden. Het verkeer wordt over grotere afstanden digitaal verstuurd via glasfibers. 17
Verklaring van begrippen Sinds enige tijd is dit voor het digitale dataverkeer niet meer het enige aansluitnetwerk want ook via de TV-kabel die bij de gebruikers thuis komt, kan inmiddels data verstuurd worden die niets met TV te maken heeft. Het vaste aansluitnetwerk van koperverbindingen heeft beperkte bandbreedte-mogelijkheden en het zal de komende jaren vervangen moeten worden door glasfibers, in combinatie met een ander soort koperbekabeling, UTP genoemd. Dit laatste is het transportnetwerk dat binnen kantoren en appartementencomplexen gebruikt kan worden en waar bandbreedten van meerdere Gigabits per seconde mee mogelijk zijn. De glasfibers kunnen zowel binnen als buiten de gebouwen gebruikt worden en de transportcapaciteit daarvan is vele malen groter. 2. Het digitale transportnetwerk. Dit is het in Nederland inmiddels bijna geheel verglaasde netwerk waarover allerlei dataverkeer wordt verzonden tussen de centrales (dus over grotere afstand) en internationaal. Dit netwerk wordt ook wel de ‘backbone’ (ruggengraat) genoemd. Het is al lang niet meer één netwerk van één transporteur (carrier). Er lopen in Nederland meerdere transportnetwerken van binnenlandse en buitenlandse transporteurs. Voor het Internet-verkeer komen die netwerken in Internet Exchanges bij elkaar en worden ze gekoppeld. 3. Het GSM-netwerk. Dit is het draadloze netwerk voor mobiele telefonie. Ook hierbij is in Nederland sprake van meerdere netwerken die onderling gekoppeld zijn en die gedeeltelijk zelfs van dezelfde infrastructuur aan masten en glasvezels gebruik maken. Belangrijk om op te merken is dat een uitbreiding van de capaciteit voor mobiele telefonie en ander mobiel dataverkeer altijd gepaard gaat met een groter beslag op de capaciteit van de vaste transportnetwerken. De reden is simpelweg dat mobiele telefoons maar een klein bereik hebben, omdat de sterkte van de uitgezonden straling en het benodigde vermogen beperkt moeten worden gehouden. Tegelijkertijd moet er wel een verbinding over grote afstanden gemaakt kunnen worden. Hiervoor is dus het vaste transportnetwerk nodig. GSM is niet echt geschikt voor dataverkeer. Dit heeft te maken met de gebruikte technologie voor de transmissie van data. Voor GSM wordt er als het ware tussen de zender en de ontvanger een virtuele eigen verbinding opgezet. De bandbreedte van deze verbinding is niet alleen technologisch beperkt, maar kan ook niet gedeeld worden. Dit verklaart ook het gebruikte kostenmodel: de gebruiker betaalt, net als bij vaste telefonie, voor de tijd dat hij verbinding heeft, of hij nou praat of niet. 4. Het tv-kabelnetwerk. Dit is het netwerk van coaxkabels van de huizen naar verdeelpunten, en van glaskabels (meestal) van de verdeelpunten naar verzamelpunten, waarover de tv-signalen worden gezonden. Er zijn meerdere leveranciers in Nederland actief die allemaal hun eigen netwerk hebben tot bij de consument. De keuze van een consument is beperkt tot de ene leverancier in zijn regio of, als enige alternatief, de aanschaf van een satelliet18
Verklaring van begrippen schotel en een abonnement bij een van de weinige satelliet-tv-leveranciers. Het tv-kabelnetwerk kan ook gebruikt worden voor dataverkeer en dus als een verbindingsmogelijkheid met het Internet. De bandbreedte van een dergelijke verbinding is vergelijkbaar met de ADSL-oplossing die via het kopernet van de telefonie wordt aangeboden. 5. Het RF-netwerk voor tv en radio. Dit netwerk is voor radiocommunicatie nog volop in gebruik, maar voor het overbrengen van tv-signalen nauwelijks meer sinds de introductie van kabeldistributie. Een belangrijke uitzondering vormt natuurlijk satelliet-tv. Ook bij deze verbindingen worden soms datakanalen aangeboden waarmee men het Internet op kan. Voor hoge bandbreedte-dataverbindingen is er nog een variant die (horizontale) straalverbinding wordt genoemd. Dit type verbindingen vereisen ‘line-of-sight’ ofwel met de satelliet in een baan om de aarde ofwel tussen de op aarde staande zend- en ontvangststations. 6. Het GPRS-netwerk. Dit is een nieuw netwerk voor mobiele telefonie en mobiel dataverkeer. GPRS maakt gebruik van een techniek die vergelijkbaar is met de transmissietechnieken die op het Internet gebruikt worden. De informatie wordt in pakketjes verzonden. In tegenstelling tot GSM kan de bandbreedte nu wel gedeeld worden door pakketjes van meerdere gebruikers. Dit maakt een veel efficiënter gebruik van de beschikbare transmissiecapaciteit mogelijk en staat ook toe dat gebruikers ‘on-line’ blijven, ook als ze even niets te zenden of te ontvangen hebben. Dit scheelt in het voortdurend op- en afbouwen van verbindingen. Voor GPRS is dan ook een ander kostenmodel in gebruik: de gebruiker betaalt voor de hoeveelheid capaciteit die hij gebruikt, niet voor de tijdsduur dat hij aangesloten is. N.B. een (hopelijk tijdelijke) bijkomstigheid van de huidige aanbieders van GPRS is dat er nog apart een telefoon- en een data-abonnement voor nodig zijn. Het eerste wordt nog gewoon via de tijd (dus de ‘tikken’) afgerekend en bij het tweede worden de verzonden en ontvangen ‘bitten’ geteld. De gelijke behandeling van spraak en data, als data of ‘content’, wordt dus door de aanbieders, onder andere om commerciële redenen, tegengehouden. Er is echter ook sprake van een technische reden: het aantal mogelijke unieke verbindingen over het transportnetwerk is nog beperkt en dus moet er gezorgd worden dat niet iedereen een min of meer permanent openstaande verbinding opbouwt met iedereen die men ‘even’ belt. 7. Het UMTS-netwerk. Dit is de volgende stap in mobiel dataverkeer. De technologie is vergelijkbaar met GPRS. Eigenlijk is het de vervanger van GPRS met als belangrijkste verschil de toename in bandbreedte waar een bezitter van een UMTS-apparaat gebruik van kan maken. Voor UMTS is echter een ingrijpende verbouwing van het transmissiesysteem met alle zendmasten nodig en ook van de actieve componenten in het vaste netwerk.
19
Verklaring van begrippen Sommige van deze netwerken zijn gekoppeld om data die op het ene net wordt gegenereerd, af te kunnen leveren aan een gebruiker die op een ander soort netwerk is aangesloten. Vanwege de verschillende eigenschappen van deze netwerken, met als oorzaak de gebruikte technologieën, vereist dit allerlei ‘vertaalmachines’. De complexiteit van de totale infrastructuur wordt hierdoor vergroot. Ook is het niet mogelijk om alle soorten data over elk netwerk te sturen zonder verlies van kwaliteit van de data of de dienst. Digitale infrastructuur Ook wel de ‘digitale snelweg’ genoemd. Met deze aanduiding wordt hetzelfde bedoeld als met de term ‘ICT-infrastructuur’. Het gebruik van het woord digitaal in plaats van het begrip ICT, is een verbijzondering die wordt gebruikt om aan te geven dat het informatie-uitwisseling betreft die door tussenkomst van computers tot stand komt. Tegenwoordig wordt echter ook al een groot deel van bijvoorbeeld het (mobiele) telefoonverkeer tussen de zender (analoge spraak) en ontvanger (analoge ‘voice’) gedigitaliseerd verstuurd. Hetzelfde geldt voor analoge TV. Als het over de digitale infrastructuur gaat, moet eigenlijk onderscheid gemaakt worden tussen twee delen van die infrastructuur: het aansluitnetwerk en het eigenlijke transportnetwerk. Andere benamingen voor het eerste netwerk zijn de ‘last mile’ of de ‘first mile’. Een andere benaming voor het transportnetwerk is de ‘backbone’. In de ‘oude’ telefoniesituatie waren in Nederland zowel het transportnetwerk als het aansluitnetwerk in handen van één partij. Voor het transportnetwerk (backbone) is dit niet langer het geval. Voor het aansluitnetwerk voor telefonie is dit feitelijk nog steeds het geval. Wel is er op het gebied van het dataverkeer een ander aansluitnetwerk bijgekomen, namelijk het tv-kabelnetwerk. Beide soorten van aansluitnetwerken zijn echter niet uitwisselbaar omdat bepaalde diensten vanwege technologische beperkingen niet over het andere netwerk kunnen worden aangeboden. Door het ontbreken van een voor iedere dienst en iedere dienstenleverancier toegankelijk aansluitnetwerk wordt de liberalisering ernstig beperkt. Diezelfde beperking geldt in veel minder mate voor het transportnetwerk omdat daar van technologieën gebruik wordt gemaakt die min of meer dienstonafhankelijk zijn. De diensten zijn daar in feite ‘content’ die verpakt is in pakketjes (enveloppen) die zonder problemen over de hele wereld getransporteerd kunnen worden. Die dienstonafhankelijkheid van het transportmedium is natuurlijk de ideale situatie die wel nooit helemaal bereikt zal worden omdat het onderscheid tussen de mogelijkheden van ‘wireless’ en ‘wired’ nog lange tijd merkbaar zal blijven. Maar met het vervangen van de koperen telefoon en tv-aansluitingen door één en dezelfde glasfiber wordt een flinke stap in die richting gemaakt. Het Internet Een wereldomspannend netwerk van computers die via digitale datanetwerken in contact met elkaar staan. In de meeste landen zijn er publieke, semi-private en private instellingen die de knopen in het netwerk beheren. Dit zijn de com20
Verklaring van begrippen puters die het netwerk zijn ruggengraat geven. Doordat het netwerk uit zoveel knopen bestaat, is het bijna onverwoestbaar. Aan dit netwerk van knopen hangen alle andere computers die toegang tot het Internet hebben (en er dus deel van uit maken). Op dit fysieke netwerk zijn verschillende gebruikersnetwerken gedefinieerd. Dit zijn bijvoorbeeld de transportnetwerken van ‘telecom operators’ en andere netwerken van Internet-‘service providers’. Maar ook netwerken van bedrijven, waarop dus niemand anders toegang heeft dan de betreffende bedrijven, maken onderdeel uit van het Internet. Een bekend gebruikersnetwerk dat op het Internet is geïmplementeerd is het World Wide Web. Een nieuw soort gebruikersnetwerk, dat op het Internet gaat draaien en waar in Amerika en Europa aan wordt gewerkt gaat (voorlopig) door het leven als het ‘Grid’. Nu kan nog onderscheid gemaakt worden tussen een ‘compute grid’ en een ‘data grid’, maar dat onderscheid zal in de toekomst vervagen. Het zou te ver voeren om hier op de precieze definitie en het gebruik in te gaan, maar het zijn in elk geval termen die in de toekomst sterk met het Internet geassocieerd zullen worden. Het economische belang van het Internet is in een paar jaar tijd enorm toegenomen. Als het Internet ‘uitvalt’, betekent dat een ontwrichting van de maatschappij op wereldniveau waar we nog weken daarna merkbaar last van hebben. Het betreft dan niet alleen een dag geen e-mail, maar ook het gemis van andere vormen van actuele informatie. En voor bedrijven en consumenten die handelen in aandelen, bulkgoederen, boeken, software en allerlei andere producten betekent het een direct verlies van inkomsten. De informatieverspreiding via het WWW heeft er al toe geleid dat veel informatie niet meer in boekvorm of CD-ROM wordt verstrekt, maar alleen nog maar on-line opvraagbaar is. Hoewel het niet beschikbaar zijn van het Internet geen consequenties hoeft te hebben voor het gebruik van bedrijfsnetwerken, zal het toch de informatieintensieve processen bij vele bedrijven en instellingen serieus hinderen. Als voorbeeld van de invloed van het Internet op economie en arbeidsmarkt kan verwezen worden naar de rondom het WWW ontstane bedrijvigheid van website-ontwerpbedrijven, ISP’s (Internet service providers) en dergelijke. Het World Wide Web Het World Wide Web is een primair op tekstuele informatie afgestemd gebruikersnetwerk. De basis van het WWW is het HTTP-protocol, dit is een communicatieprotocol waarmee documenten die overal ter wereld op computers staan, gevonden kunnen worden. Natuurlijk moeten die computers wel met het Internet verbonden zijn en moet er een zogenaamde webserver draaien. Om documenten goed en vooral uniform leesbaar en aanpasbaar te maken is een aparte taal ontwikkeld, waarbinnen de eigenlijke teksten geplaatst moeten worden. Deze taal, HTML (HyperText Markup Language) geheten, kent ook constructies om vanuit een tekst naar een andere tekst of zelfs naar een ander document te verwijzen. In de loop van de jaren is deze taal verder uitgebreid om ook andere soorten informatie zoals plaatjes, geluid, video’s en dergelijke te kunnen integreren en ontsluiten. 21
Verklaring van begrippen Zoals het WWW is opgezet en de technologie er omheen is ontwikkeld, is het niet echt geschikt om meer ingewikkelde Internet-gebaseerde diensten te ondersteunen. Het gaat dan met name om diensten die meer interactie en transactie georiënteerd zijn. Een ‘browser’ is een aardig stuk gereedschap, maar het heeft ook zijn beperkingen en is bijvoorbeeld niet geschikt voor elk soort van apparaat waarmee toegang tot het netwerk en een dienst kan worden verkregen. Om die reden vindt er nu op veel plaatsen onderzoek plaats naar technieken en methoden om meer universele dienstennetwerken op het Internet te bouwen. Deze nieuwe netwerken moeten het ook overbodig maken om complexe software in de vorm van geavanceerde browsers en plug-ins van te voren op individuele PC’s en andere apparaten te installeren. De benodigde aan het gebruikte apparaat aangepaste interface zal onderdeel worden van de opgeroepen dienst zelf. Het gebruik van het Internet zoals we dat nu kennen, zoals het WWW, vormen nog maar het begin van de netwerken waarop in de komende jaren de informatie- en kennismaatschappij zal worden gebouwd. De opmaaktaal HTML, de meest gebruikte standaard van dit moment, kan bijvoorbeeld niet meer dan beschrijven hoe pagina’s op het World Wide Web eruit moeten zien. Al enige jaren is duidelijk dat HTML opgevolgd zal worden door de eXtensible Markup Language (XML). Deze taal is ook geschikt om webpagina’s te beschrijven en kan bovendien veel meer. XML kan gebruikt worden om elke vorm van gestructureerde informatie vast te leggen, en daar een inhoudelijke beschrijving aan toe te voegen. Dit maakt het mogelijk om gegevens tussen verschillende computers uit te wisselen op een manier die anders onmogelijk was geweest. Menselijke tussenkomst is daarbij niet eens meer noodzakelijk. Ontbundeling Ontbundeling in de context van telecomdiensten betekent het splitsen van de exploitatie (en waar nodig ook het eigendom) van diensten en de daarvoor benodigde distributie-infrastructuur. Het doel van ontbundeling is in markten waar liberalisering aan de orde is de optimale condities daarvoor te creëren. In de telecommarkt moesten tot nu toe de kosten voor de aanleg van infrastructuur terugverdiend worden met de opbrengsten van de diensten die over die infrastructuur aangeboden worden. Onder deze omstandigheden is het voor de eigenaar van de infrastructuur (en tevens dienstenaanbieder) bedrijfseconomisch voordeliger om zo min mogelijk concurrerende dienstenaanbieders op zijn netwerk toe te laten. Dit staat een snelle ontwikkeling van nieuwe diensten in de weg omdat nieuwe dienstenontwikkelaars zonder een voldoende groot eigen netwerk geen vrije toegang hebben tot hun markt. Ontbundeling moet er zorg voor dragen dat de kosten voor de aanleg en exploitatie van distributienetwerken kunnen worden terugverdiend door zowel eindgebruikers als dienstenaanbieders voor het gebruik van de transportfaciliteiten en de connectiviteit te laten betalen. Het idee dat er verveelvoudiging van met name ‘first mile’-aansluitnetwerken moet komen is hier onlosmakelijk mee verbonden. Door de ontbundeling krijgen dienstenaanbieders tegen de laagst mogelijke kosten toegang tot een zo groot mogelijk afzetgebied. Het 22
Verklaring van begrippen verminderen van met name de distributiekosten voor aanbieders zal de ontwikkeling van nieuwe diensten stimuleren en ook veel sneller economisch rendabel maken. Ter illustratie: gesteld dat de belangrijkste autosnelwegen in Nederland in eigendom zouden zijn van één bepaalde autofabrikant die het bouwen van auto’s en de wegen waarop ze kunnen rijden als een geïntegreerde bedrijfsactiviteit zou beschouwen. Zouden de diversiteit en moderniteit van het wagenpark in Nederland dan even groot zijn als nu?
23
24
Het rapport integraal
25
26
Inleiding
Inleiding Aan het begin van de 21e eeuw draagt het belangrijkste ruimtelijk-economische ontwikkelingsprogramma voor Noord-Nederland de naam Het Kompas voor het Noorden (1999). Zoals te doen gebruikelijk kent dit programma een sterktezwakte analyse van de huidige economische situatie. De opstellers wijzen daarin op de “relatief goede ontsluiting via (inter)nationale transportassen” als een van de sterke punten van de noordelijke regio. Ze doelen daarmee op de ontsluiting via water- en autowegen. Elektronische snelwegen komen in Het Kompas niet aan de orde. Dat is een opmerkelijke omissie, omdat informatieen communicatietechnologie (ICT) in de moderne economie een van de sterkste groeifactoren vormt. 1 Inmiddels heeft het Adviescollege voor de Markt, door het SNN ingesteld om te adviseren bij de uitvoering van Het Kompas-programma, opdracht gegeven tot het uitvoeren van ICT-studies die moeten helpen in deze lacune te voorzien. Dit rapport is het resultaat van een van die studies, gericht op de aanleg en verbetering van fysieke ICT-infrastructuur als een essentiële voorziening om economische groei en uitbreiding van werkgelegenheid te realiseren. Een opvatting die nogal eens te beluisteren valt, is dat elektronische snelwegen behandeld moeten worden zoals autowegen. De achterliggende gedachte daarbij luidt: “Leg ze maar aan, dan komt de economische activiteit vanzelf”. Die redenering, als hij in dergelijke eenvoud al waar zou zijn, gaat evenwel niet op. De zorg voor de autoweginfrastructuur is van oudsher een beleidstaak van overheden. Dat leidt ertoe dat bij de aanleg van autowegen tegelijk verschillende besluiten worden genomen. Waar moeten bestemmingsplannen in voorzien, waar zijn welke activiteiten precies gepland, waar horen op- en afritten te komen? Er is in feite sprake van een uitgebreid pakket van met elkaar samenhangende maatregelen, waar capaciteitsberekeningen, economische verkenningen en politieke besluitvorming aan vooraf zijn gegaan. Deze situatie blijkt bij de aanleg van elektronische snelwegen maar gedeeltelijk aanwezig te zijn. In het afgelopen decennium hebben de lidstaten van de Europese Unie besloten dat de aanleg van elektronische snelwegen -als onderdeel van de telecommarkteen zaak van vrije marktkrachten moest zijn. Dat gegeven levert een andere context voor investeringsbesluiten op dan bij autowegen het geval is. Daar waar de overheid de zorg heeft voor algemene belangen, daar heeft het bedrijfsleven primair de taak winst te maken (om te kunnen voortbestaan en mogelijk te kunnen uitbreiden). Als gevolg daarvan zullen bouwers en exploitanten van digitale infrastructuur er begrijpelijkerwijs voor kiezen in de eerste plaats te investeren in gebieden waar de aanzienlijke initiële investeringen het snelst zijn terug te verdienen. Deze gebieden zullen in de regel niet de perifere of plattelandsgebieden zijn. Met het verstrijken van de tijd begint dan ook het beeld te ontstaan dat de liberalisering, zoals die door de nationale overheden binnen de Europese Unie is verkozen, werkt in het voordeel van bestaande sterke economische centra en dichtbevolkte gebieden. Voor Noord-Nederland dreigt daardoor een paradox te ontstaan: daar waar via het Langman-akkoord miljarden worden geïnvesteerd om bestaande economi27
Inleiding sche achterstand in te lopen, vormt zich tezelfdertijd nieuwe economische achterstand door een achterblijvende ontwikkeling van ICT-infrastructuur. Geconfronteerd met deze problematiek ontstond voor de taakgroep de vraag wat nu eigenlijk de juiste regionale benadering van ‘digitale infrastructuur’ zou moeten zijn. Moet David zich met Goliath meten op puur economisch terrein bij zulk een ongelijke beginsituatie? Er is een andere, zo mogelijk belangrijker, reden om te twijfelen aan de wenselijkheid van een uitsluitend economische benadering. Die reden ligt in het wezen van de ICT-ontwikkelingen zelf. Informatie- en communicatietechnologieën raken aan en doorsnijden vele domeinen in het menselijke leven. Ze beinvloeden en vormen niet alleen economische, maar ook sociale en culturele processen. Dit gegeven bracht de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling er toe om in een advies aan het kabinet (januari 2001) op te merken: “Daarom moeten ICT-professionals, die bij wijze van spreken de architecten van onze sociale infrastructuur worden, veel meer besef hebben van de maatschappelijke gevolgen van hun ontwerpen”. In traditionele visies geldt als waarheid dat eerst economische voorspoed gerealiseerd dient te worden en dat daarop sociale en culturele ontwikkeling volgt. Bijzonder aan de ICT-revolutie is dat het omgekeerde even waar blijkt te zijn. Zeer helder werd dat besef in mei 2001 onder woorden gebracht door Europees Commissaris Erkii Liikanen (bedrijfsleven en informatiemaatschappij). Op het congres E-learning in the Knowledge Society verklaarde hij dat het tenietdoen van de digitale kloof in Europa niet alleen een sociaal belang is, maar vooral ook een economisch belang. Anders gezegd: het sociaal/culturele en het economisch/technologische zijn communicerende vaten geworden. Het één kan niet floreren zonder het ander. Hoe dient de overheid zich hierin op te stellen: sturen of drijven? In een recente studie merkt de Raad voor verkeer en waterstaat daarover op: “Het klassieke sturingsmodel van de overheid, dat gericht is op een top-downaansturing van doelen en middelen, is ineffectief gebleken. Doorslaan naar de andere kant -het geheel overlaten aan de markt- lijkt echter ook geen oplossing.”2 De vrije markt blijkt niet de panacee voor alle kwalen te zijn. Dat komt ook naar voren uit een aantal ontwikkelingen die in dit rapport worden behandeld. In het bepalen van een benadering voor deze studie woog voor de taakgroep tenslotte de constatering mee dat de bestuurlijke invloed van regio’s binnen de Europese Unie is toegenomen en de komende jaren verder zal toenemen. Ook de regio Noord-Nederland wordt geleidelijk minder uitvoerder van nationaal bepaald beleid en steeds meer zelfstandig medebepaler van Europees beleid. Het eerste deel van dit rapport vangt daarom aan met een brede blik op het onderwerp: het ICT-beleid van de Europese Unie, de regeringen van de lidstaten en de regio’s. Het tweede handelt over de betekenis van ICT-infrastrctuur voor economische groei en werkgelegenheid in Noord-Nederland. De indeling per hoofdstuk is als volgt. Het eerste hoofdstuk gaat in op de veranderende bestuurlijke rol van de regio. Daaraan gekoppeld is een analyse van het Europese ICT-beleid van het afgelopen decennium. De hoofdstukken drie tot en met vijf inventariseren en analyseren de mogelijkheden voor een regio28
Inleiding nale aanpak van ICT-beleid. Aandacht wordt daarbij geschonken aan de huidige en voorgenomen ICT-activiteiten van lokale en regionale overheden. Hoofdstuk zes, het eerste hoofdstuk van deel 2. bevat een beschrijving van de vergaande invloed van ICT op economische processen. Daarna vindt een toespitsing plaats op de vraag hoe de fysieke digitale infrastructuur in NoordNederland verder ontwikkeld kan worden. Met een blik op de nabije toekomst komen in hoofdstuk acht enkele beleidszaken aan de orde die bepalend zijn voor de noodzaak van een verdere uitbouw van de regionale ICT-infrastructuur. Hoofdstuk negen schenkt aandacht aan enkele andere recent verschenen studies, waarvan de inhoud zo belangrijk bleek te zijn dat ze niet onopgemerkt mochten passeren. Het laatste hoofdstuk tenslotte bevat op gestructureerde wijze de beleidsaanbevelingen.
29
30
DEEL 1 ICT in het bestuurlijke en maatschappelijke krachtenveld
31
32
Veranderingen in de bestuurlijke rol
1. Veranderingen in de bestuurlijke rol van de regio Europa verandert, breidt uit en integreert. Maar terwijl landengrenzen wegvallen en de verschillende munten verdwijnen, ontstaat iets dat op een tegenbeweging lijkt. Regionale verschillen, die vaak gebonden aan zijn aan taal en cultuur, beginnen zich duidelijker te manifesteren. Ook binnen het Europees bestuur ontwikkelde zich, ergens in de jaren zeventig, een trend om meer in termen van regio’s te denken. Dit vormde vooral een reactie op de politiek van Charles de Gaulle, die een “Europa van de Vaderlanden” nastreefde, met een zo groot mogelijke autonomie voor de lidstaten.3 Het denken in andere dan landsverbanden krijgt voor het eerst gestalte in 1981. Dan wordt beleid opgesteld om voortaan regionale en minderheidstalen te beschermen. Naast de negen officiële talen kent de EU op dat moment nog 31 andere talen. In 1992 wordt met het Verdrag van Maastricht de steun aan Europese regio’s gecontinueerd en versterkt. Volgens artikel 128 van dit verdrag zal de EU bijdragen aan de bloei van de culturen van de lidstaten, met gelijktijdig zowel respect voor hun nationale en regionale diversiteit als accentuering van hun gemeenschappelijke culturele wortels. Deze tekst is een algemene termen gesteld compromis, omdat de lidstaten zeer verschillend denken over hun regio’s.4 Frankrijk blijft onverschillig voor de culturele verscheidenheid in eigen land. Daarentegen is in andere landen op dat moment op tal van terreinen al duidelijk sprake van sterke decentralisatie. In de Bondsrepubliek Duitsland was dat van meet af aan het geval. Maar ook in Spanje hebben regio’s na de dood van Franco een veel grotere autonomie gekregen. België verandert van een natiestaat in een federatie van verschillende landsdelen. Een probleem in GrootBrittannië, Italië en zelfs Frankrijk is evenwel dat daar op dit moment wel naar decentralisering gestreefd wordt, maar dat daarvoor vaak de bestuurlijke mogelijkheden op regionaal niveau ontbreken. Het Verdrag van Maastricht leidt ook tot meer bevoegdheden voor het Europees Parlement. Er wordt voortaan van een Europees burgerschap gesproken, en inwoners van de EU die in een andere dan hun eigen lidstaat wonen krijgen stemrecht bij gemeentelijke en Europese verkiezingen. Verder komt in het Verdrag het begrip subsidiariteit naar voren. Dit houdt in dat wat aan lagere (lokale, regionale) bestuursniveaus kan worden overgelaten, niet op Europees niveau geregeld hoeft te worden. Een probleem bij dit subsidiariteitsbeginsel is dat het vooral een intentie uitdrukt, zonder daarbij maatstaven op te leggen. Dit brengt nogal wat juridische onduidelijkheden met zich mee. De gebrekkige uitwerking van het subsidiariteitsbeginsel is daarom nog altijd een van de grootste punten van kritiek op het Verdrag van Maastricht.5 Het Verdrag leidde er wel toe dat in 1994 het Comité van de Regio’s (CoR) werd ingesteld. Dit comité kent 222 leden uit regionale en lokale organisaties. Zij worden geraadpleegd bij beleidsvoorstellen van de Europese Commissie, de Raad en het Parlement die gevolgen hebben op gewestelijk of plaatselijk niveau. Sinds het Verdrag van Amsterdam in 1999 in werking trad, wordt het 33
Hoofdstuk 1 comité geraadpleegd op de volgende terreinen: economische en sociale cohesie, werkgelegenheid, sociaal beleid, Trans-Europese vervoers-, telecommunicatie en energienetwerken, vervoer, beroepsopleiding, onderwijs en jeugd, cultuur, volksgezondheid, en milieu. 1.1 Naar een eigen bestuursniveau binnen de Europese Unie Een probleem is dat op dit moment moeilijk inzicht te verwerven valt in de werkelijke invloed van het Comité van de Regio’s. De eerder genoemde onduidelijkheid over het subsidiariteitsbeginsel bestaat nog altijd. Wel verklaarde voorzitter van de Europese Commissie Romano Prodi in 2000 tegenover het comité: “De invloed van de regio’s in de EU zal de komende jaren hand over hand toenemen”. In een zich nog verder groeiende landenunie zal de burger zich waarschijnlijk steeds meer met stad of regio identificeren. Daarom is de toekomst van de Europese Unie nauw verweven met die van het Comité van de Regio’s. Die overtuiging bestaat tenminste bij Jos Chabert, voorzitter van het Comité, getuige zijn uitspraak: "Er kan niet genoeg op worden gehamerd: de lokale en regionale overheden vormen het bestuursniveau dat het dichtst staat bij de burgers en hun concrete problemen. Daarom eist het Comité dat het statuut wordt toegekend waarop het recht heeft, namelijk dat van een volwaardige instelling van de Europese Unie." Het mag worden betwijfeld of de zienswijze van Chabert wordt gedeeld door de nationale overheid in Den Haag. Zijn opvatting wordt wel onderschreven door de Noord-Nederlandse vertegenwoordiger in het Comité van de Regio’s, de Friese gedeputeerde Gerard van Klaveren (EZ). "De regio's zijn in staat tot meer directe belangenbehartiging voor burgers en bedrijfsleven", is uit de mond van zijn ambtelijke woordvoerder opgetekend. 6 1.2 Nieuwe taken, nieuwe verantwoordelijkheden De Europese Unie groeit geleidelijk naar een nieuwe bestuurlijke driehoek, bestaande uit EU-bestuur, nationale regeringen en regio's. Voor Noord-Nederland betekent dit, zo goed als voor andere regio's, dat er nieuwe bestuurlijke mogelijkheden ontstaan en daarmee ook nieuwe verantwoordelijkheden. Op het vlak van economische stimulering en het scheppen van werkgelegenheid zal de noordelijke regio meer eigen kracht moeten ontwikkelen en ook moeten leren op die kracht te vertrouwen. De OESO wijst daar nadrukkelijk op in de studie Local Development en Job Creation. "Regionale beleidsmakers", zo zegt de organisatie, "moeten niet te veel vertrouwen op de programma's van de nationale overheid maar zelf beleid ontwikkelen". Noord-Nederland heeft met het programma Kompas voor het Noorden al op deze nieuwe bestuurlijke ontwikkeling ingespeeld. Maar zoals eerder is geconstateerd, ontbeert Het Kompas nagenoeg in zijn geheel aandacht voor informatie- en communicatietechnologie. In het volgende hoofdstuk besteden we daarom aandacht aan het vormen van ICT-beleid en aan de ingewikkeldheden en valkuilen die zich daarbij aandienen.
34
De economische aansturing van ICT
2. De economische aansturing van ICT in de laatste tien jaar De ontwikkelingen in de mondiale ICT-industrie verlopen in een hoog en ongekend tempo. Voor beleidsmakers schept dat uiteenlopende en complexe problemen. Hoe zijn overheden daar in het verleden mee omgegaan? Alvorens op deze vraag in te gaan, moet benadrukt worden dat ICT-beleid in het eerste deel van de jaren negentig nog vooral een zaak van de Europese Unie en de regeringen van de lidstaten was. Voor regionale overheden is ICT-beleid pas de laatste jaren een zaak van toenemend belang aan het worden. We zullen dus eerst nagaan wat op Europees en nationaal niveau is gebeurd, om daarna in te gaan op de mogelijkheden voor regionaal ICT-beleid. 2.1 De klassieke aanpak blijkt onvoldoende te werken In 1990 bezaten Europa en de VS elk nog een marktaandeel van 35% in de mondiale ICT-markt. Zes jaar later, in 1996, bleek deze verhouding drastisch veranderd te zijn: VS 41% tegen Europa 28%. Deze zo snel gegroeide achterstand zette zowel de Europese Unie als de afzonderlijke lidstaten aan tot een beproefde, klassieke aanpak: een krachtig economisch en technologisch stimuleringsbeleid. In Nederland werden door het eerste Paarse kabinet vier nationale actieprogramma's gelanceerd waarvan de accenten lagen op de verbinding tussen technologie en economie7. Voldoende helpen deed deze aanpak niet. Uit studies in de afgelopen jaren van onder meer het European IT Observatory8 en onderzoeksbureau Booz Allen & Hamilton9 is gebleken dat de achterstand van Europa ten opzichte van de VS blijft oplopen en zelfs een structureel karakter dreigt te krijgen. Gegeven het feit dat ICT tot een van de belangrijkste economische groeifactoren is geworden, is dat een zorgwekkende situatie. Tegen deze achtergrond vond in maart 2000 de ICT-top van Europese regeringsleiders in Lissabon plaats. De EU-leiders besloten daar dat de achterstand op de VS de komende jaren moet worden weggewerkt. Sterker, in 2010 moet Europa het leiderschap in de mondiale ICT-markt hebben veroverd. De EU werkt daartoe vanaf voorjaar 2000 met het ontwikkelingsprogramma eEurope. 2.2 De invloed van culturele houdingen Bij bepaalde mensen was in de jaren negentig al duidelijk was er mis ging in Europa. Kort gezegd is dat het ontbreken van het besef dat technologie onderdeel uitmaakt van cultuur en van culturele houdingen. Dit tekort aan bewustzijn mag gelden als de belangrijkste oorzaak van het gevoerde eenzijdige technologisch/economische stimuleringsbeleid dat, zoals is gebleken, te weinig vrucht heeft gedragen. Terzijde: het begrip cultuur staat hier niet voor de grote C, de wereld van de kunst, maar voor de kleine c, de cultuur in het leven van alledag. De omschrijving daarvan luidt: "Alles wat mensen maken, denken en weten, en de wijze waarop ze zich van hun gevoelens bewust worden en vorm geven aan hun handelen".
35
Hoofdstuk 2 Twijfelend over de te volgen aanpak, gaf de Europese Commissie in 1993 opdracht aan de Fransman René Mayer uit te zoeken wat Europa’s grootste problemen zijn in de ICT-markt. Mayer noemde in zijn conclusies het bekende problemenlijstje van Europa's interne markt: de taal- en cultuurverschillen, de niet-geharmoniseerde wet- en regelgeving, enzovoorts. Maar helemaal boven aan zijn lijst plaatste hij een probleem van geheel andere aard: "The first handicap is an ideological one. Deeply marked by the industrial revolution on which it rose to the summit of its power, Europe remains attached to a very materialistic conception of economics. Historically, the first European institution was the Coal and Steel Community. Coal and steel can be touched, measured, weighed and quantified. Information, on the other hand, is an 10 abstract good whose value economists have not learned to appreciate". Mayer concludeerde dus dat de Europese perceptie van wat economisch meetelt (materiële zaken) verhindert dat wij net zo profijtelijk gebruik maken van digitale technologie (immateriële waarden) als in de VS gebeurt. In feite gaat het om een culturele handicap waardoor Europa op economisch gebied achterop is geraakt bij de VS. De uitkomsten van Mayer’s studie zijn in 1993 nauwelijks doorgedrongen in de politieke arena, waarvoor ze feitelijk wel bedoeld waren. Kennelijk waren zijn conclusies te afwijkend om geassimileerd te kunnen worden in de gedachtenstroom van de heersende politieke leiders. Mayer had dat overigens zelf wel voorzien. Aan het slot van zijn studie merkt hij cynisch op: “Soon Europe will all be prepared to fight the previous war”. Ook anderen constateerden dat de uitsluitend technologisch/economische aandacht voor informatie en communicatie te beperkend is. De Franse mediasocioloog Dominique Wolton bijvoorbeeld betoogde: "Communicatie is niet alleen een technisch verschijnsel, het is een antropologisch verschijnsel. Communicatie in die zin is ook meer dan het uitwisselen van boodschappen. Het is ook de wil een ander aan te horen en te begrijpen. Geen enkele boodschap heeft ook zin op zichzelf, de zin ontstaat pas binnen een bepaalde context, een culturele identiteit waarbinnen een boodschap begrepen 11 kan worden." 2.3 De contouren van een nieuwe aanpak In de tweede helft van de jaren negentig begon de aard van de problemen geleidelijk door te dringen in gouvernementele kaders, onder andere bij de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In 1998 besteedde de OESO in de studie Structural Reform and Adjustment, the OECD jobs strategy aandacht aan het onderwerp. De vorming van culturele houdingen is een weinig bestudeerd proces, zo schreef OESO, maar bekend is wel dat deze houdingen grote invloed hebben op de manier waarop onder andere het zakendoen gestalte krijgt. In een samenleving zijn het de culturele houdingen die het institutionele kader creëren en dat kader beïnvloedt op zijn beurt de cultu36
De economische aansturing van ICT rele normen. Overheden zouden meer beleid moeten ontwikkelen om die culturele houdingen opener en ondernemender te maken, onder andere via bewustwording, onderwijs en training. Er mag niet worden volstaan met verspreiding van kennis van technologie. Individuen en bedrijven zullen moeten leren technologische veranderingen te adapteren, concludeerde de OESO. Een andere relevante studie werd in opdracht van de Europese Commissie ondernomen door acht Europese universiteiten. Zij moesten nagaan hoe de acceptatie van nieuwe technologie verloopt en of het technologiebeleid van de EU-lidstaten voldoende rendement oplevert. In hun rapport Social Learning in Multimedia dat begin 2000 werd gepubliceerd, concludeerden de onderzoekers dat de lidstaten zich in hun technologiebeleid vrijwel alleen richten op de ontwikkeling van nieuwe techniek. Innovatie verloopt daardoor minder succesvol dan mogelijk is, aangezien de maatschappelijke kant van technologiegebruik wordt verwaarloosd. Het zich eigen maken van technologie door consumenten en bedrijven op voor hen geschikte momenten en plaatsen (appropriation) vormt een cruciale factor voor het aanvaarden van innovatieprocessen, zo ontdekten de onderzoekers. Wat ICT betreft is thans op EU-niveau zichtbaar dat het beleid geleidelijk verandert. Dat blijkt onder meer uit het stimuleringsprogramma eEurope, dat een bredere benadering kiest dan voorheen gebruikelijk was. Ook het Zesde R&Dkaderprogramma van de Europese Unie (looptijd 2002-2006), waaraan momenteel wordt gewerkt, zal sterker dan het Vijfde Kaderprogramma gericht zijn op een geïntegreerde sociaal/culturele/economische aanpak. Het is slechts een kwestie van tijd eer die veranderende Europese benadering ook in Nederland volledig zal doordringen. De regionale overheid in NoordNederland doet er verstandig aan die ontwikkeling niet af te wachten, maar er juist op te anticiperen. Dat levert een tijdswinst op die benut kan worden om de concurrentiepositie van de noordelijk regio te versterken. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor het ontwikkelen van regionaal ICT-beleid.
37
Hoofdstuk 3
3. Mogelijkheden voor een regionale aanpak van ICT-beleid De beleidsproblemen waarmee overheden op verschillende bestuursniveaus zich geconfronteerd zien, zijn nu eens sterk verschillend van karakter en dan weer duidelijk gelijkend. Met het laatste gegeven kunnen regionale overheden hun voordeel doen door te kijken naar de beleidsproblemen die zich in de loop van de jaren negentig in de Europese Unie hebben voorgedaan. Een centrale rol daarin speelde een vrijwel continue verwarring, die grofweg gesproken twee met elkaar samenhangende oorzaken kende. De eerste oorzaak was het gebrek aan solide, feitelijke informatie en kennis; de tweede lag in het ontbreken van bewustzijn over het belang en de reikwijdte van ICT. Op deze zaken zullen we dieper ingaan en daarbij tegelijk bezien waar mogelijke oplossingen liggen voor de regionale overheden in Noord-Nederland. 3.1 Een kenniscentrum voor beleidsmakers Het Information Society Forum (ISF), een uit 128 leden bestaand adviesorgaan van de Europese Commissie, heeft in 1997 studie verricht naar de ICTbeleidsproblematiek voor overheden. In het uitgebrachte advies bepleitten de deskundigen van het ISF als de twee hoogste prioriteiten: "
"
Politici moeten eerst en vooral een fundamenteel besef krijgen van de allesomvattende invloed die ICT heeft en zal hebben op het leven nu en in de komende decennia. Daarmee valt of staat het succes van welk (beleids)advies dan ook. Overheden moeten de beschikking krijgen over een staf van ICT-experts die op technologisch-politiek niveau kunnen communiceren en adviseren. Bovendien moeten de staven van alle ambtelijke beleidsdiensten bijscholing krijgen over de invloed van ICT op hun beleidsterrein.
Zoals blijkt uit het nagenoeg ontbreken van aandacht voor ICT in Het Kompasprogramma, heeft de regio Noord-Nederland op dit punt een inhaalslag te maken. De aanbevelingen van het Information Society Forum zouden dan ook vertaald moeten worden in de oprichting van een ICT-kenniscentrum voor bestuurders en beleidsmedewerkers. Van belang daarbij zal zijn nauwkeurig te bepalen welke taken zo’n kenniscentrum moet vervullen en voor welke termijn. Een aan te stellen commissie zou op korte termijn, binnen twee tot drie maanden, met aanbevelingen moeten komen over de werkingssfeer, uitvoeringstaken en personele samenstelling van een dergelijk bestuurlijk ICTkenniscentrum. Deze commissie zou ook moeten bezien in hoeverre samenwerking zinvol is met het in juni 2001 door minister Van Boxtel (Grote steden en integratiebeleid) in Amsterdam geopende Expertisebureau Innovatieve Beleidsvorming. 3.2 Het verwerven van solide beleidsinformatie Het kunnen doorgronden van de invloed van ICT en van ICT-infrastructuur op economie en maatschappij wordt mede belemmerd door een gebrek aan solide, 38
Mogelijkheden voor een regionale aanpak feitelijke informatie. Een belangrijke oorzaak van dat gebrek ligt –hoe vreemd dat ook moge klinken– in het besluit van de EU-lidstaten om de ontwikkeling van fysieke digitale infrastructuur volledig over te laten aan de vrije markt. Voor overheden lijkt er daarom geen beleidsnoodzaak te bestaan om statistische gegevens te (laten) verzamelen. Particuliere infrastructuur-aanbieders op hun beurt voelen er, gezien de concurrentiepositie waarin ze zich bevinden, begrijpelijkerwijs niet voor relevante (markt)gegevens prijs te geven. Gezien de vele publieke beleidsterreinen waarmee ICT is verweven, en de groeiende noodzaak voor overheden om als stimulator en initiator op te treden, begint het gebrek aan feitelijke informatie een serieus beleidsprobleem te worden. Zonder solide gegevens is het moeilijk goed inzicht in ontwikkelingen te verwerven, laat staan een adequaat overheidsbeleid te ontwikkelen. Het verdient daarom aanbeveling het op te richten noordelijke ICT-kenniscentrum opdracht te geven de aard en de omvang van het informatietekort te inventariseren en mogelijke oplossingen aan te dragen. 3.3 De noodzaak van integrale beleidsbenadering Door de hiervoor geschetste ontwikkelingen zijn overheden voor het verkrijgen van informatie tot nu toe meestal aangewezen op de vele particuliere onderzoeksbureaus die op het terrein van ICT werkzaam zijn. Het afgelopen decennium heeft dan ook een stroom aan in opdracht vervaardigde rapporten, studies en analyses opgeleverd. Nogal eens blijken die documenten sterk afwijkende verwachtingen te bevatten. Een reden daarvoor ligt in het ontbreken van gestandaardiseerde terminologie, waardoor bijvoorbeeld de ene prognose voor ecommerce tientallen miljarden guldens kan afwijken van de vooruitblik van een ander onderzoeksbureau. Bijdragen aan een coherent en consistent beeld van de (markt)ontwikkelingen doet deze verwarring natuurlijk niet. Overheden zelf dragen ook bij aan de verwarring, namelijk door hun –op zich begrijpelijke- wens naar onderzoek voor het eigen beleidsterrein. De stapels rapporten en studies vormen daardoor als het ware een weergave van de verkokerde wereld waarin overheden opereren. Meestal beperken deze rapporten zich tot maar enkele aspecten van ICT-beleid. Juist bij een zo veelomvattend verschijnsel als ICT, met zijn allesdoorsnijdende karakter, leidt dit tot beperkte beeldvorming en het ontbreken van een totaaloverzicht. Het is daarom aannemelijk dat in de toekomst in beleidsstudies vaker zal worden gekozen voor een methodologie die meer recht doen aan de toenemende complexiteit waarvoor overheden zich gesteld zien. De aanduiding ‘integrale beleidsbenadering’ maakt goede kans een veelgehoord begrip te worden, zij het dat dit in Nederland met zijn traditioneel sterke hang naar hokjes en vakjes wellicht niet van harte zal gaan. 3.4 Het vijfpunten-model van Peter Morris Een onderzoeker die een integrale beleidsbenadering heeft ontwikkeld, is Peter Morris van het Australische onderzoeksbureau Morris Moorhouse & Associates. Hij kwam tot een model dat meer kritische factoren onderkent dan tot nu toe gebruikelijk is. 39
Hoofdstuk 3 Morris stelde het rapport From Mines to Minds op dat begin 1998 de overheid van de staat West-Australië adviseerde over het voortaan te volgen ICT-beleid. De lessen die hij bij het schrijven trok waren dat er in andere studies over de ontwikkeling van regio’s te sterk de nadruk op wordt gelegd dat vooral geavanceerde telecominfrastructuur en digitale diensten beschikbaar moeten komen. Maar nadruk op technologie alleen blijkt een te beperkte benadering te zijn. Economisch succes in de informatiemaatschappij hangt van verschillende condities af, die ook weer in hoge mate van elkaar afhankelijk zijn. Voor een dissertatie die Morris later in 1998 aan de Murdoch University in Perth zou verdedigen, ontwikkelde hij daarom een nieuwe benaderingswijze.12 Dit model gaat uit van de vijf volgende noodzakelijke voorwaarden voor succes: - Bewustzijn; - Infrastructuur; - Kennis en kunde; - Aantrekkingskracht; - Ondernemingskracht. Geen enkele regio mag economische groei verwachten als niet aan al deze voorwaarden in enigerlei mate is voldaan. Ondernemingen van elders kunnen alleen worden gelokt als een regio zich door een van deze factoren als voldoende aantrekkelijk onderscheid. Het model van Morris biedt daarom als groot voordeel dat regionale en lokale overheden daarmee snel hun relatieve sterkten en zwakten kunnen identificeren. Bewustzijn
Infrastructuur
Ondernemingskracht
Kennis & Kunde
Aantrekkingskracht
naarM orrisM oorhouseAssociates(✑ ✙✙✘)
Het relatieve belang van de vier buitenste factoren in dit schema kan van plaats tot plaats verschillen. Stedelijke gebieden hebben nu eenmaal andere kenmerken dan plattelandsgemeenten. Ondernemingskracht is daarom centraal gesteld. Onafhankelijk van de balans tussen de overige vier factoren zullen vooral ini-
40
Mogelijkheden voor een regionale aanpak tiatieven vanuit de publieke instellingen, de commerciële organisaties en de gemeenschap zelf nodig zijn om economische ontwikkeling te garanderen. 1. Bewustzijn De factor bewustzijn is een moeilijk te kwantificeren begrip, maar staat voor het niveau van inzicht onder overheden, bedrijven, en de gemeenschap zelf in een regio over de veranderingen die de ontwikkeling naar een kennismaatschappij meebrengen. Het is van eminent belang dat al deze groepen begrijpen dat de ontwikkelingen die plaatsvinden grote uitwerkingen kunnen hebben. Een probleem is evenwel dat bewustzijn nauwelijks alleen van bovenaf kan worden opgelegd. Juist daardoor zullen onzekerheden ontstaan. Kennis over te verwachten ontwikkelingen moet juist door zo veel mogelijk mensen worden gedeeld. Een gedeeld besef over de krachten die aan het werk zijn, een idee over hun richting en enig inzicht in de vaardigheden die nodig zijn om daarmee om te gaan, is cruciaal. Toen de telefoon zijn intrede deed was de functie daarvan meteen duidelijk, en werd van de gebruikers niet veel gevraagd. De lijnen werden voor hen gelegd, de centrales ingericht; er was geen inzicht in de technologie nodig om iemand anders op te bellen. Bij de inzet van informatie- en communicatietechnologie is niet met zo’n passieve instelling te volstaan; al helemaal niet als er economisch en sociaal profijt van de nieuwe mogelijkheden behaald moet worden. Daarvoor zijn alle nieuwe mogelijkheden die de technologie meebrengt te ingrijpend. Duidelijk gekoppeld aan bewustzijn is de vraag naar voorzieningen. Alleen als er vanuit een regio een voldoende en een voldoende gestructureerde vraag bestaat naar netwerkcapaciteit zal het bijvoorbeeld zin hebben aanbieders te benaderen om meer en goedkopere voorzieningen te bieden. 2. Infrastructuur De aanwezigheid van een volwaardige infrastructuur wordt vaak als de meest vanzelfsprekende en belangrijkste voorwaarde voor economische ontwikkeling gezien. Belangrijk is evenwel te beseffen dat de beschikbaarheid van ICTinfrastructuur wel een noodzakelijke voorwaarde is, maar niet noodzakelijk tot nieuwe initiatieven hoeft te leiden. Wil een regio mee kunnen komen in de informatiesamenleving dan dienen er in het gebied een hele reeks verschillende telecomdiensten tegen concurrerende prijzen beschikbaar te komen. Daarbij hebben overheden de taak te zorgen dat ook het publiek en ook de kleine bedrijven tegen aanvaardbare kosten een breedbandaansluiting kunnen krijgen. Telecombedrijven richten zich in hun prijsstelling meestal alleen op grote zakelijke gebruikers. Bovendien zullen de telecomaanbieders niet geneigd zijn zelf netwerken in onrendabele gebieden aan te leggen. Eén van de methoden om toch te zorgen dat breedband wel overal fijnmazig wordt aangelegd is door vraag te creëren. Overheden kunnen door de rol van ‘launching customer’ op zich te nemen grote invloed uitoefenen op de telecombedrijven. Grootafnemers hebben nu eenmaal de mogelijkheid eisen te stellen aan een leverancier. 41
Hoofdstuk 3
3. Kennis en kunde Meer dan ooit zullen in een informatiemaatschappij de aanwezigheid van werknemers met vaardigheden in het omgaan met kennistechnologie van belang blijken. Deze voorwaarde zou zelfs een grotere betekenis kunnen hebben dan de beschikbaarheid van gespecialiseerde vaklieden, of personeel met een hogere opleiding. Voor veel regio’s zal de grootste uitdaging in de kennismaatschappij zijn vaardige werknemers aan te trekken of te behouden. Wereldwijd zijn er inmiddels tal van succesvolle initiatieven ontplooid waarin gebieden oud-inwoners proberen terug te lokken. Vaak verlieten deze mensen hun regio om elders onderwijs te volgen of carrière te maken. In bepaalde delen van de noordelijke provincies bestaat er een duidelijke relatie tussen de gemiddeld lagere inkomens en het niet doorleren van de jongere generatie. Het effect op de arbeidsmarkt is een gebrek aan beter opgeleide jonge mensen. Hierdoor ontbreekt een belangrijke vestigingsfactor voor ICTintensievere bedrijven. Het stimuleren van het volgen van vervolgopleidingen door het financieel aantrekkelijker te maken langer naar school te gaan, kan hierin verandering brengen en de regio aantrekkelijker maken. 4. Aantrekkingskracht Het minst duidelijk te kwantificeren van alle voorwaarden is aantrekkingskracht. Dit hangt direct samen met de kwaliteit van leven in een bepaald gebied, die meestal sterk van persoonlijke voorkeuren zal afhangen. Maar aantrekkingskracht draait ook om kwaliteit van het gemeenschapsleven, sportvoorzieningen, cultuur, (hoger) onderwijs, maar ook om de mentaliteit binnen het bedrijfsleven ter plaatse en de lokale en regionale overheden. Veel van de aantrekkingskracht van een regio of plaats ligt al vast. Toch zijn er door lokale initiatieven tal van verbeteringen mogelijk. Met name op onderwijsgebied zal veel mogelijk zijn. 5. Ondernemingskracht Ondernemingskracht staat centraal, omdat zonder initiatieven vanuit de publieke instellingen, de commerciële organisaties en de gemeenschap zelf geen enkele regio de groei naar een bloeiende kenniseconomie zal kunnen maken – ook al is aan de andere voorwaarden in voldoende mate voldaan. Uitgaande van het vijfpunten-model van Peter Morris kunnen regio’s snel hun zwakheden en sterke punten op het spoor komen. De precieze zwaarte van elke voorwaarde zal ook afhangen van de beginsituatie; van de demografische opbouw en van het soort nijverheid en handel dat vanouds een sterke positie heeft in het gebied. Ondernemingen van elders kunnen alleen worden gelokt als een regio zich door bovenstaande factoren als voldoende aantrekkelijk onderscheid. Vanwege de helderheid die het model van Morris biedt zullen wij de aanbevelingen die aan het slot van dit rapport zijn geformuleerd, indelen naar de aandachtspunten in zijn model.
42
Mogelijkheden voor een regionale aanpak In het volgende hoofdstuk zullen we nagaan op welke wijze de interne en externe ICT-activiteiten van overheden kunnen fungeren als bouwstenen voor een regionaal ICT-beleid
43
Hoofdstuk 4
4. De in- en externe ICT-activiteiten van overheden ICT laat zich niet makkelijk afbakenen, het dringt door in alle facetten van het leven, zowel op persoonlijk niveau (op ‘de zaak’, thuis- en telewerken, vrijetijdsbesteding) als op maatschappelijk niveau (economie, onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, etc.). Dat maakt ICT voor beleidsmakers tot een lastig te hanteren onderwerp. Enkele praktijkvoorbeelden: " " "
"
Buitenlandse online-apothekers blijken ook in Nederland medicijnen te leveren die schadelijke bijwerkingen voor de gebruikers kunnen hebben. De Nederlandse wetgeving wordt omzeild. ICT stelt mensen in staat vanuit hun huis in Nederland opdrachten voor een buitenlandse werkgever te verrichten. De bestaande stelsels van belastingen en sociale premies zijn daar niet op berekend. Door de inzet van ICT valt in een aantal branches de tussenhandel weg. Daardoor vindt meer transport in kleinere vrachtwagens en bestelauto's plaats en neemt het aantal ritten toe. Tot 2005 veroorzaakt e-commerce een groei in het wegvervoer van 17%. De toenemende inzet van ICT heeft als gevolg dat de opleidingseisen aan de werkende bevolking hoger worden dan ooit. Doordat op dit moment de meeste activiteiten in de ICT-sector in de Randstad plaatsvinden, stroomt hoog opgeleid talent uit de provincie weg.
De inzet van technologie leidt ook tot zeer verschillende beleidseffecten voor diverse overheden. Zo kan de stimulering van ICT-gebruik uit economisch oogpunt gewenst zijn, maar dat kan tegelijk toenemende problemen veroorzaken voor de volksgezondheid (RSI, ontwikkelingsstoornissen bij jeugdigen, mogelijk stralingsgevaar van mobiele telefoons). Beleidsmakers hebben ook te maken met kritisch wordende burgers die meer eisen stellen dan voorheen. Zo spreken burgers de overheid aan in de traditionele rol van hoeder van het algemeen belang als het gaat om zekerheid en veiligheid bij financiële transacties en het gebruik van privé-gegevens op Internet. Tegelijk ook eisen burgers van de overheid meer individuele dienstverlening met een hoge kwaliteit. We zullen aandacht schenken aan de gevolgen die deze ontwikkelingen hebben voor het ICT-beleid van overheden. 4.1 De overheden als gebruikers en stimulators van ICT In de ICT-ontwikkelingen van dit moment speelt de overheid twee rollen, namelijk die van gebruiker en die van bevorderaar van het gebruik van ICT in de samenleving. Deze rollen kunnen elkaar positief beïnvloeden. Wanneer de overheid als gebruiker voorop zou lopen in ICT-toepassingen, dan zal dit het algemeen gebruik van ICT en de ontwikkeling van een adequate ICTinfrastructuur bevorderen. Dit proces kan nog versneld worden door de ont-
44
De in- en externe ICT-activiteiten wikkeling van ICT-toepassingen in de samenleving te stimuleren, zoals in het onderwijs en de maatschappelijke- en gezondheidszorg. Voordat de overheid de hier genoemde voortrekkersrollen op zich kan nemen, is het noodzakelijk dat provincies en gemeenten informatie- en communicatietechnologie in hun bestuurlijke portfolio en organisatie hebben geïntegreerd. En hieraan zal beleidsvorming vooraf moeten gaan. Dit besef klinkt ook door in de notitie Provincies in de informatiemaatschappij die op verzoek van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is opgesteld door onderzoeksbureau Berenschot. In deze studie wordt zelfs onomwonden gesteld dat provincies alleen door het gericht inzetten van ICT kunnen overleven als moderne middenbestuurslaag. In het rapport worden daarvoor de volgende vijf concrete beleidsaanbevelingen gegeven: 1. De provincie kan haar eigen dienstverlening aan burgers, bedrijven en andere overheden verbeteren. Daarbij zal vooral meer met gemeenten moeten worden samengewerkt. 2. Provincies kunnen stimuleren dat maatschappelijke organisaties, en andere overheden de mogelijkheden van ICT beter benutten. 3. Nieuwe media bieden provincies de kans het eigen beleid en de eigen regio beter te profileren en de interactie met burgers en bedrijfsleven te versterken. 4. Met hulp van nieuwe media kunnen provincies hun politiek-democratische functie versterken. De openbaarheid en inzichtelijkheid van bestuurlijke informatie kunnen worden vergroot. 5. Provincies kunnen helpen voorkomen dat groepen in de samenleving en specifieke segmenten van het bedrijfsleven achterblijven in de informatiemaatschappij. De voorgestelde beleidswijzigingen zijn vooral gericht op externe effecten. Toch dwingen dergelijke beleidsvoornemens ook tot een helder intern ICTbeleid. Betere externe dienstverlening is alleen mogelijk als de voorzieningen binnen de hele organisatie daar op worden toegesneden (hard- en software, netwerkcapaciteit, adequate kennis en kunde). Kortweg gezegd: extern beleid kan niet zonder intern beleid. Een erkenning hiervan is te vinden in de beleidsnota Contract met de toekomst. Dit beleidsstuk werd door minister Van Boxtel van grote Steden- en Integratiebeleid in het voorjaar van 2000 gepresenteerd. Over de provincies staat daarin te lezen: "Net als iedere overheidsorganisatie moet de provincie innoveren en investeren in ICT om te voorkomen dat er een kloof ontstaat tussen on-line burgers, bedrijven en instellingen en een off-line overheid. Daarbij gaat het om het digitaliseren van werkprocessen. Het gaat ook om de ontwikkelingen van conventionele brief- en notawisselingen naar digitale communicatie, van losse gegevensverzamelingen naar gekoppelde authentieke registraties en eilandprocessing naar digitale beleidsprocessen. Werkprocessen worden nu nog overwe-
45
Hoofdstuk 4 gend op papier uitgevoerd, maar zullen opnieuw moeten worden ontworpen vanuit een digitale invalshoek." 4.2 Onderzoek naar ICT-beleid bij noordelijke overheden De samenstellers van dit rapport hebben in mei 2001 een onderzoek uitgevoerd over de vraag of de besturen van de drie noordelijke provincies en de tien grootste gemeenten een intern en extern ICT-beleid hebben ontwikkeld. Uit dat onderzoek blijkt dat al deze overheden zich nog in de beginfase bevinden van de ontwikkeling naar een ICT-beleid voor hun interne organisatie (zie onderstaande tabel en voor een uitgebreide weergave bijlage B). Fryslân en Drente beschikken al wel over een ICT-beleidsplan. De daarin verwoorde voornemens richten zich vooral op externe zaken. Overzicht visie en beleidsnotities ICT Organisatie
Intern
Extern
In Voorbereiding
Provincie Drenthe
x
Intern
Provincie Fryslân
x
Intern/Extern
Provincie Groningen Gemeente Groningen
x
x
Intern
Gemeente Emmen
x
x
Intern/Extern
x
Intern/Extern
Gemeente Leeuwarden
Intern
Gemeente Assen Gemeente Smallingerland Gemeente Hoogeveen
x
x
Gemeente Heerenveen
x
x Intern
Gemeente Coevorden Gemeente Stadskanaal Gemeente HoogezandSappemeer
x
Intern
In geen van de beleidsplannen wordt inhoudelijk ingegaan op de eisen die elektronische overheidsdiensten aan ICT-infrastructuur stellen. Een gezamenlijk optrekken tussen provincie en gemeenten in het stroomlijnen van processen, viel ook nog niet waar te nemen. De gemeenten lijken verder te zijn dan de provincies met het integreren van ICT-beleid in de eigen organisatie. Verantwoordelijk daarvoor is het landelijke actieplan “Overheidsloket 2000”. Toch blijkt informatietechnologie ook voor gemeenten nog een relatief nieuw begrip. Daarom kan op dit moment zelfs op 46
De in- en externe ICT-activiteiten lokaal niveau nog niet serieus worden gesproken over de overheid als “launching customer” van ICT-toepassingen. De volgende paragraaf bevat een uitgebreidere weergave van de onderzoeksresultaten. 4.3 Samenvatting resultaten onderzoek Twee van de drie noordelijke provincies en zes van de tien grootste gemeenten hebben een ICT-beleidsplan of -visie beschikbaar. Enkele overheden (provincie Groningen, gemeente Smallingerland) kiezen ervoor met ICT aan het werk te gaan, zonder eerst een beleidsplan of -visie te ontwikkelen. De overige benaderde gemeenten verkeren in de oriëntatie- of planvormingfase met betrekking tot een verbeterde informatieverschaffing, bereikbaarheid en dienstverlening via het elektronische medium. De meeste gemeenten verwachten dat dit binnen een half jaar tot een interne meerjarennotitie zal leiden. Intern en extern ICT-beleid De in dit onderzoek gevonden en beschikbare ICT-beleidsplannen hebben vrijwel allemaal betrekking op extern beleid, met daarin opgenomen een interne component gericht op de informatievoorziening van de eigen diensten. Bij extern beleid betreft het vooral het stimuleren van beleidsterreinen, gericht op economie, onderwijs en maatschappelijke zorg. In een aantal gemeenten wordt in deze sectoren gewerkt met ondersteuning van de provincie. Bij de interne beleidsvorming, voor zover aanwezig, ligt dit anders. Zowel de provincies als gemeenten bevinden zich nog in de beginfase van de ICTontwikkelingen. Voor alle duidelijkheid: dit geldt niet voor de interne automatisering. ICT omvat echter veel meer en heeft bij de invoering consequenties voor de automatisering, de organisatie, de werkwijzen en de technische infrastructuur. Een gezamenlijk optrekken tussen een provincie en gemeente(n) op het gebied van intern beleid is tijdens deze ‘quick scan’ niet waargenomen. ICT-infrastructuur Nergens wordt in de beleidsplannen, voor zover beschikbaar, inhoudelijk ingegaan op de vraag welke ICT- infrastructuur gewenst is. Wel wordt in de visies en verkenningen melding gemaakt van de toepassing van intranet en/of provinciaal extranet en van portal-functies tussen de provincie en de gemeenten via één infrastructuur-aanbieder, zoals bijvoorbeeld GemNet. Integratie van ICT-beleid Gedurende het onderzoek is de indruk ontstaan dat gemeenten in vergelijking met de provincies, waarschijnlijk door toedoen van het project ‘Overheidsloket 2000’, bezig zijn het voortouw te nemen bij het integreren van ICT-beleid in de eigen organisatie. Omdat ICT voor deze organisaties een nog relatief nieuw begrip is, kan echter nauwelijks gesproken worden van rol of functie van gemeenten als ‘launching customer’. Op dit moment worden vooral de consequenties van ICT in kaart gebracht en wordt gewerkt aan de realisering van enige functies die noodzakelijk zijn voor het overheidsloket. De ICT-infrastruc47
Hoofdstuk 4 tuur, als het transportmiddel waarmee burger en overheid elektronisch met elkaar in contact moeten komen, speelt hierbij nog geen rol van betekenis. Het peilen van de behoeften van de lokale burgerij en het bedrijfsleven als stuwende kracht voor de ontwikkeling van interactieve processen is in de betreffende gemeenten nog niet aan de orde. Voorlopig lijkt het erop dat de interne activiteiten gericht zijn op het geschikt maken van de bestaande organisatie en processen voor een elektronisch medium dat opslag en transport mogelijk moet maken. Bedrijfsvoering of bestuurlijke ambities Op de onderzoeksvraag wat de drijfveer voor het initiëren van ICT-beleid is, te weten bestuurlijke ambities en/of bedrijfsvoering, kan geen eenduidig antwoord worden gegeven. In twee van de drie provincies lijkt het te gaan om bestuurlijke ambities. Er is sprake van nauwe samenwerking met een stedelijk centrum in projecten gericht op externe, economische stimulering. De interne bedrijfsvoering van de provincie is hier niet of nauwelijks in het geding. Op gemeentelijk niveau blijkt vooral de veranderende bedrijfsvoering, als gevolg van landelijk overheidsbeleid (Overheidsloket 2000), de drijfveer voor ICT-beleid te zijn. Hierbij vormt met name de overgang naar een meer bedrijfsgestuurde aanpak in plaats van de traditionele dienstengestuurde aanpak de toets. Een uitzondering vormen de stadscentra of themasteden waar de bestuurlijke ambities samenvallen met die van de provincies. Betekenis resultaten voor ICT-infractuur in Noord-Nederland Gezien de interne status en de snelheid van de ontwikkeling van een visie op ICT bij de regionale en lokale overheden, moet worden vastgesteld dat op dit moment deze organisaties niet als stuwende kracht voor een snelle ontwikkeling van breedband ICT-infrastructuur in de regio kunnen worden beschouwd. Vanwege het lage ontwikkelingstempo, zullen provincies en gemeenten als informatie-, product- en dienstenaanbieder niet als eerste de knelpunten in de huidige ICT-infrastructuur bij de burger en bedrijfsleven, als ontvangers van dit aanbod, herkennen. Wat wel enigermate gebeurt is het stimuleren van extern gericht ICT-beleid door provincies en gemeenten. Dit wordt voor de provincies onderkend en onderschreven in het eerdergenoemde IPO-rapport. Provincies zouden daarvoor beleidsimpulsen moeten geven op vijf geïdentificeerde beleidsterreinen. Consolidatie van deze beleidsterreinen zou een snellere realisatie van de breedband ICT- infrastructuur kunnen bevorderen. Een hoofdconclusie is dat het ontwikkelen van ICT-infrastructuur als te stimuleren beleidsterrein nergens apart als aandachtpunt wordt genoemd. 4.4 De noodzaak van horizontale beleidscoördinatie Al eerder is aan de orde geweest dat ambtelijke en politieke beleidsmakers bij de provinciale en gemeentelijke overheden de invloed van ICT op hun beleidsterrein moeten kennen en beleidsmatig kunnen verwerken. In het begin van dit hoofdstuk hebben we gezien dat ICT in zijn werking beleidsterreinen overschrijdt. Beleidsmakers zullen dan ook meer met elkaar en met externe partijen 48
De in- en externe ICT-activiteiten als het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen moeten (leren) samenwerken. Een belangrijke vraag daarbij is of alle ICT-beleid centrale aansturing krijgen moet, of geheel danwel gedeeltelijk over moet worden gelaten aan de afzonderlijke afdelingen binnen de organisatie. Dit vraagstuk speelt ook al enige jaren op rijksniveau, waar de discussie over een aparte bewindspersoon voor ICT-zaken telkens opnieuw brandstof vindt. Ongetwijfeld zal het onderwerp bij de volgende kabinetsformatie op de agenda komen te staan. De Haagse ministeries hebben inmiddels een interdepartementaal beraad ingesteld om de invoering en het gebruik van informatie- en communicatietechnologie binnen de rijksoverheid te stroomlijnen. Welke oplossing Noord-Nederland ook kiest voor het verwezenlijken van horizontale beleidscoördinatie, er zal in alle gevallen een krachtige beleidsregie nodig zijn om de voortgang te bewaken en per werkgebied te kunnen stimuleren. Goede diensten daarbij zou een 'actiematrix ICT-beleid' kunnen bieden, dat wil zeggen een te ontwikkelen ICT-toepassing waarin de ontwikkeling van het beleid in alle sectoren overzichtelijk en actueel in beeld wordt gebracht en gehouden. Ambtelijke en politiek beleidsmakers dienen vanaf elke plaats en op elk moment toegang te kunnen hebben tot deze digitale beleidsdatabase. Het verdient aanbeveling een opzet daarvoor te ontwikkelen in samenwerking met het op te richten ICT-kenniscentrum voor bestuurders en beleidsmedewerkers
49
Hoofdstuk 4
Noten 1
Sinds 1995 is het belang van ICT voor de Nederlandse economie sterk toegenomen. Het Centraal Planbureau becijfert dat ICT verantwoordelijk is voor een kwart van de jaarlijkse economische groei en dat percentage zal nog toenemen, verwacht het CPB. Werkdocument ‘ICT en de Nederlandse economie’, CPB, mei 2000. 2 Advies ‘Orkestreren op maat’, Raad voor verkeer en Waterstaat, juni 2001. 3 Buursink, J: ‘Euregio’s: fragmentatie of integratie?’ Tekst van een lezing uitgesproken aan de Vrije Universiteit Amsterdam in de reeks De (on)weerstaanbaarheid van de Europese verleiding, zonder datum (mei 1999) pag 2. 4 Wusten, Herman van der, en Virginie Mamadouh: ‘De Europese politieke kaart: balanceren tussen integratie en autonomie’, in : Ben de Pater ed., Eenwording en verbrokkeling. Paradox van de regionale dynamiek. Assen 1995, pag 248. 5 Wusten, en Mamadouh: ‘De Europese politieke kaart’, pag 250. 6 Ook de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de heer drs. W.J. Deetman, wijst er in zijn jaarrede 2001 op dat de rol van de lokale overheid in de EU van groter belang wordt. “De gemeente krijgt weer zijn natuurlijke rol van oudsher: oplossingen zoeken voor vrijwel alle vraagstukken van bestuur en beleid in de realiteit van alledag”, schrijft de VNG op 13 juni 2001 in een verklaring. 7 Actieprogramma’s: ‘Elektronische Snelwegen’ (1994), ‘Investeren in voorsprong’ (1997), ‘Electronic Commerce’ (1998), ‘Een leven lang leren’(1999). 8 European Information Technology Observatory 99, Frankfurt/Main, 1999 9 Booz, Allen & Hamilton, The Competitiveness of Europe's ICT Markets, the Crisis amid the Growth 2000. 10 Uit: Impact II, Mid-term evaluation: for an information strategy, Doc. IMPACT/44/93 11 NRC Handelsblad, 20 november 1998 12 Morris, Peter Nevit: ‘Information & Communication Technologies (ICTs) and Regions in a Globalised World Economy’ dissertatie voor het verkrijgen van een graad aan de Murdoch University, Perth. Juli 1998.
50
DEEL 2 De betekenis van ICT-infrastructuur voor economische groei
52
De invloed van ICT op economische processen
5. De invloed van ICT op economische processen Bij de ICT-industrie hoort haast onvermijdelijk het begrip 'hype'. Deze veelgebruikte term, die nogal eens tot heftige discussie aanleiding geeft, kreeg van theaterprofessor Hannö Sleworick de volgende lucide definitie: "Een hype is met zijn allen tegelijk hetzelfde dromen, maar dan met je ogen open". In de loop van het jaar 2000 leek de 'nieuwe economie' vooral een beurshype te zijn geweest, een droom als slim marketinginstrument van een groep investeerders die snel veel geld wilden verdienen. Hoewel zoiets veel kritiek oproept, vindt toch niet iedereen dergelijk gedrag afkeurenswaardig. De zakenman Edje Elektriek bijvoorbeeld meent zelfs dat het zo hoort. Bij de ontvangst van Het Gouden Web, een onderscheiding die hij in 2000 ontving voor zijn rol als opmerkelijkste Internet-ondernemer, zei hij in zijn dankwoord: "De mens droomt zich voort en daar dien je als ondernemend persoon gebruik van te maken". De vele hypes in de ICT-industrie ten spijt, blijkt er wel degelijk sprake te zijn van versnelde economische groei door investeringen in informatie- en communicatietechnologie. Tot deze conclusie komt de OESO in een studie die in juni 2001 is gepubliceerd. Aan die studie zullen we in dit hoofdstuk eerst aandacht besteden. Vervolgens komen andere onderwerpen, die eveneens de invloed van ICT weerspiegelen, aan de orde. 5.1 OESO bevestigt nieuwe trends in de economie In The new economy, beyond the hype, een studie naar specifieke kenmerken van economische groei in een aantal lidstaten, concludeert de OESO dat de term 'nieuwe economie' geen onderdeel van een luchtkasteel is. In de economie van de VS en van andere landen is iets nieuws aan de hand in de structuur van de economie. De organisatie constateert een versnelde economische groei, die duidelijk gerelateerd lijk te zijn aan een hoog niveau van investeringen in (het gebruik van) ICT. Daarom moeten overheden, ondanks de huidige terugval in de ICT-sector, juist een krachtig stimuleringsbeleid voeren. Van belang daarbij is dat, hoewel ICT een sleutelfactor vormt, ook aan andere voorwaarden moet worden voldaan, namelijk de aanwezigheid van: 1. goed opgeleide kenniswerkers, 2. een klimaat waarin nieuwe bedrijven van de grond kunnen komen, en 3. de bereidheid om te innoveren. Essentieel in de waarnemingen van de OESO is verder dat een staat of regio niet noodzakelijk over een eigen hardware-industrie hoeft te beschikken om economische groei te realiseren. Van groter belang is dat ICT wordt ingezet om de productiviteit en innovatie te verbeteren. Verder moet e-government tot prioriteit worden verheven. Daardoor zal niet alleen de efficiency van de overheid toenemen, maar vooral zal het publiek vertrouwen krijgen in ICT-toepassingen, aldus de OESO. 5.2 Meer dynamiek en minder bestendigheid Sinds de industriële revolutie was de economie vooral op bestendigheid ingesteld. Bedrijven hadden vaak duizenden personeelsleden in dienst. Alles richtte zich daarom op het voortbestaan van de onderneming en op zekerheden voor
53
Hoofdstuk 5 het personeel. Deze stabiliteit zal evenwel niet blijven bestaan in een wereld waarin informatie- en communicatietechnologie optimaal wordt ingezet. Bedrijven zullen met hulp van ICT steeds meer met elkaar verbonden raken en zich constant moeten ontwikkelen; ondernemingen zijn gedwongen voortdurend in beweging te blijven omdat begrenzingen continu wijzigen. Veranderingen vinden sneller dan ooit plaats. Donald Hicks van de Universiteit van Texas deed onderzoek naar de levenscycli van bedrijven.1 Hij concludeerde dat hun verwachte levensduur sinds 1970 met de helft is afgenomen. Dat zijn puur veranderingen die de ontwikkeling naar een kenniseconomie met zich meebrengen. In Austin, de hoofdstad van Texas, hebben bedrijven de kortste levensverwachting van de hele staat. Tegelijkertijd groeit het aantal banen daar het snelst en worden er de hoogste salarissen betaald. Volgens Hicks bestaat het grootste deel van de werkgevers en de banen waarvan Texas in 2026 - of zelfs 2006 afhankelijk zal zijn op dit moment nog niet. Om er zeker van te zijn dat er 3 miljoen nieuwe werkplekken bij zijn gekomen in 2020, zullen 15 miljoen banen gecreëerd moeten worden. Dit vraagt volgens Hicks om een ander aanpak dan de staatsoverheid op dit moment voorstaat. In plaats van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen als een vaste som te beschouwen en daar alle beleid op af te stemmen, moet veeleer de dynamiek van de economie gestimuleerd worden. Activiteit trekt andere activiteit aan. 5.3 Economische waarden van innovatie In de Amerikaanse economie heeft de inzet van ICT inmiddels tot een duidelijke verhoging van de arbeidsproductiviteit per werknemer geleid. Voor Nederland kon zo’n ontwikkeling nog niet worden aangetoond, behalve bij personeel in de ICT-branche zelf. Overigens meldt het Centraal Planbureau (CPB) dat de ICT-sector hier wel bovenmatig aan de economische groei bijdraagt.2 De omvang van de bedrijfstak is evenwel kleiner dan in omringende Europese landen, en mag zelfs bescheiden worden genoemd vergeleken met de bedrijvigheid in de VS. De ongekende bloei van de Amerikaanse economie de afgelopen jaren was evenwel niet aan de opkomst van ICT alleen te danken. Verantwoordelijk daarvoor is een liberaliseringbeleid in tal van sectoren dat al enige decennia geleden begon. Daardoor nam de concurrentie op allerlei terreinen toe, wat doorgaans tot betere producten en diensten leidde. In Europa vindt nog maar enkele jaren een ontwikkeling naar een betere marktwerking plaats. ICT heeft op meerdere manieren invloed op deze ontwikkelingen. Informatietechnologie maakt het bijvoorbeeld afnemers mogelijk beter en makkelijker producten en diensten te vergelijken. Handelsrelaties zullen bovendien in staat zijn vraag en aanbod onderling geheel op elkaar af te stemmen, waardoor voor hen vrijwel wrijvingsloze transacties mogelijk worden. Dit kan een enorme kostenbesparing opleveren. Uit Amerikaanse cijfers blijkt dat bemiddeling en interactie bij handelstransacties bijna de helft van de arbeidskosten uitmaken. Afhankelijk van de sector zou daar door inzet van ICT een factor twee tot vijf op te besparen zijn.3
54
De invloed van ICT op economische processen Deze ontwikkeling kan verder betekenen dat het voor organisaties interessanter wordt zich alleen op hun kerntaken te concentreren. Uitbesteden van randactiviteiten aan gespecialiseerde onderaannemers zou in zo’n model lonen. De samenwerking tussen organisaties zal daardoor veranderen. Daarnaast stelt informatietechnologie leveranciers en dienstverleners in staat de kwalitatief betere producten op de markt te brengen die nodig zijn om te kunnen blijven concurreren. Daarmee nemen de kenniseisen aan zowel het ontwerp, de productie als de distributie van goederen en diensten toe. Er zal meer maatwerk worden gevraagd. Werknemers krijgen daarom hogere eisen opgelegd dan voorheen gebruikelijk was. Peter Drucker, een van meest toonaangevende theoretici op het gebied van management, schreef dat het industriële tijdperk van ieder personeelslid vereiste dat deze uitvond hoe hij zijn werk efficiënter kon verrichten. Maar in een kenniseconomie, waar machines de meeste productietaken hebben overgenomen, verandert dat. Uitvinden wat het best gedaan kan worden zal dan veel productiever blijken te zijn, dan moeite doen om dezelfde taak net iets beter uit te voeren dan eerst. Door de inzet van ICT wordt routine en herhaling steeds minder waard, terwijl innovatie, originaliteit en verbeeldingskracht sterk in waarde zullen toenemen.4 5.4 Veranderende organisatie van arbeid Naast een eis tot permanente scholing mag de werkende bevolking ook andere veranderingen verwachten. ICT zal een groot percentage van de actieve bevolking in staat stellen op afstand te werken. Behalve thuiswerken kan dat in telecentra of op buurtlocaties zijn; kantoren op afstand zullen een oplossing voor het fileprobleem in stedelijke gebieden leveren. Sommige onderzoekers gaan zo ver te voorspellen dat arbeid hierdoor meer in het dagelijkse leven geïntegreerd zal worden. Door uitvinding van de fabriek ontstond ooit een dagritme van 8 uur werk, 8 uur ontspanning, en 8 uur slaap. Dit ritme zou weleens geheel kunnen verdwijnen. Op dit moment zijn veel van deze ontwikkelingen evenwel meestal niet meer dan toekomstverwachtingen. Elektronisch zakendoen vraagt bijvoorbeeld fundamentele veranderingen van de organisatiestructuur binnen bedrijven, zoals het verspreiden van verantwoordelijkheden. ICT wordt op dit moment vaak nog zo goed en kwaad als mogelijk is binnen bestaande structuren ingepast. Bovendien kunnen nog lang niet alle organisaties profiteren van de mogelijkheden die ICT biedt, door het ontbreken van adequate ICT-infrastructuur. 5.5 ICT, mondialisering en de regio Het meest duidelijke gevolg van de technologische vooruitgang is op dit moment de versnelde mondialisering van de economie. Aan deze ontwikkeling droeg ook het verdwijnen van beperkingen voor financiële markten aan het begin van de jaren tachtig het nodige bij. De mondialisering heeft grote gevolgen. Tot dan toe werden belangrijke macro-economische voorwaarden door landen opgelegd. Maar met het verdwijnen van handelsrestricties nam ook de economische invloed van de natiestaat af. Sindsdien is het belang van deelgebieden
55
Hoofdstuk 5 in een land toegenomen. In een mondiale economie zijn het juist de regio’s die met soortgelijke regio’s elders in de wereld concurreren. Deze ontwikkelingen werken clustering van economische activiteiten in de hand. Verder is sinds de jaren tachtig duidelijk dat maar een beperkt aantal steden een knooppunt van activiteiten wordt. Wereldwijd ontwikkelen New York, Tokio en Londen zich tot de belangrijkste wereldsteden. Op iets bescheidener niveau komen bijvoorbeeld ook Amsterdam en Frankfurt goed mee als financiele centra en knooppunt voor internationale zakelijke diensten. Deze centralisering vindt plaats ondanks dat informatie- en communicatietechnologie (ICT) het tegenwoordig heel goed mogelijk maakt kantoor te houden op goedkopere of plezieriger locaties. De clustering van activiteiten werkt eveneens in de hand dat de economie zich verhardt. Gebieden en steden zonder de juiste aantrekkelijke karakteristieken verschuiven makkelijker dan ooit naar de marge. Economisch gezien moeten zij het doen met de kliekjes die ze krijgen toegeworpen vanuit de centra van activiteit. Dit levert belangrijke uitdagingen voor de perifere regio’s op. Zonder initiatieven dreigt daar het gevaar van verdere marginalisering en een beperkte controle over de eigen toekomst.5 Verschillen tussen kernen en periferie kern
periferie
Geografisch Alle soorten transport mogelijk, lage absolute en relatieve kosten om contact te maken. Centraal in telecommunicatienetwerken.
Geografisch Verbonden met slechts enkele soorten transport. Hoge kosten absolute en relatieve kosten om contact te onderhouden. Moeilijk contact met andere perifere regio’s
Economisch Productie eindproducten en -diensten, complexe controlesystemen, importeurs van arbeid, flexibele zakengemeenschap, controle over kapitaalstromen, contact met andere economische intermediairs.
Economisch Productie halfgoederen, simpele processen, eenzijdige economie, kwetsbare productie, exporteurs van (geschoolde) arbeid, importeur van eindproducten.
Cultureel Bepaalt de marketing en andere symboolsystemen, vertegenwoordigt expertise, controle over media, afwijzing van periferie als zijnde onbelangrijk dan wel niet ter zake doend.
Cultureel Acceptatie van andermans taal, dwang om andermans omgangsvormen en sociale modellen over te nemen. Marketing en ideeën van elders opgelegd krijgen.
Politiek Controle over strategische bronnen en grondstoffen, concentratie van elites, overrepresentatie in formele organen, lage kosten verbonden aan het doorbrieven van ideeën.
Politiek Geen strategische bronnen, een ontbreken van nationale/internationale elites, hoogstens vestigingsplaats als buitenpost. Slechte representatie in de kerngebieden. Hoge kosten verbonden aan het opstellen en presenteren van ideeën, daarom weinig initiatieven.
naarR .Bivand,RegionalPolicy and asymetry in geographicalinteraction relationships,1981
ICT heeft daarom een paradoxale invloed op regio’s. Enerzijds wordt de macht en kracht van de belangrijke centra versterkt. Maar aan de andere kant brengt alle nieuwe technologie ook weer enorme voordelen voor de periferie mee, door de afname van het belang van afstand.
56
De invloed van ICT op economische processen Innovatie en de mate waarin nieuwe technologie wordt geïmplementeerd zijn daarom eveneens belangrijke factoren voor het succes van een regio. De sterke tendens dat onderzoek en ontwikkeling veel meer in kerngebieden plaatsvindt, maakt het onvermijdelijk dat er een verschil ontstaat in het tijdstip waarop nieuwe vindingen worden ingezet. De periferie loopt daarbij altijd achter. De economie van de drie noordelijke provincies in Nederland kenmerkt zich inderdaad door relatief geringe inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. Terwijl het Noorden 10% van de nationale werkgelegenheid oplevert, is het aandeel in research & development maar tussen de 5 à 6%.6 Uit het ontwikkelingsprogramma Het Kompas van het Noorden blijkt verder dat de regio economisch kwetsbaar is door zijn eenzijdige en tamelijk geringe bedrijvigheid. De landbouw en de daarvan afhankelijk activiteiten hebben een relatief groot aandeel in het bruto regionaal product. Maar juist deze sector staat onder druk sinds door crises als mond- en klauwzeer hervormingen onvermijdelijk lijken. Verder kent de beroepsbevolking in het Noorden een lager percentage hoger opgeleiden (20,6%) dan gemiddeld in Nederland (26,3%). Daarvoor worden twee oorzaken gegeven. In de drie noordelijk provincies is het aantal technische opleidingen en instellingen voor VBM/MBO na de fusiegolf in het onderwijs lager dan elders. Daarnaast blijkt er relatief weinig vraag naar hooggeschoold personeel te zijn. Migratiegegevens bevestigen dat veel mensen met een HBO- of universitaire opleiding de regio verlaten om elders carrière te maken. Bovendien is het aantal mensen dat daadwerkelijk werkt in het Noorden beduidend lager dan gemiddeld, en richt de productie van bedrijven zich er meer dan normaal op de binnenlandse markt. Van de producten en diensten wordt ruim 50% binnen de regio zelf afgezet. Uit geen van de voorgestelde beleidslijnen van Het Kompas klinkt het besef door dat de opkomst van ICT de toch al perifere positie van het Noorden zonder doelbewust eigen beleid nog marginaler zou kunnen maken.
57
Hoofdstuk 6
6. Fysieke ICT-infrastructuur in Noord-Nederland Eerder in dit rapport is geconstateerd dat de zorg voor infrastructuren als wateren autowegen nog altijd een beleidstaak is van overheden. Dat heeft ook lang gegolden voor de telecommunicatie-infrastructuur. Maar begin jaren tachtig werd besloten de ontwikkeling van telecomnetwerken tot een zaak van de vrije markt te maken. Mede daardoor is sindsdien sprake van complexe processen waarin telecomnetwerken tot stand komen onder invloed van uiteenlopende, maar toch met elkaar samenhangende, invloeden als technologische ontwikkelingen, economische verwachtingen, wet- en regelgeving, standaardisering en harmonisering, mondialisering, culturele regionale verschillen, individualisering, enzovoorts. In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan onderwerpen die samen een belangrijk deel vormen van de context waarbinnen de fysieke ICT-infrastructuur in Noord-Nederland bezien moet worden. 6.1 Technologische ontwikkelingen in relatie tot ICT-infrastructuur Dat het belang van ICT in relatief korte tijd zo sterk toe kon nemen, komt door een aantal elkaar versterkende ontwikkelingen. De kracht van microprocessoren verdubbelt iedere achttien maanden terwijl de kostprijs halveert; de wet die Intel-oprichter Gordon Moore al begin jaren zeventig voorspelde is nog altijd van kracht. Daardoor zal betere elektronica binnen enige tijd voor minder geld te koop zijn. Tegelijkertijd is de telecommunicatiesector inmiddels aan zo’n zelfde prijsontwikkeling begonnen. Het idee dat telefoonverkeer door een staatsbedrijf verzorgd moest worden, is pas sinds begin jaren tachtig niet meer vanzelfsprekend. De Verenigde Staten en Japan gingen voorop in het ontmantelen van de oude monopolies. Nieuwe telecomaanbieders konden relatief makkelijk marktaandeel verwerven omdat de technologische vooruitgang meehielp. Vooral de overgang van koperen kabels naar glasvezel en de inzet van microchips in de regeltechniek maakte de bouw en het beheer van communicatienetwerken veel goedkoper. Bovendien werd de capaciteit van de verbindingen enorm vergroot. Naast spraakverkeer waren ineens ook veel zwaardere diensten aan te bieden. Deze ontwikkelingen, tezamen met de opkomst van de computer, leidde ertoe dat veel internationale telecomaanbieders hun aandacht van de competitieve markt voor spraaktelefonie verplaatsten naar het aanbieden van mogelijkheden voor datacommunicatie. Gevolg van dit alles is dat afstand een steeds minder bepalende factor wordt bij het bepalen van de kosten van communicatie, en zelfs bijna wegvalt als de verbinding geheel via glasvezel verloopt. Bij de transmissie van digitale informatie bepaalt bovenal het getransporteerde volume de prijs. Deze ontwikkelingen zijn in een schema op de volgende pagina in beeld gebracht.
58
Fysieke infrastructuur in Noord-Nederland ontwikkeling kosten telecom (pijlen zijn indicaties) volume
volume volume verbindingsduur
afstand
verbindingsduur
verbindingsduur
afstand
Analoog telefoonnet.
Digitale hoofdroutes, met lokaal nog koperen netwerkkabels.
Volledig digitaal opererend netwerk
Volume verkeer gelimiteerd door gebruik koperen kabels . Gesprekstijd en afstand belangrijkste indicatoren kosten.
Lokale netten zorgen dat afstand nog altijd een rol speelt bij bepalen kosten. Gesprekstijd belangrijk vanwege gelimiteerd aantal toegangspunten tot glasvezelnetwerken.
Voldoende bandbreedte door inzet glasvezels. Afstand verbinding neemt vrijwel geheel in belang af. Kosten routering en administratie minder belangrijk dan gespreksduur voor eindafrekening.
De prijsdalingen in de telecomsector zijn voorlopig nog wel beperkt tot doorgaande verbindingen. De marktwerking in het aanbieden van diensten op lokale netwerken naar huizen en bedrijven moet in de meeste landen nog beginnen. De vroegere staatstelecombedrijven hebben alle wijkcentrales in handen, en stellen kostbare eisen aan het gebruik daarvan door anderen. Verder komt concurrentie met andersoortige communicatie-infrastructuren langzaam op gang. Tegelijkertijd is het volume aan lokaal telefoonverkeer de laatste jaren enorm toegenomen. De meeste huishoudens bellen nog altijd met een modem bij een Internet-aanbieder in om on-line te kunnen gaan. Daardoor duurt een gemiddeld lokaal gesprek tegenwoordig langer dan waar de capaciteit van de meeste wijkcentrales ooit op berekend was. De enorme groei van het Internet-gebruik heeft bovendien nog andere, veel verstrekkender gevolgen. Het wordt uiterst zinvol meer en meer soorten informatie te digitaliseren, of dat nu teksten, multimedia of bedrijfsprocessen zijn. Op den duur zullen inhoud, en informatie- en communicatietechnologie zo convergeren dat ze niet meer van elkaar te onderscheiden zijn. Deze ontwikkeling heeft enorme invloed op alle bedrijfstakken, en op alle organisaties. 6.2 Gebrekkige ontwikkeling infrastructuur gevaar voor de regio Hoewel de precieze verwachtingen variëren is duidelijk dat de groei in het dataverkeer de komende jaren enorm zal zijn. De Zweedse overheid gaat er vanuit dat in 2006 1.000 keer zo veel transmissiecapaciteit nodig zal zijn als in 2000.7 In Nederlandse onderzoeken wordt een jaarlijkse groei van 300% verwacht. Voor een groot deel zal de benodigde extra capaciteit door de markt worden geleverd. Maar zowel nieuwkomers en traditionele spelers op de telecommarkt zullen altijd het eerst investeren in gebieden waar voldoende omzet te verwachten valt. De dichtstbevolkte steden en de economisch meest actieve regio’s zullen daarbij favoriet zijn. Andere gebieden moeten maar afwachten wat hun kant opkomt.
59
Hoofdstuk 6 Hierdoor dreigen regio’s in de periferie nog verder te marginaliseren. Door het gebrek aan infrastructuur zullen bedrijven en organisaties die intensief aan de kenniseconomie deelnemen deze gebieden als vestigingsplaats mijden. Daardoor zal de vraag naar geavanceerde telecomnetwerken en –diensten laag zijn. Investeringen in de infrastructuur blijven daarom uit. Uit onderzoeken in onder meer Italië en Groot-Brittannië blijkt dat door deze ontwikkelingen zelfs een tweedeling binnen een land kan ontstaan. De perifere gebieden kenmerken zich daarbij door een blijvend gebrek aan economische durf, het ontbreken van lokale concurrentie en een stabiele verdeling van de markt.8 Deze kenmerken maken bovendien dat de implementatie van ICT in zo’n regio moeilijk zal verlopen. 6.3 Ontsluiting bedrijventerreinen Noord-Nederland Wat Noord-Nederland betreft, blijkt uit een inventarisatie van de NOM uit februari 2000 dat er voldoende digitale hoofdverbindingen (backbones) voor het dataverkeer aanwezig zijn. Maar dat is vrijwel het enige positieve dat over de ICT-infrastructuur kan worden opgemerkt. Het andere deel van de ICTinfrastructuur, de breedbandige en betaalbare toegang tot de hoofdverbindingen ziet er minder florissant uit. Dit toegangsnetwerk wordt ook wel de ‘last mile’ genoemd. Een nieuwere benaming, gedacht vanuit de gebruiker (als de belangrijkste kant er van) is ‘first mile’. Het prijsniveau van de aansluiting van individuele locaties op de hoofdaders blijkt in het Noorden hoger te liggen dan bijvoorbeeld in de Randstad. En een nuttig effect van de aanwezigheid van digitale hoofdverbindingen ontstaat pas als burgers en bedrijven in staat zijn er gebruik van te maken. De voor de hand liggende vraag is daarom in hoeverre huizen, bedrijven, en bedrijventerreinen zijn aangesloten op de hoofdaders. De overheid blijkt hierover evenwel geen gegevens te hebben. De ontwikkeling van telecominfrastructuur wordt immers aan marktpartijen overgelaten. Er lijkt daarom bij het openbaar bestuur geen beleidsmatige noodzaak te bestaan dergelijke gegevens te verzamelen. Om voor dit advies enig zicht te krijgen op de ontwikkelingen, is onderzoek gedaan naar de digitale ontsluiting van bedrijventerreinen in de drie noordelijke provincies. Uitgangspunt was daarbij dat het er mogelijk moest zijn een breedbandverbinding (>256 Kbp/s) af te nemen. Dit onderzoek had het karakter van een quick scan. Een volledig verslag over de opzet en uitvoering is in bijlage C te vinden. De belangrijkste uitkomsten zijn: • • •
60
Het aanbod van kabelinfrastructuur op bedrijventerreinen is verre van transparant; Gemiddeld meer dan 70% van de bedrijventerreinen in de drie noordelijke provincies is niet, of waarschijnlijk niet, via breedbandverbindingen ontsloten; De meeste bedrijven hebben er geen idee van of zij in de toekomst over betere aansluitingen kunnen beschikken. Zij weten ook niet of bestaande verbindingen in de nabije toekomst beperkingen kunnen opleveren voor hun gebruik van Internet.
Fysieke infrastructuur in Noord-Nederland
De resultaten per provincie zien er aldus uit: bedrijventerreinen in Noord Nederland met breedbandinfrastructuur (>ISDN), aandeel t.o.v. totaal mei 2001 100% 90% 80% 70%
%
60% 50% 40%
niet/w aarschijnlijk niet
30%
geheel of deels
20% 10% 0% Friesland
Groningen
Drenthe
Noorden
Hoewel het onderzoek slechts een indicatie kan geven, zijn de uitkomsten dusdanig dat actie nodig is. Er zal op regionaal en lokaal niveau een eenduidig beleid moeten komen over de minimale ICT-voorzieningen die op elk nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein beschikbaar dienen te zijn. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat in de toekomst meer transportcapaciteit nodig zal zijn. Voor bestaande bedrijvenlocaties moeten dergelijke voorwaarden in renovatieregelingen worden meegenomen. Dit haalt de ICT-ontsluiting uit de sfeer van competitief extraatje, en maakt van digitale infrastructuur een basisvoorziening, zoals ook riolering, straatverlichting en ontsluitingswegen met voldoende capaciteit dat zijn. De noodzaak hiertoe bleek eens te meer uit een actueel revitaliseringsplan van de gemeente Opsterland voor het bedrijventerrein ‘Overtoom’. Daarin komt digitale breedbandontsluiting niet voor, ondanks de nadruk dat modernisering noodzakelijk is omdat het terrein ligt in de Economische kernzone A7. Navraag bij de gemeente leverde als toelichting op “dat de ondernemers geen behoefte voelden aan bekabeling.” De noodzaak om er als gemeente zelf een visie op breedbandontsluiting op na te houden, wordt niet gevoeld. Dit voorbeeld, dat naar te vrezen is niet op zichzelf zal staan, illustreert de behoefte aan een programma gericht op het bijeenbrengen van relevante data inzake breedbandinfrastructuur en andere ICT-zaken voor alle noordelijke bedrijventerreinen. De grote moeite die het op dit moment kost om fragmentarische gegevens boven water te krijgen, werkt in ieders nadeel en belemmert de verdere ontwikkeling van de regio. Zo’n informatiseringsprogramma zou goed passen in een publiek-privaat samenwerkingsproject.
61
Hoofdstuk 6 6.4 Wel snelwegen maar te weinig opritten (het ‘first mile’ probleem) In de vorige paragraaf is geconstateerd dat het met de digitale ontsluiting van bedrijventerreinen in Noord-Nederland gemiddeld slecht is gesteld. Maar aangezien digitale ontsluiting ook voor andere partijen van wezenlijk belang is, behandelen we het onderwerp in dit deel in een breder kader. De digitale transportcapaciteit van de ‘backbones’ in Noord-Nederland, dat is het provinciale niveau en het nationale niveau, is meer dan voldoende om een snelle groei van ICT-activiteiten in de regio te ondersteunen. Dit is treffend in kaart gebracht in het maart 2001 gepubliceerde rapport De ICT-sector in Noord-Nederland van de Noordelijke Ontwikkelings Maatschappij (NOM).
Het probleem in Noord-Nederland betreft echter de ontsluiting van bedrijven, instellingen en consumenten die van deze transportcapaciteit op regionaal en nationaal niveau gebruik zouden moeten gaan maken. Een probleem is bijvoorbeeld dat de aangeboden ontsluitingsmogelijkheden in de lokale ring in termen van prijs, performance en levertijd in negatieve zin afwijken van de situatie in bijvoorbeeld de Randstad. Zolang deze situatie blijft bestaan, zullen ook de economische activiteit en de vernieuwing onvoldoende worden gestimuleerd. Het gebrek aan goede ontsluiting staat het goed benutten van ICT-toepassingen in de bedrijfsvoering op verschillende manieren in de weg. Een vergelijking kan wat dit betreft worden gemaakt met de situatie van de openbare weg: een snelweg zonder op- en afritten en met een gebrekkige aansluiting op het achterland (woonwijken, winkelcentra, bedrijventerreinen) zal ontwikkelingen waarvoor een grotere mobiliteit nodig is, frustreren.
62
Fysieke infrastructuur in Noord-Nederland Vooral voor de kleinere bedrijven, waar de economie van Noord-Nederland voornamelijk op draait, is de mogelijkheid voor samenwerken via het Internet van belang voor het overleven in een informatie- en kennismaatschappij. Het betreft bijvoorbeeld het integreren van bedrijfsprocessen, het gezamenlijk zoeken naar schaalvergroting en de inkoop van gemeenschappelijke diensten en kennis en het vergroten van hun belangen buiten de regio. Hiervoor is meer nodig dan een ergens anders gehuisveste website, emailvoorzieningen en surfen op het WWW. Een ander aspect dat een steeds belangrijkere rol gaat spelen is de toegang tot kenniswerkers op afstand. Om de bijdrage van specialisten of gewoon extra mankracht, op projectbasis of als vast onderdeel van het bedrijfsproces, goed te kunnen integreren in het bedrijfsproces, is een ontsluiting nodig die vergelijkbaar is met de mogelijkheden van het LAN (Local Area Network) zoals dat in bedrijfsgebouwen gebruikt wordt. Dit is tevens het niveau van ontsluiting dat voor telewerken gewenst is. Het is voor individuele bedrijven onmogelijk de benodigde ICT-infrastructuur zelf aan te leggen. In groepen, bijvoorbeeld op bedrijventerreinen, zijn de kansen groter. Omdat de meerwaarde echter bepaald wordt door de mogelijkheid met iedereen verbinding te leggen, is alleen het ontsluiten van enkele bedrijventerreinen niet voldoende. Ook hier ligt de vergelijking met de openbare weg weer voor de hand: je moet als onderneming overal kunnen komen door gebruik te maken van basisvoorzieningen die overal aanwezig zijn. Om de ICT-infrastructuur op het niveau van een basisvoorziening te krijgen, dat wil zeggen een voorziening die voor iedereen in voldoende mate toegankelijk is, is de commercieel georiënteerde marktwerking niet voldoende (en is dat ook nooit geweest). Voorbeelden van voorzieningen die als private voorziening zijn begonnen, maar met behulp van de overheid zijn opgewaardeerd naar een basisvoorziening, zijn onder andere de elektriciteitsvoorzieningen, het railtransport, de riolering, het wegennet en de telefonie. Van dergelijke voorzieningen is op enig moment vastgesteld dat ze een zo serieuze invloed op de economische of maatschappelijke ontwikkeling hebben, dat ze tot de basisvoorzieningen moeten behoren. De ICT-infrastructuur, of de digitale snelweg, heeft zowel in de ogen van de politiek als het bedrijfsleven, die status ook nodig. Te verwachten is dat de ontwikkeling van toepassingen voor breedbandig Internet pas op gang zullen komen als de bereikbaarheid van afnemers, zowel zakelijke als particuliere, geregeld is. De voornaamste reden is dat het Internet de verwachting schept van minimale distributie en transactiekosten, die een functie zijn van de schaalgrootte van de verwachte marktomvang. Indien slechts een enkeling of alleen bedrijven over de benodigde breedbandaansluiting beschikken, heeft het weinig zin diensten te ontwikkelen die voor de meeste potentiële afnemers te duur zullen zijn. Daarbij moet de definitie van breedband worden betrokken op diensten en producten die in eerste instantie vergelijkbaar zijn met bekende diensten en producten, waaronder TV, video, en de kantoorautomatisering. Daardoor ontstaat voor de meeste afnemers de herkenning van een basisvoorziening waartegen de meerwaarde van de nieuwe onderliggende technologie kan worden afgemeten.
63
Hoofdstuk 6 Het verschaft bovendien een eenvoudige manier om de kosten gemoeid met de investeringen in de eigen omgeving goed af te wegen tegen de baten van de nieuwe voorzieningen. 6.5 Ontbundeling van infrastructuur en diensten Een andere factor die van belang is voor de verdere ontwikkeling van de ICTinfrastructuur is de ontbundeling van infrastructuur en diensten. Hierbij is de aanname dat de ontwikkeling van de traditionele nutsvoorzieningen niet meer gewenst is. Dus een overheid die een staatsbedrijf opricht dat zowel de infrastructuur als de diensten als monopolist gaat aanbieden, biedt geen goed businessmodel voor de ontwikkeling van een basisvoorziening (met name omdat een latere privatisering dan onnodig complex wordt). Ontbundeling zorgt er voor dat de infrastructuurvoorziening, het lokale distributienetwerk, op verschillende locaties door verschillende partijen wordt aangelegd en geëxploiteerd onder de strikte voorwaarde dat iedereen, afnemer en leverancier van diensten, er tegen minimale kosten gebruik van kan maken om economische activiteit te ontwikkelen. Dit biedt de dienstenaanbieders een zo groot mogelijk bereik en dus goede omstandigheden om de ontwikkelkosten van nieuwe producten en diensten terug te verdienen. Om te voorkomen dat door ontbrekende regelgeving een dergelijke ontbundeling en de snelle uitrol van distributienetwerken gefrustreerd kunnen worden, is een actieve rol van de overheid op lokaal en regionaal niveau (waar de nieuwe realiteit vorm krijgt) gewenst. Die rol is aan de ene kant initiërend en aan de andere kant die van een bewaker van een veranderingsproces met aanzienlijke maatschappelijke gevolgen. In het specifieke geval van Noord-Nederland komt daar nog een element bij: vanwege de geografische en demografische realiteit is de ontsluiting via de normale weg van vraag en aanbod vrijwel uitgesloten in een tijdsbestek waarop de veranderingen zich in bijvoorbeeld West-Nederland zullen voltrekken. Dit mag overigens geen bevreemding wekken want de huidige economische realiteit van Noord-Nederland noodzaakt al tot bijzondere maatregelen. Wordt evenwel met de juiste snelheid en de juiste aanpak op de ontwikkelingen geanticipeerd vanuit de specifieke sterkten van de noordelijke regio, dan kan de huidige achterstand teniet worden gedaan. Een hoger ambitieniveau behoort dan ook tot de mogelijkheden. Voorts: er wordt vaak verwezen naar de relatie die zou bestaan tussen een goede ICT-infrastructuur en de vestiging van bedrijven die zich met ICTontwikkeling bezig houden. Alhoewel die relatie wel degelijk bestaat, gaat de verwijzing meestal voorbij aan de cruciale betekenis van ICT-infrastructuur voor alle vormen van bedrijvigheid, zowel in producerende als in bedrijfsondersteunende processen. Die afhankelijkheid zal in snel tempo toenemen. Bedrijven, instellingen en individuen die hierin mee kunnen komen hebben meer kans de overgang naar de informatiemaatschappij te maken. Tot slot, ontbundeling is ook een noodzakelijke voorwaarde om de individuele burger rechtstreeks te betrekken bij de realisatie en de exploitatie van met name de ‘first mile’-netwerken. Niet alleen ontstaat daardoor een grotere betrokkenheid, maar het stimuleert ook de verantwoordelijkheid van het individu voor de
64
Fysieke infrastructuur in Noord-Nederland inspanningen die voor de overgang naar de informatiemaatschappij moeten worden geleverd. Het stimuleert ook de verwerving en verspreiding van kennis en het gebruik die voor de economische en maatschappelijke ontwikkeling van belang zijn. En tenslotte vergemakkelijkt het de acceptatie van de veranderingen die deze overgang met zich mee brengt. 6.6 Breedband-aansluiting als basisvoorziening Op Europees niveau heeft het Economisch en Sociaal Comité (ESC) in maart 2001 onomwonden gesteld dat de liberalisering in de telecomsector alleen aanvaardbaar is als consumenten en bedrijven tegen een betaalbare prijs toegang krijgen tot basisdiensten die aan de nodige kwaliteit voldoen.9 Breedbandige Internet-toegang behoort volgens het ESC tot de basisvoorzieningen en dient daarom onderdeel te worden van de ‘universele dienst’. Daarbij tekent het comité aan: “Het openstellen van de markt voor concurrentie is op zich niet voldoende om de universele dienst te waarborgen. Hoewel verwacht mag worden dat onder invloed van marktwerking en concurrentie de middelen beter worden toegewezen, een aanzienlijke investeringsstroom op gang wordt gebracht en gebruikersprijzen dalen, mag niet uit het oog worden verloren dat de werking van deze instrumenten beperkt is; zo bestaat het risico dat een deel van de bevolking verstoken zal blijven van de voordelen die deze instrumenten opleveren en dat de sociale en territoriale samenhang erop achteruitgaat.” In Nederland heeft de Tweede Kamer zich in april dit jaar in een motie uitgesproken voor overheidsondersteuning bij de aanleg van breedbandverbindingen op het platteland. Minister Van Boxtel van Grote Steden- en Integratiebeleid gaf inmiddels al publiekelijk zijn steun aan deze opvatting. De ontwikkeling van breedband op dit moment wordt weergegeven in het schema op de volgende bladzijde.
65
Hoofdstuk 6
situatie ontwikkeling breedbandige infrastructuur zomer 2001 vaste verbindingen Huurlijnen
In de drie Noordelijke provincies duurder dan elders in Nederland
Glasvezelnetten naar woningen
Het oorspronkelijke Zweedse bedrijf Bredband wil in de Randstad minstens 75.000 woningen elk een aansluiting van 10 Mbit/s geven. In Almere en Eindhoven zijn bewonerscoöperaties actief om zelf eigenaar van glasvezelnetten tot aan de voordeur te worden.
Kabel
Niet overal dekking in landelijke gebieden, weinig transparantie over ontsluiting bedrijven-terreinen.
xDSL
Langzame ontsluiting grootste Noordelijke steden, toch daar ook geen complete dekking. KPN weinig medewerkend bij openstellen wijkcentrales voor andere telecombedrijven.
draadloze verbindingen Wireless Local Loop (WLL)
Ontwikkeling is vertraagd doordat de rijksoverheid problemen heeft de hiervoor benodigde vergunningen te veilen.
UMTS
Vergunningen verleend. Ontwikkeling diensten duurt in Randstad nog minstens tot 2003. Massaal gebruik rond steden niet eerder dan in 2006 - 2007.
Digitale Ethertelevisie (DVB-T)
Begin van proefuitzendingen begin volgend jaar in Randstad. Rest van het land zal enige jaren moeten wachten. Dataverkeer is mogelijk door extra ruimte in signaal.Een-weg verkeer.
Digitale Etherradio (T-DAB)
Ontwikkeling hangt onder meer nog af van verdeling analoge fm-frequenties.
Satelliet
Wacht om echt succes te krijgen nog op de invoering van twee-wegdiensten.
Andere
KPN beproeft draadloze ADSL in grote steden. Ook elders (Enschede) worden vormen van draadloze breedband aangeboden. buitenlands Breedband datatransmissie via het elektriciteitsnet (oa Rühr-gebied).
Hieruit blijkt onder meer dat de meeste mogelijkheden in de Randstad worden beproefd. Het is de vraag of en wanneer dergelijke breedbandvoorzieningen de noordelijke provincies zullen bereiken. Deze onevenwichtige situatie blijkt niet uniek voor Nederland te zijn. Maar elders worden meer initiatieven genomen om al te grote verschillen te voorkomen. Patricia Hewitt, de allereerste Britse minister voor ICT-zaken, constateert in een witboek dat bepaalde regio’s zullen achterblijven wanneer de ontwikkeling van breedbandige infrastructuur alleen aan de markt wordt overgelaten. Zij stelt daarom als eis dat in alle regio’s de voorwaarden aanwezig moeten zijn om te kunnen profiteren van de ontwikkeling naar een kenniseconomie. Verder is Zweden er binnen de Europese Unie al in geslaagd een succesvolle aanpak te ontwikkelen voor breedbandige Internet-aansluiting van burgers en bedrijven in heel het land. Zelfs in de onrendabele gebieden, terwijl het land in grote gebieden toch erg weinig inwoners kent. Zweden staat mede daardoor op de eerste plaats van de internationale Information Society Index van onderzoeksbureau IDC. Hoewel door de verschillen tussen beide landen Nederland moeilijk klakkeloos de Zweedse aanpak zal kunnen overnemen, moet wel bekeken worden welke onderdelen hier succesvol zouden kunnen zijn. De regio Noord-Nederland zou hierbij zelf het initiatief moeten nemen.
66
Fysieke infrastructuur in Noord-Nederland 6.7 Kiezen voor glasvezelnetten Een moeilijkheid bij het stimuleren van de aanleg van de digitale infrastructuur is dat er zo veel verschillende breedbandtechnieken beschikbaar zijn. Bovendien heeft elke technologie voor- en nadelen. Daarbij leveren de voortdurende innovaties nog eens een extra complicerende factor op. Het kan heel goed zijn dat een bepaalde breedbandtechniek over enkele jaren beter voor zijn doel geschikt is dan nu al te voorspellen valt. Zonder in detail op alle mogelijke technologieën in te gaan, vallen wel een aantal nuanceringen aan te brengen. Breedband zou op dit moment op de drie verschillende manieren aangeboden kunnen worden: • Via geheel nieuwe netten met een hoge capaciteit (zoals glasvezelkabels); • Gebruik makend van bestaande netten. Zoals over de koperen telefoonkabels (xDSL-technologie), via het elektriciteitsnet, of over de netten waarover de kabelexploitanten nu al radio en televisie aanbieden; • Door de ether. Daarbij zullen sommige diensten van een landelijke aanbieder uitgaan (UMTS, satelliet, digitale televisie en radio via de ether). Andere diensten betreffen eerder voorzieningen die alleen op lokaal niveau werken (Wireless local loop – de draadloze verbinding van de wijktelefooncentrale naar huizen of bedrijven.). Breedband aanbieden via al bestaande netwerken zal altijd een duidelijke complicatie kennen. De datastroom moet het netwerk immers permanent delen met een andersoortig signaal. Daardoor is er een limiet aan het vermogen waarmee de data door de verbinding gepompt kan worden, anders treden er storingen op (interferentie, overspraak). Hoe hoger de snelheid is waarmee data over het koperen telefoonnetwerk gestuurd wordt, hoe meer de nabijgelegen draadjes elkaar storen. Om dat tegen te gaan kun je minder draadjes tegelijkertijd gebruiken voor het onderhouden van een verbinding en dus verlies je de capaciteit die je door de hogere snelheid probeerde te winnen. In de praktijk komt het er op neer dat maar een beperkt aantal gebruikers binnen het verzorgingsgebied van een telefooncentrale tegelijkertijd snel Internet kunnen gebruiken. Bij het coaxnetwerk van de kabeltelevisie is de topologie of de structuur van het netwerk een groot probleem. Het is aangelegd als een eenrichtingsverkeer aftapnetwerk. Eén kabel bedient vele huizen en dus wordt de capaciteit met velen gedeeld. Een tweede probleem is de overspraak: het mobiele telefoonnetwerk maakt gebruik van dezelfde frequenties. De verstoringen die dat tot gevolg heeft voor het (analoge) televisiebeeld zijn meestal nog wel acceptabel, maar de corruptie van digitaal dataverkeer vormt een groot probleem. Het topologieprobleem en het overspraakprobleem spelen ook het elektriciteitsnetwerk parten. Met de opwaardering van de koper- en coaxnetten zijn bovendien aanzienlijke investeringen gemoeid die binnen enkele jaren weer herhaald moeten worden. Bij breedband via de ether ligt het probleem op dit moment vooral in de sfeer van de noodzakelijke vergunningen. Zo wordt de ontwikkeling van de Wireless local loop gehinderd door de problemen die de rijksoverheid heeft bij het veilen van de licenties. Daarnaast delen veel draadloze technologieën hetzelfde
67
Hoofdstuk 6 radiofrequentiespectrum. Daardoor stuiten zendvoorzieningen met een beperkt lokaal karakter nu nog op een landelijke verbod, terwijl eigenlijk een gemeente over het toekennen van vergunningen zou moeten kunnen beslissen. Bestudering van de mogelijkheden en problemen die verschillende draadloze technologieën bieden, is evenwel noodzakelijk. Deze techniek vereist bijvoorbeeld aanzienlijk minder graafwerk dan de aanleg van glasvezel, wat in tal van situaties een groot voordeel zal blijken te zijn. Daarnaast spelen bij draadloze netwerken interferentieproblemen een rol en is de prijs/capaciteit verhouding in de meeste gevallen ongunstiger dan voor vaste verbindingen. Gezien de vraag naar meer en goedkopere bandbreedte lijkt glasvezel op dit moment de enige toekomstvaste oplossing te bieden (glasfiber-infrastructuur met zogeheten ‘single mode’fibers). De capaciteit van een eenmaal aangelegd glasvezelnet is eenvoudig op te voeren zonder dat daarvoor de grond weer open hoeft. De afschrijvingstermijn voor het medium zelf en voor de graafwerkzaamheden ligt in de orde van 20 tot 25 jaar. Een ander argument dat de keuze voor glasvezel ondersteunt is te vinden in het in juni 2001 gepubliceerde rapport Slim Graafwerk van de Internet Society Nederland: “Glasvezel in de aansluitnetten staat, hoewel het al op vele plaatsen in de wereld is ingevoerd voor bedrijfsaansluitingen, pas aan het begin van een leercurve waarin nog vele jaren kan worden verbeterd, versneld en opgeschaald. Recent is er een aantal zeer significante technische doorbraken geweest waardoor de aansluit- en beheerkosten van aansluitnetten op basis van glasvezels, mits op enige schaal uitgerold, ongeveer even duur zijn als die via koper of coax! Deze stadnettechnieken zijn gebaseerd op massaal toegepast Gigabit Ethernet bekend in Local Area Networks (LAN’s), zoals die nu binnen gebouwen van bedrijven en grote organisaties gebruikt worden.” Tot slot kan opgemerkt worden dat over een als breedbanddatanetwerk aangelegd glasfiberaansluitnetwerk alle diensten, ook die welke nu van een eigen netwerkinfrastructuur gebruik maken, zonder elkaar te verstoren kunnen worden aangeboden. Het omgekeerde geldt echter niet. 6.8 Gebruik infrastructuur vergt kennis en vertrouwdheid De verbeteringen in de ICT-infrastructuur, te bereiken door het stimuleren van de ontbundeling en het verdere gebruik, zullen leiden tot aanzienlijke aanpassingen in het economische en maatschappelijke web van diensten en belangen. Voorkomen moet worden dat deze ontwikkelingen, die zich vanwege de karakteristieke ontwikkelsnelheid van het Internet in korte tijd zullen voltrekken, door onwetendheid en gebrek aan vertrouwen op onvoldoende draagvlak kunnen rekenen. De provincies moeten er daarom, samen met de gemeenten, naar streven het kennisniveau en het bewustzijn bij burgers, bedrijfsleven en andere organisaties zoals de overheden zelf, over het belang van een goede ICTinfrastructuur te verhogen. Ook zou per sector onderzocht moeten worden hoe de overgang naar een hierop te bouwen kennismaatschappij zo goed mogelijk kan worden ondersteund. De nadruk zou in het begin kunnen liggen bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen en de ontsluiting van bedrijven en instellingen (waaronder over-
68
Fysieke infrastructuur in Noord-Nederland heidsinstellingen). De burger of consument in de woonwijk mag echter niet worden vergeten. Niet alleen is hij de grootste klantengroep voor nieuwe diensten, maar ook omdat hij werknemer is en dus in het bedrijf of de instelling de in de privé-sfeer opgedane kennis kan inzetten. Het is te voorzien dat er met het verstrijken van de tijd een soort van ‘best practices’ ontstaan op het gebied van de ontsluiting, financiering, beheer en dergelijke. Deze ‘best practices’ verdienen dan landelijk navolging. In dat geval zal het voordeel van de vele kleinschalige experimenten aan waarde inboeten. De start moet echter in de regio’s en in pluriformiteit worden gezocht.
69
Hoofdstuk 7
7. De rol van de regionale en lokale overheid Een netwerk wordt meer waard naarmate er meer gebruikers zijn. De eerste moderne fax kostte miljoenen aan ontwikkeling, maar was niets waard omdat nog nergens een bericht naar toe te zenden viel. Wie tegenwoordig een faxmachine aanschaft, koopt tegelijkertijd toegang tot miljoenen andere apparaten in de wereld. Wanneer een overheid elektronische diensten ontwikkelt, neemt het belang van deze diensten toe naarmate er meer mensen van gebruik kunnen maken. En regionale en lokale overheden zullen diensten moeten ontwikkelen, omdat alleen door de rol van “launching customer” te accepteren de markt werkelijk aan te sporen zal zijn mee te werken aan nieuwe ontwikkelingen in Noord-Nederland. Netwerkaanbieders komen pas in beweging als er winst te behalen valt. Als slot van dit rapport volgt hier, naast een verkenning van mogelijkheden voor regionale en lokale overheden om de uitbouw van infrastructuur te bevorderen, ook een verkenning van andere ontwikkelingen die tot beleidskeuzes zullen dwingen. De opkomst van ICT werkt nu eenmaal in vrijwel alle geledingen van de samenleving door. 7.1 Gezondheidszorg en onderwijs De kwaliteit van de gezondheidszorg en het onderwijs neemt toe als iedereen de beschikking over breedbandverbindingen krijgt. In de Verenigde Staten pleit bijvoorbeeld de Alliance for Public Technology om deze reden er al sinds midden jaren negentig voor breedband als een universele dienst te beschouwen.10 Nu kent Noord-Nederland in vergelijking met de VS een uitstekende algemene gezondheidszorg. Toch staat deze voorziening hier wel onder druk. Door de toenemende vergrijzing zal de vraag naar medische hulp toenemen, terwijl er nu al onvoldoende huisartsen zijn. Bovendien heeft de schaalvergroting in de gezondheidszorg er toe geleid dat een aantal regionale ziekenhuizen werd gesloten. Door deze ontwikkelingen zal het belang van gezondheidszorg-opafstand toenemen. Maar voorzieningen als teleconsulting en telemedicine zullen onmogelijk zijn zonder adequate technische infrastructuur. Daarnaast bestaan er op dit moment al achterstanden in de thuiszorg. Door de al genoemde vergrijzing van de bevolking zal de druk op deze sector blijven bestaan. De inzet van ICT kan evenwel tot grote kostenbesparingen leiden. Zodra fijnmazig breedbandverbindingen beschikbaar zijn, is het bijvoorbeeld beter mogelijk de gezondheid van mensen in hun eigen woning te bewaken. Hierdoor zouden ouderen en ook minder-validen langer thuis kunnen blijven wonen. Breedband is eveneens in te zetten om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. De kennismaatschappij vereist een arbeidsbevolking met meer scholing dan ooit, en vraagt daarnaast ook nog voortdurende bijscholing van hen. Onderwijs op afstand kan daarbij een oplossing vormen, terwijl ICT en een adequate ICT-infrastructuur het de onderwijsinstellingen op alle niveaus bovendien mogelijk maakt gezamenlijk de kennisontwikkeling aan de aanbodkant te verbeteren.
70
De rol van de regionale en lokale overheid 7.2 Behoefte aan goed opgeleide kenniswerkers Door beleidsmakers wordt inmiddels erkend dat de relatief lage maatschappelijke acceptatie van technologie in Europa een structurele zwakte vormt. Dit blijkt onder meer uit de weerstand bij jongeren tegen een loopbaan in de technologie. Ook in Noord-Nederland blijven de aanmeldingen voor technisch en exact onderwijs onder de maat. Er is de laatste jaren sprake van teruggang van het aantal nieuwe studenten. Bovendien ontbreekt het in het Noorden toch al aan beter opgeleide jonge mensen. De meeste hoog-geschoolden trekken weg om elders carrière te maken. Daarnaast lijkt er in de noordelijke provincies meer dan elders bij bepaalde groepen een weerzin tegen doorleren te bestaan. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de pure ICT-sector voor twee zaken een grote voorkeur heeft als het om een plaats van vestiging gaat: uitbreidingsmogelijkheden en een goede fysieke ICT-infrastructuur. Daarnaast is de beschikbaarheid van voldoende geschoold personeel belangrijk. Al zullen de meeste ICT-bedrijven die naar het Noorden gelokt kunnen worden in eerste instantie vooral hun eigen personeel meenemen. Maar er komen steeds meer bedrijven die de nieuwe technologie intensief inzetten, zonder op dat gebied diensten aan anderen te leveren. Volgens sommige definities zou nu al 20% van alle ondernemingen ICT-intensief genoemd mogen worden; een percentage dat alleen maar toe gaat nemen. Ook deze sector vraagt een goed opgeleide beroepsbevolking en een adequate infrastructuur. Toch kan het gemiddelde opleidingsniveau van de inwoners van de drie noordelijke provincies ook door een andere ontwikkeling stijgen, al gebeurt dat dan ietwat indirect. Wanneer de Zuiderzeelijn wordt aangelegd, en de reistijd met het Westen daardoor sterk wordt bekort, is te verwachten dat meer mensen in het Noorden zullen willen wonen. Door het aanmoedigen van de bouw van telecentra en kantoren op afstand, kan het Randstedelingen zelfs nog aantrekkelijker worden gemaakt te verhuizen. Bovendien heeft het toenemende belang van telewerken nog een ander gevolg. Zodra thuis meer gedaan moet worden, groeit de behoefte om daar werkruimte te hebben. De klacht over de huidige Vinex-bouw is nu al dat de woningen te klein zijn. Een bevolking die regelmatig op afstand werkt heeft grotere huizen nodig, terwijl de Randstad de ruimte om die te bouwen niet bezit. Een voorwaarde om op dergelijke ontwikkelingen in te spelen is wel de aanwezigheid van een adequate fijnmazige ICT-infrastructuur. 7.3 Noodzakelijke initiatieven Op dit moment is alleen de kwaliteit van de digitale hoofdverbindingen in het Noorden in orde, dat kwam al eerder uitgebreid aan de orde. Door de aanlanding van de intercontinentale glasvezelkabel van Tycom in mei 2001, en daarmee de komst van een Internet-knooppunt in Groningen zal de digitale ontsluiting van het Noorden naar buiten toe alleen maar verbeteren. Maar dit gegeven kan tot een vals gevoel van veiligheid leiden. Een digitale snelweg wordt niet goed benut als er geen af- en aanvoerwegen zijn die verkeer opleveren. En die ontbreken op dit moment te veel.
71
Hoofdstuk 7 De noordelijke provincies moeten de komst van het Internet-knooppunt aangrijpen om Internet-aanbieders en andere dienstenleveranciers te lokken. De netten van verschillende providers in Groningen aan elkaar laten koppelen, is een duidelijke verbetering met de huidige situatie waarin zelfs lokaal noordelijk verkeer meestal nog via Amsterdam wordt afgewikkeld. Maar met dat ene knooppunt valt niet te volstaan. Het zou goed zijn voor de regio als regionale datastromen ook werkelijk regionaal worden afgewerkt. Stimuleren dat op meerdere plaatsen kleinere knooppunten komen, betekent een grotere ongevoeligheid voor storingen elders en daarmee meer zekerheid. Bovendien ontstaan zo meerdere aantrekkelijke vestigingspunten voor ICT-intensieve ondernemingen. Indirect kunnen de regionale en lokale overheden in het Noorden deze ontwikkelingen stimuleren door zelf digitale diensten aan te bieden. Als er eenmaal vraag ontstaat, zullen antwoorden vanuit de markt vanzelf volgen. Al volstaat het niet voortaan alleen de informatiefolders elektronisch beschikbaar te stellen. Er zijn namelijk tal van voorbeelden denkbaar van nieuwe interactieve dienstverlening. Het afhandelen van het aanvragen en verlenen van vergunningen en ontheffingen via Internet is daar één van. Het kan ook zijn dat gemeenten digitale kluisjes op Internet moeten gaan aanbieden, waarin de bevolking de eigen gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) kan beheren. Online gedetailleerde informatie over onderzoekssubsidies beschikbaar stellen kan een ander idee zijn, of de mogelijke ondersteuning bij export verduidelijken in een interactieve omgeving. Voor ondernemingen op een bedrijventerrein dat breedbandontsluiting krijgt, zou het ideaal zijn als ze via die snelle verbinding meteen al zulke overheidsdiensten krijgen aangeboden. In een advies uit begin 1999 over hoe ICT de maatschappij kan veranderen pleit de Raad voor het Openbaar Bestuur (Rob) voor de inzet van multimediale verteltechnieken. Daarmee kunnen overheden in hun voorlichting aan het publiek en het bedrijfsleven tal van zaken verduidelijken. Maar ook een dergelijke manier van presenteren loont alleen als een zo groot mogelijk deel van de bevolking daar plezier van kan hebben, en daar via breedband toegang toe kan krijgen. Het belang van diensten neemt nu eenmaal toe naarmate er meer mensen van gebruik kunnen maken. Bij het nemen van initiatieven voor eigen ICT-diensten kunnen overheden iets tot stand brengen dat in de huidige marktwerking in hoge mate ontbreekt maar niettemin van doorslaggevend belang is voor het optimaal functioneren van technologie, namelijk de terugkoppeling van gebruiker naar producent. In de bestaande situatie zijn het nog bijna altijd technische ontwerpers die uitmaken wat gebruikers nodig hebben. Dit gebrek aan afstemming leidt tot problemen van allerlei aard: van gefrustreerde gebruikers die in wanhoop hun PC’s fysiek te lijf gaan tot (meestal kleine) bedrijven die vanwege de optredende verborgen kosten weigerachtig worden om nog in digitale technologie te investeren. Het laatste is vooral zo ernstig omdat ook kleine ondernemingen een belangrijk aandeel hebben in de innovatieve kracht van de economie. Overheden zouden daarom bij het tot stand brengen van eigen ICT-diensten ruimte moeten inbouwen om de wensen, behoeften en mogelijkheden van ge-
72
De rol van de regionale en lokale overheid bruikers in beeld te brengen. Een dergelijk ‘socialisatieproces van technologie’ is van eminente betekenis om de acceptatie en daarna het benutten van technologie optimaal te laten verlopen. Met name de onderzoekers van de studie ‘Social learning in multimedia’ maar ook anderen wijzen op dit vaak veronachtzaamde aspect van ICT-beleid. De hier gegeven opsomming van mogelijkheden om de overheid als “launching customer” te laten optreden is summier. Een overzicht van alle mogelijkheden, vergezeld van een beschrijving van de uitvoeringsconseqenties, dient te worden opgesteld in samenwerking met het op te richten ICT Kenniscentrum voor bestuurders en beleidsmedewerkers. Een van de andere taken van het ICTkenniscentrum hoort in elk geval te zijn een systematische inventarisering van reeds uitgevoerde Europese en Nederlandse ICT-ontwikkelingsprojecten. Op Europees niveau kunnen als voorbeeld worden genoemd: CLAIM (Citizens and Local Authorities Interaction Management), SERCAL (Service Centre solution for Autonomous Living), DIGITAL MARKETS (Digital Markets in medium size cities) en DECODE (Development and validation of Electronic Commerce for SMEs). Dit zijn slechts enkele van de vele tientallen ICTprojecten die voor evaluatie met het oog op gebruik in Noord-Nederland in aanmerking komen. In dergelijke projecten liggen belangrijke schatten aan informatie, kennis en creativiteit verborgen. Deze ontwikkelingsprojecten hebben de Europese Unie honderden miljoenen gekost en het zou verspilling van gemeenschapsgeld zijn niet na te gaan welke projecten voor de noordelijke provincies bruikbare resultaten hebben opgeleverd. Tegelijk moet worden nagegaan of en zo ja welke grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van ICT en ICT-infrastructuur met regio’s in onder meer Duitsland, Denemarken en de Scandinavische landen voordelen kunnen opleveren. Het uitgangspunt bij het uitwerken van elk nieuw sociaal, cultureel en economisch beleid dient steeds te zijn dat breedband een basisvoorziening is voor burgers en bedrijven in de 21e eeuw. De noordelijke provincies zullen op dit gebied zelf initiatieven moeten nemen.
73
Hoofdstuk 8
8. Relatie met andere recente rapporten In de maanden juni en juli van 2001 hebben verschillende binnen- en buitenlandse adviesorganisaties studies gepubliceerd die wij zouden hebben willen betrekken in onze beschouwingen. De sluitingstijd voor de hoofdtekst van deze studie was evenwel verstreken. Het lijkt daarom gepast in een afsluitend hoofdstuk kort aandacht te besteden aan de meest relevante rapporten die in deze maanden zijn verschenen. 8.1 Slim graafwerk In juni 2001 publiceerde de Internet Society Nederland (ISOC) ‘Slim graafwerk’, een studie die voornamelijk is gericht op het oplossen van het probleem van de ‘last mile’. Als toekomstvaste oplossing wordt de aanleg van glasfiber naar woningen voorgesteld. Bij het aanbesteden van projecten is de betrokkenheid van gemeenten, bouwbedrijven, projectontwikkelaars en woningbouwverenigingen vereist. Om versnippering en stagnatie te voorkomen zijn er stimuli nodig om de vraag te bundelen. De overheid heeft daarin een duidelijke rol totdat een bepaalde omvang van de infrastructuur is bereikt, waarna de markt zich zelf verder zal ontwikkelen. Het rapport biedt praktische handreikingen aan gemeentelijke overheden in het realiseren van een goede, op de toekomst gerichte, ICT-infrastructuur. Naar het oordeel van de Task Force ICT-infrastructuur slaan de opstellers van ‘Slim Graafwerk’ echter de plank mis door te stellen dat er eerst ervaring moet worden opgedaan in stedelijke gebieden ‘en er een duidelijker beeld is van welke delen van het land niet door de markt zullen worden bediend’. Hiermee wordt willens en wetens een achterstandssituatie gecreëerd met een soort tweederangs ICT-burgers in landelijk gebied. De drie noordelijke provincies dienen zich hier met eigen initiatieven en een krachtige reactie richting het ISOC en het ministerie van Verkeer en Waterstaat tegen te verzetten. 8.2 Technologiebeleid op maat orkestreren De mogelijkheden die technologie biedt worden op dit moment onvoldoende benut. Dat constateert de Raad voor verkeer en Waterstaat in het eind juni gepubliceerde advies ‘Orkestreren op maat’. De Raad merkt op dat het klassieke sturingsmodel van de overheid, gericht op een topdown-aansturing van doelen en middelen, ineffectief is gebleken. Maar doorslaan naar de andere kant -het geheel overlaten aan de markt- lijkt ook geen oplossing. De overheid moet een tussenweg zien te vinden, zo oordeelt de Raad. “In de ideale situatie laat zij over aan de markt wat kan en stuurt zij wat moet. Het gaat er daarbij niet om wie het primaat heeft in de ontwikkeling en toepassing van technologie: de overheid of de markt. Het gaat er wél om dat overheid, markt, kennisinstellingen, gebruikers en de maatschappij optimaal samenwerken om tot een effectief technologiebeleid te komen.”
74
Relatie met andere recente rapporten 8.3 De kwetsbaarheid van Internet De ministeries van Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat publiceerden begin juli de beleidsnota Kwetsbaarheid op Internet (Kwint). Onderdeel van deze nota is een onderzoek naar de aard en de omvang van de kwetsbaarheid van Internet in Nederland. Daaruit blijkt dat de zwakke plekken talloos en zeer divers van aard zijn. Een hindernis daarbij is bovendien dat er nauwelijks gestandaardiseerde meetmethoden bestaan om storingen te registreren, en gegevens niet systematisch worden bijgehouden. Verder ontbreekt op dit moment inzicht in de economische schade die de kwetsbaarheid van Internet oplevert, terwijl de afhankelijkheid van het goed functioneren van dit medium de komende tijd alleen maar toeneemt. De rapporteurs bevelen onder meer aan een nationaal overleg in te stellen. Daarin moeten publieke en private partijen samenwerken om de problematiek te kunnen beheersen. Maar primair ligt de verantwoordelijk voor de ongestoorde en veilige inzet van Internet bij de gebruikers en de aanbieders van infrastructuur zelf, zo stelt het kabinet. Kritiek op deze redenering komt naar voren in het aanbevelingsrapport Het KWICT instituut van denktank Infodrome. Het overheidsbeleid houdt geen rekening met de toenemende maatschappelijke afhankelijkheid van het goed functioneren van de ICT-infrastructuur, zo stelt Infodrome. De denktank wenst daarom snel beleidsmaatregelen om de kwetsbaarheid van ICT-voorzieningen te verminderen. Er is wetgeving nodig om dienstenaanbieders aansprakelijk te kunnen stellen voor de kwaliteit van hun infrastructuur. Op dit moment zijn namelijk veelal ondernemingen verantwoordelijk voor het functioneren van voorzieningen die door iedereen gebruikt worden. Daarnaast dient er een kennisinstituut te komen waarin publieke en private partijen gezamenlijk deelnemen. Deze instelling moet onder meer het bewustzijn over de kwetsbaarheid van de infrastructuur bij alle partijen vergroten. Daarvoor dienen er bijvoorbeeld rampenplannen te worden ontwikkeld, zo luidt het advies. 8.4 Territorial Outlook 2001 In juli 2001 bracht de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het rapport Territorial Outlook 2001 uit. Het is een eerste studie naar de ontwikkeling van steden en regio’s in de OESO-lidstaten; een onderzoek dat voortaan jaarlijks herhaald zal worden. Beschreven wordt hoe door de ICT-revolutie en het verdwijnen van handelsbeperkingen een mondialisering van de economie optreedt. Om aantrekkelijk te blijven als vestigingsplaats zijn staten gedwongen zich meer dan ooit van anderen te onderscheiden. Volgens de OESO kan dat het best door te stimuleren dat iedere stad en iedere regio zijn mogelijkheden optimaal benut. De organisatie pleit daarom voor beleid waarmee zowel de bevolking, de kennis als de bedrijvigheid binnen een land op een evenwichtiger manier worden verdeeld. Om dit zogeheten ‘territoriale beleid’ mogelijk te maken, is een complex en ingrijpend pakket aan maatregelen op allerlei terreinen gevraagd. ICT kan daarbij een goed middel zijn om traditionele patronen te doorbreken. Voor blijvende economische groei is
75
Hoofdstuk 8 het zelfs een absolute voorwaarde dat alle regio’s in een land over een gelijkwaardige breedbandinfrastructuur beschikken, zo stelt de OESO. In de Territorial Outlook staan de meest ingrijpende maatregelen beschreven om de ontwikkeling van regio’s te stimuleren die de schrijvers van dit rapport zijn tegengekomen. ICT-beleid is maar één van de vele factoren die genoemd worden. Strategieën om onderwijs, transport en huisvesting te verbeteren spelen ook een grote rol, naast sociaal beleid en integratiebeleid. Hoewel de OESO zich met dit rapport in eerste instantie richt op nationale overheden, kunnen regionale en lokale overheden de studie kunnen gebruiken om de rijksregering op zijn verantwoordelijkheden aan te spreken.
76
Noten 1
Hicks, Donald A, ‘Regional Economic Impacts of Federal R&D by Funding Source and Performer Type’, in: Regional studies vol 28 afl 6 1994 , pag. 619-632. 2 Centraal Plan Bureau (CPB) Centraal Economisch Plan 2001. 3 Malone, Thomas and Rockart, John P., ‘How will Information Technology Reshape Organisations? Computers as Coordination Technology’, in Bradley, Stephen ed. Globalisation, Technology and Competition, Boston , 1993. 4 Drucker, Peter, The Age of Discontinuity, New York, 1969. pag. 227-245. 5 Bivand, R. ‘Regional policy and asymetry en geographical interaction relationships’, in: A. Kuklinski ed. Polarised Development and regional Policies, Den Haag 1981. 6 Kompas van het Noorden, pag. 21. 7 Rapport van het Zweedse Ministerie van industrie, werkgelegenheid en communicatie The development of the IT infrastructure; A publication about one of the priority areas of Swedish IT policy, 2001. 8 Capello, R en P. Nijkamp, ‘Telecommunications Policies for regional Development: Empirical Evidence in Europe", in: Peter Dröge ed., Intelligent Environments: Spatial aspects of the information revolution, Amsterdam 1997. 9 Europees Sociaal Comité (ESC) Rapport over de Universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en –diensten, 2001. 10 Alliance for Public Technology (APT) Statement of Principles for Accelerating Universal Deployement of Advanced Service, mei 2001.
77
DEEL 3 Beleidsaanbevelingen
80
Aanbevelingen met toelichting
9. Aanbevelingen met toelichting Bij de uitwerking van de in dit rapport besproken onderwerpen is getracht ook expliciet aandacht te besteden aan eventueel beperkende factoren in de ontwikkeling van de Noord-Nederlandse situatie. Voor de aanbevelingen geldt dat zoveel mogelijk is uitgegaan van de voordelen op het gebied van schaalgrootte en slagvaardigheid die het samenwerkingsverband van de drie noordelijke provincies biedt. De aanbevelingen zijn gegroepeerd in termen van de in paragraaf 3.4 geïntroduceerde vijf aandachtsgebieden. Voor deze aanpak is bewust gekozen als alternatief voor de meestal specifiek op ICT en technische onderwerpen en sterkte en zwakte-analyses gerichte aanpak. Een tweede inleidende opmerking betreft de technologische kant. Waar in de onderstaande aanbevelingen gesproken wordt over fibers wordt in feite verwezen naar de nieuwere, specifiek voor datatransmissie bedoelde netwerktechnologieën waaronder ook UTP-bekabeling en draadloze oplossingen moeten worden begrepen (zie ook hoofdstuk 6 paragraaf 7). 9.1 Bewustzijn Inhoud geven aan de eigen rol van de regio met daarin aandacht voor de harde ICT-infrastructuur en voor het vermogen er gebruik van te maken. Hierbij moeten zowel de overheid en haar instellingen als de burgers en het bedrijfsleven worden betrokken. 1. Het instellen van een interprovinciale (multidisciplinaire) commissie voor het uitwerken van de missie, het mandaat en de organisatie van een Noord-Nederlands Expertisecentrum ICT en Overheid. Bij de formulering van de opdracht moet de waarborg worden ingebouwd dat de voor te stellen constructie een centrum onder een éénhoofdige leiding zal opleveren. Samenwerking en een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor regiobrede problemen is namelijk de bedoeling. Een ander aspect dat gewaarborgd moet worden betreft de interactie met andere kennisdragers en –vragers in de regio. De mogelijkheid om ook opdrachten uit andere dan de regionale en lokale overheidsorganisaties uit te voeren is noodzakelijk voor een goede integratie en het kunnen bijhouden van de laatste ontwikkelingen. De uitwerking van een voorstel zou niet langer dan drie maanden mogen vergen, waarna de oprichting van het expertisecentrum nog dit jaar (2001) kan plaatsvinden. 2. Het inrichten van een interprovinciaal Noord-Nederlands Expertisecentrum ‘ICT en Overheid’. Dit door de drie noordelijke provincies in te richten centrum moet zorgen voor een noodzakelijke en kundige ondersteuning van de ‘huisgebonden’ ICT-taakgroepen bij gemeenten en provincies. Met de juridische vorm van
81
Hoofdstuk 9
een stichting wordt waarschijnlijk het meest recht gedaan aan het benadrukken van de onafhankelijke positie die het centrum moet innemen, terwijl er tegelijkertijd van een verbondenheid met het overheidsapparaat sprake moet zijn. Het in dienst hebben van eigen personeel en het voeren van een eigen directie, maar onder bestuurlijke controle van de noordelijke provincies betekent een verdere versterking van de onafhankelijkheid en slagvaardigheid waarmee het expertisecentrum moet kunnen opereren. Doel: alle overheidsdiensten van alle aangesloten gemeenten en provincies helpen met het opstellen, bijstellen en uitvoeren van beleidsplannen waar ICT-aspecten in verwerkt moeten worden. Andere taken voor dit expertisecentrum zijn het in overleg met de lokale taakgroepen organiseren van ‘workshops’, lezingen, het begeleiden van door individuele diensten gecontracteerde externe adviestrajecten en onderzoeken voor specifieke problemen, de coördinatie van de informatieoverdracht tussen aangesloten gemeenten en dergelijke. Ook het onderhouden van contacten en waar mogelijk samenwerken met gelijkende instanties op (inter)regionaal en landelijk niveau behoren tot de taken (bijvoorbeeld: het Expertisebureau Innovatieve Beleidsvorming en Nederland Kennisland). 3. Het laten uitvoeren van een studie naar de uitgangspunten en oplossingen zoals die door de overheid en private partijen in landen als onder meer Zwedeni en Canada zijn uitgewerkt voor aanleg van ICTinfrastructuur. Methode: Een werkgroep, gecoördineerd door het eerder genoemde expertisecentrum, waarin zowel overheid als bedrijfsleven deelnemen, die studie verricht naar de technische, sociale, maatschappelijke, politieke en financiele aspecten van ‘breedband internet’ als basisvoorziening voor iedereen. Doel: Het leveren van aanbevelingen over de wijze waarop vergelijkbare Noord-Nederlandse uitgangspunten in de Nederlandse situatie geïmplementeerd kunnen worden. 4. Het opzetten van een regionale informatiecampagne ‘ICT, Overheid en Samenleving’, samen met reeds actieve samenwerkingsverbanden, brancheorganisaties, maatschappelijke instellingen, onderwijsinstellingen en dergelijke. Deze campagne moet tot doel hebben iedereen inzicht te geven in de veranderingen in de toepassingssfeer die ICT met zich mee brengt. De horizon qua mogelijkheden moet daarbij op maximaal 5 jaar worden gesteld (niet te dichtbij en niet te veraf). Een dergelijke maatschappijbrede informatiecampagne vereist een goede regie. Het opzetten van een gezamenlijk Informatie Portaal is daar ook onderdeel van. De schaalgrootte van de drie noordelijke provincies is een belangrijk sterkte in de imagoverandering die dit naar de rest van Nederland en daarbuiten moet opleveren. Het benutten daarvan wordt sterk belemmerd als iedere gemeente, dienst, instelling en platform alles zelf doet en op zichzelf en de eigen achterban betrekt. De informatiecampagne moet gevolgd worden door een inventarisatie van de in de samenleving levende en of ontwikkelde visies en ideeën. Deze te-
82
Aanbevelingen met toelichting rugkoppeling moet vervolgens weer leiden tot de inrichting van nieuwe ICT-gerichte projecten en stimuleringsmaatregelen. 5. Het creëren bij individuele provincies en gemeenten van deskundige ICTkennisgroepen met als opdracht het beleid op het gebied van ICT bij de verschillende diensten te helpen formuleren en over de diensten te coördineren. Het is van het grootste belang dat regionale en lokale overheden eigen kennis in huis hebben van ICT en het belang hiervan voor de economische en maatschappelijke ontwikkeling. Het is niet voldoende gebleken om deze kennis op projectbasis in te kopen bij adviesfirma’s. De beleidsondersteuning moet een permanent en ‘huisgebonden’ karakter hebben. Gemeenten, en vooral de kleinere, zouden hun inzet op dat gebied moeten clusteren. Dat laatste heeft als bijkomend voordeel dat de voor de economische ontwikkeling van een kennismaatschappij zo belangrijke aspecten als samenwerking en het delen van kennis in de praktijk worden gebracht. Doel is ook om hiermee het werkveld voor het eerder genoemde expertisecentrum te vormen. 6. Onderzoek naar het bundelen van krachten bij de ontwikkeling van Overheidsloket 2000, in ieder geval op provinciaal niveau. Met gebruikmaking van portal-technieken en het ontwikkelen van een eenduidige en goede architectuur voor het opzetten van de gemeentelijke informatievoorziening en de interactieve diensten, kan veel sneller en veel goedkoper een aanzienlijk hoger niveau van de eigen dienstverlening bereikt worden. Samenwerking bij de ontwikkeling van de voor vele gemeenten identieke functies levert niet alleen een kostenvoordeel, maar ook een snellere verspreiding en gewenning op. Bovendien kan men zich als gemeente concentreren op de ‘content’. Iedere gemeente zijn eigen interactieve website laten ontwikkelen is aardig om de onderlinge competitie te stimuleren maar is niet de meest effectieve manier om de aandacht te vestigen op het kostenbesparende karakter van het internet. Tevens verhoogt Noord-Nederland zo zijn aantrekkelijkheid als vestigingsregio. 7. Het opzetten van een uitgebreid inventarisatie- en meetprogramma waarmee de ICT-gerelateerde effecten van beleid gemeten, vastgelegd en geanalyseerd kunnen worden. De noordelijke provincies moeten de vooruitgang van de ontwikkeling van de implementatie van ICT en ICT-infrastructuur structureel meten en vergelijken met de ontwikkeling op andere gebieden. De vergelijkingen dienen zich niet te beperken tot de rest van Nederland, maar moeten zich ook uitstrekken tot een aantal andere Europese landen. Zaken waarvoor in ieder geval meetmodellen moeten worden opgesteld betreffen: - onderwijs- en opleidingsprogramma’s; - telecomdiensten en –kosten; - digitale initiatieven van overheden. - aantallen startende ICT-gerelateerde bedrijven, en hun levensvatbaarheid;
83
Hoofdstuk 9
-
begrip bij ondernemers en leidinggevenden over mogelijkheden en bedreigingen van ICT; begrip bij consumenten en groeperingen over mogelijkheden en bedreigingen van ICT; de ontwikkeling van de markten voor ICT-gerelateerde diensten en producten; de penetratie van gebruik en kennis van ICT als middel voor communicatie en het leveren van diensten. Toelichting: de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en de uitvoering van een dergelijk programma past uitstekend bij de missie van het genoemde expertisecentrum. Het argument dat het bijhouden van gegevens niet zinvol is vanwege de verandersnelheid van ICT-ontwikkelingen houdt geen stand. Immers deze ontwikkelsnelheid betreft met name de technologische mogelijkheden en niet de bedoelde maatschappelijke en economische ontwikkelingen die hiervan een gevolg zijn.
9.2 Infrastructuur Het inzetten op een enkel project zoals Kenniswijk Eindhoven, als proeftuin voor de rest van Nederland van de digitale snelweg tot aan huis, is een ongewenste beperking van parallelle en gediversifieerde ontwikkelmogelijkheden. Het beperkt ook de mogelijkheid om te experimenteren met meerdere economische en bedrijfsmatige modellen in de context van een kennismaatschappij. Weliswaar lijkt het een goed idee om primair enkele grotere partijen in de markt te betrekken bij dit soort van vernieuwingsimpulsen, maar het beperkt tegelijkertijd de mate van verandering die kan worden bewerkstelligd en werpt een hoge drempel op voor nieuwkomers met andere ideeën. 8. Het (laten) ontwikkelen van generieke modellen voor de implementatie van Fiber-to-the-Xplace projecten, in de vorm van PPS (Publiek Private Samenwerking) projecten. Voor deze modellen moet een zo groot mogelijk draagvlak worden gecreeerd, zowel in de politiek als in het bedrijfsleven en bij de burgers. Dit heeft als doel op zo veel mogelijk plaatsen tegelijkertijd de ontwikkeling van voldoende grootschalige, maar lokale, breedbanddistributienetwerken mogelijk te maken. Een belangrijke voorwaarde in die modellen is de ontbundeling van netwerkdiensten en eindgebruikersdiensten. Een andere voorwaarde is dat naast het gebruik van glasfiber ook andere transmissiemedia worden meegenomen zodat voor allerlei verschillende woon- en werkvormen in bestaande en nieuw te ontwikkelen locaties oplossingen kunnen worden gegenereerd en doorgerekend. Naast de ontwikkeling van een ‘Draaiboek FTTX’ is ook het organiseren van de bespreking en het gebruik er van, gelijktijdig op zoveel mogelijk plaatsen en niveau’s, onderdeel van deze ervan.
84
Aanbevelingen met toelichting 9. A. De LOFAR-connectie: bij het aanbesteden van projecten waarbij glasfiber voor de communicatie-infrastructuur wordt gebruikt, moet expliciet aandacht worden besteed aan de behoefte aan fibers en koppelvlakken voor de toekomstige LOFAR-telescoop die bij ASTRON wordt ontwikkeld. De koppeling tussen het wetenschappelijke project en de voorzieningen op het gebied van ICT-infrastructuur heeft twee voordelen: 1. het versterkt de claim van Nederland om dit prestigieuze wetenschappelijke instrument ook daadwerkelijk in Noord-Nederland te bouwen; 2. de voor dit instrument benodigde uitgebreide en fijnmazige ICTinfrastructuur biedt een unieke kans op een uitgebreid netwerk van koppelvlakken die de ontsluiting van de drie noordelijke provincies sterk bevorderen en waarin zowel afnemers als dienstenaanbieders geïnteresseerd moeten zijn. Deze factoren zullen de set van vestigingsfactoren voor NoordNederland op ICT-gebied aanzienlijk versterken. B. Het (laten) uitwerken van een plan van aanpak dat op een aantal gebieden experimenten voorstelt waarvoor de samenwerking en integratie van de ICT-behoeften in een multiregionale context de basis vormen. Hierbij moet met name gedacht worden aan de regio’s ten oosten en noordoosten van de provincie Groningen in Duitsland en eventueel Denemarken. Naast LOFAR en de combinatie Tycom/GNIX is de integratie van de ICTinfrastructuur en dienstverlening ten oosten en ten noorden van Groningen nog een derde aspect dat aandacht verdient. In het kader van het toenemende belang van regio’s en interregionale samenwerking in het verenigde Europa is het van belang ervaring op te doen met nieuwe vormen van samenwerking. De ICT-infrastructuur en nieuwe ICT-dienstverlening bieden hiervoor een goed draagvlak. Naast het winnen van terrein ten opzichte van het westen van Nederland is het ontwikkelen van samenwerkingsinitiatieven in de richting van de oosterburen iets dat als unieke sterkte van de noordelijke regio kan worden uitgebouwd. 10. Naast aandacht voor de ondergrondse vaste ICT-infrastructuur moet er in de regelgeving en ontwikkelingsplannen ook expliciet aandacht komen voor voorzieningen van de zogenoemde ‘wireless local loop’. Hiertoe zouden stimuleringsmaatregelen ontwikkeld moeten worden die de realisatie van projecten ook buiten het onderwijsveld (zoals bijvoorbeeld de plannen van de Rijksuniversiteit Groningen voor een wireless campus) bevorderen. Gedacht kan worden aan projecten die op deze manier semipublieke locaties zoals pleinen met terrassen, kantorencomplexen, stationsgebouwen met wachtruimten en dergelijke ontsluiten. In deze projecten zou met name het opdoen van ervaring met het gebruik van een dergelijke infrastructuur en de consequenties voor de omgeving centraal moeten staan, welke de overheid straks in staat stelt op tijd met adequate regelgeving te komen.
85
Hoofdstuk 9
11. Bij de realisatie van nieuwe publieke of semi-publieke infrastructuur en de aanpassing van bestemmingsplannen moet plaats ingeruimd worden voor Regionale Breedband Knooppunten. Naast de Groningen Internet Exchange en anticiperend op de toekomstige infrastructuur, moet een netwerk van kleinere knooppunten worden ontwikkeld. Deze zogenaamde RBK’s, Regionale Breedband Knooppunten, kunnen in eerste instantie voor de ontsluiting in het kader van overheidsgesponsorde projecten worden gebruikt, naar analogie van het gebruik van het GigaPort-netwerk. Te denken valt aan projecten in het onderwijs, bijscholing, het MKB, etc. Belangrijk aspect in de ontwikkeling van RBK’s is hun onderlinge koppeling, gebruikmakend van de reeds bestaande ‘backbones’. Dit niveau van lokale knooppunt/koppelvlakken -dat ligt tussen de Internet Exchange-knooppunten en de lokale ‘first mile’ distributienetwerken- is nodig voor de ondersteuning van allerlei lokale en kleinschalige initiatieven waarbij netwerkconnectiviteit is vereist. Het dient tevens om in korte tijd en zo verspreid mogelijk vraag en aanbod in bestaande gemeenschappen te stimuleren, om zo op ‘cellulair’ niveau concreet en met beperkte middelen mee te bouwen aan de informatiemaatschappij. 12. In de regelgeving voor de ruimtelijke ontwikkeling van bedrijventerreinen, woonwijken en overheidsgebouwen moet de ICT-infrastructuur expliciet als basisvoorziening worden opgenomen. De ICT-infrastructuur moet op dezelfde wijze als een (verplichte) basisvoorziening worden opgenomen als ontsluitingswegen, groenvoorziening, riolering en andere utiliteitsvoorzieningen. Voor het beheer van deze infrastructuur kan geëxperimenteerd worden met verschillende modellen, waarbij echter de ontbundeling voorop moet staan. Voor deze ontwikkeling moet een tijdpad gedefinieerd worden van maximaal 5 jaar, waarvan het begin ligt bij een op individuele basis aangebrachte (en dus projectspecifieke) aanpassing en het einde bij een aanpassing van de algemene regel(s). 13. Het actief bevorderen, door toekenning van financiële middelen en anderszins, van Fiber-to-the-X projecten om de aansluitnetwerken zo snel mogelijk te verbeteren. Dit moet op zoveel mogelijk plaatsen tegelijk in de noordelijke provincies gebeuren, om op deze manier voldoende massa (lees: inzicht, ervaring en kennis) te creëren. Bijkomende voorwaarde moet dus zijn dat deze projecten naast een zekere autonomie, ook een verplichting hebben informatie en ideeën met elkaar uit te wisselen. De bedoeling is om een netwerk, of gemeenschap, van vergelijkbare enclaves te vormen. Bij dit soort projecten moet de ontwikkeling van diensten, die lokaal via zo’n distributienetwerk kunnen worden aangeboden, expliciet als stimuleringsgebied aandacht krijgen. Een belangrijk aspect is het ‘recht van overpad’ dat de aangeslotenen op een lokaal distributienetwerk het recht geeft doorgekoppeld te worden naar een andere lokaal distributienetwerk om vandaar diensten af te nemen.
86
Aanbevelingen met toelichting 14. Het opzetten van een Task Force ‘Toegang en Gebruik ICTinfrastructuur’ die voorstellen ontwikkelt voor beheer, eigendom, gebruik en toezicht daarop die de experimentele inleiding vormen voor uiteindelijk te implementeren regelgeving. Samenstelling: de Task Force moet bestaan uit ambtenaren en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en consumentenverenigingen. Doel: Vooruitlopend op nieuw te ontwikkelen wetgeving zal er met hulp van de lokale overheid, als onafhankelijke en neutrale autoriteit, en de middelen die hun ten dienste staan, ervaring moeten worden opgedaan met verschillende vormen van beheer, eigendom en gebruik van lokale breedbanddistributienetwerken en knooppunten. Daarbij is van groot belang dat onderzocht wordt hoe eindgebruikers (consumenten, woningcorporaties, verenigingen van eigenaren, bedrijf, bewonerscollectief, enzovoort) een actieve rol gaan spelen. Diverse constructies, zoals netschappen (naar analogie met waterschappen) zijn hier inmiddels voor bedacht, maar aan de experimenten in de praktijk moet nog begonnen worden. Een ander punt is het op de politieke agenda plaatsen van maatregelen die moeten voorzien in een equivalent van de ‘aansluitplicht’ die in vroeger jaren het staatsbedrijf voor telefonie, de PTT, had. Ook voor de bevordering van de groei van de nieuwe economische realiteit zijn er passende maatregelen op overheidsniveau nodig om te voorkomen dat alleen commerciële rendementsoverwegingen bepalen wie toegang krijgt tot de noodzakelijke basisvoorzieningen. Een derde punt is het installeren van een regionale inspecteur/adviseur of soort van ombudsman die de kwaliteit van de ICT-infrastructuur bewaakt. Het gaat dan met name om de toegankelijkheid voor iedereen, bijvoorbeeld door ontbundeling. Ook zaken als de betrouwbaarheid en de totstandkoming van noodplannen moeten tot de aandachtsgebieden behoren. Op deze manier kan het snelst worden voorzien in een min of meer formele belangenbehartiging voor zowel gebruikers als aanbieders, welke samenhangt met de status van basisvoorziening waarvoor echter nog een wettelijk of ander formeler kader ontbreekt. Het aspect ‘noodplannen’ verdient ook aandacht omdat de economische en maatschappelijke betekenis van ICTinfrastructuur geen grootschalige of langdurige uitval meer toestaatii. 15. Het opstellen, door een daarvoor in te richten ambtelijke Task Force, van procedures en regels die de totstandkoming van een Experimenteel Ondergronds Bestemmingsplan beschrijven. Samenstelling: De TF moet bestaan uit ambtelijke afgevaardigden uit de drie noordelijke provincies, aangevuld met experts uit het bedrijfsleven. Doel: Er dienen verordeningen te komen die uitvoerders verplichten gegevens, waarmee de ondergrond van Nederland in detail in kaart moet worden gebracht, in een voorgeschreven elektronisch formaat aan te leveren. Het afspreken van het gebruik van één formaat in Noord-Nederland zal in ieder geval tot een hanteerbare de facto-standaard leiden waarmee dit soort informatie goed toegankelijk kan worden gemaakt.
87
Hoofdstuk 9
Ook wordt het tijd op verantwoorde wijze met oplossingen te experimenteren waarbij elektronische informatie die via het internet kan worden opgevraagd, als (juridisch verantwoorde) basis voor de uitvoering van werkzaamheden kan worden gebruikt. Niet alleen levert dit een beter inzicht op in de actuele stand van zaken, maar het kan ook de besluitvormingsprocedures rondom de aanleg aanzienlijk verbeteren. De overheid dient hier op te treden in de rol van ‘information broker’, die de toegang tot en het verzamelen en beoordelen van informatie regelt. 16. Het inbouwen in de plannings- en besluitvormingsprocessen bij de regionale overheid van ICT-infrastructuur als specifiek aandachtspunt. Doel: In de praktijk van het onderhoud en de bewaking van de ruimtelijke infrastructuur moet de ICT-infrastructuur voor de breedbandige ontsluiting van burgers en bedrijven een zelfde status krijgen als die voor de stroomvoorziening, riolering, TV en telefoon. Daarbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat van aanvang af het private karakter van deze diensten op de voorgrond moet staan, net zoals dat voor TV, telefoon en stroom al gerealiseerd is. Resultaat: Er moet geen straat meer open kunnen, geen grasveldje meer ontwikkeld kunnen worden en geen relevante vergunning meer kunnen worden afgegeven zonder dat bevestigend is geantwoord op de vraag of de ICT-infrastructuur ‘geregeld’ is. Over de drie noordelijke provincies moet met dezelfde maten gemeten gaan worden. 9.3 Kennis en kunde De ontwikkeling en implementatie van een informatiemaatschappij vereist met name kennis van het toepassen van ICT in bedrijfs- en andere processen. Naast basisvaardigheden als schrijven en lezen is ook de ontwikkeling van vaardigheden voor het gebruik van allerlei andere apparaten en informatiekanalen van belang. Ondanks de vele projecten die vanuit de landelijke en regionale overheden geïnitieerd en gesteund worden, wordt nog teveel aan het toeval, de markt en de thuissituatie overgelaten. Het risico van het ontstaan van een groepering die ‘anICT-betisch’ is, is niet meer denkbeeldig. Merk op dat gegevens over de penetratie van het aantal PC’s en Internetverbindingen in de Nederlandse huishoudens de tendens hebben een vals gevoel van veiligheid op te roepen. De volgende aanbevelingen helpen dit risico te verminderen. 17. Het actief stimuleren van lokale Kennisnet-achtige ontwikkelingen, door het uitzetten van specifieke tenders voor regionale projecten. Hierbij zijn de infrastructuurvoorzieningen noodzakelijk om de organisatie van de kennisontwikkeling bij de onderwijsinstellingen te verbeteren. Het betreft dan met name het middelbaar en basisonderwijs en waar nodig het speciaal onderwijs. Indien deze projecten in samenwerking met de hogescholen en de universiteit voor de kennisondersteuning worden opgezet, dan kan tijdens de kennisontwikkelingsfase zoveel mogelijk van bestaande infrastructuur gebruik (SURFnet) gebruik worden gemaakt. De nadruk bij
88
Aanbevelingen met toelichting deze ontwikkelingen moet liggen op het gebruik van ICT in onderwijskundig en sociaal verband. Belangrijk bij deze projecten is dus dat ook expliciet aandacht wordt geschonken aan de ontwikkeling van kennis en kunde voor het gebruik van ICT-infrastructuur voor onderwijskundige doelstellingen en niet op het aanbieden van ‘standaard’ producten zoals websites en emailvoorzieningen. Een ander belangrijk punt van aandacht is het betrekken van de thuissituatie van de leerlingen om zo te experimenteren met de school- en thuisomgeving voor een leven lang leren. 18. Het ontwikkelen van maatregelen die het volgen van vervolgopleidingen stimuleren door het financieel aantrekkelijker te maken langer naar school te gaan. Methode: Gedacht kan worden aan het verlagen van de druk op het gezinsbudget van de kosten voor vervolgonderwijs en het ontwikkelen van en tegen sterk gereduceerde kosten aanbieden van reguliere en speciale cursussen. Medewerking van het bedrijfsleven, met name voor de generatie die al een achterstand heeft (maar nog geen kinderen), is essentieel. Een essentieel element daarin is het creëren van een voldoende voorzieningen niveau voor ‘begeleid leren op afstand’, zowel in het bedrijf (en dus de ontsluiting van bedrijventerreinen) als thuis. Een aspect dat daarbij speciale aanmoediging behoeft is het leren van niet direct werk-gerelateerde vaardigheden. Doel: Het verbeteren van arbeidsmarkt- en kennis-gerelateerde vestigingsfactoren voor de regio. Achtergrond: In bepaalde delen van de noordelijke provincies is er een duidelijke relatie tussen de gemiddeld lagere inkomens en het niet doorleren van de jongere generatie. Het effect hiervan op de lokale arbeidsmarkt is een gebrek aan beter opgeleide jonge mensen. Hierdoor ontbreekt een belangrijke vestigingsfactor voor ICT-intensievere bedrijven. 19. Het invoeren van stimuleringsmaatregelen voor de realisatie van projecten waarbij de toepassing van ICT in breder maatschappelijk verband voorop staat. In dit soort projecten zouden met name culturele en onderwijsinstellingen en bedrijven samen betrokken moeten zijn. Naast de op specifieke technologische, economische of infrastructurele activiteiten gerichte financiële stimuleringsmaatregelen, zou er ook een mogelijkheid moeten komen om kennisontwikkeling gericht op het toepassen van informatietechnologie te ondersteunen. Het betreft de subsidiëring van gehele projecten, met inbegrip van die onderdelen die noch innovatief, noch met ICT van doen hebben, maar die voor de consistentie en coherentie van het voorgestelde project onmisbaar zijn. Dit betekent de ontwikkeling van nieuwe richtlijnen voor de beoordeling van projectvoorstellen, die niet bemeten worden in m2 ontwikkelde bedrijventerrein, viaducten en milieuvriendelijke hergebruik van regenwater. Ook projecten die zich richten op het ontwikkelen van ervaring met technologie, kennis of gebruik van ICT en ICT-infrastructuur, maar die niet de directe stimulering van de economie persé (in termen van arbeidsplaatsen
89
Hoofdstuk 9
of omzetten) of de ontwikkeling van nieuwe technologie tot doel hebben, zouden hieronder moeten vallen. Hierbij moet het maatschappelijk belang of het belang op langere termijn dat van zo’n project kan uitgaan, in de afweging kunnen worden betrokken. 20. Het stimuleren van experimenten met Open Source ontwikkelingen: de vrije beschikbaarheid van software en de vermarkting van bijbehorende software-engineering kennis. Open Source wordt vaak uitsluitend geassocieerd met software en het internet, maar is in wezen een economisch model gebaseerd op ‘oneindige capaciteit tegen nulkosten’ voor de ontwikkeling van basisvoorzieningen. Met behulp van deze basisvoorzieningen kan iedereen diensten en producten ontwikkelen en in de markt zetten. De ‘gratis’ software zal niet leiden tot de vermindering van de intrinsieke waarde van het product. Er moet immers voor de kennis om er applicaties mee te bouwen en te onderhouden wel betaald worden. Het leidt wel tot de stimulering van een veel grootschaliger gebruik van softwarefuncties, omdat aan de verwerving en het gebruik er van minder risico’s gaan kleven: immers, het is geen dure ‘black box’ benadering meer, maar het betalen van menselijke arbeid en kennis die veel flexibeler en meer generiek is dan dat ene product. Naast de ontwikkeling van een nieuwe vorm van software-bedrijvigheid, betrekking hebbende op de ontwikkeling van bedrijfsspecifieke applicaties en het ‘op afstand’-beheer daarvan, kan deze ontwikkeling ook een bijdrage leveren aan het oplossen van de IT-schaarste op de arbeidsmarkt. Deze stimulans moet ook vorm krijgen door het bijstellen van het interne IT-beleid van overheidsinstellingen als gebruiker: creëer gespecialiseerde OSS-eenheden die voor meerdere gemeenten en overheidsinstellingen applicaties gaan bouwen en onderhouden, gebaseerd op zoveel mogelijk Open Source-producten. Het Open Source-principe, namelijk dat de code vrijelijk beschikbaar is en door iedereen kan worden gebruikt, garandeert een goede marktwerking, in het voordeel van de afnemer, voor de leverantie van kennis. Hierdoor kan ook de overheid op een verantwoorde manier als ‘launching customer’ optreden. 21. Het opzetten van een Open Source ontwikkelcommunity met als doel om met een vaste regelmaat een klein aantal toepassingen voor gebruik op gemeentelijke websites te laten ontwikkelen, te modereren door de webmasters van de gemeenten. Op deze manier wordt enerzijds ervaring opgedaan door de overheid zelf met de principes van Open Source als basis voor applicatieontwikkelingen. Anderzijds wordt praktische ervaring opgedaan met de aspecten samenwerking en kostenreductie van de op het internet gebouwde informatiemaatschappij. Als bonus wordt een achterstand in de beschikbaarheid van gewenste internetapplicaties met slecht zeer geringe investeringen en risico’s weggewerkt.
90
Aanbevelingen met toelichting 22. Het ontwikkelen van een via het internet te ontsluiten digitale beleidsdatabase, de Actiematrix ICT-beleid, voor ambtelijke en politieke beleidsmakers. Door een gezamenlijke inspanning van vertegenwoordigers van provinciale en gemeentelijke overheden moet een via het (afgeschermde) internet te raadplegen toepassing ontwikkeld worden, waarmee de ontwikkelingen in het beleid in alle sectoren overzichtelijk in beeld worden gebracht. De actuele stand van zaken van de individuele beleidsaspecten dient ook weergegeven te worden. Een ander belangrijk aspect is het weergeven van de menselijke kennisdragers voor de onderscheiden (beleids)onderwerpen die in de database voorkomen. 9.4 Aantrekkingskracht Het ontwikkelen van een ICT-beleid wordt, als het al gebeurt, vaak gezien als een wapen in de concurrentie met andere gemeenten en provincies. Dit heeft echter, met name met het oog op de ontwikkeling van een informatiemaatschappij, zijn nadelen. Bovendien komt de werkelijke concurrentiekracht niet uit het hebben van goede ideeën over bijvoorbeeld het voorzieningenniveau, maar uit de wijze waarop deze geïmplementeerd worden. Vaak wordt over het hoofd gezien dat de werkelijke betekenis van de digitale snelweg ligt in de ongeëvenaarde mogelijkheden voor de exploitatie van samenwerkingen waarbij de minimalisatie van afstand en tijd van handelen en het verminderen van de transactiekosten de concurrentiekracht bepalen. 23. Het ontwikkelen van een nieuwe set van economische vestigingsfactoren en economische succesfactoren en het in de markt zetten van de mogelijkheden die het Noorden in deze biedt, gerelateerd aan o.a. de overvloedig beschikbare ICT-transportcapaciteit en de actieve stimulering van breedbandige aansluitnetwerken. Het aanbevelen van de grote mate van diversiteit en keuzes die een ondernemer of een werknemer kan maken als hij/zij voor Noord-Nederland kiest, kan alleen als sterkte benut worden als tegelijkertijd de basisvoorzieningen over dit hele gebied een grote mate van uniformiteit en een optimale beschikbaarheid hebben. Dit vereist niet alleen een goed geregisseerde en gezamenlijke meerjarige PR-campagne, maar ook de afstemming van beleid op verschillende terreinen en de implementatie daarvan. 24. Het opzetten van provinciebrede werkgroepen die zich parallel buigen over de verschillende beleidsterreinen en daarmee verbonden ICTaspecten, met als doel het integreren van ICT op alle beleidsterreinen en het opbouwen van een slagvaardig netwerk. De bedoeling is dat hieraan zoveel mogelijk gemeenten deelnemen (‘vele handen maken licht werk’) waardoor in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk vooruitgang geboekt kan worden en ervaring wordt opgedaan. Het beleid moet zowel vanuit het perspectief van de gemeenten als gebruikers en als bevorderaars ontwikkeld worden. In vergelijking met het in eerdere
91
Hoofdstuk 9
aanbevelingen genoemde Expertisecentrum en de gemeentelijke ICTkennisgroepen, kunnen de hier genoemde provinciebrede werkgroepen gezien worden als tijdelijke samenwerkingsverbanden waarin het Expertisecentrum en gemeentelijke medewerkers samenkomen voor de uitvoering van concrete projecten. Dit zal tot gevolg hebben dat met minder geld en inspanning een consistent en uniform beleid met een enorm regionaal bereik en een krachtige uitstraling kan worden ontwikkeld. Bovendien leidt die samenwerking tot een voorsprong ten opzichte van andere regio’s in het leren informatie te delen, samen te voegen en economisch exploiteerbaar te maken. Verder voorkomt het dat door gebrek aan kennis geen stap voorwaarts wordt gezet of een blunder wordt begaan, kortom de risico’s op stagnatie worden geminimaliseerd. Als dit bovendien in de drie noordelijke provincies op dezelfde manier tegelijkertijd zal plaatsvinden, dan waarborgt het integreren van de drie benaderingen tot één visie van drie een zeer krachtige, vooruitstrevende en complete oplossing die onmiddellijk (dat wil zeggen met voor een overheidsbedrijf fenomenale snelheid) in uitvoering kan worden genomen. 25. Het aanpassen van de regelgeving betreffende de op ICT en andere technologie en het gebruik daarvan gerichte subsidieprogramma’s zodat er meerdere vergelijkbare projecten kunnen worden goedgekeurd. In tegenstelling tot de op de fysieke en ruimtelijke infrastructuur gerichte subsidiemaatregelen bevatten de meeste op ICT en andere technologie gerichte stimuleringsmaatregelen een soort van ‘moet innovatief en uniek zijn’ toetsing. In de meeste gevallen wordt hiermee verhinderd dat een zelfde of vergelijkbaar plan meerdere keren wordt uitgevoerd. Voor een brede inzet en ontwikkeling van ICT in toepassingsgerichte situaties, is dat een ongewenste beperking die weggenomen moet worden. 26. Het opzetten van een regionale Kennisbank, in samenwerking met onderwijsinstellingen, Syntens en andere bestaande initiatieven op dit gebied, die actief ICT-gerelateerde kennis en kunde als exportartikel van Noord-Nederland in de markt gaat zetten. Samenwerkende onderwijsinstellingen en bedrijven in Noord-Nederland zouden meer onderzoek en ook onderwijs op dit terrein moeten ontwikkelen. Langs experimentele weg en met behulp van een verbeterde ICTinfrastructuur kan de bedrijvigheid in Noord-Nederland zelf ook een markt vormen. Kennis en kunde is een exportartikel en de ontwikkeling er van moet dus niet alleen gericht worden op het lokale economische gebruik. Het moet gebruikt worden als kenmerk van de unieke samenhang van factoren in Noord-Nederland die een actieve en vooraanstaande positie in de ontwikkeling van nieuwe ICT-gerelateerde producten en diensten mogelijk maken.
92
Aanbevelingen met toelichting 9.5 Ondernemingskracht 27. Het ontwikkelen van regelgeving die ontbundeling van ICT-diensten afdwingt bij de realisatie en exploitatie van vastgoed. Consequentie van de ontbundeling is het ontwikkelen van een krachtige stimulans voor de ontwikkeling van nieuwe diensten door nieuwe en gevestigde dienstenaanbieders. Methode: door het stellen van voorwaarden bij de verkoop van grond voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren, woonwijken e.d. En door het aanpassen van het beleid dat de overheid voor eigen gebruik ‘in de markt’ zet. 28. Het door de provinciebesturen selecteren van negen gemeenten (3 per provincie) voor een gecombineerd draadloos-en-glasfiber ontsluitingsproject van bestaande gemeenschappen. Er zouden tenminste negen gemeenten in Noord-Nederland bereid moeten worden gevonden om, in samenwerking met partijen uit de markt, in bestaande wijken of bedrijventerreinen met aanleg van glasfiberontsluiting en het gebruik daarvan een experiment op te zetten Voorwaarde is dat de voorgestelde projecten binnen een jaar in uitvoering komen en binnen het tweede jaar in gebruik kunnen worden genomen. Een andere voorwaarde is dat deze negen projecten onderling digitaal verbonden zijn zodat ze één markt van behoorlijke omvang vormen. Bij bestaande wijken en bedrijventerreinen zijn de gebruikers al voorhanden en kan dus sneller inzicht worden verkregen in de technische, organisatorische en business gerelateerde vragen. Bovendien is er voor de basisdiensten een fall-back infrastructuur voorhanden. 29. De Tycom-connectie: De aanwezigheid van het transatlantische koppelvlak van Tycom moet benut worden om voor bestaande en nieuwe internationale internetdienstverleners een Noord-Nederlandse vestigingslocatie voor hun apparatuur en ontwikkelstaf te creëren. In verband met de recente aanlanding van de intercontinentale glasfiberkabel van Tycom zijn de mogelijkheden voor de ontwikkeling van NoordNederland als internationaal georiënteerd ICT-knooppunt enorm toegenomen. Om hiervan te profiteren moet een specifiek acquisitiebeleid gericht op internationale ISP’s en ASP’s worden opgezet, in samenwerking met instanties als de NOM. Een onderdeel dat nadrukkelijk verder uitgewerkt moet worden is de ontsluitingsmogelijkheid van het Europese achterland (Duitsland en de Scandinavische landen). Hierbij moeten het Tycomknooppunt en de GN-IX, als data-overslag naar andere Europese knooppunten op het vasteland, onder de aandacht worden gebracht. Een ander aspect dat aandacht behoeft, is de lokale beschikbaarheid van kennis en kunde op het gebied van de ontwikkeling van diensten en de daarvoor benodigde software-infrastructuur. Tenslotte moet ook aandacht geschonken worden aan de verbindingen met andere Internetknooppunten, waardoor ook peeringmogelijkheden over grotere afstanden ontstaan.
93
Hoofdstuk 9
30. Er moet binnen de subsidieregelingen ruimte komen voor het uitzetten van tenders voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en producten die over de breedband ICT-infrastructuur aangeleverd kunnen worden. Hierbij moeten de rechten op het eindproduct en de voorgrondkennis pas in handen van de ontwikkelaars komen als de subsidie is terugbetaald. Deze ‘revolving fund’ constructies worden al in het kader van de publiek-private samenwerkingen toegepast. Met de uitbreiding tot andere subsidiegereedschappen zou een geschikte basis voor meer risicovolle investeringen met publieke middelen kunnen worden gecreëerd. 31. In relatie tot de onder ‘Aantrekkingskracht’ gedane aanbeveling over de ontwikkeling van een nieuwe set van economische vestigingsfactoren en succesfactoren, moet een sterkte/zwakte analyse voor Noord-Nederland en de afzonderlijke provincies gemaakt worden. Hierin moeten factoren zoals ontsluiting, aansluiting en connectiviteit expliciet worden meegenomen, zowel voor consumenten als voor bedrijven. Uitgangspunt bij de analyse moet een visie op de gewenste ontwikkeling zijn en niet een meting van de stand van zaken op een ‘willekeurig’ aantal parameters. Als vervolg op de analyse moet een actieplan opgesteld worden dat de zwakten aanpakt en waarmee de sterke punten optimaal geëxploiteerd kunnen worden. Daarbij moet ook specifiek gelet worden op het benutten van verschillen als elkaar aanvullende factoren in een keten. 32. Het ontwikkelen van een interprovinciaal meerjarenactieplan om de communicatie tussen overheidsinstellingen op lokaal en regionaal niveau en de overheid, de burger en het bedrijfsleven zoveel mogelijk elektronisch te laten verlopen. In dit plan moeten naast de ICT-infrastructuur componenten en de IT-aspecten, ook de sociale en psychologische aspecten worden meegenomen. Hierin zijn immers de maatschappelijke en menselijke normen en waarden verankerd die van invloed zijn op het efficiënt en resultaatgericht verlopen van de communicatie.
33. Via het organiseren van discussie-bijeenkomsten, enquêtes, lezingen e.d. het actief betrekken van de bevolking bij het formuleren van een visie op de veranderingen die ICT in de maatschappij teweeg gaat brengen in de komende jaren. Om het ICT-beleid van de overheid op het gebied van de infrastructuur en de overige voorzieningen beter te verankeren in een brede maatschappelijke visie daarop, moeten diverse bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld 15 tot 35, 36 tot 55 en 56 en ouder) betrokken worden in het bedenken van oplossingen voor de infrastructurele en andere vraagstukken rondom ICT. Dit zou onderdeel kunnen zij van de al eerder genoemde inspanning op het gebied van het meten van de vooruitgang.
94
Aanbevelingen met toelichting 9.6 Overige aanbevelingen, gericht op Het Kompas voor het Noorden In het programma Kompas voor het Noorden is geen aparte ICT-paragraaf opgenomen. Dit betekent dat ook in de uitvoeringsregelingen en de overige beschikbare documentatie geen voorzieningen zijn getroffen om ICT-gerelateerde projecten apart zichtbaar te maken en te onderscheiden van programma’s die niet ICT-gerelateerd zijn. Het Kompas-programma behoeft daarom een nadere uitwerking, die echter het wezen van het goedgekeurde programma niet aantast. Een herziening van de ondersteunende documentatie bij het subsidieaanvraagformulier, waarin ICT en ICT-infrastructuur als extra kernbegrippen worden opgenomen. 34 Voor de uitvoeringsregelingen van het programma ‘Het Kompas voor het Noorden’ moet een aparte handleiding ontwikkeld worden waarin aangegeven wordt waaraan ICT-infrastructuur projectvoorstellen moeten voldoen. De handleiding zou in ieder geval op de thema’s in het deelprogramma’s ‘Economische Kerngebieden/versterking marktsector’ en ‘Stedelijke centra’ van toepassing moeten zijn. Het doel van deze publicatie is om duidelijk te maken dat in het kader van Het Kompas-programma ook ICTinfrastructuur tot infrastructuur wordt gerekend. Verder moet de brochure duidelijk maken waaraan bij ICT-infrastructuurprojecten inhoudelijk gedacht moet worden en aan welke minimale eisen een projectvoorstel moet voldoen. Indien van toepassing moet ook melding worden gemaakt van op ICT-infrastructuur betrekking hebbende tenders die actueel zijn of worden. 35 Het op korte termijn uitbreiden van de lijst met indicatoren voor het Kompas-programma. De gebruikte lijst van indicatoren voor Kompas-projecten zou uitgebreid moeten worden met ICT-gerelateerde indicatoren zoals de kwalitatieve en kwantitatieve ICT-ontsluiting van bedrijven en bedrijventerreinen, de penetratie van ICT en Internet-gerelateerde diensten in de bedrijven en in het informatieproces van de overheid, de ontwikkeling van het aantal informatiewerkplekken (dat wil zeggen: het aantal werkplekken en werkplekomgevingen waar met behulp van Internet-toegang informatie kan worden verwerkt) en dergelijke. 36 Het instellen van een SNN-werkgroep die op korte termijn een voorstel ontwikkeld voor een verzoek tot aanpassing van de voorschriften en aanwijzingen van het ministerie van EZ en de Europese Commissie aangaande het Kompas-programma. Gezien de looptijd van het Kompas-programma moet ook met behulp van dit programma beter kunnen worden ingespeeld op de actualiteit van de economische ontwikkelingen op globaal en regionaal niveau. Dit betekent dat het belang van ICT-gerelateerde projecten expliciet moet worden gemaakt, liefst nog binnen het huidige programma.
95
Hoofdstuk 9
37 Het door SNN, in samenwerking van bestaande kennisinstellingen en opleidingsinstellingen in Noord-Nederland, laten schrijven en indienen van een ‘call for expression of interest’ in het kader van de ICES/KIS 3 programmering, op het gebied van E-Society. Als toevoeging op de reeds door SNN ingediende 15 ICES-voorstellen, is met name het onderwerp E-society uitermate geschikt om de nadruk te leggen op het doel van de verbetering van de ICT-infrastructuur, namelijk het brede maatschappelijke gebruik ervan.
Noten i
Zweden staat op de Information Society Index van internationaal onderzoeksbureau IDC op de eerste plaats. Deze index is een wereldwijd meetprogramma waarin op continue basis 55 landen op 24 meetpunten worden doorgelicht op de voortgang die zij boeken in de implementatie van de informatiemaatschappij. Zweden dankt zijn eerste plaats onder meer aan de keuze om breedband-verbindingen als basisvoorziening aan alle burgers en bedrijven aan te bieden. ii Voor het telefonienetwerk zijn aanbieders verplicht bepaalde voorzieningen te treffen op beheers- en fysiek niveau. Hoewel professionele aanbieders van diensten op het datanetwerk zich van het belang van deze voorzieningen bewust zijn, is dit nog niet op het minimaal noodzakelijke niveau genormeerd en geregeld.
96
Bijlagen
97
98
ICT-beleid provincies en gemeenten
Bijlage A ICT-beleid provincies en tien grootste gemeenten: een quick scan (mei 2001) Het uitgevoerde onderzoek bij de provincies en tien gemeenten richt zich op de vraag in hoeverre de regionale en lokale overheden zich bezighouden met het ontwikkelen van een visie op de ICT-infrastructuur in Noord-Nederland. Visie Bij de ontwikkeling van de ICT-infrastructuur speelt de overheid twee rollen, als gebruiker en als stimulator van het toepassen van ICT in de samenleving. Wanneer de overheid als gebruiker voorop loopt met ICT-toepassingen, dan kan dit de ontwikkeling van een adequate ICT-infrastructuur bevorderen. Dit proces kan nog meer versneld worden door het ontwikkelen van andere ICTtoepassingen in de samenleving, zoals in het onderwijs en de maatschappelijkeen gezondheidszorg. Voordat de overheid beide voortrekkersrollen op zich kan nemen, is het noodzakelijk dat provincies en gemeenten ICT in hun bestuurlijke portfolio en organisatie hebben geïntegreerd. En hieraan zal beleidsvorming vooraf moeten gaan. Onderzoeksvraagstelling In hoeverre hebben de provincies en de tien grootste gemeenten in NoordNederland ICT opgenomen in hun beleids- en planvorming. Met andere woorden, wat is er vastgelegd over ICT-beleid en in hoeverre is dit gerealiseerd? ICT-beleidsvorming zal op bestuurlijk niveau overwegend betrekking hebben op de reeds bekende beleidsterreinen en zo mogelijk op de eigen organisatie. De afdelingen (PR, SoZa, RO, administratie, etc.) kunnen ook gebruik (gaan) maken van ICT. In hoeverre is hier beleid aanwezig en zo ja, is dit een afgeleide van het beleid op bestuurlijk- en bedrijfsniveau? Onderzoeksopzet De vraagstelling over ICT-beleid is voorgelegd aan drie verschillende functionarissen binnen provincies en gemeenten. Op bestuurlijk niveau aan de Gedeputeerde en aan B&W, op ambtelijk niveau aan de griffier en gemeentesecretaris en als derde aan de specialisten op het gebied van informatisering & automatisering. Inhoudelijk betrof het vragen met betrekking tot wat er feitelijk aan beleidsimpulsen is vastgelegd, in uitvoering is en is gerealiseerd. Ook werd gevraagd een blik in de nabije toekomst te werpen en de intenties of onderkende ICT behoeftes etc. te verwoorden. Plan van aanpak 1. Identificeren van verantwoordelijke personen op bovengenoemde functies 2. Versturen introductiebrief m.b.t. onderzoek en doelstelling 3. Bezoeken websites voor informatie 4. Korte telefonische enquête (kwalitatief) 5. Verslaglegging
99
Bijlage A
Uitwerking en resultaten Op het moment dat internet vanaf circa 1995 een groeispurt heeft ingezet zijn de provincies en gemeenten begonnen met het in de lucht brengen van websites en het verstrekken van statische basisinformatie aan bezoekers hiervan. Voor het realiseren van de sites is geen beleid gemaakt. Statische websites zijn relatief goedkoop, eenvoudig en extern te realiseren. Er wordt financieel geen grote investering gevraagd en het heeft geen implicaties voor de eigen organisatie. De afdeling Communicatie, PR, Voorlichting etc. is verantwoordelijk voor de website. In de afgelopen jaren is de content en de dynamiek van de sites toegenomen door meer informatie te verstrekken, zoals het publiceren van beleidsstukken, persberichten etc. en de inhoud frequent te actualiseren. Het project ‘Overheidsloket 2000’ zorgt voor een breuk in deze evolutionaire ontwikkeling. De door dit initiatief van de landelijke overheid opgelegde verplichting ‘in interactie te treden met de burger langs elektronische weg’ heeft als gevolg dat de structuur van de website wezenlijk anders gaat worden. Daarnaast heeft interactie met de burger, die als vraaggestuurd kan worden omschreven, in tegenstelling tot een aanbodgerichte informatiestroom wel impact voor de interne bedrijfsvoering en technische infrastructuur. Vooral de gemeenten zijn begonnen zijn met het ontwikkelen of versneld reviseren van een intern (informatie)beleidsplan. De meeste gemeenten hopen dit plan tussen begin zomer 2001 en eind 2001 gereed te hebben. In het algemeen kan worden gesteld dat op managementniveau wordt samengewerkt aan de totstandkoming van het beleidsdocument. Veelal betreft dit de functies communicatie, bestuurlijk, bedrijfsvoering en facilitair bedrijf. Bij de provincies liggen de accenten anders. Uit de verkennende notities en interviews is het beeld ontstaan dat interactie ook hier belangrijk wordt geacht maar dat het soort contacten, de lagere intensiteit en de onderwerpen minder aanleiding geven tot een diepgaande transformatie van de organisatie. ICTontwikkelingen zouden meer gericht zijn op het verbeteren en effectiever maken van bestaande processen. Een aanzet tot provinciaal extern ICT beleid is gegeven door de IPO-studie ‘Provincies in de informatiemaatschappij, beleidsimpulsen voor een urgente opgave’. In deze studie worden diverse aanbevelingen gedaan. Er is verder een handreiking toegevoegd voor het ontwikkelen van extern ICT-beleid door provincies. Het resultaat van deze handreiking zou een beleidsmatrix kunnen zijn waarin een ICT-focus is aangebracht. Interprovinciale samenwerking Van interprovinciale afstemming is nauwelijks sprake geweest, ondanks het feit dat de problematiek een behoorlijke gemeenschappelijke component heeft. De oorzaak daarvan moet worden gezocht in de uiteenlopende keuzen die zijn gemaakt bij de afbakening en de interne verankering van het externe ICTbeleid. Waarschijnlijk zal ook het ontbreken van een adequate ICT-paragraaf in het beleidsplan ‘Kompas voor het Noorden’ een rol meespelen. Het IPO heeft
100
ICT-beleid provincies en gemeenten als een van de initiatieven voor samenwerking voorgesteld een ICTkenniscentrum op te richten om het gezamenlijke proces te versterken en te versnellen. De provincies Drenthe en Friesland hebben in hun plan en verkenning aangegeven in dit initiatief te willen participeren middels een financiële bijdrage. Een dergelijke toezegging zou echter ook als mager betiteld kunnen worden, indien niet ook voorzieningen worden getroffen om van een dergelijk centrum gebruik te maken. Gemeentelijke samenwerking Onderlinge samenwerking tussen de tien ondervraagde gemeenten is niet geconstateerd. De in april 2001 in het leven geroepen stichting ICTU, door rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten samen geïnitieerd, zou samenwerking op het gebied van implementatie moeten bewerkstelligen. Binnen de scope van dit onderzoek is niet onderzocht of dit al resultaten heeft opgeleverd.
Interviews en andere broninformatie Provincie Drenthe De provincie Drenthe heeft een visie op ICT geformuleerd in het document ‘Welkom in Digitaal Drenthe, een visie op de inzet van nieuwe media’, augustus 2000. Dit document is beschikbaar op de site van www.drenthe.nl In deze visie krijgt vooral de publieke dienstverlening een belangrijke rol toebedeeld, met name de informatievoorziening en de te genereren interactie met specifieke doelgroepen. In de visie zijn een aantal activiteiten en referentiepunten voor verdere realisatie vastgelegd. Voor de uitvoering is een budget van 625.000 gulden gereserveerd. De visie is intern verder uitgewerkt in een multidisciplinaire stuurgroep ‘Nieuwe Media’ en is ondertussen door Gedeputeerde Staten omarmd. De interne meerjaren-automatiseringsnota komt binnenkort beschikbaar. De ICT-component in deze nota betreft hoofdzakelijk het ondersteunen van de publieke dienstverlening op internet. De verwante hoofdactiviteiten hebben betrekking op het verder digitaliseren van brondocumenten en het realiseren van dynamische koppelingen tussen (front)web- en backoffice systemen. De invoering van een nieuwe ERP-toepassing (Enterprise Resource Planning) is gerealiseerd. De provincie is aangesloten op het GemNet en heeft een aanvraag lopen voor een 1Mb verbinding. Een externe provinciale beleidsnotie voor de diverse beleidsterreinen ontbreekt. Er is kortgeleden een projectleider benoemd voor het uitwerken van de integratie van ICT op de diverse beleidsterreinen. Provincie Fryslân Sinds 1997 vormt de ICT-stimuleringsbeleidsnota ‘Fryslân on-line’ de leidraad voor de Provincie Fryslân. Het merendeel van de actiepunten is in uitvoering genomen en gerealiseerd. Ondertussen is de door GS omarmde notitie Verkenning Bestuurlijke ICT-ambities geproduceerd. Het is een actualisering van het
101
Bijlage A bestuurlijk beeld en de ambities die daarop gebaseerd kunnen worden. Op 23 mei 2001 wordt aan de Staten gevraagd in te stemmen met deze notitie. Deze notitie is beschikbaar op de site van www.fryslan.nl. Voor de interne ICT-bedrijfsvoering is op dit moment het Provinciaal Informatiebeleidsplan in concept gereed. Voor het externe communicatiebeleid is op dit moment Het Provinciaal Communicatie Beleidsplan in de maak. Beide plannen zijn (nog?) niet beschikbaar voor openbaarheid, maar in de ‘Verkenning Bestuurlijke ICT-ambities’ wordt aangegeven dat het vanzelfsprekend is dat de eigen ICT-voorzieningen tenminste moeten zijn /worden afgestemd op de externe ambities. Provincie Groningen Er is geen externe beleidsnotitie beschikbaar. Er zijn wel ontwikkelingen in deze richting. Het doel is eind dit jaar een ICT-beleidsplan te presenteren voor intern gebruik. Voor dit doel is een organisatiebreed bewustwordingproces op gang gebracht. Voorafgaand aan het bewustwordingproces heeft een oriëntatie op mogelijke toepassingen plaatsgevonden. De provincie Groningen heeft als doelstelling eind dit jaar over een beleidsplan voor intern gebruik te kunnen beschikken. Het niet hebben van een extern ICT-beleidsplan betekent echter niet dat er geen stimulering plaatsvindt. De provincie Groningen participeert bijvoorbeeld in het Kenniscentrum ICT@NN en de kabelaanlanding van TyCom en andere initiatieven waarbij ICT en ICT-infrastructuur onderwerp zijn van samenwerkingsverbanden en projecten.. Gemeente Groningen De gemeente Groningen heeft een intern en externe beleidsnota geproduceerd. Extern betreft dit het beleidsstuk ‘Groningen IT-stad’ waarin de economische stimulering centraal staat. Andere sectoren hebben ook een aandeel in de externe ICT stimulering, gericht op het (basis)onderwijs en de sociale en culturele voorzieningen. Met betrekking tot het interne beleid is de nota ‘Gemeente in het web’van begin 2000 beschikbaar. Momenteel wordt gewerkt aan enige aanpassingen via de te publiceren voorjaarsnota. Inhoudelijk zijn doelen gericht op het verbeteren van de basisvoorziening, het verbeteren van de interne informatievoorziening en ondersteuning van de dienstverlening gericht op transacties. De interactie ten behoeve van de beleidsontwikkelingen wordt voorlopig niet ondersteund. Dit is de verantwoordelijkheid van de facilitaire dienst. Het interne ambitieniveau is vastgesteld en in de praktijk betekent dit dat de gemeente een ICT -voorbeeldfunctie wil vervullen en wat ICT-ontwikkelingen betreft wil behoren tot de vijf meest vooroplopende gemeenten in Nederland. Gemeente Emmen De gemeente heeft in 1999 een informatiebeleidsplan gemaakt, dat momenteel in revisie is. Eind juni hoopt men het concept in de Raad te brengen. Het beleidsplan is op externe stimulering en interne ontwikkeling gericht. Het interne deel wordt in
102
ICT-beleid provincies en gemeenten verband gebracht met wat op de gemeente afkomt aan ICT-ontwikkelingen. Voor extern gerichte stimulering is gekozen voor het onderwijs en een sociale component in projectvorm van een digitale wijk ‘Drents Noarboarschap’. Gemeente Leeuwarden De gemeente heeft in 1999 een nota ‘ICT en Startprogramma’ geproduceerd. In deze nota worden de ambities op een zestal deelgebieden geformuleerd. Vijf van de deelgebieden betreffen extern gerichte activiteiten, één deelgebied betreft de interne beleidsontwikkeling. Het oprichten van een ICT Center Friesland, samen met de provincie Fryslân, in Leeuwarden, is ondertussen een feit. De bouw van het ICT Center hoopt men eind dit jaar af te ronden. De directie van het ICT Center is belast met de uitvoering van de resterende externe actiepunten. Als overkoepelend stuk is het concept ‘Visie ICT, e-strategie’ recent gereedgekomen. In deze visie worden vier domeinen aangegeven waarop deze betrekking heeft, te weten de interne organisatie en bedrijfsvoering, de dienstverlening, bestuur en beleid, en ICT en de Stad. Het laatste domein heeft betrekking op stimulering van een aantal werkvelden zoals het sociale terrein waar inwoners vaardig worden gemaakt op internet. Voor de interne beleidsontwikkeling wordt gewerkt aan een gemeentebreed informatiebeleidsplan. Gemeente Assen De gemeente Assen is bezig met het produceren van een intern beleidsplan voor de komende drie jaar. Men hoopt het plan in de zomer van 2001 gereed te hebben. De inhoud betreft vooral de technische infrastructuur gekoppeld aan de ontwikkeling van een interactieve website. Een belangrijk gegeven in het beleidsplan is wat de organisatie aankan. Een extern gericht beleidsplan is niet voorhanden. Gemeente Smallingerland In deze gemeente zijn geen interne of externe ICT-beleidsstukken aanwezig. Wel wordt gewerkt aan het invullen van de informatievoorziening en de interactie met de burger. Hiervoor staat een relatief grote afdeling communicatie opgesteld. De gemeente ziet de gehele ICT-ontwikkeling als een evolutie die op pragmatische wijze moet worden ingevuld. Men zou graag meer interactieve en transactiegerichte diensten en producten willen aanbieden, maar ervaart knelpunten rondom identificatie en betalen. In een gezamenlijk project met een vijftal andere gemeenten heeft men gewerkt aan de invulling van bestuur en beleid. Het resultaat is nu op de website beschikbaar. Gemeente Hoogeveen De gemeente Hoogeveen heeft een extern en intern gericht ICT-beleidsplan gemaakt in 1998/99. Dit plan is in uitvoering genomen. Momenteel wordt de organisatie doorgelicht. Het ligt in de bedoeling om daarna, gezien de ontwikkelingen met betrekking tot het overheidsloket, het beleidsplan te onderwerpen
103
Bijlage A aan een herziening. De inhoud van de website wordt op continue basis vernieuwd, de site zelf wordt uitgebreid met een ‘bouwen en wonen’-component. Gemeente Heerenveen De gemeente Heerenveen heeft een ICT visie 2000 -2003 neergelegd in een door de gemeenteraad goedgekeurd document. De ambities zijn voornamelijk van toepassing op het functioneren van de gemeente in een Heerenveense digitale samenleving. De consequenties en te nemen maatregelen zijn voor alle belangrijk geachte facetten in kaart gebracht, echter zonder een financiële component te benoemen. Heerenveen heeft als enige gemeente een regel opgenomen omtrent de wenselijkheid van een breedband internet-aansluiting voor alle burgers en bedrijven. Het document is beschikbaar. Gemeente Coevorden Coevorden heeft geen specifiek extern ICT-beleid geformuleerd. Intern wordt op dit moment aan een duidelijk informatie- en automatiseringsbeleid gewerkt. De notitie komt volgens de planning eind juni beschikbaar. Het uit te voeren proces wordt als langzaam ervaren, er zijn nogal wat organisatorische aspecten mee gemoeid. In het kader van het opzetten van een interactieve website is voorgesteld één publieksbalie als frontoffice verantwoordelijk te maken voor de externe contacten met burgers en bedrijven. De koppeling met de backoffice zou via een intranet plaats moeten vinden. Met deze opzet wordt bijvoorbeeld al ervaring opgedaan in de gemeente Tilburg. Gemeente Stadskanaal Stadskanaal heeft speciaal voor het produceren van een richtinggevend intern beleidsplan een coördinator informatie- en automatiseringsbeleid aangetrokken. Het is de bedoeling om nog dit jaar vijftig producten aan te bieden via de website. Dit heeft consequenties voor de nodige koppelingen in de technische infrastructuur. Er is geen externe beleidontwikkelingnsotitie beschikbaar. Gemeente Hoogezand-Sappemeer In deze gemeente wordt op dit moment het drie jaar oude interne ICTbeleidsplan herzien. Het is de bedoeling dat het stuk binnenkort in de gemeenteraad aan de orde komt. Ook in Hoogezand- Sappemeer is de stuwende kracht voor deze herziening de interactieve website zoals voorgesteld in de plannen van Overheidsloket 2000. Er is geen externe beleidontwikkelingsnotitie beschikbaar.
104
ICT-infrastructuur bedrijventerreinen
Bijlage B ICT-infrastructuur voor bedrijventerreinen in Noord-Nederland: een quick scan Algemeen Om een goede toegang tot Internet te verzekeren moet het bedrijfsleven gebruik kunnen maken van verbindingen met voldoende capaciteit. Daartoe zijn meerdere media beschikbaar: bestaande koperen verbindingen van het telefoonnet, coax-kabel, glasvezelkabel en draadloze verbindingen. Glasvezelverbindingen kunnen de grootste informatiestroom verwerken en worden daarom gebruikt voor de zogeheten backbones, de hoofdaders voor het dataverkeer. Uit een inventarisatie van de NOM van februari 2001 blijkt dat er voldoende backbones in het Noorden aanwezig zijn. Wel ligt het prijsniveau voor aansluitingen van individuele locaties op de backbone hier soms hoger dan bijvoorbeeld in het westen van het land. ISDN is niet geschikt voor het aanbieden van breedband-capaciteit. Breedband via de bestaande koperen verbindingen kan wel door middel van de ADSLtechniek, maar het is niet duidelijk waar en wanneer die dienst in NoordNederland zal worden aangeboden. Om die reden is inzicht nodig naar de huidige en toekomstige aansluiting van bedrijven op kabelverbindingen. Daartoe is in opdracht van de Digitale Denktank Noord-Nederland een oriënterend onderzoek uitgevoerd door studenten van de Hanzehogeschool te Groningen. Er is geen eenduidige tijdvaste definitie te geven van het begrip breedband. Op dit monent wordt door aanbieders als KPN en de kabelmaatschappijen een breedbandverbinding in de markt gezet van enkele Mbits/sec. Bij de gebruikte technologieën is de gedefinieerde bandbreedte echter variabel en afhankelijk van het aantal gelijktijdige gebruikers en de afstand tot verdeelpunten. Een betere definitie is er een die gerelateerd is aan het soort van informatiedienst. Een voorbeeld is een ‘streaming video’-dienst die in kwaliteit tenminste vergelijkbaar is met de TV van vandaag. Eén dergelijk kanaal gebruikt vier tot zes Mbit/sec. Dat brengt de ondergrens van breedband bij een vergelijkbaar aanbod van één kanaal om te kijken en een tweede kanaal om op te nemen op tenminste 10 Mbit/sec. Er zijn realistische scenario’s denkbaar in bijvoorbeeld telewerksituaties in combinatie met netwerkcomputing waarbij de ondergrens van de bandbreedtebehoefte veel verder omhoog schuift. Het is dus niet verstandig om de keuze voor moeilijk vervangbare infrastructuurcomponenten te bepalen aan de hand van de huidige diensten. Beperking van het onderzoek De meeste bedrijven zijn gevestigd op bedrijventerreinen en in stadscentra, maar ook in dorpskernen en in het buitengebied worden bedrijfsmatige activiteiten ontplooid. Het onderzoek heeft zich beperkt tot de aansluiting van bedrijventerreinen op de kabel. Over de verbindingen in stadscentra, waar hoofdzakelijk bedrijven
105
Bijlage B zijn gevestigd in de sfeer van detailhandel, ambacht en dienstverlening, kan geen uitspraak worden gedaan. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van verbindingen in dorpskernen en in het buitengebied. Omdat aanbieders van kabelverbindingen over het algemeen investeren waar zij een voldoende dichtheid van gebruikers verwachten, mag worden aangenomen dat de beschikbaarheid van kabels op het platteland minder goed zal zijn dan in bedrijventerreinen en stadscentra. Binnen de toegemeten tijd bleek een uitputtend onderzoek niet mogelijk. Het hier beschreven onderzoek moet worden beschouwd als een eerste oriëntatie, een ‘quick scan’. Opzet en werkwijze Het onderzoek is uitgevoerd door twee studentes van de opleiding Commerciele Economie van de Hanzehogeschool Groningen, Hendrika Weening en Linda Hooghiemster, onder begeleiding van Rien Hummel, consultant op het gebied van marketing. In eerste instantie zijn Essent Kabelcom en UPC benaderd voor informatie, maar beide partijen konden geen gegevens ter beschikking te stellen. Daarom is de volgende opzet gehanteerd. Aan gemeenten is gevraagd wat de postcodegebieden zijn van hun bedrijventerreinen. Deze postcodes zijn ingevuld in de postcodecheck op de Websites van UPC en Essent Kabelcom. Eerst is gecheckt bij UPC (dit was relatief makkelijk te doen) en degenen die niet werden voorzien door UPC zijn daarna ingevoerd in de check van Essent Kabelcom. Bij negatief resultaat is het overigens niet uit te sluiten dat een andere exploitant deze voorziening realiseert (in Friesland is dat overigens niet erg waarschijnlijk) of dat er bijvoorbeeld een vaste verbinding in de vorm van een lease c.q. huurlijn of een ADSL-verbinding aanwezig is. De verwachte correctie op de hier gepresenteerde gegevens is echter klein. Uitgegaan is van de veronderstelling dat bij afwezigheid van een glasvezelkabel ISDN de meest waarschijnlijke aansluiting is. De postcodecheck bleek een zeer arbeidsintensief onderzoek te zijn, vooral omdat bij de Essent Kabelcom-website ook huisnummers ingevoerd dienden te worden. Het nummer 2 is als vast huisnummer ingevoerd. Enkele keren zijn er meerdere nummers ingevoerd als extra check. Omdat deze manier van onderzoek nogal tijdrovend bleek te zijn, is voor de provincies Groningen en Friesland gekozen voor een andere opzet, namelijk een telefonische enquête onder minimaal twee bedrijven per industrieterrein. Nadeel van deze aanpak is dat er geen uitspraken mogelijk zijn over het gehele bedrijventerrein. Voordeel van het stellen van vragen aan de gebruikers is dat men zich een beeld kan vormen van de verwachte ontwikkelingen in de nabije toekomst en naar het verwachte toekomstige gebruik van Internet. Op die manier kan de kwaliteit van de aansluiting worden gerelateerd aan het verwachte toekomstige gebruik. Niet alle bedrijven konden antwoord geven op de vraag of er een kabelaansluiting aanwezig is. Daarom zijn als extra controle alle bedrijven van het onderzoek ook ingevoerd in de website van Essent Kabelcom.
106
ICT-infrastructuur bedrijventerreinen Omdat een bedrijventerrein gedeeltelijk bekabeld kan zijn, geven de antwoorden van de geënquêteerde bedrijven en de verificatie bij Essent Kabelcom geen volledige zekerheid over de aan- of afwezigheid van bekabeling op het gehele terrein. Resultaten 1. Friesland In Friesland zijn 99 bedrijventerreinen onderzocht via de boven beschreven onderzoeksmethode, de postcodecheck via de sites van UPC en Essent Kabelcom. Resultaat: • • • •
29 terreinen zijn niet bekabeld (UPC of Essent bieden wel diensten aan maar geen Internet via de kabel) 28 terreinen zijn waarschijnlijk niet bekabeld (worden niet bediend door UPC of Essent Kabelcom, maar niet uit te sluiten is dat een andere partij diensten aanbiedt) 21 terreinen zijn geheel bekabeld (door UPC of door Essent Kabelcom: alle postcodegebieden van het bedrijventerrein geven een positieve response) 21 terreinen zijn gedeeltelijk bekabeld (minimaal 1 huisnummer of 1 postcode heeft een kabelaansluiting)
57,6% van de bedrijventerreinen is niet of waarschijnlijk niet bekabeld en op dit ogenblik dus afhankelijk van een ISDN-aansluiting. 42,4% van de bedrijventerreinen is geheel of gedeeltelijk bekabeld. 2. Groningen Groningen telt 87 bedrijventerreinen waarvan 54 onderzocht zijn. Op de 33 niet-onderzochte terreinen bleken bedrijven niet bereikbaar te zijn of zij wilden geen medewerking geven aan het onderzoek. Resultaat: • •
• •
23 terreinen zijn niet bekabeld (Essent Kabelcom biedt hier wel diensten aan, maar geen internet via de kabel) 23 terreinen zijn waarschijnlijk niet bekabeld (worden niet bediend door Essent Kabelcom, maar niet uit te sluiten is dat een andere partij diensten aanbiedt) 1. Op 20 terreinen gaven respondenten aan dat dit correct was (niet bekabeld) 2. Op 1 terrein antwoordden respondenten wel bekabeld te zijn 3. Op 2 terreinen gaven respondenten aan niet te weten of ze bekabeld zijn 5 terreinen zijn bekabeld (positieve resultaat postcodecheck Essent Kabelcom en positief antwoord respondenten) 3 terreinen zijn gedeeltelijk bekabeld (minimaal 1 huisnummer heeft een kabelaansluiting).
107
Bijlage B Van de 54 onderzochte bedrijventerreinen zijn er 85,2% niet of waarschijnlijk niet bekabeld. Zij zijn op dit ogenblik afhankelijk van een ISDN-aansluiting (ISDN is inderdaad de door respondenten veruit de meest genoemde internetaansluiting). 14,8% van de bedrijventerreinen zijn wel helemaal of gedeeltelijk bekabeld. 3. Drenthe Van de 66 bedrijventerreinen in Drenthe konden er 51 worden onderzocht. Op de resterende 15 terreinen bleken - net als in Groningen het geval was -bedrijven niet bereikbaar te zijn of wilden zij niet meewerken aan het onderzoek. Resultaat: •
•
38 terreinen zijn niet bekabeld (Essent Kabelcom biedt hier wel diensten aan, maar geen internet via de kabel), volgens de vragenlijst was het resultaat als volgt: 1. Op 22 terreinen gaven respondenten aan dat ze niet bekabeld zijn 2. Op 13 terreinen gaven respondenten aan dat ze bekabeld zijn door Essent Kabelcom, maar volgens Essent Kabelcom wordt daar geen internet via de kabel aangeboden. 3. Op 3 terreinen gaven respondenten aan dat ze wel bekabeld zijn, niet door Essent Kabelcom maar door Rendo de Kooi. 11 terreinen zijn waarschijnlijk niet bekabeld (worden niet bediend door Essent Kabelcom, maar niet uit te sluiten is dat een andere partij diensten aanbiedt). 1. Op 8 van de 11 terreinen gaven respondenten aan geen kabelaansluiting te hebben voor internet; 2. Op 3 van de 11 terreinen gaven respondenten aan niet te weten wat voor aansluiting ze hebben 0 terreinen zijn met zekerheid bekabeld (!) 2 terreinen zijn gedeeltelijk bekabeld (minimaal 1 huisnummer heeft een kabelaansluiting) 46 (= 38 - 3 + 11) van de 51 onderzochte terreinen, oftewel 90,2% is niet of waarschijnlijk niet bekabeld. Daar maakt men gebruik van een ISDNaansluiting voor hun internetgebruik. 9,8% is wel helemaal of gedeeltelijk bekabeld.
• • •
108
ICT-infrastructuur bedrijventerreinen
bedrijventerreinen in Noord Nederland met breedbandinfrastructuur (>ISDN), aandeel t.o.v. totaal mei 2001 100% 90% 80% 70%
%
60% 50% 40%
niet/w aarschijnlijk niet
30%
geheel of deels
20% 10% 0% Friesland
Groningen
Drenthe
Noorden
Conclusies Het aanbod van de ICT-infrastructuur op bedrijventerreinen is verre van transparant. De meeste bedrijventerreinen in het Noorden zijn niet bekabeld. Omdat er geen zicht op bestaat of deze situatie op korte termijn zal verbeteren, bestaat het gevaar dat de daar gevestigde bedrijven knelpunten zullen ondervinden bij een toenemend gebruik van Internet. Het merendeel (48,9%) van de geënquêteerde bedrijven verwacht een lichte, 29,3% een grote toename van het gebruik van internet. De meeste bedrijven hebben er geen idee van of zij in de nabije toekomst de beschikking krijgen over betere aansluitingen. Ze weten ook niet of de bestaande verbindingen in de nabije toekomst beperkingen kunnen opleveren voor hun gebruik van Internet.
109