Nederlandse Taalkunde II: Taalbeschouwing III. Woordvorming (J. De Caluwe) Notities van het hoorcollege Steven Delarue INLEIDING Fonologie: Morfologie: Syntaxis:
van fonemen naar morfemen van morfemen naar woorden van woorden naar zinnen
Een foneem: kleinste betekenisonderscheidende vorm. Via minimale woordparen te onderscheiden. Bijvoorbeeld: /m/ is een foneem, want het zorgt voor het verschil tussen macht en acht. Een morfeem: kleinste eenheid van vorm en betekenis (a) vrij morfeem: als woord te gebruiken (bv. macht, acht, nacht) (b) gebonden morfeem: affix (pre- of suffix): enkel als woorddeel te gebruiken (bv. vergroot, leerzaam, onvriendelijk) Ongelede woorden bestaan uit slechts één morfeem, gelede woorden uit ten minste twee morfemen. Flexie versus woordvorming: Flexie: studie van de morfologische procédés waarmee bestaande woorden worden verbogen of vervoegd: groen-groene-groener-groenst-groens / klim-klimt-klom-geklommen. Woordvorming: studie van de morfologische procédés waarmee nieuwe woorden zijn of worden gevormd op basis van bestaande woorden, door samenstelling, afleiding,… Varianten gevormd door flexie zal je niet apart in het woordenboek vinden, de nieuw gevormde woorden (uiteraard) wel. Over dat laatste gaat het hier. BENOEMEN Functiewoorden: benoemen niet zelfstandig, maar hebben veeleer een relationeel karakter (lidwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden [de, het, die, waarmee,…]: een vrijwel gesloten categorie). > worden dus niet gebruikt om relevante concepten te benoemen > weinig beweging in; wat wel al eens gebeurt: een inhoudswoord wordt functiewoord (bv. richting: oorspronkelijk (en nu nog) een nomen, nu ook een voorzetsel) Inhoudswoorden: benoemen zelfstandige concepten (substantieven, werkwoorden, adjectieven: een open categorie en dus het interessantste studieobject in de woordvorming). De traditionele betekenisdriehoek:
1
We plooien die betekenisdriehoek echter beter open:
Als illustratie enkele nieuwe woorden in het Nederlaands. sluitmunt (de recentste munt in een muntschat, die de grens post quem aangeeft, de datum waarna de schat zeker moet begraven zijn) Door een toenemend aantal referenten (en daarmee gepaard gaand een toenemend besef van het belang ervan) ontstaat een concept, waarvoor een woord wordt gezocht. Merk op dat die evolutie van referent naar concept niet gratuit is, zo bestaat het woord ‘sluitstudenten’ als in studenten die het laatst in een auditorium aankomen niét. klaagsites In de verzameling sites (de referenten) is er blijkbaar een apart gedeelte sites die zich richten tot mensen die willen klagen. Iemand vond die sectie benoemenswaardig, waaruit het concept ontstond, en van daaruit het woord. bukshag (tabak die je recupereert door peuken op te rapen, de tabak eruit te halen en daarmee nieuwe sigaretten te maken) De referenten zijn dus de peuken die recupereerbaar zijn, daar ontstaat een concept uit, en daarvoor wordt een woord ontwikkeld. weigervrije steden (steden met ambtenaren die niet weigeren om holebikoppels te huwen) zonnezeil Dit is net het omgekeerde. Voor het concept werd wel een naam bedacht, maar het beantwoordt nog niet aan een referent: die moet immers nog worden gebouwd. Het is een soort kunststoffen ruimtetuig dat in de ruimte zou worden ontplooid. Enkele nieuwe woorden in 2003: sarsvirus, verklikkerkip, gamen, adoptiekip, googelen, beurtbalkje. Van dat laatste waren er al jaren referenten met hopen, en het concept ligt wel in ons hoofd, maar er was nog geen woord voor. Nieuwe woorden in 2005: generatiepact, sudoku, tsunamislachtoffer.
2
Vaststelling: als voor iets een woord bestaat, ga je het concept makkelijker herkennen (hoewel de referenten al altijd bestaan hebben, of er nu een woord voor bestond of niet). Bijvoorbeeld: stalking/stalken. Heeft al altijd bestaan, maar door de veel nadrukkelijkere creatie van een concept en het in de misdadige sfeer duwen ervan, werd er een woord voor gemaakt. Hoe kunnen nieuwe concepten worden benoemd? 1. TOTALE NIEUWVORMING Zomaar wat klanken bijeengooien. Het gebeurt dan ook amper of niet (de uitspraak ‘woorden zijn arbitrair’ klopt dan ook maar tot op zekere hoogte – er zit ook behoorlijk wat motivatie in). 2. ONOMATOPEE Ook dit procédé wordt weinig gebruikt. Een recent voorbeeld: rushen, maar eigenlijk is dat gewoon een ontlening uit het Engels. 3. ONTLENING Bijvoorbeeld bij veel woorden uit de computersfeer. Merk op dat ontleende woorden soms worden vernederlandst (sommige mensen zoeken daar echt op), maar dat die equivalenten meestal niet worden opgenomen door de gemeenschap. catwalk wordt bijvoorbeeld paradepad. Iemand met invloed kan een ‘nieuw’ woord wel ingang doen vinden (bijvoorbeeld het nieuwe – en allitererende – leefloon in plaats van bestaansminimum). In plaats van harddisk wordt nu ook wel harde schijf gebruikt: een vernederlandsing is dus niet gedoemd te mislukken. 4. (METAFORISCH) GEBRUIK VAN EEN BESTAAND WOORD Ook hier kunnen we naar de computersfeer kijken voor voorbeelden: het geheugen van een computer de poort van een computer een nieuw venster openen je schrijft een sms/een e-mail In wat volgt worden de meest gebruikte procédés meer uitgewerkt: 5. IMPLICIETE TRANSPOSITIE 6. SAMENSTELLING 7. AFLEIDING 8. ANDERE WOORDVORMINGSTYPES Maar eerst: een kleine excursus over het verschil tussen productieve en niet-productieve woordvormingsregels. (Zoiets kunnen we trouwens onderzoeken door een vergelijking te maken met 50/100 jaar geleden). Een productieve regel houdt in dat er nog altijd nieuwe woorden volgens die regel worden gevormd. Voorbeeld:
[XN + in]N
‘vrouwelijke X’
(X: willekeurig substantief ; N: nomen) Bijvoorbeeld: vriendin Deze regel is echter niet meer productief. Nu is het veeleer [XN + e]N of [XN + ster]N geworden. (zoals we nu niet meer studentin maar studente gebruiken) Het is een beetje een darwiniaans systeem: er zijn concurrerende regels waaruit men de beste pikt. Zo heeft studentin nu een negatieve bijklank gekregen, terwijl het woord vroeger perfect neutraal was. Dat geldt voor veel vrouwelijke vormen op –in: Jodin, Walin, Russin. De twee regels (+e/+ster) hebben overigens het veld onder elkaar verdeeld. De ‘+e’ wordt vooral voor vreemde woorden gebruikt (bv. docente). 3
IMPLICIETE TRANSPOSITIE De creatie van een nieuw woord in grammaticale categorie X op basis van een bestaand woord uit grammaticale categorie Y (dus: transpositie) zonder enige vormelijke operatie (dus: impliciet). 1. N > V Een zeer productief procédé. Voorbeeld: sleutel wordt sleutelen. Het werkwoord wordt dus gevormd uit het nomen zonder verandering (want bij een werkwoord bekijken we de stam!) [XN + en]V is dus fout! Het moet [XN]V zijn. Het is een productief procédé: bussen, treinen, sporten, vlinderen, gidsen, scheidsrechteren, puberen, ijsberen, plassen, wateren, melken, oliën, hamsteren. De omschrijving die op [XN]V moet volgen is moeilijk te formuleren wegens de range aan betekenissen die deze werkwoorden kunnen hebben: ‘V die iets te maken heeft met X’. Nieuw in 2006: tomtommen, pitchen, kommeren (komkommernieuws brengen), sudokuen, gruiten (groenten en fruit uitdelen), pooieren (pimpen van een auto en zo),… Moeilijke gevallen: a. bankieren is gevormd volgens: [bankierN]V Maar bankier is zelf ontstaan uit: [XN + ier]N ‘persoon die professioneel bezig is met X’ Andere voorbeelden daarvan zijn: herbergier, juwelier, tuinier. b. hakselen is ontstaan uit [hakselN]V, maar haksel op zich is dan weer ontstaan uit [XV +sel]N ‘bijproduct van het X’en’. 2. N > A Bijvoorbeeld: [plasticN]A Andere voorbeelden: nylon, aluminium Productief voor vreemde woorden, maar niet voor endogene woorden, die worden ‘aangepast’. Bijvoorbeeld: ‘plastiek’ > [XN + en]A ; de typische regel voor endogene woorden (hoewel het onderscheid tussen endo-/exogeen meer door aanvoelen dan door historische overwegingen wordt gemaakt). Bij andere woorden zijn dan weer suffixen nodig: bv. stad > stedelijk ; geloof > gelovig 3. A > V Bijvoorbeeld: [rijpA]V : uit het adjectief rijp ontstaat het werkwoord rijpen. Voorbeelden hier: (iets) sterken, zuiveren, kleinen,… Dit procédé is niet meer productief (maar pakweg dichters doen het wel nog, those bastards). In de plaats van dit procédé kwamen concurrerende regels: [ver + XA]V bv. verdikken [op + XA]V bv. opleuken 4. A > N Een jong dier ---> een jong Iets is ruim ---> het ruim van een schip Het was productief voor Nederlandse basissen, nu enkel voor buitenlandse (exogene) woorden: de intellectueel, de industrieel, de delinquent, de liberaal, de dissident, de decadent, het complex. Voor Nederlandse basissen wordt [XA + e]N als vormingsprocédé gebruikt (bv. bejaarde, blinde, gehandicapte). 5. V > N groeien > de groei inzetten > de inzet
aanplanten > de aanplant bouwen > de bouw
etc.
6. V > A Dit vormingsprocédé komt niet voor. Wat bijvoorbeeld wel lukt, is het (on)voltooide deelwoord gebruiken. * [werkV]A [XV + end]A ‘aan het X’en’
4
SAMENSTELLINGEN Samenstellingen omvatten 90% van de nieuwe woorden in het Nederlands. Wat zijn de succesfactoren van dit procédé?
1. GRAMMATICAAL: alle combinaties van substantief, adjectief en werkwoord zijn mogelijk (met wisselende productiviteit) 1.1. A + N Voorbeelden: sneltrein, grootstad, hardhout. [XA + YN]N De leden in de samenstelling zijn altijd ongeleed! Pakweg ‘gelukkig’ en ‘ongehoorzaam’ kom je niet tegen in samenstellingen. ‘A + ’N
bijv. snélle tréin: twee accenten en dus beschrijvend, het is een syntagma. > AN: snéltrein: benoemend > A + ‘N: gele trui, harde schijf, zure regen, grote vakantie
Er vindt dus een accentverschuiving plaats van het beschrijven naar het benoemen van een concept. Bv.
een donkere kamer een gele trui
> >
de donkere kamer de gele trui
Conclusie: A + ’N is de grootste concurrent van AN en komt ook meer voor (in het Duits is het net omgekeerd: bv. volle melk vs. Volmilch). 1.2. N + N Bijvoorbeeld: studentenrestaurant. Recente voorbeelden (2006): pensioenmigratie, perceptiemanagement, personendemocratie (politiek gaat niet meer over partijen maar over personen), peuterpasta (tandpasta voor peuters), piramidezakje (theezakje in piramidevorm), PCHoofttractor, pechhulp (eigenlijk helemaal niet nieuw, maar nu pas in Van Dale), pimpotentie. Opmerkingen: A. Ook hier kunnen we naar het begin verwijzen: bij bijvoorbeeld pensioenmigratie kwamen de referenten al lang voor, maar het wordt nu pas opvallend. Daardoor ontstaat het concept, en daarvoor wordt een woord gecreëerd. B. Soms krijg je een ‘blend’ van vanalles, zoals brunch ontstaan is uit een samengooisel van breakfast en lunch. 1.3. V + N Bijvoorbeeld: werkman 1.4. N + A Bijvoorbeeld: kurkdroog 1.5. V + A Bijvoorbeeld: kakelvers, fonkelnieuw 1.6. A +A Bijvoorbeeld: hoogzwanger, bleekblauw 5
1.7. A + V Bijvoorbeeld: grootbrengen, goedkeuren Recent: scheefhuren (minder huur betalen dan je volgens je inkomen – want zo wordt het in Nederland berekend – zou moeten betalen), groenwassen (bij bedrijven die hun niet-ecologisch imago proberen op te poetsen). 1.8. V + V Bijvoorbeeld: zweefvliegen 1.9. N + V Bijvoorbeeld: houthakken Recent: piekdrinken, fileflirten, bankhangen, bodemvissen (slechte, gezakte aandelen kopen), zandskiën, gsmparkeren. Grammaticaal kan echter zowat alles: - langeafstandsloper - het not-in-my-backyardprincipe -… Opmerking bij de “nieuwe woorden”: die komen vooral uit Nederland. Vlamingen zijn minder assertief, en de Nederlandse taal is hen ook minder eigen. Vroeger werd naar Nederland gekeken als sprak men een vreemde taal.
2. SEMANTISCH-FUNCTIONEEL: Je kunt er vele soorten verschijnselen mee benoemen 2.1. Identificeerbare samenstellingen Samenstellingen als Dutroux-affaire zijn samenstellingen op referentniveau: ze selecteren één referent uit de ‘verzameling’ van alle affaires. Ze halen dan ook het woordenboek niet (want ze zijn niet verankerd in ons conceptueel systeem). Dit is een zéér frequente bron van samenstellingen. Een ander voorbeeld: VT4-programma. Dat is een bepaalde groep programma’s uit de volledige verzameling van programma’s (van referenten), maar geen nieuw concept. Je had evengoed “de programma’s van VT4” kunnen zeggen. Echter, heel soms…: ‘Wordt dit een nieuwe Dutroux-affaire?’ ‘Het zijn weer allemaal VT4-programma’s op VTM.’ Dan krijgen we op conceptniveau (!) een onderverdeling met dergelijke affaires of programma’s! M.O.: Ook woorden als Denderstreek behoren tot deze categorie: ze noemen geen concept. 2.2. Subcategorienoemende samenstellingen Een bepaalde groep referenten wordt een bepaald onderdeel van het concept trein: ‘een goederentrein is een soort trein’. Van deze groep samenstellingen zijn er enkele honderden.
6
2.3. Samenstellingen die een nieuwe categorie noemen luchthaven een luchthaven is een haven schildpad een schildpad is een pad Het procédé:
Andere voorbeelden (bemerk trouwens de gigantische flexibiliteit van de geest op het vlak van dit soort zaken!): ruimteschip, ruimtevaart, luchtvaart, schildpad, zeehond, nijlpaard, vuurdoop, luchtdoop, zonnebad, ruimtewandeling, betonrot (het beton desintegreert, maar ‘rot’ wordt het natuurlijk niet: dat gebeurt enkel met planten). 2.4. Samenstellingen die een nieuwe kijk op een bekend fenomeen bieden Voorbeeld: huwelijksbootje. Het is niet dat mensen die trouwden vroeger in een bootje stapten… het is puur conceptueel (!) ontstaan. Het procédé:
Andere voorbeelden: levensweg, levensbeker, levensdraad, huwelijksgareel, als een steen in de ziekenfondspoel, door de voorlichtingsbomen het aidsbos niet meer zien (soms wordt het inderdaad wat te bont). Merk op dat deze woorden wél in het woordenboek voorkomen. Opmerking De categorieën die hierboven zijn opgesomd zijn natuurlijk niet zonder meer af te bakenen: soms fluctueren de grenzen tussen bepaalde categorieën. Als voorbeeld nemen we orgaanbank. 7
Volgens eenzelfde principe kunnen we de evolutie van het woord baron bekijken. In de loop der tijd werd daarvan oliebaron, textielbaron, cocaïnebaron, … gevormd. Die worden zeer snel rijk – maar zijn niet van adel. We krijgen een –baron2. ‘Olie’, ‘textiel’,… zijn dan stuk voor stuk contradeterminerende determinansen (zie eerder). Eigenaardig genoeg blijft ook ‘baron’ op zich de basisbetekenis oproepen.
3. ONOMASIOLOGISCH: In determinans en determinatum kun je vele soorten informatie kwijt over het benoemde: direct (vb. deel-geheelrelatie in filtersigaret) of indirect (door vergelijking of encyclopedisch gegeven in het determinans) Je neemt de twee belangrijkste kenmerken (X en Y) en stopt die in de naam (XY). Je kan dus uit de naam heel makkelijk afleiden waar het om gaat. Bijvoorbeeld: studentenrestaurant (XY) – een restaurant (Y) voor studenten (X). Soms zit er een kwantificerend element in vervat. Bijvoorbeeld: villawijk geen wijk met een villa, maar een wijk met véél villa’s havenstad geen stad met veel havens, maar een stad met één haven Of een kwalificerend element. Bijvoorbeeld: wijnjaar een jaar met goede wijn merkkledij kledij van goede of dure merken slaapstad een stad waar veel en intens wordt geslapen [XV + er]N
een activiteit die je vaak moet doen om de ‘titel’ te verdienen: werker, fietser,… (hoewel, ‘vaak’: moordenaar,…)
[ge + XN + t/d]A voorbeelden: gelaarsd, gespoord, gemanierd, gespierd, gerokt,… Indirect benoemen door vergelijking vlinderdas Het concept is moeilijk te beschrijven, dus gaan we lenen uit de dierenwereld. schaapwolkjes Idem hier. 8
kikvorsman Moeilijk te beschrijven an sich, want dan zou je het over zwemvliezen, een pak, een duikbril,… moeten hebben. Het is makkelijker het gewoon met een vergelijking te zeggen. bliksem- / mammoetEen snelle X, een grote X. Ooit zullen het prefixen worden. satellietstaat Nog een voorbeeld waarbij het concept moeilijk te verklaren valt en men naar een vergelijking grijpt. -boer Van de gewone basisbetekenis van boer naar ‘persoon die iets verschaft’. In die betekenis wordt het dan als suffix gebruikt. Voorbeelden: visboer, platenboer. Indirect noemen door een encyclopedisch gegeven schuttingwoord Je noemt de kenmerken hier niet in het woord, maakt geen vergelijking, maar verwijst. Hier: “een woord zoals je dat vindt op schuttingen”. Andere voorbeelden: mannequinmaten (maten als van een mannequin), kamertemperatuur, smyrnatapijt. Indirect noemen door een eigennaam in het eerste deel pyrrusoverwinning Je verwijst niet naar die ene overwinning, maar naar een sóórt overwinning (met name een overwinning waarbij grote verliezen worden geleden). Ander voorbeeld: hitlersnorretje. Dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld Dutroux-affaire, een identificerende samenstelling: hier wordt wel degelijk naar één affaire verwezen. matheuseffect Veel sociale maatregelen die voor een bepaalde categorie bestemd zijn, worden door hen net het minst gebruikt. Wie al heeft, krijgt net nog meer.
9
AFLEIDINGEN Zeer veel types, vooral van suffigering (iets minder prefixen), maar ook hier weer met wisselende productiviteit. Restricties op de basis van het procédé: FONOLOGISCH Voorbeelden [XV + erig]A
[XV + er]N
‘geneigd tot te veel X’en’
vleierig, spelerig maar: *twijfelerig (als er een doffe syllabe op het eind van de stam staat, passen we de regel niét toe.) Wat voor *twijfelerig geldig was, geldt ook hier: *bedeler ---> bedelaar *handeler ---> handelaar [‘er’ en ‘aar’ zijn voorbeelden van allomorfen] Merk op: - we zeggen ‘leraar’, terwijl ‘lerer’ volgens de regels hierboven wel degelijk mogelijk was. - net omgekeerd: ‘schilder’ terwijl het toch ‘schilderaar’ zou moeten zijn? Neen! Schilder komt immers van ‘schilden’, niet van ‘schilderen’. schildN > [XN]V > [XV + er]N > [XN]V
MORFOLOGISCH [ge + XV]N
[XA + iteit]N
impliciete transpositie tot ‘schilden’ omvorming tot ‘schilder’ impliciete transpositie tot ‘schilderen’
‘het herhaald irriterend X’en’
gezaag, geloop, gedoe (behalve bij dierengeluiden: daar is niet per se een ondertoon van irritatie aanwezig: gemiauw, gehinnik) Deze regel verdraagt geen gelede woorden met een prefix: *geomkoop, *geontsnapt,… voorbeelden: banaliteit, loyaliteit, illegaliteit Deze regel verdraagt geen Germaanse stammen. Voor Germaanse stammen is er [XA + heid]N. Bijvoorbeeld: verlegenheid, dorheid, tederheid. Ook hier afwijkingen, bijvoorbeeld stommiteit. Er is soms aanleg voor meer: diversheid, banaalheid, stabielheid. Eénzelfde ‘verdeling’ krijg je bij de prefixen ‘on-‘ en ‘in-‘. Eventueel met vormvarianten: zo wordt *inpopulair impopulair, en *inlegaal illegaal.
SEMANTISCH [XN + e]V [XN + ster]N
‘vrouwelijke X’ (semantische restrictie: X moet een persoonsnaam zijn.) hier geen persoonsrestrictie: wetenschapster, sportster, VLD’ster. 10
Vele potentiële woorden blijven (vooralsnog) ongevormd omdat er geen behoefte is aan die woorden: de benoemde concepten zijn maatschappelijk niet relevant genoeg, of er bestaat al een woord voor het concept in kwestie. [on + XA]A [ge + XV]N [be + XN]N [(XA/T)YN + ig]A
ondiep, onverstandig,… bijvoorbeeld niét bij kleuren gehark,… zijn mogelijk, maar té toevallig om in het woordenboek te komen bevoorraden, bebossen,… maar niét *bepennen, *bepapieren,… bolwangig (‘voorzien van bolle wangen’), kortharig, veelkoppig, driemotorig, veelkleurig,… Deze regel is zéér productief. Merk op: Je hebt ‘kortharig’, en ook ‘harig’. Je hebt ‘blauwogig’, maar niét ‘*ogig’. *ogig is wel mogelijk, maar niet relevant: want iedereen heeft ogen (allez, de meesten toch). Je hebt ‘veelkoppig’, en ook ‘koppig’ (zij het in een andere betekenis).
Uiteindelijk worden veel woorden niet gevormd omdat er nu eenmaal al een woord voor bestaat. Bv. [XV + ing]N
‘het X’en’ aanvaarding, werking,… Dit zijn de zgn. ‘nomina actionis’: substantieven die de handeling uitdrukken.
Bv. [XV]N
bv. groei.
Je hebt aanvaring, maar niet *varing (wel: vaart). Je hebt tegemoetkoming, maar niet *koming (wel: komst). Je hebt ontvluchting, maar niet *vluchting (wel: vlucht). Waarom zeggen we dan niet gewoon ontvlucht of tegemoetkomst? Dat komt door het leven van woordvormingsregels.
Merk op: Alles over restricties geldt niet alleen voor afleidingen, maar a fortiori ook voor samenstellingen. Een dom voorbeeld: microfoonkrijt bestaat niet, omdat het maatschappelijk niet relevant is. 11
ANDERE WOORDVORMINGSTYPES 1. ‘Back formation’ = de creatie van een basis uit een afgeleid of samengesteld woord. Voorbeelden: tekstverwerker/tekstverwerking Het werkwoord ‘tekstverwerken’ kwam pas later tot stand. bloemlezen ‘Bloemlezing’ bestond al héél lang, maar het werkwoord ontstond pas veel later. ‘Bloemlezing’ is overigens een gewone samenstelling: bloem + lezing < lezen ‘verzamelen’. hongerstaken ‘Hongerstaking’ bestond het eerst, en tussenin was ook al ‘hongerstaker’ ontstaan. Op dezelfde manier ook teambuilden uit teambuilding/teambuilder ; trendwatchen uit trendwatching/ trendwatcher ; babysitten uit babysit(ter). 2. Morfeemvervanging Voorbeelden: (a)
heroveren uit *herveroveren. Dat laatste klinkt namelijk nogal zwaar (hoewel: herontdekken, hergebruiken kunnen dan weer wél).
(b)
bootjesvolk (een rijk, arrogant volkje dat met hun plezierbootjes maar rustig rondvaart) is ontstaan uit klootjesvolk (het rijke en arrogante volkje tout court).
(c)
e-tail is ontstaan uit retail. De retail is de kleinhandelsector met fysieke winkels, de e-tail is hetzelfde, maar dan via het internet. E-tail is echter een nonsenswoord als je niet weet dat het van retail komt.
(d)
cyberpreneur uit entrepreneur.
€
monokini en demikini (topje zonder bandjes) uit bikini (terwijl dat eigenlijk niets met bi (2)-kini te zien had, maar met het eiland Bikini).
(f)
narrowcasting (voor een nichemarkt), podcasting, netcasting,… uit broadcasting. Dit zijn echter geen onbevangen samenstellingen – de referentie aan broadcasting blijft aanwezig (paradigmatische woordvorming).
3. Blends Voorbeelden: o brunch uit breakfast & lunch o smog o botel uit boothotel o stopera uit ‘stadhuis en opera’ o champost uit champignoncompost (want dat lusten die Nederlandse tuintjes wel) o chrislam uit christendom en islam, de bewuste menggodsdienst in Nigeria om de strijd tussen de twee religies de wereld uit te helpen. o burkini uit de combo van boerka en bikini o echtbreukeling uit de combinatie van echtbreuk en schipbreukeling Deze ongewone woordvormingsprincipes zijn de laatste jaren in opmars – vnl. in Nederland. 12