Nieuwsbrief leren leren en studeren op de basisschool
nummer 7
maart 2002
Lieven Coppens Wil je deze nieuwsbrief ook ontvangen? Dat kan. Stuur een email naar
[email protected] met daarin jouw emailadres en de vermelding “Nieuwsbrief leren”. Let wel: deze nieuwsbrief wordt enkel via email verstuurd!
Prevalentie van dyslexie Kort en bondig. In het Internationaal boek voor dyslexie vond ik enkele statistische gegevens over het voorkomen van dyslexie in verschillende landen. Hieronder vind je een grafiek die de vergelijking maakt tussen België en enkele andere landen.
Prevalentie van dyslexie 12
Percentage
10 8 6 4
Verenigde Staten
Verenigd Koninkrijk
Tsjechië
Slovakije
Singapore
Polen
Noorwegen
Nigeria
Japan
Griekenland
Finland
België
0
Rusland
2
Landen
Taalontwikkeling en taalachterstand. Wanneer wordt het ernst? De taalontwikkeling is een aspect van de totale ontwikkeling van een kind. Ze kan dan ook niet los worden gezien van de cognitieve, motorische en socio-emotionele ontwikkeling. Zoals alle aspecten is ook de taal afhankelijk van het ontwikkelingstempo van het kind. Het wordt dan ook moeilijk om te bepalen wanneer een kind een taalachterstand heeft. Kennis van de taalverwerving enerzijds en de ontwikkelingsmijlpalen anderzijds kunnen echter, naast andere criteria, helpen om te bepalen wanneer men beroep moet doen op gespecialiseerde (vaak logopedische hulp). Eén en ander wordt duidelijker in hetgeen hierna volgt. Nieuwsbrief leren
pagina 1
Taalverwerving In de taalontwikkeling kan men een vijftal fases onderscheiden. Chronologisch kan men ze als volgt weergeven:
prelinguale fase vroeglinguale fase vroege differentiatiefase latere differentiatiefase voltooiingsfase
0 jaar tot 1 jaar 1 jaar tot 2 jaar 6 maand 2 jaar 6 maand tot 3 jaar 6 maand 3 jaar 6 maand tot 5 jaar 5 jaar en ouder
In elk van deze fasen ontwikkelen de 4 verschillende taalaspecten zich. Het zijn:
articulatie, woordenschat en woordklassen, syntaxis, morfologie.
Prelinguale fase Het kind spreekt nog niet in woorden. Gedurende de eerste zes weken is schreien de belangrijkste stemactiviteit. Na een aantal weken verschijnt de eerste glimlach van het kind in contact met anderen. Deze sociale glimlach wordt vergezeld van geluidjes van tevredenheid (comfortgeluidjes). Vanaf vier maand begint het kind te experimenteren met allerlei mondstanden (mond- en lipbewegingen) waardoor het over een veel gevarieerder gamma van klinkers beschikt. Intussen beheerst het kind ook meer en meer medeklinkers. Het hoogtepunt van deze fase is het brabbelen, waarbij het kind lettergrepen, bestaande uit een medeklinker en een klinker, verschillende malen na elkaar zegt. Eigenlijk worden hier reeds een aantal articulatiebewegingen herhaald. De brabbelgroepjes worden geleidelijk aan moeilijker en langer. Vanaf acht maand wordt het kind ook gevoelig voor auditieve feedback. Wanneer rond deze periode het brabbelen ophoudt, kan dit wijzen op een gehoorsprobleem. Ook wanneer een kind op tien maand heel weinig brabbelt, kan dit een aanduiding zijn dat er iets mis is.
De vroeglinguale fase In deze fase wordt het brabbelen geleidelijk aan vervangen door een betekenisvol woordgebruik. Het kind leert nu echt spreken. Op het vlak van de klankproductie ontstaan de verschillende klinkers en medeklinkers door differentiatie: uit de eerste klinker en medeklinker ontstaan de andere klanken, zoals weergegeven wordt in het volgende schema. Nieuwsbrief leren
pagina 2
1
/p/
2
3
/a/
/p/
/p/
/m/
/t/
/m/
/n/
/a/
4
/i/
5
/i/ /u/ ofwel
6
/p/ /t/ /k/
7
/ /i/ /e
/m/ /n/ //
Niet alle medeklinkers worden in deze periode verworven. Het volgende schema leert ons op welke leeftijd men deze mag verwachten. De opmerkzame lezer zal zien dat de verwerven van de medeklinkers doorgaat tot in de latere differentiatie fase. leeftijd
Sander (1972)
Crystal (1976)
Prather e.a. (1972)
< 2 j.
mn
mn
mn
pb
pb
p
wh
h
h
2 j. - 2 j.6 m.
tdkg
tdkg
dk f
h 2 j.6 m. - 3 j.
btg fs
fs
s
rlj
lj
w rl
3 j. - 3 j. 6 m. 3 j. 6 m. - 4 j.
j
±d ¥
±d ¥
±
vz
vz
¥
r
In deze periode is de volwassentaal nog veel te moeilijk voor het kind: het gaat ze vereenvoudigen. Deze vereenvoudigingen zijn echter op een bepaalde leeftijd niet meer normaal. Hieronder vind je een aantal van die vereenvoudigingsprocessen en de leeftijd waarop ze moeten verdwenen zijn:
herhalen van de beginsyllabe: kindje kikin weglaten van de laatste medeklinker: daar daa vooraan in de mond uitspreken van medeklinkers: koek toet weglaten van de laatste lettergreep: buiten buit reduceren van medeklinkerverbindingen: plant pant vervangen van de “l” en de “r” door een “j” en een “w”
tot 2 tot 3 tot 3 tot 3 tot 4 tot 5
jaar 6 maand jaar jaar jaar 6 maand jaar jaar
Aan het einde van het eerste levensjaar krijgen de brabbelgroepjes betekenis: ze krijgen iets woordachtig. Eerst zijn er de woordvoorlopers (protowoorden) zoals “br” en “da”, en daarna is er een enorme Nieuwsbrief leren
pagina 3
toename van de woordenschat. Rond achttien maand verschijnt de tweewoordzin. Eens het kind die kaap heeft gerond, breidt het deze zinnen uit tot drie woorden en is er al gauw sprake van vier- en meerwoordzinnen. Aan het einde van de vroeglinguale fase ontbreken nog veel aspecten van de morfologie. De volgende elementen zijn nog niet aanwezig:
lidwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden, voorzetsels, verbuigingen van bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden, vervoegingen van werkwoorden.
Tot slot kunnen we de volgende probleemgebieden voor de taalontwikkeling in deze fase accentueren:
op veertien maand nog geen aanwijs- of reikgedrag, of geen instrumenteel gebruik van voorwerpen of een volwassene om een bedoeling uit te drukken; geen beginnend taalbegrip op zestien maand; geen woordgebruik of nog bijna uitsluitend praten in klinkers op achttien maand; geen juist gebruik van zinvolle woorden op 21 maand; nog geen gebruik van twee- en driewoordzinnen op de leeftijd van twee jaar.
Fase van de vroege differentiatie Op het vlak van de fonologie kan bijna driekwart van de driejarigen alle afzonderlijke fonemen correct produceren, behalve dan de “r” en de “s”. Wel maken ze nog fouten tegen de medeklinkerverbindingen. De woordenschat bestaat nu uit zo’n 1500 woorden. De toename is niet enkel kwantitatief, maar ook kwalitatief:
de kleuren worden verworven; het gebruik van verwijswoorden die duiden op een plaats; het gebruik van verwijswoorden die betrekking hebben op de onmiddellijke toekomst; het gebruik van lidwoorden; het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden: eerst “ik”, dan “wij” en soms “hij” of “zij” (deze laatste twee worden nog niet juist gebruikt). Hieraan verbonden ontstaan ook de bezittelijke voornaamwoorden: “mijn” en “ons”. De bezittelijke voornaamwoorden “zijn” en “haar” komen ook voor, maar niet altijd in de juiste context; het gebruik van vragende voornaamwoorden.
De zinsbouw in deze fase is meestal nog enkelvoudig en bestaat uit een onderwerp, een werkwoord, een lijdend voorwerp, een meewerkend voorwerp, een bijwoordelijke bepaling van plaats of tijd. Het kind kan ook een vraag stellen en gebruikt af en toe een nevenschikkende samengestelde zin. Op het vlak van de morfologie zien we dat de regelmatige meervoudsvormen (-s, -en) en verkleinwoorden (-ke, -je) correct gebruikt worden. Het kind verwerft ook de congruentie tussen onderwerp en werkwoord, maar maakt nog veel fouten. Ook de onregelmatige werkwoorden zijn niet beheerst. Geleidelijk aan leert het kind ook de verschillende werkwoordtijden gebruiken: het kan reeds over de onmiddellijke toekomst en het onmiddellijk verleden praten in de actieve vorm: het gebruikt daarvoor de hulpwerkwoorden “gaan”, “hebben” en “zijn”, aangevuld door een infinitief. Nieuwsbrief leren
pagina 4
Enkele probleemgebieden voor deze periode zijn:
het niet begrijpen van simpele enkelvoudige opdrachten op 2 jaar 6 maand; het niet gebruiken van de eigen voornaam op 3 jaar.
Fase van de latere differentiatie Op het gebied van de fonologie kunnen we stellen dat een kind op 5 jaar 75% van de medeklinkerverbindingen correct beheerst. Soms is de articulatie van de “r” en de “s” nog niet perfect. Vanaf de derde kleuterklas is hiervoor hulp aangewezen. Het kind beschikt op 5 jaar over een woordenschat van ongeveer 2500 woorden. Deze omvat:
plaatsaanduidingen, kwantitatieve begrippen, eigennamen, tijdsaanduidingen.
Het kind kan intussen ook verwijzen naar de toekomst en het verleden. Verder verschijnen er een aantal nieuwe woordklassen:
het bepaalde lidwoord “het”, nieuwe persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden: “je”, “gij”, “ze”, “jullie”, “zij”, “hij”, “het”, “uw” en “hun”, het vragend voornaamwoord “waarom”.
Op het vlak van de zinsbouw worden de enkelvoudige zinnen langer en komen er meer en meer samengestelde zinnen voor. Deze laatste zijn niet langer enkel nevenschikkend, maar ook onderschikkend met behulp van de bijwoorden van plaats en tijd. Op het einde van deze fase beheerst het kind de volgende aspecten van de morfologie:
correct gebruikt van meervoud en verkleinwoord; congruentie tussen onderwerp en werkwoord; het hanteren van de verleden en toekomende tijd van de werkwoorden. Wel zijn er nog veel fouten bij de sterke werkwoorden: er is sprake van overgeneralisatie; het kind bouwt nog geen passieve zin.
Probleemgebieden zijn hier:
het kind maakt nog geen zinnetjes van 3 tot 5 woorden en is grotendeels onverstaanbaar (wordt enkel door goede bekenden verstaan) op 3 jaar 6 maand; het kind gebruikt nog weinig woordklassen op 4 jaar 6 maand, kan nog geen verhaaltjes of gebeurtenissen vertellen, spreekt nog niet alle klanken goed uit (behalve “r” en “s”), het kind begrijpt nog geen tweeledige opdracht op 4 jaar 6 maand.
De voltooiingsfase In deze fase zijn er niet veel verschillen meer met de volwassentaal. Tussen 5 en 6 jaar worden de volgende zaken nog verworven:
Nieuwsbrief leren
pagina 5
Fonologie
verbindingen van 3 medeklinkers, de verbindingen “sj”, “chr” en “sch”.
Woordenschat Het kind van 6 jaar beschikt over zo’n 3900 woorden. De uitbreiding van de woordenschat gebeurt onder invloed van een uitbreiding van de leefwereld van het kind en onder invloed van de verstandelijke ontwikkeling. Nieuwe woordsoorten zijn:
bijwoorden, voorzetsels en voegwoorden van oorzaak, gevolg en verandering, het wederkerend voornaamwoord “zich”, vragende voornaamwoorden: waarmee, waardoor, waarlangs, waaraan, waarin, waarop…
Zinsbouw De ondergeschikte samengestelde zinnen kennen nu ook logische verbanden, ingeleid door woorden als “als”, “indien”, “omdat”, …
Morfologie De periode tussen 5 en 6 jaar wordt gekenmerkt door het verwerven van de “onregelmatigheid”:
onregelmatige verkleinwoorden: schip scheepje, onregelmatige meervoudsvormen: schip schepen, onregelmatige werkwoorden: heb heeft hebben, onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd: zingen zong, slapen sliep,
Ook de passieve zin wordt nu beheerst. ____________________________________________________________________________ Interessante web-links
Website met in het onderdeel Kenniscentrum degelijke informatie
www.nldata.nl/digitaal-leren/db/index.html
Website boordevol informatie over de niet-verbale leerstoornis
www.nldontheweb.org
Nieuwsbrief leren
pagina 6