jaargang 31 nummer 2 april 2010
Nieuwe verbindingen
idee
sociaal-liberale kringen
Nieuwe verbindingen
door Coen Brummer & Corina Hendriks [ …in de geïndividualiseerde samenleving ]
10
Verbinden als sociaal dilemma
door Carsten de Dreu
14
Goede burgers tellen mee, dwarse burgers niet
door Imrat Verhoeven
18
The deers now have guns
door Reinout de Vries & Robert Giesberts [ Social media en de ‘slimme overheid’ ]
2 2
feiten&cijfers
[ Nieuwe verbindingen ]
26
Vlag en koningshuis
door Erwin Angad-Gaur [ Het belang van een gedeelde cultuur ]
31
Voortrekkers en baanbrekers
door Boris van der Ham [ De Nederlandse identiteit (in 20 seconden) ]
35
Hans van Mierlo (1931-2010)
door Jan Vis [ In Memoriam ]
38
De partij als politieke vereniging
door Ad van Vugt
42
Ouders en hun eigen crèche
door Martin Pikaart [ Nieuwe verbindingen in de kinderopvang ]
46
Combineer wat je hebt!
door Jurgen van der Heijden [ Nieuwe verbindingen in productie ]
49
Lokale energieopwekking
door Harry Stokman [ Nieuwe verbindingen op de elektriciteitsmarkt ]
53
Hoezo mislukt?
door Han Entzinger [ Boekrecensie ]
56
Gezocht: het beste ordeningsprincipe (M/O)
door Arjen van Witteloostuijn & Mark Sanders [ postbus 66 ]
60
De provincie Randstad
door Geert-Jan Wenneker & Han Weber [ postbus 66 ]
>>
37
Mous
45
Idee heeft de afgelopen jaren een inhoudelijke bijdrage geleverd in de voorbereiding op het nieuwe verkiezingsprogramma. Nu dat verkiezingsprogramma is vastgesteld een nummer met een breder thema: ‘nieuwe verbindingen’. Sinds de jaren 60 van de vorige eeuw is de Nederlandse samenleving sterk geïndividualiseerd. Maar betekent dit dat mensen – die leven als individuen – zich niet meer met elkaar verbinden? In het eerste artikel introduceren Brummer en Hendriks dit thema in algemene bewoordingen: de verzuilde, collectief georganiseerde samenleving van weleer, bestaat niet meer. In het publieke domein verbinden individuen ‘met verantwoordelijkheid voor het geheel’ zich echter op een andere nieuwe manier. De Dreu schetst vervolgens de sociale dilemma’s van sociale verbindingen en roept publieke opinieleiders op mensen niet bang te maken voor het zelfzuchtig gedrag van anderen. Verhoeven, De Vries en Giesberts gaan in hun bijdragen nader in op de veranderde verbindingen tussen overheid en burgers. Integratie is bij uitstek het leggen van nieuwe verbindingen tussen mensen. Sociaal-liberalen beschouwen integratie als een zaak van mensen onderling. Integratie vindt plaats op het werk en in de klas, op straat en in de buurt. Angad-Gaur en Van der Ham werken ieder op eigen wijze vanuit die gedachte de ‘identiteit’ van Nederland verder uit. Het tweede gedeelte van dit nummer bespreekt enkele voorbeelden van hoe ‘nieuwe verbindingen’ vorm (zouden kunnen) krijgen in een geïndividualiseerde samenleving. Van Vugt pleit hartstochtelijk voor een herwaardering van de politieke partij als politieke vereniging; geen verlengstuk van de overheid maar onderdeel van de samenleving, in staat om daar nieuwe verbindingen te leggen. Pikaart, Van der Heijden en Stokman komen met verrassende praktische benaderingen van nieuwe verbindingen in hun bijdragen over kinderopvang, gecombineerde productie en (lokale) energiesystemen.
[ Nieuwe verbindingen in de politiek ]
Gastcolumn
52
Welleman
64
Mijn idee
3
4
Nieuwe verbindingen
[ inleiding op het thema ]
In Postbus 66 een tweetal discussiestukken. Allereerst gaan Van Witteloostuijn en Sanders in op de veranderende verhouding tussen markt en overheid, en beschouwen ze beiden als gelijkwaardige ordeningsprincipes. Wenneker en Weber reageren op het discussiedocument van Engels en Kleinsma in het vorige nummer van idee door te pleiten voor een beperkt en nauw omschreven takenpakket van het nieuwe middenbestuur dat provincies en waterschappen moet vervangen.
thema-redacteuren Constantijn Dolmans Annelou van Egmond Frank van Mil
Als geen ander wist Hans van Mierlo verbindingen te leggen tussen mensen. In dit eerste nummer na zijn overlijden herdenkt Jan Vis hem dan ook als een ‘integere vriend van de publieke zaak die op unieke momenten de werkelijkheid verandert door te verwoorden wat bij zijn toehoorders sluimert’. Van Mierlo zelf zei ooit: ‘Je hebt het verleden in je rug. En dat bepaalt waar je naartoe wilt gaan’. We moeten dan ook de realiteit onder ogen zien dat ‘oude’ verbindingen sleets raken en ons zelf de opdracht geven – met het verleden in de rug – nieuwe verbindingen te leggen.
[ inleiding op het thema ]
door Constantijn Dolmans, Frank van Mil & Annelou van Egmond
Nieuwe verbindingen
Nieuwe verbindingen
idee april 2010
3
…in een geïndividualiseerde samenleving Er lijkt sprake te zijn van toenemende maatschappelijke onrust in Nederland. De burger is mistroostig over de stand van de samenleving. Uit onderzoeken blijkt dat vrijwel iedere respondent aangeeft dat hij tevreden is over zijn eigen leven en toekomst, maar pessimistisch is over de rest van het land: ‘Met mij gaat het goed, maar met ons gaat het slecht’. Er heerst een gevoel dat iedereen voor zichzelf leeft, en God voor ons allen. Individualisering staat niet langer voor de vrijheid van elk individu om zijn of haar eigen leven in te richten, maar wordt nu veelal gezien als de oorzaak van een geatomiseerde maatschappij – een samenleving waarin elke burger slechts met zijn eigenbelang bezig is en waarin buren elkaar niet meer groeten. Secularisering was ooit een trend die het mogelijk maakte dat geliefden konden trouwen, óók wanneer hij protestant en zij katholiek was. Tegenwoordig staat ontkerkelijking vooral symbool voor de leegheid van het
bestaan en het gebrek aan zingeving. We leven naast elkaar, maar niet meer met elkaar. Politici lijken zich te voegen naar deze tijdsgeest en hebben elk hun eigen problemen met, en oplossingen voor, de moderne ontwikkelingen. De huidige regeringspartijen cda en ChristenUnie wijten de maatschappelijke onrust aan individualisering en secularisering; het politieke discours wordt overstelpt met termen als ‘normen en waarden’ en ‘de boel bij elkaar houden.’ Wilders en zijn pvv zien de teloorgang van ‘de Nederlandse identiteit’, grotendeels door massa-immigratie, als oorzaak van de mistroostigheid. De sp en de linkervleugel van de pvda zien in het consumentisme, het kapitalisme en de ‘graaicultuur’ een bedreiging voor de gemoedsrust en sociale cohesie. Hare Majesteit de Koningin sprak zich in haar kerstboodschap van 2009 zelfs uit tegen moderne communicatie en sociale media, omdat
5 Nieuwe verbindingen
Nieuwe verbindingen
Coen Brummer & Corina Hendriks Nieuwe verbindingen
door Corina Hendriks & Coen Brummer
idee april 2010
4
Geweld tegen ambulancebroeders, schreeuwende en vechtende vaders langs de kant van het veld, rommel op straat. We lijken met zijn allen steeds egoïstischer te worden en gedragen ons ‘hufterig’. Volgens velen is dit een negatief gevolg van de geïndividualiseerde samenleving. We verbinden ons ogenschijnlijk niet meer. Maar is dat echt zo? Een inleiding over nieuwe verbindingen in een veranderende samenleving.
7
6
Achteraf beschouwd zouden we kunnen stellen dat de Europese maatschappij van rond de eeuwwisseling een aantal grote veranderingen probeerde te verwerken. De verwetenschappelijking van het mensbeeld bracht extreme opvattingen met zich mee zoals sociaaldarwinisme en eugenetica. Urbanisatie en industrialisatie verplaatsten de laag opgeleide bevolking van het dorp naar de stad, van de akker naar de fabriek. Oude samenlevingspatronen hadden afgedaan, en er moesten nieuwe verbindingen gecreëerd worden. Tussen de elite en de massa, de wetenschap en de samenleving en tussen de werkgever en de arbeider. Een moeizaam proces waarbij men zich kan afvragen of het tegenwoordig, honderd jaar later, al goed en wel is geëindigd.
Verzuiling en ontzuiling Deze nieuwe verbindingen van de twintigste ‘industriële’ eeuw, kregen in het religieus gefragmenteerde Nederland een ‘verzuilde vorm’, waarbij de elites aan de top onderling contact hadden, maar de gewone burger geheel binnen een zuil zijn leven leefde. Een katholieke jongeman trouwde met een katholiek meisje, ze gingen naar de katholieke kerk en voetbalvereniging, waren lid van dezelfde vakbond en luisteren naar de kro. Je stemde op de partij die bij je zuil hoorde, in dit geval de kvp. Hetzelfde patroon gold voor de protestanten en, in mindere mate, voor de socialisten en liberalen. Eens in de vier jaar mocht de bevolking naar de stembus om, in de woorden van Hans van Mierlo, aan te geven wat de dikte van de zuil was. Bestuurlijk Nederland was een bijeenkomen van de vertegenwoordigers van de diverse zuilen en daar werden de lijnen uitgezet over de te varen koers. De Nederlandse verzuilde samenleving beleefde haar hoogtepunt in de jaren vijftig; in de loop van de jaren zestig veranderde dit patroon. De duivel sliep niet langer tussen twee geloven op één
kussen. Katholieken en Protestanten kwamen er achter dat de vara ook fatsoenlijke programma’s uitzond. De opkomst van tv en het Amerikaanse consumentisme hadden een belangrijk aandeel in het neutraliseren van het beeld van de leden van andere zuilen. Het kerkbezoek liep terug. Ook in de politiek veranderde er veel. Het regentenbestuur – en -autoriteit – van de verzuilde elites werd steeds minder geaccepteerd. Diverse maatschappelijke protestgroepen kwamen op. Provo werd opgericht door Roel van Duijn en Robert Jasper Grootveld; een anarchistisch getinte groepering die op ludieke wijze de autoriteiten wilde provoceren en opkwamen voor thema’s als vrije liefde, emancipatie en een schoner milieu. Dolle Mina’s demonstreren voor de emancipatie van de vrouw en het recht om baas in eigen buik te zijn. Een actiecomite van Hans van Mierlo en Hans Gruijters richtte de politieke partij Democraten ’66 op, omdat zij vonden dat de democratische structuren van Nederland verouderd waren en niet langer geschikt waren voor de sterk veranderende maatschappij.
Nieuwe verbindingen
Fin de siècle De eerste vraag die de kritiek op de huidige samenleving oproept, is of het ‘vroeger’ nu zoveel beter of anders was dan nu. Hoewel historische vergelijkingen over het algemeen mank gaan, dringt allereerst de parallel met de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw zich op. Het was een tijd van onrust in de metropolen van Europa. De fin de siècle ging gepaard met wijdverspreide angsten onder zowel de bevolking als de intellectuele elite. Het positivisme, het vooruitgangsgeloof waarin wereld en samenleving op natuurwetenschappelijke en sociologische gronden kenbaar waren, had afgedaan in de decennia voorafgaand aan de eeuwwisseling en een
meer deterministisch wereldbeeld had haar plaats ingenomen. Diverse intellectuelen vreesden dat de opkomst van het universeel kiesrecht in combinatie met de volksmenners van het socialisme een gevaar zouden betekenen voor de eigenzinnigheid van de elite. J.S. Mill noemde de aan invloed winnende massa een potentiële thief of character.
idee april 2010
twitter, facebook en hyves individualisering en anonimiteit tot gevolg zouden hebben. Wat is er precies gaande? Zijn we niet meer staat om samen te leven? Verbinden we ons niet meer? In dit inleidend artikel schetsen we de veranderende Nederlandse samenleving; van verzuild tot geïndividualiseerd, van oude verbindingen naar nieuwe verbindingen.
Coen Brummer & Corina Hendriks Nieuwe verbindingen
‘Oude “verzuilde” verbindingen zijn definitief weggesleten en dit brengt onrust met zich mee ’
De trend die is ingezet in de jaren 60 vond haar (politieke) voltooiing in 1994. In dat jaar slaagden vvd, pvda en d66 er voor het eerst in om het machtsbolwerk cda buiten de regering te houden. De Paarse kabinetten richten zich met een frisse
groep ministers, waarvan velen van buiten de gevestigde politiek werden gehaald (minister van volksgezondheid Els Borst, minister van economische zaken Hans Wijers), op het moderniseren van Nederland. Het individueel zelfbeschikkingsrecht werd geïmplementeerd in de zorg en de winkeltijdenwet werd aangepast naar de eisen van het moderne Nederland. Het Paarse model en het economisch succes van Nederland werden breed uitgemeten in het wereldnieuws. Desalniettemin groeide de ontevredenheid onder de bevolking, die met de komst van Pim Fortuyn een hoogtepunt bereikte. Het groeiende aantal immigranten uit niet-westerse landen, wachtlijsten in de zorg, en een wat technocratisch aandoende regering werden door de charismatische oppositievoerder Fortuyn gebruikt om de ontevreden kiezer een stem te geven. Fortuyns protest tegen Paars werd na zijn weerzinwekkende dood beloond met 26 postume zetels, een unicum in de Nederlandse politiek. Naast het succes van Fortuyn werd ook de ‘normen en waarden’ agenda van het cda na acht jaar oppositie beloond. Nederland
Waar de maatschappelijke verbanden van weleer van boven af georganiseerd en soms zelfs opgelegd waren, zijn thans verbindingen veel meer op gelijkwaardigheid en vrijwilligheid gebaseerd. Mensen onderling organiseren tal van activiteiten buiten de geijkte (en formele) kaders. De sociologen Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp spreken in dit verband van ‘lichte gemeenschappen’. Er zijn nieuwe verbindingen ontstaan, bijvoorbeeld online via nieuwe, sociale media. Maar ook daarbuiten. We zien kleine, vaak ad hoc burgerinitiatieven op tal van vlakken. Zo regelen ouders onderling steeds vaker hun eigen kinderopvang (zie artikel over ‘nieuwe verbindingen vanuit de kinderopvang’) of komen mensen ad hoc in actie tegen de ‘vertrutting’ van Amsterdam (zie artikel over ‘social media en de slimme overheid’). Een ander voorbeeld van hoe mensen onderling zich ad hoc organiseren – met grote maatschappelijke impact – is het initiatief naar aanleiding van een uitzending van het consumentenprogramma Kassa begin april 2010. In de uitzending werd aandacht besteed aan de vele telefoonboeken die ongewenst huis-aan-huis werden bezorgd en vaak werden weggegooid. Uit verontwaardiging over deze zinloze papierverspilling, ontstond er vrijwel direct een online actie die leidde tot 13.000 opzeggingen. Maar ook op het parlementair toneel zijn er veranderingen doorgevoerd, die meer zijn toegespitst op initiatieven van burgers. Sinds februari 2006 is het mogelijk voor burgers om een onderwerp op de agenda van de Tweede
Deze initiatieven, acties en verbindingen ontstaan vanuit de geïndividualiseerde burger, die ziet dat hij in zijn omgeving een verschil kan maken. Die ziet dat veel van de kwesties in zijn omgeving niet altijd door de overheid opgelost hoeven (of kunnen) worden. Herman Wijffels heeft deze ontwikkeling ooit benoemd als ‘de ontwikkeling van een mens die leeft als deel van een collectief naar de mens die leeft als individu met verantwoordelijkheid voor het geheel’. Deze ontwikkeling is niet af – getuige ook de ‘huftigerigheid’ aan het begin van dit artikel. Maar in plaats van een pleidooi voor minder individualisering, is juist meer individualisering het antwoord. Er is vaak nog onvoldoende ruimte voor individuen om te leven met deze verantwoordelijkheid voor het geheel. Afsluitend: mensen onderling Het oude, verzuilde en collectief georganiseerde maatschappelijk middenveld bestaat niet (volledig) meer. Mensen zijn minder geneigd om zich voor lange tijd bij dezelfde organisatie aan te sluiten. Dit betekent echter niet dat mensen geen activiteiten gezamenlijk meer ontplooien. In het publieke domein gaat het nog steeds om wat mensen onderling gezamenlijk en individueel tot stand kunnen brengen (zie artikel ‘de partij als politieke vereniging’). En vergeleken met vroeger, is ‘de overheid’ of ‘de politiek’ er veel minder direct bij betrokken. Sterker nog, zeker in een tijd waarin de overheid – gelet op de forse bezuinigingen en heroverwegingen – een forse stap terug zal moeten doen is het juist dit publieke domein dat onze (positieve) aandacht verdient.
Coen Brummer studeert geschiedenis en filosofie aan de Universiteit Utrecht. Corina Hendriks is medewerker van het Kenniscentrum D66. Dit artikel is te beluisteren als Podcast www.d66.nl/kennis/item/podcast_idee
9 Coen Brummer & Corina Hendriks Nieuwe verbindingen
De verzakelijking De ontzuiling van de jaren 60 zette zich in de jaren 70 en 80 door. Echter, in plaats van idealisme, voerde het realisme de boventoon. De crisis van het begin van de jaren 80 maakten mensen ervan bewust dat de bomen niet tot in de hemel groeiden, en dat ‘de overheid’ niet alles kon regelen. Onder de kabinetten Lubbers verzakelijkte de politiek (‘no nonsense’). Alhoewel maatschappelijke protesten nog steeds collectief georganiseerd werden (bijvoorbeeld tegen de bezuinigingen, kernwapens), werd het lidmaatschap van maatschappelijke of politieke organisaties steeds minder vanzelfsprekend. Alhoewel de organisatiegraad van vakbonden nooit hoog is geweest in Nederland, liepen de ledenaantallen van vakbonden in de jaren 80 verder terug. Het individu veroverde zijn positie, ook in het maatschappelijk middenveld.
Nieuwe verbindingen De roep om dit beschavingsoffensief is sinds het einde van Paars niet meer verdwenen. Oude ‘verzuilde’ verbindingen zijn definitief weggesleten en dit brengt onrust met zich mee. De vraag is of het commentaar op de moderne, individualistische en seculiere samenleving dat gegeven is door een breed scala aan critici, van de Koningin tot aan vrijwel alle politieke partijen toe, terecht is. Iedereen kan zich een beeld vormen bij de geschetste problematiek van individualisme, egoïsme en hufterigheid, maar wie goed kijkt ziet – daarnaast? – heel andere ontwikkelingen.
Nieuwe verbindingen
‘Individualisering staat niet langer voor de vrijheid van elk individu om zijn of haar eigen leven in te richten, maar wordt nu veelal gezien als de oorzaak van een geatomiseerde maatschappij – een samenleving waarin elke burger slechts met zijn eigen belang bezig is en waarin buren elkaar niet meer groeten ’
Kamer te plaatsen, mits het voorstel voorzien is van een 40.000 handtekeningen tellende petitie. Sindsdien zijn er petities ingediend die onder meer dieronvriendelijk consumptievlees en vuurwerkgebruik agenderen.
idee april 2010
8
wilde een beschavingsoffensief tegen individualisme en egoïsme. Tegen de hufterigheid.
Mensen met geen of weinig verbindingen zijn ongelukkiger, ongezonder en gaan eerder dood dan mensen met veel verbindingen. Sociale verbindingen helpen bedreigingen het hoofd te bieden, complexe problemen op te lossen, versterken het immuunsysteem en versnellen herstel van ziekte. Sociale verbindingen zijn zelfs noodzakelijk (doch niet voldoende) voor de voortplanting – sociale verbindingen zijn van levensbelang. Als zodanig zijn sociale verbindingen een onlosmakelijk onderdeel van de mens en de menselijke natuur. Sociale verbindingen zijn echter niet alleen nuttig en soms noodzakelijk. Ze liggen ook ten grondslag aan onderlinge ergernissen, conflicten, antipathie, wantrouwen en vreemdelingenhaat. Zonder sociale verbindingen zijn er geen oorlogen en terreuraanslagen. Deze paradox van sociale verbindingen vormt de kern van dit essay. Om te beginnen zal ik de paradox duiden door de structuur van sociale verbindingen te beschrijven – of het nu gaat over een
handje vol mensen, of over een grote en complexe samenleving als de onze, sociale verbindingen zijn goed te beschrijven als een sociaal dilemma waarin mensen voordeel hebben bij coöperatief, op anderen gericht gedrag zowel als bij non-coöperatief, op de eigen belangen gericht gedrag. Dit gegeven roept de vraag op of, en waarom, mensen vooral geneigd zijn voor het eigen belang te kiezen. Die vraag staat centraal in het tweede deel van dit essay. In het derde en afsluitende deel sta ik kort stil bij enkele beleidsimplicaties – wat zouden politici en beleidsmakers kunnen doen om ervoor te zorgen dat een samenleving optimaal profiteert van de kansen die sociale verbindingen bieden en tegelijkertijd de mogelijk nadelige effecten minimaliseert. Het sociaal dilemma In 1960 beschreef de latere Nobelprijswinnaar Thomas Schelling dat veruit de meeste sociale relaties tussen mensen te beschrijven zijn in termen
‘Niet hebzucht, als wel de angst door anderen “uitgebuit” te worden, is de voornaamste reden om niet voor het gezamenlijk belang te kiezen maar, het zekere voor het onzekere nemend, te kiezen voor de eigen belangen ’ Het gezamenlijk belang Dat sociale verbindingen tussen mensen vaak de kenmerken van een sociaal dilemma hebben roept een aantal vragen op. Allereerst kun je de vraag stellen of mensen dan überhaupt wel geneigd zijn om bij te dragen, een investering in het gezamenlijk belang te doen, of zich in te houden in plaats van te gaan graaien. Het antwoord op deze vraag is tamelijk eenvoudig: Ja. Uit een grote hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek in zowel laboratoriumsituaties als in praktijksettings is telkens weer gebleken dat mensen een sterke neiging hebben zich coöperatief op te stellen en in hun gedrag de gezamenlijke belangen zwaar laten wegen. Dergelijke opoffering van het korte termijn eigenbelang voor het gezamenlijk belang is deels welbegrepen eigenbelang (we hebben de groep nodig om te overleven), deels een gevolg van onze moraalethische achtergrond en opvoeding, en deels een gevolg van oprechte belangstelling voor anderen (je gunt anderen gewoon het beste).
11 Carsten de Dreu Verbinden als sociaal dilemma
Verbinden als sociaal dilemma
Deze basale spanning tussen competitie en coöperatie geldt niet alleen voor de sociale verbindingen tussen twee individuen. Ook de relaties binnen een groep, hoe klein of groot dan ook, kent een deze spanning. In de psychologische wetenschap wordt dit een sociaal dilemma genoemd. Een sociaal dilemma betreft elke sociale structuur, zoals een groep, arbeidsorganisatie of samenleving, die aan de volgende twee kenmerken voldoet: 1) wanneer geldt dat, ongeacht wat anderen doen, elk individu het beste af is door niet in het collectief te investeren, door niet bij te dragen en door veel te nemen; en 2) wanneer geldt dat iedereen slechter af is wanneer niemand investeert, bijdraagt, of juist uitbundig loopt te graaien, dan wanneer iedereen een bijdrage had gedaan of wat minder had lopen graaien. Dus, bijvoorbeeld, elke visser is beter af door grote netten uit te hangen dan door zich te matigen – maar als iedere visser zich zo gedraagt, ontstaat overbevissing en is iedere visser uiteindelijk slechter af dan wanneer iedereen zich had ingehouden. Of neem een buurtgemeenschap. Ongeacht wat andere buren doen, is elk lid van een gemeenschap beter af door de ramen te sluiten en niet bij te dragen aan gezamenlijke voorzieningen, een schone omgeving en plezierige scholen – maar als iedereen zich zo gedraagt, verloedert de buurt, verrommelt de omgeving en worden de scholen naargeestige broedplaatsen van terreur. En als laatste voorbeeld, voor iedereen geldt dat, ongeacht wat anderen doen, belasting ontduiken meer oplevert dan netjes alle bijverdiensten opgeven. Mocht iedereen hiervoor kiezen dan
geldt wederom dat het collectief minder inkomsten heeft, minder kan uitgeven aan gezamenlijke voorzieningen en iedereen dus slechter af is dan wanneer iedereen een fatsoenlijke bijdrage had geleverd.
Nieuwe verbindingen
door Carsten de Dreu
van een continue spanning tussen coöperatieve en competitieve elementen. Twee tennisspelers willen elk van elkaar winnen, doch tegelijkertijd houden ze zich aan gezamenlijk afgesproken regels om te voorkomen dat de tegenstander wegloopt. Twee onderhandelaars spelen op het scherpst van de snede, doch zolang er geen beter alternatief bestaat voor wat de huidige tegenpartij te bieden heeft zullen beide proberen te voorkomen dat de tegenpartij het bijltje erbij neergooit. De leiders van naburige landen zullen elk proberen de ander een gezamenlijke rivier te laten uitbaggeren, doch tegelijkertijd gemotiveerd zijn samen te werken als daardoor de eigen haven uiteindelijk toch bereikbaar wordt.
idee april 2010
10
Sociale verbindingen zijn de kern van elke samenleving. Mensen hebben een sterke neiging zich sociaal te gedragen en het gezamenlijke belang zwaar te laten wegen. Het is met name angst om ‘uitgebuit’ te worden die er toe leidt dat mensen hun eigenbelang voorop stellen. Politici en journalisten zouden deze angst niet moeten aanwakkeren, meent hoogleraar psychologie Carsten de Dreu.
Dit antwoord is maar in zeer beperkte zin correct. Een lange traditie van sociaalpsychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat hooguit 15% van de bevolking vanuit hebzuchtige overwegingen voor het eigenbelang kiest – de resterende 85% is maar in beperkte mate gemotiveerd door heb-
Angst is een direct gevolg van een door het individu gemaakte analyse van de kwaliteit van de sociale verbindingen waaruit het sociaal dilemma bestaat – kan ik erop vertrouwen dat anderen ook een bijdrage te leveren, investeren
Meestal moeten mensen afgaan op hun eigen indrukken en op wat anderen hen vertellen. En precies daar zit ’m de kneep. Want door de eeuwen heen hebben we geleerd eerst dreiging te traceren en te neutraliseren alvorens ons aan allerhande plezierige bezigheden over te geven. En dus zijn we geneigd te denken dat onze gesprekspartner, onze buurman, of de gemiddelde belastingbetaler vooral opereert vanuit zelfzuchtige motieven. Deze evolutionair verankerde neiging heeft tot gevolg dat we onze medemens vaak tekort doen, in die zin dat die medemens veel minder vaak vanuit zelfzuchtige overwegingen handelt dan we geneigd zijn te denken. We overschatten schromelijk de mate van zelfzuchtig gemotiveerd gedrag. Tegelijk onderschatten we de mate van prosociaal gemotiveerd gedrag. De oorzaak van dit laatste is vooral cultureel van aard. Zo bleek uit onderzoek in zowel de Verenigde Staten als Nederland dat mensen vaak hun eigen prosociaal gemotiveerde gedrag uitleggen als ingegeven door, en goed voor, het eigenbelang. We doen vrijwilligerswerk ‘omdat je dan tenminste weer onder de mensen komt’, we doneren geld ‘omdat je het zo rottig vindt om nee te zeggen’. We doen dit vaker dan nodig en terecht is, wellicht omdat we bang zijn voor ‘slapjanus’ versleten te worden. We doen vaak prosociaal gedrag af als ingegeven door eigenbelang. Daarmee doen wij onszelf, onze medeburgers én de samenleving als geheel onrecht. Ernstiger is dat we bang worden, angstig dat anderen ons de kaas van het brood eten en dat de enige manier om dat te voorkomen is door zelf te kiezen voor het korte termijn eigenbelang, en juist niet bij te dragen
13
aan het collectief, te investeren in anderen en in de samenleving als geheel. Immers, ‘anderen doen dat toch ook niet, en waarom zou ik dan…’ De angst voorbij De angst om voor Gekke Henkie versleten te worden is het zand in de motor van sterke, kwalitatief goede sociale verbindingen waarlangs mensen investeren in een goed functionerend sociaal systeem. Angst is van alle tijden en heeft sterke evolutionair bepaalde ankers. Enige angst is functioneel – een gewaarschuwd mens telt voor twee. Veel angst is disfunctioneel – het ondergraaft de natuurlijke neiging om in de eigen gemeenschap, arbeidsorganisatie, of samenleving te investeren. Sociale verbindingen zijn de kern van elke samenleving en mensen hebben een breed repertoire aan middelen om sociale verbindingen tot stand te brengen, te reguleren, te onderhouden en te versterken. Natuurlijk stellen sociale verbindingen ons ook in staat anderen vanuit hebzuchtige motieven uit te buiten, te profiteren van de naïviteit van anderen en op slinkse wijze ons voordeel te doen met de coöperatieve houding van buren, collega’s en landgenoten. Het echte probleem ontstaat wanneer we bang worden (gemaakt) voor dit soort zelfzuchtig gedrag van anderen, wanneer beleidsmakers, politici en journalisten de indruk wekken dat mensen niets anders zijn dan zelfzuchtige, op het eigen belang gerichte wezens die niets liever doen dan te profiteren van andermans investeringen en bijdragen. Want zodra die angst binnensluipt, worden we minder geneigd een bijdrage te leveren aan onze buurt, onze arbeidsorganisatie, of onze samenleving als geheel. Daarmee bevestigen we niet alleen de bange vermoedens van onze buren en collega’s, van journalisten, beleidsmakers en van politici. We ondergraven de werkelijke effectiviteit van sociale verbindingen op lokaal zowel als landelijk niveau.
Carsten K.W. De Dreu is hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Amsterdam en president van de European Association for Social Psychology. Dit artikel is te beluisteren als Podcast www.d66.nl/kennis/item/podcast_idee
Carsten de Dreu Verbinden als sociaal dilemma
Angst en hebzucht Hoewel zowel hebzucht als angst een rol spelen in de keuze voor het eigen belang en coöperatief, op gezamenlijkheid gericht gedrag ondermijnen, is er een belangrijk verschil tussen beide motieven. Hebzucht is inherent aan een door het individu gemaakte analyse van de situatie – kan ik profiteren van anderen, wil ik dat en kom ik ermee weg? Individuele hebzucht is dus ofwel een gevolg van een beperkt begrip van de lange termijn gevolgen van collectieve hebzucht, ofwel van een specifieke moraalethische opvatting. Hebzucht kan dan ook tamelijk effectief worden beteugeld door middel van (morele) sancties en het blijkt uit onderzoek dat mensen liever toetreden tot sociale systemen waar hebzuchtig gedrag institutioneel bestraft wordt, dan waarin zo’n sanctiesysteem afwezig is.
en niet gaan graaien? Veel meer dan hebzucht is angst een gevolg van specifieke informatie over anderen – wat weet de visser over zijn collega’s, wat weet de klassenmoeder over andere buurtgenoten, wat weet de freelancer over de gemiddelde belastingbetaler? Zelden is de informatie die we hebben accuraat en volledig en dit geldt vooral in complexe situaties waar veel mensen bij betrokken zijn en rechtstreekse ervaring met het gedrag van anderen moeilijk, zo niet onmogelijk is. De visser kan moeilijk bijhouden hoe zijn collega’s het doen, de moeder kan moeilijk inschatten wat andere ouders doen en zelfs de belastingdienst weet niet precies wie er nu wel en niet fraudeert.
Nieuwe verbindingen
‘We doen prosociaal gedrag vaak af als ingegeven door eigenbelang. Daarmee doen wij onszelf, onze medeburgers èn de samenleving als geheel onrecht’
zucht. Helaas wil dat niet zeggen dat deze overgrote meerderheid zich consequent coöperatief zal opstellen. In tegendeel, mensen besluiten vaak niet bij te dragen, niet te investeren en daar waar mogelijk een greep in de kas te doen. Ze doen dit echter niet uit (weloverwogen) hebzucht maar uit angst. Angst om achterop te raken, angst om voor watje versleten te worden, angst om degene te zijn die voor anderen de kastanjes uit het vuur haalt. Angst komt voort uit het feit dat in een sociaal dilemma de eigen investering in, of bijdrage aan een gezamenlijk project niet alleen de investeerders ten goede komt, maar ook de niet-investeerders – de visser loopt het risico dat hij als enige de vangstbeperking naleeft terwijl zijn collega’s de zee leegvissen; de moeder heeft geen zin als enige ’s avonds de schoollokalen te dweilen, terwijl de overige ouders thuis voor de open haard ‘Boer Zoekt Vrouw’ kijken, de freelancer voelt geen behoefte als enige zijn belastingformulieren waarheidsgetrouw in te vullen. In al deze gevallen is niet zozeer hebzucht, als wel de angst door anderen ‘uitgebuit’ te worden de reden om niet voor het gezamenlijk belang te kiezen maar, het zekere voor het onzekere nemend, te kiezen voor de eigen belangen.
idee april 2010
12
Een tweede vraag die je kunt stellen is waarom mensen ervoor kiezen zich niet coöperatief op te stellen – waarom kiezen mensen in het eigenbelang als toch zo duidelijk is dat daarmee het collectief het loodje legt; er op de lange termijn geen vis meer in de zee zwemt, de buurt verloedert en collectieve voorzieningen als ziekenhuizen en een Koningshuis niet meer te financieren zijn? Met Darwin’s The Origin of the Species in de hand, of terugvallend op de onder economen zo populaire rationele keuzetheorie, poneren veel wetenschappers, politici en beleidsmakers dat menselijk gedrag eerst en vooral gestuurd wordt door overwegingen van eigenbelang. Mensen, zo wordt gedacht, zijn van nature hebzuchtig en denken eerst en vooral aan zichzelf – de visser denkt te profiteren van het feit dat zijn collega’s zich wel inhouden en de vangstbeperkingen naleven; de buurvrouw die denkt dat haar kinderen in een door anderen opgeruimd park kunnen spelen; de freelancer die denkt dat anderen wel belasting betalen en het zelf dus niet doet.
Sinds enkele jaren zien we in de politiek een toenemende interesse voor initiatieven van burgers als oplossing voor maatschappelijke problemen. Opvallend is dat de overheid hierbij een sturende rol vervult via ideaalbeelden van de goede burger. Initiatieven van dwarse burgers worden als bedreigend gezien en kunnen rekenen op een afwijzende houding. In dit artikel bespreek ik deze ontwikkelingen door ze historisch te plaatsen in een lange traditie van gedepolitiseerd burgerschap. Vervolgens laat ik zien hoe de overheid omgaat met de grote variatie aan hedendaagse initiatieven van burgers, en besluit ik dit artikel met een pleidooi voor meer waardering van dwarse burgers als bijdrage aan de democratie.
gezin, familie, buurt, gemeente, land, Europa en God. Dit beeld van goede burgers wortelde in een oudere traditie van actieve betrokkenheid bij de publieke zaak (actief burgerschap), die we sinds de 18e en 19e eeuw kennen onder de noemer particulier initiatief. Kennedy schat dat er in 1840 ongeveer 3750 liefdadigheidsorganisaties en charitatieve instanties waren, een aantal dat later nog verder steeg. Met de opkomst van de naoorlogse verzorgingsstaat en de ontzuiling vanaf de jaren zestig raakte veel van dit particulier initiatief in verval, aldus Kennedy. De overheid nam taken over, incorporeerde bestaande initiatieven, of begon initiatieven te subsidiëren als uitvoerder van beleid.
Goede burgers doen niet aan politiek Historisch gezien zijn goede burgers in Nederland vooral gedepolitiseerde burgers. Ze worden geacht zich niet met politiek te bemoeien (behalve dan via het stemhokje) maar zich vooral op hun naasten te richten. Volgens de historicus James Kennedy (2009) benadrukte de overheid al in de jaren vijftig een bijdrage van burgers aan de samenleving, die zich richtte op het werk in verenigingen en op de verantwoordelijkheid jegens
Vanaf de jaren tachtig begon de overheid echter terug te treden en werd veel nadrukkelijker een beroep gedaan op het plichtbesef van burgers onder noemers als ‘zelfredzaamheid’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’ (Tonkens 2009). Hierbij volgden verschillende ideaalbeelden van goede burgers elkaar op. Uit een analyse van regeringsverklaringen blijkt dat van goede burgers achtereenvolgens werd verwacht dat ze ophielden met calculerend gedrag, uitmondend in misbruik
15
van sociale voorzieningen (Lubbers iii, Paars i); dat ze zouden gaan werken, vooral vrouwen (Paars i & ii); dat ze geacht werden hun kinderen beter op te voeden (Paars ii); en dat ze nadrukkelijker zelf verantwoordelijke keuzes gingen maken (Balkenende i). Vanaf Balkenende ii zien we onder het motto ‘meedoen’ een groter beroep op eigen initiatief van burgers. Dit werd verwoord in een definitie van burgerschap voor het programma Andere overheid: ‘[…] een burger die zelfredzaam, mondig en betrokken is, hetgeen zich niet in de eerste plaats uit in het indienen van tegen de overheid gerichte eisen, klachten en beroepen, maar veeleer in maatschappelijke zelforganisatie en initiatieven’ (Tweede Kamer 2003-2004: 7-8, cursivering Imrat Verhoeven). De boodschap was duidelijk: goede burgers zitten de overheid niet in de weg, maar organiseren zichzelf en ontplooien initiatieven in de civil society. Deze definitie sluit rechtstreeks aan bij de historische traditie van gedepolitiseerd burgerschap, want claims maken jegens de overheid (een politieke activiteit) wordt niet op prijs gesteld,
terwijl jezelf inzetten in de maatschappij juist wel wordt gewaardeerd. Het kabinet Balkenende iv bleef grotendeels op deze lijn, maar legde meer nadruk op samenwerking met burgers die bij hun initiatieven moesten worden ‘gestimuleerd’ en ‘gefaciliteerd’. De overheid bepaalt welke initiatieven goed en slecht zijn Zo veelsoortig als burgers zijn, zo divers zijn hun initiatieven. Burgers nemen bijvoorbeeld initiatieven om een speelplaats te onderhouden, om met de overheid mee te denken over herstructurering van de wijk, of om een ontmoetingscentrum op te zetten voor Marokkaanse vrouwen. Ondanks deze diversiteit blijkt uit studies van Hurenkamp et al. (2006) en Van de Wijdeven en Hendriks (2010) dat er een aantal belangrijke verschillen en overeenkomsten zijn te benoemen. Er is allereerst een onderscheid aan te brengen tussen meebeslissen en meedoen. Bij meebeslissen gaat het om initiatieven die de officiële besluitvorming van de overheid proberen te beïnvloeden, terwijl het bij meedoen gaat om burgers die concrete projecten in de wijk proberen te realiseren. Er is bovendien een onderscheid te maken tussen structurele en
Nieuwe verbindingen
Goede burgers tellen mee
(dwarse burgers niet)
Imrat Verhoeven Goede burgers tellen mee, dwarse burgers niet
door Imrat Verhoeven
idee april 2010
14
Op school, in de straat of in de wijk. Op allerlei niveaus ontplooien mensen initiatieven om hun leefomgeving te verbeteren. Hierbij krijgen ze vaak met de overheid te maken. Niet elk initiatief van burgers is de overheid echter welgevallig; goede burgers en hun initiatieven tellen mee, dwarse burgers en hun initiatieven niet. Een gemiste kans voor de democratie, zo meent Imrat Verhoeven.
De verwevenheid tussen de pragmatische initiatieven van burgers en de overheid leidt ertoe dat de overheid een grote invloed uit kan oefenen op de ontwikkeling van deze initiatieven, en dat de overheid daarmee aangeeft welke haar wel en welke haar niet bevallen. Deze invloed loopt ten eerste via de reacties van de overheid op initiatieven. Soms leggen burgers zelf contact met de overheid, omdat ze behoefte hebben om over de haalbaarheid van het initiatief van gedachten te wisselen, of omdat ze hopen dat hun plannen
Democratie gedijt ook bij dwarse burgers De voorkeur van politiek en overheid voor goede burgers die met hun initiatieven meedoen of die meebeslissen via geordend overleg, gaat vergezeld van een visie op democratie die uitgaat van harmonie en samenwerking. Conflict met dwarse burgers die via ad hoc initiatieven kritiek hebben op de overheid kan maar beter worden genegeerd, zo lijkt het bestuurlijke credo. Natuurlijk zijn sommige burgers vervelend en egoïstisch, maar dat kan de overheid niet zomaar veronderstellen bij elke dwarse burger die zij tegenkomt. Sterker nog, ik denk dat zij zich dit niet kan veroorloven, omdat de tegenstand van burgers die het conflict opzoeken ook belangrijke signalen kan bevatten over het eigen optreden dat onvoldoende aansluit op de praktijk of over het gebrek aan draagvlak voor de eigen plannen (Verhoeven 2009). Juist omdat dwarse burgers ook signalen af kunnen geven over zowel de inhoud als de wijze van besluitvorming over de eigen plannen, kan de overheid hen beter in eerste instantie ook als goede burgers beschouwen tot nader onderzoek het tegendeel heeft uitgewezen. De politiek en de overheid zouden er goed aan doen om initiatieven van dwarse en kritische burgers te beschouwen als een noodzakelijke vorm van democratische tegenbinding (Schuyt 2006). Een democratie die alleen bevolkt wordt door coöperatieve burgers die meedoen op de voorwaarden van de overheid, is op z’n minst erg eenzijdig en laat weinig ruimte voor kritiek en creativiteit (voor een vergelijkbaar pleidooi zie Van Gunsteren 2008 en Kennedy 2009). Voor D66 lijkt de komende jaren zowel op lokaal als op nationaal niveau een kans te liggen om iets
Imrat Verhoeven is socioloog en onderzoeker aan de afdeling Sociologie en Antropologie van de Universiteit van Amsterdam en was tot september 2009 ruim negen jaar werkzaam bij de WRR. Vorig jaar publiceerde hij zijn proefschrift Burgers tegen beleid (uitgeverij Aksant) en hij schreef in diverse boeken en artikelen bijdragen over burgerschap en democratie.
Literatuur Ankeren, M. Van, E.H. Tonkens & I. Verhoeven (2010) Bewonersinitiatieven in de krachtwijken van Amsterdam. Een verkennende studie, Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam/Universiteit van Amsterdam. Gunsteren, H. Van (2008) Bouwen op burgers, Amsterdam: Van Gennep. Hurenkamp, M., E. Tonkens & J.W. Duyvendak (2006) Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam/NICIS Kenniscentrum Grote Steden. Kennedy, J. C. (2010) Bezielende verbanden. Gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne Nederland, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
17
aan deze eenzijdigheid te doen. Door via de vele nieuwe raadsleden, wethouders en kamerleden alert te zijn op dwarse burgers, en binnen het overheidsapparaat meer interesse te wekken voor de signalen die zij afgeven, kan de partij bijdragen aan rijkere democratische verhoudingen. Zo kan D66 de democratie bevorderen langs de weg van een cultuurverandering, in plaats van de tot nu toe nog steeds doodlopende politieke weg van structuurveranderingen aan het systeem van de representatieve democratie.
Imrat Verhoeven Goede burgers tellen mee, dwarse burgers niet
De reactie en invloed van de overheid op initiatieven van burgers getuigt van een tamelijk instrumentele aanpak, waarin doel-middel relaties of de mate waarin initiatieven aansluiten bij wat de overheid wil bereiken centraal staan. Er lijkt zich niet alleen op papier maar ook in de praktijk een scheiding af te tekenen tussen goede en slechte burgers. Goede burgers zijn degenen die initiatieven nemen die goed passen binnen de doelen die de overheid wil bereiken. Het zijn burgers die meedoen aan de samenleving door concrete projecten in de wijk te realiseren. De overheid kan deze initiatieven meer of minder subtiel ‘sturen’ door haar reacties en door haar proactieve aanpak. Burgers die initiatieven nemen gericht op meebeslissen, voldoen niet zo snel aan het overheidsideaal van goede burgers. Ze zijn nog acceptabel zolang hun initiatieven structureel van aard zijn en de overheid duurzame overlegrelaties met hen kan aanknopen, zoals met bewonersorganisaties, wijkraden of dorpsraden. Zodra ze echter ad hoc in actie komen om overheidsbeleid te beïnvloeden, worden burgers vaak weggezet als zelfzuchtige Not-In-My-Backyard-types die verblind door hun
eigenbelang de overheid in de weg proberen te zitten. Dit zien we gebeuren bij burgers die zich tegen beleid keren, zoals bij de aanleg van snelwegen, slibdepots, noodoverloopgebieden, natuurontwikkeling in agrarische gebieden en talrijke processen van gemeentelijke herindeling (Verhoeven 2009). Deze afwijzende houding getuigt van een tamelijk hiërarchische bestuurscultuur, die niet al te veel ongeordende en onverwachtse invloed van burgers op haar beleid kan verdragen.
Schuyt, C. J. M. (2006b) Steunberen van de samenleving, Amsterdam: Amsterdam University Press. Stokkom, B. van & N. Toenders (2010) De sociale cohesie voorbij. Actieve burgers in achterstandswijken, Amsterdam University Press, Amsterdam. Tonkens, E.H. & G.J. Kroese (2009) Bewonersparticipatie via vouchers: democratisch en activerend?, Ministerie van VROM, Den Haag. Tweede Kamer (2003-2004) Kabinetvisie Andere Overheid, 29362, nr.1. Verhoeven, I. (2009) Burgers tegen beleid. Een analyse van dynamiek in politieke betrokkenheid, Aksant, Amsterdam. Wagenaar, H. & M. Specht (2009) Geëngageerd bewonerschap. Bewonersparticipatie in drie Europese steden, NICIS Institute, Den Haag. Wijdeven, T. Van de & F. Hendriks (2010) Burgerschap in de doe-democratie, Den Haag: Nicis Institute.
Nieuwe verbindingen
ad hoc initiatieven. Structurele initiatieven zien we bijvoorbeeld bij bewonersorganisaties die geregeld overleggen met de overheid en bij dorpsraden die projecten opzetten. Ad hoc initiatieven komen we tegen bij single issue actiegroepen die de overheid willen beïnvloeden en bij groepjes bewoners die alleen bijeenkomen om één project te realiseren. Een belangrijke overeenkomst is dat initiatieven van burgers zonder uitzondering vrij pragmatisch van aard blijken te zijn, omdat ze zich richten op concrete problemen (zie ook Wagenaar en Specht 2010, Van Stokkom en Toenders 2010). Een grote meerderheid van de initiatieven ontwikkelt zich bovendien op enig moment in relatie met de overheid of andere instituties.
worden omgezet in beleid of omdat ze subsidie nodig hebben (Hurenkamp et al. 2006). Burgers plaatsen zich hierbij in een afhankelijke positie, waarbij de overheid bepaalt met wie ze wel en niet in gesprek gaat, wie wel en niet invloed krijgt op haar beleid en wie wel of geen subsidie krijgt. De overheid oefent echter ook proactief invloed uit op initiatieven van burgers, omdat zij deze nodig acht om publieke doelen in buurt en wijk te bereiken. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de inzet van financiële middelen door het departement van Wonen, Wijken en Integratie voor het bevorderen van bewonersinitiatieven in de krachtwijken. Uit onderzoek van Tonkens en Kroese (2010) en Van Ankeren et al. (2010) blijkt dat de overheid daarbij via ambtenaren en ingehuurde professionals behoorlijk veel invloed heeft op het ontstaan van initiatieven. Er worden bovendien subsidiecriteria geformuleerd waaraan initiatieven moeten voldoen. In het beleid worden initiatieven beschouwd als middel om doelen zoals meer sociale cohesie, meer leefbaarheid, een veiliger leefomgeving, meer zorg voor buren en dergelijke te bereiken.
idee april 2010
16
‘Historisch gezien, zijn goede burgers in Nederland vooral gedepolitiseerde burgers. Ze worden geacht zich niet met politiek te bemoeien (behalve dan via het stemhokje) maar zich vooral op hun naasten te richten’
19
De tijdelijke coalities die burgers online sluiten, hebben echter pas écht impact als hun standpunten ook door de traditionele media worden opgepakt. Het traditionele medialandschap is sterk aan verandering onderhevig. Steeds vaker ontstaat een snelle wisselwerking tussen berichten op social media hubs en nieuws in de traditionele media. Deze onderlinge wisselwerking heeft voor zowel bloggers als voor de traditionele media een toegevoegde waarde. Weblogs kunnen weliswaar onderwerpen agenderen maar hebben (nog) geen massamediaal bereik. Blogs hebben de gevestigde media nodig om hun nieuws breed bekend te maken. Traditionele media gebruiken
The deers now have guns Social media en de ‘slimme overheid’
In de zomer van 2009 ontstond in het centrum van Amsterdam een waar burgeroproer. Oorzaak was het verbod om buiten op het terras, staand, een biertje te drinken. Dit verleidde een aantal Amsterdammers om het initiatief te nemen tot het platform Ai!Amsterdam. Ze starten een social media-campagne, die bestond uit een mix van email, fysieke bijeenkomsten, een website, Twitter (571 followers), Hyves (3.943 vrienden), Facebook (7.443 friends) en LinkedIn. Ook werd er – zeer traditioneel maar vaak nog uiterst effectief – geflyerd bij andere bars in Amsterdam. Deze campagne culmineerde in een ludieke actie. Op vrijdag 10 juli organiseerde Ai!Amsterdam het grootste staande terras van Amsterdam. Ai!Amsterdam oogstte veel succes. In virtuele peilingen was Ai!Amsterdam zelfs even de belangrijkste en grootste politieke partij van Amsterdam (de initiatiefnemers willen overigens tot nu toe het platform niet omzetten in een partij). De gemeente Amsterdam was niet te spreken over het initiatief, en spande een rechtszaak aan wegens inbreuk op het merkenrecht.
Zij heeft ten slotte de campagne I Amsterdam bedacht. Ai!Amsterdam werd Ai! ‘love’ Amsterdam, maar de les is duidelijk: on internet, people are in control, not political parties or brands. The deers now have guns Deze casus is exemplarisch voor de veranderende verhoudingen tussen burger en overheid. Er is – in sociologische termen – sprake van een paradigmawisseling. In twee generaties tijd is ons leven verschoven van duidelijk afgebakende – in Nederland verzuilde – gemeenschappen naar een netwerksamenleving. Sociologen als Jan-Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp wijzen in dit verband op het toenemende belang van de communities light: kleine, lichte gemeenschappen van hoogbetrokkenen die bewust agenderen en de plaats innemen van de hiërarchische, duurzame zuilen van weleer. Doordat communicatie niet langer tijd- en plaatsgebonden is, zijn mensen in staat om laagdrempelig contact met elkaar te maken en te onderhouden.
Mensen ontplooien meer ad hoc initiatieven en gaan vaker single issue coalities aan om de politieke besluitvorming te beïnvloeden. De Nederlandse overheid is ingericht op het zorgvuldig in elkaar zetten van afgewogen – soms zouteloze – compromissen. In de huidige netwerksamenleving trekken mensen zich van deze compromissen echter niet veel aan; ze komen met hun eigen oplossingen, op ieder onderwerp met andere coalities. De leden van Ai!Amsterdam vonden elkaar slechts in hun standpunt tegen de ‘vertrutting’ van Amsterdam. The deers now have guns, zoals Gordon Borrell van Borrell Associates al in 2006 constateerde. De ‘blogosfeer’ Sociale media spelen een belangrijke rol bij de totstandkoming, en invloed, van deze nieuwe ad hoc coalities. Social media hubs bepalen steeds vaker het nieuws, en beïnvloeden zo de politiek en samenleving. Dat blogs, hyves en fora van grote invloed (kunnen) zijn op de acceptatie van overheidsinterventies bleek maar weer uit de recente
Nieuwe verbindingen
campagnes van bijvoorbeeld het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (rivm) rond de inenting tegen baarmoederhalskanker, of het ministerie van Volksgezondheid rond de inenting tegen de Mexicaanse griep. Roel Coutinho van het rivm moest zelf vaststellen dat de eigen campagne ten faveure van inenten was mislukt.
Reinout de Vries & Robert Giesberts The deers now have guns
door Reinout de Vries & Robert Giesberts
idee april 2010
18
In de huidige netwerksamenleving smeden burgers kleine en grote, vaak ad hoc, coalities om de politiek te beïnvloeden, vaak met hulp van sociale media. Om hier zelf voordeel uit te halen, moet de overheid ook zelf online slim zijn, betogen Robert Giesberts en Reinout de Vries van Politiek Online.
1
Slim luisteren ‘Slim luisteren’ is weten wat er leeft, weten welke sites en blogs aandacht besteden aan belangrijke onderwerpen en wat ze erover zeggen. En vooral ook: weten wie de mensen zijn die achter de sites en blogs zitten en wat hun argumenten zijn. Slim luisteren start met een online omgevingsanalyse. Deze maakt duidelijk welke online net-
2
Slim zenden De tweede pijler van de communicatieaanpak is ‘slim zenden’. Dit vereist allereerst aanwezigheid op online omgevingen. Bijvoorbeeld door video’s op YouTube te plaatsen, of korte berichten op Twitter te zetten. Het vereist ook een netwerk met relevante spelers in de blogosfeer. Met traditionele journalisten worden doorgaans goede contacten onderhouden, maar met bloggers nog niet. Terwijl de invloed van sommige bloggers minstens zo groot is. Op basis van de online omgevingsanalyse kan worden gezocht naar bloggers en online omgevingen die zich lenen
3
Slimme dialoog De derde stap is ‘slim in dialoog’. In een waardevolle dialoog gaat het erom verschillen transparant te maken, in plaats van deze toe te dekken. Deze openheid vindt de gemiddelde overheidsmanager in de praktijk nog lastig; het zou kunnen leiden tot het moeten aanpassen van vaststaand beleid, en dat is niet altijd eenvoudig. Vaak is dit de reden dat er simpelweg niet aan een online dialoog wordt begonnen. Jammer, want zo sluit de overheid zich af van relevante actoren in de buitenwereld en biedt het en passant voeding aan de notie van de Haagse kaasstolp. In het beschreven project ‘de Amstel verandert’ werd het inzichtelijk maken van meningsverschillen, een van de uitgangspunten waar de projectsite www. deamstelverandert.nl aan moest voldoen. Een forum op de site maakt onderlinge discussie en contact mogelijk, waardoor over echte dilemma’s wordt gedebatteerd. Onderscheid in online omgevingen Naast de drieslag slim zenden, slim luisteren en slim in dialoog moet er ook onderscheid gemaakt worden tussen verschillende online omgevingen, waarin overheden kunnen acteren. Bijvoorbeeld: weblogs gelieerd aan traditionele media, portals & platforms, gespecialiseerde weblogs, of fora. Dit onderscheid is relevant, omdat het soort omgeving medebepalend is voor de manier
‘Gatekeepers zorgen ervoor dat signalen, ideeën en discussies uit de grote, chaotische ‘blogosfeer’ worden vertaald naar de traditionele media ’ Levert het eigenlijk wel iets op? Allemaal leuk en aardig, dat discussiëren, maar is het ‘niet alleen maar spielerei?’ Een dergelijke opvatting miskent de veranderingen in de samenleving en daardoor de gewijzigde rol van de overheid. Steeds meer burgers willen hun overheid beïnvloeden. Een overheid die dat afweert bewijst zichzelf en haar burgers geen dienst. Sterker nog, de grote vraagstukken als klimaat, onderwijs en verbetering van de gezondheidszorg zijn niet alleen door de overheid op te lossen. Burgers zelf zijn de belangrijkste sleutel.
Reinout de Vries & Robert Giesberts zijn als communicatieadviseur werkzaam bij Politiek Online, een bureau voor beleidscommunicatie en burgerparticipatie.
21
waarop overheden zich (zouden) moeten opstellen in een social media campagne. Het is van belang dat men zich rekenschap geeft van het type omgeving en het soort volgers of bezoekers die de online omgeving heeft waar men gaat reageren. Is het onderscheid tussen die verschillende omgevingen absoluut? Nee, zeer zeker niet. Traditionele media houden tegenwoordig ook thematische weblogs bij en weblogs als GeenStijl worden in toenemende mate benaderd als ware het traditionele media. De scheidslijnen tussen de verschillende online omgevingen worden dunner, maar zijn niettemin nog duidelijk genoeg om per omgeving aparte handelingsstrategieën te formuleren.
Reinout de Vries & Robert Giesberts The deers now have guns
Een moderne overheid Terwijl grote groepen burgers zich op deze nieuwe, ad hoc en online manier sterk organiseren, lijkt de overheid (nog) niet goed te weten hoe ze hiermee om moet gaan. De overheid maakt vaak eerst beleid, en vraagt dan pas aan anderen wat zij daarvan vinden. Hierdoor ontstaan twee parallelle processen, waarbij de overheid en de samenleving met dezelfde onderwerpen bezig zijn maar elkaar niet ontmoeten. In plaats van zich afzijdig te houden, zou de overheid op een ‘slimme manier’ moeten inspelen op deze online burgerinitiatieven. Hiermee kan ze het draagvlak van haar beleid versterken. Dat vergt wel een innovatieve communicatieaanpak. Als kapstok voor een dergelijke communicatieaanpak hanteert Politiek Online een drieslag: slim luisteren, slim zenden en slim in dialoog.
om de eigen boodschap te verspreiden. Welke gatekeepers zouden bereid zijn om hierover zelf te gaan berichten? Welke websites en weblogs zijn geïnteresseerd om met bepaalde onderwerpen iets te doen? Het ministerie van lnv heeft zich bijvoorbeeld gemengd onder twitteraars over de berichtgeving over de Q-koortsbesmetting. Via Twitter kwam ze met feitelijke antwoorden op vragen, en werden deze berichten veel geretweet onder de doelgroep.
Nieuwe verbindingen
‘Social media hubs bepalen steeds vaker het nieuws, en beïnvloeden zo de politiek en samenleving ’
werken al actief zijn rondom een specifiek thema. De analyse leidt tot een overzicht van relevante ‘gatekeepers’; actieve gebruikers van sociale media op een bepaald onderwerp, die zichtbaar zijn via verschillende kanalen en veel contacten hebben in de blogosfeer en vaak ook met traditionele media. Gatekeepers zorgen ervoor dat signalen, ideeën en discussies uit de grote, chaotische blogosfeer worden vertaald naar de traditionele media en daarmee, als het ware, worden gelegitimeerd. In de praktijk levert een omgevingsanalyse fraaie resultaten op. Een voorbeeld: uit een omgevingsanalyse voor het project ‘de Amstel verandert’ – waarbij de gemeente Amsterdam samen met inwoners tot een toekomstvisie op de Amstel wilde komen – bleek dat rond het dossier ‘Amstel’ al een groot aantal betrokkenen online actief was. Zo blogde een woonbooteigenaar (met een woonboot op de Amstel) al verrassend vaak over het gemeentelijk beleid. En niet altijd even positief. De woonbooteigenaar was niet alleen een gedreven blogger. Ook zijn netwerk was op orde: hij werd gevolgd door een groot aantal andere woonbooteigenaren. Door deze online omgevingsanalyse kwam de gemeente niet voor verrassingen te staan, en werd vervolgens een dialoog aangegaan met woonbooteigenaren.
idee april 2010
20
de ‘blogosfeer’ op hun beurt om aangehaakt te blijven bij het sociale web en als bron van nieuws, actualiteiten en opinie.
23
22
Samenstelling huishoudens naar leeftijd en huishoudensamenstelling (absoluut)
Waar in 1995 nog een op de drie personen tussen de 85 en 90 jaar in een tehuis woonden, is dat in 2009 nog maar een op de zes. (Bron: CBS 2009)
In 2005 werden er 4.442 plaatsen geteld in kleinschalige woonvormen voor mensen met dementie, 12% van de mensen met dementie die verpleeghuiszorg ontvingen. In 2010 zullen dat 10.834 plaatsen zijn, 22% van de dementerenden verpleeghuiszorg ontvangen. (Bron : Aedes-Actiz Kenniscentrum 2009)
Gerekend volgens institutionele tellingen daalde het aantal Nederlanders dat is aangesloten bij een kerk sinds 1970 van driekwart naar 44% van de bevolking. In 2007/’08 telde Nederland ongeveer 825.000 moslims; 99.000 hindoes, 170.000 boeddhisten en 43.000 joden. Ruim vier miljoen Nederlanders beschouwt zich rooms-katholiek, ruim 2 miljoen Nederlanders behoort tot de PKN of andere christelijke kerkgenootschappen. (Bron: CBS/Het wonen overmorgen 2009)
(Bron: SCP 2009)
De helft van de jongeren van 12 tot 25 jaar gaf in 2008 aan tot een geloof of kerkgenootschap te behoren, maar ruim driekwart van de jongeren bezoekt vrijwel nooit een kerk, moskee of een andere godsdienstige bijeenkomst; 10% gaat wekelijks. (Bron: CBS Landelijke Jeugdmonitor 2009)
frequentie sociale contacten met familieleden minstens 1x per week minder dan 1x per maand met buren minstens 1x per week minder dan 1x per 2 weken met vrienden of kennissen minstens 1x per week minder dan 1x per maand evaluatie van sociale contacten (% ja) heb mensen bij wie ik terechtkan heb mensen met wie ik goed kan praten heb mensen die me echt begrijpen maak deel uit van een groep vrienden sociale contacten oppervlakkig voel me van andere mensen geïsoleerd
Van de autochtone Nederlanders gaat 48% in zijn vrije tijd om met niet-westerse allochtonen; 65% van de Turkse Nederlanders, 61% van de Marokkaanse Nederlanders, 86% van de Surinaamse Nederlanders en 83% van de Antilliaanse Nederlanders gaat in zijn vrije tijd om met autochtone Nederlanders. Niet-westerse migranten oordelen tamelijk positief over autochtone Nederlanders. Surinaamse Nederlanders geven een gemiddelde score van 71 punten; de gemiddelde score van de drie andere grote migrantengroepen ligt rond de 66 punten. (Bron: SCP 2009)
1997
2003
2007
82 5
85 3
86 4
67 22
70 20
68 21
77 6
79 4
81 4
94 92 87 71 19 3
94 92 87 72 17 3
95 93 90 73 17 3
Kinderen van Turkse en Marokkaanse herkomst gebruiken de eigen taal steeds minder in gesprekken met zowel vader en moeder als broers en/of zussen. Het in de herkomsttaal praten met de vader of moeder is in elf jaar tijd onder Marokkaanse kinderen meer dan gehalveerd: van 70% naar ruim 30% in 2008. (Bron: SCP ’09)
Onder kinderen van Turkse afkomst is het gebruik van de herkomsttaal in gesprekken met de ouders afgenomen van ruim 80% naar 60%. Met broertjes en zusjes wordt meestal Nederlands gesproken, namelijk onder 75% van de Turks-Nederlandse kinderen en 94% van de MarokkaansNederlandse kinderen. (Bron: SCP ’09)
[ Nieuwe verbindingen: feiten & cijfers ]
In 1950 vertegenwoordigden alleenstaanden 10% van het aantal huishoudens in Nederland. De gemiddelde gezinsgrootte bedroeg 3,93 personen. In 2009 bestond 36% van de huishoudens in Nederland uit alleenstaanden, het gemiddelde aantal personen per gezin was 2,23. (Bron: CBS 2010)
Jeugdmonitor 2009)
(Bron: CBS, POLS 97-07)
Nieuwe verbindingen
feiten&cijfers
Frequentie en waardering van sociale relaties Bevolking van 18 jaar en ouder, 1997-2007 (in procenten)
idee april 2010
Nieuwe verbindingen:
Acht van de tien jongeren van 18 tot 25 jaar waren in 2008 lid van een vereniging. In meer dan de helft van de gevallen gaat het dan om een sportvereniging. In 2008 deden vier van de tien 18- tot 25-jarigen vrijwilligerswerk en boden drie van de tien informele hulp. (bron: CBS Landelijke
25
24
2006 2008/9
2010 72 67 61 60 51 48 28 14
*‘Hieronder staan steeds twee sociale groeperingen die van elkaar verschillen en zelfs wel eens in strijd met elkaar zijn. Kunt u telkens aangeven hoe groot volgens u de tegenstelling is tussen deze twee groepen’. Gesorteerd naar grootte in 2010. (Bron: Culturele veranderingen in Nederland 1987, 2006 en 2008/9; COB 2010/1)
Aandeel van de bevolking met ‘voldoende’ vertrouwen in zeven instituties* Bevolking van 18+, 2008–2010 (Bron: COB 2008/1 – 2010/1)
* Vermeld zijn percentages scores 6-10 op een schaal van 1 (geen enkel vertrouwen) tot 10 (alle vertrouwen) op de vraag ‘Hoeveel vertrouwen heeft u op dit moment in de volgende instellingen in Nederland?’
(Bron: CBS Landelijke Jeugdmonitor 2009)
Dagelijks loggen 2,6 miljoen Nederlanders in op Windows Live Messenger, per maand zijn dat er 6 miljoen. In een gemiddelde maand worden er in Nederland meer dan 1 miljard Messenger gesprekken gevoerd, per Messenger gebruiker zijn dat gemiddeld 165 gesprekken per maand. 13% van alle online tijd van alle Nederlanders wordt doorgebracht op Windows Live Messenger. (Microsoft 2009)
Van alle nationaliteiten die gebruik maken van LinkedIn, zijn de Nederlanders relatief het best vertegenwoordigd. Onder de ruim 62 miljoen gebruikers wereldwijd zijn 1,7 miljoen Nederlanders. (Bron: zibb.nl 2010)
Internetgebruik, naar leeftijd en sekse, 2005/06 en 2008 (eu 25 en Nederland, in procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
6-7 jaar
8-9 jaar
Nederland in 2008 jongen Nederland in 2008 meisje
(Bron: Eurobarometer, 2005/6 en 2008)
10-11 jaar
12-13 jaar
EU 2008 meisje EU 2008 jongen
14-15 jaar EU 2005/06 jongen EU 2005/06 meisje
16-17 jaar
In 2008 waren er een paar duizend twitteraars in Nederland. In april 2010 telt micro-blogdienst Twitter inmiddels meer dan 105 miljoen geregistreerde gebruikers wereldwijd. Waarvan naar schatting ruim 1,3 miljoen Nederlanders. (Bron: Twitter.com/Sysomos.com, 2010)
auteur Titel [ Nieuwe verbindingen: feiten & cijfers ]
1987
arme mensen – rijke mensen 78 78 71 allochtonen – autochtonen 66 lageropgeleiden – hogeropgeleiden werklozen – werkenden 49 63 63 jongeren – ouderen 38 61 60 werkgevers – werknemers 68 57 53 plattelanders – stadsmensen 32 41 43 arbeidersklasse – middenklasse 22 33 32 vrouwen – mannen
De grootste sociale netwerksite in Nederland is het in 2004 opgerichte Hyves. In december had Hyves 9,5 miljoen leden waarvan 1 miljoen uit het buitenland. Dat betekent dat de site zo langzamerhand het grootste deel van Nederland in haar database heeft zitten. Op plaats twee staat Facebook, gevolgd door Netlog. (Bron: hyped.nl 2010)
Nieuwe verbindingen
In 2008 had 78,3% van de jongeren van 12 tot 25 jaar tenminste wekelijks contact met familieleden; 97,8% had tenminste wekelijks contact met vrienden en kennissen.
idee april 2010
Perceptie van grote of zeer grote sociale tegenstellingen* Bevolking van 18+, 1987–2010 (in procenten)
27 Erwin Angad-Gaur Vlag en koningshuis
Twee bijdragen over de Nederlandse identiteit… die niet zou bestaan.
Vlag en koningshuis Dè Nederlandse identiteit bestaat niet. Maar dat wil niet zeggen dat gedeelde cultuur niet van belang is, meent Erwin Angad-Gaur. Door onze gezamenlijke cultuur kunnen we met elkaar spreken en ons daarin met elkaar verbonden voelen. door Erwin Angad-Gaur
De Belgische schrijver en politicus Jules Destrée schreef in 1912 een open brief aan de Belgische koning Albert met daarin de legendarisch geworden zin ‘Sire, il n’y a pas de Belges’ (Sire, er zijn geen Belgen). In Nederland was het verrassenderwijs het eigen koningshuis dat in 2007 plots bij monde van de toekomstige koningin soortgelijke woorden sprak. ‘De Nederlander bestaat niet’. Hoewel Maxima haar betoog ter geruststelling vervolgde met de constatering dat ook ‘de’ Argentijn niet bestaat en vooral een, op zich weinig opzienbarend, pleidooi voor diversiteit en ‘eenheid in verscheidenheid’ bedoelde te houden, waren het naast
enkele nationalistisch getinte politici, vooral de toch zelden kritische leden van ‘s lands Oranjeverenigingen die bij monde van hun voorzitters tegen de gewraakte zin te hoop liepen. Zij hadden gelijk. Hoe waar of goedgekozen de bewoordingen ook, het ‘nationaal symbool’ is bij uitstek de ontvanger van wijze observaties als die van Destrée, en niet de bron.
Nieuwe verbindingen
Het belang van een gedeelde cultuur
Dat neemt niet weg dat ‘de’ Nederlander uiteraard niet bestaat, zoals inderdaad ook ‘de’ Argentijn niet bestaat. Terwijl er toch wel degelijk een verschil bestaat tussen de niet-bestaande Nederlander
idee april 2010
26
We wonen met zijn allen op ruim vier miljoen hectare grond. We springen collectief in het oranje rond als het Nederlands elftal speelt. In het buitenland vallen ‘Nederlanders’ altijd op, en niet zozeer omdat we nu zo lang zijn. Wat maakt ons – naast ons paspoort – nu eigenlijk een Nederlander? Wat verbindt ons?
Het rijtje is uiteraard niet volledig, maar hoe dan ook opmerkelijk kort. En als wij bovendien met gepast historisch besef bedenken, dat wij in onze geschiedenis vooral hebben uitgeblonken in het niet willen hebben van een koning of een koningshuis, wordt het rijtje ook nog eens uitzonderlijk
Zoals de Belg niet bestaat, bestaat de Nederlander dan ook nauwelijks. In tegenstelling tot België was Nederland tot voor kort verdeeld in zuilen en niet in grotendeels geografisch aan te duiden – en dus op te splitsen – taalgebieden. Zuilen evengoed, met eigen vlaggen, liederen en symbolen, een eigen elite en eigen kranten en omroepen. Van een gedeelde ‘nationale’ cultuur en een gedeelde ‘nationale’ historie is hierdoor jarenlang geen sprake geweest (nog in 1954 verboden de Nederlandse bisschoppen de gelovigen naar de vara te luisteren of lid te worden van de nvv (de voorloper van de fnv); stemmen op de pvda werd ‘ernstig ontraden’). De zoektocht naar een nationale identiteit werd vanaf de jaren zeventig een van de grootste
uitdagingen; een zoektocht die nog steeds niet is voltooid, en die recent door Wilders en Verdonk vertaald wordt in het populistische wij-zij denken: de Nederlander is de niet-moslim, is de niet-buitenlander. Het is een gevoelen dat met name door kosmopolische denkers al te vaak wordt onderschat en als irrationeel terzijde wordt geschoven: onzekerheid over de eigen identiteit leidt al snel tot angst voor het vreemde en zou mede kunnen verklaren waarom het verzet tegen de Europese eenwording en de internationalisering juist ook in Nederland zo dominant lijkt te zijn. Zonder investering in de Nederlandse cultuur, zal verdere internationalisering steeds moeizamer verlopen. Want vergist u niet: een gedeelde cultuur doet ertoe. De Amerikaanse socioloog E.D. Hirsch beschreef ooit in Cultural Literacy hoezeer communicatie niet alleen van een gedeelde taal, maar ook van gedeelde culturele kennis afhankelijk is. De steeds verdere specialisering binnen het onderwijs zag hij daarom als een bedreiging voor ons vermogen elkaar te begrijpen, aangezien de introductie van keuzevakken en steeds specialistischer afstudeerrichtingen, de in de samenleving algemeen gedeelde kennis steeds verder erodeerde. Hirsch pleitte daarom voor de invoering van een canon van begrippen, waarvan elke Amerikaan, al was het oppervlakkig, de betekenis zou moeten kennen. Een wellicht moeilijk te implementeren maatregel; ook de huidige
29
Nederlandse hang naar historische canons maakt duidelijk dat wat wel en niet op de lijst behoort te staan tot meer discussie leidt dan de vraag over het nut van de maatregel zelf. Evengoed heeft Hirsch gelijk als hij stelt dat communiceren meer vereist dan het spreken van dezelfde taal, of wellicht beter gezegd: dat een taal meer is dan letters, woorden en zinnen alleen. Om elkaar te begrijpen is het van belang dezelfde taal te kennen, maar ook is het van belang zoveel mogelijk dezelfde associaties bij dezelfde woorden en symbolen te voelen. Hoe groter de gedeelde kennis en ervaring, hoe eenvoudiger het wordt om met elkaar te communiceren. Op dezelfde wijze heeft gedeelde kennis een belangrijke invloed op een nationaal saamhorigheidsgevoel, een gevoel dat zowel uitdrukking is, als het gevolg, van het behoren tot dezelfde groep. Een groep die anders is dan andere groepen; een groep waarvan de leden elkaar verstaan, meer dan zij anderen (denken te) verstaan; een groep met een eigen systeem van culturele symbolen en betekenissen; een groep met eigen gedeelde ervaringen. De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn denken, om Wittgenstein maar eens te parafraseren. Maar de grenzen van de taal zijn in bredere zin ook de grenzen van ons land en onze loyaliteit. Een natie zonder gedeelde cultuur is daarom geen natie, maar slechts een juridisch-economische
Erwin Angad-Gaur Vlag en koningshuis
Want wat zijn nu eigenlijk onze nationale symbolen? Onze vlag en ons koningshuis. Daarmee is het meeste eigenlijk wel gezegd. Ons volkslied, dat in 1932 het reeds lang vergeten ‘Wien Neêrlands Bloed’ verving, is onlosmakelijk verbonden met de mythe van ons koninklijk huis. Zoals ook onze sporters met de kleur oranje en niet met de driekleur verbonden worden. De windmolens, klompen, tulpen, klederdracht en kazen waarmee wij in het buitenland geassocieerd worden, spelen in ons zelfbeeld nauwelijks een rol.
dun van substantie. Nederland is immers vooral bijzonder geweest in zijn afkeer van het koningschap. De eerste Oranjes mochten ‘stadhouder’ zijn van de Republiek der Nederlanden, maar geen koning. Na de Bataafse Republiek en koning Lodewijk Napoleon keerden de Oranjes weliswaar terug als koning, maar de tweede Oranjevorst, koning Willem II, werd al aan banden gelegd door onze parlementaire vader des vaderlands (overigens ook van Duitsen bloed) Johan Ruben Thorbecke. Een man die wij in Nederland nauwelijks kennen of eren, vermoedelijk omdat verering van de schrijver van onze grondwet op gespannen voet staat met onze moderne verering van het koningshuis.
Nieuwe verbindingen
en de al evenmin bestaande Argentijn. Het is een kwestie van nationaal saamhorigheidsgevoel, meer nog dan van geografie, cultuur en geschiedenis. Al staat het één niet los van het ander. Het clubgevoel is niet hetzelfde als de clubkleuren, het clublied en de clubhistorie, maar zij staan ook niet in een enkelvoudig verband tot elkaar. Kennis van de symbolen en historie van de club zijn uitingen van de clubliefde, maar ook de clubliefde zelf bestaat niet zonder clubsymbolen en historie. Zonder historie geen Feyenoord-gevoel en zonder Feyenoord-gevoel geen clubhistorie.
idee april 2010
28
‘Als het gezin, het geloof, het recht of de school de hoekstenen van de samenleving zijn, dan is de cultuur het cement. Als democratie het hart is van de moderne maatschappij, dan is cultuur nog altijd het dna’
‘Een natie zonder gedeelde cultuur is geen natie, maar slechts een juridisch-economische entiteit. Een wellicht nuttig, maar qua gevoel en identificatie, net zo’n wezensvreemd begrip als “Europa”’
31
door Boris van der Ham
De Nederlandse identiteit (in 20 seconden)
Voortrekkers en baanbrekers Het was juli 1992. Ik was 18 jaar en toerde met een interrail-ticket door Europa. Met dit ticket kon ik voor één prijs een maand lang met de trein door alle landen van Europa reizen. Na Kopenhagen, Berlijn en Praag nam ik de nachttrein naar Italië. Venetië. Aangekomen, trok ik ’s ochtends vroeg te midden van een karavaan van andere rugzaktoeristen naar de Jeugdherberg nabij het San Marcoplein. Nog voor ik mijn rugzak had uitgepakt was ik in gesprek met Franse, Australische, Amerikaanse en Japanse leeftijdsgenoten. We vertelden in geuren en kleuren over de landen en steden die we hadden bezocht. We probeerden elkaar te overtroeven met onze ervaringen. You really have to go to Istanbul, that’s neat!, zei een Canadese jongen. Meer competitie was er over de landen waar we zelf vandaan kwamen. Wie kan het meest opwindende verhaal vertellen over zijn land? What’s up in your country? was de vraag, waarna er ongeveer 20 seconden de tijd was om de zaalgenoten te imponeren voordat de aandacht weer naar een ander verschoof. Ook aan mij werd de vraag gesteld. What’s up in Holland? Dat was niet
makkelijk. Het lukte me wel om de excentrieke kenmerken van Nederland op te lepelen, zoals ons nuchtere drugsbeleid, de machtige sociale zekerheid en de grote seksuele vrijheid. Maar was dat de kern van Nederland? Ik had er eigenlijk nooit over nagedacht. Ik stamelde dat we a flat country zijn, waar much is possible. Er moet toch wel meer te vertellen zijn in 20 seconden?
Boris van der Ham Voortrekkers en baanbrekers
Erwin Angad-Gaur is muzikant, publicist, kunst- en cultuurwetenschapper, secretaris/directeur van de Ntb (de vakbond voor musici en acteurs) en mede-oprichter van het Platform Makers.
Discussies over ‘dè Nederlandse identiteit’ worden veelal weggezet als speeltjes van conservatieve krachten. Vanuit een kosmopolitische houding kan er echter wel degelijk ook een nuttige bijdrage aan dat debat worden geleverd, meent Boris van der Ham.
Wat is de Nederlandse identiteit? Veel Nederlanders lijken vaak het buitenland nodig te hebben om daarop een antwoord te krijgen. Als er een ramp gebeurt in Nederland wordt massaal de Amerikaanse tv-zender cnn opgezet en gekeken of we dáár het nieuws hebben gehaald. Soms lijkt iets pas echt belangrijk als het door een nieuwslezer uit het buitenland wordt uitgesproken. Nederlandse kranten plaatsen buitenlandse berichtgeving over Nederland op een prominente plek, soms wel een halve pagina vol. De meest gezaghebbende boeken over Nederland zijn meestal van Engelse, Duitse of Amerikaanse afkomst. Ook de meest vleiende woorden over Nederland
Nieuwe verbindingen
In het zuilentijdperk hebben wij vooral geïnvesteerd in de eigen cultuur van de eigen zuil met daarbij een minimaal, zij het wezenlijk, besef dat onze zuil uiteindelijk toch ook een Nederlandse zuil was. Dat minimale besef, voornamelijk verankerd in ons koningshuis, is zonder verzuiling echter een te dun fundament voor een zelfbewuste samenleving. Vandaar onze zoektocht. Vandaar onze hang naar aangrijpingspunten voor de Nederlandse identiteit. Dat juist de partijen die het meeste inspelen op de onzekerheid van nationale identiteit en de angst voor de grote wereld die haar dreigt te overspoelen, het minst geneigd zijn in cultuur te investeren, is in dat opzicht op zijn minst een opmerkelijk gegeven te noemen.
Zowel Nederland als Europa zouden er goed aan doen te investeren in kunst, cultuur, cultuurbeleving, culturele uitwisseling en cultuuronderwijs. Zonder daarbij sturend op te treden en zonder onderscheid tussen zogenaamde ‘hoge’ of ‘lage’ cultuur. Een taal moet zichzelf ontwikkelen. Maar het scheppen van vruchtbare grond voor die ontwikkeling zou meer en nadrukkelijker als overheidstaak moeten worden gezien. Een nationaal kunst- en cultuurbeleid dient daarbij niet de verheffing van het volk, of de integratie van allochtonen, zoals de pvda vaak voorstond. Het is ook niet in overwegende mate van belang omdat de aanwezigheid van cultuuruitingen, zoals d66 in zijn verkiezingsprogramma uit 2006 schreef, een ‘aantrekkelijk vestigingsklimaat’ bevordert. Het bevorderen van kunst en cultuur dient de gehele samenleving, vooral omdat kunst en cultuur uiteindelijk bepalen wie wij zijn. Omdat kunst en cultuuruitingen duiden hoe wij denken en met wie wij praten. Omdat zij zowel ons wezen, als onze vlag zijn.
idee april 2010
30
entiteit, een wellicht nuttig, maar qua gevoel en identificatie net zo’n wezensvreemd begrip als ‘Europa’. Als het gezin, het geloof, het recht of de school de hoekstenen van de samenleving zijn, dan is de cultuur het cement. Als democratie het hart is van de moderne maatschappij, dan is cultuur nog altijd het dna. Cultuur is, meer nog dan iets dat wij gezamenlijk beleven, iets dat ons definieert omdat wij over, maar vooral ook dankzij, onze gezamenlijke cultuur met elkaar kunnen spreken en ons daarin met elkaar verbonden kunnen voelen. Dit gaat uiteraard aan de creatie van nationale symbolen vooraf.
‘Het zijn mensen, waard de aarde te betreden; ieder van hen is een koning in het klein […] Men kan hen onder druk zetten, onderdrukken kan men ze niet!’
In beide citaten wordt de vergelijking met ‘koningen’ getrokken. De Nederlandse samenleving werd immers niet meer geregeerd door één autoritaire koning die mensen voorschreef hoe ze moesten denken en leven, maar mensen regeerden min of meer zichzelf. In een individuele samenleving is er niet één koning, maar zijn er miljoenen. Dat beeld, van een eigenzinnige gemeenschap van individuen, vind ik ook voor het 21ste eeuwse Nederland van toepassing. Maar hoe zouden we dat nu kort kunnen samenvatten? Wat ‘pitchen’ we voortaan in de jeugdherbergen van de wereld? Is er een mooie tekst, liefst ook uitgesproken door een Nederlander, die dit alles deugdelijk samenvat? Ik zou dan kiezen voor een tekst van Koningin Wilhemina. Op 27 juni 1945 hield zij haar eerste
33
radiotoespraak op radio Oranje, weer terug op Nederlandse bodem. Ze deed een oproep aan het bevrijde Nederland.
‘Wij willen ons ertoe zetten onszelf op te bouwen en onze kinderen, elk naar eigen overtuiging, opdat wij als volk de moeilijkheden, die wij op onze weg zullen ondervinden, te boven kunnen komen. Immers, wij willen trachten voortrekkers en baanbrekers te zijn voor de nieuwe tijd, die voor ons ligt’. Ik vind dit een prachtige tekst, die – wat mij betreft – zo de preambule van onze grondwet zou kunnen vormen. Het draagt de diversiteit van Nederlanders in zich, maar ook de gemeenschappelijke ambitie om voorop te willen lopen, de wereld in te trekken en niet angstig te zijn voor toekomst. Nederland was altijd op z’n best als het lef toonde. In de 16de eeuw werd hier een nieuwe standaard gezet toen het vocht tegen tirannie en godsdienstvrijheid eiste. Ook toen wisten we niet waar we zouden uitkomen. We waren de eersten die in 1602 een multinational opzette, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, die werelddelen ontdekte. Ook daar was de uitkomst niet zeker. Ondernemers als Anton Philips staken hier hun nek uit. Nederland was de uitwijkplek voor vrijdenker Locke, Descartes, Bayle en vele anderen. Nederlandse schilders, zoals Vermeer, Rembrandt, Van Gogh en Mondriaan veroverden de wereld door met hun gave af te wijken van de norm. Onze ethische wetgeving was baanbrekend, en vond in eerste instantie vooral verzet in andere landen. Voortrekkers en baanbrekers zijn; het is een optimistische definitie van de Nederlandse identiteit, met een uitnodigend doel. En ik heb het getimed: het is te zeggen in 20 seconden.
Boris van der Ham is Tweede Kamerlid voor D66.
Boris van der Ham Voortrekkers en baanbrekers
Ik merk dat er onder sociaal-liberalen, ook buiten d66, een soort huiver is om aan dit debat mee te doen. Discussies over ‘De Nederlandse Identiteit’ worden veelal weggezet als speeltjes van conservatieve krachten. Meedoen aan dit debat zou contrair zijn aan de kosmopolitische houding die sociaal-liberalen willen innemen. Ik ben geneigd daar iets anders over te denken. Sterker nog: ik vind dat juist vanuit een kosmopolitische houding er weldegelijk een nuttige bijdrage aan dat debat kan worden gegeven. Dat zijn we zelfs aan onze stand verplicht. Kunnen we een positieve lading en wending geven aan dit nationale identiteitsdebat?
Als ik zelf denk aan de Nederlandse identiteit, dan grijp ook ik terug op wat buitenlanders over ons hebben beweerd. Zo vind ik de omschrijving van de Franse filosoof Voltaire mooi. Toen hij aan het eind van de 18de eeuw Nederland bezocht omschreef hij Nederland – en met name Amsterdam – als het een ‘pakhuis van de wereld’. Door de open economie, de havens, de handel en de open geest kwamen vele culturen, mensen en goederen samen en dat had in zijn ogen een paradijselijke aantrekkingskracht. Een mooi beeld. Nog fraaier zijn de omschrijvingen opgetekend door de grote Duitse schrijvers Goethe en Schiller. Vooral aan het eind van de 18de eeuw waren Duitse schrijvers opmerkelijk enthousiast over de Nederlandse vrijheidsstrijd en onafhankelijke geest. Zij zagen de strijd, gevoerd in de 16de eeuw tegen de tirannieke Spaanse koning Filips ii, als een principiële strijd voor vrijheid. Zo schreef Goethe het toneelstuk ‘Egmond’ waarin hij die vrijheidsstrijd schetste. Egmond – een strijdmakker van Willem van Oranje – zegt daarin over Nederlanders: ‘Het zijn mensen, waard de aarde te betreden; ieder van hen is een koning in het klein […] Men kan hen onder druk zetten, onderdrukken kan men ze niet!’. Ook Goethes tijd- en landgenoot Friedrich Schiller hemelde de Nederlandse vrijheidsstrijd tegen Koning Filips ii op. In het toneelstuk ‘Don Carlos’ roept een medestander van de Nederlanders uit: ‘Geef ons terug wat u van ons nam en word de koning van miljoenen koningen. Geef ons vrijheid van denken!’
Nieuwe verbindingen
Na twee politieke moorden, op 6 mei 2002 op Pim Fortuyn en op 2 november 2004 op Theo van Gogh, waaide die wind snel anders. Zo stond er in de The New York Times: Something sad and terrible is happening to the Netherlands, long one of Europe’s most tolerant, decent and multicultural societies. ‘Going Dutch’ is nu een sinister vooruitzicht, schreef een Britse journaliste in het Britse dagblad The Times. Sommige buitenlandse commentatoren spraken met leedvermaak over de Nederlandse crisis en zagen hierin hun standpunt bevestigd dat een land ‘zonder principes’, waar alles maar ‘moet kunnen’, gedoemd is tot de ondergang. Nederlandse opiniemakers aapten dit vervolgens weer snel na. Tegelijk ontvlamden discussies over de integratie van buitenlanders, de gezond-
heidszorg, de kloof tussen burger en politiek, het onderwijs, de vrijheid van meningsuiting, de oorlog in Irak, de Islam, de economie – over wat niet! Om dit onbehagen te kanaliseren werden er ronkende plannen gepresenteerd, tègen onveiligheid, vóór de integratie, tègen bureaucratie, vóór democratische vernieuwing en tègen de verloedering van Normen en Waarden. Tegelijk werd de ‘Nederlandse identiteit’ onderwerp van debat. De jaarlijkse Boekenweek van 2005, die als thema ‘Vaderlandse Geschiedenis’ had, werd de meest succesvolle uit zijn bestaan.
idee april 2010
32
worden vooral in het buitenland gesproken. De Economist prees Nederland op 2 mei 2002 de hemel in. Onder de titel Going Dutch werd Nederland bewonderd om het economische succes van het ‘poldermodel’ en onze vrijheden. Het blad riep Nederland op daar eens wat trotser op te zijn: It is time they cast aside this lack of confidence. They have much still to teach – if only the world will learn. In die dagen waren Nederlanders trots op Nederland, omdat anderen het ons souffleerden.
hans van mierlo 1931 – 2010
35 in memoriam Hans van Mierlo
Een groot deel van Van Mierlo’s politieke handelen is het rechtstreekse gevolg van zijn overtuiging dat onze democratie niet kan voortbestaan zonder vernieuwingen die een eind maken aan het fundamentele tekort. ‘We moeten de revolutie maken voordat hij uitbreekt’, was een van zijn paradoxale uitspraken. Na het eerste succes van d66 (in 1967 met zeven zetels in de Tweede Kamer) kwam de staatscommissie Cals Donner met het advies om de burgers niet alleen de kamer maar ook de formateur te laten kiezen. Dat voorstel ging een heel eind in de goede richting. Maar het was ook een belangrijke inbreuk op de macht van de gevestigde orde en werd dan ook snel in de archieven bijgezet. Van praktischer belang was Van Mierlo’s initiatief om samen met de pvda en de ppr (een van de partijen die later opging in Groen Links) een schaduwkabinet met regeringsprogramma te formeren dat de kiezer kon steunen door op een van de drie partijen te stemmen. Het was een stoutmoedige actie om de bestaande orde te doorbreken. Na snoeiharde formatieonderhandelingen met kvp en arp resulteerde de vernieuwingspoging in het kabinet-Den Uyl maar niet in de vooral door d66 beoogde Progressieve Volkspartij van de drie partijen.
Maar na acht jaar kwam hij onverwacht terug – als minister van Defensie in het kabinet Van Agt ii waarin premier en de vicepremier Den Uyl zo met elkaar overhoop lagen dat het kabinet binnen een jaar bezweek. Het was een ongelukkig avontuur temeer daar Van Mierlo aan zijn ministerschap een slepende leverinfectie overhield – opgelopen tijdens een bezoek aan het Nederlandse vn-detachement in Libanon. Na de vervroegde verkiezingen van september 1982 (waar d66 terugviel van 17 zetels naar 6) verdween Hans weer uit de politiek – maar dit keer niet voor lang. In 1983 werd hij gekozen tot lid van de Eerste Kamer en daar groeide het voornemen om het verzwakte d66 – na het vertrek van Terlouw in 1982 in leven gehouden door de onvermoeibare Engwirda – weer overeind te krijgen. Dat lukte. Met Van Mierlo als lijsttrekker haalde d66 9 zetels in 1986, 12 zetels in 1989 en 24 in 1994. De partij was echt groot geworden en Van Mierlo bereikte bij de formatie van het eerste paarse kabinet een belangrijke politieke doorbraak door de Christen Democraten buiten het kabinet te houden. Voor het eerst sinds de invoering van het algemeen kiesrecht (1918) deden ze niet mee. Een generatielange vanzelfsprekendheid was verdwenen. Onze democratie was een beetje normaler geworden en zonder Van Mierlo was dat niet gelukt. Met het ministerschap in van Buitenlandse Zaken in dat eerste paarse kabinet eindigde zijn politieke loop-
Nieuwe verbindingen
De Nederlandse kiezer mist het recht om zijn eigen regering te kiezen… en dat moet veranderen. Zo ongeveer was de boodschap waarmee Hans van Mierlo in 1966 de politieke arena binnenstormde. De burger moest twee stemmen krijgen: een voor het kiezen van de macht (de minister-president) en een voor het kiezen van de controle op de macht (het parlement). Pas dan zou ons stelsel echt democratisch zijn. Tot op de dag van vandaag is het bij een ideaal gebleven. Nog steeds zijn het niet de burgers die uitmaken wie er gaat regeren. Nog steeds hebben ze geen echte keus en moeten ze maar afwachten wat de kabinetsformatie oplevert.
D66 betaalde een hoge prijs: als er toch al een gemeenschappelijke programma is waarom zou je dan nog op d66 stemmen en niet meteen op Den Uyl? Van Mierlo voelde zich verantwoordelijk voor de electorale afgang en maakte als politiek leider (in 1973) plaats voor Terlouw die in 1981 veel succes haalde met d66 als ‘redelijk alternatief ’. Duidelijkheid vóór de verkiezingen bleef een uitgangspunt van d66. Voor de verkiezingen werd bepaald met wie wel en met wie niet zou worden samengewerkt. In de politieke cultuur van toen was dat een kwestie van elementair fatsoen tegenover de kiezer die dan in elk geval wist aan welke regeringscoalitie de partij zou willen meedoen. Intussen ontwikkelde d66 zich tot een links liberale partij met sociaaleconomische opvattingen die nogal wat behoudender waren dan die van Van Mierlo. Zijn vertrek uit de politiek leek definitief.
idee april 2010
Hans van Mierlo en de Nederlandse politiek
Met vele andere politici heeft Van Mierlo dus gemeen dat hij zijn doelstellingen niet realiseerde. Maar in iets anders is hij vrijwel uniek: het vaderschap van een politieke partij. Dat is vrij zeldzaam: Abraham Kuyper richtte de arp op, Domela Nieuwenhuis de sdb, de meeste andere partijen zijn het resultaat van groepswerk. Bij d66 ging het zo: op 18 december 1966 kwam het na twee dagen vergaderen in de Amsterdamse Rai niet tot partijvorming. De congresgangers moesten de zaal uit en liepen morrend te hoop in de wandelgangen. Mislukking leek een feit. In die chaotische situatie was het Van Mierlo die een groot beeldhouwwerk beklom en met een vurig betoog de congresgangers overhaalde om nog een derde dag bijeen te komen. Toen (op 27 december) kwam d66 echt tot stand. Van Mierlo liet op die decemberavond in de Rai voor het eerst zijn redenaarstalent en overtuigingskracht zien. Het waren kwaliteiten die hem zouden blijven typeren als volkstribuun en integere vriend van de publieke zaak die op unieke momenten de werkelijkheid verandert door te verwoorden wat bij zijn toehoorders sluimert.
Jan Vis
Deze In Memoriam is te beluisteren als Podcast www.d66.nl/kennis/item/podcast_idee
Hij sprak verstandige taal bij de wijk die veel energie zou gaan besparen; benaderde met de plaatselijke folder in de hand voorbijgangers in diverse winkelcentra; stak een hart onder de riem van de aanwezigen in een hotel in Zeist, bezocht een voetbalclub in Oud-Beijerland en bleef enthousiast op een desolaat parkeerterrein in Zuidoost Amsterdam. Steeds omstuwd door enthousiaste mensen in witte jassen met groene letters, die al reikhalzend naar zijn komst hadden uitgezien. De dag eindigde in een café in IJsselstein, waar van hem een pakkend antwoord werd verwacht op de meest uiteenlopende vragen. Die gaf hij en het bleef pokkenweer.
Een van onze tochten voerde ons langs het olvg. Het was laat, donker al, de wind joeg striemend de regen door de glimmende straten. Het ging niet goed met Hans van Mierlo. Onderweg naar Wageningen spraken we niet veel. Mijn gedachten dwaalden terug naar de jaren tachtig, naar het congres waar ik genageld aan mijn stoel naar de rede van de grote magiër had geluisterd. Hij kwam terug als politiek voorman. De man die ’s morgens met een bloedspoor van het scheren op zijn kraag in een vergadering verscheen. Die zich met zijn lidmaatschapskaart in de hand bleef aandienen aan de congresbalie, om zich te legitimeren. Terug naar huis dacht ik aan Alexander. Niemand meer boven hem, D66 is ouder geworden.
Marijke Mous
37 auteur Titel
Naast mij in de auto zat een doodvermoeide Alexander. Hij kuchte en snotterde wat, accepteerde dankbaar water en wybertjes. Van een dutje zou hij misschien wat opknappen, maar dat zat er niet in. Steeds werd hij opgebeld over de meest uiteenlopende zaken. Hij sprak kort en directief met allerlei mensen, sloot steeds af met een vriendelijk ‘hoi’. We waren de dag fris begonnen. Hij verwelkomde mij in zijn huis, every inch a gentleman, stelde zijn katjes aan mij voor en constateerde dat we op pad moesten. Naar Veenendaal. Daar was een project. Er zouden er nog vele volgen. Het goot pijpenstelen.
Agnes, Camiel en Wouter kunnen erover meepraten. Zij speelden het niet klaar. Agnes zou niet in haar hoofd gehaald hebben om te zeggen dat zij koos voor haar gezin, dat doe je niet als vrouw. Camiel koos voor zijn libido en Wouter had niet het lef om toe te geven dat hij zichzelf in de nesten had gewerkt door minister en partijleider tegelijk te willen zijn. Daar moet Job nog maar eens goed over nadenken.
Nieuwe verbindingen
Wat is Van Mierlo’s betekenis voor de Nederlandse politiek? Latere generaties zullen daar scherper over kunnen oordelen dan tijdgenoten. De oorspronkelijke doelstelling (het recht om de eigen regering te kiezen) is niet bereikt. D66 zelf is er opvallend zwijgzaam over. Inmiddels ontwikkelt zich het idee dat de aanvoerder van de grootste fractie premier moet worden. Dat is een karikatuur van echte democratie want daarmee komt het kiezen van de volksvertegenwoordiging op het tweede plan. De meeste kiezers associëren d66 inmiddels met het referendum en de gekozen burgemeester. Bij de oprichting van d66 waren dat puur secondaire kwesties, ook voor Van Mierlo (het referendum werd op het eerste partijcongres zelfs uitdrukkelijk afgewezen). En nog steeds is er vrijwel niets van gerealiseerd.
Drie dagen speelde ik voor chauffeur van onze lijsttrekker, vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen. Zag over welke mentale en fysieke kracht een mens moet beschikken om een politiek leider op campagne te kunnen zijn. Het is topsport zonder blessures, want the show must go on. Non stop alert zijn, belangstelling tonen, ongemak en tegenslag negeren en doordrongen blijven van het besef dat je gedragen wordt door een aanhang die gekoesterd en geprezen moet. Daarbij steeds fit en ontspannen ogen. Excelleren als baan; AP doet het met overtuiging.
idee april 2010
36
Column Mous De politiek en de mannen
baan. Hij werd minister van staat – een eretitel die hij met enige aarzeling accepteerde.
39
door Ad van Vugt
Taal is een waardevol fenomeen. Hoe men iets noemt, bepaalt hoe men er mee omgaat. In de zorg bijvoorbeeld wordt het woord ‘patiënt’ steeds vaker vervangen door ‘cliënt’. Deze cliënt verwacht veel van de zorg, is mondig en stelt eisen aan de kwaliteit van de behandeling en de servicegerichtheid van de zorgverlener. Als het gaat over immigranten in de Nederlandse samenleving, spreken we steeds vaker over ‘nieuwe Nederlander’ dan over ‘allochtoon’ of – nog ouder – ‘gastarbeider’. In de politiek spreken we ook al weer een tijdje over d66 als ‘partij’, terwijl het (juridisch) nog steeds ‘vereniging’ is. Maakt het eigenlijk wat uit welke naam je het beestje geeft? In dit artikel
betoog ik van wel. Politieke partijen moeten weer onderdeel worden van de samenleving, en niet van de overheid. Een politieke partij is een vereniging van mensen onderling. En dan past het woord ‘vereniging’ beter dan ‘partij’. De samenleving verandert Dat de samenleving is geïndividualiseerd is geen nieuws meer. Ook niet de kritiek op deze veranderende samenleving waarin individuen klaarblijkelijk als egoïstische atomen naast, en niet met, elkaar leven. Kerk, vakbond maar ook de politieke partij zijn niet meer de instituties van vroeger waar mensen vanzelfsprekend ‘lid’ van zijn. Beroepen
Nieuwe verbindingen
De partij als politieke vereniging
Ad van Vugt De partij als politieke vereniging
Nieuwe verbindingen in de politiek
idee april 2010
38
Politieke partijen – ook D66 – worden door burgers vaak vereenzelvigd met ‘Den Haag’. Volgens ondernemer Ad van Vugt zouden politieke partijen weer onderdeel moeten worden van de samenleving, en niet van de overheid. De vereniging als verbinding tussen mensen onderling.
Een probleem is dat ‘de politiek’ hier momenteel niet bij aansluit; politieke partijen zijn nog steeds ingericht op basis van de oude, collectief georganiseerde verzuilde samenleving. De blik is gericht naar boven, naar de top, naar de besluiten van de regering en de uitvoering door de overheid. Ook door de manier waarop onze democratie func-
De partij als partij In een democratie staat ieder mens staat een stukje van zijn vrijheid (zijn private domein) af om die zaken die beter collectief kunnen worden geregeld ook op die manier te regelen. Daartoe wordt een overheid in het leven geroepen die
De partij als vereniging Om hieraan tegenwicht te bieden, zou de politieke partij weer een echte vereniging moeten worden (wat zij trouwens juridisch nog steeds is). De politieke partij moet weer iets worden van mensen onderling (het publieke domein). Noem een partij een vereniging. Dit lijkt triviaal, maar impliceert heel veel; van een focus op de politieke wereld in Den Haag naar de samenleving. De partij als politieke vereniging moet zich meer bezighouden met wat er in de maatschappij leeft. Let wel, de partij als vereniging heeft ook een functie in ‘Den Haag’. Het is geen kwestie van of-of maar van en-en. De politieke vereniging is bij uitstek geschikt
Aansluiting bij initiatieven Politieke verenigingen moeten dus weer aansluiting zoeken bij lokale initiatieven van mensen onderling. Voorbeelden van deze initiatieven zijn er voldoende. Neem bijvoorbeeld een groep moeders uit Almere die het gebrek aan kinderopvang in hun stad zat waren, en die een eigen kinderopvang regelden. Of vier bejaarde echtparen in Castricum die gezamenlijk een pand, huishoudster en verpleegster inhuurden en zich verheugden op een gezamenlijke oude dag. In beide gevallen greep de gemeente in, respectievelijk omdat de moeders niet gediplomeerd waren om een kinderopvang te beginnen, of omdat het ‘bejaardentehuis’ geen vergunning bezat. De partij als politieke vereniging zou deze initiatieven kunnen ondersteunen, zou het verschil kunnen maken, door haar politieke invloed aan te wenden; bijvoorbeeld om ruimte te scheppen voor deze burgerinitiatieven of om te zorgen dat er geld komt waar dat nodig is. Op deze manier wordt d66 die vereniging die doet wat President Kennedy ooit zei: ‘Don’t ask what your country can do for you but ask what you can do for your country’.
Ad van Vugt is ondernemer in Heiloo, algemeen coördinator van de Permanente Programmacommissie D66 en kandidaat-lid voor de Tweede Kamer.
41
om de verbinding te maken tussen die mensen in de samenleving die behoefte hebben aan een individuele oplossing of oplossing voor een kleine groep. Een afdeling van een politieke vereniging die zijn oor te luisteren legt in de lokaliteit waar ze deel van uit maakt, kan met raad en daad een lokaal initiatief ondersteunen of door gebruikmaking van haar politieke positie de overheid betrekken wanneer dat passend is, op een manier die passend is. Daarin zou overigens een politieke vereniging als d66 niet verschillen van een andere vereniging die hier al erg goed in is, de sp. Het gaat er om dat men zich in het publieke domein ‘verenigt’ en dat men de politieke vereniging gebruikt om in het politieke domein de ruimte te creëren die daar gewenst is om als vereniging dat te doen wat in Den Haag niet hoeft te gebeuren.
Ad van Vugt De partij als politieke vereniging
Privaat, publiek en politiek: drie domeinen In het door het Kenniscentrum van d66 gepubliceerde essay: Vertrouwen op de eigen kracht van mensen (2009), wordt een onderscheid gemaakt tussen drie domeinen: privaat, publiek en politiek. Het privé-domein gaat over het individu als privé persoon. Het publieke domein betreft de relaties tussen mensen onderling; het individu dat in het publiek treedt en zich ‘beschaaft’ aan anderen. Het politieke domein, tenslotte, is het domein van burger ten opzichte van de overheid (let wel de overheid heeft over de mens niets te zeggen). Deze driedeling werd eerder door Paul Frissen gekozen voor zijn boek De staat van verschil. Het kenmerkende van het politieke domein is dat deze haar eigen grenzen bepaalt, en daarmee de grenzen van de andere domeinen. Met andere woorden: in het politieke domein wordt bepaald wat privaat en publiek is. De laatste jaren lijkt deze grens te zijn verschoven; de overheid bemoeit zich met van alles (ook achter de voordeur). De ruimte voor het private en publieke domein wordt beperkt, en de grenzen vervagen. Bovendien verschuift binnen het politieke domein de aandacht van lokale politiek naar ‘Den Haag’; zelfs de gemeenteraadsverkiezingen leiden tot nationale debatten met fractieleiders uit de Tweede Kamer.
collectiviteit organiseert en uitvoert (het politieke domein). Omdat niet alle mensen gelijk zijn, hebben we verschillende meningen over hoe er met die vrijheid van ons moet worden omgegaan en daarom sluiten wij ons aan bij een politieke vereniging. Die vereniging stuurt vervolgens representanten naar de volksvertegenwoordiging waar in dialoog tot meerderheidsstandpunten wordt gekomen met andere verenigingen. De aldus gevormde meerderheidsstandpunten worden ten uitvoer gebracht door de regering met behulp van het overheidsapparaat. Het parlement praat over wat wenselijk is, terwijl de regering het heeft over wat haalbaar is. Een politicus – zo zei ook Alexander Pechtold een tijdje geleden – hoort dan ook thuis in de volksvertegenwoordiging en niet in de regering. Hoe anders vergaat het ons momenteel. We noemen de vereniging een partij; de volksvertegenwoordiging het parlement en de regering lijkt eerder ons te vertellen wat er gaat gebeuren dan dat het de wens van de meerderheid van het volk uitvoert. Politieke leiders nemen in de regering plaats, en regeren in plaats van controleren. Er vindt nauwelijks dialoog plaats in de Tweede Kamer, die door de coalitiepartijen gedomineerd wordt.
Nieuwe verbindingen
zoals arts, notaris, pastoor, of politicus hebben niet vanzelfsprekend meer het respect op basis van hun titel. Onze maatschappij is niet meer strak en van bovenaf georganiseerd; autoriteit is geen vanzelfsprekendheid meer. Maar dit wil niet zeggen dat mensen niet meer in elkaar geïnteresseerd zijn en zich niet met elkaar verbinden. Een daadwerkelijk geïndividualiseerde samenleving bestaat uit individuen die bewust hun eigen leven leiden met verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Mensen vinden elkaar omdat ze gezamenlijk veel tot stand kunnen brengen, en zich realiseren zich dat de overheid altijd niet kan leveren wat zij willen.
tioneert, en regeringen worden samengesteld, zijn politieke partijen meer onderdeel van het pluche dan van de samenleving, terwijl ze haar legitimatie toch vindt op het niveau van mensen onderling. Om dit probleem goed te begrijpen, is het nodig een onderscheid te maken tussen drie verschillende domeinen in de samenleving.
idee april 2010
40
‘De politieke partij moet weer iets worden van mensen onderling. De partij als politieke vereniging moet zich meer bezighouden met wat er in de maatschappij leeft ’
43
‘De boodschap is: jullie moeten het gaan doen, het is jullie crèche, wij helpen alleen in de opstartfase. Geen betutteling, maar empowerment’
door Martin Pikaart
In Utrecht bestaan al meer dan 35 jaar enkele zogeheten ‘(ouder)participatiecrèches’. Dit is een vorm van kinderopvang waarbij de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de organisatie en het daadwerkelijk opvangen van hun eigen kinderen in de leeftijd van 0 tot (meestal) 4 jaar. Deze vorm van kinderopvang is wettelijk erkend en voldoet aan alle kwaliteitseisen van de reguliere kinderopvang; inclusief goedgekeurde binnenen buitenruimte, pedagogische beleidsplannen, verplichte ehbo-diploma’s, controles door ggd en brandweer. De fiscale begunstiging is dan ook gelijk aan die van een ‘normale’ crèche. De enige vereiste waar niet aan wordt voldaan is de regel dat de crècheleiding een relevante opleiding moet hebben. De filosofie achter de participatiecrèche is immers juist dat je dit doet op grond van je ouderschap en niet op grond van een papiertje. Onderling vertrouwen De crèches draaien op basis van vertrouwen
tussen mensen: nieuwe ouders ‘draaien’ mee gedurende een proeftijd van drie maanden, waarin de nieuwe ouders kennis maken met de bestaande oudergroep en aan den lijve kunnen ervaren of het wat voor ze is. Hierna beslissen de nieuwe ouders of zij bij de crèche willen horen en of ze hun kinderen aan de al actieve ouders toe vertrouwen. Anderzijds beslist de crèche of ze aangenomen worden. Hierbij is er in wezen maar één relevant criterium: vertrouw ik mijn kinderen aan deze ouder toe of niet? De participatiecrèche is een ‘gewone’ crèche, maar heeft veel positieve neven ‘doelen’:
1
Ouders leren van elkaar opvoeden. Opvoeden is een maatschappelijk uiterst waardevolle activiteit waar relatief weinig waardering voor is en die zich moeilijk middels onderricht laat aanleren. Op een participatiecrèche leren ouders op een natuurlijke manier van elkaar opvoeden. Als nieuwe ouder kom je immers in een bestaande groep, met ervaren ouders, met regels, afspraken en gewoontes.
2
Ouders geven de opvoeding op de crèche zelf vorm. Hierdoor zijn ze ervan verzekerd dat de omgang nauw aansluit op wat ze zelf willen en gewend zijn, en dat hun eigen normen en waarden gehanteerd worden.
3
Ouders verbinden zich met elkaar. Er ont- staan waardevolle sociale netwerken waarbinnen mensen gemakkelijker vragen over opvoeding stellen, bij elkaar aankloppen voor steun, mantelzorg, oppas of logeerpartijtjes en gezamenlijke activiteiten ontplooien. Omdat het netwerk vooral jonge ouders uit de directe omgeving verbindt in een gezamenlijk belang heeft dit belangrijke uitstralingseffecten voor de veiligheid en leefbaarheid van de wijk.
4
Last but not least: de kosten zijn erg laag. De bulk van de kosten van reguliere kinderopvang zijn de personeelskosten, en die vallen bij participatiecrèches natuurlijk weg.
Kortom, deze vorm van kinderopvang combineert de voordelen van formele en informele kinderopvang. Enerzijds wordt je kind opgevangen door mensen die je persoonlijk kent, zoals in de informele zorg door oma, buurvrouw etc. Met een participatiecrèche creëer je de intimiteit van een dergelijke informele setting waarin kinderen goed gedijen. Anderzijds biedt de opvang tevens continuïteit en voldoet deze aan moderne eisen, zoals verplichte ehbo-diploma’s, hygiëne en pedagogische onderbouwing. Dit model leent zich ook uitstekend voor ouders met kinderen tot 4 jaar die momenteel geen gebruik kunnen of willen maken van reguliere opvang, bijvoorbeeld allochtone ouders. Nieuwe verbindingen op Kanaleneiland De voordelen van deze nieuwe kinderopvang zijn zo evident, en de reacties van de betrokkenen zo positief, dat ik met een andere vader het initiatief heb genomen om de Stichting OOK Kinderopvang
Nieuwe verbindingen
Ouders en hun eigen crèche
Martin Pikaart Ouders en hun eigen crèche
Nieuwe verbindingen vanuit kinderopvang
idee april 2010
42
Wat als je geen oma of buurvrouw hebt die op je kinderen kan passen, terwijl je toch behoefte hebt aan een kleine, intieme kinderopvang? Dan richt je een eigen crèche op. Samen met andere ouders. Martin Pikaart ondersteunt met zijn Stichting OOK Kinderopvang ouders die hun eigen ‘participatiecrèche’ oprichten.
De ondersteuning vanuit Stichting OOK Kinderopvang bestaat uit het beschikbaar stellen van opgedane kennis in vorm van handboeken, dagelijkse begeleiding/coaching van de nieuwe crèche in de opstartfase, en een mentorrol als de crèche de opstartfase eenmaal voorbij is. De begeleiding is erop gericht de groep ouders tot een autonoom functionerende organisatie te ontwikkelen, waarbij de oudergroep gezamenlijk pedagogische uitgangspunten onderkent en uitvoert in de dagelijkse praktijk, en waar laagdrempelig over opvoeding en opvoedingsvraagstukken kan worden gepraat. Het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling dat deze begeleiding de opvang van de kinderen overneemt.
Martin Pikaart is medeoprichter en voorzitter van Stichting OOK Kinderopvang.
Vaak denkt men dat etiquette ouderwets is. Niets is minder waar. De basisregels van etiquette bieden ook vandaag de dag een goede houvast om je staande te houden in het sociale verkeer, ook in een geïndividualiseerde samenleving. In deze samenleving is er minder hiërarchie, zijn relaties vluchtiger, minder structureel en formeel en verloopt contact geregeld via nieuwe communicatiemiddelen. Bij een nieuwe tijd passen ook nieuwe omgangsvormen. Zo zullen weinig jongeren na een leuk feestje nog een handgeschreven bedankbrief aan de gastheer of gastvrouw sturen, maar een enthousiast smsje, tweet of krabbel staat natuurlijk voor hetzelfde. Het medium en de manier van uiting verandert maar de basis van etiquette blijft gelijk. Etiquette draait niet om strenge regels die het mensen alleen maar moeilijk willen maken. Het houden aan de etiquette betekent twee dingen: [1] je verplaatsen in een ander en [2] voorkomen dat iemand zich ongemakkelijk voelt. Dit betekent dat we ons moeten realiseren wat het effect van ons gedrag op anderen is. Iets wat de laatste tijd vaak lijkt te ontbreken. Het aloude spreekwoord ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ moet daarom nieuw leven worden ingeblazen. Natuurlijk is het idioot dat mensen op internet elkaar anoniem de huid vol schelden. Op straat is dat gelukkig geen praktijk van alledag. Maar mensen hebben wel een korter lontje en zijn wantrouwender. De sire campagne ‘aardige mensen, hoe gaan we ermee om’ is dan ook voor velen herkenbaar. Een herwaardering van de basisregels
Met verschillende uitgangspunten heb je vaak verschillende verwachtingen. Daarom is het belangrijk allereerst verwachtingen uit te spreken. Hoe gaan wij met elkaar om in deze tijd, in deze hoedanigheid en/of in deze organisatie? Mensen krijgen zo een gemeenschappelijk uitgangspunt en kunnen vervolgens samen afspraken maken over hun verwachtingen als het gaat om omgangsvormen. Wat meer met elkaar praten zodat je je ook beter in de ander kunt verplaatsen. Een van de oudste geschriften ter wereld, geschreven door Ptah-hotep in 2400 voor Christus ging al over etiquette en omgangvormen. Hij riep mensen zich rustig en rechtvaardig te gedragen en eerlijk, vriendelijk en tolerant te zijn voor de medemens. Best actueel vier eeuwen later.
Anouk van Eekelen is eigenaar van Life Events, bureau voor training en advies op het gebied van persoonlijke presentatie, zakelijke omgangsvormen en etiquette.
45 auteur Titel
Het gaat bij participatiecrèches om initiatieven met een sterke positieve uitstraling op mens en leefomgeving. De overheid zou dit soort burgerinitiatieven dan ook moeten ondersteunen. Ondersteuning die de overheid kan geven, bestaat uit: informeren en ondersteunen in brede zin, ruimte ter beschikking stellen bij de opstart van een oudercrèche, en financiële ondersteuning. De beschikbaarheid van ruimte is natuurlijk cruciaal en dat vergt samenwerking van gemeenten, welzijnsorganisaties en woningcorporaties. De gemeente Utrecht stimuleert de oudercrèches ook inderdaad op deze wijze. De rijksoverheid echter heeft tot op heden nog geen enkele maal gereageerd op herhaalde uitnodigingen tot kennismaking, en uitleg. Een gemiste kans.
Gastcolumn Wat gij niet wilt dat u geschiedt…
van etiquette lijkt me een goede oplossing. Het is niet zinvol om strenge ouderwetse regels op te stellen voor nieuwe sociale media; wél om na te denken over het effect van ons gedrag op de ander, ook in deze nieuwe wereld. Dit betekent dus dat je ook op internet anderen geen ongemakkelijk gevoel wilt geven, dat je je verplaatst in de ander. Dat wil zeggen: nadenken voor je iets schrijft of online zet. Bedenk dat het door iedereen kan worden gelezen en eeuwig wordt bewaard. Het onderwerp ‘email-etiquette’ is niet voor niets een ‘hot issue’ in veel bedrijven. Waar de één email als een snelle ‘chat’ ziet, staat de email voor de ander gelijk aan een brief.
Nieuwe verbindingen
Kanaleneiland is een van de bekendste achterstandswijken in het land, met een bevolking van bijna 85% Marokkaanse Nederlanders. Volgens Heinz Schiller – directeur van Doenja Dienstverlening, de welzijnsorganisatie in Kanaleneiland – in een spraakmakend interview in de Volkskrant in mei 2009, hebben alle officiële initiatieven om de wijk leefbaarder te maken aantoonbaar geen resultaat gehad. Jongeren van nu kampen met precies dezelfde problemen als hun ouders, waaronder taalproblemen. Vanuit Stichting OOK Kinderopvang hebben we diverse gesprekken gevoerd met Doenja, waaruit onder meer bleek dat men weinig betrokkenheid ervaart bij de ouders. Doenja is dan ook erg sceptisch over de slagingskansen van het opzetten van een oudercrèche die immers volledig moet gaan draaien op betrokkenheid van ouders. De ouders bleken echter heel enthousiast. Een groot deel van dit enthousiasme kan volgens ons worden verklaard doordat vanuit Stichting OOK Kinderopvang steeds de boodschap wordt uitgedragen: ‘wij zijn geen welzijnsinstelling, jullie moeten het gaan doen, het is jullie crèche, wij helpen alleen in de opstartfase’. Geen betutteling, maar empowerment.
De voordelen voor de overheid Deze nieuwe vorm van kinderopvang levert de overheid, en de samenleving als geheel, veel voordelen op. Het verhoogt de participatie; een deel van de ouders die hiervoor kiest maakt geen gebruik van de reguliere kinderopvang. Zoals gezegd, sluiten deze crèches verder goed aan op de wensen in allochtone kringen. Het brengt lage kosten met zich mee; zeker in tijden van bezuiniging een relevant argument voor de overheid. Het verhoogt de integratie; integratie ontstaat immers als mensen gezamenlijke belangen hebben. Het belang van de beste zorg voor jonge kinderen is een van de weinige zaken waar ouders het snel over eens zijn. Het blijkt voor veel mensen relatief eenvoudig te zijn contact te maken met elkaar in het belang van hun kinderen, ondanks culturele barrières.
idee april 2010
44
op te richten, die dit concept promoot en geïnteresseerde ouders ondersteunt bij het opzetten van een participatiecrèche. OOK staat voor Opvang door Ouders voor Kinderen. De stichting bundelt de expertise van 35 jaar ouderervaring en beoogt deze in te zetten voor anderen. Bijvoorbeeld in de Vogelaarwijk Kanaleneiland.
Nieuwe verbindingen tussen activiteiten
Binnen een school draait het om onderwijs, binnen een zorgcentrum om zorg, binnen een winkel om winkelen, binnen een fabriek om produceren. Het klinkt bijna te logisch om op te noemen. Toch verandert er tegenwoordig veel als het gaat om dergelijke maatschappelijke activiteiten. Leerlingen van zorgopleidingen krijgen steeds vaker hun opleiding in woonzorgcentra, waar wonen, zorg en onderwijs in hetzelfde gebouw gesitueerd zijn. Een winkelcentrum krijgt steeds vaker ook de functie van wijkcentrum. Fabrieken ontwikkelen zich tot een knooppunt waar stromen van energie, water en afval worden gebruikt, hergebruikt en gedeeld met andere bedrijven. Vrijwel elke activiteit van mensen leent zich voor combinatie. Deze combinatie van activiteiten is duurzaam, gedefinieerd in termen van people, planet en profit. Om te beginnen betekent combinatie winst in ruimtegebruik, zodat we niet nog meer vierkante meters hoeven te bebouwen. Dat is minder belastend voor het milieu (planet). Verder zorgen combinaties van activiteiten – bijvoorbeeld in woonzorgcentra – voor sterkere
sociale banden tussen mensen (people). En een opleiding in het woonzorgcentrum zorgt voor beter onderwijs tegen hetzelfde geld, en voor zorg die minder hoeft te kosten. Dat levert financiële en maatschappelijke winst op (profit). De economie Als de activiteiten van mensen zich zo goed lenen voor combinatie, waarom beginnen zij er dan nu pas (weer) mee? Een belangrijk deel van het antwoord is economisch van aard. Tot in de jaren zestig was het winstgevend om activiteiten te combineren. Combinaties van activiteiten in kerkgebouwen, op school of in het buurtcentrum waren in die tijd dan ook heel gewoon. Vanaf de jaren zeventig echter werd het heel winstgevend om één activiteit zo efficiënt mogelijk te doen. Het opzetten van een fabriek als knooppunt van stromen energie, water en afval was lange tijd te duur. Het bedrijf dat daaraan begon, maakte meer kosten dan de concurrent. Vergelijkbaar was het goedkoper om een apart gebouwtje voor een kinderdagverblijf neer te zetten en een eigen gebouw voor een bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer.
Samen in één gebouw zitten, om hiermee kostenbewust te zijn, was niet nodig. Mensen gaan over tot combinatie van activiteiten als ze erachter komen dat de bomen niet tot in de hemel groeien. Als de kosten voor grondstoffen blijven stijgen, of als de compensatie van alles waaraan mensen schade toebrengen, te groot wordt. Of als de vrijheid van productie steeds meer wordt ingeperkt. Wie terugkijkt, ziet dat bijvoorbeeld het milieurecht in toenemende mate nieuwe eisen en verplichtingen oplegt aan productie. Stijgende kosten voor grondstoffen en voor compensatie werken door in de prijzen van producten. Combinatie van activiteiten helpt om kosten te beheersen en verklaart waarom de afgelopen vijftien jaar duizenden woonzorgcentra en brede scholen zijn opgekomen. Een andere reden waarom mensen steeds meer combineren is omdat ze zich ook steeds beter kunnen organiseren. De lage drempels om te communiceren (telefonie en internet), hebben de kosten en drempels voor combinatie doen dalen. Sprekend voorbeeld: boeren die hun landbouwbedrijf
47
combineren met onder meer zorg, natuurbeheer, onderwijs, of recreatie. De vele websites op dit terrein maken de drempel om deze combinaties te realiseren laag; met moderne communicatie is het eenvoudig om snel zakenpartners en klanten te bereiken en informeren. Zonder die middelen is het vrijwel ondenkbaar om op een landelijk gelegen boerderij ook een conferentieoord te hebben, of een winkel voor natuurproducten.
Jurgen van der Heijden Combineer wat je hebt!
Combineer wat je hebt!
Nieuwe vrijheid De noodzaak om te combineren in verband met kostenstijgingen lijkt veel onvrijheid voor mensen met zich mee te brengen. Immers, we leven – sinds de industriële revolutie – in een tijd van de ‘ja, mits – vrijheid’: ja, alles is toegestaan, mits wetgever of rechter geen beperkingen hebben opgelegd. Deze vrijheid heeft een open einde; waar de grens van deze vrijheid ligt, is niet op voorhand te bepalen. Dit is de open samenleving waar onder meer Jan Glastra van Loon zo hartstochtelijk voor heeft gepleit. We hebben deze openheid echter ook opgevat alsof de wereld oneindig veel grondstoffen heeft en oneindig veel producten nodig heeft.
Nieuwe verbindingen
door Jurgen van der Heijden
idee april 2010
46
‘Vrijwel elke activiteit van mensen leent zich voor combinatie. Combinatie van activiteiten helpt om kosten te beheersen en verklaart waarom de afgelopen vijftien jaar duizenden woonzorgcentra en brede scholen zijn opgekomen ’
Een kinderdagverblijf in het bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer, een winkelcentrum als wijkcentrum. Dit soort combinaties van activiteiten van mensen wordt steeds belangrijker. Nieuwe verbindingen tussen activiteiten bieden grote mogelijkheden voor de ontwikkeling naar een duurzame en vrije samenleving.
Jurgen van der Heijden werkt als adviseur voor AT Osborne en is als onderzoeker verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. De auteur dankt Harm Borgers voor zijn commentaar.
49
door Harry Stokman
Lokale energieopwekking Nieuwe verbindingen op de elektriciteitsmarkt
We denken er nauwelijks over na als we koffie maken of de tv aanzetten. Het is voor ons vanzelfsprekend dat de levering van elektriciteit normaal en vlekkeloos verloopt. Het is echter de vraag of dit in de nabije toekomst zo vanzelfsprekend zal blijven. Schaarste van fossiele brandstoffen en toenemende milieuproblemen zijn bekende redenen hiervoor. Minder bekend, maar essentieel, is dat ons huidige elektriciteitsnet totaal verouderd is en niet voldoet aan het huidige hightech tijdperk. Dit net dateert nog uit de tijd dat er slechts gloeilampen, straalkacheltjes en stofzuigers van elektriciteit voorzien moesten worden. Hoewel de oplossingen voor de hand liggen, is er veel weerstand vanuit de conservatieve energiemarkt en remt verouderde regelgeving innovatieve initiatieven. ‘Verelektronisering’ van de maatschappij Ieder huishouding heeft steeds meer elektronica in gebruik. De overgang van de gloeilamp naar de led lamp, en van de beeldbuis naar het lcd
scherm, brengt een stijgende ‘verelektronisering’ van de maatschappij met zich mee. Ook is het toenemend energieverbruik vanuit de it-sector van belang. Door onze geografische positie, de hoogwaardige internetinfrastructuur en het stabiele politieke klimaat is Nederland bij uitstek een interessante locatie voor data centers. De verwachting is dan ook dat het aantal data centers de komende jaren explosief zal toenemen. Het elektriciteitsverbruik zal de komende jaren dus explosief stijgen, ook omdat elektriciteit opgewekt uit duurzame energiebronnen als dé oplossing wordt gezien voor het toenemende tekort aan fossiele brandstoffen. Met deze verschuiving van energiebronnen is geen rekening gehouden. Als we massaal overstappen op elektrisch rijden en duurzame energieopwekking, dan moet onmiddellijk onze elektriciteitsinfrastructuur worden aanpast aan de maatstaven van het huidige hightech tijdperk. We zullen ‘slimmere’ netten moeten maken.
Harry Stokman Lokale energieopwekking
Kansen voor de politiek Door combinatie van activiteiten weer centraal te stellen, openen zich oude en nieuwe deuren voor de politiek. Zo kan de vvd zich verheugen over het ondernemerschap dat met gecombineerde productie gepaard gaat, en de pvda over de nieuwe kansen voor individuen om hieraan deel te nemen. Het cda kan zich verheugen over de gemeenschapszin die voortkomt uit het combineren van productie, en GroenLinks over de duurzaamheid daarvan. Verheugend voor d66 is de democratisering en vrijheid van productie. Meer mensen kunnen meer vrijheid ervaren in een nieuwe, gecombineerde wijze van produceren. Dit is wel een ander voorstel voor democratische vernieuwing dan het referendum en de gekozen burgemeester. Een nieuwe combinatie voor d66.
De huidige energievoorziening staat aan de vooravond van revolutionaire veranderingen. De fossiele brandstoffen raken op, en de wereld moet op zoek naar een duurzame vorm van energieopwekking en -gebruik. Lokale energienetten, beheert door mensen in een buurt of wijk zelf, zijn cruciaal om deze revolutie te bewerkstellingen. Het is technisch al mogelijk om woonwijken volledig energieneutraal te maken. Echter, wel moet met spoed het verouderde elektriciteitsnet en de infrastructuur worden aangepast. Gefaseerd overgaan op gelijkspanning is dé oplossing.
Nieuwe verbindingen
Van oneindigheid naar eindigheid Steeds vaker stellen mensen de onuitgesproken aanname van oneindigheid ter discussie. Zeker met het oog op duurzaamheid en klimaatverandering accepteren wij de eindigheid van de mogelijkheden van de planeet. Dan ligt combinatie zeer voor de hand; daarmee kunnen we meer doen met wat er al is. Sterk voorbeeld is de energieweg, die door warmte en zonlicht energie produceert met het wegdek. In plaats van te investeren in nieuwe wegen kunnen wegbeheerders de bestaande weg anders benutten. Zo schept combinatie nieuwe kansen, maar ook nieuwe vrijheden. De ‘ja, mits – vrijheid’ blijft bestaan, maar de misvatting wordt weggenomen om openheid ook op te vatten alsof de wereld oneindig veel grondstoffen heeft en oneindig veel producten nodig heeft.
De overgang van oneindigheid naar eindigheid is een duurzame omkering. Dat ligt voor de hand, want eindigheid impliceert een heel ander gebruik van grondstoffen en producten. Combinatie is hierbij een belangrijk element. Mooi voorbeeld is het busje van een zorgcentrum dat door de week cliënten transporteert. Leerlingen van een roc onderhouden dit busje in het kader van hun opleiding. In ruil mogen zij het busje in het weekend gebruiken voor hun voetbalelftal. Resultaat is: een busje dat door goed onderhoud langer meegaat, een object is voor onderwijs en veel mogelijkheden biedt voor het elftal en zorgcliënten. Dit spaart het milieu, zorgt voor sterkere banden tussen mensen en levert maatschappelijke winst op. En dat is duurzaamheid.
idee april 2010
48
Hoewel oneindigheid een bijzondere ‘open’ ervaring van vrijheid met zich mee kan brengen, brengt dit ook veel onvrijheid met zich mee. Handelen alsof de wereld oneindig is, roept in de realiteit steeds nieuwe beperkingen op. Dit zijn beperkingen zoals feitelijke schaarste, onverenigbare aanspraken en conflicterende belangen. De belofte van oneindigheid moet vanwege zijn feilbaarheid worden beteugeld door het recht. De vrijheid blijkt dus minder groot. Deze blijkt ook minder groot als men de zeer onvrije productieprocessen die horen bij de industriële revolutie in ogenschouw neemt. Werknemers moesten zeer nauw omschreven handelingen verrichten en herhalen. Hoe vrij is dat?
Alhoewel lokale energieopwekking uiteindelijk een initiatief is van ‘mensen onderling’, heeft ook de overheid een belangrijke rol bij de totstandkoming ervan. Het is van belang dat de overheid en netbeheerders investeren in testlocatie’s op lokaal niveau, om zo een betrouwbare nieuwe structuur op te bouwen. Omdat lokale energieopwekking
De transitie van centrale naar meer lokale en ook lange afstandsopwekking van elektriciteit, heeft grote gevolgen voor de optimale inrichting van het elektriciteitsnet. Netwerkbedrijven zullen de netwerken moeten aanpassen. Een geleidelijke transitie naar ‘slimme’ netten zal nodig zijn waarbij niet langer de netwerkbeheerder, maar
In en eigen (lokaal) energienet is energiegebruik gebaseerd op gelijkwaardigheid. Het maakt niet uit of de auto op een parkeerterrein wordt opgeladen of aan de voordeur. Ook bewoners van flatgebouwen kunnen hun auto opladen met collectief opgewekte energie. Op het dak van elk flatgebouw worden zonnepanelen geplaatst die collectief energie opwekken. Deze energie zal dan per bewoner opgesplitst worden met een verdeelsleutel, waarbij elke bewoonde vierkante meter staat voor een bepaalde hoeveelheid energie. Op de parkeerplaats van het gebouw kunnen de bewoners hun auto’s opladen aan oplaadpunten met een eigen oplaadprofiel. Hierdoor wordt het verbruik van elke bewoner eerlijk geregistreerd en verdeeld. Men zal in de toekomst niet langer betalen voor het energieverbruik, maar voor de infrastructuur. Dit fenomeen is vergelijkbaar met wat er gebeurde met het internet: aanvankelijk betaalden we per belminuut. Tegenwoordig betalen we alleen nog de internetinfrastructuur.
Gelijkspanning is de toekomst Thomas Edison was een voorstander van gelijkspanning en zag eind 1800 al de voordelen van efficiënt energietransport. Om technische redenen, werd er gekozen voor wisselspanning. Dat was toen de juiste keuze. Echter, door de intrede van de huidige elektronica (elektronica functioneert hoofdzakelijk op gelijkspanning) is deze situatie volledig veranderd. Ook voor elektriciteitstransport via hoogspanning- en laagspanningnetten biedt gelijkstroom een beter alternatief ten opzichte van wisselstroom. Juist voor energie uit duurzame bronnen, zoals bij windparken op zee en grootschalige zonne-energie uit Zuid-Europa of Noord-Afrika) zijn hvdc-verbindingen (high voltage direct current) uitstekende oplossingen. Door gelijkspanning ontstaan er minder verliezen: duurzame energiebronnen wekken gelijkspanning op. Aangezien deze energie voor een gelijkspan-
Naast efficiëntie zijn er meerdere redenen om over te stappen op duurzame energieopwekking en gelijkspanning. Het is een democratisch systeem: de monopoliepositie van de energiemaatschappijen wordt kleiner en directe samenwerking tussen opwekkers en verbruikers wordt mogelijk via de hierboven beschreven geb’s. Niet alleen de opwekker, maar ook de verbruiker krijgt meer inspraak en inzicht in de eigen energiehuishouding. Het is een gelijkwaardiger systeem waarbij zowel mensen met, als mensen zonder eigen oplaadpunt aan de voordeur, dezelfde mogelijkheden en energiekosten krijgen. Ook worden verbruikers energiebewuster, omdat ze door het opwekken en verhandelen van eigen energie meer inzage krijgen in eigen verbruik. De financiële voordelen die het terugleveren van opgewekte energie geven, zullen een extra stimulans zijn voor de opwekker/verbruiker om bewuster om te gaan met energie. Dit alles zal een verlagend effect hebben op de CO2-uitstoot. Conclusie en aanbevelingen Een duurzame energietransitie vraagt om een nieuw energiesysteem. Lokale overheden en bewoners van duurzame nieuwbouwwijken zullen nieuwe verbindingen moeten aangaan. Deze wijken zijn een voorbeeld van efficiënt energieverbruik en zo zullen lokale initiatieven grote invloed hebben op de energiehuishouding van ons land. Het is van groot belang dat deze initiatieven worden gesteund en bevorderd.
Harry Stokman is eigenaar van het bedrijf Direct Current/Gelijkspanning. Hij ontwikkelt en produceert al meer dan 20 jaar grote gelijkrichterschakelingen en bijhorende besturingen voor industriële processen. Voor meer informatie: www.gelijkspanning.nl www.dcbv.eu www.hellas.nl
51 Harry Stokman Lokale energieopwekking
grote mogelijkheden biedt, moet de overheid woonwijken, die collectief investeren in duurzame energie, toestemming geven om een eigen energienet te maken en te beheren door middel van een lokaal Gemeenschappelijk Energie Bedrijf.
ningsnet niet meer hoeft te worden getransformeerd naar wisselspanning, gebruiken we zo de opgewekte energie (door opslag) het efficiëntst.
Nieuwe verbindingen
Duurzame wijken In de overgang naar een duurzame energiehuishouding spelen lokale, kleinschalige initiatieven een cruciale rol. Met name de bouw van zogeheten ‘energieneutrale’ wijken. Dit zijn vaak nieuwbouwwijken waarin bewoners zelf energie opwekken om zo min of meer zelf aan de energiebehoefte voor verwarming en koeling te voldoen. Met zonne- en windenergie is het mogelijk om een kleinschalig energiebedrijf op wijkniveau op te starten. Deze lokale initiatieven zijn succesvol, kostenefficiënt en milieutechnisch verantwoord. Deze lokale initiatieven maken de huidige megainvesteringen in netkwaliteit – die ongemerkt doorberekend worden aan de consument – overbodig en heffen de huidige energieverliezen op. In duurzame ‘energieneutrale’ wijken verbinden mensen – als energiegebruikers – zich op een nieuwe manier. Energieopwekkers en energieverbruikers vormen samen een lokaal energienet en een Gemeenschappelijk Energie Bedrijf (geb). Een geb is collectief en is in handen van de energieopwekkers (o.a. bewoners van een wijk). Het geb verzamelt de opgewekte energie, en verdeelt en verhandelt overbodige energie waar nodig. Dit gebeurt op het meest gunstige tijdstip en voor de beste prijs.
eerder de opwekker zijn energiehuishouding zelf in handen heeft. Ook zal het nodig zijn om onze elektriciteitsinfrastructuur te herzien, en moeten we nadenken over een gefaseerde overgang naar gelijkspanning. Door de wisselspanninginfrastructuur van het huidige elektriciteitsnet ontstaan er te veel energieverliezen tijdens de energieomzetting en het energietransport. Deze overgang is ook gewenst omdat duurzame energiebronnen hoofdzakelijk gelijkspanning produceren. Gelijkspanning maakt het mogelijk dat energie, en vooral duurzame energie, maximaal benut wordt, omdat de meest efficiënte energieoverdracht plaatsvindt zonder overbodige handelingen en onnodige verliezen.
idee april 2010
50
‘In duurzame “energieneutrale” wijken verbinden mensen – als energiegebruikers – zich op een nieuwe manier. Energieopwekkers en -verbruikers vormen samen een lokaal energienet en een Gemeenschappelijk Energie Bedrijf (geb) ’
53
HOEZO MISLUKT? DE NUCHTERE FEITEN OVER DE INTEGRATIE IN NEDERLAND Bij een boek dat blijkens de ondertitel over de ‘nuchtere feiten’ gaat, ben ik altijd op mijn hoede. Feiten behoren immers per definitie nuchter te zijn. De term ‘nuchtere feiten’ wordt vaak misbruikt om een weloverwogen atypische selectie van die feiten te presenteren, terwijl de suggestie wordt gewekt dat het een niet-gangbare interpretatie van die feiten betreft. Dat laatste is overigens precies wat Frans Verhagen doet in zijn vlot leesbare Hoezo mislukt? Echter, de gangbare presentatie van de feiten met betrekking tot integratie is de laatste jaren dermate selectief geworden en de interpretatie ervan in veel gevallen zo negatief van toonzetting dat het juist een verademing is in dit boek nu eens de andere kant belicht te zien.
Verhagen weet de voortgang van dat integratieproces op overtuigende manier duidelijk te maken aan de hand van inderdaad nuchtere
Nieuwe verbindingen
Hoezo mislukt? Frans Verhagen Nieuw Amsterdam, 240 blz. ISBN: 978 90 468 0634 0
Velen zullen zich nog herinneren dat de Tweede Kamer kort na de gedenkwaardige verkiezingen van 2002 een motie aannam waarin zij niet alleen het integratiebeleid mislukt verklaarde, maar zelfs de integratie van nieuwkomers in haar totaliteit. De parlementaire onderzoekscommissie-Blok, die hierop werd ingesteld om de oorzaken van die mislukking na te gaan, kwam begin 2004 tot de veel genuanceerdere slotsom dat de integratie juist grotendeels was gelukt, en dat eerder ondanks dan dankzij het gevoerde beleid. De op ‘nuchtere feiten’ gebaseerde conclusie van Blok en de zijnen werd toen ogenblikkelijk door vrijwel alle politieke leiders weggewuifd en de toonzetting van het integratiedebat bleef negatief. De moord op Theo van Gogh, de affaire Hirsi Ali en de daardoor mede veroorzaakte ‘islamisering’ van het debat, de harde toon van Verdonk en de haren, de zorgen over radicalisering en criminaliteit en de culminering van dat alles in de komeetachtige opkomst van Wilders doen gemakkelijk vergeten dat het integratieproces van verreweg de meeste ‘nieuwe Nederlanders’ intussen gewoon is voortgegaan – een ontwikkeling die ook blijkt uit mijn eigen onderzoek en dat van veel collega’s.
[boekrecensie] Frans Verhagen Hoezo mislukt?
door Han Entzinger
idee april 2010
52
Welleman
54
feiten, cijfers en resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Allereerst behandelt hij de al relatief vaak onderzochte fenomenen als de demografische ontwikkelingen onder ‘allochtonen’ en hun participatie in centrale maatschappelijk instituties zoals onderwijs en arbeidsmarkt. Op al deze terreinen gaat hun gedrag steeds meer op dat van de autochtonen lijken. Hierbij laat hij het echter niet: naast de gedragskant, komen ook de opvattingen van ‘allochtonen’ en de ontwikkelingen hierin uitvoerig aan de orde. Over vragen rond identiteit, geloof, cultuur en politiek worden in Nederland volop meningen geventileerd, maar de werkelijkheid blijkt dikwijls anders. Terecht laat Verhagen bijvoorbeeld zien dat oriëntatie op en identificatie met de oorspronkelijke cultuur die met Nederland geenszins in de weg hoeft te staan. Verhagen woonde jarenlang in de Verenigde Staten en kent de Amerikaanse samenleving uitstekend. Net als in een eerdere publicatie van zijn hand, slaagt hij er ook nu weer in heldere parallellen te trekken tussen integratieprocessen daar en hier. Die parallellen zijn er inderdaad, ondanks dat de VS zichzelf van oudsher juist wel als immigratieland zien en Nederland juist niet. Dat roept de vraag op of integratie niet een zo universeel proces is dat de maatschappelijke context en het gevoerde overheidsbeleid er eigenlijk niet zo veel toe doen. Die vraag valt buiten het bereik van Verhagens boek, maar als we haar bevestigend zouden kunnen beantwoorden, is dat in zekere zin een geruststelling. Tegen integratie kun je je net zo min verzetten als tegen het weer, maar een positieve grondhouding maakt het wel eenvoudiger de meer problematische kanten ervan, die er natuurlijk ook zijn, te aanvaarden. Valt er dan helemaal niets aan te merken op Verhagens boek? Afgezien van enkele feitelijke onjuistheidjes (de laatste volkstelling in Nederland was in 1971, en niet in 2000, p.28) en hier en daar een lichte overdrijving (gelukkig is de taalvaardigheid niet bij 80% van alle universiteitsstudenten onder de maat, p. 43) is er heel weinig reden voor kritiek. Het is een goed gedocumenteerd, goed toegankelijk en vooral beschrijvend verhaal geworden. Misschien had hij iets uitvoeriger stil kunnen staan bij wat meer fundamentele vragen, zoals hoe lang blijft een
‘allochtoon’ eigenlijk allochtoon? Of wat valt te verwachten inzake toekomstige immigratie en de daarop onvermijdelijk ook weer volgende integratie? Met twee vragen bleef ik na het lezen van het boek echt zitten. De eerste luidt: hoe komt het toch dat de ‘nuchtere feiten’ maar zo mondjesmaat doordringen tot grote delen van de Nederlandse bevolking? Waarom wordt integratie bijna altijd geproblematiseerd in het publieke en het politieke debat, terwijl de feiten daartoe maar zeer ten dele aanleiding geven? Met dezelfde vraag worstelen overigens ook heel wat liberaaldemocratische politici en wetenschappers in Nederland. Verhagen is van mening dat de oorzaak hiervan moet worden gezocht in het feit dat de elite in Nederland zich te veel heeft losgezongen van de rest van de bevolking: de liberale kosmopolieten versus de bekrompen nationalisten. Zijn onderbouwing voor deze verklaring blijft helaas wat mager. De tweede vraag ligt in het verlengde van de eerste en is direct gericht aan Marco Pastors, voorman van Leefbaar Rotterdam, die een van de twee voorwoorden bij het boek heeft geschreven (het andere is van Tofik Dibi van GroenLinks). Mijn vraag aan Pastors luidt of hij het boek zelf eigenlijk wel heeft gelezen. Zijn voorwoord is zo flagrant in strijd met de bevindingen van Verhagen dat je je afvraagt of hij daarvan kennis heeft genomen. Hij maakt zich nu wel erg gemakkelijk uit de voeten door aan het slot van het voorwoord te beweren dat hij ‘zou willen dat het allemaal waar was’ wat Verhagen stelt. Welnu, meneer Pastors, ik kan u verzekeren dat het waar is. Jammer dat u deze kans niet heeft gegrepen om uw denkbeelden bij te stellen en – belangrijker nog – om uw kiezers ervan te overtuigen dat zij niet bang hoeven te zijn, maar dat de wereld om ons heen wel voortdurend verandert.
Han Entzinger is hoogleraar integratie- en migratiestudies aan de Erasmusuniversiteit van Rotterdam.
>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> postbus 66 >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>> >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>
Gezocht: het beste ordeningsprincipe (m/o) De sp is eruit: de klok moet terug worden gezet, dat hebben zij altijd al gezegd. Dit zal Agnes Kant niet meer doen, althans: niet in het openbaar, maar ongetwijfeld zal Emile Roemer op dezelfde oertrommel tamboereren. De pvda is inmiddels ook om, nu Wouter Bos is bevrijd van de zompige cda-deken: een diepe greppel tussen de brave burger en de wilde marktaap is veiliger dan een goede dompteur, want perfect toezicht bestaat niet. Job Cohen mag met deze boodschap de boer op. De vvd vindt nog steeds, zij het wat minder luidruchtig dan vroeger, dat de overheid zich moet beperken tot marktmeesteren. Als histori-
cus heeft Mark Rutte moeite om verse argumenten te vinden, maar met de Wiegeliaanse riedel van belastingverlaging en marktwerking hoopt hij Geert Wilders van zich af te houden. Het cda wil sinds jaar en dag een verantwoordelijke samenleving waarin mensen en hun organisaties, dus markt noch overheid, centraal staan. Vooralsnog is het niet gelukt Jan Peter Balkenende op nieuwe retoriek te betrappen die verder gaat dan het leerstuk van het maatschappelijke middenveld. d66 heeft het nog altijd over ‘de markt waar het kan’ en ‘de overheid waar het moet’. Maar waar kan of moet dat precies?
Deze constatering impliceert geen pleidooi voor een hybride mix van markt en overheid, waarbij de burger denkt zijn overheid te kunnen aanspreken inzake kwesties waar deze geen controle op heeft – of vice versa: waarbij een consument denkt een commerciële dienst te kopen, maar vervolgens vastloopt in regels en procedures. Dergelijke schimmige hybride ordeningsmechanismen, gerund door de regenten die heersen in het maatschappelijk middenveld, zijn vlees noch vis. Dat leidt tot het slechtste uit twee werelden. Van economische betwistbaarheid is geen sprake, omdat concurrentie ontbreekt, met alle negatieve gevolgen van dien voor efficiëntie. Echter: ook sociale veiligheid en democratisch gelegitimeerde rechtvaardigheid zijn ver te zoeken. De aloude vraag is daarom hoe economische betwistbaarheid kan worden gekoppeld aan sociale veiligheid. Startpunt bij de zoektocht naar een antwoord moet zijn dat de traditionele veronderstellingen waarop
Voor efficiëntie is dus betwistbaarheid nodig. Dan kan een markt voor grote en waardevolle dynamiek zorgen zonder dat dit gepaard gaat met een onrechtvaardige afroming van overwinsten. Dynamiek en betwistbaarheid leiden echter ook
57 [postbus 66] Arjen van Witteloostuijn & Mark Sanders Gezocht: het beste ordeningsprincipe (M/O)
De volledige versie van dit artikel is te vinden op www.d66.nl/kenniscentrum bij ‘discussiedocumenten’
het bouwwerk van de neo-klassieke economische theorie is gebaseerd, veraf staan van de werkelijkheid. Mensen streven zelden of nooit rationeel hun eigen belang na. Zij zijn in hun handelen vaak niet rationeel, niet uitsluitend egoïstisch en ‘lijden’ aan allerlei ‘afwijkingen’ zoals een voorkeur voor de status quo, keuzespanning, altruïsme en idealen. Kortom: de homo sapiens is geen homo economicus. Ook aan de tweede basisveronderstelling – die van perfecte en efficiënte markten – wordt vaker niet dan wel voldaan. Vrijwel altijd is sprake van gebrekkige concurrentie, en zelden kan van perfecte betwistbaarheid worden gesproken. Bestaande marktpartijen schermen hun markten zorgvuldig af, vaak met oneigenlijke argumenten van efficiëntie. Zij zijn daar sneller en beter in dan de toezichthouder. Als Wouter Bos zegt dat perfect toezicht niet bestaat, bedoelt hij dat de toezichthouder het gedrag van marktpartijen niet in extenso kan controleren. Dat is ook niet de bedoeling. Het toezicht faalt echter als marktposities niet betwistbaar worden gehouden. Dat perfect toezicht niet bestaat, ligt niet aan de kwaliteit van de toezichthouders, of aan de instrumenten waarover die beschikken, maar is een gevolg van de enorme tegenkrachten en informatieachterstanden waartegen toezicht een verloren strijd voert. Marktpartijen onder toezicht zoeken de grenzen van het toelaatbare op om zich aan dat toezicht te onttrekken. Zij huren of kopen de beste mensen in, vaak ook oud-toezichthouders, om deze ‘strijd’ met de toezichthouder te kunnen winnen. Concurrentie in een markt leidt tot efficiëntie, maar die concurrentie staat altijd onder druk omdat het in het belang van alle betrokkenen is om die concurrentie te beperken. Met kartelgedrag en samenwerking kunnen de marktwinsten immers worden opgeschroefd. De kosten van dergelijke inefficiënties worden op de consumenten afgewenteld via hogere winstmarges. Als daarop niet scherp wordt gelet, ontaardt elke markt, zoals ook elke bureaucratie ontaardt, omdat de betwistbaarheid niet wordt gewaarborgd.
Nieuwe verbindingen
door Arjen van Witteloostuijn & Mark Sanders
Kortom: oude dogma’s worden afgestoft of herontdekt. Een heldere analyse ontbreekt echter. Die begint bij de nuchtere constatering dat geen enkele markt zonder overheid kan functioneren en komt vervolgens tot de slotsom dat marktconcurrentie als ordeningsmechanisme over andere sterkten en zwakten beschikt dan een overheidsbureaucratie. Elk domein vraagt om zijn eigen optimale ordeningsmechanisme. Deregulering en introductie van marktwerking is een succes in de mobiele telefonie, maar (b)lijkt doorgeschoten op financiële markten. Successen kunnen echter niet zomaar worden herhaald in de zorg, het taxiwezen of het openbaar vervoer. Omdat er geen universele oplossing bestaat, is ook het politiek opportunistische gezwalk van het ene uiterste (alles naar de overheid), naar het andere (alles aan de markt) en terug (weer alles aan de overheid) een ideologische Echternach-processie die in het gunstigste geval alleen maar veel geld en energie kost. De optimale maatschappelijke ordening kan worden bereikt met een rijkgeschakeerde mengeling van markt en overheid omdat behoefte bestaat aan veiligheid en betwistbaarheid. De ene keer moet schaarste rechtvaardig worden verdeeld, terwijl de andere keer kan worden volstaan met de bevordering van efficiëntie.
idee april 2010
56
De energie-, de voedsel- en financiële crises van de laatste jaren dwingen politici van links tot rechts tot herbezinning op de economische ordening. In alle partijen is, openlijk of in de achterkamer, de discussie losgebarsten over hoe de overheid zich tot de markt zou moeten verhouden. Is de markt doorgeschoten? Moeten we pas op de plaats maken met het invoeren van marktwerking? Of moet de greep van de overheid op de economie weer worden versterkt? Dat zijn vragen waar programmacommissies, wetenschappelijke bureaus, partijkaders en Kamercommissies zich het hoofd over breken. In opdracht van het Kenniscentrum D66 gingen economen Arjen van Witteloostuijn en Mark Sanders aan de slag met deze vragen. In dit artikel een samenvatting van een discussiedocument.
‘Markt en overheid vormen gelijkwaardige ordeningsprincipes. Alleen op basis van een zorgvuldige en herhaalde afweging in de context van een democratisch proces kan een zoektocht naar een legitieme balans vorm krijgen’
Die discussie moet niet alleen plaatsvinden als overheden of markten evident falen, maar zou steeds opnieuw, liefst ook in het parlement, gevoerd moeten worden om de ordening van de samenleving bij de tijd te houden. Wat in Nederland nog te vaak gebeurt, is dat schimmige publiek-private constructies regels maken en uitvoeren die zowel de rechtvaardigheid als de efficiëntie schaden zonder dat deze hybride entiteiten zich ooit hoeven te verantwoorden via onderwerping aan de tucht van de markt of aan die van democratische verkiezingen en publiek debatten. Een heldere discussie met heldere uitkomsten is veel en zwaar werk, maar daar hebben we onze vertegenwoordigers in Den Haag wel voor gekozen. Steeds weer moet betwistbaarheid/ efficiëntie en veiligheid/rechtvaardigheid worden afgewogen. Een ordening via de markt is beter in het één en slechter in het ander, en vice versa die via de overheid. Markt en overheid vormen gelijkwaardige ordeningsprincipes. Alleen op basis van een zorgvuldige en herhaalde afweging in de context van een democratisch proces kan een zoektocht naar een legitieme balans vorm krijgen.
Arjen van Witteloostuijn is hoogleraar economie aan de universiteiten van Antwerpen en Utrecht. Mark Sanders is als econoom verbonden aan de Universiteit van Utrecht. Beiden zijn actief betrokken bij het kenniscentrum van D66. Dit artikel is te beluisteren als Podcast www.d66.nl/kennis/item/podcast_idee
59
deze aard zijn echter geen reden om in te grijpen in de ordening via de markt. De overheid kan zich nooit geheel terugtrekken, maar passief toezicht volstaat, die kan uitmonden in een gang naar de rechter. Elke stap in de richting van actief toezicht, dwingende regulering of overheidsproductie zou inhoudelijk moeten worden beargumenteerd en democratisch moeten worden gelegitimeerd.
[postbus 66] Arjen van Witteloostuijn & Mark Sanders Gezocht: het beste ordeningsprincipe (M/O)
Deze logica kan worden geïllustreerd met behulp van een toepassing op de zorg. De introductie van extra marktwerking staat, in de brede maatschappelijke discussie over markt en overheid, weer volop in de schijnwerpers. Aan de ene kant zou de overheid in haar gedaante van bureaucratische aanstuurder vooral een dominante rol moeten spelen in het zeker stellen van de basisveiligheid en de rechtvaardig verdeling van de (basis)zorg. Elke stap in de richting van meer marktwerking
in de basiszorg moet met stevige waarborgen worden omkleedt. Het blijft een eerste verantwoordelijkheid van de overheid, die daarop aanspreekbaar is en dus daarop moet kunnen ingrijpen. Daarmee is marktwerking in spoedeisende hulp, ambulancezorg en de huisartsenpraktijk niet wenselijk. Die basiszorg moet voor iedere ingezetene op dezelfde manier toegankelijk zijn. Heldere richtlijnen als ‘een ambulance voor de deur binnen 15 minuten’, ‘een huisarts op elke 1000 inwoners’ en ‘een spoedeisende hulppost binnen een straal van 50 kilometer’ impliceren misschien inefficiënties, maar rechtvaardigheid en veiligheid inzake basiszorg zijn belangrijker. Markten zijn bijzonder slecht toegerust om een dergelijke verdeling tot stand te brengen. Het getuigt dan ook van misplaatst dogmatisme om marktwerking in deze delen van de zorg te bepleiten. Het kan misschien wel, maar het ligt niet voor de hand. De kostenreductie die misschien met marktwerking gepaard gaat, weegt niet op tegen de gevoelens van onrecht en onveiligheid die een marktordening hier zullen oproepen. Aan de andere kant kunnen veel behandelingen in de cosmetische sfeer of ‘wellness’ zonder bezwaar volledig aan de markt worden overgelaten. Ingrijpen op deze markten zou de efficiëntie aantasten zonder dat daarmee belangrijke aspecten van veiligheid of rechtvaardigheid dichterbij komen. Incidenten kunnen uiteraard de veiligheid en rechtvaardigheid aantasten, bijvoorbeeld als binnen een commerciële kliniek systematisch sprake is van fatale onzorgvuldigheid. Incidenten van
Nieuwe verbindingen
Een bureaucratie is bij uitstek geschikt om eenheidsworst te serveren. Dat is precies wat een veilige en rechtvaardige verdeling vraagt. Behoudende en risicomijdende ambtenaren behandelen iedereen volgens de regels. Via een democratische proces worden die regels opgesteld in overeenstemming met het door een meerderheid gedeelde rechtvaardigheidsgevoel. Een democratisch debat over wat rechtvaardigheid is, is een kerntaak van de politiek. Om de bureaucratie goed te laten functioneren – dat wil zeggen: om zo efficiënt mogelijk de vereiste veiligheid en rechtvaardig-
heid te produceren – is het van groot belang dat de politiek eenvoudige en eenduidige regels vaststelt waarop de uitvoerende bureaucratie kan worden getoetst en afgerekend. Betwistbaarheid van posities is vervolgens ook in een bureaucratie de weg waarlangs zaken fris en gezond kunnen worden gehouden. Natuurlijk bestaan ook gradaties van overheidsbemoeienis. De overheid kan zelf de productie ter hand nemen of deze aan een andere partij uitbesteden, zij kan marktpartijen dwingend voorschrijven welke producten in ieder geval moeten worden aanbieden, zij kan actief toezicht houden op marktpartijen, of zij kan dat passief doen. Het optimale ordeningsmechanisme beweegt van zelf produceren in de richting van passief toezicht als het belang van betwistbaarheid en efficiëntie zwaarder en dat van veiligheid en rechtvaardigheid lichter wegen. Andersom geldt dat de overheid een grotere rol mag en moet spelen als veiligheid en rechtvaardigheid de leidende beginselen zijn.
idee april 2010
58
tot verliezers en onzekerheden. Het is moeilijk vol te houden dat het rechtvaardig is om die verliezers af te schepen met een ‘eigen schuld, dikke bult’argument. Immers: de bankwerker bij daf heeft part noch deel aan de strategische fouten van zijn management en/of het opstaan van nieuwe Aziatische concurrenten. Die concurrentie en ‘survival of the fittest’ zijn essentieel voor dynamische efficiëntie, maar zadelen onschuldige slachtoffers op met de gevolgen. Dat inzicht lag aan de basis van de welvaartstaat. Hierop rust de opvatting dat van overheidswege moet worden voorzien in sociale veiligheid en rechtvaardigheid. En voor het bieden van sociale veiligheid is een markt minder goed toegerust dan een overheid. Wanneer een rechtvaardige verdeling van schaarste of het bieden van veiligheid belangrijker zijn dan het bereiken van de hoogst mogelijke dynamische efficiëntie, geniet een ordening volgens bureaucratische principes de voorkeur.
61
Vernieuwing van het middenbestuur De economische motor van ons land is de Randstad. Uit diverse internationale lijstjes blijkt echter dat de Randstad – of delen daarvan – achterblijft als aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven. Dit wordt mede veroorzaakt door de ruimtelijke en economische problemen die zich hier voor doen; denk onder andere aan de files, maar ook woningmarktproblemen. De overheid lijkt niet in staat om hier effectieve oplossingen voor aan te dragen. Zoals Engels en Klijnsma betogen: er is sprake van een onvoldoende presterende vermogen van de overheid als scheppende entiteit. In een economie die zich meer dan ooit als een globale economie voordoet, is dat een zorgelijk bericht. Een belangrijke oorzaak van dit gebrekkige presterende vermogen ligt wat ons betreft in de huidige bestuurlijke inrichting van Nederland. Een recent rapport van de oeso maakt gehakt van de inefficiënte samenwerking op Randstadniveau. De vier provincies in de Randstad zijn niet in staat gebleken om tot één samenhangend beleid te ko-
men ter bevordering van de economische vitaliteit in de Randstad. De ‘verrommeling’ van het Groene Hart, gelegen in drie provincies, is er niet minder op geworden; er lopen nog steeds wegen dood als een provinciale grens in zicht komt; en ook een samenhangend regionaal ov-netwerk ontbreekt nog steeds. Samenwerking tussen de provincies op deze grote vraagstukken blijkt lastig. De opkomst van regionale stadsregio´s maken dit niet makkelijker. Voor Zuid-Holland bleek dat onlangs nog eens uit een bestuurskrachtmeting van de Commissie Hermans: Zuid-Holland heeft niks te zeggen in Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden. Een andere inrichting zoals Engels en Klijnsma bepleiten, is ook voor ons helder en onontkoombaar. Diverse commissies hebben zich de afgelopen zestig jaar gebogen over de gewenste aanpassing van het binnenlands bestuur. Na de commissie Geelhoed in de jaren negentig en het initiatief van de Holland Acht begin 2000, presenteerde voormalig premier Kok in 2007 een architectuur
die de slagkracht en de economische ontwikkeling van de metropool zou kunnen verbeteren; er zou één bestuur voor de Randstad moeten komen. Bij de kabinetsonderhandelingen voor het huidige kabinet werd echter gekozen voor de weg van de minste weerstand door de Randstad domweg op te knippen in twee stukken, noord en zuid, zònder daarvoor een effectief bestuur te leveren. Voorts legde dit kabinet een moratorium op de bestuurlijke discussie: er mocht niet over gesproken worden. Het wordt tijd te erkennen dat we de uitdagingen van de 21e eeuw niet te lijf kunnen gaan met een organisatiestructuur die dateert uit de 19e eeuw. Enkel sleutelen aan de bestuurlijke cultuur – om zo te komen tot een effectievere samenwerking – is onvoldoende. Recentelijk heeft de commissie Hermans – die de bestuurskracht heeft gemeten van de vier Randstadprovincies – dit opnieuw moeten constateren. Korte termijn belangen verhinderen effectieve samenwerking. Bestuur-
ders moeten ver over hun schaduw heen kunnen springen. Het is wellicht ook wat teveel gevraagd om van een wethouder van Rotterdam te verwachten dat hij prioriteit geeft aan de oplossing van een mobiliteitsprobleem in de regio Amsterdam. Naast een cultuurverandering is een ondersteunende structuurverandering van het openbaar bestuur nodig. Engels en Klijnsma pleiten voor een samenhangende bestuurlijke vernieuwing. Een van de uitgangspunten die zij daarbij hanteren is maximaal drie bestuurslagen, elk met een eigen integraal pakket aan bestuurlijke bevoegdheden en beleidstaken. Zij bepleiten een middenbestuur op een groter schaalniveau (bijvoorbeeld dat van de Randstad) dat zich voornamelijk richt op vraagstukken rond de leefbaarheid, economie, milieu en mobiliteit. In deze analyse betrekken ze allerlei bestuurlijke constructies zoals de waterschappen, de stadsregio’s (met hun tekort aan democratische legitimatie), gemeenten en de deelraden in de integrale beschouwing.
[postbus 66] Geert-Jan Wenneker & Han Weber De provincie Randstad
De provincie Randstad
Nieuwe verbindingen
door Geertjan Wenneker & Han Weber
idee april 2010
60
In idee 1 van 2010 verscheen een samenvatting van een discussiedocument van de hand van Hans Engels en Meine Henk Klijnsma. Zij pleiten ervoor om ons politieke systeem bij de tijd te brengen en drastisch te hervormen. Geertjan Wenneker en Han Weber – respectievelijk fractievoorzitter en oud-fractievoorzitter van D66 Zuid-Holland – beamen de noodzaak van één bestuurlijke laag op Randstedelijk niveau. Maar wel met een ‘gesloten huishouding’; dat wil zeggen, een beperkt en nauw omschreven takenpakket.
62
Ook wij bepleiten een democratisch gelegitimeerde bestuurlijke laag op Randstedelijk niveau die daar de strategische besluiten neemt op het ruimtelijk en fysieke domein met gelijktijdige opheffing van de huidige provincies in de Randstad en overige bestuurlijke hulpstructuren. Wij vinden dat de lokale overheid de eerste overheid is; de Europese en de landelijke overheid stellen de kaders voor beleid. Bij de realisatie van een Randstadprovincie ligt ook gelijktijdige opheffing van de stadsregio´s voor de hand. Een opgeschaalde provincie betekent ook dat gemeenten krachtiger zullen moeten worden. Wij stellen vooralsnog geen minimum inwoneraantal voor van gemeenten – dat zegt immers weinig over bestuurskracht – maar willen ervoor waken dat gemeenten onder de voet worden gelopen. De waterschappen kunnen voortbestaan als uitvoeringsorganisaties, waarbij het beleid door de nieuwe Randstadprovincie gemaakt wordt. Hiermee wordt enerzijds de positie van de provincie versterkt en anderzijds versterkt het ook de kerntaken die een provincie dient te hebben.
die taken mag bezighouden die haar bij formele wet zijn opgedragen. Dit is wezenlijk anders dan in de huidige situatie waarbij de provincies veelal de neiging hebben zich met alle terreinen van overheidsbeleid te bemoeien zoals onderwijs, inkomens- en ander sociaal beleid, buitenlandbeleid en cultuurbeleid. Naar onze mening zijn hier andere overheidslagen veel geschikter voor. Dit betekent niet dat binnen die bij wet aangewezen taken de provincie geen eigen beleidsruimte heeft. Het gaat juist om taken die de provincie het beste kan uitvoeren. Een gesloten huishouding is de enige manier om ervoor te zorgen dat provincies zich beperken tot wat ze moeten doen en waar zij goed in zijn. Overigens hoeft de oplossing voor de Randstad niet de oplossing voor andere delen van het land te zijn. De problematiek is niet overal hetzelfde en ook de beleving en identificatie met het middenbestuur is vaak een andere. Zo is men wel een Fries of Limburger, waar iemand zich geen Zuid-Hollander voelt. Zo er identificatie is met een regio is dan is dat vaak met Holland of Randstad.
In tegenstelling tot Engels en Klijnsma stellen we echter geen ‘open huishouding’ voor. Om te voorkomen dat het Randstadbestuur de concurrentie aangaat met de landelijke overheid of de bemoeienis te groot wordt met de lokale overheden, is een ‘gesloten huishouding’ gewenst. Dat wil zeggen dat deze middenlaag zich enkel met
Structuur- en cultuurveranderingen helpt naar onze overtuiging bij het realiseren van het broodnodige overheidsbeleid dat onze welzijn en welvaart voor de toekomst veilig moet stellen. Wij zijn ervan overtuigd dat wanneer dit alles in samenhang wordt aangepakt uiteindelijk de burger de winnaar zal zijn.
idee tijdschrift van het Kenniscentrum D66
jaargang 31 nummer 2 april 2010 idee verschijnt 6 x per jaar ISSN nr. 0927-2518
redactie
Constantijn Dolmans (voorzitter), Annelou van Egmond, Corina Hendriks, Pieter de Jong, Mendeltje van Keulen, Gijs van Loef, Frank van Mil, Arthur Olof, Mark Sanders, Heleen Uijt de Haag, Emily van de Vijver, Anthonya Visser eindredactie
Corina Hendriks aan dit nummer werkten mee
Erwin Angad-Gaur, Carsten de Dreu, Anouk van Eekelen, Han Entzinger, Robert Giesberts, Boris van der Ham, Jurgen van der Heijden, Harry Stokman, Martin Pikaart, Imrat Verhoeven, Jan Vis, Reinout de Vries, Ad van Vugt, Han Weber, Geertjan Wenneker, Arjen van Witteloostuijn fotografie
Herman Wouters illustraties
Erik Haverkort, Peter Welleman concept
Toon Lauwen, Wilmar Grossouw ontwerp
Wilmar Grossouw druk
Drukkerij Uleman-De Residentie, Zoetermeer uitgave en administratie
Kenniscentrum D66 Hoge Nieuwstraat 30 Postbus 660, 2501 cr Den Haag t. 070 356 60 66 e.
[email protected] www.d66.nl/idee Lezersbijdragen zijn welkom. Inlichtingen over voorwaarden en redactiebeleid kunt u lezen op: www.d66.nl/kennis/item/zelf_schrijven of opvragen bij de redactie:
[email protected]
Geertjan Wenneker is fractievoorzitter D66 Zuid-Holland. Han Weber is oud-fractievoorzitter D66 Zuid-Holland.
Een jaarabonnement kost € 36 en voor studenten € 21 (een kopie ov-studentenkaart meesturen). Het abonnement gaat 1 januari in. U ontvangt bij het afsluiten van het abonnement € 6 korting per al verschenen nummer van de lopende jaargang. Opzegging voor 1 december.
Vreemd genoeg verwijt niemand de PvdA dat er nog steeds armoede is in Nederland, of de VVD dat de belastingdruk nog steeds hoog is vergeleken met ons omringende landen. Dat is begrijpelijk in een land dat bestuurd wordt door coalities en waarin niemand ooit
Met de analyse van Hans en de zijnen was niets mis maar zij hebben zich verkeken op de gevestigde belangen. Zaken waren niet zo slecht verdeeld omdat niemand dat in de gaten had, maar omdat net genoeg mensen daar belang bij hadden en hebben. Insiders op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt en vooral op de bestuurdersmarkt regelen hun zaakjes onderling zo dat de outsiders, de buitenstaanders, de starters altijd op achterstand staan. Dat was in 1966 zo en dat is nu nog zo.
In het voorjaar 1980 verscheen het eerste nummer van idee. D66 bestaat dan al bijna 15 jaar. Vreemd eigenlijk?! Of niet? Toen Hans van Mierlo, van wie we deze maand afscheid hebben genomen, in 1966 met een groep vrienden en geestverwanten aan zijn politieke avontuur begon dacht hij dat het in een paar jaar wel geregeld zou zijn. Het was duidelijk wat er mis was aan ons bestel en nu we dat hadden vastgesteld konden we het snel repareren…
30 jaar idee
Juist nu, in deze weken rond Hans’ dood, is de vraag gerechtvaardigd: wie zijn wij? Wat is D66? Zijn wij meer dan zijn nalatenschap? Ja. Het sociaal-liberalisme is niet door Hans van Mierlo uitgevonden, maar hij heeft het wel ‘gevonden’ en verder vorm gegeven. Als visionair zag, voelde, proefde hij eerder dan velen dat de constellatie van besturen, die Nederland zo prettig onderling verdeeld hadden, in de 60-er jaren kraakte in zijn voegen en dat het democratisch mandaat flinterdun begon te worden. Als intellectueel dacht hij na over de oorzaken en vooral over de oplossingen. Hij las en luisterde en vond zo de politieke stroming die zijn thuis zou worden – een huis met een heel stevig fundament dat nooit af is en in permanente staat van verbouwing verkeerd. Juist dat altijd
100% zijn zin krijgt. Maar D66 krijgt smalend voor de voeten geworpen dat er nog geen referendum of gekozen burgemeester is in Nederland. Met enige trots wijs ik dan graag op hetgeen we wel bereikt hebben: een wettelijke regeling voor de afbreking van ongewenste zwangerschappen. Dat mensen die ongeneeslijk ziek zijn en daar onder leiden zelf kunnen bepalen wanneer hun leven mensonwaardig wordt. Dat je op zondag gewoon een pak melk kunt kopen, zoals in elk modern land. En durfden wij niet als eerste het taboe van de te lage aow-leeftijd en de onbetaalbare hypotheekrenteaftrek te doorbreken?!
Alexander Pechtold
Maar gelukkig kwam het er wel en is idee inmiddels al 30 jaar een proeftuin en etalage van ons gedachtegoed ineen. Vanzelfsprekend net zo goed voor ‘buitenstaanders’ die we graag uitnodigen en uitdagen om bij ons te publiceren maar zeker ook voor onze eigen leden. Dat zijn prominenten, gewend om zich te mengen in het publieke debat, maar ook mensen met een specifieke deskundigheid die voor het eerst de pen grijpen en, geholpen door de medewerkers van het Kenniscentrum, een bijdrage leveren aan de eeuwige verbouwing van ons huis. Laten we verder bouwen op het fundament dat Hans gelegd heeft.
Die twee elementen, de verwachting dat het repareren van ons politiek bestel een tijdelijke bezigheid zou zijn en de intrinsieke behoefte ruimte te laten voor ‘voortschrijdend inzicht’, zorgden ervoor dat er in de eerste jaren van D66 betrekkelijk weinig structuur in de partij werd aangebracht. Dat hadden wij toch niet nodig?! D66 was een gevoel, als je dat ging opschrijven werd het verstikt. En dus duurde het vele jaren voordat er een ‘wetenschappelijk instituut’ kwam of een regelmatige publicatie van ideeën, laat staan van idee.
openstaan voor nieuwe inzichten – door anderen weggezet als eeuwige twijfel – is een kenmerk dat wij allemaal met Hans gemeen hebben. In die zin zijn wij D66-ers allen zijn erfopvolgers.