De behoefte aan een gedragscode in ‘t Kabouterhuis
Inhoud Voorwoord Inleiding
1
Hoofdstuk 1: Uiteenzetting van de uitvoering van het onderzoek 1.1 Het verloop van het onderzoek
2 2
1.2 1.3
Tot standkoming van de enquête en de gehanteerde verwerkingsmethode Tot standkoming van de interviews en de gehanteerde verwerkingsmethode
3 4
Hoofdstuk 2: ’t Kabouterhuis locatie Zuid 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Resultaten met betrekking tot de vraagstelling Bijzonderheden Conclusie Samenvatting van de interviews locatie Zuid Aanbevelingen
Hoofdstuk 3: ’t Kabouterhuis locatie West 3.1 Resultaten met betrekking tot de vraagstelling 3.2 Bijzonderheden 3.3 Conclusie 3.4 Samenvatting van de interviews locatie West 3.5 Aanbevelingen
5 5 10 10 10 12 13 13 18 18 18 18
Hoofdstuk 4: Vergelijking tussen de behoefte van ‘t Kabouterhuis locatie Zuid, en de behoefte van ’t Kabouterhuis locatie West
20
Hoofdstuk 5: Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen
22
Slotwoord
24
Bijlage 1. Enquêteformulier 2. Basisgegevens enquête ’t Kabouterhuis Zuid 3. Basisgegevens enquête ’t Kabouterhuis West 4. Interviewvragen
Inleiding 't Kabouterhuis heeft ons opdracht gegeven een gedragscode te ontwikkelen voor haar medewerkers. Deze code is bestemd voor groepsleiding en maatschappelijk werkers en moet richtinggevend zijn ten aanzien van de omgang met cliënten. Ons inziens was het niet mogelijk een gedragscode te schrijven alvorens te weten: ! of er behoefte is aan een gedragscode; ! wie er behoefte hebben aan die gedragscode; ! bij welke situaties en problemen deze gedragscode een richtlijn kan zijn.
Gezien deze informatie niet voor handen was, hebben wij besloten deze informatie te verkrijgen middels een behoefteonderzoek. Bij een behoefteonderzoek gaat het om het inventariseren van een verschil tussen een bestaande en een gewenste situatie; tussen "wat is" en "wat zou moeten zijn"; tussen huidige en toekomstige (gewenste) situaties, processen, gedragingen of resultaten. Dit betekent dat er in dit onderzoek drie elementen zitten: ! hoe de huidige situatie er uit ziet of hoe op dit moment in de betreffende behoefte wordt voorzien; ! het gemis, het tekort inzake de huidige situatie; ! de gewenste, toekomstige, bevredigende situatie. Op basis van deze elementen en een overleg met de onderzoeksbegeleider vanuit ’t Kabouterhuis West, hebben wij de oorspronkelijke opdracht geherformuleerd: “Onderzoek de behoefte aan een gedragscode onder de maatschappelijk werkers en groepsleiding, en voor welke situaties en problemen deze gedragscode van nut kan zijn”. Naar aanleiding van deze opdracht hebben wij de volgende vraagstelling geformuleerd: “Is er behoefte aan een gedragscode onder de ouderbegeleiders en groepsleiders, en voor welke situaties en problemen kan deze gedragscode van nut zijn?” Het behoefteonderzoek is uitgevoerd middels enquêtes en interviews. Deze zijn verricht op twee locaties van ’t Kabouterhuis in Amsterdam: locatie Zuid en locatie West. De resultaten hiervan zijn terug te lezen in respectievelijk hoofdstuk twee en hoofdstuk drie. Dit onderzoeksrapport is als volgt opgebouwd: In het eerste hoofdstuk wordt de uiteenzetting van de uitvoering van het onderzoek omschreven en verantwoord. In het tweede hoofdstuk worden de resultaten van de afgenomen enquête en interviews, de conclusie en aanbevelingen omtrent locatie Zuid, per paragraaf besproken. In het derde hoofdstuk worden de resultaten van de afgenomen enquête en interviews, de conclusie en aanbevelingen omtrent locatie West, per paragraaf besproken. In het vierde hoofdstuk worden de enquêteresultaten van de locaties Zuid en West met elkaar vergeleken. Het vijfde hoofdstuk bevat een samenvatting van de conclusies en de aanbevelingen. Na het vijfde hoofdstuk volgt het slotwoord, met daaropvolgend de bijlage. De bijage bevat vier onderdelen: 1. Het enquêteformulier; 2. De volledige enquêteresultaten van ’t Kabouterhuis locatie Zuid 3. De volledige enquêteresultaten van ’t Kabouterhuis locatie West 4. De interviewvragen
Hoofdstuk 1: Uiteenzetting van de uitvoering van het onderzoek Dit hoofdstuk begint met een beschrijving van het verloop van het onderzoek. In de paragrafen 1.2 en 1.3 zal worden ingegaan op de tot standkoming en de verwerkingsmethode van respectievelijk de enquête en de interviews. Wij plaatsen hierbij direct de opmerking dat de gegevens van de respondenten per locatie, als representatief beschouwd mogen worden voor die locatie. Voor de kenmerken van de respondenten verwijzen we naar de enquêteresultaten in het tweede en derde deel van de bijlage. Het aantal personen dat de enquête daadwerkelijk heeft ingevuld en teruggestuurd, noemen we de operationele populatie. 1.1 Het verloop van het onderzoek In eerste instantie werden wij in ons onderzoek begeleid door een pedagogisch coördinator van ‘t Kabouterhuis West. In overleg met haar is besloten middels een enquête en interviews er achter te komen of er behoefte was aan een gedragscode en met betrekking tot welke punten. De onderzoeksbegeleider adviseerde ons interviews af te nemen bij leidinggevenden in ‘t Kabouterhuis Zuid en West. Ze had ons duidelijk gemaakt dat de behoefte aan een gedragscode bij de leidinggevenden is ontstaan. De interviews met deze leidinggevenden zouden het begin zijn van het behoefteonderzoek. De interviews dienden als doel meer informatie te verkrijgen over de behoefte aan een gedragscode. Daarnaast kon deze informatie mogelijk bijdragen aan meer afbakening van de opdracht. De onderzoeksbegeleider heeft ons namen verstrekt van personen die wij konden interviewen. De namen die wij kregen behoorden aan psychologen. Hierdoor waren wij in de veronderstelling dat de psychologen de leidinggevenden waren. Ons werd immers geadviseerd leidinggevenden te interviewen. Half januari 2001 vernamen wij van de onderzoeksbegeleider dat ze de begeleiding over ging dragen aan een pedagogisch coördinator op locatie Zuid. Reden hiervoor was een andere aanstelling. De wisseling van onderzoeksbegeleiders vond plaats rond de periode dat de enquêteformulieren verspreid zouden worden. Paralel hieraan waren wij voornemens afspraken te maken voor het afnemen van de interviews met de psychologen. De wisseling zorgde voor verwarring. In zijn algemeenheid hebben verschillende personen verschillende ideeën. Zo ook verschillende interpretaties. De nieuwe onderzoeksbegeleider had andere ideeën over de uitvoering van het onderzoek, dan de eerste onderzoeksbegeleider. Ons rees de vraag in hoeverre af te wijken van de reeds uitgestippelde route. Dit veroorzaakte onrust en paniek in de groep. De onrust is uiteindelijk weggeëbt, mede doordat was besloten de reeds gevoerde koers te handhaven. Dit besluit is genomen in samenspraak met de projectbegeleider vanuit de opleiding en de nieuwe onderzoeksbegeleider. Mede door de aanpak van de nieuwe onderzoeksbegeleider is de schade beperkt gebleven. Hoewel de overdracht van de begeleiding bijna gelijk liep met de verspreiding van de enquêteformulieren, hebben wij daar geen problemen in ondervonden. Wat wel een struikelblok vormde, was het arrangeren van interviews met leidinggevenden op locatie West. De leidinggevenden waren vaak niet in de instelling aanwezig, wat de telefonische bereikbaarheid belemmerde. Het was daardoor lastig een afspraak te maken. Hoewel we de periode, waarin we voornemens waren de interviews af te nemen, met een week hadden verlengd, bleek dit niet te mogen baten. Gezien onze planning was er onvoldoende tijd nog langer te wachten op een afspraak voor een interview. De uitwerking van een interview vraagt immers de
nodige tijd. Die tijd kon niet meer ingepast worden. Op basis hiervan is besloten af te zien van een interview met leidinggevenden op locatie West. Het arrangeren van interviews op locatie Zuid verliep minder moeizaam, ondanks dat deze interviews pas in de verlengde week konden worden afgenomen. In de interviews kwam naar voren dat de behandelcoördinatoren geïnterviewd dienden te worden, om de benodigde informatie te verkrijgen. Dit valt terug te koppelen naar de wisseling van begeleiders. Verschillende mensen hebben verschillende ideeën. Zo bleek dat ook het geval bij het adviseren van wie te interviewen. De ene persoon acht iets anders van belang dan de ander. Wat betreft de enquête: de oorspronkelijke termijn waarbinnen de vragenlijst geretourneerd moesten worden, bleek te kort. Na verlenging hiervan hebben we uiteindelijk 24 van de in totaal 70 verspreide enquêteformulieren ontvangen. Dat komt neer op een respons van 34,3% 1.2 Tot standkoming van de enquête en de gehanteerde verwerkingsmethode Gezien de code bestemd zou zijn voor de ouderbegeleiders en de groepswerkers, wilden wij weten welke punten zij opgenomen zouden willen hebben in een gedragscode. Daar konden we op twee manieren achter komen: door het afnemen van interviews en een enquête. Gezien het totaal aantal personen waarvan wij de mening wilden weten, was het afnemen van interviews geen optie: daar zou te weinig tijd voor zijn. Het afnemen van een enquête daarentegen vonden wij wel geschikt. Hierdoor kon in minder tijd aan iedere groepswerker en ouderbegeleider de mening worden gevraagd. Het doel van de enquête was erachter te komen waar de behoefte ligt aan een gedragscode bij de ouderbegeleiders en de groepswerkers. De basis van de formulering van de vragen, ligt onder andere in de gesprekken die wij hebben gehad met zowel de onderzoeksbegeleiders als de projectbegeleider. Binnnen de enquête hebben we gekozen voor open en gesloten vragen. De antwoorden op de open vragen konden ons wellicht informeren over wat de geënquêteerden van het onderwerp wisten. Met de open vragen hebben we onszelf verplicht zelf informatie te verstrekken over de betekenis van een gedragscode. De gesloten vragen waren gericht op de vraag waar de gedragscode over zou moeten gaan. Gezien de mogelijkheid dat dit een gevoelig punt kon zijn in de instelling, hadden we besloten de enquête anoniem te houden. De vragen met betrekking tot de kenmerken: geslacht; leeftijd; functie en datum in diensttreding, hebben wij gefomuleerd, om de mogelijkheid in te bouwen op basis van deze gegevens de onderzoeksresultaten met elkaar te kunnen vergelelijken. Hierbij merken wij op dat we deze vergelijking niet hebben gemaakt. Mochten we daar wel behoefte aan hebben gehad, dan waren die gegevens in ieder geval voor handen. Voor een overzicht van de gestelde interviewvragen verwijzen we u naar het vierde deel van de bijlage. Na de verspreiding van de enquêteformulieren kwamen na enige tijd ingevulde exemplaren terug. Na de datum waarop de ingevulde enquêteformulieren uiterlijk konden worden geretourneerd, konden we beginnen met de analyse en de verwerking van de gegevens. Per locatie hebben we per vraag de antwoorden geïnventariseerd. We hebben hierbij gebruik gemaakt van het begrip categoriseren (het indelen in categorieën). Bij het verwerken van onderzoeksresultaten is een bepaalde structuur of een bepaald patroon aan te brengen in een berg met data, om zo te komen tot een zinnige ordening. Hoewel de data de basis vormen voor de verwerking, moeten ze de vorming van de categorieën ook weer niet volledig bepalen. Bij het categoriseren kan men ook gebruik maken van bestaande kennis, als die voor handen is, en eigen inzichten.
De verwerkingsmethode categoriseren hebben wij toegepast op vraag 7 en 8 van de enquête. Bij de formulering van vraag 7: “Waar moet deze code over gaan? Probeer bij elk punt een voorbeeld te geven van waar u tegenaan bent gelopen en licht dit toe”, kunnen de elementen A t/m E worden beschouwd als categorieën: A. Kledingvoorschriften; B. Ongewenst gedrag van kinderen naar groepswerkers en ouderbegeleiders; C. Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt; D. Hoe om te gaan met klachten van ouders; E. Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling. Bij de formulering van vraag 8: “Maak van punten A t/m E een top 5. Het punt dat u het belangrijkste vindt, zet u op nummer 1 etcetera. Licht toe waarom u datgene wat u op de eerste plaats zet, zo belangrijk vindt”, kunnen de verschillende rangen worden beschouwd als categorieën. 1.3 Tot standkoming van de interviews en de gehanteerde verwerkingsmethode In een gesprek met de eerste onderzoeksbegeleider kwam naar voren dat de behoefte aan gedragscode bij de leidinggevenden was ontstaan. Er werd ons geadviseerd interviews af te nemen bij een gedragswetenschapper. Wij vernamen dat zij werken met alle disciplines en overzicht hebben op wat er momenteel in de instelling gaande is. Zij kunnen ook aangeven waarom zij van mening zijn dat een gedragscode van nut kan zijn voor de instelling en zijn medewerkers. De gedragswetenschappers zouden geïnterviewd worden met het doel dat uit hun antwoorden, richting gegeven kon worden aan de invulling van een gedragscode. We hebben vervolgens een interview afgenomen met een gedragswetenschapper (wat een psycholoog bleek te zijn). Uit dit interview bleek dat zij niet op de hoogte was van een behoefte aan een gedragscode. Gezien was aangegeven dat de signalering van het gemis van een gedragscode bij de gedragswetenschappers lag, waren zij uitgangspunt voor onze interviews. Na gesprekken met de psycholoog en de tweede onderzoeksbegeleider, bleek dat we de juiste informatie bij de behandelcoördinatoren konden verkrijgen. Om een bepaalde consequentheid aan te brengen, wilden we van beide locaties een behandelcoördinator interviewen. Het is echter niet gelukt dit te arrangeren met de behandelcoördinator op locatie West. Op locatie Zuid is dit wel gelukt. Het volledige interview werd opgenomen op een memorecorder. Op deze wijze kon het gesprek nog eens beluisterd worden. De interviews zijn gezamenlijk door twee projectleden afgenomen. De interviews zijn ook door datzelfde tweetal uitgewerkt en verwerkt tot een samenvatting. In de interviews zijn een aantal aspecten naar voren gekomen die mogelijk kunnen bijdragen aan het antwoord op de vraagstelling. Deze aspecten zijn opgenomen in een samenvatting. Ons inziens leidt een weergave van het volledige interview tot verwarring: hoofdzaken en bijzaken lopen teveel door elkaar. De relevante informatie komt daardoor niet goed naar voren, die mede van belang is te komen tot een antwoord op de vraagstelling. Ter voorbereiding op de interviews zijn de interviewvragen opgestuurd naar de te interviewen persoon alsmede de enquêtevragen. De interviewvragen zijn mede tot stand gekomen door gesprekken met de tweede ondederzoeksbegeleider en de projectbegeleider.
Hoofdstuk 2: ’t Kabouterhuis locatie Zuid Op locatie Zuid werken 40 groepswerkers en 6 ouderbegeleiders. Van de 46 enquêtes die zijn verspreid onder deze medewerkers, zijn er 16 geretourneerd. Dit is een respons van 34,78%. Er vanuit gaande dat 16 wordt beschouwd als 100% staat elke geretourneerde enquête voor 6,25%. De 16 personen die de enquêtes hebben geretourneerd blijken vrouwen te zijn, variërend in de leeftijd van 22 t/m 36 jaar. Volgens de afdeling personeelszaken is deze groep representatief voor de in totaal 46 medewerkers voor wie de enquête bedoeld was. 2.1 Resultaten met betrekking tot de vraagstelling De vraagstelling van ons onderzoek luidt: “Is er behoefte aan een gedragscode onder de ouderbegeleiders en groepswerkers en voor welke situaties en problemen kan deze gedragscode van nut zijn?” Ons inziens geven de resultaten van de vragen 5, 6, 7, en 8 van de enquête antwoord op deze vraagstelling. Deze resultaten geven ons tevens inzicht in de volgende aspecten: Bij vraag 5: Bij vraag 6: Bij vraag 7:
Bij vraag 8:
Of men op de hoogte is van het wel/of niet aanwezig zijn van een gedragscode. Of men vindt dat er een gedragscode moet komen voor de nu ongeschreven regels. Waar deze gedragscode over moet gaan met betrekking tot: A: Kledingvoorschriften B: Ongewenst gedrag van kinderen naar groepswerkers en ouderbegeleiders C: Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt D: Hoe om te gaan met klachten van ouders E: Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling Welke punten, aangegeven in vraag 7, de voorkeur hebben. Deze voorkeur is weergegeven in een top vijf met het belangrijkste punt op nummer 1et cetera. Daarbij een toelichting met daarin een motivatie voor de eerste keuze. De resultatent worden weergeven in een grafiek.
Bij de weergave van de resultaten staan alleen díe antwoorden vermeld die, percentueel gezien, het meest zijn gegeven. Het is voor het ontwikkelen van een gedragscode immers van groot belang te weten waar het meest behoefte aan is. Op basis van die gegevens kan een gedragscode geschreven worden die aansluit bij de behoefte van de gebruikers daarvan. Resultaten enquêtevraag 5: Weet u of er een gedragscode aanwezig is binnen het Kabouterhuis? Uit de 16 geretourneerde enquêtes blijkt, dat 62,5% (10 personen) van de geënquêteerden niet weet of er binnen ’t Kabouterhuis Zuid een gedragscode aanwezig is.
Resultaten enquêtevraag 6: Vindt u dat er een gedragscode moet komen voor de nu ongeschreven regels? Licht uw antwoord toe. Uit de antwoorden op deze vraag is gebleken, dat 62,5% (10 personen) vindt dat hier een gedragscode voor moet komen. Er zijn diverse argumenten gegeven voor deze behoefte: ! Het is handig als er op papier staat wat er precies van een werknemer wordt verwacht. Op deze manier kan men medewerkers en cliënten duidelijker aanspreken op gedrag. Tevens geeft het houvast aan nieuwe medewerkers. Door het voorgaande kunnen misverstanden voorkómen worden, en kunnen moeilijke situaties beter gehanteerd worden doordat er een voorgeschreven manier is; ! Het is niet duidelijk welk gedrag naar kinderen en ouders wel of niet toelaatbaar is; ! Er bestaat onduidelijkheid over waar men de grens moet trekken bij bijvoorbeeld agressie. Wanneer is een kind een gevaar voor anderen of voor zichzelf? Hoe moet men daar mee omgaan? Resultaten enquêtevraag 7: Waar moet deze code over gaan? Probeer bij elk punt een voorbeeld te geven van waar u tegenaan bent gelopen en licht dit toe. A. Kledingvoorschriften Uit de gegeven antwoorden blijkt dat 81,25% (13 personen) behoefte heeft aan een gedragscode waarin kledingvoorschriften zijn opgenomen. Meer dan de helft van bovengenoemd percentage vindt dat te blote kleding niet zomaar gedragen kan worden. Ook met een blote buik rondlopen blijkt ongewenst, evenals het dragen van smerige en kapotte kleding. Tevens geeft men aan dat een dergelijke manier van kleden, aanstootgevend kan zijn voor allochtone ouders wiens kind residentieel verblijft in ’t Kabouterhuis. B. Ongewenst gedrag van kinderen naar groepsmedewerkers en ouderbegeleiders 75% (12 personen) geeft aan het wenselijk te vinden dat bovenstaand aspect wordt opgenomen in een gedragscode. De helft van deze 12 personen wil met name duidelijkheid omtrent het omgaan met: agressief gedrag (zowel verbaal als fysiek), seksueel getint gedrag, het aanraken van borsten en andere lichaamsdelen. C. Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt? Elf personen ( 68,75%) geven aan behoefte te hebben aan een gedragscode met betrekking tot het omgaan met dergelijke informatie. Deze personen hebben diverse punten aangegeven die zij in een dergelijke code opgenomen willen hebben: ! Dat in het team binnen ’t Kabouterhuis gesproken moet kunnen worden over AIDS en seksueel misbruik. Dit moet wel binnen de directe groep collega’s worden gehouden. Buiten ’t Kabouterhuis mag men alleen over cliënten praten zonder de naam te noemen. Informatie mag alleen gegeven worden aan personen die direct betrokken zijn en dan alleen díe informatie die noodzakelijk is; ! Dat er strikte privacyregels opgesteld worden en vervolgens goed worden vastgelegd in een protocol. Informatie hierover is wel aanwezig binnen ’t Kabouterhuis, maar te versnipperd; ! Dat met dit aspect strikt wordt omgegaan. Er moet altijd toestemming gevraagd worden en vooraf dient men duidelijk te maken, wíe op de hoogte moeten/mogen zijn van de informatie. De dossiers moeten achter slot en grendel; ! Dat men geen persoonlijke informatie mee naar huis neemt; ! Dat alle informatie binnen ‘t Kabouterhuis moet blijven.
D. Hoe om te gaan met klachten van ouders Negen personen (56,25%) geven aan dat klachten van ouders serieus genomen moeten worden. Er zijn geen argumenten genoemd waarom men dit vindt. E. Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling Negen personen (56,25%) geven aan dat er geen regels op papier hoeven te staan, met betrekking tot dit onderwerp. Men heeft niet onderbouwd waarom men dit vindt. Resultaten enquêtevraag 8: Maak van de punten A t/m E een top 5. Het punt dat u het belangrijkste vindt, zet u op nummer 1 et cetera. Licht toe waarom u datgene wat u op de eerste plaats zet, zo belangrijk vindt. De gegeven antwoorden op deze vraag, worden weergegegven in een driedimensionale cirkeldiagram. De letters in de bij behorende agenda staan voor: A: kledingvoorschriften B: ongewenst gedrag van kinderen naar groepswerkers en ouderbegeleiders C: Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt D: Hoe om te gaan met klachten van ouders E: Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling Voor een juiste interpretatie van de diagrammen, wordt eerst uitgelegd hoe deze te lezen. Uit het eerste diagram blijkt het volgende: van de 16 personen die de enquête hebben ingevuld en teruggestuurd, kent 43,75% de eerste plaats toe aan punt C. De aanduiding A t/m E in de legenda houdt in dat men deze aspecten allemaal even belangrijk vindt: ze horen allemaal op de eerste plaats. Op de eerste plaats
6,25
6,25
6,25
12,5
25 A B C D E A t/m E 43,75
Toelichting op de eerste keuze
Uit de enquêteformulieren is gebleken dat niet alle 16 personen hun keuze hebben toegelicht. De argumenten, gegeven door de personen die wel hun antwoord hebben toegelicht, worden per categorie samengevat.
Keuze C Dit aspect komt het meest voor en wordt ook het meest overtreden. Men vindt het tevens belangrijk dat er vertrouwelijk wordt omgegaan met informatie, dat dit ook de garantie is die ouders wordt meegegeven. Ook is de privacy van de kinderen belangrijk; ze moeten daarin beschermd worden.
Keuze B Het is belangrijk dat ieder op de hoogte is van ongewenst gedrag van kinderen, maar ook van de groepsleiding en ouderbegeleiding. Duidelijkheid hierover zorgt ook voor duidelijkheid naar zowel de kinderen, de werkers en de ouders. Je kunt beter aangeven wanneer gedrag niet gewenst is en dit concreet maken. Men wordt steeds vaker geconfronteerd met onbeschoft of negatief gedrag van ouders jegens groepesleiding. Dit is zowel direct als indirect (via de kinderen). Daarin zou niet alleen een persoonlijke grens moeten worden getrokken, maar ook dè grens; grens gesteld door de instelling. Bijvoorbeeld dat dergelijk gedrag van ouders/verzorgers een contra-indicatie is.
Keuze D Men weet niet goed om te gaan met klachten van ouders. Een enkeling geeft aan ze door te sturen. Deze persoon geeft aan meer zelf op te kunnen lossen als ze meer over dit punt zou weten. Verder is genoemd dat als de gang van zaken duidelijk is vastgelegd, het voor de groepsleiding makkelijker is om snel te verwijzen. Het zelf oplossen kan ten koste gaan van de band tussen groepsleiding en ouders. Nu staat de groepsleiding vaak met de mond vol tanden bij boze ouders. Op de tweede plaats
18,75
12,5 18,75 A
12,5
B C D E 12,5
25
niets ingevuld
Op de derde plaats 12,5
6,25
25 A B 6,25
C D
6,25
E niets ingevuld
43,75
Op de vierde plaats
18,75
6,25
18,75 A B 25
C D E
18,75 12,5
Op de vijfde plaats
niets ingevuld
6,25
25 A B 12,5 C E
50
6,25
niets ingevuld
2.2 Bijzonderheden Bij het lezen van de gegeven antwoorden op de enquêtevragen (zie deel twee en drie van de bijlage), zijn een aantal antwoorden opgevallen. Zo blijkt er een protocol "seksuele omgangsvormen tussen kinderen” aanwezig te zijn. Daarin staat vermeld en beargumenteerd wat groepswerkers wel en niet bij de gewone ontwikkeling van kinderen vinden horen. Verder bleken twee personen, in de enquête een vraag te missen met betrekking tot ongewenst gedrag van collega’s onderling. Dit gold ook voor een vraag omtrent agressie van ouders/verzorgers jegens groepswerkers. Er werd aangegeven dat het belangrijk was daar een gedragscode voor te bedenken, gezien dit steeds meer voorkomt. Bij locatie Zuid valt het op dat bij vraag 7, een grote meerderheid heeft aangegeven behoefte te hebben aan kledingvoorschriften. Dit is echter niet terug te zien in het eerste diagram bij vraag 8. 2.3 Conclusie Uit voorgaande informatie blijkt dat er vooral behoefte is aan een gedragscode met betrekking tot het omgaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt. Het is onduidelijk hoe men met dergelijke informatie moet omgaan. Ook blijkt agressie van ouders/verzorgers een opkomend probleem te vormen. Verder blijkt de klederdracht een rol te spelen. Deze conclusies zullen terug komen in de aanbevelingen in paragraaf 2.5 Afgaand op de bijzonderheden blijkt er ook behoefte te zijn aan te weten, hoe om te gaan met agressie van ouders/verzorgers jegens groepswerkers. Dergelijke situaties zijn in opmars. 2.4 Samenvatting van de interviews locatie Zuid Gezien de vraag naar een gedragscode van gedragswetenschappers afkomstig was, hebben wij besloten bij hen een interview af te nemen. Het eerste interview werd afgenomen bij een psycholoog. Naarmate het onderzoek vorderde verkregen wij de informatie dat de vraag naar een gedragscode niet van de gedragwetenschappers kwam, maar van de leidinggevenden. De leidinggevenden waren in deze de behandelcoördinatoren. Het tweede interview is afgenomen bij een behandelcoördinator. Samenvatting interview psycholoog
De taak van een psycholoog binnen 't Kabouterhuis is het observeren van het gedrag van het kind, zowel in de groep als individueel. Naar aanleiding van deze observatie wordt een diagnose gesteld. Contact met de ouderbegeleiders en groepsleiders is er weinig. Hierdoor was de behoefte aan een gedragscode bij de psycholoog niet bekend en heeft ze voor het interview navraag gedaan bij een leidinggevende over wat de bedoeling was. Onder een gedragscode verstaat de psychologe een voorschrift met regels hoe werkers zich dienen te gedragen. Een voorbeeld van een onderwerp dat in de gedragscode verduidelijkt zou moeten worden, is het cultuuraspect. In hoeverre moet de instelling haar gedragscode afstemmen op de verschillende culturen? Waar moet men een grens trekken? De onderwerpen zijn per persoon voor meerdere interpretaties vatbaar. Een gedragscode zal een duidelijke omschrijving moeten zijn van wat wel of niet gewenst is. Werken binnen deze instelling vereist een zeker mate van professionaliteit in het handelen en de houding. Als je in een medisch kinderdagverblijf werkt, kan je verwachten dat de kinderen ongewenst gedrag vertonen. Het hoort bij je professionaliteit hoe je hierop reageert. Het is echter een moeilijke klus een gedragscode te ontwikkelen omdat de tijdgeest voortdurend verandert en richtlijnen voor het handelen niet altijd beschreven kunnen worden. Iedereen zou zich hierin moeten vinden en de gedragscode zou om de zoveel jaar herzien moeten worden opdat het niet star wordt. De psychologe geeft tenslotte een top vier van onderwerpen die in een gedragscode beschreven moeten worden: Op nummer één komt een zelf bedacht aandachtspunt te staan namelijk: welk gedrag je moet hebben zowel naar kinderen en ouders in een bepaalde situatie. Op nummer twee komt het privacyreglement. Hierover zijn kort geleden afspraken gemaakt. Of dit op papier staat is niet duidelijk, misschien in de notulen van de vergadering? Op nummer drie staat hoe om te gaan met klachten. Hier staat volgens haar al wat over op papier. Op nummer vier komen kledingvoorschriften. De psycholoog heeft een aantal aanbevelingen gegeven: ! een gedragscode ontwikkelen waar iedereen op terug kan vallen. Desnoods zijn er twee gedragscodes. Eén voor de groepsleiders en één voor de ouderbegeleiders; ! De gedragscode zal met de tijdgeest mee moeten gaan en af en toe moeten worden herzien. Iedereen moet bekend gemaakt worden met de gedragscode. Samenvatting interview behandelcoördinator De behandelcoördinator kon de vraagstelling in het begin niet plaatsen, omdat naar haar weten, de vraag niet van haar kwam. Men had de vraagstelling ook niet bekend gemaakt in de instelling. De behandelcoördinator zorgt voor het inhoudelijk beleid, het opstellen van hulpverleningsplannen en heeft te maken met groepswerkers en ouderbegeleiders. Een gedragscode is volgens haar een code met daarin regels over gedrag waar men meerdere interpretaties voor kan geven. Het is van belang deze regels bij iedere medewerker bekend te maken zodat men weet wat wel of niet getolereerd wordt. Er is in het verleden wel eens gesproken over het gemis aan een gedragscode, maar de toen gemaakte afspraken betreffende bepaald gedrag zijn niet op papier gezet. Het ging om afspraken met betrekking tot roken, petjes op hebben gedurende het werken op de groep, het hebben van piercings en kinderen die naakt rondrenden. De behandelcoördinator geeft aan het eens te zijn met het structureren en verduidelijken van de ongeschreven regels. Door het gebrek aan een gedragscode ontstaan er wel eens felle discussies over de ongeschreven regels. De verhouding tussen ouderbegeleiders en de groepswerkers kan gespannen zijn als het gaat om gevoelige onderwerpen als bijvoorbeeld privacy. Het is onduidelijk waar en wanneer er sprake is van het beschermen van de privacy van de cliënt. Zij weet zelf niet of er een geheimhoudingsplicht is wat betreft het onderwerp privacy. Indirect heeft het gemis aan een gedragscode invloed op het functioneren van de ouderbegeleiders en groepswerkers. Deze gedragscode moet niet star maar flexibel zijn. Om een gedragscode in de
instelling te laten integreren, zou het een optie kunnen zijn die in de inwerkmappen te zetten. Verder is het van belang de gedragscode in samenwerking met de werkers te ontwikkelen. De behandelcoördinator heeft de volgende aanbevelingen gedaan: ! Het bieden van cursussen wat betreft de beroepshouding; ! Het bieden van trainingen wat betreft het omgaan met moeilijke ouders.
2.5 Aanbevelingen Op basis van de conclusie is het aanbevelingswaardig de volgende punten op te nemen in een gedragscode: 1.
Hoe zodanig om te gaan met informatie zonder de privacy van de cliënt te schenden; Hierbij is het raadzaam na te gaan hoe er momenteel in de instelling wordt omgegaan met dossiers door groepswerkers/ouderbegeleiders: ! Is er wel/geen toestemming nodig een dossier in te kunnen zien? ! Liggen de dossiers achter slot en grendel? ! Mag er persoonlijke informatie mee naar huis worden genomen?
2.
Hoe groepswerkers en ouderbegeleiders behoren om te gaan met agressie van ouders/verzorgers gericht op de groepswerkers en ouderbegeleiders; Dergelijke situaties blijken steeds meer voor te komen. Punt twee sluit mede aan bij de aanbeveling van de geïnterviewde behandelocoördinator: het bieden van trainingen. Deze zou dan bijvoorbeeld gericht kunnen zijn op het omgaan met agressieve ouders/verzorgers.
3.
Hoe groepswerkers en ouderbegeleiders zich behoren te kleden of juist niet behoren te kleden; Bij dit punt kan bijvoorbeeld gedacht worden aan of: ! de navel/een gedeelte van de buik zichtbaar mag zijn ! men in de zomer in een korte broek/rok of een topje/hemdje mag lopen; Hierbij dient men zich ook afvragen of men hierbij rekening wil houden met het cultuuraspect.
Tot slot van deze paragraaf wijzen wij u er op dat, naast de hoofdlijnen waar een meerderheid het over eens is, alle opmerkingen van geënquêteerden weergegeven onder vragen 7 en 8, belangrijke aanwijzingen geven voor een te formuleren gedragscode. (Zie bijlage voor de basisgegevens).
Hoofdstuk 3: ’t Kabouterhuis locatie West
Op locatie West werken 20 groepswerkers en 4 ouderbegeleiders. Van de 24 enquêtes die zijn verspreid onder deze medewerkers, zijn er 8 geretourneerd. Dit is een respons van 33,6%. Er vanuit gaande dat 8 wordt beschouwd als 100% staat elke geretourneerde enquête voor 12,5%. De 8 personen die de enquêtes hebben geretourneerd blijken vrouwen te zijn, variërend in de leeftijd van 24 t/m 47 jaar. Volgens de afdeling personeelszaken is deze groep representatief voor de in totaal 24 medewerkers voor wie de enquête bedoeld was. 3.1 Resultaten met betrekking tot de vraagstelling De vraagstelling van ons onderzoek luidt: “Is er behoefte aan een gedragscode onder de ouderbegeleiders en groepswerkers en voor welke situaties en problemen kan deze gedragscode van nut zijn?” Ons inziens geven de resultaten van de vragen 5, 6, 7, en 8 van de enquête antwoord op deze vraagstelling. Deze resultaten geven ons tevens inzicht in de volgende aspecten: Bij vraag 5: Bij vraag 6: Bij vraag 7:
Bij vraag 8:
Of men op de hoogte is van het wel/of niet aanwezig zijn van een gedragscode. Of men vindt dat er een gedragscode moet komen voor de nu ongeschreven regels. Waar deze gedragscode over moet gaan met betrekking tot: A: Kledingvoorschriften B: Ongewenst gedrag van kinderen naar groepswerkers en ouderbegeleiders C: Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt D: Hoe om te gaan met klachten van ouders E: Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling Welke punten, aangegeven in vraag 7, de voorkeur hebben. Deze voorkeur is weergegeven in een top vijf met het belangrijkste punt op nummer 1et cetera. Daarbij een toelichting met daarin een motivatie voor de eerste keuze. De resultatent worden weergeven in een grafiek.
Bij de weergave van de resultaten staan alleen díe antwoorden vermeld die, percentueel gezien, het meest zijn gegeven. Het is voor het ontwikkelen van een gedragscode immers van groot belang te weten waar het meest behoefte aan is. Op basis van die gegevens kan een gedragscode geschreven worden die aansluit bij de behoefte van de gebruikers daarvan. Resultaten enquêtevraag 5: Weet u of er een gedragscode aanwezig is binnen het Kabouterhuis? Uit de 8 geretourneerde enquêtes blijkt, dat 50% (4 personen) van de geënquêteerden niet weet of er binnen ’t Kabouterhuis West een gedragscode aanwezig is.
Resultaten enquêtevraag 6: Vindt u dat er een gedragscode moet komen voor de nu ongeschreven regels? Licht uw antwoord toe. Uit de antwoorden op deze vraag is gebleken, dat 75% (6 personen) vindt dat hier een gedragscode voor moet komen. Er zijn diverse argumenten gegeven voor deze behoefte: ! Als iedereen weet dat ieders ongeschreven regels dezelfde zijn, weet je ook wat je van elkaar kunt en mag verwachten. Als er toch grenzen overschreden worden, kun je elkaar daar op aanspreken en verwijzen naar de op schrift staande gedragscode; ! Het maakt een organisatie steviger; het laat minder ruimte voor eigen interpretatie van ongeschreven regels. Resultaten enquêtevraag 7: Waar moet deze code over gaan? Probeer bij elk punt een voorbeeld te geven van waar u tegenaan bent gelopen en licht dit toe.
A. Kledingvoorschriften Uit de gegeven antwoorden blijkt dat 62,5% (5 personen) een gedragscode wil waarin kledingvoorschriften zijn opgenomen. Deze groep geeft aan behoefte te hebben aan duidelijke afspraken over welke kleding wel/niet is geoorloofd in de zomer. Het gaat met name om het dragen van korte rokjes, een bikini of badpak, een korte broek, een hemdje. Ook van een diep decolleté en een blote buik/navel is het niet duidelijk of dit wel/niet is toegestaan. De achterliggende gedachte is met name dat medewerkers regelmatig te maken hebben met allochtone ouders/verzorgers. Die zouden het storend of onacceptabel kunnen vinden, met een dergelijke manier van kleden geconfronteerd te worden.
B. Ongewenst gedrag van kinderen naar groepsmedewerkers en ouderbegeleiders 50% (3 personen) geeft aan het wenselijk te vinden dat bovenstaand aspect wordt opgenomen in een gedragscode. Men geeft aan het prettig te vinden als op papier staat wat de groepsleiding moet doen, indien een kind agressief gedrag vertoont naar de groepsleiding. Tot hoever mag een kind gaan?
C. Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt? Zeven personen (87,5%) geven aan behoefte te hebben aan een gedragscode met betrekking tot het omgaan met dergelijke informatie. Deze personen hebben diverse punten aangegeven die zij in een dergelijke code opgenomen willen hebben: ! Duidelijkheid over welke informatie aan collega’s over kinderen en ouders mag worden doorgeven. Ook de manier waarop en wanneer vindt men niet duidelijk; ! Dat de cliënt om toestemming wordt gevraagd om bepaalde gegevens aan derden te mogen doorspelen; ! Duidelijkheid over of groepswerkers foto’s van kinderen in persoonlijk bezit mogen hebben en/of ophangen; ! Hoe de informatie van cliënten opgeborgen moet worden.
D. Hoe om te gaan met klachten van ouders Vier personen (50%) vinden het nodig dit in een gedragscode op te nemen. Argumenten en tips hiervoor zijn: ! Hoe om te gaan met klachten zou niet af mogen hangen van de eigen interpretatie van de werker. Klachten zouden altijd besproken moeten worden met de behandelcoördinatoren. Die is eindverantwoordelijke en zou dus moeten bepalen hoe met de klacht moet worden omgegaan; ! Het is vaag bij wie ouders terecht kunnen en welke rechten je hebt als medewerker. Het is goed als daar iets over op papier staat. 100% van de acht geënquêteerden die de enquête heeft geretourneerd, vindt dat men klachten altijd serieus moet nemen.
E. Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling 50% (4 personen) vindt dat dit punt moet worden opgenomen in een gedragscode. Men geeft aan dat het onduidelijk is welke seksueel getinte spelletjes aanvaardbaar zijn. Een bepaalde nieuwsgierigheid van kinderen is normaal, maar hoever mag dat gaan? Wat is aanvaardbaar? Resultaten enquêtevraag 8: Maak van de punten A t/m E een top 5. Het punt dat u het belangrijkste vindt, zet u op nr. 1 et cetera. Licht toe waarom u datgene wat u op de eerste plaats zet, zo belangrijk vindt. De gegeven antwoorden op deze vraag, worden weergegegven in een driedimensionale cirkeldiagram. De letters in de bij behorende agenda staan voor: A: kledingvoorschriften B: ongewenst gedrag van kinderen naar groepswerkers en ouderbegeleiders C: Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt D: Hoe om te gaan met klachten van ouders E: Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling Voor een juiste interpretatie van de diagrammen, wordt eerst uitgelegd hoe deze te lezen. Uit het eerste diagram blijkt het volgende: van de 8 personen die de enquête hebben ingevuld en teruggestuurd, kent 37,5% de eerste plaats toe aan punt C. De aanduiding A t/m E in de legenda houdt in dat men deze aspecten allemaal even belangrijk vindt: ze horen allemaal op de eerste plaats. Op de eerste plaats
25
25 B C D A t/m E
12,5
37,5
Toelichting op de eeste keuze Uit de enquêteformulieren is gebleken dat niet alle 8 personen hun keuze hebben toegelicht. De argumenten, gegeven door de personen die wel hun antwoord hebben toegelicht, worden per categorie samengevat. Keuze C Er worden teveel fouten gemaakt met betrekking tot het omgaan met de privacy van de cliënt. Door de privacy van de cliënt met respect te behandelen, win je het vertrouwen van de cliënt. Dit geldt voor zowel voor groepswerkers als ouderbegeleiders.
Keuze B Een persoon heeft B op de eerste plaats gezet mits het betrekking zou hebben op gedrag van hulpverleners naar cliënten. Verder is door iemand genoemd dat er overeenstemming moet zijn over welk gedrag ongewenst is van zowel kinderen als volwassenen, en met welke pedagogische middelen je dat probeert te beïnvloeden. Ook moet voor de groepswerkers duidelijk zijn welke maatregelen niet zijn toegestaan.
Op de tweede plaats 12,5 37,5
12,5 B C D niets ingevuld 37,5
Op de derde plaats
12,5 12,5 A B
50
C D 12,5
niets ingevuld
12,5
Op de vierde plaats 12,5 12,5 A C
50
D E 12,5
niets ingevuld
12,5
Op de vijfde plaats
12,5 12,5 A E niets ingevuld 75
3.2 Bijzonderheden Bij het lezen van de gegeven antwoorden op de enquêtevragen, zijn een aantal antwoorden opgevallen. Eén van de geënquêteerden schreef dat ze vorig jaar een artikel had gelezen over gedragscodes in de kinderopvang en dat ze daar vervolgens met een personeelsfunctionaris over had gesproken. Een ander gaf aan een vraag te missen over hoe een medewerker zich hoort te gedragen ten opzichte van agressief gedrag van kinderen. Vragen die daarbij gesteld werden waren: ! Wat is acceptabel op het gebied van straffen? ! Welke bejegening is juist ten opzichte van het kind? Dit sluit aan bij de vraag van een ander over welke pedagogische middelen wel/niet zijn toegestaan. Bij de vraag hoe om te gaan met klachten van ouders, heeft een persoon opgemerkt dat er een klachtenregeling aanwezig is. 3.3 Conclusie Uit voorgaande informatie blijkt dat er met name behoefte is aan een gedragcode met betrekking tot het omgaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt. Het is onduidelijk welke informatie aan collega’s mag worden doorgegeven, omtrent de kinderen en en de ouders. Ook de manier waarop en wanneer men dat moet doen is onduidelijk. Tevens vraagt men zich af of groepswerkers wel/niet foto’s van de kinderen in bezit mag hebben of ophangen. Er blijkt ook behoefte te zijn aan een richtlijn voor hoe men zich behoort te gedragen ten opzichte van agressief gedrag van kinderen. Dit aspect is naar voren gebracht bij de bijzonderheden. Men bleek in de enquête een vraag te missen betreffende dit aspect. Deze conclusies zullen terugkomen in de aanbevelingen in paragraaf 3.5. 3.4 Samenvatting van de interviews Als gevolg van de werkdruk en de moeilijke telefonische bereikbaarheid van de mensen die wij wilden interviewen op locatie West, was het niet mogelijk de voorgenomen interviews af te nemen. Het is daardoor niet te zeggen of de behandelcoördinatoren aldaar wel of geen behoefte hebben aan een gedragscode. 3.5 Aanbevelingen Op basis van de conclusie is het aanbevelingswaardig de volgende punten op te nemen in een gedragscode: 1. Welke informatie van ouders en kinderen doorgegeven mag worden aan collega’s. Het is niet duidelijk wanneer en op welke manier men dat behoort te doen. 2. Hoe de, op papier staande, informatie omtrent de ouders opgeborgen moet worden. 3. Wel of niet toestaan dat groepswerkers foto’s van de de kinderen in hun bezit hebben of ophangen.
Alvorens deze punten in een code op te nemen, adviseren wij eerst uit te zoeken of er al iets op papier staat over het hanteren van de privacy van de cliënten. Er blijkt namelijk enige verwarring te zijn: een persoon merkte bijvoorbeeld op geen behoefte te hebben aan een code, gezien er al een privacyreglement is. Het merendeel wil echter wel een code waarin het privacyaspect is opgenomen. 4. Hoe groepswerkers zich behoren te gedragen ten opzichte van agressief gedrag van kinderen jegens hen; Dit aspect sluit aan bij de de vraag van een geënquêteerde, welke pedagogische middelen zijn toegestaan inzake dergelijk gedrag. Tot slot van deze paragraaf wijzen wij u er op dat, naast de hoofdlijnen waar een meerderheid het over eens is, alle opmerkingen van geënquêteerden weergegeven onder vragen 7 en 8, belangrijke aanwijzingen geven voor een te formuleren gedragscode. (Zie bijlage voor de basisgegevens).
Hoofdstuk 4: Vergelijking tussen de behoefte van ’t Kabouterhuis locatie Zuid, en de behoefte van ’t Kabouterhuis locatie West.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van beide locaties met elkaar vergeleken. Deze vergelijking richt zich uitsluitend op de resultaten van vraag 7 en 8 in de enquête. Vraag 7 luidde: “Waar moet deze code over gaan? Probeer bij elk punt een voorbeeld te geven van waar u tegenaan bent gelopen en licht dit toe”. A: Kledingvoorschriften; B: Ongewenst gedrag van kinderen naar groepswerkers en ouderbegeleiders; C: Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt; D: Hoe om te gaan met klachten van ouders; E: Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling. Van de geënquêteerden op locatie Zuid, bleek het grootste percentage (81,25%) behoefte te hebben aan kledingvoorschriften. Van de geënquêteerden op locatie West, bleek het grootste percentage (87,5%) behoefte te hebben aan een code die richting geeft aan het privacyaspect. Vraag 8 luidde: “Maak van de punten A t/m E een top 5. Het punt dat u het belangrijkst vindt zet u op nummer 1 et cetera. Licht toe waarom u datgene wat u op de eerste plaats zet, zo belangrijk vindt” . Het resultaat van de antwoorden op deze vraag, worden weergegeven in twee diagrammen. Locatie Zuid: op de eerste plaats
6,25
6,25
6,25
12,5
25
A B C D E A t/m E 43,75
Locatie West: op de eerste plaats 25
25 B C D A t/m E
12,5
37,5
Uit voorgaande diagrammen blijkt dat op beide locaties, het aspect van hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt (C), prioriteit heeft. Als we kijken naar de redenen waarom de meerderheid punt C op de eerste plaats zet, is er een overeenkomst te zien. Voor beide locaties geldt dat men vindt dat er veel fouten worden gemaakt met betrekking tot het omgaan met de privacy van de cliënt. Wat opvalt bij locatie Zuid is, dat de meerderheid vindt dat kledingvoorschriften wel in een code zouden moeten staan, maar men noemt het niet als prioriteit, gezien de resultaten van vraag 8. Logischerwijs zou te verwachten zijn dat men dat aspect dan juist op de eerste plaats zou zetten. De discrepantie zit in het gegeven dat niet elke geënquêteerde die vraag 7 volledig heeft ingevuld, ook de moeite heeft genomen vraag 8 volledig in te vullen. Bij locatie West is hierin geen verschil te zien. De meerderheid die bij vraag 7 heeft gekozen voor het privacyaspect, heeft dit bij vraag 8 ook op de eerste plaats gezet. Verder zijn er weinig opvallende verschillen te noemen tussen beide locaties. De verschillen die er zijn, zijn niet zodanig groot, dat de conclusies per locatie strikt van elkaar gescheiden moeten worden.
Hoofdstuk 5: Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden de conclusies en de aanbevelingen nog eens op een rijtje gezet. Gezien de conclusies per locatie geen grote verschillen laten zien, worden de conclusies van vraag 7 en 8 niet meer per locatie weergegeven. Ze worden als een geheel samengevat. Dit geldt ook voor de aanbevelingen. Er zitten wel wat kleine toespitsingen in verwerkt, maar ons inziens zijn de aanbevelingen toepasbaar op beide locaties. Voor beide locaties geldt dat er met name behoefte is aan een gedragscode die richtinggevend is voor de omgang met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt. Per locatie geeft de meerderheid bij vraag 8 aan dat dit aspect op de eerste plaats komt. Zie hiervoor hoofdstuk 4. Argumenten om dit aspect op de eerste plaats te zetten zijn: ! Dit aspect komt het meest voor en wordt ook het meest overtreden; ! Het is belangrijk dat er vertrouwelijk wordt omgegaan met informatie: dit is de garantie die ouders wordt meegegeven; ! De privacy van de kinderen is belangrijk; ze moeten daarin beschermd worden; ! Er worden teveel fouten gemaakt met betrekking tot het omgaan met de privacy van de cliënt; ! Door de privacy van de cliënt met respect te behandelen, win je het vertrouwen van de cliënt. Dit geldt voor zowel voor groepswerkers als ouderbegeleiders. De volgende punten verdienen aanbeveling opgenomen te worden in een gedragscode, of in ieder geval deze punten onder de loep te nemen. 1. Hoe zodanig om te gaan met informatie zonder de privacy van de cliënt te schenden; Hierbij is het raadzaam na te gaan hoe er momenteel in de instelling wordt omgegaan met dossiers door groepswerkers/ouderbegeleiders: ! Is er wel/geen toestemming nodig een dossier in te kunnen zien? ! Liggen de dossiers achter slot en grendel? ! Mag er persoonlijke informatie mee naar huis worden genomen? ! Hoe wordt de, op papier staande, informatie omtrent de ouders opgeborgen? 2. Welke informatie van ouders en kinderen doorgegeven mag worden aan collega’s; Het is niet duidelijk wanneer en op welke manier men dat behoort te doen. 3. Wel of niet toestaan dat groepsmedewerkers foto’s van de de kinderen in hun bezit hebben of ophangen; Alvorens de punten 1 t/m 3 op te nemen in een gedragscode, adviseren wij eerst uit te zoeken of er al iets op papier staat over het hanteren van de privacy van de cliënten. Er blijkt namelijk enige verwarring te zijn: een persoon merkte bijvoorbeeld op geen behoefte te hebben aan een code, gezien er al een privacyreglement is. Het merendeel wil echter wel een code waarin het privacyaspect is opgenomen. 4. Hoe horen groepswerkers en ouderbegeleiders om te gaan met agressie van ouders/verzorgers; Dit punt sluit mede aan bij de aanbeveling van de geïnterviewde behandelocoördinator. Het bieden van trainingen zou dan bijvoorbeeld gericht kunnen zijn op het omgaan met agressieve ouders/verzorgers. 5. Hoe groepswerkers zich behoren te gedragen ten opzichte van agressief gedrag van kinderen jegens de groepswerkers;
Hierbij valt te denken aan een omschrijving van pedagogische middelen die zijn toegestaan inzake dergelijk gedrag. 6. Een omschrijving van welke kleding wel of niet is toegestaan te dragen; Punten die hierin meegenomen zouden kunnen worden zijn: het dragen van korte rokejs/broeken, topjes, hemdjes, et cetera. Dit aspect voegen wij toe, gezien locatie Zuid dit wel niet op de eerste plaats zet, maar desondanks toch belangrijk vindt. Tot slot van dit hoofdstuk wijzen wij u er op dat, naast de hoofdlijnen waar een meerderheid het over eens is, alle opmerkingen van geënquêteerden weergegeven bij de enquêtevragen, belangrijke aanwijzingen geven voor een te formuleren gedragscode. (Zie deel twee en drie van de bijlage)
Slotwoord
Het is van belang dat de ontwikkelaars van een gedragscode, zich realiseren dat een gedragscode aan de tijdsgeest onderhevig is. Behoeftes veranderen voortdurend, wat gevolgen heeft voor de toepasbaarheid van een gedragscode. Het is wenselijk deze code periodiek te evalueren en, indien nodig, aan te passen aan de dan geldende behoeftes. Op deze manier blijft een code “up to date” en toepasbaar. Hoe frequent een dergelijke evaluatie plaats zou moeten vinden wij echter moeilijk te bepalen. Zou dat elk jaar moeten, om de twee jaar? Dit laten wij over aan de inzichten van de makers van de gedragscode. Verder doen de leidinggevenden van ’t Kabouterhuis er goed aan dit rapport te bespreken, om zo te werken naar een meer gespecifiseerde opdracht voor een volgende ontwikkelingsgroep, die dan een code zou kunnen maken. Tot slot: indien er een gedragscode is ontwikkeld, adviseren wij deze grootschalig te presenteren. Dit houdt in dat de personen voor wie de code bestemd is: op de hoogte zijn van het bestaan ervan; weten voor welke situaties dit van nut kan zijn; weten waar de code te vinden is. Handleiding voor de inwerkmap
De inwerkmap is gemaakt voor de nieuwe medewerkers en voor degenen die de nieuwe medewerkers gaan inwerken. Met behulp van de inwerkmap is het mogelijk om nieuwe medewerkers die informatie te verschaffen die belangrijk is voor het werken binnen ‘t Kabouterhuis. In de inwerkmap van ’t Kabouterhuis staat die informatie die je als groepsleider zou willen weten. De informatie is kort, bondig en toegespitst op de praktijk van het werkveld zodat het interessant is om te lezen. t Kabouterhuis Zuid krijgt een origineel exemplaar van de inwerkmap en van de twee naslagwerken. Het is de bedoeling dat de coördinator zelf voor verspreiding van de inwerkmap over de andere vestigingen en eventueel groepen zorgt. Wij denken aan een inwerkmap per PK en twee naslagwerken per vestiging. Zowel de coördinatoren als de groepsleiders kunnen de nieuwe medewerker(s) doorverwijzen naar deze inwerkmap en de bijbehorende naslagwerken. De naslagwerken zijn op zo’n manier opgebouwd dat er informatie aangevuld kan worden, maar ook uitgehaald kan worden. Dit zodat de coördinator, na verloop van tijd, nieuwe informatie kan toevoegen en oude informatie kan verwijderen. Ook is er de mogelijkheid om belangrijke artikelen te kopiëren voor de nieuwe medewerkers of hen te wijzen op de mogelijkheid van het kopiëren van stukken. Elk naslagwerk bevat tabbladen op alfabetische volgorde zodat alle informatie op overzichtelijke wijze gerangschikt is. Deze overzichtelijke rangschikking speelt een belangrijke rol in het inwerkproces. Met behulp van de naslagwerken blijft de belangrijke inwerkinformatie bij elkaar, kunnen de nieuwe medewerkers makkelijker worden ingewerkt en hebben zij sneller die informatie die zij en de instelling belangrijk achten.
Inwerkmap ‘t Kabouterhuis
Laura Heine Angelique de Jong Ingrid Joosten Marlies Kruitbosch Nadja Martensen
Inhoudsopgave
Welkom op ‘t Kabouterhuis
blz. 3
Medisch Kleuterdagverblijf ’t Kabouterhuis
blz. 4
De behandelvisie van ‘t Kabouterhuis
blz. 5
De vier meest voorkomende ontwikkelingsproblematieken
blz. 11
De nieuwe wet op de Jeugdzorg
blz. 17
Samenwerking met andere instellingen
blz. 22
Functies binnen ‘t Kabouterhuis
blz. 23
Overlegvormen
blz. 26
Informatiestroom
blz. 27
Protocollen, procedures en reglementen
blz. 28
Welkom op ’t Kabouterhuis!
Leuk dat je bij ons komt werken.
Voor je ligt onze inwerkmap. In deze inwerkmap staat alle belangrijke informatie die je als nieuwe medewerker nodig zult hebben om onze instelling en haar werkwijze te leren kennen.
Deze inwerkmap verwijst naar twee naslagwerken. Dit om alles overzichtelijk te houden. Het eerste naslagwerk heet Doelgroep en Behandeling, Deze map is blauw. In de tekst van deze inwerkmap wordt er met een blauwe pijl met letter doorverwezen: " A. Het tweede naslagwerk is rood en heet Organisatie en Hulpverlening. Hierin wordt in het rood naar doorverwezen: " B. Ook verwijzen wij naar nuttige boeken als je meer over een onderwerp wilt weten. Deze zijn in het roze aangegeven met een pictogram erbij: #.
De inwerkmap is gemaakt in opdracht van ‘t Kabouterhuis, door vierdejaars MWD- en SPH-studenten van de Hogeschool van Amsterdam. De naslagwerken bestaan voor het grootste gedeelte uit documentatie van ’t Kabouterhuis zelf en voor een kleiner gedeelte uit een relevante aanvulling van de studenten van de Hogeschool van Amsterdam. Zowel de inwerkmap als de naslagwerken zijn losbladig, zodat nieuwe ontwikkelingen en up-dates makkelijk bijgevoegd kunnen worden.
Waar in deze inwerkmap de mannelijke vorm gebruikt wordt, kan ook de vrouwelijke vorm gelezen worden.
Veel leesplezier en een fijne tijd op ’t Kabouterhuis!
Het medisch kleuterdagverblijf ’t Kabouterhuis ‘t Kabouterhuis is een jeugdzorginstelling van jonge kinderen van anderhalf tot zeven jaar met ernstige gedragsproblemen en /of complexe ontwikkelingsproblematiek. Het MKD ’t Kabouterhuis biedt observatie, diagnostiek en behandeling in combinatie met begeleiding van het gezin. Het werkgebied van MKD ’t Kabouterhuis omvat de regio Amsterdam, de regio Amstelland en de Meerlanden. Cliënten uit deze regio’s kunnen terecht bij één van deze drie vestigingen van ’t Kabouterhuis: ’t Kabouterhuis Zuid, ‘t Kabouterhuis West en de leefgroep in Hoofddorp. Het centraal bureau is ondergebracht in de vestiging in Amsterdam Zuid.
’t Kabouterhuis heeft 162 dagbehandelingsplaatsen. De plaatsen zijn verdeeld over vijf afdelingen, elk met vier groepen van 8 à 9 kinderen. Kabouterhuis West heeft zeven leefgroepen waaronder die in Hoofddorp, die plaats biedt aan maximaal negen kinderen. Amsterdam Zuid bestaat uit twaalf leefgroepen, waaronder de groep voor kinderen met een aandoening uit het autistisch spectrum.
" M:
Medisch kinderdagverblijf
De behandelvisie van MKD ’t Kabouterhuis Het MKD richt zich op gezinnen met jonge kinderen, waarbij sprake is van complexe ontwikkelingsproblematiek, somatische problematieken en/ of gedragsproblemen, veelal in combinatie met opvoedingsproblemen en andere problemen in het gezin. 1. Binnen ’t Kabouterhuis wordt het aanbod op het gehele gezinssysteem gericht. Het MKD ’t Kabouterhuis gaat daarom uit van de algemene systeemtheorie. Deze theorie gaat uit van het gezin als dynamisch systeem, waarbij ouders, kind en hulpverleners in hun onderlinge wisselwerking iets nieuws creëren, gericht op een positieve verandering. 2. Het MKD hanteert een dynamische visie op opvoeding en ontwikkeling en maakt daarbij gebruik van het competentiemodel met als speerpunt empowerment. 3. Een goede communicatie met de cliënten is van belang, daarom werkt ‘t Kabouterhuis volgens de methode basiscommunicatie. 4. De ouders blijven primair verantwoordelijk voor de opvoeding (eventueel gedeeld met gezagsdragers, zoals de gezinsvoogd) en zij moeten in staat zijn en bereid zijn tot samenwerking. Ad. 1 De algemene systeemtheorie
De achterliggende gedachte van de systeembenadering is dat het individu als geïsoleerd verschijnsel niet bestaat. Er is altijd wisselwerking tussen het individu en zijn omgeving, zowel in biologisch als in sociaal opzicht. Deze wisselwerking is zelfs de bestaansvoorwaarde. Het MKD ’t Kabouterhuis gaat uit van de algemene systeemtheorie. In de praktijk betekent dit dat de problemen die het kind heeft niet los gezien kunnen worden van het systeem waar het deel van uit maakt. De problemen van de ouders beïnvloeden het kind en vice versa. Voor de hulpverlening betekent dit dat het aangemelde kind, evenals de ouders, onder begeleiding, moeten leren om een nieuw evenwicht in het gezinssysteem te vinden. Het basisbehandelaanbod bestaat uit verzorging en opvoeding en een algeheel ontwikkelingsprogramma waarin activiteiten ter stimulering van sociale en communicatieve vaardigheden, een taalprogramma en onderwijsvoorbereidende activiteiten een plaats krijgen. Individuele diagnostiek en therapie buiten de groep vormen ook een onderdeel van het hulpverleningsplan. 't Kabouterhuis biedt onder anderen: audiologisch onderzoek, speltherapie, logopedie, fysiotherapie, bewegingstherapie, cognitieve mediatietherapie, psychologisch onderzoek en kinderpsychiatrisch onderzoek. Vanwege de vaak meervoudige problematiek is het behandelingsprogramma multidisciplinair en integraal gericht op zowel somatische, pedagogische, systeemgerichte als emotie- en gedragsgerichte aspecten. Naast een zowel
leefgroepsgewijze als individuele behandeling van de kinderen is er ook veel aandacht voor ouderbegeleiding en oudercursussen, gezinsbehandeling en videohome training.
" B: Behandeling " S: Systeemtheorie # • •
Gedragsverandering in gezinnen, Alfred Lange, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1994 (hoofdstuk 1) Het palet van de psychologie,J. Rigter, Dick Coutinho, Bussum, 1997 (hoofdstuk 1.5.2)
Ad.2
Competentiemodel en empowerment
Het competentiemodel is een analysemodel om het functioneren van kinderen met betrekking tot hun ontwikkelingstaken in kaart te brengen. Met behulp van dit model wordt gekeken of het kind voldoende vaardigheden bezit om de taken te vervullen die kenmerkend zijn voor de fase waarin het kind zich bevindt. Daarbij wordt gekeken naar pathologie, stressoren en protectieve factoren. Empowerment is erop gericht dat inadequaat gedrag wordt afgeleerd, adequaat gedrag wordt aangeleerd en dat het kind een positief zelfbeeld krijgt. In de praktijk betekent dit dat de hulpverlening een positieve insteek zoekt in het gezin, om vervolgens vaardigheden die reeds geleerd zijn verder uit te breiden. Op de groep kun je door middel van het benoemen van positieve momenten, non-verbale spiegeling en het negeren of even kort benoemen van negatieve momenten een goede sfeer opbouwen, waarin elke situatie hanteerbaar is. Belangrijk hierbij is dat je ik-boodschappen aan de kinderen geeft, waarin je met de juiste intonatie duidelijk en helder formuleert wat je vindt van het gedrag van het kind. De interactie duurt kort, zodat het kind zich niet negatief kan voelen over zichzelf (negatief zelfbeeld) en er wordt respect voor het kind getoond. Als groepsleider geef je het kind gedragsalternatieven die voor hem makkelijk uitvoerbaar zijn. Op deze manier kan het kind zelf uit de situatie komen en krijgt hij een positief gevoel over zichzelf. Door het geven van complimenten kan het kind positief zelfbeeld ontwikkelen. Door het actief benoemen van de emoties, het gedrag en wat het kind ziet, kun je het vertrouwen van het kind winnen. Bovendien krijgt het kind op deze manier aandacht voor zichzelf en zijn omgeving, de ruimte om initiatief te nemen en zich af te stemmen op zijn omgeving.
" C: Competentiemodel #
•
Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg, N.W. Slot en H.J.M. Spanjaard.
Ad. 3 De basiscommunicatie Het hulpverleningsproces dient het karakter te hebben van een dialoog. Hierbij maken respect en integriteit deel uit van de basishouding van de hulpverlener. De hulpverlener gaat uit van ‘intentionaliteit’. Dat wil zeggen dat de hulpverlener ervan uitgaat dat de cliënt een bedoeling heeft met wat er gezegd wordt. Het is de taak van de hulpverlener om deze bedoeling duidelijk te maken, waar dit voor de cliënt moeilijk of niet mogelijk is. Een goede communicatie met de cliënt is dus van groot belang. Het werken met basiscommunicatie heeft de volgende kenmerken: • gericht op de mogelijkheden in plaats van de problemen • gericht op gezin in plaats van alleen het kind • uitgaan van hulpvragen in plaats van diagnose van de hulpverlening • zowel bieden van opvoedingsondersteuning als therapeutisch handelen in plaats van alleen therapeutisch handelen • een out-reachende benadering van cliënten De basiscommunicatie wordt beschouwd als een sturende kracht in de communicatie of interactie. Het is gericht op het kunnen realiseren en leiding geven aan interactie tussen mensen zowel in opvoedingsituaties als in overlegsituaties. De basiscommunicatie is niet statisch, maar in ontwikkeling. Het belangrijkste uitgangspunt in de basiscommunicatie is dat er een positieve contactname (geslaagd contactmoment) centraal staat. De basiscommunicatie is opgebouwd uit steeds complexer wordende clusters en elementen van interactie. Al deze elementen vinden basis in de eenheid initiatief en ontvangst. De clusters en elementen bouwen op elkaar voort. Basiscommunicatie is in de volgende vier clusters ingedeeld: 1. Initiatief en ontvangst (attent zijn en afstemmen) Dit is de basis in de communicatie! In gezinnen zoeken kinderen voortdurend contact met hun ouders of verzorgers. Wanneer hierop gereageerd wordt, vindt er interactie of wisselwerking plaats. Deze wisselwerking is noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling. Op de groep wordt aan deze wisselwerking veel aandacht geschonken. De groepsleider moet ervoor zorgen dat de kinderen zich veilig voelen en dat hun ontwikkeling positief beïnvloed wordt.
2. Uitwisseling in de kring (kring vormen, beurt geven en verdelen, coöperatie) Het gaat hier om functioneren in groter verband. Beheersing van de elementen die tussen haakjes genoemd staan, heeft tot gevolg dat de ouder in staat is het functioneren in groter verband van het kind te volgen en hier leiding aan te geven. Hierbij wordt aangesloten op het realiseren van een natuurlijke behoefte aan een evenredige aandachtsverdeling. Het kind leert dat hij niet de enige is op de groep en dat hij zijn aandacht moet delen met de andere kinderen. Als groepsleider heb je hier een belangrijke rol in. 3. Overleg (meningsvorming, inhoudelijkheid en besluitvorming) Het oudere kind gaat proberen zijn mening te formuleren en is dus bezig met (sociale) positiebepaling. Dit in tegenstelling tot het kind op ’t Kabouterhuis die hier nog niet mee bezig is. Wel kan je als groepsleider de eigenheid en de positie van het jonge kind benadrukken. Door bijvoorbeeld tegen het kind te zeggen dat zijn jas precies bij hem past of te wijzen op het feit dat een kind altijd een rood snoepje kiest omdat hij dat lekker vindt, maakt het kind kennis met zijn eigen persoontje. 4. Conflicthantering (tegenstelling benoemen, contact herstellen en onderhandelen) Belangrijk is hierbij om de meningsverschillen zodanig te hanteren dat er geen breuk ontstaat. Als groepsleider ben je dagelijks bezig met het hanteren van conflicten tussen de kinderen. Tijdens een conflict is het belangrijk dat je de kinderen hun verhaal laat vertellen. Hierna moet je er als groepsleider voor zorgen dat de kinderen het goed maken met elkaar omdat het erg belangrijk is dat kinderen geen boze of verdrietige gevoelens blijven koesteren. De basiscommunicatie wordt uitgewerkt via indicatie video-home-training en videointeractiebegeleiding.
" B:
Basiscommunicatie
Ad. 4 Samenwerking tussen instelling en gezin Welke vorm de samenwerking krijgt is afhankelijk van individuele factoren. Het is zowel formeel als inhoudelijk belangrijk dat ouders en hulpverlener werken vanuit een hulpverleningsplan dat regelmatig wordt geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Als groepsleider heb je naast het intensieve contact met het kind ook contact met zijn ouders. Het oudercontact wordt door groepsleiders als waardevol ervaren en is noodzakelijk om het werken op systeemtheoretische basis vorm te kunnen geven.
Het eerste moment dat ouders en groepsleiders met elkaar kennismaken is bij het intakegesprek. De waarde van een eerste indruk is zeer belangrijk. De houding, het
gedrag en het voorkomen van de groepsleiding kunnen van doorslaggevend belang zijn in de beslissing van de ouders om hun kind wel/ niet te laten opnemen. De groepsleider kan in de relatie met de ouders door gedrag en voorkomen een belangrijke toon zetten voor de voortgang van de hulpverlening. Ouders komen regelmatig op de groep in verband met bezoek en het brengen en halen van het kind. Het bezoek valt of staat bij een goed begin. De begroeting is daarom erg belangrijk. Belangrijk is dat je als groepsleider ervoor zorgt dat de ouders zich welkom voelen door bijvoorbeeld te letten op de volgende aandachtspunten: • De ouders met thee of koffie te ontvangen; • De tijd voor de ouders te nemen; • Op een informele manier met de ouders praten. Voor het kind wordt het zichtbaar dat ouders en groepsleiding contact hebben. Voor ouders kan je tevens een voorbeeldfunctie hebben. Zij zien hoe jij met het kind of andere kinderen uit de groep omgaat. In het belang van loyaliteit bij kinderen en ouders, kan de groepsleider ervoor waken dat ouders en kind op een goede manier afscheid nemen van elkaar.
Veel contacten tussen ouders en groepsleiding (bezoek, halen/ brengen, telefonische contacten) staan in het teken van informatieoverdracht. Het moeilijke bij de telefonische contacten is het ontbreken van het non-verbale gedrag waardoor er een groter gevaar is voor een foute interpretatie. De groepsleider heeft als mentortaak de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het behandelplan. Bij ziekte van het kind, incidenten, medicatieverandering, verandering in het behandelbeleid moeten de ouders ingelicht worden. Als groepsleider moet je alert zijn om die informatie door te geven die op dat moment de meeste invloed kan hebben op een positieve relatie tussen ouders en kind. Voldoende informatie is voor ouders een voorwaarde om mee te kunnen praten. Het open zijn in informatie wekt vertrouwen naar de ouders en het kind. Bij het geven van advies speelt het betrekkingsniveau een belangrijke rol. Mensen die advies krijgen voelen zich gemakkelijk beleerd en dus als onwetend en ondeskundig beschouwd. Als de relatie met ouders moeizaam verloopt kan een advies aanleiding zijn tot een “ja-maar” discussie tussen ouders en groepsleiding. Wanneer je als groepsleider te vlug met adviezen aandraaft, geef je eigenlijk de boodschap dat het allemaal heel simpel is of diskwalificeer je alle oplossingen van de ouders. Ook is het niet verstandig om als groepsleider ongevraagd adviezen aan de ouders te geven.
Een advies is pas zinvol als er een goede voorbereiding is, het advies aansluit bij de vraag en er een positieve waardering voor de ouders inzit. Bovendien moet een advies aansluiten bij de mogelijkheden van de ouders en de levensomstandigheden. Behandelaars moeten respect hebben voor de positie van de ouders. Dit komt onder andere tot uiting in materiële aspecten zoals kleding (niet uitlenen, niet laten bekladden), respect voor leefgewoonten en levensbeschouwelijke waarden. Wanneer ouders het gevoel hebben dat er rekening wordt gehouden met hun specifieke normen en waarden, hebben therapeutische gedragsinterventies meer kans van slagen dan wanneer ouders voor een voldongen feit worden gesteld.
" S: Systeemtheorie
De vier meest voorkomende ontwikkelingsproblematieken en de behandeling
In dit stuk worden de vier meest voorkomende stoornissen van de kinderen beschreven waarmee de groepsleider te maken krijgt wanneer hij/ zij op de groep komt te werken. Deze zijn: aandoeningen uit het autistisch spectrum, ADHD, spraak/ taalproblematiek en hechtingsproblematiek. Tevens wordt bij elke problematiek aangegeven hoe je hier als groepsleider het best mee om kan gaan.
Aandoeningen uit het autistisch spectrum en de behandeling Aandoeningen uit het autistisch spectrum worden beschouwd als organisch bepaalde stoornissen. Deze worden ook wel tot de categorie pervasieve ontwikkelingsstoornissen gerekend. Pervasief wil zeggen dat de stoornis diep in de ontwikkeling van de persoon ingrijpt. De ontwikkeling van tal van functies wordt daardoor beïnvloed en belemmerd. Zo is er sprake van: • Kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties • Kwalitatieve beperkingen in de communicatie • Beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten De autisten zijn in zichzelf gekeerd, vermijden oogcontact en reageren niet op toenadering. Zij spreken niet of vertonen eigenaardigheden in hun spraak zoals het herhalen van wat er net gezegd is of het spreken over zichzelf in de tweede of derde persoon. Deze kinderen hebben stereotype ritmische bewegingen zoals het fladderen van de armen of wiegen met het lichaam. Stoornissen waarvan de kenmerken gedeeltelijk voldoen aan autisme worden onder andere ondergebracht in de categorie PDD-NOS; deze categorie komt binnen ’t Kabouterhuis het meeste voor. De behandeling van het kind met een aandoening in het autistisch spectrum is erop gericht om de gezonde ontwikkeling van het kind zoveel mogelijk te bevorderen. De groepsleider moet rekening houden met de informatieverwerkingshandicap van het kind. Door het kind niet twee of drie opdrachten tegelijk te geven, kunnen missers voorkomen worden. Naast dat er in de instelling verspreid over de groepen gewerkt wordt met kinderen met aandoeningen uit het autistisch spectrum, is er op Zuid een groep speciaal gericht op kinderen waarbij de aandoening zodanig ernstig is dat ze (nog) niet van het reguliere groepsaanbod kunnen profiteren. De kinderen op deze groep doen hun werkjes in aparte werkhoekjes waarin zij heel gestructureerd te werk gaan. Zij krijgen nooit meerdere opdrachten tegelijk. In elk
werkhoekje staan drie bakken met daarin hun opdrachten voor die dag. De kinderen leren om de bakken één voor één open te maken en hun werkjes eruit te pakken. Als zij een werkje afhebben doen zij dit terug in de bak en mogen zij de volgende bak open maken. Als groepsleider begeleid je een tweetal kinderen.
" A: # • •
Aandoeningen uit het autistisch spectrum
Autisme: van begrijpen tot begeleiden, T. Peeters, Baarn Hadewijch, Antwerpen, 1994. Autisme: aanpassen en veranderen: handboek voor de ambulante praktijk, M.A.H. Mulders, van Gorcum, Assen, 1997.
ADHD en de behandeling ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) is een aanleg– of rijpingsgestuurde gedragsmoeilijkheid. ADHD ontstaat door vertraagde of beperkte rijping van het centrale zenuwstelsel. De aandoening ADHD bestaat uit hyperactiviteit, impulsiviteit, aandachtstekort of een combinatie van die drie. De motoriek van het kind met ADHD is vaak niet zo goed ontwikkeld waardoor hij nogal eens ergens tegenaan stoot en/ of vaak iets laat vallen. Het kind kan erg onhandig zijn en zit regelmatig onder de blauwe plekken. Het kind heeft grote moeite om alleen die informatie uit de omgeving te selecteren die voor hem belangrijk is. Hij heeft de neiging om op alle prikkels uit de omgeving te reageren. Doordat het kind niet voortdurend zijn aandacht kan richten op datgene wat belangrijk is, komen gedeeltes van de informatie niet binnen. Ook is het kind met ADHD vaak vergeetachtig en vergeet daarom al gauw dat iets niet mag. Het kind kan moeilijk plannen of de gevolgen van zijn daden overzien. Hij heeft het al gedaan voordat hij heeft nagedacht. Het hyperactieve kind is impulsief en lijkt soms geen rem te hebben. Hij draaft maar door en lijkt niet te leren van zijn oude, verkeerde gedrag of aanwijzingen. Behandeling aan kinderen met ADHD kan gericht zijn op twee aspecten. Er wordt gebruik gemaakt van gedragstherapeutische aanpak, waarbij het kind onder andere wordt bekrachtigd in het gewenste gedrag. Als het kind niet voldoende profiteert van de gedragstherapeutische aanpak, kan er tot medicatie worden overgegaan. Als groepsleider is het belangrijk dat je veel complimentjes aan het kind geeft. Op de groep wordt veel gewerkt met beloningssystemen, zoals bijvoorbeeld stickerbeloningen. Ook is het van belang dat je op de groep structuur en regelmaat aanbrengt en consequent en direct ingrijpt. Het is belangrijk dat het kind niet in situaties terechtkomt waar het een overmaat aan prikkels moet verwerken. Als groepsleider moet je er dan ook rekening mee houden dat het kind één ding tegelijk doet en dat er niet teveel speelgoed of andere interessante dingen op de groep zichtbaar zijn.
Vaak hebben mensen de indruk dat het kind met ADHD alles expres doet, onverschillig is en niet zit op te letten. Wanneer zij weten dat het gedrag het kind net zo hard in de weg zit, het korte termijngeheugen ervoor zorgt dat dingen niet onthouden worden en het kind overspoeld wordt door impulsen, zal de irritatie afnemen.
# • • • • • •
Kinderen en gedragsproblemen, M. Delfos, Swets & Zeitlinger, Lisse, 2000. (Pagina 167 e.v.) Gedragsproblemen, ontwikkelingen en risico’s, J.D. van der Ploeg, Lemniscaat, Rotterdam, 1997. (Pagina 278 e.v.) Zit stil!, T. Compernolle, Lannoo, Tielt, 1991 Wacht even, kinderen met ADHD/ ADD thuis en op school, A. Paternotte, landelijke vereniging Balans, Bilthoven, 1998 Sta nou eens stil, Drs. C.H. Versteeg-Corba, Uitgeverij Groen, Heerenveen, 1999 Hoe Henkie handig werd, Pedologisch Instituut, Partners Training & Innovatie, Amsterdam, 2000
Onveilige hechting en de behandeling Gehechtheid kan worden gedefinieerd als een duurzame emotionele band tussen kind en verzorger. Deze emotionele relatie ontwikkelt zich in het eerst levensjaar en ontplooit zich verder in de peutertijd en ook nog daarna. De gehechtheidsrelatie is het gevolg van talloze uren van interactie tussen de baby en de verzorger in het eerste levensjaar tijdens welke zij leren om hun gedrag op elkaar af te stemmen. Als baby’s een balans tussen exploratie en nabijheid zoeken, noemen wij hen veilig gehecht aan de betreffende verzorgers. Dit proces heeft na het derde levensjaar voldaan aan de basisbehoeften van veilige hechting. Een kind ontwikkelt een onveilige hechting wanneer het voor de ouders/ verzorgers niet mogelijk is om adequaat te reageren op zijn of haar behoeften of als gevolg van een traumatische gebeurtenis waarbij het kind een ouder verliest of van een ouder gescheiden wordt. Belangrijke factoren bij onveilige hechting en gedragsproblemen zijn affectieve en pedagogische verwaarlozing. Inmiddels zijn er drie verschillende categorieën van onveilige hechting. Te weten: • Onveilig-ambivalent of onveilig-resistent gehecht zijn baby’s die aangedaan zijn door een scheiding van hun verzorger. Tijdens de hereniging zoeken ze wel de nabijheid van de verzorger, maar willen niet getroost worden. Ze gedragen zich ambivalent, wat inhoudt dat ze nu eens de verzorger afwijzen en dan weer om troost vragen. • Onveilig-vermijdend gehecht houdt in dat baby’s wanneer ze gescheiden zijn van de ouders er weinig van lijken te merken, maar als de verzorger weer terugkeert dan wordt deze actief gemeden door de baby. Er wordt aangenomen
dat het vermijdingsgedrag defensief is en een afspiegeling van pogingen om hun eigen behoefte aan troost te onderdrukken. • Gedesorganiseerd of gedesoriënteerd. De kinderen vertonen dan patronen van bovenstaande verschillende soorten hechting. Soms lijken ze ook verdoofd of gedesoriënteerd. Ook zijn er gedragingen als verwarring of gedeprimeerd zijn. De kinderen beschikken niet over een consistente manier om om te gaan met de verzorgers. Mogelijk vanwege het gebrek aan mogelijkheden voor de ouders om bij de verzorging geborgenheid en continuïteit te bieden. Kinderen met een hechtingsstoornis zoeken zelden troost en zijn niet in staat om hulp te zoeken, lijken op hun gemak maar ze gaan zelden warm en teder met anderen om. Angst is namelijk de basis van hun ontwikkeling geweest. Het gedrag wordt gekenmerkt door sterk egocentrisch, oppositioneel gedrag en slechte impulscontrole. In hun belevingswereld faalt de omgeving totaal. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het ontwikkelen van het kind op de lange termijn. Enkele voorbeelden zijn schoolfobie, agorafobie, suïcidepogingen, langdurige periodes van rouw na een periode van uitstel, verhoogde kans op stress en depressie, onvermogen om een affectieve band met iemand te onderhouden.
De behandeling van kinderen met een hechtingsstoornis bestaat uit de verbetering van de sensitiviteit, responsiviteit, het stellen van grenzen en het omgaan met de ouders. Dit omdat het kind in het algemeen geen goede aansluiting vindt bij zijn omgeving. Specifieke behandeling kan bestaan uit individuele behandeling die plaats vindt in onder andere een orthopedagogisch behandelklimaat. Voorkeur heeft een behandeling waarbij de volgende elementen gehanteerd worden. • afstand houden vanuit een grondhouding van betrokkenheid • betrouwbaarheid • duidelijke structuur en regels • een klimaat van acceptatie creëren • zo weinig mogelijk beroep doen op het geweten, het schuldgevoel, of inlevingsvermogen (empathie) van het kind
" H: Hechting
# • • •
Hou me (niet) vast- hulpverlening en hechtingsstoornis, D. Broos en K. van Dun, Leuven, Apeldoorn, 1997 Hechtingsstoornissen- orthopedagogische behandelstrategieën, G. de Lange, Dekker & van de Vegt, Gorkum, 1991 Kinder- en Jeugdpsychiatrie- psychopathologische behandeling, J. SandersWoudstra e.a., van Gorcum, Assen, 1996
Spraak –en taalontwikkelingsproblematieken en de behandeling Onder taalontwikkelingsproblematieken bij kinderen worden verstaan al die problematieken in de opbouw van het spraak– en taalsysteem ten gevolge waarvan het taalbegrip en/ of de taalproductie zich in vergelijking met leeftijdsgenoten langzamer of anders ontwikkelt. De problematiek kan verschillende oorzaken hebben namelijk; • Neurologische ontwikkelingsproblematiek • Pervasieve ontwikkelingsproblematiek • Mentale retardatie • Verbale ontwikkelingsdyspraxie • Slechthorendheid • Omgevingsdeprivatie • Tweetaligheid Ongeveer 70% van de op ’t Kabouterhuis geplaatste kinderen heeft een achterstand op het gebied van de spraak/ taalontwikkeling. Een niet goed verlopende spraak/ taalontwikkeling kan een negatieve uitwerking hebben op andere ontwikkelingsgebieden. Taal, denken, fantasie, waarneming en sociale ontwikkeling beïnvloeden elkaar voortdurend. De taalontwikkeling van het kind is afhankelijk van het algemeen leervermogen van het kind maar voor een gedeelte ook van de manier waarop de ouders en de omgeving met een kind omgaan en spreken Kinderen met een spraak/ taalproblematiek krijgen een logopedieaanbod op ‘t Kabouterhuis. De behandeling vindt doorgaans individueel plaats. Het doel van de logopedische behandeling is het opheffen of verlichten van ontwikkelings-, communicatie– en/ of leerproblematieken als gevolg van problemen op het gebied van spraak of taal. Deze logopedische begeleiding is zowel op het kind gericht als op de omgeving van het kind. Als groepsleider doe je ook spraak/ taaloefeningen met een kind. De logopedist vertelt welke oefeningen goed zijn voor het desbetreffende kind. Dit zijn bijvoorbeeld indirecte logopedieoefeningen voor de mondmotoriek zoals fluiten of met een rietje drinken. Ook is het belangrijk dat je met een kind met deze problematiek goed articuleert en langzaam praat zodat het kind jou goed kan volgen.
Binnen ’t Kabouterhuis kan de groepsleider de Haenen-cursus volgen. Waarin geleerd wordt om de spraak-/ taalontwikkeling positief te stimuleren.
" S: # •
Spraak-/ taalontwikkeling
Ontwikkeling in vogelvlucht, F. Delfos, Swets&Zeitlinger, Lisse, 1999. (pagina
178 e.v.).
• • •
Het palet van de psychologie, J. Rigter, Dick Coutinho, Bussum, 1997. (333 e.v.). Kinderen met taalontwikkelingsstoornissen, L.van Dungen, M. Verboog, Coutinho, Muiderberg, 1991. Spraak/ taalmoeilijkheden bij kinderen, M.W. Donker, Het Spectrum, Utrecht, 1990
De nieuwe Wet op de Jeugdzorg
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan vernieuwing van de jeugdzorg. Bij deze vernieuwing werd er gestreefd naar een samenhangend aanbod van jeugdzorg, op maat van de hulpvraag van de jeugdigen en ouders. Omdat de bestaande Wet op de Jeugdzorg niet meer voldeed, is er in 1998 in het Regeerakkoord vastgelegd, dat er een nieuwe Wet op de Jeugdzorg komt. Er is gebleken dat, vanuit het perspectief van jeugdigen en ouders, het stelsel van de jeugdzorg aan verschillende voorwaarden moet voldoen. Op grond van deze voorwaarden zijn doelstellingen geformuleerd voor de jeugdzorg. Deze luiden als volgt: • het versterken van de voorliggende voorzieningen • één centrale herkenbare, bekende, laagdrempelige toegang tot de jeugdzorg • een passend en samenhangend zorgaanbod • het versterken van de positie van de cliënt
Deze veranderingen op beleidsmatig niveau zijn van invloed op de instelling, de samenwerking met andere instellingen en uiteraard ook op de positie van de hulpverlener. In het veld zijn een viertal ontwikkelingen te onderscheiden die het hulpaanbod van MKD’s, waaronder ’t Kabouterhuis, kenmerken. Het MKD-hulpaanbod wordt: • vraaggericht (in plaats van aanbodgericht) • competentiegericht (in plaats van probleemgericht) • activerend (in plaats van compenserend) Daarnaast werkt ’t Kabouterhuis gezinsgericht in plaats van kindgericht. Deze ontwikkelingen hebben hun weerslag op het uitvoerende niveau binnen ’t Kabouterhuis, dus ook voor de groepsleiders. De belangrijkste veranderingen worden hieronder beschreven.
Behandelvisie van ‘t Kabouterhuis Als basis voor het beschrijven van het nieuwe aanbod is begonnen met het expliciteren van de behandelvisie. Eén van de belangrijkste uitgangspunten binnen deze visie is de systeemvisie, welke onder andere betekent dat het kind en zijn problematieken niet los gezien kan worden van het gezin als geheel. Binnen deze visie vormt de hulpvraag van de ouders het startpunt van de behandeling, het MKD gaat uit van een positieve en dynamische kijk op de opvoeding en de ouders blijven eindverantwoordelijk voor de opvoeding. De verantwoordelijkheid van de medewerkers ligt op het terrein van methoden en technieken. Het hulpverleningsproces dient het karakter te hebben van een dialoog.
Deze behandelingsvisie is getoetst aan het beleidskader voor de jeugdzorg en aan de pedagogische visie van Bureau Jeugdzorg Amsterdam (BJA) en de aansluiting is goed. Tevens is de behandelingsvisie uitgewerkt naar de concrete hulpverleningspraktijk. In dat kader is besloten dat: • de uitgangspunten van de basiscommunicatie basis zijn voor de communicatie met kinderen, ouders en met elkaar, • het competentiegericht werken uitgangspunt is voor beschrijving van het aanbod op de groep en de observatie en analyse van de kindgerichte problematiek. Tevens is het een handvat voor het stellen van doelen en het werken op de groep in het algemeen.
Bureau Jeugdzorg Amsterdam Vanaf 1 januari 2000 komt de cliënt met zijn hulpvraag niet meer direct bij het MKD terecht. De screening, indicatiestelling en de zorgtoewijzing wordt tegenwoordig verzorgd door BJA . Hierdoor is afstemming en inhoudelijke samenwerking met andere aanbieders van hulp op indicatie makkelijker en transparanter. Het gaat er om een passend aanbod te leveren op de gestelde vraag van BJA, door middel van vraaggericht werken. Elk aangemeld kind heeft een casemanager bij BJA, die de hulpverlening coördineert en indien mogelijk kindbesprekingen bijwoont.
Modulair hulpverleningsaanbod In het vervolg zal er sprake zijn van zogenaamde zorgprogrammering, de modularisering van het aanbod gekoppeld aan bepaalde doelgroepen. Dit houdt in dat BJA standaard modules toewijst, bijvoorbeeld ouderbegeleiding en dagbehandeling, en daarvoor doorverwijst naar een passende instelling, bijvoorbeeld ’t Kabouterhuis. Daarnaast is er binnen ’t Kabouterhuis sprake van ondersteunende modules, zoals indirecte logopedie, en tenslotte zijn er ook intern te indiceren plus modules, zoals video-home-training en fysiotherapie.
Decentralisatie In het kader van differentiatie en decentralisatie van het zorgpakket is er een MKDleefgroep in Hoofddorp gestart. De komende jaren komen hier waarschijnlijk nog lokaties in Amsterdam Noord en Zuidoost bij. Twee afdelingen in Zuid zullen dan overgeheveld worden.
In de praktijk Zoals gebleken, is ’t Kabouterhuis en daarmee ook de functie van groepsleiding, onderhevig aan vele veranderingen. Het is dan ook onmogelijk om alle veranderingen in de praktijksituatie te beschrijven.
Het bovenstaande kan echter wel een leidraad zijn voor het implementeren van de veranderingen in het uitvoerende werk. Op de volgende pagina staat een overzicht van het nieuwe hulpverleningstraject en de verschillende modules.
" N: Nieuwe Wet op de Jeugdzorg # •
Modulenboek van ‘t Kabouterhuis
Samenwerking met andere instellingen ’t Kabouterhuis werkt samen met andere instellingen op het gebied van zorg- en dienstverlening. Sommige van deze samenwerkingsverbanden bestaan al gedurende enige tijd, terwijl andere in het kader van zorgprogrammering en zorgafstemming plaats hebben gevonden of zullen vinden. De belangrijkste samenwerkingsverbanden zijn met: • Het Peadologisch Instituut (PI) voor speciaal onderwijs, dit instituut verzorgt het onderwijs op Zuid en West • Bureau Jeugdzorg Amsterdam voor screening, indicatiestelling en zorgtoewijzing • GG & GD • Riagg • Sociaal Pedagogische Dienst (SPD) • Orthopedagogische Werkgemeenschap Zwakzinnigenzorg • Gemeentelijk Audiologisch Centrum
" J: Jaarverslagen
Functies binnen ‘t Kabouterhuis Binnen t Kábouterhuis zijn een aantal functies te onderscheiden. Voor de duidelijkheid zullen deze hieronder kort beschreven worden. De verschillende functies zijn: - Directie: de organisatie heeft een niet-inhoudelijk directeur, dat houdt in dat de behandelverantwoordelijkheid niet bij de directie ligt. De directie verantwoordt zich naar de Raad van Toezicht via jaarlijkse financiële en inhoudelijke planning, via kwartaalrapportages en jaarverslagen. In de hiërarchische lijn tussen directie en locatieleiding bevinden zich de volgende ondersteunende functies: -
Managementassistent: deze ondersteunt de directie.
-
Planning en control: hier zijn de verschillende registratiesystemen en informatisering ondergebracht. Daarnaast is daar niet alleen de registrerende taak voor wat betreft financiën, cliënten en personeel ondergebracht, maar ook de beheermatige kant op het gebied van financiën de planningstaak en het genereren van managementinformatie.
-
Inhoudelijk stafmedewerker: deze speelt een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van inhoudelijk en kwaliteitsbeleid. Deze medewerker is niet beschikbaar voor casusgerichte taken, maar richt zich op inhoudelijke taken die de gehele instelling betreffen, zoals het beschrijven van het hulpaanbod en de veranderingen die zich op dat gebied voordoen, onder andere de modularisering.
-
Personeel en Organisatie: op deze afdeling bevinden zich een personeelsfunctionaris en een ondersteunend medewerker. Zij dragen zorg voor alle personeelszaken, zoals de contracten, werving & selectie, personeelsdossiers, CAO-zaken en secundaire arbeidsvoorwaarden.
-
Civiele dienst: hieronder vallen de technische dienst en de keuken.
-
Instroomfunctionaris: deze behandelt de instroom van nieuwe cliënten.
Op Zuid zijn er nu nog een behandelcoördinator (BK) en een pedagogisch coördinator (PK). In verband met decentralisatie krijgen de PK’s er binnenkort een extra taak bij. Zij worden projectleiders (PL), wat inhoudt dat zij een coördinerende functie gaan bekleden met betrekking tot de overheveling van de twee afdelingen van Zuid naar de nieuwe locaties in Zuidoost en Noord. Daarna wordt er niet meer gesproken van afdelingen, maar van locaties en wordt de PL een locatiemanager (LM). Op Zuid heeft deze verandering reeds plaatsgevonden.
-
• • • • • -
Behandelingscoördinator (BK): het accent ligt op de coördinatie van alle werkzaamheden gericht op de realisatie van het behandelplan van het individuele kind en zijn/ haar gezin. De BK stuurt functioneel (inhoudelijk) aan: groepsleiding ouderbegeleiders gedragswetenschappelijke ondersteuning (para)medische behandeling thuisbehandeling Pedagogisch Coördinator (PK)/ Locatiemanager (LM): de persoon binnen deze functie is verantwoordelijk voor het goed functioneren van de regionale vestiging van ’t Kabouterhuis. Hij is eindverantwoordelijke op een locatie. Dat houdt in: • Het creëren van randvoorwaarden voor een goede hulpverlening • Het leidinggeven aan alle locatiemedewerkers • De verantwoording voor de inbedding van de locatie van ’t Kabouterhuis in de regio en het afstemmen met andere voorzieningen De locatiemanager stuurt organisatorisch en beheersmatig aan, en heeft de bevoegdheid over de output, het budget en het personeel van een locatie.
In een hiërarchische lijn onder bovenstaande functies staan de ouderbegeleiders, groepsleiding, consulenten en secretariaat. - Ouderbegeleider: deze heeft de specifieke taak het gezin te begeleiden en naar het geval zich voordoet te behandelen aan de hand van een gedifferentieerd hulpaanbod. -
Groepsleiding: de groepsleiding werkt samen met het gezin aan de behandeldoelen, zoals weergegeven in het individuele hulpverleningsplan. De groepsleiding draagt zorg voor de dagbehandeling, zowel voltijd als deeltijd. De mentor groepsleiding heeft dezelfde taken als de groepsleiding, alleen maakt deze ook deel uit van het multidisciplinair behandelteam en is eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van het behandelplan. Meer uitgebreide informatie hierover is elders in deze inwerkmap terug te vinden.
- Consulenten: de consulenten zijn als volgt te verdelen: • medisch/ paramedisch • gedragswetenschappelijk • video-home-training Elke locatie heeft zijn eigen consulenten. Directie/ BK/ inhoudelijk stafmedewerker kunnen gerichte vragen stellen aan de consulenten. Ook kunnen de consulenten zelf met voorstellen komen ten aanzien van organisatie en behandelbeleid. Onder consulenten vallen onder andere de orthopedagoog, de ontwikkelingspsycholoog, de logopedist, de bewegingstherapeut en de fysiotherapeut. -
Hoofd administratie: deze heeft de dagelijkse leiding over de administratief medewerkers, ondersteunt het hoofd-behandeling en de afdelingen bij diverse
administratief-organisatorische taken en vervangt zonodig de administratief medewerkers. -
Administratief medewerker: deze voert naast primaire, algemene administratieve taken, ook secundaire taken uit. De primaire taken worden door alle administratief medewerkers uitgevoerd, de secundaire taken door de op dat gebied aangewezen medewerker.
Binnen ‘t Kabouterhuis zijn nog enkele belangenorganisaties te onderscheiden, te weten: - Cliëntenraad: deze behartigt de belangen van de cliënten. Er vindt directe communicatie met de directie plaats - Ondernemingsraad: deze behartigt de belangen van het personeel. De OR vergadert met de directie. - Raad van Toezicht: de directie moet verantwoording afleggen aan de Raad van Toezicht.
" F: Functies
Overlegvormen Binnen ‘t Kabouterhuis zijn een aantal overlegvormen te onderscheiden. Hieronder zullen ze kort genoemd worden. Kindbesprekingen waar je als mentorgroepsleider bij aanwezig bent: • Eerste cliëntbespreking, met BK, ouderbegeleider, orthopedagoog en psycholoog • Cliëntbespreking, aanwezig hierbij zijn BK, ouderbegeleider en mentor (= de behandeldriehoek) eventueel aangevuld met therapeuten en de gedragswetenschapper • Multidisciplinaire cliëntbespreking (MCB), met BK, ouderbegeleider, orthopedagoog en/ of psycholoog en therapeuten die bij de behandeling betrokken zijn, eventueel leerkracht kleuterklas • Afsluitende cliëntbespreking, zie het MCB • Tussentijdsoverleg, zie het MCB Overige besprekingen waar je als groepsleider mee te maken hebt: • Werkoverleg, met het team • Organisatorisch locatieoverleg (West)/ praktisch afdelingsoverleg (Zuid), voor alle medewerkers op de locatie of afdeling • Praktisch overleg groepsleiding (West) • Inhoudelijk locatieoverleg (West)/ inhoudelijk afdelingsoverleg (Zuid), voor alle medewerkers op de locatie of afdeling • Vakinhoudelijk overleg, voor alle disciplines per discipline • Bezettingsoverleg •
Directiebesprekingen, hieronder vallen alle overlegvormen tussen directie en bijvoorbeeld de consulenten, planning en control of de kwaliteitsmedewerker.
Je -
kunt als groepsleider tevens aan de overige overleggen deelnemen: OR Speelgoed/ feestcommissie CR Werkgroep deskundigheidsbevordering Werkgroep vakinhoudelijk overleg Enzovoorts
" O:
Overlegvormen
Informatiestroom Naast de organisatiestructuur is er de overlegstructuur binnen de instelling. Deze verloopt als volgt: Voorstellen die in vergaderingen worden besproken, worden gerapporteerd. Deze rapportages rouleren hiërarchisch binnen de instelling, zowel van beneden naar boven, als andersom. Zodra een voorstel in alle belangrijke vergaderingen is besproken en er overeenstemming is bereikt tussen de verschillende disciplines in de instelling, komt het terecht bij het management team (MT). Deze zetten het dan op papier, waarna het soms nogmaals rouleert binnen de instelling, zoals bijvoorbeeld bij een concept protocol. Soms wordt een concept getoetst door een instelling buiten ’t Kabouterhuis. Uiteindelijk wordt er een definitieve beslissing genomen door het MT. Alle besluiten die zijn genomen binnen ‘t Kabouterhuis, zoals vastgelegd door het MT, worden vermeld in bulletins en op de server, de centrale database van ’t Kabouterhuis. De notulen van het MT en de OR zijn altijd voor iedereen inzichtelijk. Naast bovenstaande bulletins zijn er separate bulletins, zoals bijvoorbeeld het kwaliteitsbulletin en het Arbonieuws. Actuele ontwikkelingen binnen de instellingen krijgen soms een eigen bulletin.
Protocollen, procedures en reglementen Binnen ‘t Kabouterhuis zijn per afdeling verschillende huishoudelijke reglementen in de omloop. Ze komen in grote lijnen overeen, maar hier en daar verschillen ze iets. De huishoudelijk reglementen zijn onderverdeeld in de volgende categorieën • Personeelszaken • Kindzaken • Huishoudelijke zaken • Algemeen
" H:
Huishoudelijk reglement
Op ’t Kabouterhuis wordt er ook gewerkt met protocollen en procedures, waarvan wordt verwacht dat ze door de groepsleiding en overige medewerkers van ’t Kabouterhuis worden toegepast. Er zijn en worden protocollen en procedures vastgesteld op het gebied van: • Privacy- en dossiertoepassing • Brieven, formulieren en verslagen ten bate van het dossier • Vorm en inhoud verslaglegging • ADHD • HIV- en andere besmettingen • Seksueel misbruik • Medicatietoediening • Tandartsbezoek • Busregels Als deze protocollen veranderen, wordt dat gemeld.
" P: Protocollen
BIJLAGE
1. Enquêteformulier 2. Inventarisatie gegevens enquête ’t Kabouterhuis Zuid 3. Inventarisatie gegevens enquête ’t Kabouterhuis West 4. Interviewvragen
Introductie enquête voor ouderbegeleiders en groepswerkers Wij zijn vijf studenten van de Hogeschool van Amsterdam en volgen de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) en Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH). 't Kabouterhuis heeft ons gevraagd een gedragscode te ontwikkelen die richtinggevend moet zijn ten aanzien van de omgang met cliënten. Een gedragscode is te beschouwen als richtsnoer, een hulpmiddel bij het maken van deze keuzen en een handvat om greep te krijgen op het soms moeilijke onderscheid tussen gewenst, ongewenst en ontoelaatbaar gedrag. Aandachtspunt hierbij is dat gewenst en ongewenst gedrag altijd een onderdeel zal blijven van de tijdsgeest. Wat vandaag niet kan is morgen gangbaar. Van belang is te beseffen dat een geschreven code met regelmaat bijgesteld zal moeten worden. Wij kwamen tot de conclusie dat, alvorens een gedragscode ontwikkeld kan worden, er eerst onderzocht zal moeten worden op welke vlakken de behoefte voor zo'n code ligt, en bij welke verschillende disciplines binnen de instelling deze behoefte vandaan komt. Hieruit voortvloeiend hebben we de volgende vraagstelling geformuleerd: "Is er behoefte aan een gedragscode onder de ouderbegeleiders en groepsleiders en voor welke situaties en problemen kan deze gedragscode van nut zijn?" Om antwoord te krijgen op de bovenstaande vraagstelling verzoeken wij u de enquête zo volledig mogelijk in te vullen. Indien de invulruimte niet voldoende is, kunt u op de achterzijde verder gaan. Om uw privacy te waarborgen hoeft u niet uw naam in te vullen.
Bij voorbaat dank voor uw medewerking.
Projectleden van de externe opdracht, Audrey Gooijer Linda Gruijs Tamara Jelles Jennifer Monsels Dorien Vergers
1. Geslacht
" man
" vrouw
2. Leeftijd
3. Wat is uw functie binnen ‘t Kabouterhuis?
4. Hoe lang werkt u bij ‘t Kabouterhuis?
5. Weet u of er een gedragscode aanwezig is binnen 't Kabouterhuis?
6. Vindt u dat er een gedragscode moet komen voor de nu ongeschreven regels? Licht uw antwoord toe.
7. Waar moet deze code over gaan? Probeer bij elk punt een voorbeeld te geven van waar u tegenaan bent gelopen en licht dit toe. A. Kledingvoorschriften
B. Ongewenst gedrag van kinderen naar groepswerkers en ouderbegeleiders
C. Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van privacy van de cliënt
D. Hoe om te gaan met klachten van ouders
E. Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling
8. Maak van de punten A t/m E een top vijf. Het punt dat u het belangrijkste vindt, zet u op nr 1, etc. Licht daarna toe waarom u datgene wat u op de eerste plaats zet, zo belangrijk vindt. 1. 2. 3. 4. 5. Toelichting op de eerste keuze
Eventuele opmerkingen naar aanleiding van deze enquête:
Gelieve de enquête uiterlijk dinsdag 6 februari 2001 te retourneren in de daarvoor bijgevoegde enveloppe.
Van de 46 enquêtes die zijn verspreid onder de medewerkers van 't Kabouterhuis Zuid, zijn er 16 geretourneerd. Dat is dus een respons van 34,78%. Als we er van uitgaan dat 16 wordt gezien als 100%, dan staat elke geretourneerde enquête voor 6,25%.
1. Geslacht Vrouw: 16
=
100%
22 : 2
=
12,5%
29: 1
=
6,25%
24 : 1
=
6,25%
31: 2
=
12,5%
25 : 3
=
18,75%
27 : 2
=
12,5%
28 : 3
=
18,75%
2. leeftijd
32: 1
= 36: 1
6,25% =
6,25%
3. Wat is uw functie binnen 't Kabouterhuis? Groepsleider
:10
=
62,5%
Mentor
:3
=
18,75%
=
18,75%
Mentor + groepsleider: 3
4. Hoe lang werkt u al bij 't Kabouterhuis? Korter dan 1 jaar 1 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar 5½ jaar :1 6 jaar 11 jaar :1 11½ jaar
:2 :2 :4 :1 :1 = :3 = :1
= = = = = 6,25% = 6,25% =
12,5% 12,5% 25% 6,25% 6,25% 18,75% 6,25%
5. Weet u of er een gedragscode aanwezig is binnen 't Kabouterhuis? Ja, ik vermoed van wel Nee, niet dat ik weet Ja, op privacy gebied Geen geschreven, wel ongeschreven Niets ingevuld
:2
:2 :1
= : 10 :1 = =
12,5% = 62,5% = 6,25% 12,5% 6,25%
6. Vindt u dat er een gedragscode moet komen voor de nu ongeschreven regels? Licht uw antwoord toe. Ja Niet perse Niets ingevuld
: : :
10 5 1
= = =
62,5 % 31,25% 6,25%
Opmerking bij ja: ! De code moet niet te strak omlijnd. Er moet wel ruimte blijven voor eigenheid en persoonlijkheid/werkstijl; ! Ik vind dat duidelijk moet zijn welk gedrag er naar kinderen en ouders toelaatbaar is en welk gedrag niet; ! Nu is er geen duidelijkheid over waar je de grens moet trekken met bijv. agressie. Wanneer is een kind een gevaar voor anderen of voor zichzelf. Hoe ga je daar mee om en waar trek je die grens?; ! Wanneer ik mij er aan moet houden wel. Op deze manier voorkom je lastige situaties; ! Het kan handig zijn als er op papier staat wat er precies van een werknemer wordt verwacht. Je kunt mensen, medewerkers en cliënten duidelijker aanspreken op hun gedrag. Het geeft houvast aan nieuwe medewerkers en zo voorkom je misverstanden en kun je moeilijke situaties hanteren op een voorgeschreven manier (6x = 37,5%). Opmerkingen bij nee, c.q. niet persé ! Wil je ongescheven regels wel op papier hebben? Het moet geen star stramien worden, maar als je je aan regels moet houden, dan zouden die wel geschreven moeten worden; ! Ik vraag me af of er wel een gedragscode moet komen. Je kan niet voor alles gedrag op papier zetten. Als zich extremen voordoen kan dit altijd op het moment zelf besproken worden; ! Niet alles moet vastgelegd worden, voor een aantal zaken zou dat wel goed zijn; ! Niet perse, er doen zich geen of weinig gevallen voor waarbij dit noodzakelijk is (2x = 12,5%). 7. Waar moet deze code overgaan? Probeer bij elk punt een voorbeeld te geven van waar u tegenaan bent gelopen en licht dit toe. A. Kledingvoorschriften Niet nodig Wel nodig
: 3 : 13
= =
18,75% 81,25%
Opmerkingen: De meerderheid (9x =56,25%) vindt dat te blote kleding of een bikini in de zomer niet kan. Ook met een blote buik rondlopen is ongewenst, evenals smerige kleding en kleding die stuk is. Er wordt ook vaak met allochtone kinderen gewerkt waardoor men te maken heeft met allochtone ouders, die deze kleding als heel ongepast kunnen ervaren. De rest geeft aan het lastig te vinden kledingvoorschriften op papier vast te leggen. In onderling overleg zouden hier afspraken over gemaakt moeten kunnen worden.
B. Ongewenst gedrag van kinderen naar groepsmedewerkers en ouderbegeleiders. Niet nodig Wel nodig
: 4 : 12
= 25% = 75%
Opmerkingen bij wel nodig: ! Voornamelijk met betrekking tot agressief gedrag, zowel verbaal als fysiek alsmede seksueel getint gedrag, aanraken van borsten en andere lichaamdelen (8x = 50%); ! Bij agressie van kinderen naar groepsleiding toe, zou een gedragscode makkelijk zijn om naar voren te brengen naar ouders. Zij kunnen dan in de aanpak van het kind ook verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld het kind thuis aanspreken op het gedrag; ! Waar trek je de grens? Ook ongewenst gedrag benoemen naar andere groepleiding en ouders van het kind. Ook het ongewenste gedrag van ouders naar groepsleiding en medewerkers toe, bijvoorbeeld ouders die je onbeschoft behandelen zowel in het bijzijn van het kind als zonder kind (3x = 18,25%). C. Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de client? Niet nodig Wel nodig
:5 : 11
= 31,25% = 68,75%
Opmerkingen bij niet nodig: ! Daar zijn al regels voor (5x = 31,25%). Opmerkingen bij wel nodig: ! In het team, binnen ’t Kabouterhuis, wel kunnen praten over AIDS en seksueel misbruik, maar je moet dit wel binnen je directe groep collega's houden. Buiten ‘t Kabouterhuis alleen praten over clienten zonder de naam te noemen. Informatie geef je alleen aan de personen die direct betrokken zijn en dan alleen die informatie die noodzakelijk is (2x = 12,5%); ! Strikte privacyregels hierover opstellen en dit goed vastleggen in een protocol. Informatie hierover is er wel, maar te versnipperd (2x = 12,5%); ! Strikt. Altijd toestemming vragen. Vooraf duidelijk maken wie op de hoogte moeten/mogen zijn van de informatie en dossiers moeten achter slot en grendel (3x = 18,75%). ! Geen persoonlijke informatie mee naar huis nemen; ! Alle informatie moet binnen ‘t Kabouterhuis blijven (3x = 18,75%). D. Hoe om te gaan met klachten van ouders. ! ! ! ! !
Klachten serieus nemen (9x = 56,25%); Er is al een klachtenregeling van toepassing (3x = 18,75%); Reageren volgens een vastgesteld protocol. Nu is het nog teveel afhankelijk van de deskundigheid van medewerkers, aanwezigheid van afdelingshoofden etc. (2x = 12,5%); Klachten over busvervoer. Hoe om te gaan met klachten van ouders over het busvervoer? Nu wordt er geklaagd bij de groepsleiding, terwijl die er totaal buiten staat en een vertrouwensband heeft met de ouders. Groepsleiding zou er dus buiten moet blijven staan; De klacht zelf oplossen, indien niet mogelijk dan doorspelen.
E. Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling. ! ! ! ! !
Er is een protocol voor "seksuele omgangsvormen" tussen kinderen. Wat vinden wij bij de gewone ontwikkeling horen en wat niet plus+ de reden, staat daarin vermeld; Hoeft niet op papier (9x = 56,25%); Afstemmen met collega's; Indien er kinderen zijn die elkaar te vaak heftig letsel toebrengen (3x = 18,75%); Regels m.b.t. respect, geen pijn toebrengen, pesten of anderzins grenzen overschrijden (3x = 18,75%);
8. Maak van de punten A t/m E een top vijf. Het punt dat u het belangrijkste vindt, zet u op nummer 1 et cetera. Licht toe waarom u datgene wat u op de eerste plaats zet, zo belangrijk vindt. Op de eerste plaats 43,75% = 25% 12,5% 6,25% 6,25% 6,25%
7 personen, heeft C op de eerste plaats gezet = 4 personen, heeft B op de eerste plaats gezet = 2 personen, heeft D op de eerste plaats gezet = 1 persoon, heeft A opde eerste plaats gezet = 1 persoon, heeft E op de eerste plaats gezet = 1 persoon, heeft A t/m E op de eerste plaats gezet
Toelichting bij eerste keuze: C: ! Dit komt het meest voor en wordt het meest overtreden (2x =12,5%); ! Ik vind het belangrijk hier goed en vertrouwelijk mee om te gaan; ! Dit is de garantie die je ouders meegeeft; ! Ik vind de privacy van de kinderen belangrijk omdat wij ze daarin moeten beschermen. Het gaat een ander niks aan; ! Hier werken we mee, onze doelgroep. Het is belangrijk dat hier zorgvuldig mee omgegaan wordt. B: ! We lopen er steeds vaker tegenaan dat ouders zich onbeschoft of negatief gedragen t.o.v. groepsleiding (direct of via hun kind). Wanneer wij dit in het team bespreken, (met de ouderbegeleider en de behandelcoördinator,) krijgen we te horen dat het goed is dat we onze grenzen bewaken. Wij vinden echter dat het niet alleen onze persoonlijke grens is, maar ook dat het dè grens is. Dat als ouders zich zo gedragen, dat hen voorgehouden moet worden dat het 't einde van de behandeling kan betekenen. Contra indicatie (3x = 18,75%); ! Ik vind het belangrijk dat ieder op de hoogte is van dit soort gedrag van kinderen, maar ook van de groepsleiding en ouderbegeleiding. Duidelijkheid hierover zorgt ook voor duidelijkheid naar zowel kinderen, werkers en ouders. Je kunt beter aangeven wanneer gedrag niet gewenst is en dit concreet maken. D: ! Ik weet niet hoe hier mee om te gaan. Ik zou ouders met klachten doorsturen. Van de andere punten heb ik wel een aardig beeld. Als ik meer zou weten over punt D zou ik meer zelf kunnen oplossen, wat mij wel prettig lijkt; ! Als de gang van zaken duidelijk is vastgelegd, is het voor de groepsleiding makkelijker om snel te verwijzen i.p.v. het zelf op te hoeven lossen, ten koste van de band tussen groepsleiding en ouders. Nu staat de groepsleiding vaak met de mond vol tanden bij boze ouders.
Op de tweede plaats 25% 18,75% = 12,5% 12,5% 12,5% 18,75% =
= 4 personen, heeft C op de tweede plaats gezet 3 personen, heeft B op de tweede plaats gezet = 2 personen, heeft A op de tweede plaats gezet = 2 personen, heeft D op de tweede plaats gezet = 2 personen, heeft E op de tweede plaats gezet 3 personen, heeft deze vraag niet ingevuld
Op de derde plaats 43,75% = 25% 12,5% 6,25% 6,25% 6,25%
7 personen, heeft D op de derde plaats gezet = 4 personen, heeft A op de derde plaats gezet = 2 personen, heeft E op de derde plaats gezet = 1 persoon, heeft B op de derde plaats gezet = 1 persoon, heeft C op de derde plaats gezet = 1 persoon, heeft deze vraag niet ingevuld
Op de vierde plaats 25% 18,75% = 18,75% = 18,75% = 12,5% 6,25%
= 4 personen, heeft B op de vierde plaats gezet 3 personen, heeft A op de vierde plaats gezet 3 personen, heeft D op de vierde plaats gezet 3 personen, heeft E op de vierde plaats gezet = 2 personen, heeft C op de vierde plaats gezet = 1 persoon, heeft deze vraag niet ingevuld
Op de vijfde plaats 50% 25% 12,5% 6,25% 6,25%
= = = = =
8 personen, heeft E op de vijfde plaats gezet 4 personen, heeft A op de vijfde plaats gezet 2 personen, heeft B op de vijfde plaats gezet 1 persoon, heeft C op de vijfde plaats gezet 1 persoon, heeft deze vraag niet ingevuld
Eventuele opmerkingen naar aanleiding van deze enquete ! ! ! ! ! ! !
!
Waar is de vraag met betrekking tot ongewenst gedrag van collega's onderling?; Ik mis agressie ouders/verzorgers naar groepsleiding. Het is belangrijk om daar een gedragscode voor te bedenken; Benieuwd naar de uitkomst. Kan heel nuttig zijn; Ik vind de vragen een beetje onduidelijk geformuleerd. Misschien zijn mijn antwoorden daardoor ook wel onduidelijk; Goed onderwerp om nader te bestuderen; Moeilijk onderwerp, speelt eigenlijk in de hele maatschappij. Je hebt met verschillende culturen en persoonlijkheden te maken. Per geval verschilt het zo. Bovendien gedragen de kinderen/cliënten zich sowieso afwijkend; De enquête was weinig specifiek. Nogal verschillende uiteenlopende vragen die alleen met gedragscode te maken hebben, maar niet veel met elkaar te maken lijken te hebben. Dat maakt het lastig er goed op in te gaan en volledige antwoorden te geven. Wordt dus gefragmenteerd en weinig specifiek; Ik miste een vraag over agressie van ouders naar groepsleiding. Ik hoop dat andere groepsleiders dit ook bedenken, want het is iets wat de laatste tijd heel erg speelt;
!
Ik vind vraag 8 onnodig. Voor sommige dingen moet een gedragscode komen en voor andere niet.
Van de 24 enquêtes die zijn verspreid onder de medewerkers van ’t Kabouterhuis West, zijn er 8 geretourneerd. Dat is dus een respons van 33,6 %. Als we er van uitgaan dat 8 wordt gezien als 100%, dan staat elke geretourneerde enquête voor 12,5%.
1. Geslacht Vrouw : 8
=
100%
2. Leeftijd 24: 1
=
12,5%
37: 1
=
12,5%
25: 2
=
25%
41: 1
=
12,5%
36: 1
=
12,5%
47: 2
=
25%
3. Wat is uw functie binnen ’t Kabouterhuis? Ouderbegeleider
:2
=
12,5%
Groepsleider
:2
=
12,5%
Mentorgroepsleider
:3
=
37,5%
Behandelcoördinator
:1
=
12,5%
4. Hoe lang werkt u al bij ’t Kabouterhuis? Een half jaar Een jaar Anderhalf jaar Vijf jaar Acht jaar Elf jaar
:1 :1 :3 :1 :1 :1
= = = = = =
12,5% 12,5% 37,5% 12,5% 12,5% 12,5%
5. Weet u of er een gedragscode aanwezig is binnen ’t Kabouterhuis? Nee, dat weet ik niet Die is er niet Ja, er is een gedragscode Ja, over algemene van jou te verwachten gedragingen Ik weet dat er iets is, maar niet precies wat en waar ik dat op papier kan vinden
:4 :1 :1
= = =
50% 12,5% 12,5%
:1
=
12,5%
:1
=
12,5%
Eén van de geënquêteerden schreef dat ze vorig jaar een artikel had gelezen over gedragscodes in de kinderopvang en dat ze daar vervolgens met een personeelsfunctionaris over had gesproken. 6. Vindt u dat er een gedragscode moet komen voor de nu ongeschreven regels? Opmerking:
Licht uw antwoord toe. Ja Niet altijd Niet nodig
: : :
6 1 1
= = =
75,% 12,5% 12,5%
Opmerking:
Er zijn een aantal redenen gegeven waarom men behoefte heeft aan een gedragscode:
Als iedereen weet dat ieders ongeschreven regels dezelfde zijn, weet je ook wat je van elkaar kunt en mag verwachten. Als er toch grenzen overschreden worden, kun je elkaar daar op aanspreken en verwijzen naar de op schrift staande gedragscode (5x); Het maakt een organisatie steviger, laat minder ruimte voor eigen interpretatie van ongeschreven regels. Een enkeling heeft alleen behoefte aan een gedragscode met betrekking tot: Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt. Bijvoorbeeld over het opbergen van informatie van de cliënt op de groep; Hoe om te gaan met klachten van ouders. Bijvoorbeeld: bij wie ouders terecht kunnen met hun klachten is nog vaag. 7. Waar moet deze code over gaan? Probeer bij elk punt een voorbeeld te geven van waar u tegenaan bent en licht dit toe. A. Kledingvoorschriften Niet nodig Wel nodig
:3 :5
= =
37,5% 62,5%
Opmerking: De 5 personen die het nodig vinden dat kledingvoorschriften worden opgenomen in een gedragscode, hebben allemaal behoefte aan duidelijke afspraken over welke kleding wel/niet is geoorloofd in de zomer. Het gaat met name om het dragen van korte rokjes, een bikini of badpak, een korte broek, een hemdje. Ook van een diep decolleté en een blote buik/navel is het niet duidelijk of dit wel/niet is toegestaan. De achterliggende gedachte is met name het feit dat medewerkers regelmatig te maken hebben met allochtone ouders/verzorgers, die het storend zouden kunnen vinden of onacceptabel dat ze met een dergelijke manier van kleden geconfronteerd worden. B. Ongewenst gedrag van kinderen naar groepswerkers en ouderbegeleiders Niet nodig :3 Wel nodig :4 Niet ingevuld : 1
= = =
37,5% 50% 12,5%
Opmerking bij niet nodig: Argumenten hiervoor zijn o.a.: Ik ben nooit ergens tegenaan gelopen op dit gebied (2x = 25%); Ongewenst gedrag van kinderen hangt met zoveel factoren samen, dat daar geen algemene code voor gemaakt zou moeten worden. Ongewenst gedrag van het kind heeft o.a. te maken met het kind zelf, de ouders, de groepswerker en de situatie. Het is belangrijk daar flexibel mee om te gaan. De gedragscode zou star kunnen maken;
Opmerking bij wel nodig:
Het is prettig als er op papier staat wat de groepsleiding moet doen, indien een kind agressief gedrag vertoond naar de groepsleiding. Tot hoever mag een kind gaan (3x = 37,5%); Het zou andersom moeten zijn: hoe hoort een medewerker zich te gedragen ten opzichte van agressief gedrag van kinderen: wat is acceptabel op het gebied van straffen, welke bejegening is juist ten opzichte van het kind. C. Hoe om te gaan met informatie ten aanzien van de privacy van de cliënt? Niet nodig Wel nodig
: :
1 7
= =
12,5% 87,5%
Opmerking bij niet nodig: Dit staat al omschreven in het privacyregelement Opmerking bij wel nodig: Het is onduidelijkheid welke informatie je aan collega’s over kinderen en ouders mag doorgeven. Ook de manier waarop en wanneer je dat mag doen is niet duidelijk (3x = 37,5%); Ik vind het belangrijk dat de cliënt om toestemming wordt gevraagd om bepaalde gegevens aan derden te mogen doorspelen; Het is onduidelijk of je als groepswerker foto’s van kinderen in persoonlijk bezit mag hebben en/of ophangen (2x = 25%); Hoe moet de informatie van cliënten opgeborgen worden? D. Hoe om te gaan met klachten van ouders Geen code voor nodig : Wel code voor nodig
4 :
= 4
50% =
50%
Opmerking bij geen code: Er is een klachtenregeling op papier aanwezig Niet nodig, want ik heb er geen ervaring mee Opmerking bij wel nodig: Hoe om te gaan met klachten zou niet af mogen hangen van Klachten zouden altijd besproken moeten worden met eindverantwoordelijke en zou dus moeten bepalen hoe met de 25%); Het is vaag bij wie ouders terecht kunnen en welke rechten je daar iets over op papier staat (2x = 25%).
de eigen interpretatie van de werker. de behandelcoördinatoren. Die is klacht moet worden omgegaan (2x = hebt als medewerker. Het is goed als
Alle geënquêteerden vinden dat klachten altijd serieus genomen moeten worden (100%)
E. Regels over de acceptatie van gedrag van kinderen onderling Geen code voor nodig : Wel code voor nodig Geen idee
3 : :
= 4 1
37,5% = 50% = 12,5%
Opmerking bij niet nodig: Wat je accepteert hangt van het kind, de situatie, plek, tijd en de werker. Er hangt teveel mee samen om er een code aan te koppelen (2x = 37,5%); Niks ingevuld (12,5%); Opmerking bij wel nodig: Het is onduidelijk welke sexueel getinte spelletjes aanvaardbaar zijn. Een bepaalde nieuwsgierigheid van kinderen is normaal, maar hoever mag dat gaan? Wat is aanvaardbaar? (4x = 50%) Opmerking bij geen idee: Gezien mijn functie als ouderbegeleider heb ik daar geen zicht op. 8. Maak van de punten A t/m E een top vijf. Het punt dat u het belangrijkste vindt, zet u op nr. 1 etc. Licht daarna toe waarom u datgene wat u op de eerste plaats zet, zo belangrijk vindt. Op de eerste plaats 37,5% 25% 25% 12,5%
= 3 personen, heeft C op de eerste plaats gezet = 2 personen, heeft B op de eerste plaats gezet = 2 personen, heeft A t/m E op de eerste plaats gezet = 1 persoon, heeft D op de eerste plaats gezet
Toelichting eerste keuze: C: - Er worden teveel fouten gemaakt m.b.t. het omgaan met de privacy van de cliënt. - Door de privacy van de cliënt met respect te behandelen, win je het vertrouwen van de cliënt. Dit geldt voor zowel voor groepswerkers als ouderbegeleiders. B: - In de zin van gedrag van hulpverleners naar cliënten - Er moet overeenstemming zijn over welk gedrag ongewenst is van zowel kinderen als volwassenen en met welke pedagogische middelen je dat probeert te beïnvloeden. Ook moet voor de groepswerkers duidelijk zijn welke maatregelen niet zijn toegestaan. Op de tweede plaats 37,5% 12,5% 12,5% 37,5%
= 3 personen, heeft D op de tweede plaats gezet = 1 persoon, heeft B op de tweede plaats gezet = 1 persoon, heeft C op de tweede plaats gezet = 3 personen, heeft niets ingevuld
Op de derde plaats 12,5% 12,5% 12,5% 12,5% 50%
= 1 persoon, heeft A op de derde plaats gezet = 1 persoon, heeft B op de derde plaats gezet = 1 persoon, heeft C op de derde plaats gezet = 1 persoon, heeft D op de derde plaats gezet = 4 personen, heeft niets ingevuld
Op de vierde plaats
12,5% 12,5% 12,5% 12,5% 50%
= 1 persoon, heeft A op de vierde plaats gezet = 1 persoon, heeft C op de vierde plaats gezet = 1 persoon, heeft D op de vierde plaats gezet = 1 persoon, heeft E op de vierde plaats gezet = 4 personen, heeft niets ingevuld
Op de vijfde plaats 12,5% = 1 persoon, heeft A op de vijfde plaats gezet 12,5% = 1 persoon, heeft E op de vijfde plaats gezet 75% = 6 personen, heeft niets ingevuld Eventuele opmerkingen naar aanleiding van deze enquête: Succes; Ik mis: Welke pedagogische middelen zijn wel/niet toegestaan? Succes ermee. Hebben jullie de gedragscode van de kinderopvang gelezen? (Ik niet). Is die toepasbaar voor ons? Groeten (+ naam geënquêteerde); Succes! Leuk om aan te werken?; Nummer E vond ik lastig. Wannneer kun je dingen verwachten van mensen en is verwachting logisch en wanneer moet je dingen in één code schrijven. Als deze vraag E wel onder één code kan zou ik hem op plaats 1 zetten. Je werkt met kinderen en behoort dat zo goed en eerlijk mogelijk te doen.
1. Wat is uw functie binnen ‘t Kabouterhuis? 2. Wat verstaat u onder een gedragscode? 3. Hoe is de vraag naar een gedragscode volgens u tot stand gekomen? 4. Waar moet de code volgens u over gaan? 5. Zijn er wel eens spanningen doordat er geen gedragscode is? 6. Volgens Annelies de Leeuw is het wenselijk dat de ongeschreven regels binnen ‘t Kabouterhuis in een gedragscode worden geformuleerd. Wat is uw interpretatie van ongeschreven regels binnen ‘t Kabouterhuis? 7. Wordt het functioneren van de medewerkers nadelig beïnvloed doordat de ongeschreven regels niet op papier staan? 8. Merkt u bij de ouderbegeleiders en groepsleiding dat er een behoefte is aan een gedragscode? 9. Mocht er een gedragscode komen, hoe denkt u dat die code wordt opgenomen binnen de huidige teamsamenstelling? 10. Hoe zou u willen dat er met de gedragscode wordt omgegaan? Bespreking van het ingevulde enquêteformulier