Nieuwsbrief
SDL
De discussie over etnische segregatie in het onderwijs, zeg maar over ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen, is onlangs weer opgeflakkerd in de media. Stemmen gaan op dat het inschrijvingsbeleid in het kader van het GOK-beleid totaal is mislukt. Immers, concentratiescholen zijn niet uit het stedelijke landschap verdwenen. Wel integendeel. Een goede aanleiding om eens stil te staan bij het fenomeen van segregatie in het onderwijs. Wat leert ons het wetenschappelijk onderzoek? Wat is segregatie eigenlijk? Wat zijn de oorzaken en gevolgen ervan? Zijn ‘zwarte’ scholen per definitie ‘slechte’ scholen? Welk beleid moeten we voeren? We spraken hierover met Orhan Agirdag, doctorandus onderzoeksgroep CUDOS UGent en Sven Sierens, onderzoeksmedewerker Steunpunt Diversiteit & Leren, UGent. Orhan Agirdag verricht, in het kader van een grootschalig en interuniversitair onderzoeksproject rondom etnische segregatie in het basisonderwijs, onderzoek naar de gevolgen van segregatie, zowel cognitief als niet-cognitief. Sven Sierens schreef samen met Paul Mahieu en Ward Nouwen van de Universiteit Antwerpen een bijdrage voor het boek ‘International perspectives on countering school segregation’ (Internationale perspectieven op het tegengaan van schoolsegregatie). De bijdrage (in het Engels) geeft een stand van zaken over het Vlaamse desegregatiebeleid in het basisonderwijs. Het boek is onlangs verschenen bij uitgeverij Garant (ISBN 978-90-4412694-5).
Wat houdt onderwijssegregatie juist in?
Orhan: Als je het woord segregatie opzoekt in het woordenboek, ga je het woord apartheid terugvinden. Onderwijssegregatie betekent dan zoveel als het gescheiden schoollopen van leerlingen volgens bepaalde kenmerken. Dat kan etnisch, maar ook gender of sociale klasse zijn. Sven: We hebben dat altijd gehad. Ik denk dat dat eigen is aan ons onderwijssysteem. Vroeger hadden we bijvoorbeeld meisjes- en jongensscholen. Of segregatie naar sociale klasse toe: arbeiderskinderen en kinderen uit de hogere sociale klasse gingen niet samen naar school. En eigenlijk heb je dat nog altijd, vooral in de grote steden. Je hebt ook segregatie naar levensbeschouwing toe, bijvoorbeeld via de netten, hoewel een duidelijke keuze omwille van het geloof of de godsdienst vandaag niet zo sterk meer aanwezig is. En dan heb je natuurlijk die segregatie naar etnische herkomst. Etnische achtergrond en sociale klasse hangen overigens voor een groot deel samen. In zekere zin zijn de arbeidersscholen van vroeger in de stad nu de scholen waar men vooral allochtone leerlingen vindt. O: Segregatie heeft verschillende dimensies. Als we over concentratie spreken, spreken we puur over het percentage etniciteit. Maar daarbinnen heb je nog verschillen. Je kan een school hebben met –extreem gesteld–alleen leerlingen van Turkse origine. Je kan ook een
Nieuwsbrief
SDL
school hebben waar iedereen een andere etnische achtergrond heeft bij wijze van spreken, bijvoorbeeld één leerling van Poolse herkomst, één van Turkse herkomst, één van Marokkaanse herkomst … Beide kunnen 100% concentratiescholen zijn. Er wordt geen verschil gemaakt tussen de twee, maar ze zijn wel degelijk verschillend. Ook hoe leerkrachten of ouders het beleven.
Hoe komt segregatie juist tot stand?
S: Dat is natuurlijk een lange geschiedenis maar ik zie zelf drie oorzaken: ruimtelijke segregatie in de omgeving van de school, de keuzes die ouders maken en de keuzes die scholen maken. Er is duidelijk een band tussen de buurt en de school, zeker in het basisonderwijs. Waar mensen wonen, sturen ze meestal ook hun kinderen naar school. Hier zien we wel een verschil tussen sociale klassen. De meeste ouders uit lagere sociale klassen, sturen hun kind naar een buurtschool, zonder verder de vraag te stellen of dit wel de beste school is. Middenklassenouders, ook allochtone gezinnen, die maken een veel bewustere keuze. Die school kan evengoed ver uit de buurt zijn van waar ze wonen. Dat hangt samen met de tweede oorzaak, de vrije schoolkeuze. In België hebben we een zeer grote vrijheid om zowel onderwijs te organiseren als om zelf een school te kiezen voor onze kinderen. Als je vrije schoolkeuze hebt, dan mogen ouders vrij kiezen en gaan ze op zoek naar een school met kwaliteit, dé geschikte school voor hun kind. Bij het beeld van wat een goede school is, zie je dat heel veel ouders, zowel autochtoon als allochtoon, denken dat een concentratieschool per definitie een slechte school is. Vooral de schrik voor kwaliteitsdaling zit er diep in. Ze vinden ook dat het niet goed is voor de sociale omgang, dus voor de relaties tussen de leerlingen. O: Beelden die overigens niet noodzakelijk overeenstemmen met de realiteit, want we hebben geen vaste indicatoren om te meten of een school een goede of slechte school is. S: Als je zelf de school mag kiezen, kan je ook bepaalde scholen ontvluchten. In de loop van de jaren ‘70 en ‘80, bij een grote instroom van allochtone leerlingen, zag men dat als het aandeel van allochtone leerlingen begon te stijgen, je een zogenaamde ‘witte vlucht’ kreeg. ‘Witte’ ouders trokken hun kind weg uit de school en gingen naar een andere school. Waar dat kantelpunt ligt, is niet zo duidelijk. Je hoort allerlei percentages: 30%-50%. In de praktijk zie je toch vaak dat vanaf 30% allochtone leerlingenpopulatie autochtone leerlingen plotseling uit de school weg blijven. Tegenwoordig zie je ook meer en meer de zogenaamde ‘zwarte vlucht’ van de beter gestelde allochtone ouder die vindt dat zo’n school ook niet geschikt is voor zijn/haar kind. Ouders hebben recht om zelf vrij hun school te kiezen voor een kind. Omgekeerd betekent dit dat scholen tot op zekere hoogte een inschrijvingsplicht hebben. Van ouders die zich aandienen in een school om hun kind in te schrijven, moeten scholen het kind inschrijven. Ze hebben wel een aantal gegronde redenen om dat te weigeren, bijvoorbeeld als het maximum
Nieuwsbrief
SDL
aantal leerlingen bereikt is of als de ouders weigeren om het pedagogisch project van de school te ondertekenen, maar anders mogen ze dat niet. In de praktijk zie je wel dat bepaalde scholen systematisch leerlingen weigeren, dat is dan de derde oorzaak. Het mag wettelijk gezien niet, maar het gebeurt wel, vaak vanuit buikgevoel, vanuit de angst om een concentratieschool te worden.
Waarom is segregatie een probleem? Heeft segregatie per definitie negatieve gevolgen?
S: Men geeft altijd twee grote redenen aan. De eerste reden is dat het slecht zou zijn voor de kwaliteit van het onderwijs, dus dat leerlingen minder presteren in zogenaamde zwarte of concentratiescholen. Vandaar dat men heel veel verwacht van spreiding van -in de eerste plaats allochtone- leerlingen. De tweede grote reden is eigenlijk een bijna ethische reden, namelijk het ideaal van diversiteit in de samenleving. In een multi-etnische samenleving verwachten we ook dat kinderen van verschillende etnische groepen in dezelfde klas of in dezelfde school zitten. Dat zijn ook de twee grote redenen waarom men een desegregatiebeleid voert in Vlaanderen, maar ook in andere landen. O: Dat zijn de uitgangspunten die men heeft bij een desegregatiebeleid, maar de vraag is of dat wel klopt. S: We voeren al twintig jaar een zogenaamd desegregatie- en spreidingsbeleid, maar eigenlijk is dat nooit grondig wetenschappelijk onderbouwd. De tot nu toe verzamelde gegevens zijn tot nog toe beperkt en vaak fragmentarisch. O: De vraag is voor welke leerling het nefast is. Als we naar de objectieve gevolgen kijken, wat we nu met ons onderzoek gedaan hebben, merken we dat voor de middenklasse, autochtone leerling de schoolsoort bitter weinig uitmaakt. Deze leerling presteert overal goed. Een kind met een sterke sociaaleconomische achtergrond leert thuis in principe het meeste. Hij bezoekt musea, heeft thuis veel boeken … Deze leerling komt er sowieso als een goede leerling uit. Voor de lagere sociale klasse, kan de school sterker het verschil maken. Er kan een ‘uplifting’ komen als het kansarme kind in een school zit met minder kansarme leerlingen, maar ook weer niet zo veel als we denken. De effecten zijn reëel maar de effecten zijn klein. Je eigen sociale afkomst is belangrijker dan de sociale afkomst van de leerling die naast je zit bij wijze van spreken. Dat leerlingen in een zwarte concentratieschool gemiddeld lager presteren in vergelijking met een witte concentratieschool heeft vooral te maken met de individuele achtergrond van de leerlingen. Deze leerlingen hebben doorgaans een lage sociale achtergrond, wat maakt dat deze leerlingen het minder goed doen. Niet alleen naar objectieve prestaties, maar ook naar het welbevinden toe, zien we eigenlijk dat de concentratie niet slecht is, eventueel geen verschil uitmaakt of zelfs beter uitkomt. Autochtone kinderen worden niet meer of minder gepest én hun zelfwaardering en welbevinden ligt ook hoger in een concentratieschool. Een eerste reden is het door sociologen genoemde ‘frog pond effect’. Of je 70% haalt in een context waar andere leerlingen maar 50% halen dan wel 90%, maakt een groot verschil. Daarnaast zijn
Nieuwsbrief
SDL
autochtone leerlingen vaak die leerlingen die gekoesterd worden in een school. Ze krijgen aandacht, worden gesteund … Er is een soort sociale hypochondrie aanwezig in het denken rond concentratiescholen. We denken dat concentratie een school ziek maakt en streven naar een ‘gezonde’ mix qua leerlingenpopulatie. Concentratie van armoede kan inderdaad de situatie verzieken, maar de kleur van de school zelf, wat vaak de focus is van ons beleid, doet er eigenlijk bitter weinig toe.
Waar liggen de uitdagingen? Kan desegregatie tegemoet komen aan segregatie?
S: Segregatie kan je ook op verschillende manieren in kaart brengen. Aan de ene kant kan je kijken in hoeverre er inderdaad ‘apartheid’ is, dus of allochtone en autochtone kinderen naar dezelfde scholen gaan of niet. Een andere manier om segregatie in kaart te brengen is nagaan in hoeverre de school een afspiegeling is van de samenstelling van de bevolking in de schoolomgeving. In een basisschool zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat in de buurt 50% van de populatie allochtone herkomst heeft. Je zou kunnen verwachten dat dit zich vertaalt in 50% allochtone populatie in de school. Wil je een desegregatiebeleid voeren, dan moet je aangeven wat je precies wil. Wil je dat de school een afspiegeling is van de omgeving of wil je dat er zich in een school zo weinig mogelijk allochtone leerlingen bevinden omdat dat nadelig zou zijn? Dat is een belangrijke vraag. Momenteel is daar nog geen duidelijk antwoord op. Het beleid hinkt wat op twee benen. Doordat het ‘concentratie-effect’ zo klein is, denk ik dat het veel beter is om te gaan investeren in concentratiescholen, eerder dan louter leerlingen te spreiden. Internationaal zien we dat overal waar men geconfronteerd wordt met onderwijssegregatie en waar men een desegregatiebeleid voert in het onderwijs, dit niet de verhoopte resultaten heeft meegebracht. Het toegroeien naar een gemengde populatie gaat heel langzaam. Het feit dat het aandeel allochtonen in de steden toeneemt, vormt een extra uitdaging. Maar een desegregatiebeleid zelf is wel belangrijk, vooral om die sociale reden. Ik vind dat een belangrijk uitgangspunt in de samenleving, dat kinderen van verschillende groepen, achtergronden en klassen samen naar school gaan en waar we dus ook naar moeten streven. Maar dat is een lange-termijnstreven, ondertussen blijven die concentratiescholen in onze grote steden wel bestaan. Ze gaan niet direct verdwijnen. Er zijn stemmen voor een meer dwingender beleid, bijvoorbeeld door het afschaffen van vrije schoolkeuze, maar we weten uit ervaring dat een dwingend beleid eigenlijk ook contraproductieve effecten heeft. In de VS bijvoorbeeld heeft men geleerd dat als men ouders gaat dwingen om hun kind naar een bepaalde school te sturen, ze simpelweg verhuizen. Zolang we ouders niet kunnen overtuigen om kinderen samen naar school te sturen en we vrije schoolkeuze hebben, dan is desegregatie eigenlijk zeer moeilijk omdat er allerlei ontsnappingswegen zijn. O: We moeten niet op kleur spreiden, maar vooral kijken naar de sociaaleconomische achtergrond, door middenklasse-ouders te overtuigen om hun kinderen in te schrijven in een
Nieuwsbrief
SDL
buurtschool die een concentratieschool is. Als we toch willen spreiden, bijvoorbeeld omdat het goed is voor interetnische vriendschappen, zijn projecten als ‘School in Zicht’ de meest werkzame. Uit ons verhaal dat de effecten klein zijn, mag niet besloten worden dat de middelen een maat voor niets zijn. Die kleine verschillen kunnen ook weggewerkt worden als we er meer in investeren. Dat scholen er weinig toe doen, is misschien het succes van het GOK-verhaal. Misschien is het zo dat als de GOK-middelen er niet waren, de situatie veel erger was. Een school met veel kansarme leerlingen is een zwaardere opdracht voor leerkrachten. Het betekent harder werken. Zo’n school kan alleen in haar opdracht slagen als ze ook veel ondersteuning krijgt: extra leerkrachten, extra middelen, extra pedagogische begeleiding, gewoon omdat de opdracht zwaarder is. Dus geef ze de extra steun die ze nodig hebben. Dat is ook een manier om de leerprestaties van leerlingen op te krikken. S: Een ander belangrijk punt dat we willen maken is dat we niet alleen de scholen mogen belasten met de opdracht gemengd te zijn. Onderwijssegregatie weerspiegelt een bredere segregatie in de samenleving. Als je gaat kijken waar mensen wonen, waar ze werken, vrijetijdsbesteding, waar ze kinderen naar school sturen … dan leven maatschappelijke groepen voor een groot deel naast elkaar. Wat in scholen gebeurt, zie je ook in andere sectoren van de samenleving. Het moet overal tegelijk gebeuren, bijvoorbeeld ook jongerenverenigingen, sportverenigingen ... Ook dat is iets dat wel beter zou kunnen in Vlaanderen. O: Als we de kloof helemaal willen dichten, moeten we nog meer investeren. Dan hebben we mogelijks een primeur in de wereld door te kunnen stellen dat onze schoolcompositie er bijna niet meer toe doet omdat wij er zo goed in hebben geïnvesteerd.