Niet minder maar op maat Resultaten van de oefenweek Variabele Voertuigbezetting VRU in Zweden
1
2
Colofon Project uitgevoerd door:
Veiligheidsregio Utrecht (VRU) Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR)
Contactpersonen:
J. Hazeleger (VRU) K. Groenewegen (NIFV) L. Groenewegen (NVBR)
Titel:
Niet minder maar op maat Resultaten van de oefenweek variabele voertuigbezetting VRU in Zweden
Datum: Status: Versie: Projectnummer:
13 februari 2012 Definitief 1.0 431N1033
Auteurs:
drs. K. Groenewegen-ter Morsche, NIFV dhr. N.J.A. Post, VRU, projectsecretaris
Review:
Dr.ir. J.G. Post (hoofd onderzoek NIFV) Ing. J. Hazeleger MCDm (projectleider oefenweek VRU) Dhr. L. Groenewegen (projectleider landelijke project variabele voertuigbezetting NVBR) Dhr. F. van Krieken (projectsecretaris landelijk project variabele voertuigbezetting NVBR)
Foto’s:
Dhr. H.W. Jansen, VRU
3
Figuur 1. Deelnemers en oefen- en onderzoeksstaf variabele voertuigbezettingsweek Zweden
4
Voorwoord Voor u ligt het rapport over de in week 45 2011 gehouden oefenweek Variabele Voertuigbezetting (VVB). Dit rapport is tot stand gekomen uit een samenwerking tussen de Veiligheidsregio Utrecht (VRU), de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR) en het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV). Binnen de VRU is uitvoering gegeven aan het project VVB, onder andere door het organiseren van een oefenweek variabele voertuigbezetting in Zweden. De NVBR heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt om het NIFV opdracht te geven data te verzamelen voor het parapluproject Variabele Voertuigbezetting. De VRU en het NIFV hebben deze rapportage opgesteld, waarbij de aanbevelingen enerzijds het vertrekpunt zijn voor de overige deelprojecten van VVB binnen de VRU, en anderzijds worden meegenomen door de NVBR bij het maken van de eindrapportage. Door gebruik te maken van de uitkomsten van eerdere onderzoeken binnen het brandweerveld en het werken vanuit de gedachte ‘Van, voor en door de brandweer’ hebben wij het vertrouwen met de uitkomsten van dit project een positieve bijdrage te leveren aan het delen van kennis en ervaringen op het gebied van variabele voertuigbezetting met alle regio’s. Wij danken alle deelnemers aan de oefenweek voor hun open houding en de bereidheid om met ons deze ontwikkeling door te maken. Ook danken wij de medewerkers van het oefencentrum MSA in Revinge voor hun flexibiliteit en bereidwilligheid om deze oefenweek variabele voertuigbezetting mogelijk te maken. Terugkijkend was het een geslaagde en leerzame oefenweek, met veelbelovende resultaten. Daarnaast wordt er zeer positief teruggekeken op de onderlinge samenwerking tussen de drie organisaties. Wij wensen u veel leesplezier.
Utrecht, 13 februari 2012
Jan Hazeleger Projectleider Oefenweek Variabele Voertuigbezetting (VRU)
Lucien Groenewegen Projectleider Landelijk Project Variabele Voertuigbezetting (NVBR)
5
Karin Groenewegen Leider Onderzoeksteam (NIFV)
6
Samenvatting De oefenweek Variabele Voertuigbezetting in Zweden is een gezamenlijk project van Veiligheidsregio Utrecht (VRU), de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR) en het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV). Nadat bij de VRU het initiatief was ontstaan voor het organiseren van een oefenweek op het gebied van Variabele Voertuigbezetting heeft de NVBR hierbij aangehaakt en het NIFV gevraagd om tijdens deze week onderzoek te verrichten. Uitdrukkelijk moet worden opgemerkt dat het uitgangspunt van het project en de VRU is dat optreden met variabele voertuigbezetting geen vermindering van de slagkracht tot gevolg mag hebben, maar dat uitrukken ‘op maat’ moet gebeuren. Dit betekent dat waar er tot op heden bijvoorbeeld 6 stralen nodig waren, met dito bemensing, dit ook in de toekomst met variabele voertuigbezetting het geval blijft. De insteek van de VRU is dat variabele voertuigbezetting een andere logistieke benadering van het brandweeroptreden is. Omdat het onderzoek in een reguliere oefenweek diende plaats te vinden heeft er geen puur wetenschappelijk onderzoek plaats kunnen vinden. De onderzoeksresultaten dienen dan ook te worden bezien binnen de opzet en gekozen scenario’s van het onderzoek, en kunnen daarom niet veralgemeniseerd worden. Wel zijn leerervaringen opgedaan die ook voor andere regio’s relevant kunnen zijn. Tijdens de oefenweek in Zweden zijn alleen zogenaamde relevante prio 1 uitrukken meegenomen, dat wil zeggen incidenten waarbij daadwerkelijk sprake is van brand en/of slachtoffers. Alle uitrukken waarbij geen tijdsdruk is, de prio 2 uitrukken en de dienstverleningen, zijn buiten beschouwing gelaten. Ook de kleine uitrukken, die vermoedelijk eenvoudig met een variabele bezetting uitgevoerd konden worden, zijn niet meegenomen. Enkelvoudige inzetten Tijdens de oefenweek is onderzocht naar hoe enkelvoudige inzetten (‘kleine brand’) verliepen met verschillende variabele bezettingen in relatie tot een reguliere TS-6 bezetting. De geteste variabele bezettingen zijn 2+4, 4+2 en 4+4. De effectiviteit van de inzetten was lastig vast te stellen. Wel kan worden opgemerkt dat de meeste scenario’s met alle bezettingen binnen de vastgestelde oefentijd konden worden uitgevoerd. Ten aanzien van veiligheid hebben daadwerkelijke gevaarlijke situaties of onverantwoorde beslissingen waardoor ingrijpen nodig was, zich bij alle onderzochte bezettingen niet voorgedaan tijdens de oefenweek. Ook was er sprake van een zeer grote mate van alertheid op veiligheid. Ten aanzien van coördinatie wordt in alle variabele bezetting onderling tijdens het aanrijden vaak al afgestemd en wordt er een taakverdeling gemaakt. Wel zijn zaken als benoeming van voertuigen en roepnummers een aandachtspunt. De deelnemers zijn ten aanzien van variabele bezetting te spreken over de snelheid, en dat er al beeldvorming en afstemming tijdens het aanrijden tussen de eenheden kan plaatsvond. Men is minder te spreken over de slagkracht, met name bij 2+4 en 4+2, het gebrek aan ervaring met het systeem, communicatieproblemen als gevolg van de variabele bezetting en de druk die, met name bij de SIE-2 van bezetting 2+4 gevoeld wordt ten aanzien van het publiek. Op het gebied van de beleefde fysieke belasting wordt geen verschil gevonden tussen de reguliere en de variabele bezettingen.
7
De bezetting 4+4 werd als meest positieve variabele bezetting ervaren. Voordelen hierbij waren volgens de deelnemers dat men zich op één taak kon richten, en dat de bevelvoerder slechts één team aan hoefde te sturen. Bij de bezetting TS-6 is men het meest positief. Qua beleving van de deelnemers is men bij de bezetting 2+4 het minst positief over uitgevoerde taken, veiligheid tijdens de verkenning, effectiviteit van de inzet en de totale inzet. Zo wordt slagkracht gemist, is er gebrek aan back-up en maken de deelnemers zich zorgen over de mogelijke druk van het publiek om toch naar binnen te gaan. Ook bij de bezetting 4+2 wordt de eerste slagkracht gemist. Opgeschaalde inzetten Ook is onderzocht hoe opgeschaalde inzetten (‘middelbrand en grote brand’) met variabele bezetting (middelbrand 3x TS-4; grote brand 3x TS-4 en 1x TS-6) zich tot reguliere bezettingen verhielden. Qua veiligheid zijn er geen knelpunten waargenomen. Qua span of control valt op dat tijdens de inzetten met 3x TS-4 er relatief veel brandweermensen buiten waren, immers er waren 3 chauffeurs en 3 bevelvoerders. Hierdoor werd soms binnen slagkracht gemist, terwijl er soms buiten mensen waren die niet of nauwelijks een taak hadden. In de opgeschaalde situaties zijn roepnummers, portofoonkanalen etcetera bij variabele bezettingen een aandachtspunt. Er is tijdens de inzetten in een aantal gevallen sprake geweest van het uitruilen van manschappen, zodat de manschappen van de 3e TS-4 gebruikt werden voor aanvulling van de andere eenheden. De derde bevelvoerder en chauffeur hadden in dat geval meestal geen taak, hoewel soms de bevelvoerder werd ingezet als veiligheidsman. Ook is gediscussieerd of men de bevelvoerder en chauffeur(s) zonder taak wel of niet als manschap naar binnen zou mogen en kunnen sturen. De ervaringen ten aanzien van het uitruilen zijn wisselend. Afhankelijk van het scenario en de indeling in inzetvakken werkte het wel of niet. Uit het belevingsonderzoek blijkt dat voor vrijwel alle aspecten de deelnemers inzetten met 2x TS-6 hogere cijfers geven dan in de bezetting 3x TS-4. Als voordelen van de variabele bezetting werden de indeling van de inzetvakken en de snelheid genoemd, als nadelen de onduidelijkheid ten aanzien van portofoonkanalen en de onrust die het uitruilen van de manschappen soms veroorzaakte. Bij beide typen bezettingen werd opgemerkt dat men slagkracht tekort kwam. In beleefde fysieke belasting wordt geen verschil gevonden. De oefenleiding en de deelnemers concluderen na afloop van de oefeningen dat het de voorkeur heeft om bij een variabele bezetting na 2x TS-4 op te schalen met TS-6-en. Een inzet van 3x TS-4 is het beleefde maximum voor de variabele bezetting, waarna volgens hen altijd dient te worden opgeschaald met TS-6-en. OMS-uitrukken Een derde onderzoeksvraag ging in op wat de consequenties zijn van verschillende bezettingen en bepakkingen bij een tweepersoonsvoertuig speciaal voor uitrukken naar een automatische brandalarm. Hierbij is getest met of zonder bevelvoerder en met of zonder ademlucht en blusmiddel. In de geteste scenario’s werden twee personen (bevelvoerder/manschap of manschap/manschap, met of zonder blusmiddelen en ademlucht) naar een OMS-melding gestuurd, waarbij na aankomst duidelijk werd dat er sprake was van daadwerkelijk brand met één of meerdere slachtoffers. Bij alle ingezette deelnemers is een grote mate van alertheid ten aanzien van veiligheid waargenomen. Verder valt op dat in geen enkele van de 16 inzetten een daadwerkelijke
8
bluspoging is uitgevoerd door de bemanning van het OMS-voertuig voor aankomst van de tankautospuit. Bij de inzet van een bevelvoerder op het OMS-voertuig wordt het nader bericht veel sneller gegeven. Daarnaast is er een duidelijke rolverdeling en handelt de bevelvoerder vanuit zijn opleiding en ervaring. Ook is er in een aantal gevallen sprake geweest van een compleet inzetplan van de bevelvoerder van de OMS, dat uitgevoerd werd zodra de tankautospuit ter plaatse kwam. Daarnaast geeft een aantal bevelvoerders van de nakomende tankautospuit aan het prettig te vinden dat er een bevelvoerder aanwezig is, vanwege zijn/haar manier van denken, communicatie en de mogelijkheid een inzetplan te maken. Wel is bij een bevelvoerder op het OMS-voertuig afstemming nodig met de bevelvoerder van de tankautospuit over wie de leiding heeft. Voor de bemanning geeft tweederde de voorkeur aan een bevelvoerder op het OMS-voertuig, eenderde heeft een voorkeur voor twee manschappen. Ten aanzien van het uitrukken met of zonder middelen valt op dat de vuurhaard met middelen vaker gevonden wordt, maar dat zonder middelen in deze scenario’s de slachtoffers eerder buiten waren. Een verklaring hiervoor is dat de bemanning met middelen veelal eerst ging omhangen, en bemanning zonder middelen veelal eerst achter de deur keek. In een aantal gevallen besloot de bemanning zonder middelen niet naar binnen te gaan. Na aankomst van de tankautospuit kon de OMS-bemanning zonder middelen geen inzet doen wegens gebrek aan bijvoorbeeld een helm en een bluspak. De bemanning van de inzetten met middelen is meer tevreden over de inzet dan de bemanning bij inzetten zonder middelen. Zeker zonder middelen voelt men zich veelal gefrustreerd en onthand, en maakt men zich zorgen over druk of agressie van het publiek om te handelen. Een zeer ruime meerderheid van 84% geeft de voorkeur aan het uitrusten van het OMS-voertuig met middelen, als deze zou worden ingevoerd. Tenslotte moet aangegeven worden dat onder de deelnemers het draagvlak voor een OMS-voertuig laag is, waarbij men opmerkt dat in preventieve zin het voorkomen van loze meldingen een betere oplossing is. Visie op variabele voertuigbezetting van de deelnemers Tenslotte is onderzocht in hoeverre de visie van de deelnemers op variabele voertuigbezetting veranderd is door de oefenweek. Samengevat zijn de deelnemers in het geheel genomen na de oefenweek positiever over variabele voertuigbezetting. Zo denken zij na de oefenweek vaker dat de kwaliteit van de brandweer met variabele voertuigbezetting verbeterd kan worden, en minder vaak dat het een bezuinigingsmaatregel is. Verder vindt 82% na de oefenweek dat variabele voertuigbezetting prima kan, mits de slagkracht niet verandert. De deelnemers zien de meeste meerwaarde voor variabele voertuigbezetting voor opkomsttijd en effectiviteit. Ook ten aanzien van inzettijd, kwaliteit en veiligheid is men positiever dan aan het begin van de week. Dit laat onverlet dat na de oefenweek nog steeds een substantieel deel van de deelnemers variabele voertuigbezetting qua kwaliteit (30%) en veiligheid (41%) slechter vindt dan TS-6, hoewel de groep die vindt dat beide bezettingen even goed zijn groter is. Men is positiever geworden over variabele voertuigbezetting in het algemeen, en TS-4 in het bijzonder. Het cijfer voor het SIE/SIV/OMS-voertuig was vooraf al laag, en is na de oefenweek nog verder afgenomen. Over het algemeen is de oefenweek als nuttig ervaren voor het omgaan met variabele voertuigbezetting en innovatieve blusmiddelen, en voor het trainen van algemene basisvaardigheden. Overige leerervaringen Tenslotte zijn overige leerervaringen geformuleerd door de deelnemers:
9
De oefenweek werd als nuttig ervaren voor het leren omgaan met variabele voertuigbezetting. • Communicatie, zowel in de preparatie als in de repressieve fase, is bij variabele voertuigbezetting extra van belang. • Variabele voertuigbezetting kan worden gebruikt om knelpunten op te lossen, bijvoorbeeld ten aanzien van vrijwilligersposten. Wel dient er een reden te zijn om variabele voertuigbezetting in te voeren: het is een middel, geen doel op zich. • Er moet duidelijk vastgelegd worden wat wel en niet gedaan kan en mag worden met een variabele bezetting. • Er zijn nieuwe werkafspraken nodig bij invoering van variabele voertuigbezetting, bijvoorbeeld ten aanzien van opschaling, roepnummers en namen van voertuigen. • De resultaten van de oefenweek moeten bezien blijven binnen de context: het gaat alleen over de oefenweek, waar sprake is van de veiligheid van een oefencentrum, slechts een beperkt aantal scenario’s en waar geen sprake is van echte noodsituaties. Samengevat komen de deelnemers, de onderzoekers van het NIFV en oefenleiding van de VRU op basis van de gemeten resultaten, de ingevulde vragenlijsten, de evaluatiegesprekken en de terugkomavond tot de volgende conclusie: Variabele voertuigbezetting kan, mits dit goed wordt ingevuld. Daarbij moet niet getornd worden aan slagkracht. Het gaat dus om uitrukken op maat. Bij de variabele bezettingen in enkelvoudige inzetten is bij de inzet van 4+4 het meeste gevoel, en bij 2+4 het minste. In opgeschaalde situaties is het beleefde maximum 3 x TS-4, en nog liever 2x TS-4, waarna verder opgeschaald moet worden met tankautospuiten met TS6-en. Voor het OMS-voertuig is niet veel draagvlak, maar áls het wordt ingevoerd, dan geniet het vanuit repressief oogpunt de voorkeur om het OMS-voertuig uit te voeren met een met bevelvoerder en met middelen. Ten aanzien van invoering van variabele voertuigbezetting zijn nieuwe werkafspraken noodzakelijk. Op basis van deze conclusies zal de VRU verder werken in drie deelprojecten om opleidings- en oefenaspecten in kaart te brengen, om een visie op uitrusting, materieel en logistiek te ontwikkelen en de noodzakelijke uitrukprotocollen en meldkamerprocessen op te stellen. In het rapport wordt aanbevolen om nader onderzoek te doen naar de invloed van opkomst- en aanrijdtijd en aanvullend praktijkonderzoek naar variabele voertuigbezetting uit te voeren. De NVBR zal de gegevens uit dit project gebruiken voor het delen van kennis en ervaringen met alle regio’s en zal de aanbevelingen meenemen in de eindrapportage Variabele Voertuigbezetting.
10
11
12
Inhoud 1
Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Aanleiding 1.3 Onderzoeksvragen 1.4 Uitgangspunten voor het onderzoek 1.5 Afbakening 1.6 Leeswijzer
15 15 15 16 16 17 17
2
Variabele voertuigbezetting in de Veiligheidsregio Utrecht 2.1 Doelstellingen en werkwijze 2.2 Positionering
19 19 20
3
Opzet van de oefenweek in Zweden 3.1 Doelstelling en voorbereiding 3.2 Programma van de week 3.3 Deelnemers aan de oefenweek 3.4 Oefen- en onderzoeksstaf 3.5 Inzet van innovatie technieken en voertuigen 3.6 Veiligheid tijdens de oefenweek 3.7 Afbakening en voorbehouden
23 23 23 24 25 25 28 29
4
3.8
Significantietoetsen
30
3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14
Onderzoek naar objectieve en subjectieve variabelen Opbouw onderzoek Enkelvoudige inzetten Opgeschaalde inzetten Bezetting en bepakking van het OMS-voertuig Visie op variabele voertuigbezetting
31 31 31 34 35 37
Analyse van de resultaten 4.1 Enkelvoudige inzetten 4.2 Opgeschaalde inzetten
39 39 47
4.3 4.4
OMS-voertuig met verschillende bezettingen Visie van de deelnemers op variabele voertuigbezetting
51 61
4.5
Overige leerervaringen
71
5
Conclusies
77
6.
Aanbevelingen 6.1 Aanbevelingen voor deelprojecten VRU 6.2 Suggesties voor vervolgonderzoek
81 81 81
Literatuurlijst
83
Bijlage: Opmerkingen uit de eindevaluatie vrijdagavond in de oefenweek
85
13
14
1 Inleiding In Nederland lopen momenteel diverse initiatieven om de standaardbezetting binnen de brandweer flexibeler vorm te geven. Zo worden er pilots uitgevoerd in diverse regio’s en worden praktijkinzetten met en zonder variabele voertuigbezetting beoordeeld. Ook in de VRU is men bezig met het onderwerp variabele voertuigbezetting.
1.1
Achtergrond
Het project Variabele Voertuigbezetting maakt binnen de VRU onderdeel uit van het project Veiligheidszorg op Maat. Dit project kent een doorlooptijd van ongeveer anderhalf jaar, waarbij gewerkt wordt met zogenaamde plateaus. Elk plateau leidt tot een besluitvormingsmoment. In plateau 2 van het projectplan worden de repressieve resultaten en de knelpunten in het dekkingsplan geanalyseerd, gewogen en opgelost, met als gereedschap de te ontwikkelen toolbox, waarin onder andere community safety en uitrukken op maat worden opgenomen. Variabele voertuigbezetting is een bouwsteen voor uitrukken op maat. Binnen de VRU is door een aantal districten ervaring opgedaan op het gebied van variabele voertuigbezetting. Bij de vrijwillige posten in District Utrecht en de Post Soesterberg van het District Eemland wordt gewerkt met een TS4. In Amersfoort is door middel van een pilot ervaring opgedaan met TS4. De opgedane ervaring is gedeeld met de NVBR.
1.2
Aanleiding
In aanloop naar het project Variabele Voertuigbezetting is binnen de VRU het idee ontstaan te gaan trainen met variabele voertuigbezetting in Zweden. Op landelijk niveau is de NVBR trekker van het project Variabele Voertuigbezetting, waarin kennis uit afzonderlijke regionale initiatieven gebundeld en gedeeld wordt met alle regio’s. Zo worden er in het eindrapport variabele voertuigbezetting door Brandweer Apeldoorn (van Putten en Hagelstein, 2011), op basis van ervaringen met variabele voertuigbezetting tijdens daadwerkelijke incidenten de volgende aanbevelingen gedaan: - Vergaar aanvullende kennis over brandbestrijdingstactieken en –technieken in relatie tot afwijkende bezettingen - Doe meer onderzoek naar bezettingsvariaties - Breng ook voor maatgevende incidenten in kaart wat de mogelijkheden zijn van variabele bezettingen ten opzichte van de reguliere bezetting De NVBR heeft aangegeven tijdens de oefenweek data te willen verzamelen en heeft het NIFV gevraagd dit uit te voeren. In het voortraject is gebleken dat samenwerking tussen de partijen ten aanzien van de opzet en uitvoering van de oefenweek voor alle partijen meerwaarde kon hebben. Medewerkers van de NVBR en het NIFV zijn opgenomen in het projectteam van de VRU dat de oefenweek heeft voorbereid.
15
1.3
Onderzoeksvragen
In het project is de volgende hoofdvraag gesteld:
Welke mogelijkheden en onmogelijkheden, kansen en knelpunten ten aanzien van variabele voertuigbezetting worden er tijdens de oefenweek in Zweden ervaren?
De hoofdvraag is opgesplitst in de volgende onderzoeksvragen: 1. Hoe verlopen de enkelvoudige inzetten1 met variabele voertuigbezettingen qua effectiviteit, veiligheid en beleving in verhouding tot de standaardbezetting? 2. Hoe verhouden de opgeschaalde inzetten met een reguliere bezetting zich tot opgeschaalde inzetten met een variabele bezetting qua veiligheid, span of control en beleving? 3. Als een OMS-voertuig2 bij daadwerkelijke branden als gevolg van een automatische melding wordt ingezet, wat zijn dan de consequenties van het uitvoeren van het OMS-voertuig met of zonder bevelvoerder en met of zonder middelen qua mogelijkheden en onmogelijkheden, kansen, knelpunten en beleving? 4. Wat is de invloed van een oefenweek op de visie op variabele voertuigbezetting van de deelnemers? 5. Welke overige leerervaringen vloeien voort uit de oefenweek variabele voertuigbezetting in Zweden? De begrippen in de onderzoeksvragen en de uitwerking ervan zijn in hoofdstuk 4 nader uitgewerkt.
1.4
Uitgangspunten voor het onderzoek
Om het onderzoek zo wetenschappelijk als mogelijk binnen het bestaande oefenprogramma uit te kunnen voeren, zijn drie uitgangspunten gehanteerd: 1. Er is tijdens de testen gewerkt met identieke scenario’s per object, zodat iedere variatie in bezetting op hetzelfde scenario en pand getest werd. 2. Er zijn nulmetingen uitgevoerd met reguliere bezettingen om deze te kunnen vergelijken met de onderzochte variabele bezettingen. 3. De variabele bezettingen zijn meerdere keren getest om zo de invloed van een toevalsfactor te verkleinen en de data bruikbaar te maken voor een vergelijking.
1
Enkelvoudige inzetten zijn inzetten waarbij niet is opgeschaald, de zogenaamde ‘kleine brandscenario’s’. In de enkelvoudige inzetten kwamen bezettingen van tenminste 6 personen in variabele samenstellingen ter plaatse. De geteste combinaties zijn met een bezetting van 2+4, 4+2, 4+4 en 6 personen. 2 Een OMS-voertuig is een klein voertuig dat met een beperkte bezetting uitrukt naar een automatisch brandalarm, met als voornaamste doel beeldvorming en verkenning. In de regio Utrecht wordt nagedacht over de mogelijke invoering van een OMS-voertuig.
16
1.5
Afbakening
Het project had tot doel, om tijdens een oefenweek in Revinge in Zweden, ervaringen op te doen met variabele voertuigbezetting en hierbij mogelijkheden, onmogelijkheden, kansen en knelpunten te ervaren. Het is uitdrukkelijk niet het doel van dit project om antwoord te geven op de vragen of variabele voertuigbezetting ingevoerd zou moeten worden en welke vorm van variabele bezetting daadwerkelijk beter of slechter is. Uitdrukkelijk moet worden opgemerkt dat het uitgangspunt van het project en de VRU is dat optreden met variabele voertuigbezetting geen vermindering van de slagkracht tot gevolg mag hebben, maar dat uitrukken ‘op maat’ moet gebeuren. Dit betekent dat waar er tot op heden bijvoorbeeld 6 stralen nodig waren, met dito bemensing, dit ook in de toekomst met variabele voertuigbezetting het geval blijft. De insteek van de VRU is dat variabele voertuigbezetting een andere logistieke benadering van het brandweeroptreden is. In de oefenweek zijn alleen relevante prio1-uitrukken in de scenario’s opgenomen, met daadwerkelijk brand en veelal slachtoffers. De gekozen scenario’s zijn geen representatieve afspiegeling van alle brandweerinzetten in de dagelijkse praktijk. Dit wordt in hoofdstuk 2 nader toegelicht. De weergegeven resultaten hebben uitsluitend betrekking op de beoefende scenario’s tijdens de oefenweek in deze setting en met deze deelnemergroep. Tenslotte moet worden opgemerkt dat het voorliggende gezamenlijke project een combinatie was van oefenen en het uitvoeren van onderzoek. Daar waar deze doelstellingen met elkaar conflicteerden, is gekozen voor een compromis wat in sommige situaties beperkingen had voor het uitvoeren van de oefening of het onderzoek.
1.6
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de inbedding van variabele voertuigbezetting bij de VRU. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de opzet van de week, het oefenprogramma en het onderzoek. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de onderzoeksresultaten beschreven. Verder wordt in hoofdstuk 5 en 6 antwoord gegeven op de onderzoeksvragen en worden aanbevelingen geformuleerd door de VRU en het NIFV. Deze aanbevelingen zal de NVBR meenemen bij het maken van de eindrapportage van het landelijk parapluproject variabele voertuigbezetting. De NVBR zal in deze eindrapportage eigen aanbevelingen formuleren, gebaseerd op alle relevante input uit het land.
17
18
2 Variabele voertuigbezetting in de Veiligheidsregio Utrecht 2.1
Doelstellingen en werkwijze
Binnen het project Variabele voertuigbezetting van de VRU zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: • Een praktijkgericht onderzoek doen naar de mogelijkheden van variabele voertuigbezetting. • Dit koppelen aan; o Technische innovatie van materieel en materiaal. o Oefen- en opleidingssystematiek variabele voertuigbezetting. o Repressieve processen en protocollen. • Met als eindproduct een menukaart waarin de gebruiksmogelijkheden van variabele voertuigbezetting beschreven is. Het project is opgedeeld in deelprojecten. In figuur 2 is de organisatie van het project weergegeven. DT
MT-VZ
OR
Project Variabele Voertuigbezetting
Project OMS Utrecht Project secretaris Niek Post
Projectleider Hans van Geest
Deelprojectleider Jan Hazeleger
Secretaris Niek Post
Zwedenweek
Deelprojectleider Pieter van Leersum
Deelprojectleider Lex Tillart
Deelprojectleider Han den Hartog
Secretaris Niek Post
Secretaris Niek Post
Secretaris Niek Post
Opleiden, Trainen, Oefenen
Uitrusting, Materieel en Logistiek
Team Ondersteuning Repressie
Projectleider Charles van Nimwegen
Secretaris Albert Patist
Figuur 2. Projectorganogram VRU variabele voertuigbezetting
In navolging van de oefenweek worden opgedane ervaringen verwerkt in de verschillende deelprojecten. Als eindproduct van het project VVB wordt een menukaart variabele voertuigbezetting opgeleverd, met informatie over opleiden en oefenen, materieel en materiaal en de benodigde repressieve protocollen. De afronding van het project is gepland in het einde van maart 2012.
19
2.2 Positionering Het Besluit en de Wet op de veiligheidsregio’s geeft een standaardbezetting van 6 mensen op de tankautospuit, met de mogelijkheid gemotiveerd af te wijken. Het afwijkingsartikel kent 3 aspecten; 1. Veiligheid van de burger 2. Veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel 3. Doelmatigheid en efficiëntie Op basis van de aanwezige risico’s moet binnen de VRU de benodigde slagkracht bepaald worden waarbij het doel is: “Niet minder slagkracht, maar uitrukken op maat”. Figuur 3 geeft aan in welke frequentie volgens een onderzoek in Zuid-Limburg (SAVE, 2009) incidenten voorkomen. Uiteraard is de verdeling van de incidenttypes afhankelijk van de regionale risicokenmerken. Of een dergelijke verdeling ook voor de VRU geldt is niet vastgesteld. OMS A2
Overzicht van incident types
OMS A1 OMS Nacontrole PAC-melding Binnenbrand nacontrole Autobrand Buitenbrand Containerbrand Dienstverlening Tilassistentie Gevaarlijke Stoffen Beknel.Pers.Auto Binnenbrand BinnenbrandMiddel Grote Brand BuitenbrandMiddel Ongeval hulp algemeen aanrijding letsel Duikongeval Rest
Figuur 3. Frequentie incidenttypes (bron: SAVE, 2009) Van belang is dat in het onderzoek in Zuid-Limburg de relevante prio 1 uitrukken, de incidenten waarbij daadwerkelijk sprake is van brand en/of slachtoffers, ongeveer 15%(aangegeven met een ) betreffen van het totaal. Tijdens de oefenweek in Zweden zijn alleen incidenten uit deze categorie beoefend. Alle uitrukken waarbij geen tijdsdruk is, de prio 2 uitrukken en de dienstverleningen zijn buiten beschouwing gelaten. Ook de kleine uitrukken, die vermoedelijk eenvoudig met een variabele bezetting uitgevoerd konden worden, zoals een kleine buitenbrand, een containerbrand en een loze OMS-melding, zijn niet meegenomen. De reden hiervoor is dat enerzijds de scenariomogelijkheden van de oefenweek optimaal benut moesten worden en anderzijds dat gezocht is naar aandachtspunten, mogelijkheden en
20
onmogelijkheden bij incidenten waarbij de grenzen ten aanzien van slagkracht en gelijktijdigheid werden opgezocht. Opgemerkt moet worden dat er gekozen is voor kleine brandscenario’s die dicht tegen het middelbrandniveau aanzaten. Hetzelfde geldt voor de opgeschaalde inzetten. Het regionale project onderzoekt de mogelijkheden en de consequenties van het optreden met een variabele bezetting van en voor de bezetting op een brandweervoertuig, zonder daarbij in te leveren op de benodigde slagkracht. Er zijn diverse voertuigcombinaties ingezet op de verschillende scenario’s. Denk hierbij aan gebouwbranden en vloeistofbranden. Ook is een hulpverleningsoefening georganiseerd. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de opzet van de oefenweek.
Figuur 4. Enkele inzetten tijdens de oefenweek
21
22
3 Opzet van de oefenweek in Zweden In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voorbereiding, opzet en uitvoering van de oefenweek en de opzet en uitvoering van het onderzoek.
3.1
Doelstelling en voorbereiding
Er is een deelprojectplan opgesteld voor de uitvoering van de oefenweek. De volgende doelstellingen van het project zijn hierin opgenomen: • Het vormgeven van de oefenweek Variabele Voertuigbezetting op het oefencentrum in Zweden; • Analyseren van en rapporteren over de oefenresultaten; • Evaluatie en rapportage van de oefenweek. De projectgroep, bestaande uit medewerkers van de VRU, het NIFV en de NVBR is in voorbereiding op de week diverse malen bijeen geweest. In de voorbereidende bijeenkomsten is gezamenlijk de opzet van de week bepaald en is vorm gegeven aan de scenario’s en de wijze van registreren. De oefenweek VVB is gebaseerd op het programma van een standaard VRU oefenweek in Zweden, waarbij de deelnemers realistisch getraind worden en daarover een beoordeling ontvangen. Vooraf zijn oefenkaarten geselecteerd die tijdens de oefenweek beoefend werden. Naast het uitvoeren van het onderzoek zijn de deelnemers daarom ook daadwerkelijk beoordeeld op hun repressieve vaardigheden. Ter voorbereiding op de oefenweek zijn de deelnemers geselecteerd. Daarnaast is er een voorbereidingsdag gehouden op oefencentrum Crailo, waarbij de deelnemers kennis konden maken met variabele voertuigbezetting, innovatieve blusmiddelen en de oefenen onderzoeksstaf. Tevens is op deze dag de opzet en uitvoering van de oefenweek besproken en zijn logistieke afspraken gemaakt.
3.2
Programma van de week
De oefenweek startte op zondagavond met een briefing en het invullen van een vragenlijst over de visie van de deelnemer op variabele voertuigbezetting. Het programma op maandag bestond voornamelijk uit het oefenen met innovatieve blussystemen, demonstraties en het oefenen van basisbrandbestrijdingstechnieken. Tijdens de eerste dag is nog niet met variabele bezettingen gewerkt en zijn geen metingen verricht. Op dinsdag is gestart met enkelvoudige inzetten, waarbij iedere groep 8 enkelvoudige inzetten met verschillende variabele bezettingen heeft uitgevoerd. Hierbij zijn metingen verricht. Dinsdagavond was er een ingelaste HV-oefening om te oefenen met innovatieve hulpverleningsgereedschappen. Hiervan zijn geen resultaten vastgelegd. Op woensdagochtend zijn nogmaals 4 enkelvoudige inzetten per ploeg uitgevoerd, en in de middag volgden er voor iedere ploeg twee middelbrandoefeningen, waarvan wederom de resultaten werden geregistreerd. Donderdagochtend werden ook twee middelbrandoefeningen per ploeg uitgevoerd. In de middag zijn drie groepen ingezet voor een scenario ‘grote brand’, de vierde groep is ingezet voor de OMS-testen. Op vrijdagochtend volgde eenzelfde programma als op donderdagmiddag, maar dan met andere ploegen.
23
Op vrijdagmiddag is de week afgesloten met een grootschalige slotoefening, waarbij geen metingen verricht zijn. Vrijdagavond is de oefenweek afgesloten door het wederom invullen van een vragenlijst over de visie van deelnemers op variabele voertuigbezetting. Daarnaast heeft er een plenaire nabespreking plaatsgevonden.
3.3
Deelnemers aan de oefenweek
De 34 deelnemers aan de oefenweek zijn afkomstig uit het district Eemland (de korpsen Amersfoort en Soest(terberg)) en het district Utrecht. De deelnemers zijn vooraf geselecteerd, waarbij de voorkeur uitging naar ervaren brandweermensen die bij voorkeur ook al eerder in Zweden waren geweest. Er was sprake van een mix van beroeps en vrijwillige brandweermensen, waarbij ook brandweermensen aanwezig waren die tevens zitting in de OR hebben. Voor het onderzoek zijn de deelnemers ingedeeld in vier groepen, wat gedurende de gehele oefenweek zo bleef. Iedere groep had de beschikking over zijn eigen tankautospuit. Daarnaast zijn twee extra tankautospuiten en enkele personenvoertuigen meegenomen om het ter plaatse komen van de variabele bezettingen mogelijk te maken. Verder waren er twee officieren van dienst (OvD’s)/instructeurs aanwezig. Bij de enkelvoudige inzetten werden zij ingezet als instructeur en bij de meervoudige oefeningen zijn zij ingezet als operationeel OvD. In tabel 1 is een overzicht opgenomen van de belangrijkste kenmerken van de deelnemers: Variabele Geslacht Leeftijd Vrijwilliger of beroeps
Kenmerken van de deelnemers (N=34) 18% vrouw, 82% man Gemiddeld 33, minimum 22, maximum 55 38% beroeps 38% vrijwilliger 24% zowel vrijwilliger als beroeps 3 Rol Manschap: 82% Bevelvoerder: 38% Chauffeur: 53% OvD: 6% (2 personen) Jaren brandweer- Gemiddeld 12 jaar brandweerervaring ervaring Minimum is 2 jaar, maximum is 28 jaar Aantal uitrukken <50 uitrukken: 12% per jaar 51-100 uitrukken: 21% 101-150 uitrukken: 24% 151-200 uitrukken: 15% > 200 uitrukken: 27% Geen enkel idee: 3% Praktijkervaring Ja: 18% (6 personen) met variabele Nee: 82% (28 personen) voertuigbezetting De personen die ervaring hebben, hebben dit allen met een TS4. Tabel 1. Kenmerken deelnemers
3
Een individuele persoon kan meerdere rollen vervullen, bijv. manschap en chauffeur, of bevelvoerder en manschap.
24
3.4
Oefen- en onderzoeksstaf
Naast de deelnemers zijn er 16 personen afgereisd naar Zweden als oefen- en onderzoeksstaf. Deze personen hadden een rol als waarnemer, oefenleider, onderzoeker, ondersteuner, coördinator of cameraman. Omdat de week zowel een oefen- als een onderzoeksdoel had, is in ondersteunende staf opgeschaald ten opzichte van een reguliere oefenweek. Iedere enkelvoudige inzet werd begeleid door drie mensen: 1. Een oefenleider, gekoppeld aan het scenario en het object. Deze persoon zorgde voor tijdige start, correcte uitvoering van het scenario en speelde tevens de AC. 2. Een waarnemer. Deze persoon zorgde voor de beoordeling van de ploeg voor repressieve vaardigheden volgens de structuur van de reguliere oefenweek. De waarnemer beoordeelde de inzetten op kwaliteit van de vaardigheden van de deelnemers. 3. Een onderzoeker. Aan ieder team werd voor de duur van de oefenweek een onderzoeker gekoppeld. Deze persoon zorgde voor het verzamelen van de onderzoeksgegevens. Bij de middelbrand- en grote brandinzetten zijn de oefenleiders, waarnemers en onderzoekers verdeeld over de oefeningen. De oefenstaf, waarnemers en onderzoekers bespraken iedere avond voorafgaand aan een trainingsdag de scenario’s en aandachtspunten. De onderzoekers werden voorafgaand aan de testen gebrieft over de wijze van registratie. Een cameraman van het NIFV heeft de inzetten vastgelegd op video. Enerzijds is dit voor onderzoeksdoeleinden gedaan en daarnaast wordt het beeldmateriaal gebruikt bij presentaties over dit project. Op donderdag heeft een bestuurlijke en ambtelijke delegatie de oefenweek bezocht, waarbij men zich liet informeren over het doel en de opzet en meekeek met de oefeningen en het onderzoek.
3.5
Inzet van innovatie technieken en voertuigen
Tijdens de oefenweek zijn enkele innovatieve blustechnieken en voertuigen meegenomen. Er waren demonstraties met Cobra Coldcutter (figuur 5), DSPA (figuur 6, ook wel blusbom genoemd) en fognails (figuur 7).
25
Figuur 5. Cobra Coldcutter
Figuur 6. DSPA (‘blusbom’)
Figuur 7. Fognails
26
Er is geoefend met repressieve ventilatie, dit is in een aantal beoefende scenario’s ook daadwerkelijk ingezet. Om de inzetten met de verschillende variabele bezettingen zo gelijk mogelijk te houden, is vooraf bepaald bij welke scenario’s men dit in het scenario wel of niet in mocht zetten. Overige innovatieve blusmiddelen zijn niet ingezet bij de testen, omdat de onbekendheid met het systeem een ongewenste variabele zou zijn. Tijdens de oefenweek zijn twee nieuw vormgegeven voertuigen meegenomen, die zijn ingezet bij de inzetten met variabele bezetting. Het betroffen een voertuig van Ziegler (ingezet als de SIV-4) en een voertuig van BMT (ingezet als de SIE-2). Het voertuig van Ziegler (zie figuur 8) is tijdens de enkelvoudige inzetten gebruikt als SIV-44 met een bezetting van vier mensen. Het voertuig beschikt over een automatische pomp, waar naast water ook schuimvormend middel (SVM) aan kan worden toegevoegd.
Figuur 8. De SIV-4 van Ziegler De pomp geeft 40 bar en 240 liter per minuut. Het voertuig beschikt over 2 hogedruk haspels van 90 meter, een lagedruk uitgang, een watertank van 800 liter en een SVMtank van 50 liter. Op het moment van de oefenweek was de bouw van de SIV-4 nog niet volledig afgerond. Om het voertuig toch te kunnen testen, is het zonder manschappencabine tijdens de week ingezet. Om toch manschappen naar de plaats incident te kunnen vervoeren, is het voertuig op de plaats incident geplaatst, en zijn manschappen met een ander voertuig aangereden. De SIE-2 van BMT (zie figuur 9) is tijdens de enkelvoudige inzetten door twee manschappen gebruikt. Het betreft een tweepersoons voertuig met blussysteem Oneseven (drukluchtschuim) en een kleine watertank (circa 350 liter). De One Seven slanghaspel is groter in diameter en zwaarder dan een reguliere HD-slang5.
4
Feitelijk als TS-4, maar voor de duidelijkheid in de beschrijving bij de inzet van de bezetting 4+4 is besloten het eerste voertuig een SIV-4 en het tweede voertuig TS-4 te noemen. 5 Het gewicht van de slang werd door deelnemers als belemmerend ervaren. BMT heeft in reactie hierop aangegeven dat alternatieve, lichtere haspelslangen beschikbaar zijn.
27
Figuur 9. De SIE-2 van BMT
Tijdens de ingelaste HV-oefening op dinsdagavond is gewerkt met draadloos elektrisch hulpverleningsgereedschap van Lucas. Dit gereedschap werkt, in tegenstelling tot regulier HV-gereedschap, niet op een hydraulische pomp maar op een accu. Een afbeelding van het gereedschap is opgenomen als figuur 10.
Figuur 10. Draadloos elektrisch hulpverleningsgereedschap van Lucas
3.6
Veiligheid tijdens de oefenweek
Net als tijdens een standaard oefenweek vonden de oefeningen plaats op een afgeschermd terrein. De gebouwen en objecten zijn speciaal geprepareerd voor trainingen, en voorzien van veiligheidssystemen zoals centrale aansturing van alle vluchtwegen. Daarnaast was er bij elke oefening een Zweedse instructeur aanwezig met kennis van het object en de veiligheidssystemen. Deze instructeur stond in verbinding met de eveneens op het object aanwezige Nederlandse oefenleider.
28
Alle deelnemers, de oefenstaf en de Zweedse instructeurs waren bekend met de noplayprocedure, welke in de briefing aan het begin van de oefenweek nogmaals expliciet benoemd is. Bij een deel van de oefeningen, waarbij werd gestart zonder adembescherming, is extra aandacht door de oefenstaf besteed aan het voorkomen van rookinademing.
3.7
Afbakening en voorbehouden
Omdat het doen van metingen gecombineerd diende te worden met een reguliere oefenweek, is van het volgende uitgangspunt uitgegaan: zo wetenschappelijk als mogelijk, en zo praktisch als nodig. Dit betekent dat het onderzoek aansloot bij een oefenweek en niet andersom. Hierop, en op overige voorbehouden, wordt in deze paragraaf ingegaan. Ten eerste was er sprake van een oefenweek waarin ook gemeten werd, en dus niet van een onderzoeksweek waarin ook geoefend werd. Dit had beperkingen voor de mogelijkheden om scenario’s en rooster te beïnvloeden. Immers, oefenen beoogt andere doelen (leren, ervaren) dan onderzoeken (ontdekken, meten). Waar bij een oefening de nadruk ligt op het verloop van de inzet zelf, ligt bij onderzoek de nadruk op de registratie van de inzet. In een oefening dienen zoveel mogelijk keuzes aan de bevelvoerder overgelaten te worden, terwijl bij een onderzoek naar bezettingen alle overige variabelen, zoals keuzes van bevelvoerders voor bepaalde technieken of tactieken, zoveel mogelijk dienen te worden uitgesloten. Daar waar de doelen van oefenen en onderzoek met elkaar in conflict kwamen moesten soms compromissen gemaakt worden. In de vooroverleggen tussen de VRU en het NIFV, en ook tijdens de voorbereidingen en uitvoering tijdens de oefenweek zelf, is gezocht naar een goede combinatie, waarbij de kansen en krachten van beide doelen, namelijk oefenen en onderzoek, zoveel mogelijk benut werden. De combinatie maakt echter wel dat er geen puur wetenschappelijk verantwoord onderzoek uitgevoerd kon worden. Dit is ook nooit de opzet van het gezamenlijke project geweest. Het doel is altijd geweest om daar waar dat kon binnen het bestaande oefenprogramma gegevens te verzamelen. Daar waar het oefendoel en het onderzoeksdoel met elkaar in conflict kwamen, is gekozen voor het oefendoel, omdat dit de hoofdreden was waarom de VRU besloot naar Zweden te gaan. Zo is ervoor gekozen om een aantal nieuwe blustechnieken en innovatieve voertuigen mee te nemen in de oefenweek wat in een aantal gevallen nadelig was voor de kwaliteit van het onderzoek. Daarnaast moet worden opgemerkt dat in de oefenweek weliswaar 48 kleine brand inzetten, 8 middelbrandinzetten en 3 grote brandinzetten zijn uitgevoerd, maar dat dit voor het vaststellen van effectiviteit niet voldoende is. Kwantitatieve uitspraken, in de zin van de meest effectieve bezetting en dergelijke zullen daarom ook niet gedaan worden. Daar waar getallen over de inzet gepresenteerd worden, moeten deze uitsluitend worden bezien als waarden over de uitgevoerde scenario’s, deze kunnen niet veralgemeniseerd te worden. De enkelvoudige en opgeschaalde inzetten met TS-6 verlopen volgens de huidige standaardprotocollen en werkwijzen. De inzetten met variabele bezettingen werden, zeker in het begin van de week, met een groot gebrek aan ervaring met de bezetting uitgevoerd. Onderzoekstechnisch is dit een groot manco, maar in het kader van oefenen en trainen was het juist de opzet van de week om ervaring op te doen. De resultaten zullen daarom niet alleen door de bezetting zelf, maar ook door gebrek aan ervaring met de bezetting beïnvloed worden. De relatieve invloed van dit gebrek aan ervaring
29
kan niet worden vastgesteld. Dit dient bij het lezen van dit rapport in overweging te worden meegenomen. Hetzelfde geldt voor de nieuwe blustechnieken en voertuigen die ingezet zijn. Ook hiermee was nauwelijks ervaring. De deelnemers hebben aan het begin van de week wel een korte instructie gehad, maar er blijft verschil of men met de tankautospuit werkt waar men al jaren ervaring mee heeft, of dat men met een vernieuwend en onbekend voertuig of blusmiddel moet werken. Ook dit moet bij het lezen van dit rapport in overweging worden meegenomen. In de opzet van de testen zijn vooraf geen afspraken gemaakt over taken van personen bij variabele voertuigbezetting in relatie tot de reguliere bezetting. Het is aan de deelnemers overgelaten wie welke taken tijdens de inzet ging uitvoeren. Uiteraard is het feit dat dit vooraf niet is afgesproken, wat bewust gedaan is om zo verschillende taakverdelingen te kunnen onderzoeken, mogelijk wel van invloed. De deelnemers aan de oefenweek zijn enerzijds geselecteerd op eerdere ervaring in Zweden en anderzijds op een kwalitatief voldoende niveau om te kunnen deelnemen. Ook waren alle deelnemers afkomstig uit de veiligheidsregio Utrecht. Ondanks dat de deelnemers qua leeftijd, ervaring, rang en rol als vrijwilliger of beroeps varieerden, is men niet geselecteerd op het zijn van een representatieve afspiegeling van de gehele Nederlandse brandweer. Ook dit dient bij het lezen van het rapport niet vergeten te worden. Verder zijn alleen de zwaardere scenario’s binnen de classificaties (zoals kleine brand) meegenomen. In de praktijk bestaat een groot deel van de brandweerinzetten uit kleine, eenvoudige inzetten, zoals OMS-meldingen, afval/ruigte branden, kleine binnenbrandjes en dergelijke. In het onderzoek zijn uitsluitend zwaardere scenario’s meegenomen, waarbij iedere kleine brand 3 zwaartepunten had (2 slachtoffers en een vuurhaard, of 1 slachtoffer en 2 vuurhaarden). De kleinere inzetten zijn niet meegenomen, omdat hier de oefentijd in Zweden te kostbaar voor was. Om echter een volledig beeld van de effectiviteit en gevolgen van variabele voertuigbezetting te kunnen schetsen, zouden juist ook deze kleine inzetten meegenomen moeten worden in testen, omdat hier de winst van de variabele bezetting te verwachten is. Echter, de vraag van de VRU was juist hoe variabele bezettingen presteren in situaties waar wel direct om slagkracht gevraagd wordt en er dus meerdere teams moeten samenwerken. Vandaar dat uitsluitend deze situaties getest zijn. Tenslotte zijn in de inzetten opkomsttijden, aanrijdtijden en de brandontwikkeling niet meegenomen. In de praktijk zou het kunnen dat bij een inzet van bijvoorbeeld 4+2 in een vrijwilligerskorps eerder uitgerukt kan worden dan bij een bezetting met 6. Ook een mogelijk snellere aanrijdtijd van de kleinere voertuigen is niet meegenomen. Daarnaast is de fase van brandontwikkeling bij aankomst niet meegenomen. In de praktijk zou een snellere aankomst betekenen dat men in een eerdere fase van het brandverloop de eerste inzet doet, terwijl in de scenario’s dit niet is toegepast. De invloed van opkomst- en aanrijdtijden en de invloed op de brandontwikkeling zou in een vervolgonderzoek aan de orde kunnen worden gesteld.
3.8
Significantietoetsen
In het analyse van de resultaten zijn significantietoetsen uitgevoerd. Met een significantietoets (bijvoorbeeld een T-toets) is te berekenen hoe groot de kans is dat een gevonden verschil toeval is. Als betrouwbaarheidspercentage is gekozen voor 95%, met andere woorden: als de gevonden foutkans kleiner is dan 0,05 (5%) wordt gesproken van een significant verschil: de kans dat het gevonden verschil een
30
daadwerkelijk verschil is en geen toeval, is meer dan 95%. Het opnemen van de waarden van de T-toetsen in het rapport kan enerzijds de leesbaarheid voor een aantal lezers mogelijk verminderen, maar anderzijds is dit noodzakelijk voor de wetenschappelijke verantwoording. Daarom is besloten deze waarden wel op te nemen in het rapport.
3.9
Onderzoek naar objectieve en subjectieve variabelen
In het onderzoek worden objectieve, feitelijke registraties vastgelegd, zoals gereedmakingstijd, moment dat het eerste slachtoffer buiten is en of men een rondomverkenning heeft uitgevoerd. Ook zijn subjectieve variabelen (beleving) van de deelnemers gemeten. Benadrukt moet worden dat deze subjectieve variabelen objectief vastgesteld, onder andere door het geven van cijfers op een aantal belevingsvariabelen. Waar in dit rapport gesproken wordt over de beleving van de deelnemers, gaat het dus om subjectieve variabelen, maar deze zijn objectief vastgesteld. 3.10 Opbouw onderzoek De focus van het onderzoek ligt op een viertal zaken, namelijk hoe enkelvoudige inzetten (‘kleine brand’) verlopen, hoe opgeschaalde inzetten verlopen (‘middelbrand’ en ‘grote brand’), wat consequenties zijn van bepaalde bezettingen en uitrusting van een OMS-voertuig en wat de visie van de deelnemers op variabele voertuigbezetting is. Hiertoe zijn 48 enkelvoudige inzetten, 11 opgeschaalde inzetten en 16 OMS-testen uitgevoerd. Gedurende het onderzoek zijn tijden en acties geregistreerd, en hebben deelnemers vragenlijsten ingevuld. Alle deelnemers hebben aan het begin van de oefenweek een uniek nummer ontvangen. Deze nummers werden fysiek gedragen op het bluspak. Dit zorgde er enerzijds voor dat de onderzoeker tijdens de inzet kon registreren wie welke taak aan het uitvoeren was, en anderzijds versnelde dit het invullen en verwerken van de vragenlijsten achteraf. Bij de inzetten waren onderzoekers aanwezig die zorgden voor de registratie van taken en tijden tijdens de inzet zelf, en voor het uitdelen en innemen van vragenlijsten die de deelnemers na iedere inzet invulden. Hiervoor zijn per onderdeel registratielijsten en vragenlijsten ontworpen. De lijsten zijn in bijlage 1 tot en met 4 opgenomen. De deelnemers die na de inzet vragenlijsten moesten invullen, hebben dit direct na de inzet gedaan. Hierdoor werd beïnvloeding door de omgeving of de evaluatie voorkomen. Naast het registreren tijdens de inzet door een onderzoeker en het invullen van vragenlijsten door de deelnemers na elke inzet, zijn gedurende de hele week inzetten ook vastgelegd op video. De vier onderdelen van het onderzoek worden hieronder verder uitgewerkt.
3.11 Enkelvoudige inzetten Tijdens de oefeningen met de enkelvoudige inzetten is gekeken naar het functioneren van een eenheid met twee aanvalsploegen, die in een variabele bezetting ter plaatse komen bij een kleine brand. Dit betekent dat er tijdens alle formaties uiteindelijk tenminste zes personen zijn ingezet.
31
Ingezette formaties In tabel 2 zijn de vier geteste formaties voor de enkelvoudige inzetten weergegeven.
Voertuig/middelen
2+4
4+2
4+4
6
SIE-2: Snelle interventieeenheid6 met ademlucht en een drukluchtschuimhaspe l TS-4: Reguliere TS TS-4: Reguliere TS DA-2: busje (zonder middelen, gebruiken materiaal en ademlucht TS) SIV-4: Snel interventie voertuig8 met ademlucht en slanghaspels TS-4: Reguliere TS Reguliere TS
Personeel
Uitgangspunten
Formatie
B
Ch
M
SIE-2
1
TS-4
1
1
2
TS-4
1
1
2
1
DA7
2
SIV-4
1
1
2
TS-4
1
1
2
TS-6
1
1
4
Een snel interventie voertuig (SIE-2) is sneller ter plaatse dan een reguliere TS, en voert in afwachting van de TS alvast werkzaamheden uit. De TS vertrekt met vier personen. Met een busje komen 2 manschappen na. Twee TS-4’en worden gealarmeerd, maar hebben een verschillende aanrijdtijd waardoor de ene TS-4 eerder ter plaatse is dan de tweede. Een TS-6 doet de inzet.
Tabel 2. Formaties enkelvoudige inzetten
Opzet van de test Alle deelnemende groepen kregen gedurende de enkelvoudige inzetten 12 verschillende scenario’s voorgelegd, waarbij gevarieerd werd in het type variabele bezetting conform bovenstaande tabel. Daarbij is een schema gevolgd, zodat ieder scenario in alle bezettingen is uitgevoerd, en de bezettingen tussen de scenario’s voor de ploegen onderling wisselden. De test was zo opgezet dat bij de 2+4 en 4+2-formaties na aankomst van het tweede voertuig één eenheid werd gevormd. De manschappen en de bevelvoerder konden voor het onderling verkeer op hetzelfde portofoonkanaal met elkaar communiceren. Daarnaast hadden beide eenheden ook contact met de alarmcentrale (AC). Bij de formatie 4+4 was en bleef er sprake van twee verschillende eenheden. De bevelvoerders konden onderling contact hebben via de AC via het incidentkanaal en iedere bevelvoerder zat voor het onderling contact met zijn ploeg op een eigen portofoonkanaal. Bij de formatie ‘6’ was er uiteraard sprake van één eenheid. Tijdens de inzetten met meerdere voertuigen (2+4, 4+2 en 4+4) werden beide eenheden tegelijk gealarmeerd, maar kwam het ene voertuig 5 minuten eerder aan dan het andere. Deze fictieve langere aanrijdtijd werd gecreëerd door het eerste voertuig te
6 7 8
BMT, zie hoofdstuk 3 Dienstauto, personenauto of busje zonder middelen Ziegler, zie hoofdstuk 3
32
laten doorrijden naar het incident, en het 2e voertuig buiten het zicht van de oefening te laten wachten totdat de oefenleider het signaal gaf tot oprijden. Toetsingscriteria en registratie Bij de enkelvoudige inzetten zijn tijdstippen9 geregistreerd, zijn uitgevoerde acties10 vastgelegd en is geregistreerd wie deze acties uitvoerde. Ook is de tijdsduur van de taakuitvoering (bijvoorbeeld beeldvorming) vastgelegd. Hierbij is t=0 het moment waarop de 1e persoon uit het voertuig stapt. Verder is er vastgelegd in hoeverre er een rondomverkenning plaatsvond, of omstanders uitgehoord zijn, of er sprake was van coördinatie en of er is naverkend. Ook aandachtspunten ten aanzien van aansturing/coördinatie, slagkracht en veiligheid zijn genoteerd. De registratie van het bovenstaande vond plaats door de onderzoekers die gekoppeld waren aan de groepen. Daarnaast hebben alle deelnemers aan de oefening direct na afloop een vragenlijst ingevuld, waarbij gevraagd is naar een cijfer voor de veiligheid, effectiviteit, aansturing, snelheid en algemene indruk van de inzet. Ook is de deelnemers gevraagd aan te geven of er voldoende mensen aanwezig waren om te taken uit te voeren, en is gevraagd om de beleefde fysieke belasting aan te geven op een Borg RPE-schaal. Dit is een subjectieve belastingsschaal, en een hulpmiddel om de mate van inspanning, belastingsgraad en vermoeidheid in te schatten. De Borg RPE-schaal is een gevalideerde en regelmatig gebruikt instrument om beleefde fysieke belasting te registreren. Scenario’s Er zijn twaalf verschillende scenario’s uitgevoerd, ieder scenario is viermaal uitgevoerd, maar telkens door een andere groep met een andere bezetting. Hierdoor zijn er 12 inzetten met iedere variabele bezetting uitgevoerd, dat leidde tot 48 inzetten in totaal. Binnen een scenario werden de testen met de variabele bezettingen op een zo identiek mogelijke wijze uitgevoerd. Zo is van alle scenario’s vooraf vastgesteld wat het exacte scenario inhield, welk uitrukbericht en eventuele nadere informatie gegeven zou worden, welk blussysteem men tot de beschikking had en hoe het scenario geënsceneerd diende te worden. Ook werd ervoor gezorgd dat de rol van omstander per scenario door dezelfde persoon en op dezelfde manier werd uitgevoerd. Omdat de geoefende scenario’s ook in de toekomst gebruikt worden voor deelnemers van de VRU die naar Zweden gaan, is besloten de exacte scenario’s niet in dit rapport op te nemen. Wel kan worden opgemerkt dat de 12 scenario’s een grote variatie hadden in aard van de bebouwing en aard van het incident. Zo was er sprake van hoogbouw, laagbouw, ondergrondse panden, bedrijfspanden en woonhuizen en branden waarbij gevaarlijke stoffen betrokken waren. De scenario’s zijn zo gekozen dat deze zouden kunnen passen bij een normale inzet met een TS-6. Daarbij moet worden opgemerkt dat de kleine brandscenario’s zo gekozen zijn dat zij op de grens van middelbrand zaten. Bij iedere inzet waren er namelijk drie zwaartepunten: een slachtoffer en twee vuurhaarden, of twee slachtoffers en een vuurhaard. In de praktijk zou dit reden zijn om op te schalen, wat in veel gevallen ook gebeurd is. Echter, ondanks het verzoek om opschaling kwamen er niet meer voertuigen per gekozen variabele bezetting ter plaatse dan in de tabel aangegeven is. Bij één scenario is een reanimatiepop ingezet om ook het verlenen van eerste hulp in een brandsituatie te simuleren. Iedere oefening duurde maximaal 20 minuten waarna, na het invullen van de vragenlijsten, er een evaluatiegesprek plaatsvond.
9 O.a. momenten slachtoffer gevonden, vuurhaard gevonden, slachtoffers buiten, vuurhaarden uit en brand meester. 10 O.a. waterwinning opbouwen, aan- en doorvoeren van slangen, slachtoffers naar buiten brengen, slachtofferbehandeling
33
3.12 Opgeschaalde inzetten Naast de enkelvoudige inzetten zijn er ook opgeschaalde inzetten uitgevoerd, namelijk 8 middelbranden en 3 grote branden. Bij de middelbranden zijn waarnemingen uitgevoerd en vragenlijsten ingevuld. Voor de 3 grote branden is uitsluitend, op basis van waarnemingen door de oefenstaf en evaluatiegesprekken met de deelnemers, een kwalitatieve analyse uitgevoerd, omdat er te weinig inzetten waren om vergelijkingen te kunnen doen. Ingezette formaties In tabel 3 zijn de geteste bezettingen van de middelbrand- en grote brandinzetten weergegeven. Bij de middelbranden zijn er in totaal acht inzetten geweest, waarvan vier inzetten met een variabele bezetting van 3 TS-4-en. Er zijn drie grote brand inzetten geweest, allen met de variabele bezetting zoals hieronder weergegeven.
Voertuig/middelen
Personeel
Uitgangspunten
Formatie
B
Ch
M
1e TS-4: SIV-4 van Ziegler 2e en 3e TS-4: Reguliere TS
SIV-4
1
1
2
TS-4 (2x)
1
1
2
1e en 2e TS-6: Reguliere TS
TS-6 (2x)
1
1
4
De 1e TS-6 rijdt aan. Na opschaling wordt een tweede TS-6 gealarmeerd.
SIV-4
1
1
2
TS-4 (2x)
1
1
2
TS-6
1
1
4
De SIV-4 rijdt als eerste aan. Na opschaling naar middelbrand worden nog 2 TS4-en gealarmeerd. Na opschaling naar grote brand komt hier nog een TS-6 bij.
Middelbrandinzetten 3x TS-4
2x TS-6
De SIV-4 rijdt als eerste aan. Na opschaling worden nog twee TS-4-en gealarmeerd.
Grote brandinzetten 3x TS-4 + 1x TS-6
1e TS-4: SIV-4 van Ziegler 2e, 3e TS04: Reguliere TS TS-6: Reguliere TS
Tabel 3. Formaties opgeschaalde inzetten
Opzet van de test De test is vrijwel op dezelfde wijze uitgevoerd als de enkelvoudige inzetten. Iedere groep heeft vier middelbrandinzetten uitgevoerd, tweemaal met een reguliere bezetting en tweemaal met een variabele bezetting. De scenario’s zijn hierbij afgewisseld. Qua opschaling is vastgelegd na hoeveel tijd de voertuigen na elkaar ter plaatse komen.
34
Bij de opgeschaalde inzetten is ook een OvD ingezet. Deze kwam 11 minuten na aankomst van het eerste voertuig ter plaatse. Toetsingscriteria en registratie Bij de opgeschaalde inzetten is er geprobeerd om tijdstippen zoals bij de enkelvoudige inzetten, te registreren, maar dit bleek erg lastig uitvoerbaar. In combinatie met het beperkte aantal inzetten is besloten deze gegevens niet te gebruiken. Wel is vastgelegd wie bepaalde acties11 uitvoerde. Verder is er vastgelegd in hoeverre er een informatieoverdracht plaatsvond, en welke taken de tankautospuiten hadden of kregen. Aandachtspunten ten aanzien van aansturing/coördinatie, slagkracht en veiligheid zijn genoteerd. De registratie van het bovenstaande vond plaats door de onderzoekers die gekoppeld waren aan de groepen. Daarnaast hebben alle deelnemers aan de oefening wederom direct na afloop een vragenlijst ingevuld, met dezelfde vragen als bij de enkelvoudige inzetten, aangevuld met een vraag over de coördinatie voor de betrokken bevelvoerders. Scenario’s Bij de opgeschaalde inzetten zijn diverse scenario’s toegepast, waarbij meerdere slachtoffers en vuurhaarden aan de orde waren. Hierbij is gebruik gemaakt van een diversiteit aan panden en omstandigheden. Iedere bezetting is op ieder scenario ingezet.
3.13 Bezetting en bepakking van het OMS-voertuig Bij de VRU wordt momenteel nagedacht over de inzet van een klein voertuig, speciaal voor OMS-meldingen. Dit voertuig rijdt op automatische meldingen, en doet een eerste verkenning. Als er daadwerkelijk een incident blijkt te zijn, zou het OMS-voertuig kunnen opschalen. Eén van de discussies is de rol en taak van het OMS-voertuig, en de daaruit volgende bezetting en bepakking. Om deze discussie te voeden is ervoor gekozen om door middel van een serie oefeningen/experimenten te onderzoeken wat de mogelijkheden en onmogelijkheden, en de ervaringen van de betrokken brandweermensen zijn. Onder een OMS-voertuig wordt een klein voertuig verstaan dat met een bezetting van twee mensen naar automatische brandmeldingen gestuurd wordt en vooral bedoeld is voor beeldvorming en informatieverzameling. Als een OMS-voertuig primair bedoeld is voor beeldvorming en informatieoverdracht richting de eerst aankomende tankautospuit, kan er voor gekozen worden om het OMS-voertuig een reguliere brandweerpersonenauto te laten zijn en de bemanning ook geen bluspak, ademluchtbescherming en blusmiddel mee te geven. Dit beperkt uiteraard de mogelijkheden en slagkracht van de ploeg. Ook kan het consequenties hebben voor beeldvorming, opschaling en informatieoverdracht wanneer er met of zonder bevelvoerder wordt uitgerukt met het OMS-voertuig. Opgemerkt moet worden dat in de oefenscenario’s bij iedere OMS-melding sprake was van brand en/of slachtoffers waarbij brandweeroptreden noodzakelijk was. In de dagelijkse praktijk betreft dit soort incidenten slechts een klein percentage van alle OMS-meldingen. Ingezette formaties Hiervoor worden de volgende combinaties getest: • Bevelvoerder en manschap, met blusmiddelen, ademlucht en bluspak • Bevelvoerder en manschap, zonder blusmiddelen, ademlucht en bluspak 11
Uitvoeren binneninzet en waterwinning opbouwen
35
• •
Manschap en manschap, met blusmiddelen, ademlucht en bluspak Manschap en manschap, zonder blusmiddelen, ademlucht en bluspak
In het geval van een bemanning manschap en manschap ging het om twee personen die uitsluitend tot manschap (en al dan niet tot chauffeur/pompbediener) opgeleid zijn en geen ervaring, opleiding of achtergrond als bevelvoerder hebben. Bij de combinatie bevelvoerder en manschap werd één opgeleide en ervaren bevelvoerder ingezet met een manschap zonder bevelvoerdersachtergrond. Het blusmiddel was in de formaties met middelen in dit geval een poederblusser. In alle gevallen werd als OMS-voertuig een personenauto ingezet. Opzet van de test Het OMS-voertuig werd gealarmeerd voor een automatische melding. In alle gevallen was er sprake van daadwerkelijk brand en tenminste één slachtoffer. Als de bemanning van het OMS-voertuig opschaalde, kwam na 8 minuten een TS-4 ter plaatse. De nadruk van de test lag op de beeldvorming, oordeelsvorming, besluitvorming en eerste inzet van de bemanning van het OMS-voertuig. In verband met de planning op het oefencentrum zijn de OMS-experimenten in twee panden uitgevoerd, met in ieder pand een ander scenario. In het ene scenario is de TS-4 wel daadwerkelijk ingezet tot het sein brandmeester, bij het andere scenario is de test beëindigd op het moment dat de overdracht had plaatsgevonden en de TS-4 wilde gaan inzetten. De reden hiervoor was dat dit niet de focus van het onderzoek was. Het betrof namelijk een zeer kleine vuurhaard waardoor er nauwelijks een daadwerkelijk oefenmoment ontstond en als zodanig niets toevoegde aan de test. Iedere groep heeft vier OMS-inzetten uitgevoerd, dit komt meer op één inzet per persoon. Daarbij heeft elke groep iedere soort bezetting eenmaal uitgevoerd, verdeeld over de objecten. Het schema is dusdanig ingevuld dat elke vorm van bezetting vier maal is getest. Zo ontstonden 8 inzetten met een bezetting van bevelvoerder en manschap, en 8 inzetten met twee manschappen. Van deze inzetten waren er 8 inzetten met middelen en 8 zonder. Toetsingscriteria en waarneming Net als bij de enkelvoudige inzetten zijn de tijdstippen waarop de slachtoffers en de vuurhaard opgemerkt zijn, het moment van het nader bericht, het moment dat slachtoffers buiten waren en de vuurhaard uit was geregistreerd. Verder is aan de hand van een checklist geregistreerd of bepaalde acties of handelingen zijn uitgevoerd, zoals de vraag of omstanders uitgevraagd worden, of er een bluspoging is ondernomen, of de brandruimte betreden wordt, of er een redding uitgevoerd wordt en of manschappen door de rook lopen. De gebruikte checklisten en vragenlijsten zijn opgenomen in bijlage 1 tot en met 4. Na de inzet werd de bemanning van het OMSvoertuig gevraagd een vragenlijst in te vullen, met vragen als rapportcijfers voor tevredenheid, mate van stress, samenwerking, snelheid, veiligheid, effectiviteit en beoordeling van de totale inzet. Ook werd naar motieven om wel of niet naar binnen te gaan gevraagd. Daarnaast werd gevraagd welke bezetting en bepakking van het OMS-voertuig de voorkeur heeft. Scenario’s De meldingen waren in beide gevallen OMS-meldingen, zonder nadere informatie. Bij het ene scenario was er sprake van een klein brandje in de kelder, en een slachtoffer bovenaan de trap, op enkele meters afstand van de voordeur. Voor de enscenering werd oefenrook gebruikt.
36
In het andere scenario lagen twee slachtoffers in rookvrije ruimtes, dichtbij voor een grijpredding en een slachtoffer meer in de buurt van de vuurhaard. Er was hierbij sprake van een daadwerkelijke brand in een ruimte in het pand.
3.14 Visie op variabele voertuigbezetting Het vierde en laatste onderdeel van het onderzoek was het vastleggen van de visie van de deelnemers op variabele voertuigbezetting en de verandering die hierin eventueel plaatsvond na de oefenweek. Hiertoe is bij de briefing op de 1e dag een vragenlijst ingevuld met algemene vragen over variabele voertuigbezetting. Ook zijn de achtergronden van de deelnemers (zoals opleiding, werkervaring, vrijwilliger of beroeps) gevraagd en eerdere ervaring met variabele voertuigbezetting. Aan de hand van het geven van rapportcijfers, stellingen over variabele voertuigbezetting, het benoemen van voor- en nadelen en de vraag of men variabele voertuigbezetting zou invoeren, is de visie van de deelnemers vastgelegd. Een vrijwel identieke vragenlijst is de deelnemers aan het eind van de oefenweek wederom voorgelegd, waarbij de vragen naar persoonskenmerken vervangen werden door enkele vragen over de oefenweek zelf en de vraag of volgens de deelnemer zelf zijn of haar visie op variabele voertuigbezetting veranderd is. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van de vier delen van het onderzoek weergegeven.
37
38
4 Analyse van de resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken tijdens de oefenweek weergegeven per onderwerp. Eerst zal ingegaan worden op de enkelvoudige inzetten, vervolgens op de opgeschaalde inzetten, het OMS-onderzoek en tenslotte op de visie van de deelnemers op variabele voertuigbezetting. Aan het eind van dit hoofdstuk worden de uitkomsten van de eindevaluatie die gehouden werd op vrijdagavond de ervaringen van instructeurs, waarnemers en onderzoekers en de resultaten van de terugkomavond12 weergegeven.
4.1
Enkelvoudige inzetten
Tijdens de enkelvoudige inzetten zijn tijden en handelingen geregistreerd, en is deelnemers gevraagd naar hun beleving van de inzetten. In deze paragraaf worden de resultaten gepresenteerd. Specifieke momenten Verder zijn er een aantal momenten tijdens de inzet geregistreerd, namelijk het moment dat de 1e ploeg naar binnen ging, het moment dat de 2e ploeg naar binnen ging, het moment dat de vuurhaard(en) gevonden zijn, dat de slachtoffer(s) buiten zijn, het moment dat de waterwinning gereed is en het moment dat de brand meester is. Omdat van veel proeven onvoldoende betrouwbare gegevens geregistreerd zijn, en de mate van spreiding dusdanig groot is, is het niet mogelijk om hier betrouwbare uitspraken over te doen. Duur van de verschillende activiteiten Gekeken is naar de duur van een aantal processen in seconden. Het betreft hier gemiddeldes over alle scenario’s per bezetting. Iedere bezetting is 12 keer in de enkelvoudige praktijkproeven ingezet. In tabel 4 is de duur in seconden van de activiteiten weergegeven.
Formatie
Duur beeldvorming
Duur inzetgereed maken 2+4 150 150 4+2 96 77 4+4 99 165 6 71 119 Tabel 4. Duur activiteiten in seconden
Duur dat 1e ploeg binnen is 585 913 574 473
Duur dat 2e ploeg binnen is 574 609 409 189
Bij de inzet van 4+4 valt de relatief lange tijd voor het inzetgereedmaken op. Een mogelijke verklaring is dat men in deze testen bij aankomst moest overstappen op het SIV-4-voertuig13. 12
8 december 2011 Omdat het voertuig op het moment van de test nog niet beschikte over een manschapcabine, waardoor vervoer van manschappen met de SIV-4 niet mogelijk was. Het voertuig stond bij het incident opgesteld. Men reed met een ander voertuig aan en stapte bij aankomst over op de SIV-4. 13
39
In de uitkomsten is er sprake van een grote spreiding, in combinatie met een beperkt aantal inzetten. Daarom is met behulp van statistische analyses gekeken of de gevonden verschillen statistisch significant zijn. De volgende gevonden verschillen zijn significant, maar gaan uitsluitend over de uitgevoerde inzetten in Zweden, onder die omstandigheden 14: • De tijd dat de 1e ploeg binnen was, was bij bezetting 4+2 langer dan bij de TS615 • De tijd dat de 2e ploeg binnen was, was bij alle variabele bezettingen aanzienlijk langer dan bij de TS616. Er is nader geanalyseerd of de groep zelf invloed heeft gehad op de processen. Daarbij blijkt één groep een statistisch significant kortere beeldvormingstijd te hebben, verder zijn er geen verschillen aangetoond. Uitvoeren van handelingen Aan de hand van een checklist is gekeken of bepaalde handelingen tijdens de inzet wel of niet zijn uitgevoerd en door wie. In de meeste inzetten is een rondomverkenning uitgevoerd (bij 5 van de 48 inzetten niet). Hierbij is er geen significant verschil tussen de bezettingen. Op één na zijn bij alle inzetten indien van toepassing omstanders uitgehoord. Coördinatie vindt bij alle inzetten en bezettingen plaats. Bij één inzet wordt geen naverkenning uitgevoerd, bij alle overigen wel. Er is geen verschil gevonden in het wel of niet uitvoeren van handelingen tussen de verschillende bezettingen. Als gekeken wordt naar de taakverdeling tussen de bemanning, valt het volgende op: • Bij de bezetting 2 + 4 wordt door in alle gevallen door de bemanning van de SIE2 de beeldvorming uitgevoerd. Meestal doet de bevelvoerder dit, maar in andere gevallen ook beide. In de meeste gevallen zijn uiteindelijk zowel de mensen van de TS-4 als de bemanning van de SIE-2 naar binnen geweest. De bemanning van de SIE heeft geen rol gespeeld in de opbouw van de waterwinning. Van de 10 inzetten met slachtoffers heeft in de helft van de gevallen de bemanning van de SIE alle slachtoffers naar buiten gehaald, echter pas ná aankomst van de TS-4. Bij 3 inzetten deed de bemanning van de TS-4 dit, en in twee gevallen hebben ze het samen gedaan. •
Bij de bezetting 4+2 wordt de beeldvorming in alle gevallen gedaan door de TS4, door de bevelvoerder met zijn manschappen. Van de 11 inzetten waarbij er een binneninzet is geweest, werd dit 9 maal gedaan door zowel de TS-4 als de aanvullende personen die met de DA-2 kwamen. Bij twee inzetten is alleen de aanvalsploeg van de TS-4 naar binnen gegaan. De aanvullende manschappen zijn niet ingezet op waterwinning. Van de 10 inzetten waarbij een slachtoffer naar buiten is gebracht, is dit in 7 gevallen gebeurd door de bemanning van de TS-4, waarvan driemaal voor aankomst van het tweede voertuig. Twee maal werden slachtoffers door de bemanning van de DA-2 naar buiten gebracht, en 1 maal door beide.
14
Deze verschillen kunnen dus niet veralgemeniseerd worden! T=4.719; p=0.002 16 [2+4: t=5.053; t=0.002;], [4+2: t=2.729; p=0.029], [4+4: t=2.412; p=0.047] 15
40
•
Bij de bezetting 4+4 wordt de beeldvorming voornamelijk gedaan door de SIV-4, in de vorm van een bevelvoerder met of zonder manschappen. Van de 9 inzetten waarbij men naar binnen is gegaan, werd dit 6 maal door ploegen van beide voertuigen gedaan. De overige 3 maal ging de bezetting van de (tweede) tankautospuit naar binnen. De waterwinning is bij 4 inzetten opgebouwd door een samenwerking van beide chauffeurs. Bij de overige zes inzetten heeft een van beide dit gedaan (3-3). Op één na zijn bij alle inzetten de slachtoffers door de bemanning van de SIV-4 naar buiten gebracht, waarvan twee maal voor aankomst van het tweede voertuig. Eenmaal werd het slachtoffer door de bemanning van het tweede voertuig naar buiten gebracht.
•
Bij de bezetting TS-6 werd de beeldvorming uiteraard altijd door de eenheid gedaan, door bevelvoerder en/of zijn manschappen. Bij 8 van de 9 inzetten waarbij ploegen naar binnen zijn gestuurd, zijn beide aanvalsploegen ingezet. Slachtoffers werden buiten gebracht door de eerste aanvalsploeg (5x), de tweede aanvalsploeg (4x) of door beide (1x).
Tijdens één scenario werd, nadat het slachtoffer (een oefenpop) was buiten gebracht de pop omgewisseld voor een reanimatiepop, om zo de situatie te simuleren waarbij de brandweer eerste hulp moet verlenen tijdens een inzet. Bij alle scenario’s is de reanimatie uitgevoerd door de bemanning van de TS (bij 4+4 door de eerste tankautospuit SIV-4). Omdat het slechts één scenario betrof is niet vast te stellen in hoeverre dit toeval is. Opmerkingen ten aanzien van veiligheid, coördinatie en slagkracht Door de waarnemers en onderzoekers zijn tijdens de inzet en bij de nabespreking van de inzet opmerkingen ten aanzien van veiligheid, coördinatie en slagkracht vastgelegd. Veiligheid Ten aanzien van veiligheid valt op dat de bemanning van de SIE 2 bij de bezetting 2+4 veelal wacht op back-up voor het binnentreden. Ook geeft een ploeg aan dat ze naar binnen wilden, maar dat het niet goed voelde. Ook een van de bemanningen van de TS4 in de formatie 4+2 mist de back-up van de 2e ploeg. Bij de bezetting van 4+4 wordt door een van deelnemers opgemerkt dat een tweede bevelvoerder erbij juist goed is voor de veiligheid. Coördinatie Wat betreft aansturing en coördinatie valt op dat bij een groot aantal inzetten met de bezetting 2+4 er al onderweg afstemming is over een inzetplan, over de leiding en mogelijke opdrachten. Wel ontstond er in enkele gevallen onduidelijkheid over de roepnummers. Ook bij de bezetting 4+2 worden er onderweg veelal opdrachten gegeven aan de aanrijdende eenheid. Wel wordt opgemerkt dat je de extra mensen bij het ter plaatse komen moet bijpraten. Bij de bezetting 4+4 wordt opgemerkt dat er een betere verdeling is in vakken doordat er twee bevelvoerders zijn. Ook wordt aangegeven dat de bevelvoerder zich maar op één ploeg hoeft te richten, waardoor de ploeg continue de aandacht van de bevelvoeder heeft. Dit maakt ook de communicatie binnen een eenheid rustiger volgens een van de deelnemers. Iemand merkt op dat het voor de manschappen wel lastiger is om de bevelvoerder te herkennen, dat er meer schakelmomenten zijn voor de bevelvoerders
41
en dat de overdracht en afstemming tussen de bevelvoerders vraagt om extra communicatie. Slagkracht Opmerkingen over slagkracht waren bij de SIE2 in de bezetting 2+4 dat de SIE vooral beeldvorming kan doen, en veelal pas daadwerkelijk inzet na aankomst van de TS. Omdat de SIE in dit geval over een blusmiddel beschikte in de vorm van DLS op een slanghaspel, moest de pompbediener van de TS-4 na aankomst twee voertuigen in de gaten houden, omdat de bemanning van de SIE naar binnen ging. Een andere opmerking over 2+4 was dat de SIE zorgde voor goede informatie, waardoor de TS snel kon inzetten. Bij de bezetting van 4+2 wordt aangeven dat de twee personen die later kwamen in veel gevallen gemist werden. Zo waren er problemen met de slangaanvoer. Bij tenminste één inzet had de TS-4 de klus al geklaard voor aankomst van de aanvulling in de DA-2. Bij de bezetting 4+4 werd opgemerkt dat je per tankautospuit maar één taak aankunt. Verder wordt opgemerkt dat de slagkracht voldoende was. Verder was er in een aantal gevallen sprake van samenwerking tussen de pompbedieners. Ten aanzien van de slagkracht bij TS-6 wordt eenmaal aangegeven dat er voldoende mensen waren, en eenmaal dat er onvoldoende mensen aanwezig waren bij de inzet. Beleving van de enkelvoudige inzetten door de deelnemers De betrokken deelnemers is gevraagd naar hun tevredenheid over uitgevoerde taken, het gevoel van veiligheid tijdens de verkenning en de inzet, de effectiviteit van de inzet, de tevredenheid over de aansturing, de snelheid van de inzet en een rapportcijfer voor de totale inzet, dit alles op een schaal van 1 tot 10. In figuur 11 zijn de cijfers voor een aantal aspecten gegeven. Hierbij is ingezoomd op een schaal van 6-9.
Figuur 11. Cijfers aspecten per formatie.
42
Uitgesplitst naar het voertuig/de bezetting waar men op reed, valt het volgende op: • Van alle eerst aankomende voertuigen is de bemanning van de SIE-2 (2+4) het minst positief op de vraag of zij alle taken uitgevoerd hebben die ze wilden. Hetzelfde geldt voor het gevoel van veiligheid tijdens de verkenning, de effectiviteit van de inzet en het rapportcijfer voor de totale inzet. • Van alle eerst aankomende voertuigen is de bemanning van de TS-6 het meest positief over het uitvoeren van alle taken, het veiligheidsgevoel tijdens de verkenning en inzet, de effectiviteit van de inzet en het rapportcijfer voor de totale inzet. • De bemanning van de DA-2 (2+4) geeft het hoogste cijfer voor de aansturing door de bevelvoerer. • De bemanning van de 2e TS 4 (4+4) geeft op vrijwel alle aspecten een hoger gemiddeld cijfer dan de bemanning van de 1e TS-4. Uitgesplitst naar de rol die men tijdens de inzet had, valt het volgende op: • De manschappen op de SIE-2 (2+4) geven op vrijwel alle aspecten een lager cijfer dan de bevelvoerder van de SIE-2, terwijl de manschappen op de TS-4 positiever zijn dan de bevelvoerder van de TS-4. • De bevelvoerder op de TS-4 (4+2) is minder positief dan de manschappen van de TS-4 of de twee nakomende manschappen in de DA-2. • Bij de bezetting 4+4 is de bevelvoerder van de tweede TS-4 aanmerkelijk positiever dan de bevelvoerder van de 1e TS-4 op vrijwel alle aspecten Ook hier zijn de manschappen bij beide TS-en positiever dan hun bevelvoerder. • Ook bij de TS-6 zijn de manschappen positiever dan de bevelvoerder van de TS6. Er is nauwelijks verschil (0.1) in de score van de bevelvoerder van de TS-6 op het uitvoeren van alle taken ten opzichte van de bevelvoerders van de andere eerst aankomende voertuigen. Van alle typen bezettingen is de bevelvoerder van de TS-6 samen met de bevelvoerder van de SIE (bij 2+4) het minst tevreden over de gehele inzet: totaal een 6.9. Bij de 4+2 is dit 7.1 en bij de bezetting 4+4 is dit een 7,6 (van zowel bevelvoerder als manschappen). Zie ook tabel 5.
Formatie
Voertuig
Tevredenheid bevelvoerder gehele inzet
2+4
SIE-2 6.9 TS-4 7.0 4+2 TS-4 7.1 DA-2 4+4 SIV-4 7.6 TS-4 7.6 6 TS-6 6.9 Tabel 5. Tevredenheid gehele inzet per formatie, voertuig en rol
43
Tevredenheid manschappen gehele inzet 6.5 7.3 7.3 7.1 7.6 7.5 7.9
Op de vraag of er voldoende mensen aanwezig waren wordt conform figuur 12 antwoord gegeven.
Figuur 12. Voldoende mensen aanwezig per bezetting en voertuig
Met name de bemanningen van de SIE-2 en de SIV-4 zijn van mening dat er te weinig mensen aanwezig waren. De verschillen ten opzichte van de TS-6 zijn significant (t=3.147;0.002 en t=3.009; p=0.003). De bemanningen van de (2e) TS-4 bij 4+4 en de dienstauto bij 4+2 geven relatief vaak aan dat er teveel mensen aanwezig waren. De deelnemers is per inzet gevraagd naar tips (verbeterpunten) en tops (zaken die goed gingen). De tips en tops zijn geanalyseerd op relevantie over variabele voertuigbezetting. In tabel 6 zijn de meest genoemde tips en tops per bezetting weergegeven.
44
Formatie 2+4
Tips (wat beter kan) • • • • • •
4+2
• • • •
Tops (wat goed ging)
Te weinig slagkracht Onervarenheid met het systeem Je hebt een normale slanghaspel nodig in de SIE Communicatie SIE-TS Omgang met bewoners lastig als je weinig kunt Je hebt ervaren mensen nodig op de SIE
•
Te weinig slagkracht Communicatie 2e voertuig Onduidelijke benamingen Je weet niet wanneer 2e voertuig komt
• •
• • • •
•
4+4
6
• • • •
Te weinig slagkracht Communicatie Langzame inzet Innovatief voertuig
• • •
Snelheid Te weinig slagkracht Liever 2x4 dan 1x6
• • • • •
Tabel 6. Tips en tops per bezetting
45
• • • •
Communicatie tussen SIE-TS Snelheid van de inzet Innovatief voertuig De SIE kan al een beeld maken en voor beeldvorming zorgen Fijn dat er een bevelvoerder op de SIE zat
Snelheid van de inzet De mensen in de DA2 kunnen onderweg al opdrachten krijgen en bij aankomst direct beginnen Communicatie onderling
Communicatie en afstemming 2 bevelvoerders werkt fijn Snelheid Innovatief voertuig Overzichtelijker, klein inzetvak
Snelheid Samenwerking Communicatie Voldoende slagkracht
Fysieke belasting van de deelnemers De deelnemers is naar hun beleefde fysieke belasting gevraagd op basis van de BORGschaal (schaal van 6-20).17 Formatie
Fysieke belasting gemiddeld
2+4
11.23
Per type voertuig
SIE-2 TS-4 4+2 10.35 TS-4 DA-2 4+4 10.99 SIV-4 TS-4 6 11.15 TS-6 Tabel 7. Beleefde fysieke belasting BORG-schaal
12.08 10.79 10.88 9.29 11.61 10.34 11.15
In tabel 7 is te zien dat de deelnemers op als tweede aankomende voertuigen gemiddeld een iets lagere belasting hebben, dat de bemanning van de SIE-2 bij 2+4 de hoogste fysieke belasting aangeeft en de bemanning van de dienstauto bij 4+2 het minst. De verschillen tussen de verschillende voertuigen en de reguliere TS-6 zijn niet significant aantoonbaar. Samenvatting Samengevat zijn bij alle bezettingen voor- en nadelen vastgesteld, zowel objectief, in de zin van bijvoorbeeld de duur van de beeldvorming, en het al dan niet wachten op backup voor het naar binnen gaan, als ook subjectief, in de beleving van de deelnemers. Opvalt dat met name de bezetting 2+4 door de deelnemers niet als positief ervaren wordt. De grootste knelpunten daarbij zijn het gebrek aan back-up en de mogelijke druk van het publiek om toch naar binnen te gaan. De SIE-2 werd daarom vooral ingezet voor beeldvorming, de daadwerkelijke inzet vond vaak plaats na aankomst van de tankautospuit. Ook in de bezetting 4+2 wordt de tweede ploeg in de vorm van slagkracht of back-up soms gemist. De bezetting 4+4 werd als meest positieve variabele bezetting ervaren. Voordelen hierbij waren volgens de deelnemers dat men zich op één taak kon richten, en dat de bevelvoerder slechts één team aan hoefde te sturen. Ten aanzien van coördinatie wordt in alle variabele bezetting onderling tijdens het aanrijden vaak al afgestemd en wordt er een taakverdeling gemaakt. Wel zijn zaken als benoeming van voertuigen en roepnummers een aandachtspunt. Qua beleving van de deelnemers is men bij de bezetting 2+4 het minst positief over uitgevoerde taken, veiligheid tijdens de verkenning, effectiviteit van de inzet en de totale inzet. Bij de bezetting TS-6 is men het meest positief. De deelnemers zijn ten aanzien van de variabele bezetting te spreken over de snelheid, en dat er al beeldvorming en afstemming tijdens het aanrijden tussen de eenheden kan plaatsvond. Men is minder te spreken over de slagkracht, met name bij 2+4 en 4+2, het gebrek aan ervaring met het systeem, communicatieproblemen als gevolg van de variabele bezetting en de druk die bij de SIE-2 gevoeld wordt ten aanzien van het publiek. Op het gebied van de beleefde fysieke belasting wordt geen verschil gevonden tussen de reguliere en de variabele bezettingen.
17
Als extra aandachtspunt is gekeken in hoeverre de volgorde van de testen invloed had. Dit blijkt niet of nauwelijks het geval Correlatie=-0.049
46
4.2
Opgeschaalde inzetten
In deze paragraaf worden de resultaten uit de opgeschaalde inzetten behandeld. Er zijn 8 middelbrandinzetten uitgevoerd (4 per groep) en 4 grote branden (3 per groep). Vooraf is besloten om de grote branden uitsluitend kwalitatief te analyseren, door er leerpunten uit te halen. Er is voor gekozen geen kwantitatieve analyses in de vorm van tijdmetingen of iets dergelijks te doen. Bij de middelbrandinzetten was er wel de intentie om onder andere tijden te registreren, zoals het moment waarop de slachtoffers gevonden werden, de slachtoffers buiten waren, de waterwinning gereed was, de vuurhaarden uit waren en het sein brandmeester gegeven werd. Door een aantal omstandigheden (waaronder het beperkte aantal inzetten, de grote variatie en problemen met de registratie van tijden bij de middelbrandinzetten als gevolg van de hectische, grootschalige en complexe situatie) hebben de middelbrandinzetten geen bruikbare tijdsregistraties opgeleverd. Daarom worden de opgeschaalde inzetten kwalitatief geanalyseerd, met uitzondering van de beleving van de manschappen tijdens de middelbrandinzetten. Opschalen met variabele eenheden Bij de middelbranden is uitgerukt met 2x TS-6 of 3x TS-4. Bij de grote branden is uitgerukt met 3x TS-4 en vervolgens een TS-6. Een eenvoudige rekensom leert dat in beide gevallen evenveel mensen, maar niet evenveel ‘handjes’ in de vorm van manschappen ter plaatse zijn. Zie ook tabel 8.
Type brand Middelbrand
Grote brand
2 x TS-6
Aantal bevelvoerders 2
Aantal manschappen 8
Aantal chauffeurs 2
3x TS-4
3
6
3
3 x TS-6
3
12
3
Bezetting
3x TS-4 + 4 10 4 1x TS-6 Tabel 8. Aantal bevelvoerders, manschappen en chauffeurs per opgeschaalde bezetting
Tijdens de inzetten valt het op dat er relatief veel mensen zonder taak buiten staan (met name chauffeurs en evt. de derde bevelvoerder), terwijl men binnen mensen tekort komt. Verder ontstaat er onduidelijkheid over roepnummers, communicatiekanalen, en benamingen (bijvoorbeeld de vraag wat een ‘grote brand’ is, tel je mensen of voertuigen?).18 Het algemene beeld dat door de deelnemers en de oefenleiding na de opgeschaalde inzetten wordt gegeven, is dat de als gebruik gemaakt wordt van variabele bezetting, de optimale opschaling 2x TS-4 moet zijn, met een maximum van 3x TS-4, en dat eventuele extra voertuigen altijd een TS-6 dienen te zijn. Het uitruilen van manschappen Het meest opvallende tijdens de opgeschaalde inzetten met 3x TS-4, is dat door bevelvoerders verschillende constructies ten aanzien van de manschappen zijn geprobeerd. Zo is er bij bepaalde inzetten door de bevelvoerders voor gekozen om de 18
Uiteraard zijn hier in de dagelijkse praktijk vooraf afspraken over te maken, waardoor deze problemen zich bij invoering van variabele voertuigbezetting niet perse voor hoeven te doen.
47
manschappen onderling uit te ruilen of over te dragen, zodat er grotere en/of wisselende teams ontstonden. Als voordelen werden genoemd dat je zo weer op volledige sterkte werkt zoals in de gebruikelijke structuur, en dat de derde bevelvoerder bijvoorbeeld buiten of als veiligheidsman kan worden ingezet. Een nadeel bleek dat in sommige gevallen chauffeurs en bevelvoerders zonder taak buiten stonden te wachten, terwijl er binnen behoefte was aan slagkracht. Ook bleek bij het uitruilen dat portofoonkanalen gewisseld moesten worden, wat tot verwarring leidde. Bij andere inzetten werd er juist bewust voor gekozen de teams in stand te laten. Als voordeel werd genoemd dat er dan duidelijke structuren zijn en kleine teams om aan te sturen, het nadeel is dat je met drie bevelvoerders moet afstemmen en dat je per tankautospuit slechts een taak aan kunt. Hierbij werd opgemerkt dat deze constructie vooral werkt bij een incident met drie duidelijke inzetvakken. Over het inzetten van een van de chauffeurs en/of een van de bevelvoerders als manschap is niet iedereen even enthousiast. Bij tenminste één grote brand zijn twee chauffeurs als nieuwe aanvalsploeg gezamenlijk naar binnen gestuurd. Beleving van de deelnemers Ook bij de middelbrandinzetten is de deelnemers gevraagd cijfers te geven voor de uitvoering van de taken, de veiligheid tijdens verkenning en inzet, de effectiviteit, aansturing en de snelheid. Daarnaast is aan de bevelvoerenden gevraagd om een oordeel te geven over de afstemming tussen de bevelvoerders en met de OvD. Zie hiervoor onderstaande figuur.
Figuur 13. Cijfers voor aspecten per opgeschaalde formatie
Op het cijfer voor de veiligheid tijdens de verkenning na, geven de deelnemers aan de oefeningen met 2x TS-6 op ieder aspect hogere cijfers dan bij 3x TS-4. Uit een statistische analyse blijkt het verschil in cijfer voor de aansturing door de eigen bevelvoerder significant (t=-2.976; p=0.004): manschappen zijn bij 3x TS-4 minder tevreden over de aansturing door hun bevelvoerder dan bij 2x TS-6.
48
Bij een nadere analyse van de cijfers blijkt dat de bevelvoerders van de TS-4-en minder tevreden zijn over vrijwel alle aspecten dan hun manschappen en dat de eerst aankomende bevelvoerder bij 3x TS-4 minder tevreden is dan zijn twee later arriverende collega’s. Hetzelfde wordt gevonden bij 2x TS-6: de manschappen geven een hogere score dan de bevelvoerders, en de 1e bevelvoerder is minder tevreden dan de tweede. Op de vraag of er voldoende mensen aanwezig waren, wordt door bijna iedereen, bij beide bezettingen, aangegeven dat er voldoende mensen waren. Zie ook figuur 14. Het verschil is niet significant.
Figuur 14. Voldoende mensen aanwezig volgens deelnemers
49
Op de vraag naar tips en tops worden de zaken zoals weergegeven in tabel 9 bij de middelbranden genoemd. Formatie 3x TS-4
2x TS-6
Tips (wat beter kan) • Afstemming en communicatie tussen bevelvoerders en OvD • 1e TS komt slagkracht tekort • Mensen vlogen van de ene naar de andere ploeg, ploegen werden samengevoegd. • Onderlinge communicatie tussen bevelvoeder en ploegen • Onduidelijkheid over aanroepnummers en kanalen • Slagkracht tekort in het begin • Onderlinge communicatie tussen de bevelvoerenden
Tops (wat goed ging) • Afstemming en communicatie tussen bevelvoerders en OvD • Indeling in inzetvakken • Flexibiliteit van de inzetten en de vakverdeling • Snelheid • De bevelvoerder bleef zijn eigen eenheden aansturen • Samenwerking en verdelen van de taken
• • • •
Communicatie onderling Afstemming en samenwerking Lekker vertrouwd met zijn zessen, werkt prettig Snelheid
Tabel 9. Tips en tops enkelvoudige inzetten
Tenslotte is de deelnemers naar hun beleefde fysieke belasting gevraagd op basis van de BORG-schaal (schaal van 6-20).19 De bemanning van de formatie 3x TS-4 scoort gemiddeld een 11.02, de bemanning van de formatie 2x TS-6 scoort gemiddeld een 11.68. Er is geen statistisch significant verschil vast te stellen. Samenvatting Samengevat kan het volgende worden gesteld. Tijdens de inzetten met 3x TS-4 waren er relatief veel brandweermensen buiten, immers er waren 3 chauffeurs en 3 bevelvoerders. Hierdoor werd soms binnen slagkracht gemist, terwijl er soms buiten mensen waren die niet of nauwelijks een taak hadden. In de opgeschaalde situaties zijn roepnummers, portofoonkanalen etcetera een aandachtspunt bij variabele bezettingen. Er is tijdens de inzetten in een aantal gevallen sprake geweest van het uitruilen van manschappen, zodat de manschappen van de derde TS gebruikt werden om de andere twee eenheden aan te vullen. De derde bevelvoerder en chauffeur hadden in dat geval meestal geen taak, hoewel soms de bevelvoerder werd ingezet als veiligheidsman. Ook is gediscussieerd of men de bevelvoerder en chauffeur(s) zonder taak wel of niet als manschap naar binnen zou mogen en kunnen sturen. De ervaringen ten aanzien van het uitruilen zijn wisselend. Afhankelijk van het scenario en de indeling in inzetvakken werkte het wel of niet. Uit het belevingsonderzoek blijkt dat voor vrijwel alle aspecten de deelnemers inzetten 19
Als extra aandachtspunt is gekeken in hoeverre het scenario invloed had. Dit blijkt niet het geval.
50
met 2x TS-6 hogere cijfers geven dan in de bezetting 3x TS-4. Daarbij zijn de bevelvoerders minder tevreden dan de manschappen, en is de 1e bevelvoerder minder tevreden dan de 2e en/of 3e bevelvoerder. Bij beide bezettingen vond een ruime meerderheid dat er voldoende mensen aanwezig waren. Als voordelen van de variabele bezetting werden de indeling van de inzetvakken en de snelheid genoemd, als nadelen de onduidelijkheid ten aanzien van portofoonkanalen en de onrust die het uitruilen van de manschappen soms veroorzaakte. Bij beide typen bezettingen werd door de bemanning van het eerst aankomende voertuig opgemerkt dat men slagkracht tekort kwam. In beleefde fysieke belasting wordt geen verschil gevonden. De oefenleiding en de deelnemers concluderen na afloop van de oefeningen dat het de voorkeur heeft om bij een variabele bezetting na opschaling tot 2x TS-4 verder op te schalen met TS-6-en. Een inzet van 3x TS-4 wordt als maximum ervaren voor de variabele bezetting, waarna volgens hen in principe dient te worden opgeschaald met TS-6-en. Hierdoor blijft volgens hen de span of control hanteerbaar, is de verhouding tussen het aantal manschappen en leidinggevenden ter plaatse beter en kan beter aangehaakt worden bij procedures voor grootschalig optreden.
4.3
OMS-voertuig met verschillende bezettingen
Bij de testen met het OMS-voertuig is ervan uitgegaan dat er fictief een OMS-voertuig is ingevoerd. Er wordt onderzocht wat het effect is van het plaatsen van een bevelvoerder op het voertuig, en wat het effect is van het hebben van middelen, wanneer bij het aanrijden blijkt dat de OMS-melding een daadwerkelijke brand blijkt. Er wordt dus niet onderzocht of een OMS-voertuig moet/kan worden ingevoerd. Tijdens de testen zijn tijden gemeten, is gekeken of bepaalde handelingen zijn uitgevoerd en zijn deelnemers gevraagd naar hun beleving. Gemiddelde tijden Gekeken is naar de gemiddelde tijden in seconden waarop slachtoffers en vuurhaarden zijn opgemerkt, er nader bericht is gegeven en slachtoffers buiten zijn gebracht. Omdat bij geen enkele inzet de vuurhaard geblust is, zijn deze gegevens niet weergegeven. Op één inzet met 2 manschappen zonder middelen na, is het eerste slachtoffer bij alle inzetten, met of zonder bevelvoerder en met of zonder middelen opgemerkt door de bemanning van het OMS-voertuig. Zie ook tabel 1020.
20 Let op! Deze resultaten gelden alleen voor de uitgevoerde proeven en mogen niet veralgemeniseerd worden.
51
Met middelen 100% (n=8) ja; Gemiddeld na 237 seconden
Zonder middelen 92% (n=7) ja; gemiddeld na 192 seconden
SO 1 opgemerkt (N=8) SO 2 100% (n=4) ja; 100% (n=4) ja; opgemerkt Gemiddeld na 470 seconden Gemiddeld na 401 seconden (N=4)21 SO 3 100% (n=4) ja; 100% (n=4) ja; opgemerkt Gemiddeld na 622 seconden Gemiddeld na 522 seconden (N=4) Vuurhaard 63% (n=5) ja; 38% (n=3) ja; opgemerkt Gemiddeld na 450 seconden Gemiddeld na 440 seconden (N=8) Nader 100% (n=8) ja; 100% (n=8) ja; bericht Gemiddeld na 55 seconden Gemiddeld na 59 seconden (N=8) SO 1 buiten 100% (n=8) ja; 92% (n=7) ja; (N=8) Gemiddeld na 271 seconden gemiddeld na 202 seconden SO 2 100% (n=4) ja; 100% (n=4) ja; buiten21 Gemiddeld na 476 seconden Gemiddeld na 423 seconden (N=4) SO 3 buiten 100% (n=4) ja; 100% (n=4) ja; (N=4) Gemiddeld na 626 seconden Gemiddeld na 601 seconden Tabel 10. Percentage opgemerkt/uitgevoerd en de gemiddelde tijd in seconden
Wat opvalt, is dat het opmerken van de slachtoffers tijdens de inzetten vrijwel gelijk verdeeld is over de inzetten met en zonder middelen. De vuurhaard wordt bij de inzetten met middelen vaker opgemerkt. Ook worden in beide typen inzetten de slachtoffers naar buiten gebracht, bij de inzetten zonder middelen zijn de slachtoffers eerder opgemerkt en eerder buiten. Een mogelijke verklaring is dat niet omgehangen kan/hoeft te worden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de slachtoffers in de uitgevoerde scenario’s op korte afstand van de buitendeur, of in rookvrije ruimtes lagen. Er is een significant verschil tussen de inzet van twee manschappen met middelen ten opzichte van twee manschappen zonder middelen. Opvallend hierin is dat bij de manschappen zonder middelen het laatste slachtoffer significant eerder gered is dan bij de manschappen met middelen (t=5.037; p=0.037). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat manschappen die over ademlucht beschikken, eerst gaan omhangen. Manschappen zonder middelen zijn eerder geneigd om eerst even om de hoek van de deur te kijken. Zie ook figuur 15.
21
Alleen in het scenario Z-container waren er een tweede en derde slachtoffer aanwezig, vandaar N=4
52
Figuur 15. Gemiddelde tijd in seconden met en zonder middelen
Dezelfde parameters zijn bekeken voor de situatie met en zonder bevelvoerder, zie hiervoor tabel 1122.
Met bevelvoerder 100% (n=8) ja; Gemiddeld na 193 seconden
Zonder bevelvoerder 92% (n=7) ja; gemiddeld na 242 seconden
SO 1 opgemerkt (N=8) SO 2 100% (n=4) ja; 100% (n=4) ja; opgemerkt Gemiddeld na 417 seconden Gemiddeld na 453 seconden (N=4)21 SO 3 100% (n=4) ja; 100% (n=4) ja; opgemerkt Gemiddeld na 537 seconden Gemiddeld na 606 seconden (N=4)21 Vuurhaard 63% (n=5) ja; 38% (n=3) ja; opgemerkt Gemiddeld na 401 seconden Gemiddeld na 515 seconden (N=8) Nader 100%(n=8) ja; 100%(n=8) ja; bericht Gemiddeld na 44 seconden Gemiddeld na 70 seconden (N=8) SO 1 buiten 100% (n=8) ja; 92% (n=7) ja; (N=8) Gemiddeld na 205 seconden gemiddeld na 278 seconden SO 2 100% (n=4) ja; 100% (n=4) ja; buiten21 Gemiddeld na 428 seconden Gemiddeld na 471 seconden (N=4) SO 3 buiten 100% (n=4) ja; 100% (n=4) ja; (N=4)21 Gemiddeld na 609 seconden Gemiddeld na 618 seconden Tabel 11. Percentage opgemerkt/uitgevoerd en de gemiddelde tijd in seconden
22
Ook hier geldt: deze gegevens mogen niet veralgemeniseerd worden
53
Opvalt dat bij de inzetten met een bevelvoerder de slachtoffers en de vuurhaard eerder opgemerkt zijn, het nader bericht ruim 63% sneller gegeven wordt en de slachtoffers op een eerder moment tijdens de inzet naar buiten gebracht zijn. Hoewel op het eerste oog de verschillen groot lijken, is er ook sprake van een grote variatie/spreiding tussen de uitgevoerde onderzoeken. Mede als gevolg daarvan zijn de gevonden niet statistisch significant, met uitzondering van één variabele: als er op het OMS-voertuig een bevelvoerder aanwezig is, vindt het nader bericht eerder plaats (t=-2.728; p=0.016). De snelheid waarmee het eerste slachtoffer wordt opgemerkt en naar buiten wordt geplaatst is overigens sterk afhankelijk van het scenario. Bij het scenario in het Terrace House was het slachtoffer gemiddeld 62 seconden na aankomst opgemerkt en na 97 seconden buiten, in de Z-container was dit gemiddeld 342 seconden tot opmerken en 351 seconden totdat deze persoon buiten was. Een mogelijke verklaring is dat het in de Z-container donker was. Hoewel er geen rook hing, was dit slechter zichtbaar. Zoals aangegeven is er bij de OMS-proeven sprake van een grote mate van spreiding. Dit is tevens visueel waargenomen: bij de inzet van het OMS-voertuig als eerste verkenner is de kwaliteit en snelheid van de inzet sterk afhankelijk van de personen die op het voertuig zitten. Daarbij gaat het niet alleen om een eventuele bevelvoerdersachtergrond, maar ook om ervaring, persoonlijkheid en dergelijke. Uitgevoerde handelingen Er is gekeken in hoeverre bepaalde handelingen wel of niet zijn uitgevoerd. • Op één inzet na met een bezetting van bevelvoerder en manschap zonder middelen, is er in alle gevallen een buitenverkenning uitgevoerd. • In alle gevallen waar er sprake was van omstanders, zijn zij uitgevraagd, ongeacht de bezetting of de aanwezigheid van middelen. • In alle gevallen is er een nader bericht gegeven aan de alarmcentrale. • In geen enkel geval is er een daadwerkelijke bluspoging ondernomen. Van de inzetten met middelen is er tweemaal een proefshot gedaan met de poederblusser, maar kwam op het moment dat men naar binnen wilde gaan de opschaling in de vorm van een TS-4 aan en is gewacht met naar binnen te gaan. In de overige gevallen was de bezetting van het OMS-voertuig nog aan het omhangen of was er besloten om niet met twee personen naar binnen te gaan. • Van de 16 inzetten is tweemaal de incidentruimte structureel verkend voor aankomst van de TS-4, eenmaal door een ploeg met middelen, en eenmaal door een ploeg zonder middelen. • Eenmaal is de brandruimte betreden door iemand van het OMS-voertuig met ademlucht en middelen. Dit betrof een inzet van twee manschappen. Zie ook de tabellen 12 en 13.
54
Wordt er voor aankomst van de TS-4 een redding uitgevoerd Lopen de manschappen van het OMS-voertuig door rook zonder ademlucht? Is er een duidelijke taakafbakening tussen de OMSbemanningsleden? Wie heeft de leiding na aankomst van de TS-4?
Met middelen
Zonder middelen
Ja
7
6
Nee
1
2
Ja
2
3
Nee
6
5
Ja
7
7
Nee
1
1
Bv OMS
2
3
Bv TS
6
5
Tabel 12. Aspecten met en zonder middelen
Wordt er voor aankomst van de TS-4 een redding uitgevoerd Lopen de manschappen van het OMS-voertuig door rook zonder ademlucht? Is er een duidelijke taakafbakening tussen de OMSbemanningsleden? Wie heeft de leiding na aankomst van de TS-4?
Ja
Met bevelvoerder 8
Zonder bevelvoerder 5
Nee
0
3
Ja
3
2
Nee
5
6
Ja
8
6
Nee
0
2
Bv OMS
5
n.v.t.
Bv TS
3
8
Tabel 13. Aspecten met en zonder bevelvoerder
55
Op basis van bovenstaande tabellen zijn er geen significante verschillen aangetoond. Daarbij is opvallend dat de bezettingen van het OMS-voertuig met middelen bijna even vaak door de rook liepen als bezettingen zonder middelen. De volgende zaken zijn tijdens waargenomen ten aanzien van de bepakking (met of zonder middelen): • In de meeste gevallen ging men zonder middelen niet naar binnen. • In enkele gevallen liepen mensen zonder middelen door de (oefen)rook, in alle gevallen voor een redding. • De ploeg zonder middelen is erg alert op de aanwezigheid van rook. • Deelnemers geven aan zich zorgen te maken om de druk en evt. agressie van het publiek als zij aankomen zonder middelen en niet naar binnen kunnen. • Een ploeg bestaande uit bevelvoerder en manschap met middelen, theoretisch wellicht de meest veilige combinatie, loopt toch zonder ademlucht door rook. • Tijdens een inzet kreeg de bemanning van het OMS-voertuig opdracht om met ademlucht uit de aangekomen TS-4 alsnog om te hangen. Toen bleek dat de bemanning van het OMS-voertuig geen helm bij zich had, waardoor omhangen niet mogelijk was. • Deelnemers geven aan door gebrek aan middelen niets te kunnen, en merken op dat dat frustrerend is. Er wordt aangegeven dat men zich onthand voelt, en de verkenning voelt ‘naakt’ volgens sommigen. • Verder wordt opgemerkt dat als je brandweermensen middelen geeft, het ook te verwachten is dat ze naar binnen gaan. Een aantal deelnemers vraagt zich af in hoeverre dat wenselijk is. Overwegingen die gemaakt zijn om wel of niet naar binnen te gaan: • ‘Toch even kijken binnen (na overleg met de bevelvoerder)’ • ‘Ik zag een slachtoffer en geen rook’ • ‘Ik zag rook dus ging niet naar binnen’ • ‘Ik had geen bescherming, dus ik ging niet naar binnen’ • ‘Ik had bescherming, dus durfde het wel aan’. • ‘Ik kreeg een onveilig gevoel toen ik even naar binnen keek’. De volgende zaken worden waargenomen ten aanzien van de bezetting (met of zonder bevelvoerder): • Bij aanwezigheid bevelvoerder op het OMS-voertuig is er een sneller en duidelijker beeld voor de tankautospuitbemanning. • Manschappen wachten in een aantal gevallen na het redden van het eerste slachtoffer buiten op instructies van de aanrijdende bevelvoerder. • Meerdere bevelvoerders op de nakomende TS-4 geven aan dat zij het prettig vinden dat er al mensen met brandweerkennis ter plaatse zijn voor de beeldvorming. Een aantal bevelvoerders van de TS-4 heeft de voorkeur voor een bevelvoerder op het OMS-voertuig, met name omdat ze kunnen vertrouwen op diens manier van handelen en denken, anderen maakt het niet uit. • In enkel geval deed bevelvoerder van de TS-4 de beeldvorming toch nog opnieuw, ondanks dat er op het OMS-voertuig ook een bevelvoerder aanwezig was. • Bij een bevelvoerder op het OMS-voertuig, had deze (als eerst aankomende bevelvoerder) in ongeveer de helft van de inzetten de leiding na aankomst van de TS-4, in de andere helft van de gevallen was dit bevelvoerder van de TS-4 (als eerst aankomende tankautospuit). In sommige gevallen verliep dit natuurlijk, in een enkel geval werd dit expliciet afgesproken.
56
•
• •
Een bevelvoerder die aankomst met het OMS-voertuig handelt als bevelvoerder. Dit heeft voordelen (o.a. snelle opschaling, al een inzetplan maken voor de TS-4, routine) maar kan ook nadelen hebben (in een enkel geval handelde de bevelvoerder direct als bevelvoerder en werd vergeten om de deur kort te openen, waardoor het slachtoffer achter de deur relatief lang binnen bleef). Een bezetting met twee manschappen geeft aan dat zij de kennis en manier van kijken missen om de eerste beeldvorming goed te kunnen doen. De suggestie wordt gedaan om manschappen een korte aanvullende opleiding te geven op het gebied van beeldvorming.
Beleving deelnemers Als de beleving van de deelnemers gevraagd wordt, wordt conform figuur 16 geantwoord.
Figuur 16. Cijfer voor aspecten met en zonder middelen
Significante verschillen worden gevonden ten aanzien van de mate van tevredenheid over de eigen handelingen, de tevredenheid over de snelheid van de inzet en het rapportcijfer voor de totale inzet: Ploegen met middelen zijn meer tevreden over het eigen handelen, geven een hoger cijfer voor de snelheid en zijn meer tevreden over de totale inzet. Dezelfde aspecten zijn geanalyseerd voor verschillen tussen bezettingen met en zonder bevelvoerder. Deze zijn weergegeven in figuur 17.
57
Figuur 17. Cijfer voor aspecten met en zonder bevelvoerder
Als er gewerkt wordt met een bevelvoerder men meer tevreden over de samenwerking met de TS-4. Dit verschil is significant (t=2.085; p=0.46), de overige verschillen niet. Er zijn geen verschillen op de genoemde aspecten tussen de twee verschillende scenario’s. Naar aanleiding van de OMS-testen is nog specifiek gevraagd aan de deelnemers, dat áls er in de regio een OMS-voertuig zou worden ingezet, welke bezetting en middelen dan de voorkeur hebben. Hier wordt conform figuur 18 en 19 op gereageerd.
Figuur 18. Voorkeur bezetting
58
Figuur 19. Voorkeur bepakking Een ruime meerderheid geeft, áls er een OMS-voertuig zou worden ingevoerd, de voorkeur aan het inrichten van het voertuig met middelen. Opvallend hierbij is dat alle vrijwilligers middelen op het OMS-voertuig willen, terwijl bij de beroeps ongeveer een kwart de voorkeur geeft aan geen middelen om het OMS-voertuig. Circa 2/3 van de deelnemers geeft de voorkeur aan een bevelvoerder, circa 1/3 geeft de voorkeur aan twee manschappen. Geanalyseerd is of er een verschil is in antwoord tussen bevelvoerders en manschappen. Dit blijkt niet het geval te zijn. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de deelnemers gevraagd is naar hun voorkeur als de komst van een OMS-voertuig een feit is. Zowel in de vragenlijst als ook in de evaluatiegesprekken geven is het beeld dat de deelnemers geen voorstander zijn van invoering van een OMS-voertuig in de regio. Samenvatting Als de ervaringen tijdens de OMS-testen, zowel objectief als subjectief, worden samengevat, valt op dat het verloop van de inzetten erg afhankelijk was van de kwaliteit van de ingezette bemanning. Bij alle ingezette deelnemers is een grote mate van alertheid ten aanzien van veiligheid waargenomen. Verder valt op dat in geen enkele van de 16 inzetten een daadwerkelijke bluspoging is uitgevoerd door de bemanning van het OMS-voertuig voor aankomst van de tankautospuit. Bij de inzet van een bevelvoerder op het OMS-voertuig wordt het nader bericht veel sneller gegeven. Verder werd de vuurhaard eerder gevonden en werd het slachtoffer eerder naar buiten gebracht. Bij de inzet van een bevelvoerder is er een duidelijke rolverdeling en handelt de bevelvoerder vanuit zijn opleiding en ervaring. Ook is er in een aantal gevallen sprake geweest van een compleet inzetplan van de bevelvoerder van de OMS, dat uitgevoerd werd zodra de tankautospuit ter plaatse kwam. De bevelvoerder van de nakomende tankautospuit vindt het veelal prettig al tijdens het aanrijden ‘brandweerogen, -oren en -handen’ ter plaatse te hebben. Een aantal bevelvoerders van de tankautospuit geven de voorkeur aan een bevelvoerder op het OMS-voertuig, vanwege zijn/haar manier van denken, communicatie en de mogelijkheid
59
een inzetplan te maken. Wel is bij een bevelvoerder op het OMS-voertuig afstemming nodig met de bevelvoerder van de tankautospuit over wie de leiding heeft. Ten aanzien van het uitrukken met of zonder middelen valt op dat de vuurhaard met middelen vaker gevonden wordt, maar dat zonder middelen in deze scenario’s de slachtoffers eerder buiten waren. Een verklaring hiervoor is dat de bemanning met middelen veelal eerst ging omhangen, en bemanning zonder middelen veelal eerst achter de deur keek. In een aantal gevallen besloot de bemanning zonder middelen niet naar binnen te gaan. Na aankomst van de tankautospuit kon de OMS-bemanning zonder middelen geen inzet doen wegens gebrek aan bijvoorbeeld een helm en een bluspak. In de beleving van de deelnemers over de inzet komt geen duidelijk beeld naar voren ten aanzien van wel of geen bevelvoerder. Wel is men bij de inzet met middelen meer tevreden over de inzet dan zonder middelen. Zeker zonder middelen voelt men zich veelal gefrustreerd en onthand, en maakt men zich zorgen over druk of agressie van het publiek om te handelen. Dit is ook te zien in de uiteindelijke voorkeuren: Een zeer ruime meerderheid van 84% geeft de voorkeur aan het uitrusten van het OMS-voertuig met middelen, als deze zou worden ingevoerd. Voor de bemanning geeft tweederde de voorkeur aan een bevelvoerder op het OMS-voertuig, eenderde heeft een voorkeur voor twee manschappen.
60
4.4 Visie van de deelnemers op variabele voertuigbezetting De deelnemers is gevraagd hoe zij vooraf en achteraf dachten over variabele voertuigbezetting. Allereerst is gevraagd naar een algemeen cijfer over hoe men staat tegenover uitrukken met TS-6, variabele voertuigbezetting in het algemeen, TS-4 en een SIE/SIV/OMSvoertuig23. De deelnemers geven de hoogste score voor TS-6, zowel aan het begin als aan het eind van de oefenweek. Zie ook figuur 20.
Figuur 20. Visie variabele voertuigbezetting voor en na oefenweek Met name over variabele voertuigbezetting in het algemeen en TS-4 in het bijzonder zijn de deelnemers na de oefenweek positiever geworden24. Uit een correlatieberekening blijkt dat mensen die positief zij over variabele voertuigbezetting in het algemeen, vooral ook positief zijn over TS-4.25 Manschappen zijn iets positiever dan bevelvoerders over variabele voertuigbezetting. Er lijkt geen verschil tussen mensen die al vooraf ervaring hadden met variabele voertuigbezetting en mensen zonder ervaring. Verder is opvallend dat de spreiding bij TS-6 minder groot is dan bij variabele voertuigbezetting. Zie tabel 14.
23
Snel interventie voertuig, snel interventie eenheid of voertuig voor automatische meldingen met een bezetting van 2 personen 24 Beiden significante verschillen, variabele voertuigbezetting algemeen T=-2.773; p=0.009, TS-4 T=-5.626; p=0.001 25 Correlatie 0.434, p=0.012
61
Onderwerp
TS-6
Laagste cijfer Vooraf 7
Laagste cijfer achteraf 6
Hoogste cijfer vooraf 10
Hoogste cijfer achteraf 10
VV algemeen
4
5
9
10
TS-4
4
5
8
9
SIE/SIV/OMS
1
1
9
8
Tabel 14. Cijfers voor reguliere en variabele bezetting
Over variabele voertuigbezetting in het algemeen en TS-4 in het bijzonder is men na de oefenweek positiever geworden, over het uitrukken met een SIE/SIV/OMS-voertuig is men over het algemeen minder positief geworden. Uiteraard zijn de gekozen setting en scenario’s tijdens de oefenweek hier vermoedelijk op van invloed geweest. Verder is de deelnemers enkele stellingen voorgelegd ten aanzien van variabele voertuigbezetting. Hierbij kon men aangeven in hoeverre men het eens was met de stellingen.
Figuur 21. Visie op kwaliteitsverbetering voor en na oefenweek Na de oefenweek zijn meer deelnemers het ermee eens dat de kwaliteit van de brandweer met variabele voertuibezetting verbeterd kan worden (figuur 21).
62
Figuur 22. Visie op bezuinigingsmaatregel voor en na oefenweek Minder deelnemers zijn het na de oefenweek ermee eens dat variabele voertuigbezetting vooral bedoeld is als bezuinigingsmaatregel (figuur 22).
Figuur 23. Visie variabele voertuigbezetting en slagkracht voor en na oefenweek
63
Ruim 82% (n=28) is het er na de oefenweek mee eens of zeer mee eens dat variabele voertuigbezetting prima is mits de slagkracht niet verandert (figuur 23).
Figuur 24. Visie op onduidelijkheid voor en na oefenweek Het percentage deelnemers dat na de oefenweek vindt dat variabele voertuigbezetting onduidelijkheid bij een uitruk oplevert is sterk afgenomen. Zie figuur 24.
64
Figuur 25. Visie op klein brandje voor en na oefenweek Op twee deelnemers na vinden alle deelnemers na de oefenweek dat naar een klein brandje prima uitgerukt kan worden met een TS-4. Zie figuur 25.
Figuur 26. Visie op veiligheid voor en na oefenweek
65
Het aantal mensen dat het na de oefenweek oneens is met de stelling dat de veiligheid van de brandweer in het geding is als variabele voertuigbezetting wordt ingevoerd, is afgenomen ten opzichte van voor de oefenweek (figuur 26). De vraag of uitrukken met uitsluitend bezettingen van TS-6 acherhaald is, blijkt niet door iedereen juist te zijn geïnterpreteerd26. Daarom worden de resulaten van deze vraag niet weergegeven. Hetzelfde geldt voor de vraag of innovatieve blusmiddelen variabele voertuigbezetting mogelijk maken. Een aantal deelnemers heeft hierbij niet innovatieve blusmiddelen in het algemeen beoordeeld, zo bleek in de terugkombijeenkomst, maar het specifieke gebruikte innovatieve middel in de oefenweek. Daarom zijn ook deze resultaten niet opgenomen. De deelnemers is verder gevraagd hoe zij denken dat variabele voertuigbezetting zich tot een reguliere TS-6 verhoudt met betrekking tot opkomst27- en inzettijden, kwaliteit, effectiviteit en veiligheid.
Figuur 27. Visie op opkomsttijd voor en na oefenweek
Als naar figuur 27 tot en met 29 gekeken wordt, valt op dat het aantal personen dat denkt dat variabele bezettingen slechter zijn voor de opkomsttijd en de inzettijd na de oefenweek behoorlijk zijn afgenomen.
26
Zo blijkt uit de later gehouden terugkomstavond, deelnemers blijken het woord ‘uitsluitend’ niet allemaal als zodanig gelezen te hebben. 27 Hierbij is opkomsttijd niet gedefinieerd, maar bedoeld wordt de tijd vanaf melding tot aankomst ter plaatse. Het is niet met zekerheid te stellen of alle deelnemers dit begrip zo hebben opgevat.
66
Figuur 28. Visie op inzettijd voor en na oefenweek
Figuur 29. Visie op kwaliteit voor en na oefenweek Qua kwaliteit vindt één persoon variabel beter, na de oefenweek denkt een meerderheid dat variabel even goed is als TS-6, en het aantal mensen dat denkt dat variabele bezettingen slechter zijn voor de kwaliteit is afgenomen. Eenzelfde beeld wordt gezien bij de vraag over de effectiviteit. Zie figuur 30.
67
Figuur 30. Visie op effectiviteit voor en na oefenweek
Figuur 31. Visie op veiligheid voor en na oefenweek Op het gebied van veiligheid (figuur 31) zijn twee deelnemers na de oefenweek van mening dat variabel beter is, een meerderheid denkt dat het even goed is. Voorafgaand
68
aan de week dacht een ruime meerderheid dat variabele bezettingen slechter zouden zijn voor de veiligheid ten opzichte van TS-6. In een open vraag is de deelnemers gevraagd drie voordelen en drie nadelen van variabele voertuigbezetting te benoemen. De vier meest voordelen zijn weergegeven in tabel 15.
Voordelen vooraf Snellere opkomsttijd, sneller ter plaatse (25x)
Voordelen achteraf Snellere opkomsttijd, sneller ter plaatse (25x)
Goedkoper bij een klein incident (14)
Efficiënter, minder mensen nodig, minder belasting van mensen (11) Efficiënter, minder mensen nodig, minder Beter te overzien voor de bevelvoerder belasting van mensen (13) (7) Redden van vrijwilligersposten (10) Maatwerk, flexibel (7) Tabel 15. Genoemde voordelen variabele voertuigbezetting voor en na oefenweek
Overige genoemde voordelen, in volgorde van frequentie, zijn: Verkenning al uitgevoerd voor aankomst van de TS, kleiner voertuig is sneller, sneller een tweede bevelvoerder aanwezig bij 2 x TS4, minder mensen op de weg, flexibeler aanrijden in route en tijd, rust door de kleine ploeg, voor beeldvorming van de burger geen ‘overdreven’ TS6 naar OMS en betere slagkracht. De vier meest genoemde nadelen zijn weergegeven in tabel 16.
Nadelen vooraf Verminderde veiligheid (18)
Nadelen achteraf Te weinig slagkracht (12)
Te weinig slagkracht (12)
Verminderde veiligheid (11)
Langere aanrijdtijd bij onvoldoende Sneller problemen met opschaling of slagkracht in eerste aanleg (7) communicatie (10) Procedures kloppen niet meer, onwennig Overschatting van eigen kunnen (5) (5) Tabel 16. Genoemde nadelen variabele voertuigbezetting voor en na oefenweek
Overige genoemde nadelen zijn: Langere inzettijd per eenheid, niets kunnen doen, publieke opinie/agressie, wordt gebruikt om te bezuinigen, meer voertuigen op de weg/ter plaatse, je weet niet wat er nog na je komt, problemen als je tijdens het terugrijden toch weer naar een incident moet, kwaliteit van het personeel is onvoldoende, minder kennis en kunde achterin, kwaliteit van de inzet wordt minder, meer taken per persoon, minder motivatie van personeel, fysiek zwaarder, je mist informatie als manschap, minder efficiënt, moeilijker overzicht houden als bevelvoerder, latere beeldvorming. De deelnemers is als controlevraag gevraagd of hun visie op variabele voertuigbezetting na de oefenweek veranderd is. Ruim 79% (n=27) geeft aan dat zij positiever geworden zijn over variabele voertuigbezetting. Van de deelnemers geeft 18% (n=6) aan dat de
69
visie niet veranderd is, en één persoon geeft aan negatiever over variabele voertuigbezetting te zijn gaan denken. Aan de deelnemers is tenslotte gevraagd of zij, als zij daarover zouden mogen beslissen, variabele voertuigbezetting zouden invoeren. Hierop wordt conform figuur 32 geantwoord.
Figuur 32. Invoeren variabele voertuigbezetting voor en na oefenweek
Na de oefenweek zijn de deelnemers eerder geneigd om, als zij erover zouden beslissen, variabele voertuigbezetting in te voeren. Dit percentage is bij vrijwilligers (92%) aanzienlijk hoger dan onder de personen die uitsluitend beroeps zijn (46%). Er lijkt geen verschil tussen manschappen en bevelvoerenden te zijn. Samenvatting Samengevat zijn de deelnemers in het geheel genomen na de oefenweek positiever over variabele voertuigbezetting. Zo denken zij na de oefenweek vaker dat de kwaliteit van de brandweer met variabele voertuigbezetting verbeterd kan worden, en minder vaak dat het een bezuinigingsmaatregel is. Ook is 82% na de oefenweek het eens met de stelling dat variabele voertuigbezetting prima kan, mits de slagkracht niet verandert. De deelnemers zien de meeste meerwaarde voor variabele voertuigbezetting voor opkomsttijd en effectiviteit. Ook ten aanzien van inzettijd, kwaliteit en veiligheid is men positiever dan aan het begin van de week. Dit laat onverlet dat na de oefenweek nog steeds een substantieel deel van de deelnemers variabele voertuigbezetting qua kwaliteit (30%) en veiligheid (41%) slechter vindt dan TS-6, hoewel de groep die vindt dat beide bezettingen even goed zijn groter is. Men is positiever geworden over variabele voertuigbezetting in het algemeen, en TS-4 in het bijzonder. Het cijfer voor het SIE/SIV/OMS-voertuig was vooraf al laag, en is na de oefenweek nog verder afgenomen.
70
4.5
Overige leerervaringen
Evaluatie van de oefenweek De deelnemers is aan het eind van de oefenweek gevraagd in hoeverre zij de oefenweek als nuttig hebben ervaren voor het omgaan met variabele voertuigbezetting, het omgaan met innovatieve blusmethoden en voor de training van basisvaardigheden in het algemeen. Hier wordt conform figuur 33 op geantwoord.
Figuur 33. Nut oefenweek
Over het algemeen vinden alle deelnemers de oefenweek nuttig voor het omgaan met variabele voertuigbezetting met een gemiddeld cijfer van een 7.9. Het laagst gegeven cijfer is een 6, het hoogst een 10. Voor het omgaan met innovatieve blusmethoden wordt een gemiddelde van 6.9 gegeven en voor het aanleren van algemene basisvaardigheden krijgt de oefenweek gemiddeld een 7.6. De deelnemers is gevraagd of zij zaken gemist hebben of overige opmerkingen hebben. Een kleine greep uit de opmerkingen: -
‘Ik heb inzetten met emotie en agressie gemist, bijvoorbeeld een moeder die buiten staat’. ‘Ik had graag meer tijd gehad voor evaluatie’. ‘Zorg dat je niet teveel doet in één week: algemene training, variabele voertuigbezetting en innovatieve blusmethoden’. ‘Goede voorlichting is noodzakelijk om dit in te voeren’. ‘Het was een leuke en leerzame week. Het heeft me een hele andere kijk gegeven op variabel uitrukken’. ‘Kijk niet alleen naar de repressieve, maar ook naar de organisatorische mogelijkheden, wensen en voordelen’.
71
Uitkomsten van de groepsevaluatie in Zweden Op de vrijdagavond van de oefenweek is met de groep een evaluatie gehouden. Waar men tijdens de inzetten de vragenlijst invulde en een evaluatiegesprek had over een bepaalde inzet met een bepaalde bezetting, werd in de groepsevaluatie stilgestaan bij de ervaringen met de verschillende bezettingen, over de week bezien. Een deel van de opmerkingen is hieronder opgenomen, voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de bijlage 5. De volgende ervaringen werden door de deelnemers genoemd: Enkelvoudige inzetten 4+2: • Als 2 later komen, heb je de ‘handjes’ ook later. Hierbij is het mede van belang of je een pompbediener nodig hebt. Dat is bij een automatische pomp, zoals deze in het Ziegler-voertuig zat, niet nodig. Wel wordt opgemerkt dat er kans op sabotage is. •
Bij kleine situaties kan het wel, maar bij grootschaliger incidenten of een andere, grotere melding bij het terugrijden naar de kazerne ervaart men deze bezetting als een probleem.
•
Voor vrijwilligers is een goed idee, zeker als de laatste twee personen lang op zich laten wachten. In dat geval moet een afweging tussen slagkracht en snelheid gemaakt worden. Opgemerkt wordt dat je er voor beroeps minder aan hebt, omdat zij toch al op de kazerne aanwezig zijn.
•
Ten opzichte van de aansturing is er weinig verschil, de 2e ploeg krijgt onderweg al de opdracht.
2+4: • Het is belangrijk om goede afspraken te maken over de beperkingen van de 2 eerst aankomende mensen, zeker bij situaties waarbij een redding gedaan moet worden. De kans bestaat dat anders grenzen verlegd worden. •
Er is gebrek aan back-up. De veiligheid is een knelpunt.
•
De twee manschappen ter plaatse kunnen de oren en ogen van de aanrijdende bevelvoeder zijn.
•
De twee manschappen moeten veel doen in korte tijd. Men geeft aan dan soms de focus kwijt te raken.
•
Er is angst voor de situatie dat je met 2 manschappen aankomt en niets kunt doen. Naast eigen stress vreest men voor de druk en eventuele agressie van omstanders. Zo zouden omstanders zich af kunnen vragen waarom de brandweer niet handelt.
•
Onder de groep is weinig draagvlak voor deze bezetting.
72
4+4: • De bezetting 4+4 werkt prima. •
Door een goede spreiding van posten (6x TS-4 in plaats van 4x TS-6) ontstaat een fijnmaziger netwerk van brandweerposten.
•
Omdat dezelfde slagkracht behouden wordt zien deelnemers het niet als bezuiniging. Er is zelfs sprake van een uitbreiding van het aantal voertuigen en bevelvoerders.
•
De bevelvoerder kan zich (zeker bij een kleine brand) focussen op zijn eigen, kleinere team. Omdat het team maar één taak aankan, wordt daarop ook 100% gericht. Wel is het belangrijk dat de twee bevelvoerders op dezelfde lijn zitten. In dat geval is er geen behoefte aan een OvD.
Opgeschaalde inzetten • In opgeschaalde situaties met meerdere TS-4 voertuigen zijn er relatief veel leidinggevenden en chauffeurs aanwezig. De pompbediener kan misschien meerdere voertuigen in de gaten houden, waardoor een aantal pompbedieners ook als manschap ingezet kan worden. •
Uitruilen van teams is een optie, waardoor je weer 2x TS-6 krijgt, maar levert wel aandachtspunten op, in het kader van aansturing en communicatie. Eén van de drie bevelvoerders kan worden ingezet voor veiligheid en coördinatie. De werkbaarheid is erg afhankelijk van het incident en de indeling in actievakken. Je krijgt kleinere actievakken. Soms is dit prettig, soms juist niet. Er moeten duidelijke afspraken zijn over het al dan niet uitruilen van ploegen.
•
Er is minder slagkracht als je drie gescheiden eenheden houdt (2x TS-6 is vier aanvalsploegen, 3x TS-4 is drie aanvalsploegen).
•
De suggestie wordt gedaan om in eerste instantie voor een kleine brand met 2x TS4 te gaan rijden, en bij opschaling een busje met 4 manschappen te laten narijden. Zo ontstaat een bezetting van 2x TS-6, en is er ook geen extra bevelvoerder nodig.
•
Ten aanzien van opschaling is 3xTS-4 is meer dan genoeg. Beter is het om tot 2x TS-4 te gaan, en daarna verder op te schalen met TS-6-en.
Bemanning en bepakking OMS-voertuig •
De meningen over de inzet van een OMS-voertuig lopen uiteen. Sommige deelnemers zijn van mening dat het kan, mits niet voor hoogrisicovolle objecten, anderen vinden de inzet van een OMS-voertuig geen goed idee. Ook wordt de suggestie gedaan onderscheid te maken tussen een rookmelder en een handbrandmelder.
•
Opgemerkt wordt dat het erg afhankelijk is van het aantal loze meldingen en dat er eerst preventief ingezet dient te worden op het terugdringen hiervan.
73
•
Een bevelvoerder denkt in de kubusgedachte en volgt een automatisme qua beeldvorming. Manschappen zijn niet gewend om te communiceren met de meldkamer. Hierin heeft een manschap ook geen achtergrond, hetzelfde geldt voor het beslissen wel of niet naar binnen te gaan, en het maken van een inzetplan. Voorwaarden voor het inzetten van uitsluitend manschappen zijn een aanvullende opleiding, voldoende capaciteiten van de betrokken manschappen en een voldoende hoog niveau qua kennis en vaardigheden. Ook dient er voldoende geoefend te worden.
•
In de testen zijn uitsluitend echte branden met slachtoffers getest. In de praktijk is een groot aandeel van de meldingen loos. Het is de vraag of bevelvoerders de hele dag op een OMS-voertuig willen rijden, terwijl een groot deel van de meldingen loos is.
•
Een ruime meerderheid van de aanwezigen (op 2 na) is voor het meenemen van ademlucht. De nadruk voor de OMS-ploeg ligt op beeldvorming en verkenning, met ademlucht kun je meer. Opgemerkt wordt dat je zonder ademlucht ook al veel kunt doen, zoals het schetsen van de situatie, uitvragen van omstanders en opbouw van de waterwinning. Anderen merken op dat je zonder middelen juist weinig kunt doen, zeker als de informatiewinning voltooid is. Verder wordt aangeven dat veel panden zelf kleine blusmiddelen hebben, die eventueel ook door manschappen zonder middelen gebruikt zouden kunnen worden.
•
Als men ademlucht en een helm op het voertuig heeft liggen, kan men na aankomst van de TS alsnog worden ingezet. Zonder middelen gaat dit niet.
•
De suggestie wordt gedaan om eventueel met een motor vooruit te rijden: deze is sneller in het verkeer en laat aan omstanders duidelijk zien dat je niet veel kunt doen. Verder wordt de suggestie gedaan om mensen zonder repressieve achtergrond, maar met kennis van beeldvorming op het OMS-voertuig te laten rijden. Aangenomen wordt dat zij minder geneigd zijn om naar binnen te gaan.
De volgende eindconclusie wordt door de deelnemers en oefenleiding op basis van hun ervaringen in de oefenweek geformuleerd: Variabel kan wel, mits goed ingevuld. Het is belangrijk om niet te tornen aan slagkracht. Bij de enkelvoudige variabele bezettingen heeft men bij 4+4 het meeste gevoel. Opgeschaald moet er niet oneindig met kleine bezettingen worden gewerkt. Twee tot maximaal drie TS-4-en is voldoende, daarna moet met TS-6-en worden opgeschaald. Bij de invoering van variabele voertuigbezetting moet goed nagedacht worden over werkafspraken, bijvoorbeeld ten aanzien van namen van voertuigen, roepnummers, portokanalen en de opschalingssystematiek. Uitkomsten van de terugkombijeenkomst in Soest Enkele weken na de oefenweek is er een terugkombijeenkomst gehouden in Soest. Het doel van deze bijeenkomst was het presenteren en voorleggen van de resultaten, met daarbij de vraag of de deelnemers zich herkennen in de resultaten. Daarbij ging het niet om aanpassing van de gemeten waarden en gegevens uit de vragenlijsten, maar om de verheldering, nuance en interpretatie ervan en de daaruit volgende conclusies. Ook
74
konden deelnemers vragen stellen of aanvullende opmerkingen maken. Eén van de vragen van de deelnemers is een verklaring voor de duur van het inzetgereedmaken bij de bezetting 4+2. Deze tijd is behoorlijk korter dan bij de bezetting 4+4, terwijl het in beide gevallen gaat om het eerst aankomende voertuig in de vorm van een TS-4. Een vermoedelijke oorzaak is dat bij de bezetting 4+4 met ter plaatse over moest stappen op het Ziegler-voertuig28. Hierdoor kon de aanrijdtijd niet gebruikt worden voor bijvoorbeeld het omhangen, wat de inzet vertraagde. Verder wordt gevraagd of uitgezocht kan worden of bij de inzetten van de SIE-2 (2+4) achterhaald kan worden of de slachtoffers voor of na aankomst van de TS-4 naar buiten zijn gehaald. Dit is onderzocht, en de situatie is als volgt: op één slachtoffer na, zijn alle slachtoffers bij de inzet van bezetting 2+4 weliswaar door de bezetting van de SIE-2 naar buiten gehaald, maar pas ná aankomst van de TS-4. Bij de bezetting 4+2 zijn in 3 van de 12 inzetten slachtoffers door de manschappen van het eerst aankomende voertuig naar buiten gehaald voor aankomst van het tweede voertuig, en bij de bezetting 4+4 is dit in twee inzetten gebeurd. In de overige gevallen was het tweede voertuig al ter plaatse voor het slachtoffer naar buiten is gebracht. Dit is inmiddels in het rapport opgenomen. Ten aanzien van het cijfer voor de beleefde veiligheid tijdens de inzetten merken de deelnemers op dat een oefencentrum een afgeschermde locatie is met veiligheidsvoorzieningen en een aanwezige veiligheidsstaf. Dit maakt het gevoel van veiligheid naar eigen zeggen hoger dan bij daadwerkelijke inzetten in de praktijk. Ten aanzien van de kleinere inzetvakken bij de opgeschaalde situaties wordt opgemerkt dat dit afhankelijk van de situatie is, en dat het vooral gaat om passende inzetvakken. Ten aanzien van de fysieke belasting wordt door de deelnemers benadrukt dat het om de beleefde fysieke belasting gaat, en niet om de gemeten belasting. Bij de resultaten van het OMS-onderzoek wordt opgemerkt dat het veiligheidsbewustzijn hoog was tijdens de inzetten, hoger dan wellicht in praktijksituaties waarbij het gaat om echte mensenlevens. Bij de conclusies wordt toegevoegd dat het in de opgeschaalde bezettingen met variabele voertuigbezetting niet alleen een probleem is dat er teveel ‘baasjes’ zijn, maar ook dat er te weinig ‘handjes’ zijn. Ook dit wordt toegevoegd. Vanuit de deelnemers wordt bij de enkelvoudige bezettingen opgemerkt dat de back-up op zich wel gegarandeerd is, maar dat vooral de tijd wanneer men de back-up kan verwachten niet zeker is. Dit is in het rapport aangepast. Tenslotte wordt bij de conclusies opgemerkt dat bij 4+4 inderdaad het meeste gevoel is, maar wel ten opzichte van de andere variabele bezettingen, niet ten opzichte van TS-6. Ook dit is in het rapport aangepast en benadrukt. De deelnemers is aan het eind van de bijeenkomst nog twee vragen voorgelegd. De eerste ging over het afwijkende antwoord ten opzichte van andere vragen ten aanzien van de vraag of uitsluitend uitrukken met TS-6 achterhaald is. Hierbij is de deelnemers gevraagd of zij uitgegaan zijn van het woord ‘uitsluitend’, dus niet het uitrukken met TS-6 is achterhaald, maar uitsluitend in je regio uitrukken met TS-6 is achterhaald. Na 28
Omdat het Ziegler-voertuig op dat moment nog niet beschikte over een manschapcabine, waardoor voor het vervoer naar het incident een ander voertuig gebruikt is en men ter plaatse overstapte op het Zieglervoertuig.
75
een stemmingsronde bleek ongeveer 2/3 van de aanwezigen van mening dat uitsluitend uitrukken met TS-6 achterhaald is. Ten aanzien van de inzet van innovatieve blusmiddelen is gevraagd in hoeverre men over innovatieve blusmiddelen in het algemeen sprak, of dat men de gebruikte middelen in de oefenweek heeft beoordeeld. Een hernieuwde stemming gaf aan dat circa 50% het eens is met de stelling, één persoon is het oneens en de overige personen geven een neutraal antwoord. Daarbij wordt aangegeven dat oefenen en opleiden, en de uitwerking van protocollen meer bepalend is dan de innovatieve blusmiddelen op zich. Samenvatting Over het algemeen is de oefenweek als nuttig ervaren voor het omgaan met variabele voertuigbezetting en innovatieve blusmiddelen, en voor het trainen van algemene basisvaardigheden. Van de variabele bezettingen is men het meest te spreken over 4+4 en het minst over 2+4. In opgeschaalde situaties is het maximum aan variabele bezetting 3x TS-4, daarna zijn de deelnemers van mening dat verder opgeschaald moet worden met TS-6-en. Aandachtspunten bij invoering van variabele voertuigbezetting zijn door de deelnemers benoemd. Uit de terugkombijeenkomst bleek dat de deelnemergroep zich herkent in de gepresenteerde resultaten.
76
5 Conclusies In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen. De conclusies moeten bezien worden binnen de afbakening van het project (zie hoofdstuk 1 en 3). Onderzoeksvraag 1: Hoe verlopen de enkelvoudige inzetten met variabele voertuigbezettingen qua effectiviteit, veiligheid en beleving in verhouding tot de standaardbezetting? De effectiviteit van de inzetten was lastig vast te stellen. Wel kan worden opgemerkt dat de meeste scenario’s met alle bezettingen binnen de vastgestelde oefentijd konden worden uitgevoerd. Ten aanzien van veiligheid hebben daadwerkelijke gevaarlijke situaties of onverantwoorde beslissingen waardoor ingrijpen nodig was, zich bij alle onderzochte bezettingen niet voorgedaan tijdens de oefenweek. Ook was er sprake van een zeer grote mate van alertheid op veiligheid. Ten aanzien van coördinatie wordt in alle variabele bezetting onderling tijdens het aanrijden vaak al afgestemd en wordt er een taakverdeling gemaakt. Wel zijn zaken als benoeming van voertuigen en roepnummers een aandachtspunt. De deelnemers zijn ten aanzien van variabele bezetting te spreken over de snelheid, en dat er al beeldvorming en afstemming tijdens het aanrijden tussen de eenheden kan plaatsvond. Men is minder te spreken over de slagkracht, met name bij 2+4 en 4+2, het gebrek aan ervaring met het systeem, communicatieproblemen als gevolg van de variabele bezetting en de druk die, met name bij de SIE-2 van bezetting 2+4 gevoeld wordt ten aanzien van het publiek. Op het gebied van de beleefde fysieke belasting wordt geen verschil gevonden tussen de reguliere en de variabele bezettingen. De bezetting 4+4 werd als meest positieve variabele bezetting ervaren. Voordelen hierbij waren volgens de deelnemers dat men zich op één taak kon richten, en dat de bevelvoerder slechts één team aan hoefde te sturen. Bij de bezetting TS-6 is men het meest positief. Qua beleving van de deelnemers is men bij de bezetting 2+4 het minst positief over uitgevoerde taken, veiligheid tijdens de verkenning, effectiviteit van de inzet en de totale inzet. Zo wordt slagkracht gemist, is er gebrek aan back-up en maken de deelnemers zich zorgen over de mogelijke druk van het publiek om toch naar binnen te gaan. Ook bij de bezetting 4+2 wordt de eerste slagkracht gemist. Onderzoeksvraag 2: Hoe verhouden de opgeschaalde inzetten met een reguliere bezetting zich tot opgeschaalde inzetten met een variabele bezetting qua veiligheid, span of control en beleving? Qua veiligheid zijn er geen knelpunten waargenomen. Qua span of control valt op dat tijdens de inzetten met 3x TS-4 er relatief veel brandweermensen buiten waren, immers er waren 3 chauffeurs en 3 bevelvoerders29. Hierdoor werd soms binnen slagkracht gemist, terwijl er soms buiten mensen waren die niet of nauwelijks een taak hadden.
29
Hierbij moet worden opgemerkt dat er vooraf geen duidelijke taakverdelingsdiscussie gevoerd is ten aanzien van de variabele bezetting. Aangepaste afspraken over taken per rol, afwijkend van die bij de reguliere bezetting, zouden deze situatie wellicht kunnen verminderen.
77
In de opgeschaalde situaties zijn roepnummers, portofoonkanalen etcetera bij variabele bezettingen een aandachtspunt. Er is tijdens de inzetten in een aantal gevallen sprake geweest van het uitruilen van manschappen, zodat de manschappen van de 3e TS-4 gebruikt werden voor aanvulling van de andere eenheden. De derde bevelvoerder en chauffeur hadden in dat geval meestal geen taak, hoewel soms de bevelvoerder werd ingezet als veiligheidsman30. Ook is gediscussieerd of men de bevelvoerder en chauffeur(s) zonder taak wel of niet als manschap naar binnen zou mogen en kunnen sturen. De ervaringen ten aanzien van het uitruilen zijn wisselend. Afhankelijk van het scenario en de indeling in inzetvakken werkte het wel of niet. Uit het belevingsonderzoek blijkt dat voor vrijwel alle aspecten de deelnemers inzetten met 2x TS-6 hogere cijfers geven dan in de bezetting 3x TS-4. Als voordelen van de variabele bezetting werden de indeling van de inzetvakken en de snelheid genoemd, als nadelen de onduidelijkheid ten aanzien van portofoonkanalen en de onrust die het uitruilen van de manschappen soms veroorzaakte. Bij beide typen bezettingen werd opgemerkt dat men slagkracht tekort kwam. In beleefde fysieke belasting wordt geen verschil gevonden. De oefenleiding en de deelnemers concluderen na afloop van de oefeningen dat het de voorkeur heeft om bij een variabele bezetting na 2x TS-4 op te schalen met TS-6-en. Een inzet van 3x TS-4 is het beleefde maximum voor de variabele bezetting, waarna volgens hen altijd dient te worden opgeschaald met TS-6-en. Onderzoeksvraag 3: Als een OMS-voertuig bij daadwerkelijke branden als gevolg van een automatische melding wordt ingezet, wat zijn dan de consequenties van het uitvoeren van het voertuig met of zonder bevelvoerder en met of zonder middelen qua mogelijkheden en onmogelijkheden, kansen, knelpunten en beleving? Bij alle ingezette deelnemers is een grote mate van alertheid ten aanzien van veiligheid waargenomen. Verder valt op dat in geen enkele van de 16 inzetten een daadwerkelijke bluspoging is uitgevoerd door de bemanning van het OMS-voertuig voor aankomst van de tankautospuit. Bij de inzet van een bevelvoerder op het OMS-voertuig wordt het nader bericht veel sneller gegeven. Daarnaast is er een duidelijke rolverdeling en handelt de bevelvoerder vanuit zijn opleiding en ervaring. Ook is er in een aantal gevallen sprake geweest van een compleet inzetplan van de bevelvoerder van de OMS, dat uitgevoerd werd zodra de tankautospuit ter plaatse kwam. Daarnaast geeft een aantal bevelvoerders van de nakomende tankautospuit aan het prettig te vinden dat er een bevelvoerder aanwezig is, vanwege zijn/haar manier van denken, communicatie en de mogelijkheid een inzetplan te maken. Wel is bij een bevelvoerder op het OMS-voertuig afstemming nodig met de bevelvoerder van de tankautospuit over wie de leiding heeft. Voor de bemanning geeft tweederde de voorkeur aan een bevelvoerder op het OMS-voertuig, eenderde heeft een voorkeur voor twee manschappen. Ten aanzien van het uitrukken met of zonder middelen valt op dat de vuurhaard met middelen vaker gevonden wordt, maar dat zonder middelen in deze scenario’s de slachtoffers eerder buiten waren. Een verklaring hiervoor is dat de bemanning met middelen veelal eerst ging omhangen, en bemanning zonder middelen veelal eerst achter de deur keek. In een aantal gevallen besloot de bemanning zonder middelen niet naar binnen te gaan. Na aankomst van de tankautospuit kon de OMS-bemanning zonder 30
Uiteraard is dit mede het gevolg van het feit dat er vooraf geen afspraken gemaakt zijn over hoe de taakverdeling bij variabele bezetting eruit zou moeten zien.
78
middelen geen inzet doen wegens gebrek aan bijvoorbeeld een helm en een bluspak. De bemanning van de inzetten met middelen is meer tevreden over de inzet dan de bemanning bij inzetten zonder middelen. Zeker zonder middelen voelt men zich veelal gefrustreerd en onthand, en maakt men zich zorgen over druk of agressie van het publiek om te handelen. Een zeer ruime meerderheid van 84% geeft de voorkeur aan het uitrusten van het OMS-voertuig met middelen, als deze zou worden ingevoerd. Tenslotte moet aangegeven worden dat onder de deelnemers het draagvlak voor een OMS-voertuig laag is, waarbij men opmerkt dat in preventieve zin het voorkomen van loze meldingen een betere oplossing is. Onderzoeksvraag 4: Wat is de invloed van een oefenweek op de visie op variabele voertuigbezetting van de deelnemers? Samengevat zijn de deelnemers in het geheel genomen na de oefenweek positiever over variabele voertuigbezetting. Vaker wordt variabele voertuigbezetting gezien als kwaliteitsverbetering en minder vaak als bezuinigingsmaatregel. Een zeer ruime meerderheid vindt na de oefenweek dat variabele voertuigbezetting prima kan, mits de slagkracht niet verandert. De deelnemers zien de meeste meerwaarde van variabele voertuigbezetting voor opkomsttijd en effectiviteit. Ook ten aanzien van inzettijd, kwaliteit en veiligheid is men positiever dan aan het begin van de week. Dit laat onverlet dat na de oefenweek nog steeds een substantieel deel van de deelnemers variabele voertuigbezetting qua kwaliteit (30%) en veiligheid (41%) slechter vindt dan de TS-6, hoewel de groep die vindt dat beide bezettingen even goed zijn groter is. Men is positiever geworden over variabele voertuigbezetting in het algemeen, en de TS-4 in het bijzonder. Aan bezettingen waarbij twee personen vooruit gaan of nakomen geeft men minder de voorkeur. Onderzoeksvraag 5: Welke overige leerervaringen vloeien voort uit de oefenweek variabele voertuigbezetting in Zweden? De volgende overige leervaringen vloeien voort uit de oefenweek: • De oefenweek werd als nuttig ervaren voor het leren omgaan met variabele voertuigbezetting. • Communicatie, zowel in de preparatie als in de repressieve fase, is bij variabele voertuigbezetting extra van belang. • Variabele voertuigbezetting kan worden gebruikt om knelpunten op te lossen, bijvoorbeeld ten aanzien van vrijwilligersposten. Wel dient er een reden te zijn om variabele voertuigbezetting in te voeren: het is een middel, geen doel op zich. • Er moet duidelijk vastgelegd worden wat wel en niet gedaan kan en mag worden met een variabele bezetting. • Er zijn nieuwe werkafspraken nodig bij invoering van variabele voertuigbezetting, bijvoorbeeld ten aanzien van opschaling, roepnummers en namen van voertuigen. • De resultaten van de oefenweek moeten bezien blijven binnen de context: het gaat alleen over de oefenweek, waar sprake is van de veiligheid van een oefencentrum, slechts een beperkt aantal scenario’s en waar geen sprake is van echte noodsituaties. Het antwoord op bovenstaande vragen leidt tot beantwoording van de hoofdvraag:
79
Welke mogelijkheden en onmogelijkheden, kansen en knelpunten ten aanzien van variabele voertuigbezetting worden er tijdens de oefenweek in Zweden ervaren? Op basis van de gemeten resultaten, de ingevulde vragenlijsten, de evaluatiegesprekken en de terugkomavond is het volgende antwoord geformuleerd, dat gedragen wordt door de onderzoekers, oefenleiding en de deelnemers: Variabele voertuigbezetting kan, mits dit goed wordt ingevuld. Daarbij moet niet getornd worden aan slagkracht. Het gaat dus om uitrukken op maat. Bij de variabele bezettingen in enkelvoudige inzetten is bij de inzet van 4+4 het meeste gevoel, en bij 2+4 het minste. In opgeschaalde situaties is het beleefde maximum 3 x TS-4, en nog liever 2x TS-4, waarna verder opgeschaald moet worden met tankautospuiten met TS6-en. Voor het OMS-voertuig is niet veel draagvlak, maar áls het wordt ingevoerd, dan geniet het vanuit repressief oogpunt de voorkeur om het OMS-voertuig uit te voeren met een met bevelvoerder en met middelen. Ten aanzien van invoering van variabele voertuigbezetting zijn nieuwe werkafspraken noodzakelijk.
80
6 Aanbevelingen De aanbevelingen richten zich op een drietal zaken. Ten eerste worden aanbevelingen gedaan voor het verder uitrollen en invoeren van variabele voertuigbezetting in de VRU. Deze aanbevelingen worden tevens gebruikt voor het delen van kennis en ervaringen binnen het parapluproject Variabele Voertuigbezetting. Daarnaast worden suggesties gedaan voor vervolgonderzoek. 6.1
Aanbevelingen voor deelprojecten VRU
De deelprojectgroep VRU Zwedenweek geeft de volgende aanbevelingen mee voor de overige deelprojecten van de VRU: Deelproject Opleiden, Trainen, Oefenen (OTO): • Breng noodzakelijke aanpassingen in (landelijke) les en leerstof in kaart • Doe voorbereidingen voor inbedden van variabele voertuigbezetting in het basis oefenprogramma • Geef advies over hoe variabele voertuigbezetting onder te brengen is in realistische trainingen • Ontwikkel een bijscholing variabele voertuigbezetting voor zittend personeel Deelproject Uitrusting, Materieel en Logistiek (UML) • Ontwikkel een visiedocument waarin innovatieve voertuigen en blusmiddelen, toepasbaar bij variabele voertuigbezetting zijn opgenomen Deelproject Team Ondersteuning Repressie (TOR) • Ontwikkel uitrukprotocollen voor variabele voertuigbezetting op basis van de ervaringen in de oefenweek • Onderzoek hoe uitrukken met variabele voertuigbezetting verwerkt kunnen worden in de huidige meldkamerprocessen.
6.2
Suggesties voor vervolgonderzoek
1. Doe aanvullend onderzoek naar invloed van opkomsttijd en aanrijdtijd Bij dit onderzoek zijn opkomsttijd en aanrijdtijd niet meegenomen in het bepalen van het effect van variabele voertuigbezetting. In de praktijk heeft dit echter wel invloed. Voer aanvullend onderzoek uit waarbij opkomsttijden en aanrijdtijden worden meegenomen. 2. Onderzoek ook de effectiviteit van variabele bezetting Omdat het onderzoek tijdens een bestaande oefenweek diende te worden uitgevoerd, en de doelen van onderzoek en oefenen soms met elkaar in conflict kwamen, is de effectiviteit van de variabele bezetting niet vastgesteld. Er waren variabelen die het onderzoek ongewenst beïnvloeden, zoals innovatieve blusmiddelen en gebrek aan ervaring met de bezetting bij de deelnemers. Om de effectiviteit van verschillende variabele bezettingen vast te kunnen stellen, wordt de suggestie gedaan aanvullend onderzoek uit te voeren, waarbij geen sprake is van een oefenweek en een realistische doorsnede van uitrukken in de praktijk wordt meegenomen.
81
82
Literatuurlijst Putten, R. van & Hagelstein, F., ‘Anders bezette tankautospuit’, Brandweer Apeldoorn, Apeldoorn 2011 SAVE, ‘Voortgangspresentatie Ontwikkeling en uitwerking concept van ‘vraaggerichte respons’ in de Veiligheidsregio Zuid-Limburg’, september 2009
83
84
Bijlage: Opmerkingen uit de eindevaluatie op vrijdagavond in de oefenweek Enkelvoudige inzetten 4+2: • Als 2 later komen, heb je de ‘handjes’ ook later. Hierbij is het mede van belang of je een pompbediener nodig hebt. Dat is bij een automatische pomp, zoals deze in het Ziegler-voertuig zat niet nodig. Wel wordt opgemerkt dat er kans op sabotage is. •
Bij een bezetting van 4+2 worden sneller de grenzen van veiligheid opgezocht.
•
Bij kleine situaties kan het wel, maar bij grootschaliger incidenten of een andere, grotere melding bij het terugrijden naar de kazerne ervaart men deze bezetting als een probleem.
•
Voor vrijwilligers is een goed idee, zeker als de laatste twee personen lang op zich laten wachten. In dat geval moet een afweging tussen slagkracht en snelheid gemaakt worden. Opgemerkt wordt dat je er voor beroeps minder aan hebt, omdat zij toch al op de kazerne aanwezig zijn.
•
Een bezetting van 4+2 is rustiger de voor bevelvoerder, omdat hij de focus heeft op één team. Enkele manschappen merken op dat het niet altijd prettig is als de bevelvoeder continu aanwezig is en meekijkt.
•
Er is een extra overdrachtsmoment bij aankomst van de laatste twee manschappen.
•
Ten opzichte van de aansturing is er weinig verschil, de 2e ploeg krijgt onderweg al de opdracht.
•
4+2 kan voor burgers een aanvulling zijn, omdat je als vrijwilligerspost eerder ter plaatse kan komen. Ook kan het vrijwilligersposten redden door opkomsttijden te blijven halen.
•
Aandachtspunt is naamgeving, roepnummers en communicatie.
2+4: • Het is belangrijk om goede afspraken te maken over de beperkingen van de 2 eerst aankomende mensen, zeker bij situaties waarbij een redding gedaan moet worden. • De kans bestaat dat grenzen verlegd worden. • Er is gebrek aan back-up. • De veiligheid is een groot knelpunt • De twee manschappen ter plaatse kunnen de oren en ogen van de aanrijdende bevelvoeder zijn. • De twee manschappen moeten erg veel doen in korte tijd. Men geeft aan dan soms de focus kwijt te raken. • De overdracht bij aankomst van de TS-4 kost tijd. • Er is angst voor de situatie dat je met 2 manschappen aankomt en niets kunt doen. Naast eigen stress vreest men voor de druk en eventuele agressie van
85
• •
omstanders. Zo zouden omstanders zich af kunnen vragen waarom de brandweer niet handelt. Onder de groep is weinig draagvlak voor deze bezetting. Bij 2+4 en 4+2 weet je niet wie als eerste ter plaatse is bij gelijktijdige alarmering. Men is niet zeker van de termijn waarop de back-up aanwezig is.
4+4: • De bezetting 4+4 werkt prima • Door een goede spreiding van posten (6x TS-4 in plaats van 4x TS-6) ontstaat een fijnmaziger netwerk van brandweerposten. • 4+4 is een uitbreiding van voertuigen en bevelvoerders. • Omdat dezelfde slagkracht behouden wordt zien deelnemers het niet als bezuiniging. • De bevelvoerder kan zich (zeker bij een kleine brand) focussen op zijn eigen, kleinere team. Omdat het team maar één taak aankan, wordt daarop ook 100% gericht. • De extra overdracht kost tijd • Het is belangrijk dat de twee bevelvoerders op dezelfde lijn zitten. In dat geval is er geen behoefte aan een OvD. • De deelnemers vragen zich af of je bij een 4+4 bezetting vrijwilligers niet meer belast, omdat zij vaker uitrukken, en vaker weg moeten bij de werkgever. Men maakt zich zorgen om de motivatie • Een bezetting van 4+4 is volgens de deelnemers een nadeel als je onderweg een andere, grotere melding krijgt. Opgeschaald • In opgeschaalde situaties met meerdere TS-4 voertuigen krijg je teveel baasjes •
Opsplitsen van teams is een optie, waardoor je weer 2x TS-6 krijgt, maar levert wel aandachtspunten op, in het kader van aansturing en communicatie.
•
Eén van de drie bevelvoerders kan worden ingezet als een soort OvD.
•
Er is minder slagkracht als je drie gescheiden eenheden houdt (2x TS-6 is vier aanvalsploegen, 3x TS-4 is drie aanvalsploegen).
•
De werkbaarheid is erg afhankelijk van het incident en de indeling in actievakken. Je krijgt kleinere actievakken. Soms is dit prettig, soms juist niet.
•
Er moeten duidelijke afspraken zijn over het al dan niet uitruilen van ploegen.
•
Volgens de deelnemers is de belasting hoger als je met 4 personen uitrukt.
•
De pompbediener kan meerder voertuigen in de gaten houden, waardoor een aantal pompbedieners ook als manschap ingezet kan worden.
•
De suggestie wordt gedaan om in eerste instantie voor een kleine brand met 2x TS4 te gaan rijden, en bij opschaling een busje met 4 manschappen te laten narijden. Zo ontstaat een bezetting van 2x TS-6, en is er ook geen extra bevelvoerder nodig.
•
Ten aanzien van opschaling is 3xTS-4 is meer dan genoeg. Beter is het om tot 2x TS-4 te gaan, en daarna verder op te schalen met TS-6-en.
86
Bepakking en bemanning OMS voertuig Algemeen •
De meningen over de inzet van een OMS-voertuig lopen uiteen. Sommige deelnemers zijn van mening dat het kan, mits niet voor hoogrisicovolle objecten, anderen vinden de inzet van een OMS-voertuig geen goed idee.
•
Opgemerkt wordt dat het erg afhankelijk is van het aantal loze meldingen.
•
Opgemerkt wordt dat in de preventieve sfeer eerst geregeld moet worden dat OMS-meldingen minder vaak loos zijn.
•
Bij inzet van het OMS-voertuig wil men onderscheid maken tussen een handbrandmelder en een rookmelder.
Ten aanzien van de aanwezigheid van een bevelvoerder • Een bevelvoerder denkt in de kubusgedachte en volgt een automatisme qua beeldvorming •
Manschappen niet gewend aan de communicatie met de AC. Hierin heeft een manschap ook geen achtergrond, hetzelfde geldt voor het beslissen wel of niet naar binnen te gaan, en het maken van een inzetplan.
•
Voorwaarden voor het inzetten van uitsluitend manschappen zijn een aanvullende opleiding, voldoende capaciteiten van de betrokken manschappen en een voldoende hoog niveau qua kennis en vaardigheden. Ook dient er voldoende geoefend te worden.
•
In de testen zijn uitsluitend echte branden met slachtoffers getest. In de praktijk is een groot aandeel van de meldingen loos. Het is de vraag of bevelvoerders de hele dag op een OMS-voertuig willen rijden, terwijl een groot deel van de meldingen loos is.
•
De bevelvoerder op de TS-4 maakte in een aantal gevallen bij het ter plaatse komen een inzetplan. Dat is fijn, maar het is dan wel belangrijk aan te haken bij de bevelvoerder die al ter plaatse is, omdat deze al een beeld heeft.
Ten aanzien van de aanwezigheid van middelen • Een ruime meerderheid van de aanwezigen (op 2 na) is voor het meenemen van ademlucht. •
De nadruk voor de OMS-ploeg ligt op beeldvorming, met ademlucht kun je meer.
•
Opgemerkt wordt dat je zonder ademlucht ook al veel kunt doen, zoals het schetsen van de situatie, uitvragen van omstanders en opbouw van de waterwinning. Anderen merken op dat je zonder middelen juist weinig kunt doen, zeker als de informatiewinning voltooid is.
•
Er wordt opgemerkt dat je zonder middelen over grenzen heen gaat, wat onveiligheid oplevert.
87
•
Verder wordt aangeven dat veel panden zelf kleine blusmiddelen hebben, die eventueel ook door manschappen zonder middelen gebruikt zouden kunnen worden.
•
Als men ademlucht en een helm op het voertuig heeft liggen, kan men na aankomst van de TS alsnog worden ingezet. Zonder middelen gaat dit niet.
•
De suggestie wordt gedaan om eventueel met een motor vooruit te rijden: deze is sneller in het verkeer en laat aan omstanders duidelijk zien dat je niet veel kunt doen.
•
De inzet van het OMS-voertuig is zeer beperkt, zeker omdat brandweermensen gewend zijn daadwerkelijk actie te ondernemen. Daarom wordt de suggestie gedaan om mensen zonder repressieve achtergrond, maar met kennis van beeldvorming op het OMS-voertuig te laten rijden. Aangenomen wordt dat zij minder geneigd zijn om naar binnen te gaan.
•
Een van de vraagpunten van de deelnemers is of je de verkenning wel los kunt koppelen van hulpverlenen.
88