Modulebeschrijving
Netwerkonderzoek met en zonder verblijf Pleegzorg
INDEX
Samenvatting
3
A. Modulebeschrijving: probleem, doelgroep, doel, aanpak, materialen en uitvoering
5
1. 2. 3. 4. 5.
5 6 6 7 8
Risico- of probleemomschrijving Doel van de module Doelgroep van de module Aanpak van de module Materialen en links
B. Onderbouwing van de module
10
6. 7. 8. 9.
10 14 15 16
Verantwoording: doelgroep, doelen en aanpak Samenvatting onderbouwing Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking Onderzoek naar de uitvoering van de module
C. Effectiviteit
17
10. 11.
17 17
Nederlandse effectstudies Buitenlandse effectstudies
D. Overige informatie
19
12. 13. 14.
19 19 19
Toelichting op de naam van de module Uitvoering (uitvoerende en/of ondersteunende organisaties en partners) Overeenkomsten met andere modules
Bijlage CAP-J classificatieoverzicht (assen en rubrieken)
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 2/25
SAMENVATTING
Doel Met behulp van de module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf wordt tijdens of vooraf aan de plaatsing onderzocht of er een match is voor plaatsing en verblijf van een kind/ jeugdige in een specifiek netwerkgezin. Dit is een gezin dat behoort tot het eigen sociale of familienetwerk van het kind/de jeugdige of de ouders. In het geval van netwerkonderzoek zonder verblijf woont de jeugdige nog niet in het beoogd pleeggezin. Bij netwerkonderzoek met verblijf woont de jeugdige wel in het pleeggezin en is nog niet vastgesteld of er een match is voor een pleegzorgplaatsing tussen de jeugdige en het beoogd pleeggezin. In een netwerkonderzoek wordt onderzoek verricht naar de mogelijkheden van dit netwerkgezin om een veilige vervangende opvoedsituatie te bieden aan dit kind/deze jeugdige in deze situatie, passend bij de huidige opvoed- en opgroeiproblematiek. Onderzocht wordt: Wat het kind/de jongere, het gezin van herkomst en het netwerkgezin nodig hebben om een veilige opvoedsituatie te creëren in relatie tot de leeftijdsfase en problematiek van het kind/de jongere. Welke begeleidingsvragen het kind/de jongere, het gezin van herkomst en het netwerkgezin hebben om samen te kunnen werken met alle belanghebbenden en betrokkenen. Of het perspectief betreffende zekerheid van de pleegzorgplaatsing van het kind/de jongere binnen het netwerk gerealiseerd kan worden. Of aspirant pleegouders een Raadsverklaring van de Raad voor de kinderbescherming en een gezondheidsverklaring kunnen overleggen voorafgaand aan of tijdens het onderzoek Na het onderzoek is duidelijk of het kind/de jongere in het beoogde netwerkgezin in staat is zich binnen zijn of haar mogelijkheden te ontwikkelen,
Doelgroep De module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf richt zich op kinderen/jongeren en hun ouders die tot de reguliere doelgroep behoren van Jeugdhulp Friesland en waarbij: Een redelijke kans bestaat dat zij in een beoogd netwerkgezin gaan wonen. Het netwerkpleeggezin, de jongere en zijn/haar ouders/gezagsdragers staan open voor een geformaliseerde pleegzorgplaatsing en het bijbehorende onderzoek (zonder verblijf). Een redelijke kans is dat ze in het beoogd netwerkgezin waar ze al verblijven kunnen blijven wonen. Het netwerkpleeggezin wil de plaatsing formaliseren (met verblijf). Begeleiding vanuit een gespecialiseerde pleegzorgaanbieder gewenst is, zodat de opvoedingstaken van opvoeders kunnen worden afgestemd op de ontwikkelingstaken van de jongere, waardoor deze zich weer optimaal kan ontwikkelen.
Aanpak Er kan een netwerkonderzoek worden aangevraagd door middel van een verwijzing, op basis waarvan een pleegzorgwerker binnen twee weken contact legt met de cliënt. In dit contact wordt in de eerste plaats de veiligheid gescreend door middel van een veiligheidscheck (lijst veiligheidsindicatoren1, voorlopige VOG en verklaring van onbelast gedrag) indien dit nog niet is gedaan door de verwijzer (zoals het geval bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid). Tevens zal in dit contact de behoefte aan (directe) zorg worden gescreend (conform de module ISK2). Indien de plaatsing op basis van deze eerste screening akkoord wordt bevonden, wordt in overleg met de cliënt de Behandelovereenkomst opgemaakt. Indien er geen akkoord is zal de zaak worden teruggeven aan het wijk/gebiedsteam en wordt geen Behandelovereenkomst opgemaakt. Het
1 2
Zie document Checklist indicatoren veiligheid kind in netwerkpleegzorg Module Intake, Screening & Kortdurende hulp
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 3/25
wijk/gebiedsteam onderzoekt eventuele alternatieve mogelijkheden binnen het netwerk. Indien nodig, kan het wijk/gebiedsteam een verwijzing geven voor bestandspleegzorg.
Materiaal Binnen pleegzorg wordt gebruik gemaakt van diverse methodiekboeken, folders, tijdschriften en voorlichtingsmateriaal.
Onderzoek Binnen de pleegzorg gaat indien dit mogelijk de voorkeur uit naar plaatsing in een netwerkpleeggezin. Dit aangezien uit verschillende onderzoeken blijkt dat de kans op hereniging met de ouders groter is als er sprake was van een netwerkplaatsing ( Kimberlin, Anthony & Austin, 2009, in: Baat & Bartelink, 2013).
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 4/25
A. MODULEBESCHRIJVING: PROBLEEM, DOELGROEP, DOEL, AANPAK, MATERIALEN EN UITVOERING
1. Risico- of probleemomschrijving Pleegzorg Algemeen Pleegzorg is een vorm van zorg waarin pleegouders het pleegkind verblijf, verzorging en vervanging van de oorspronkelijke opvoedingssituatie bieden, in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de biologische ouders door een hulpverleningsinstelling (Strijker, 2009). Pleegzorg is een unieke vorm van hulpverlening aan kinderen, omdat die het mogelijk maakt dat kinderen die niet thuis kunnen wonen toch in een gezinssituatie opgroeien (CoAct Consult, 2000). Het betreft zorg voor jongeren tussen de 0 en 18 jaar met uiteenlopende problemen, voor wie de plaatsing verschillende doelen dient en daarom ook verschilt in duur. Na het 18e jaar is er bij een duidelijke zorgvraag een verlenging van de pleegzorgplaatsing mogelijk tot 23 jaar. In dit geval wordt jaarlijks geëvalueerd in hoeverre er nog een zorgvraag is. Ook kunnen de pleegouders de plaatsing op vrijwillige basis laten voortduren. Zij krijgen dan echter geen vergoeding en begeleiding meer. Okma-Rayzner (2006) geeft een beeld van de meeste genoemde redenen voor uithuisplaatsing en pleegzorg in ons land. Dat zijn pedagogische onmacht van de biologische ouders (47 procent), emotionele verwaarlozing (31 procent), fysieke verwaarlozing (24 procent) en verslavingsproblemen van de biologische ouders (22 procent). In 22 procent van de gevallen werden er andere redenen genoemd, bijvoorbeeld een echtscheiding of het overlijden van een of beide biologische ouders. Omdat de respondenten in dit onderzoek ook meerdere redenen mochten aangeven voor uithuisplaatsing en pleegzorg, komt het totale percentage boven de 100 procent uit. Het uitgangspunt van pleegzorg is dat de jongere indien mogelijk weer bij zijn of haar biologische ouders gaat wonen. De mogelijkheden hiervoor worden voor ieder kind afgewogen en op basis hiervan wordt bepaald naar wat voor soort pleeggezin het kind gaat. Netwerkpleegzorg Voor een kind/jongere dat/die niet meer bij de ouders kan wonen, is het fijn om in een vertrouwde omgeving terecht te komen; bij mensen die het kind kennen, die zijn ouders kennen en die uit ervaring weten hoe zijn ouders kunnen reageren. Mensen die vertrouwd zijn met gewoonten en gebruiken in de familie of binnen de eigen cultuur. Bij pleegzorg door een bekende of familie is er meer continuïteit in de omgeving van het kind. In alle gevallen, ook als pleegouders niet in de omgeving van het gezin van herkomst van het kind wonen, is de pleegzorgaanbieder verplicht om niet alleen samen te werken met de ouders, maar ook met de familie en het sociale netwerk van het kind. In principe kan de familie het kind continuïteit in het leven bieden. Zij hebben een gemeenschappelijke familiegeschiedenis, zijn vaak loyaal aan het kind en kunnen het gevoel geven 'ergens echt bij te horen' (Portengen, 2008). Om die reden is wordt het uitgangspunt „vijf keer gezin‟ (Wielink, 2014) gehanteerd, met als volgorde van voorkeur: 1. Het eigen gezin; 2. Een netwerk(pleeg)gezin; 3. Een pleeggezin; 4. Een pleeggezin met pleegzorg extra; 5. Een Gezinshûs. Daar waar de gewenste opvoedingssituatie binnen het eigen gezin (tijdelijk) niet gerealiseerd kan worden is een pleeggezin dus het eerstvolgende alternatief. Binnen de pleegzorg gaat vervolgens indien dit mogelijk is de voorkeur uit naar een netwerkpleeggezin. Dit aangezien uit verschillende onderzoeken blijkt dat de kans op hereniging met de ouders groter is als er sprake was van een netwerkplaatsing (Kimberlin, Anthony & Austin, 2009, in: Baat & Bartelink, 2013). De module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf wordt ingezet als onderdeel van één van de “gezinsvarianten” binnen Jeugdhulp Friesland. Het netwerkpleeggezin staat het dichtst bij het eigen gezin door de gemeenschappelijke sociale en culturele context. Om die reden is deze gezinsvariant het eerst aangewezen op het moment dat het (tijdelijk) niet mogelijk is dat de jongere binnen het Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 5/25
eigen gezin opgroeit. De module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf is onmisbaar bij het onderzoeken en eventueel realiseren van een verantwoorde plaatsing in een netwerkpleeggezin.
2. Doel van de module Via onderzoek tijdens of vooraf aan de pleegzorgplaatsing bepalen of er een match is voor plaatsing en verblijf een kind/ jongere in een specifiek netwerkgezin. Een netwerkgezin is een beoogd pleeggezin dat behoort tot het eigen sociale of familienetwerk van het kind/ de jongere of de ouders. Na het onderzoek is duidelijk of het kind/de jongere in het beoogde netwerkgezin in staat is zich binnen zijn of haar mogelijkheden te ontwikkelen. Een netwerkgezin is een gezin dat behoort tot het eigen sociale of familienetwerk van het kind/de jongere of de ouders. Het doel van de module is voor alle betrokkenen expliciet te beschrijven welke mogelijkheden dit netwerkgezin heeft om een veilige vervangende opvoedsituatie te bieden aan dit kind/deze jongere in deze situatie, passend bij de huidige opvoed- en opgroeiproblematiek. Hierbij wordt onderzocht: Wat het kind/de jongere, het gezin van herkomst en het netwerkgezin nodig hebben om een veilige opvoedsituatie te creëren in relatie tot de leeftijdsfase en problematiek van het kind/de jongere. Welke begeleidingsvragen het kind/de jongere, het gezin van herkomst en het netwerkgezin hebben om samen te kunnen werken met alle belanghebbenden en betrokkenen. Of het perspectief betreffende zekerheid van de pleegzorgplaatsing van het kind/de jongere binnen het netwerk gerealiseerd kan worden. Of aspirant pleegouders een Raadsverklaring van de Raad voor de kinderbescherming en een gezondheidsverklaring kunnen overleggen voorafgaand aan of tijdens het onderzoek.
3. Doelgroep van de module 3.1 Voor wie is de module bedoeld? De module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf richt zich op kinderen/jongeren en hun ouders die tot de reguliere doelgroep behoren van Jeugdhulp Friesland en waarbij: Een redelijke kans bestaat dat zij in een beoogd netwerkgezin gaan wonen. Het netwerkpleeggezin, de jongere en zijn/haar ouders/gezagsdragers staan open voor een geformaliseerde pleegzorgplaatsing en het bijbehorende onderzoek (zonder verblijf). Een redelijke kans is dat ze in het beoogd netwerkgezin waar ze al verblijven kunnen blijven wonen. Het netwerkpleeggezin wil de plaatsing formaliseren (met verblijf). Begeleiding vanuit een gespecialiseerde pleegzorgaanbieder gewenst is, zodat de opvoedingstaken van opvoeders kunnen worden afgestemd op de ontwikkelingstaken van de jongere, waardoor deze zich weer optimaal kan ontwikkelen. 3.2 Indicatie en contra-indicatiecriteria Jeugdhulp Friesland biedt specialistische jeugdzorg op het gebied van opgroei- en opvoedingsproblemen, in de leeftijdscategorie 0 t/m 18 (met een uitloop tot 23) jaar. Kinderen, jongeren en hun (pleeg)ouders/opvoeders kunnen een beroep doen op Jeugdhulp Friesland. Dit doen zij als de normale ontwikkeling van het kind wordt belemmerd. Mogelijk is er sprake van psychosociale problemen, psychiatrische problemen, gezinsgerelateerde problemen, psychische problemen, gedragsproblemen of een combinatie daarvan. Kinderen en jongeren met een psychiatrische, zintuiglijke, lichamelijke en/of verstandelijke beperking die redelijk sociaal redzaam zijn, worden ook behandeld en/of opgevangen, als dit past binnen de behandelprogramma‟s en mogelijkheden van Jeugdhulp Friesland. We nemen ook jongeren op met een civielrechtelijke maatregel. In specifieke situaties worden kinderen met een strafrechtelijke maatregel behandeld (gedragsbeïnvloedende maatregel). De door Jeugdhulp Friesland gehanteerde indicatiecriteria en contra-indicaties zijn uitgebreid beschreven in De Betekenis onder het hoofdstuk Doelgroepenbeleid op pagina 15. Deze folder is te downloaden op www.jeugdhulpfriesland.nl onder het tabblad „Jeugdhulp Friesland‟. Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 6/25
De module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf richt zicht specifiek op kinderen/jongeren en hun ouders bij wie: een redelijke kans bestaat dat zij in een beoogd netwerkgezin gaan wonen. Het netwerkpleeggezin, de jongere en zijn/haar ouders/gezagsdragers staan open voor een geformaliseerde pleegzorgplaatsing en het bijbehorende onderzoek (zonder verblijf). Een redelijke kans is dat ze in het beoogd netwerkgezin waar ze al verblijven kunnen blijven wonen. Het netwerkpleeggezin wil de plaatsing formaliseren (met verblijf). 3.3 Toepassing bij migranten De module is niet speciaal ontwikkeld voor migrantengroepen. Het programma heeft geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) om migrantengroepen in het bijzonder te kunnen bedienen.
4. Aanpak van de module 4.1 Structuur en opbouw In het geval van netwerkonderzoek zonder verblijf woont de jongere nog niet in het beoogd pleeggezin. Bij netwerkonderzoek met verblijf woont de jongere wel in het pleeggezin en is nog niet vastgesteld of er een match is voor een pleegzorgplaatsing tussen de jongere en het beoogd pleeggezin. In netwerkonderzoek zonder verblijf wordt geen pleegzorgbegeleiding geboden, aangezien er op dat moment geen sprake is van een plaatsing. De ouder of instantie waar de jongere verblijft is verantwoordelijk voor de veiligheid totdat de jongere in het pleeggezin wordt geplaatst. In netwerkonderzoek met verblijf vindt pleegzorgbegeleiding plaats en is pleegzorg eindverantwoordelijk voor de veiligheid in en ondersteuning van het gezin. Indien nog niet duidelijk is of de jongere in het eigen gezin van herkomst kan opgroeien, wordt tegelijkertijd of indien dit niet mogelijk is in een later stadium (zo spoedig mogelijk) onderzocht of en hoe het kind alsnog weer bij de ouders kan wonen 3 . Een helder perspectief draagt bij aan de bestaanszekerheid van een kind. Het streven is dat de jongere zo dicht mogelijk bij het eigen gezin kan opgroeien4 en dat het perspectief op zo kort mogelijke termijn duidelijk is. Onderzoek5 Week 1 en 2 Een netwerkonderzoek worden aangevraagd door middel van een verwijzing, op basis waarvan een pleegzorgwerker binnen twee weken contact legt met de cliënt. In dit contact wordt in de eerste plaats de veiligheid gescreend door middel van een veiligheidscheck (lijst veiligheidsindicatoren 6, voorlopige VOG en verklaring van onbelast gedrag) indien dit nog niet is gedaan door de verwijzer (zoals het geval bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid). Tevens zal in dit contact de behoefte aan (directe) zorg worden gescreend (conform de module ISK7). Indien de plaatsing op basis van deze eerste screening akkoord wordt bevonden, wordt in overleg met de cliënt de Behandelovereenkomst opgemaakt. Indien er geen akkoord is zal de zaak worden teruggeven aan het wijk/gebiedsteam en wordt geen Behandelovereenkomst opgemaakt. Het wijk/gebiedsteam onderzoekt eventuele alternatieve mogelijkheden binnen het netwerk. Indien nodig, kan het wijk/gebiedsteam een verwijzing geven voor bestandspleegzorg. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een beperkt aantal vaste pleegzorgbegeleiders in de rol van onderzoeker. Ook zijn er een beperkt aantal gedragswetenschappers betrokken. Daarnaast zijn alle
3
Met behulp van de module Pleegzorg Hulpverleningsvariant Conform het uitgangspunt Vijf keer gezin 5 Zie ook werkinstructie Netwerkonderzoek 6 Zie document Checklist indicatoren veiligheid kind in netwerkpleegzorg 7 Module Intake, Screening & Kortdurende hulp 4
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 7/25
pleegzorgbegeleiders inzetbaar ten behoeve van de reguliere begeleiding in het geval een Netwerkonderzoek met verblijf. Week 2 t/m week 12: Het netwerkonderzoek wordt uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek moeten de aspirant pleegouders een Raadsverklaring van de Raad voor de kinderbescherming en een gezondheidsverklaring kunnen overleggen. Daarnaast moet er bij minimaal 1 referent informatie worden ingewonnen met betrekking tot het opvoedingshandelen van aspirant netwerkpleegouders. De ouder of instantie waar de jongere verblijft is verantwoordelijk voor de veiligheid totdat de jongere in het pleeggezin wordt geplaatst. In netwerkonderzoek met verblijf vindt pleegzorgbegeleiding plaats en is pleegzorg eindverantwoordelijk voor de veiligheid in en ondersteuning van het gezin. Week 13: Netwerkonderzoek (inclusief evaluatie behandelplan) wordt afgerond met een geschiktheidsverklaring en het voortzetten van de begeleiding. Bij een geschiktheid wordt een nieuw pleeggezin gezocht of bijgedragen aan het zoeken naar een andere oplossing. 4.2 Duur Een netwerkonderzoek dient binnen maximaal 13 weken te worden afgerond. Er kan een verkort netwerkonderzoek naar opvoedingsvaardigheden pleegouders plaatsvinden indien een jongere 16 jaar of ouder is. 4.3 Frequentie De begeleiding aan het kind/de jongere varieert van één keer per week tot één keer per drie weken. Dit is afhankelijk van de leeftijd en problematiek van het kind/de jongere. Heel jonge kinderen worden gedurende het onderzoek gezien in hun huidige woonsituatie in aanwezigheid van de opvoeders. Tieners worden gemiddeld eens per twee weken gezien. De begeleiding aan het gezinssysteem van herkomst varieert van één keer per twee weken tot één keer per vier weken. De begeleiding aan het beoogde netwerkgezin varieert van één keer per week tot één keer per drie weken. Gedurende het onderzoek vinden er twee zorgteams bestaande uit verwijzer, pleegzorgbegeleider, pleegouders en zo mogelijk ouder(s) en hun hulpverlener) plaats: één aan de start en één ter afronding van het netwerkonderzoek. 4.4 Intensiteit Begeleidingsgesprek/zorgteam, twee tot drie uur per gesprek (circa één uur reistijd, voorbereiding, één tot maximaal anderhalf uur per gesprek). 4.5 Setting In het netwerkgezin en het gezinssysteem van herkomst.
5. Materialen en links Binnen pleegzorg wordt gebruik gemaakt van diverse methodiekboeken, hulpmiddelen, tijdschriften en voorlichtingsmateriaal: Methodiekboek: Kiezen voor kinderen, Joep Choy & Ellen Schulze (2009) Methodiekboek: Ouderbegeleiding bij roldifferentiatie, Ge Haans en anderen (2010) Folder Pleegzorg (algemene informatie over pleegzorg) Toolkit (hulpmiddel met betrekking tot kennismaking tussen kind/jongere en het pleeggezin) Checklist veiligheid fysieke omgeving pleeggezinnen Brochure Kinderen en veiligheid Activiteitenboekje Pleegzorg (jaarlijks wordt een nieuwe editie verspreid met daarin het scholingsaanbod voor pleegouders)
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 8/25
Voorlichtingsmateriaal Levensboek (aangeven uitgever, etcetera) Pleegouderservicepunt Pleegouderraad Tolkentelefoon Pleegzorgspel (hulpmiddel om diverse pleegzorgthema‟s bespreekbaar te maken met kinderen/jongeren). Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (www.denvp.nl) Pleegzorg Nederland (www.pleegzorg.nl) Wat werkt in de pleegzorg (www.nji.nl)
Bij de module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf wordt specifiek gebruik gemaakt van: Methodiekboek: Kiezen voor kinderen, Joep Choy & Ellen Schulze (2009) Methodiekboek: Ouderbegeleiding bij roldifferentiatie, Ge Haans en anderen (2010) Netwerkonderzoek werkinstructie (Handboek JHF) Voorbereiden en uitvoeren 1e gesprek netwerkpleegzorg (Handboek JHF) Checklist indicatoren veiligheid kind in (netwerk) pleegzorg (Handboek JHF) Richtlijn psychofarmacagebruik netwerkpleegouders (Handboek JHF)
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 9/25
B. ONDERBOUWING VAN DE MODULE 6. Verantwoording: doelgroep, doelen en aanpak8 Probleemanalyse Jongeren die worden opgevangen in pleeggezinnen hebben vaak een heftige tijd achter de rug. Het is niet uitzonderlijk dat zij zijn mishandeld, verwaarloosd of anderszins traumatische ervaringen hebben opgedaan (Hazen, Connelly, Kelleher, Landsverk & Barth, 2004). Veel pleegkinderen kampen dan ook met gedrags- en ontwikkelingsproblemen, sociale problemen en onderwijsachterstanden (Farmer, Burns, Chapman, Phillips, Angold & Costello, 2001). Pleegkinderen van wie de biologische ouders niet of in wisselende mate hebben kunnen voldoen aan de vraag om contact en bescherming, ontwikkelen vaak een onveilige hechtingsrelatie met hun opvoeders (Strijker en Knorth, 2009). Het kind neemt een onveilige hechting en de bijbehorende gedragsstrategieën mee naar het pleeggezin. Dit beïnvloedt in sterke mate de relatie met de verzorgende pleegouder. Als de pleegouder niet met deze gedragsstrategieën van het onveilig gehechte kind kan omgaan, mislukt de aanpassing aan het gezin en volgt veelal een beëindiging van de plaatsing (Benedict, Zuravin, Brandt, & Abbey, 1994; Sinclair, Baker, Gibbs, & Wilson, 2005). Weterings (2000) benadrukt het belang van zekerheid voor het kind over het vervolg van de plaatsing. Dit is fundamenteel voor de hechting en de loyaliteit tegenover anderen die moet worden opgebouwd. Immers, hechting en loyaliteit bepalen in sterke mate de kans van ingroeien in een ander gezin en daardoor de kans op slagen van de pleegzorg. Uit tal van onderzoek is (…) gebleken dat langer durende onzekerheid over thuisplaatsing van een kind vanuit een pleeggezin of veel wisselingen van verblijfsplek schadelijk zijn voor de ontwikkeling van het kind‟ (Choy & Schulze, 2009, p. 40). Anders geformuleerd: het leidt ertoe dat kinderen meer problemen ondervinden met het goed volbrengen van de hierboven beschreven ontwikkelingstaken. Daarnaast worden kinderen die (tijdelijk) opgroeien in een pleeggezin geconfronteerd met extra ontwikkeltaken, namelijk met betrekking tot gehechtheid, loyaliteit, verlies & rouw, oudercontact, afkomst & identiteit en afkomst & familiecultuur (Ontwikkelmeter Pleegzorg Advies Nederland, 2012). Bovenstaande inzichten liggen dan ook ten grondslag aan het uitgangspunt „vijf keer gezin‟ (Wielink, 2014), met als volgorde van voorkeur: 1. Het eigen gezin; 2. Een netwerk(pleeg)gezin; 3. Een pleeggezin; 4. Een pleeggezin met pleegzorg extra; 5. Een Gezinshûs. Daar waar dit binnen het eigen gezin (tijdelijk) niet lukt is een pleeggezin dus het eerstvolgende alternatief. Binnen de pleegzorg gaat vervolgens waar mogelijk de voorkeur uit naar een netwerkgezin, aangezien uit verschillende onderzoeken blijk dat de kans op hereniging met ouders groter is als er sprake was van een netwerkplaatsing (Kimberlin, Anthony & Austin, 2009, in: Baat & Bartelink, 2013). Beïnvloedbare en werkzame factoren De kwaliteit van pleegzorg wordt bepaald door de eigenschappen en kenmerken van pleegzorg die nodig zijn om aan de behoeften van pleegkinderen, biologische ouders, pleegouders en pleegzorgwerkers te voldoen. Deze eigenschappen en kenmerken kunnen worden verdeeld in verschillende factoren: Factoren van de pleegzorgorganisatie Factoren van de pleegouders Factoren van het pleegkind en de biologische ouders 8
Bron: Wat werkt in de pleegzorg (NJi, mei 2011)
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 10/25
Factoren van de pleegzorgorganisatie: De pleegzorgorganisatie kan op verschillende manieren bijdragen aan de kwaliteit van pleegzorg. Hieronder staan de factoren waarvan uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat ze de kwaliteit van pleegzorg bevorderen: Het werven, trainen en ondersteunen van goede pleegzorgouders is de sleutel tot succesvolle pleegzorg. Een pleegzorginstelling moet streven naar een bestand van pleegouders die in staat zijn om verschillende soorten kinderen op te nemen voor een verschillende duur. Op deze manier kan er worden ingespeeld op de grote variëteit aan kinderen die binnenkomt voor pleegzorg. Een optimale match hangt af van de relatie tussen de behoeften van het pleegkind, de opvoedingskwaliteiten van de pleegouder, het opvoedingsklimaat in het pleeggezin, de verwerking van de uithuisplaatsing door de biologische ouders en hun houding tegenover het kandidaat- pleeggezin. Een pleegkind heeft zo snel mogelijk zekerheid nodig over waar hij definitief gaat wonen: voor langere tijd in een pleeggezin of terugkeer naar zijn biologische ouders. Dit heeft namelijk een positieve invloed op de ontwikkeling van het pleegkind. Aankomende pleegouders hebben een gedegen training nodig waarin ze leren hoe ze het pleegkind succesvol kunnen opvoeden. Netwerkpleegouders krijgen meestal geen training vooraf. Extra ondersteuning tijdens de plaatsing is dan ook wenselijk. De pleegzorgbegeleider heeft twee belangrijke taken, namelijk het organiseren van de plaatsing en het bieden van hulpverlening aan de pleegouders, biologische ouders en pleegkinderen. Het is belangrijk om met behulp van gestandaardiseerde instrumenten tijdens de plaatsing het emotioneel en gedragsmatig functioneren van het pleegkind te monitoren om plaatsingen met een verhoogd risico op een voortijdige afbraak van de plaatsing vroegtijdig te signaleren. In de hulpverlening aan het pleegkind en het pleeggezin kan hier vervolgens op worden ingespeeld door met name deze plaatsingen extra ondersteuning en begeleiding te bieden. Het is noodzakelijk dat de (pleeg)zorgaanbieders specialistische vormen van ambulante hulpverlening, dan wel trainingen voor pleegouders in het omgaan met gedragsproblemen ontwikkelen. Daarnaast is het van belang om bij ernstige emotionele en gedragsproblemen van het pleegkind te zoeken naar een passende hulpverlening voor het pleegkind zelf. De begeleiding van biologische ouders zou aan een aantal kenmerken moeten voldoen, namelijk: duidelijkheid over de eventuele terugkeer van het kind, uitleg over het belang van duidelijkheid voor de ontwikkeling van het kind, hulp en begeleiding na de uithuisplaatsing en waardering voor moeilijke, maar positieve beslissingen van biologische ouders. Deze taken vragen van de pleegzorgbegeleider aandacht voor de behoeften en interesses van het kind, de biologische ouders en het pleeggezin; betrouwbaarheid; goede bereikbaarheid; openheid naar de pleegouders over de problemen van het pleegkind; efficiëntie in het behandelen van betalingen en klachten; ingrijpen wanneer een pleegzorgplaatsing uit de hand dreigt te lopen; en het zorgvuldig behandelen van afgebroken plaatsingen. Naast deze succesfactoren zijn er ook factoren waar nog niet voldoende onderzoek naar is gedaan en waarover dus geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Het is niet bekend hoe een succesvolle matching gerealiseerd kan worden. Zo wordt de morele voorkeur voor het bij elkaar plaatsen van broers en zussen tot nu toe niet door wetenschappelijk onderzoek bevestigd. De volgende aandachtspunten worden genoemd vanuit het onderzoek van Paans & Scheele uit 2009: De rivaliteit tussen brussen is groter wanneer zij bij elkaar geplaatst zijn; een valkuil is dat brussen samen geplaatst worden in een pleeggezin waar zij niet goed passen wat betreft de matching (omdat er weinig pleeggezinnen zijn die brussen willen). Wanneer kinderen geen band hebben met elkaar zijn ze er niet bij gebaat om bij elkaar te wonen. De kans is groot dat de kinderen het ongezonde systeem, dat ze gewend zijn vanuit de thuissituatie, in stand houden; deze kans is groter wanneer er meer „onderdelen‟ uit dat systeem worden meegenomen (brussen).
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 11/25
Er is er geen onderzoek gedaan naar de wenselijke frequentie en inhoud van de ondersteuning van de pleegzorgorganisaties aan de pleegouders. Een opvallende onderzoeksuitkomst is wel dat pleegouders zich, naarmate de plaatsing vordert, meer en meer belast voelen in de opvoeding van hun pleegkinderen. Dit is tegenstrijdig aan de huidige ondersteuning in de meeste pleegzorgorganisaties, die in het begin het zwaarst is.
Factoren van de pleegouders Niet alleen de pleegzorgorganisatie, maar ook de pleegouders hebben een belangrijk aandeel in de kwaliteit van de pleegzorg. De Child Welfare League of America (CWLA, 1995) heeft criteria geformuleerd voor het kennis- en vaardighedenniveau van de aspirant-pleegouder. Deze criteria komen overeen met de Europese kwaliteitscriteria voor uithuisgeplaatste kinderen. Ze luiden: De pleegouder moet het pleegkind kunnen beschermen en koesteren in een veilige en gezonde omgeving met onvoorwaardelijke positieve steun. De pleegouder moet de relatie tussen het pleegkind, zijn biologische ouders, zijn familie en zijn leeftijdgenoten kunnen ondersteunen. De pleegouder moet aan de ontwikkelingsbehoeften van het pleegkind kunnen voldoen, zoals het pleegkind leren omgaan met scheiding en verlies, het aanbieden van de mogelijkheid tot hechting, het bouwen aan zelfwaardering, het bevorderen van de culturele identiteit, het toepassen van disciplinetechnieken die passen bij de leeftijd van het kind zonder hardvochtigheid, vernedering of lichamelijke straf, het stimuleren van de intellectuele groei en schoolprestaties, en het stimuleren van positieve sociale relaties en de verantwoordelijkheden hierin. De pleegouder moet de continuïteit van relaties kunnen ondersteunen. Dit kan gezinshereniging zijn, maar ook andere veilige koesterende relaties die een leven lang duren. De pleegouder moet als volledig lid van een pleegzorgteam kunnen functioneren en bereid zijn de pleegzorg uit te voeren conform het beleid van de zorgaanbieder. Behalve naar deze kwaliteitscriteria is er beperkt onderzoek gedaan naar belangrijke eigenschappen van een pleegouder. Over slechts een aantal zaken bestaat redelijke zekerheid: Netwerkpleegouders hebben vaker een lage sociaal-economische status dan bestandspleegouders. Netwerkpleegouders ontvangen minder training en ondersteuning van de pleegzorgorganisatie dan bestandspleegouders. Grootouders die voor hun kleinkinderen zorgen hebben meer lichamelijke en geestelijke klachten dan grootouders die dit niet doen. Uit de wetenschappelijke literatuur is gebleken dat er een morele voorkeur bestaat voor netwerkpleegzorg boven bestandspleegzorg. Op basis van wetenschappelijk onderzoek kan er echter geen voorkeur worden uitgesproken voor één van de twee. Volgens Schlonsky en Berrick (2001) hebben beiden vormen van pleegzorg hun eigen krachten en zwaktes en moet per pleegkind worden afgewogen waar het behoefte aan heeft. Mogelijk hangen de volgende factoren samen met de kwaliteit van pleegouderschap: een autoritatieve opvoedingsstijl; voldoende steun ontvangen uit de omgeving; goed grenzen kunnen stellen; veel belang hechten aan het welzijn van kinderen; openstaan en tolerant zijn voor de achtergrondsituatie van het kind; een sterke huwelijksband met openlijke communicatie en wederzijdse ondersteuning; een gezinsstructuur en dagelijkse routine die gekenmerkt worden door heldere regels en verwachtingen voor kinderen, consistent optreden naar kinderen, maar ook flexibel en „easy going‟ zijn. Met andere woorden: in het pleeggezin moet er structuur zijn, maar de structuur moet ook kunnen worden aangepast aan gewijzigde omstandigheden.
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 12/25
Op basis van wetenschappelijk onderzoek kan niet met zekerheid worden gezegd dat deze factoren samenhangen met kwalitatief goed pleegouderschap. Factoren van het pleegkind en de biologische ouders Tot slot kunnen ook factoren van het pleegkind en de biologische ouders de kwaliteit van de pleegzorg beïnvloeden. Het gaat om: Factoren die de stabiliteit van een plaatsing kunnen beïnvloeden zoals de leeftijd van het pleegkind, de aanwezigheid van gedragsproblemen en het aantal verplaatsingen. Steunend en sensitief opvoedingsgedrag van de pleegouders dat kan bijdragen aan het verbeteren van de hechting van het pleegkind. Het is nooit te laat voor correctieve hechtingservaringen. Pleegouders kunnen baat hebben bij extra ondersteuning, door middel van korte interventies die worden ondersteund door video. Contact tussen het pleegkind en de biologische ouders dat meestal leidt tot betere uitkomsten van de pleegzorg. Wat de beste frequentie van dit contact zou kunnen zijn is echter niet onderzocht. Sommige pleegkinderen willen niets te maken hebben met hun biologische ouders, terwijl anderen een bepaalde vorm van continuïteit willen bewaren door geregeld contact met de familie. Beslissingen over bezoek moeten zorgvuldig en op individuele basis worden gemaakt Zorgvuldige en op het individu afgestemde beslissingen over contact tussen het pleegkind en de biologische ouders. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt in contact met verschillende familieleden, voor verschillende doeleinden en in verschillende contexten. Wederzijdse acceptatie tussen de biologische ouders en pleegouders, dit heeft een gunstige invloed op de aanpassing van het pleegkind en op het aantal contacten tussen de biologische ouders en het kind in voorbereiding op hereniging. Psychologische toestemming van de biologische ouder aan het kind om in het pleeggezin te verblijven vanwege de positieve invloed op de stabiliteit van de plaatsing en loyaliteit van het pleegkind naar de pleegouders. Er is weinig bekend over de manier waarop pleegzorgbegeleiders de wederzijdse acceptatie van biologische ouders en pleegouders en de psychologische toestemming van de biologische ouders aan het kind kunnen beïnvloeden. Dergelijke praktische kennis over de pleegzorg is noodzakelijk om de kwaliteit ervan te kunnen optimaliseren. Verbinding probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak Binnen de module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf met verblijf wordt vastgesteld of het netwerkgezin tegemoet kan komen aan de hulpvraag van het kind/ de jongere, zodat er een inschatting en advies kan worden gegeven of en hoelang het kind/de jongere in het gezin kan verblijven (onvoorspelbare wendingen daargelaten). Op deze manier kan de jongere zekerheid krijgen over zijn verblijf, wat positief is voor zijn/haar ontwikkeling. Daarnaast kunnen er in het netwerkonderzoek aandachtspunten naar voren komen over de behoeftes van het kind en van het netwerkgezin waarop aansluitend passende begeleiding/behandeling kan worden ingezet. Op deze manier wordt er getracht om zo snel mogelijk in te grijpen, zodat problemen kunnen worden opgelost en daarmee de plaatsing zo min mogelijk onder druk komt te staan. Verantwoording De begeleiding is gebaseerd op professionele deskundigheid en praktische ervaring van de medewerkers Pleegzorg. Er wordt gebruik gemaakt methodische uitgangspunten zoals die zijn geformuleerd in het positioneringstatement (Visie en Missie) van Jeugdhulp Friesland. dialooggestuurd (binnen Pleegzorg wordt met name gewerkt vanuit de presentiebenadering); systeemgericht werken; oplossingsgericht; competentiegericht werken; resultaatgericht. Tevens wordt binnen de module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf gebruik gemaakt van Safer Caring, waarin zowel het werken aan een veilige leefomgeving voor pleegkinderen als het voorkomen van secundaire traumatisering bij pleegouders (en pleegzorg-begeleiders) centraal staat.
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 13/25
Daarnaast speelt het begrip „gedelegeerde autoriteit‟ een centrale rol binnen Safer Caring, waarbij alledaagse beslissingen waar mogelijk worden overgelaten aan de pleegouders. Het is niet alleen onmogelijk maar ook onwenselijk om risico‟s uit het alledaagse leven van kinderen te bannen, omdat kinderen hierdoor ervan worden weerhouden zelf adequaat risico‟s in te schatten en hanteren. De sleutel tot goede, veilige zorg draait om een bewustzijn van risico‟s voor kinderen in verschillende situaties, en het nemen van goed doordachte besluiten, samen met het netwerk van het kind en waar nodig met de pleegzorgwerker. Wanneer pleegouders bij het nemen van alledaagse beslissingen moeten terugvallen op derden die voor ouders van andere kinderen routine zijn (bijvoorbeeld beslissingen over slaapfeestjes of schoolreisjes), dan krijgen pleegkinderen geen vol en normaal leven, verliezen pleegouders autoriteit en wordt het moeilijker om veilige en vertrouwende relaties te ontwikkelen. Daarnaast biedt de methodiek „Kiezen voor kinderen‟ een belangrijke leidraad in de interventies die ingezet worden binnen pleegzorg. Deze is gebaseerd op technieken uit het systeemgericht- en oplossingsgericht werken (Choy & Schulze, 2009).
Van de pleegzorgwerker wordt verwacht dat hij/zij Processen die zich in de pleegzorgcontext afspelen, kan doorgronden, soepel tussen de verschillende niveaus kan schakelen en de samenhang tussen de niveaus bij alle stappen in het pleegzorgproces kan overzien. Regie over de pleegzorgcontext kan voeren, al dan niet in samenspraak met of op delegatie van de (gezins-)voogd. Met het oog op eventuele terugkeer van het kind naar het oorspronkelijke gezin hulp kan bieden aan ouders ter vergroting van hun opvoedingsvaardigheden en ter verbetering van de communicatie en interactie tussen ouders en kind. Indien dit geïndiceerd is onderzoek kan doen naar de mogelijkheden van de ouders en het kind om weer thuis bij ouders te wonen. Een plan kan maken rond de bezoekregeling tussen ouders en kind en eventuele andere belangrijke personen uit de familie en /of het sociale netwerk, het voorbereiden van betrokkenen op dit bezoek en het incidenteel begeleiden van het bezoek. Op systematische wijze tot een advies kan komen over het perspectief van kind en ouders. Pleegouders kan informeren over veel voorkomende reacties van kinderen op een pleeggezinplaatsing en hen kan begeleiden bij de hantering van die reacties, alsmede kan begeleiden bij de opvoeding van het kind. Disfunctionele interactiepatronen in complexe gezinssituaties kan inschatten en de interactie in die patronen kan beïnvloeden. Problemen bij kinderen die voorvloeien uit de pleeggezinplaatsing kan herkennen en kan begeleiden. Problemen bij ouders die interfereren bij de opvoeding kan herkennen en hanteren. Voor zover die problemen voornamelijk voortvloeien uit rouw, verdriet of boosheid om de pleeggezinplaatsing, moet hij de ouders kunnen begeleiden bij deze problematiek. Problemen bij kinderen en ouders die niet zozeer met de pleeggezinplaatsing samenhangen (maar daar wel toe geleid kunnen hebben) kan herkennen en zorg kan dragen dat daarvoor de geëigende hulp wordt ingeschakeld.
7. Samenvatting onderbouwing Kinderen/Jongeren die een vervangende gezinssituatie nodig hebben, hebben dikwijls ervaringen met opvoeders die niet of in wisselende mate hebben kunnen voldoen aan de vraag om contact en bescherming. Als gevolg hiervan hebben zij vaak onveilige hechtingsrelaties en de bijbehorende gedragsstrategieën ontwikkeld, die zij meenemen naar het pleeggezin. Gedurende de pleegzorgplaatsing wordt getracht zoveel mogelijk continuïteit, opvoedingszekerheid en optimale ontwikkelingskansen te bieden voor het pleegkind. Om dit te realiseren tracht Jeugdhulp Friesland de diverse factoren (pleegzorgorganisatie, pleegouders, kinderen en ouders) waarvan bekend is dat
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 14/25
deze van invloed zijn op de stabiliteit van de plaatsing, zo positief mogelijk en met behulp van goed beschreven methodieken te beïnvloeden.
8. Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking 8.1 Eisen ten aanzien van opleiding Ten aanzien van opleiding en ervaring worden de volgende eisen gesteld aan medewerkers pleegzorg. Functie-eisen pleegzorgwerker Een afgeronde HBO-opleiding (MWD/SPH/Pedagogiek). Kennis van: - wet- en regelgeving van en met betrekking tot pleegzorg, zowel in vrijwillig als justitieel kader; - het werkgebied voorlichting; - gedragssystemen en matchingsmethodieken; - pedagogiek en ontwikkelingspsychologie; - systeemgericht werken; - oplossingsgericht werken; - Signs of Safety; - gezinssystemen, de afwijkingen en het disfunctioneren; - kennis van de methodiek „Kiezen voor Kinderen‟ of de bereidheid om zich in bovenstaande verder te ontwikkelen. Functie-eisen gedragswetenschapper pleegzorg Afgeronde academische opleiding ((Ontwikkelings)Psychologie, (Ortho)Pedagogiek). Kennis van en bevoegdheden op het gebied van diagnostiek (basisaantekening). Beschikt over kennis van de sociale kaart. Kennis van het voor de organisatie relevante handelingskader en hiernaar kunnen handelen. Kennis van: - wet- en regelgeving van en met betrekking tot pleegzorg, zowel in vrijwillig als justitieel kader; - gedragssystemen en matchingsmethodieken; - pedagogiek en ontwikkelingspsychologie; - systeemgericht werken; - oplossingsgericht werken; - Signs of Safety; - gezinssystemen, de afwijkingen en het disfunctioneren; - kennis van de methodiek „Kiezen voor Kinderen‟ of de bereidheid om zich in bovenstaande verder te ontwikkelen. 8.2 Eisen ten aanzien van overdracht en implementatie Er is geen handleiding of protocol voor overdracht of implementatie. Het betreft hier een plus-module, waarbij het onderzoek wordt uitgevoerd door een beperkt aantal vaste pleegzorgbegeleiders in de rol van onderzoeker. Ook zijn er een beperkt aantal gedragswetenschappers betrokken. Daarnaast zijn alle pleegzorgbegeleiders inzetbaar ten behoeve van de reguliere begeleiding in het geval een Netwerkonderzoek met verblijf. 8.3 Eisen ten aanzien van kwaliteitsbewaking De kwaliteit van de module wordt bewaakt aan de hand van de resultaten uit de prestatieindicatoren: doelrealisatie, cliënttevredenheid, reden beëindiging hulp en afname ernst problematiek. Jeugdhulp Friesland voldoet aan de kwaliteitsnormen HKZ, hetgeen betekent dat de cliënt centraal staat en er continu gewerkt wordt aan het verbeteren van de hulpverlening.
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 15/25
De pleegzorgwerkers worden gecoacht bij de uitvoering door een daartoe aangesteld functionaris.9 Het coachen en het geven van vakinhoudelijk ondersteuning aan de pleegzorgwerkers individueel of in tweetallen bij de uitvoering van hun taken. 8.4 Kosten van de module Betrokken professionals: Gedragswetenschapper Ambulant hulpverlener pleegzorg Methodiekcoach10 Methodisch ouderbegeleider op indicatie
- Verblijf: ja - Verzorgingskosten: nee - Pleeggeld: ja - Licentie: nee - Training / opleiding: ja - Specifiek materiaal (bv. camera bij VHT): nee - Overige kosten: bijzondere uitgaven
9. Onderzoek naar de uitvoering van de module Er is geen onderzoek gedaan naar de uitvoering van de module.
9 10
Of het hier taken of een functie betreft wordt nog nader bepaald. In ontwikkeling
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 16/25
C. EFFECTIVITEIT11
10. Nederlandse effectstudies 10.1 Studies naar de effectiviteit van de module in Nederland Drie Nederlandse primaire studies gaan over de uitkomsten van pleegzorg (Van Oijen, 2010; Strijker en Zandberg, 2005; Strijker, Zandberg en Van der Meulen, 2005). Alle drie de studies bestaan uit een voor- en nameting zonder een controle- of vergelijkingsgroep. Een nadeel van dit type onderzoek is dat de resultaten niet met zekerheid aan de pleegzorg zijn toe te schrijven. Bovendien wordt in de studies weinig informatie gegeven over de interventies. In twee studies (Van Oijen, 2010; Strijker, Zandberg & Van der Meulen, 2005) wordt wel gebruik gemaakt van gestandaardiseerde instrumenten, zodat een vergelijking mogelijk is met normgroepen van jongeren die geen relatie hebben met pleegzorg, of met groepen jongeren met vergelijkbare problematiek. Alle drie de studies richten zich op plaatsingen die eerder dan gepland worden afgesloten. In de betreffende studies is dat is bij een derde tot bijna de helft van de jongeren het geval. Uit de studie van Strijker en Zandberg (2005) blijkt dat bij 45 procent van de 136 onderzochte pleegkinderen sprake is van voortijdig vertrek uit een pleeggezin. Van die 61 jongeren keerde 42 procent terug naar het gezin van herkomst, is 26 procent overgeplaatst naar een ander pleeggezin, is 18 procent opgenomen in een residentiële setting en woont vijf procent zelfstandig met begeleiding. Van acht procent is het vervolg niet bekend. Het hoge percentage voortijdige vertrekken wordt bevestigd in het onderzoek van Van Oijen (2010). Daaruit blijkt dat nagenoeg de helft van de pleegzorgplaatsingen van adolescente pleegkinderen ongunstig voortijdig wordt beëindigd. Uit een onderzoek van Strijker, Zandberg en Van der Meulen (2005) komt een lager percentage. In dat onderzoek is 32 procent van de 91 geplaatste jongeren voortijdig uit het pleeggezin vertrokken. Volgens dit onderzoek werd 12 procent van de 91 plaatsingen binnen zes maanden afgebroken. Van de overgebleven 76 jongeren viel 24 procent voortijdig uit. Er zijn in Nederlands onderzoek drie kindfactoren gevonden die het plaatsingsverloop beïnvloeden, namelijk internaliserend en externaliserend probleemgedrag, de leeftijd van het pleegkind en de hulpverleningsgeschiedenis van het pleegkind (Van Oijen, 2010; Strijker & Knorth, 2007; Strijker & Zandberg, 2005). Jonge pleegkinderen zonder gedragsproblemen die nog weinig overplaatsingen hebben meegemaakt, hebben de meeste kans op voortduren van de plaatsing. De profielen van jongeren in pleegzorg blijken nuttig te zijn voor het identificeren van jongeren die het meest kwetsbaar zijn voor uitval. Het gaat vooral om teruggetrokken en agressieve, delinquente jongeren (Strijker, Zandberg en Van der Meulen, 2005). 10.2 Samenvatting Nederlandse effectstudies Zie paragraaf 10.1.
11. Buitenlandse effectstudies Naar pleegzorg zijn twee internationale reviews gevonden (Minty, 1999; Oosterman, Schuengel, Slot, Bullens en Dorelijers, 2007). In de review van Minty is in 31 primaire studies uit de jaren zestig en zeventig gekeken naar verschillende uitkomstmaten, waaronder voortijdige beëindiging. Oosterman, Schuengel, Slot, Bullens en Dorelijers (2007) richtten zich in hun review op de factoren die de stabiliteit van een plaatsing beïnvloeden. Zij hebben 26 internationale onderzoeken naar in totaal 20.650 plaatsingen geanalyseerd. Volgens Minty (1999) wordt 40 tot 50 procent van de plaatsingen in vijf jaar tijd voortijdig afgebroken. De mate van voortijdige uitval is sindsdien niet verbeterd, stelt deze auteur. Als een jongere op jonge leeftijd wordt geplaatst, geen ernstige gedragsproblemen heeft en nog niet vaak is verplaatst, is de
11
Bron: Wat werkt in de pleegzorg (NJi, mei 2011)
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 17/25
kans op een stabiele plaatsing het grootst (Minty 1999; Oosterman, Schuengel, Slot, Bullens en Dorelijers, 2007). Dit komt dus overeen met de uitkomsten van Nederlands onderzoek. Ook factoren van de pleegouders, het pleeggezin en de pleegzorgbegeleiding zouden de continuïteit van een pleegzorgplaatsing kunnen beïnvloeden. Bij de pleegouders is de leeftijd misschien een factor van betekenis, omdat er gemiddeld minder plaatsingen worden afgebroken bij oudere pleegouders. Verder onderzoek naar dit verband is echter nodig. Tussen de achtergrondkenmerken van pleeggezinnen zoals beroep, inkomen, religie en type pleeggezin - netwerk of bestand - en het afbreken van de plaatsing zijn geen verbanden gevonden. Ook is nog niet duidelijk of de structuur van het gezin samenhangt met het afbreken van een plaatsing. Als de pleegouder geen eigen kinderen heeft, dan zou dat positief zijn voor de continuïteit van de plaatsing. Zijn er wél eigen kinderen, dan zou een leeftijdsverschil van minstens drie jaar gunstig zijn. De frequentie van begeleiding door de pleegzorgbegeleider en training kunnen protectieve factoren zijn. Een hogere frequentie van begeleiding kan samenhangen met een kleinere kans op het afbreken van de plaatsing. Bij pleegouders die een training hebben gevolgd lijken minder afgebroken plaatsingen voor te komen. Ook hier is verder onderzoek nodig alvorens tot definitieve uitspraken te komen (Oosterman, Schuengel, Slot, Bullens en Dorelijers, 2007). Uit bovenstaande beschrijvingen is gebleken dat bij een derde tot de helft van de pleegzorgplaatsingen sprake is van voortijdige uitval van de jongere uit het pleeggezin. Oudere kinderen, kinderen met ernstige gedragsproblemen en kinderen met een geschiedenis van verplaatsingen lopen het meeste risico op het afbreken van een pleegzorgplaatsing. Naar de invloed van de pleegouders, het pleeggezin en de zorgaanbieder op de stabiliteit van de plaatsing is nog onvoldoende onderzoek gedaan.
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 18/25
D. OVERIGE INFORMATIE
12. Toelichting op de naam van de module Netwerkonderzoek duidt erop dat er een onderzoek plaatsvindt naar de geschiktheid van het gezin dat uit het netwerk van het kind/de jongere komt, waarbij het kind/de jongere tijdens het onderzoek al of niet reeds verblijft in het aspirant netwerkpleeggezin.
13. Uitvoering (uitvoerende en/of ondersteunende organisaties en partners) Deze module wordt landelijk binnen diverse pleegzorgorganisaties toegepast.
14. Overeenkomsten met andere modules De voorbereiding van pleegouders binnen Jeugdhulp Friesland vindt plaats via de zogenaamde STAP. In deze module vindt een uitgebreid gezinsonderzoek plaats en volgen aspirant pleegouders een cursus om bestandspleegouder te worden. In deze module is het onderzoek gericht op het pleegouder worden voor meerdere pleegkinderen waarbij nog niet bekend is welke kinderen dit zullen zijn.
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 19/25
Aangehaalde literatuur Baat, M., Bartelink, C. (2011), Wat werkt in de pleegzorg? Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht Choy, J., Schulze, E. (2009), Kiezen voor kinderen. Een nieuwe blik op het samenspel in pleegzorg, co-productie Nisto & Spirit Oijen, S. van (2009), Voorspellers van breakdown en de ontwikkeling van adolescente pleegkinderen in de langdurige pleegzorg, Dissertatie, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen Strijker, J. (2009), Kennisboek Pleegzorg., Uitgeverij Stili Novi, Utrecht Paans, J. & Scheele, D. (2009), Samen door het leven. Afstudeeronderzoek over het samen plaatsen van broers en zussen in één pleeggezin, Stichting Gereformeerde Jeugdwelzijn, Amersfoort
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 20/25
Bijlage CAP-J CAP-J classificatieoverzicht (assen en rubrieken): Naam van de module:
Onderdeel van het zorgprogramma: Legenda: X (probleem waar de module aan werkt), X! (probleem waar de module aan werkt, niet genoemd in de modulebeschrijving), C (contra indicaties of belemmerende factoren genoemd in de beschrijving), 0 (kenmerken van de doelgroep, genoemd in de moduleomschrijving maar de module is hier niet op gericht) ? (niet duidelijk, discussiepunt)
Netwerkonderzoek met en zonder verblijf Pleegzorg
Richt zich op CAP-J Groep As A: Psychosociaal functioneren jongere A100 Emotionele problemen A101 Introvert gedrag A102 Angstproblemen A103 Stemmingsproblemen A200 Gedragsproblemen A201 Druk en impulsief gedrag A202 Opstandig gedrag en/of antisociaal gedrag A300 Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling en identiteit(sontwikkeling) A301 Problemen met de competentiebeleving A302 Problemen in de gewetensvorming/morele ontwikkeling A303 Identiteitsproblemen A400 Gebruik van middelen/verslaving A900 Overige psychosociale problemen jongere A901 Problemen bij de verwerking van ingrijpende gebeurtenissen A902 Overmatige stress A903 Automutilatie A904 Andere problemen psychosociaal functioneren jeugdige CAP-J groep As B: Lichamelijke gezondheid, aan lichaam gebonden functioneren jeugdige B100 Lichamelijke ziekte, aandoening of handicap B101 Gehooraandoeningen B102 Oogaandoeningen B103 Spraakaandoening B104 Motorische handicap B105 (Chronische) lichamelijke ziekte B200 Gebrekkige zelfverzorging, zelfhygiëne, ongezonde levenswijze B201 Problemen met zelfverzorging en zelfhygiëne B202 Ongezonde levenswijze B203 Overgewicht B300 Aan lichamelijke functies gerelateerde klachten B301 Lichamelijke klachten B302 Voedings-/eetproblemen B303 Zindelijkheidsproblemen
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
X X X X C
X C X C ? ? ? ?
? ? ? ? ? X! X! X! ? ? ?
Pagina 21/25
B304 Slaapproblemen B305 Groeiproblemen B306 Onverklaarbare lichamelijke klachten B900 Overige problemen lichamelijke gezondheid B901 Andere problemen lichamelijke gezondheid, aan lichaam gebonden functioneren jeugdige CAP-J Groep As C: Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling jeugdige C100 Problemen in de cognitieve ontwikkeling C101 Problemen met schoolprestaties/leerproblemen C102 Aandachtsproblemen C103 Problemen verbandhoudend met hoogbegaafdheid C104 Problemen met het sociaal aanpassingsvermogen C200 Problemen met vaardigheden C201 Sociale vaardigheidsproblemen C900 Overige problemen vaardigheden en cognitieve ontwikkeling C901 Andere problemen cognitieve ontwikkeling jeugdige C902 Andere problemen vaardigheden jeugdige CAP-J groep AS D: Gezin en opvoeding D100 Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding D101 Ontoereikende opvoedingsvaardigheden D102 Problemen met ondersteuning, verzorging en bescherming kinderen D103 Pedagogische onwil D104 Onenigheid tussen ouders over opvoedingsaanpak D105 Problematische gezinscommunicatie D200 Problemen in de ouder-kind relatie D201 Gebrek aan warmte in ouder-kind relatie D202 Symbiotische relatie tussen ouder en jeugdige D203 Jongere in de rol van ouder (parentificatie) D204 Vijandigheid tegen of zondebok maken van jeugdige door de ouder D205 Problemen in de loyaliteit van jeugdige naar ouder D206 Problemen in de hechting van jeugdige aan ouder D207 Generatieconflict D208 Problemen door religieuze en/of culturele verschillen tussen ouder en jeugdige D209 Mishandeling ouder door jeugdige D210 Jeugdige weggelopen van huis D211 Jeugdige weggestuurd door ouders D300 Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest, seksueel misbruik van de jeugdige in het gezin D301 Jeugdige slachtoffer verwaarlozing D302 Jeugdige slachtoffer mishandeling D303 Jeugdige slachtoffer seksueel misbruik D400 Instabiele opvoedingssituatie D401 Problemen bij scheiding ouders D402 Problemen met omgangsregeling D403 Problemen met gezagsrelaties D404 Problemen die gepaard gaan met het samengaan van twee gezinnen/samengestelde gezinnen D405 Problematische relatie tussen ouders D406 Problematische relatie jeugdige met partner opvoeder
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
? ? ? ?
0 ? 0 ? X ? ?
X X 0 X X X X X X X X X X C X X
X X X 0 X 0 X 0 X
Pagina 22/25
D407 Problematische relatie (stief)broers/zussen D500 Problemen van ouder D501 Negatieve jeugdervaring/traumatische ervaring ouder D502 Problemen met werkloosheid ouder D503 Problemen bij zwangerschap of bevalling D504 Moeilijke start ouderschap D505 Gezondheidsproblemen of handicap/invaliditeit ouder D506 Antisociaal gedrag ouder D507 Gebruik van middelen/verslaving ouder D508 Pleger seksueel misbruik D509 Overmatige stress ouder D510 Psychische/psychiatrische problematiek ouder D600 Problemen van ander gezinslid D601 Gezondheidsproblemen of handicap/invaliditeit ander gezinslid D602 Antisociaal gedrag ander gezinslid D603 Gebruik van middelen/verslaving ander gezinslid D604 Psychische/psychiatrische problematiek ander gezinslid D700 Problemen in het sociaal netwerk gezin D701 Problemen in de familierelaties (niet het gezin) D702 Gebrekkig sociaal netwerk gezin D800 Problemen in omstandigheden gezin D801 Problemen met huisvesting D802 Financiële problemen D803 Problemen met hulpverleners of (vertegenwoordigers van ) instanties D804 Problematische maatschappelijke positie gezin als gevolg van migratie D900 Overige problemen gezin en opvoeding D901 Andere problemen gezin en opvoeding CAP-J Groep As E: Jeugdige en omgeving E100 Problemen op speelzaal, school of werk E101 Problematische relatie met leerkracht, werkgever of leidinggevende/problemen met hiërarchische relatie E102 Problematische relatie met medeleerlingen, collega‟s of groepsleden E103 Motivatieproblemen op school of werk (onder andere spijbelen) E104 Van school gestuurd E105 Problemen met school-, studie- of beroepskeuze of vakkenpakket E106 Problemen met werkloosheid jeugdige E107 Problemen met speelzaal, schoolorganisatie of onderwijsstijl, arbeidsorganisatie E200 Problemen met relaties, vrienden, sociaal netwerk en vrije tijd E201 Problemen met vrijetijdsbesteding E202 Problemen met verliefdheid/liefde en relaties E203 Problematische relatie met leeftijdgenoten (onder andere gepest worden buiten school/werk) E204 Gebrekkig sociaal netwerk jeugdige E205 Risicovolle vriendenkring (ant-sociaal gedrag, gebruik middelen) E300 Problemen in omstandigheden jeugdige E301 Problemen met zelfstandige huisvesting jeugdige E302 Financiële problemen jeugdige E303 Problemen van jeugdige met hulpverleners of (vertegenwoordigers van) instanties E304 Problematische maatschappelijke positie jeugdige (onder meer als gevolg van migratie)
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
X 0 0 0 0 0 0 0 0 ? 0 ? ? ? ? 0 0 0 0 0 0 0
X X X C X X ?
X X X X C ? X X ?
Pagina 23/25
E305 Problemen jeugdige met justitiële instanties E900 Overige problemen omgeving jeugdige E901 Andere problemen jeugdige en omgeving
C ?
Opmerking: Binnen Pleegzorg is sprake van een grote diversiteit aan problemen en situaties waar jeugdigen en hun ouders zich in bevinden. Samen met de aard en ernst van de problemen kunnen individuele nuances er voor zorgen dat een bepaalde jeugdige wel, of juist niet te matchen is binnen pleegzorg. Er is sprake van zorg op maat. Binnen pleeggezinnen kan worden gewerkt aan het normaliseren van diverse problemen zoals deze binnen de CAP-J zijn beschreven. Er wordt echter geen specifieke behandeling aangeboden om bovenstaande problemen te verhelpen dan wel te verminderen. Indien ambulante behandeling is vereist, dan kan deze naast pleegzorg worden ingezet.
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 24/25
Module Netwerkonderzoek met en zonder verblijf - Pleegzorg
Pagina 25/25