Nederlandse Antillen; Bovenwinds betrokken E.G.O. op de Antillen De Indianen waren niet onverdeeld gelukkig met de komst van de Nederlanders in 1631. De Nederlanders hebben de afgelopen jaren regelmatig in hun maag gezeten met de gevolgen van het koloniale erfgoed. En nu, ten tijde van heftige discussie over de relatie tussen Nederland en de Antillen, opent zich een nieuw perspectief. Mijn betrokkenheid ontstond door een ontmoeting met een enthousiaste schooldirecteur van St. Maarten. Hij was geïnteresseerd in het ErvaringsGericht Onderwijs en wilde een andere toekomst voor ‘onze’ kinderen. Een kanteling… van dictaat naar interesse voor elkaar, van voordoen naar samen doen… Een stukje Nederland in de Caribbean Sint Maarten is een stukje Nederland in de Caribbean. Het grootste bovenwindse eiland is in tweeën verdeeld. Toen de Nederlanders in 1631 voet aan wal zette, dachten ze dat het onbewoonbaar was. Er bleken echter 14 Franse gezinnen aan de westzijde te wonen. Volgens een legende is het eiland verdeeld door een loopwedstrijd. De partijen vertrokken op een bepaald punt en liepen in tegengestelde richting om het eiland. Waar ze elkaar tegenkwamen trokken ze een denkbeeldige lijn naar het beginpunt. De Fransen liepen harder en kregen St. Martin, een groter deel. Maar Nederland kreeg de zoutpannen, en dus het rijkste gedeelte. Op St. Maarten wonen ruim 40.000 mensen. Het Nederlandse deel is 36,7 km2. Het eiland bestaat momenteel voornamelijk van het (cruise-)toerisme. Het hedendaagse leven staat in schril contrast met dat van honderd jaar geleden, toen de suikermolens draaide, ossenkarren over de kronkelende wegen trokken en er veel bedrijvigheid was bij de zoutpannen. Een schoolvoorbeeld Zo‟n acht jaar geleden kwam ik in contact met Henri Brookson, toenmalig directeur van de Sr. Marie Laurenceschool. Een kleine basisschool in Middle region. Hij was geïnteresseerd geraakt in het ErvaringsGericht Onderwijs. We bezochten in Nederland een aantal E.G.O.scholen, deelden onze ervaringen en ik vloog mee naar zijn „friendly island‟. Het was niet lastig om verliefd te worden op de st. Maartenaren, het eiland, de zee en de zon. Iedereen lijkt erg relaxed en het leven trekt er (als je niet al te goed kijkt) feestend aan je voorbij. De klus die geklaard moest worden was daarentegen erg complex. En de politieke en economische onrust vermoedde niet veel goeds voor het onderwijs. Brookson roeide onvermoeibaar met zijn enthousiaste leerkrachten tegen de stroom in. Hij bezocht met zijn team scholen en congressen in Nederland en implementeerde de vijf werkvormen uit het E.G.O.-concept. Elk jaar begeleidde ik de school een week, hield lezingen en verzorgde er de basiscursus. Inmiddels bezitten zo‟n honderd leerkrachten het certificaat „Oriëntatie op de principes van het E.G.O.‟ De leerkrachten van de Sr. Marie Laurenceschool hadden veel aandacht voor hun leerlingen. Het aanbod was over het algemeen nog niet erg gedifferentieerd, maar er werd erg goed gekeken naar de behoeften van de kinderen. Om zicht te krijgen op „wat kinderen werkelijk nodig hadden‟, was het vooral van belang om de thuissituaties te kennen. De kinderen voelden zich thuis op school. Er werd veel samen gezongen, gedanst en gebeden. De jaarlijkse „fundraising‟ trok honderden bezoekers en bracht veel geld en enthousiasme op. Contractwerk en de ateliers werden uitgeprobeerd. Een voorbeeldschool ontwikkelde zich.
Tijd voor kansen Omdat de economie op het toerisme draait wordt er door een groep mensen snel en veel geld verdiend. Een grote groep moet het met veel minder stellen. De politieke situatie is onrustig. De berichtgeving in Nederland is vaak gericht op de problemen: criminaliteit, drugshandel en corruptie. Dat is niet geheel onlogisch, maar bedekt de rol van de Nederlandse staat. (Vergelijk het met de Franse kant). Wat heeft de Nederlandse overheid gedaan aan de structurele verbetering van het leven van de Antilianen? Hoe hebben ze de infrastructuur aangepakt? Hoe hebben ze afgestemd op de werkelijke behoeften van onze eilandbewoners? En hoe was de verhouding tussen beslissen en samenwerken? De Sint Maartenaren hebben zich uitgesproken voor een status aparte. Volledig zelfstandig lijkt geen optie en de oude koloniale betrekkingen zijn aan beide zijden frustrerend gebleken. Tijd voor een andere politiek (waar kennen we dat van…) Tijd voor nieuwe kansen. Tijd om te kijken naar de mogelijkheden… Tijd om er te komen Op St. Maarten wordt gezegd: “Tijd is niet gegeven om ergens op tijd te zijn, maar om er te komen.” De tijd vergleed op het ritme van de meringue. Het werd winter, zomer en het bleef 30 graden. Het team van de Sr. Marie Laurenceschool veranderde van samenstelling en wisselde van directeur en daarmee stagneerden de ontwikkelingen. Een ander eiland-gezegde leek ons motto te worden: „Geef een man een vis en hij heeft een dag te eten. Leer een man vissen en hij heeft heel zijn leven te eten.‟ Leerkracht en E.G.O.-enthousiasteling Ria Uiterloo vloog na een jaar afwezigheid terug naar het oude nest. Samen met Jessie Hodge pakten ze de draad weer op. Jessie werd directeur van de Sr. Marie Laurenceschool en samen richtten ze met Henri Brookson de Stichting E.G.O. St. Maarten op. Ik schreef het begeleidingsplan en samen initieerden we de doorstart. Als de E.G.O.-stelling: “Betrokkenheid is niet mogelijk als het welbevinden laag is” ooit bewezen is, dan was het hier. Maar belangrijker: Het enthousiasme van de leerkrachten was bepalend. Het was bij de kinderen ook weer direct zichtbaar. E.G.O. heeft geen tijd nodig. Het kan altijd vandaag starten! Funderend onderwijs Het ministerie heeft bepaald dat alle scholen op de Antillen „funderend onderwijs‟ moeten gaan verzorgen. De grondgedachten van het beleidsstuk hebben een constructivistische aard. Dat geeft perspectief. Leerkrachten en beleidsmakers weten echter termen als „aansluiten bij de belevingswereld van het kind‟, „differentiatie‟ en „hoekenwerk‟, in willekeurige volgorde aan elkaar te plakken. Het concept ErvaringsGericht Onderwijs verbindt deze gedachten en geeft richting aan een werkbare praktijk. De unieke criteria van het concepten het uitgangsgegeven dat je gericht bent op de ontwikkelingen vanuit de ander, zijn hier bittere noodzaak. De Stichting heeft tot doel om het E.G.O. op St. Maarten te verbreiden. Als meest adaptieve exponent van het „funderend onderwijs‟ is het concept bij uitstek in staat om antwoorden te geven op de complexe praktijk van alle dag. De Sr. Marie Laurenceschool is pilotschool en wordt tweejaarlijks intensief begeleid. Verschillende leerkrachten lopen er stage en brengen hun ervaringen met enthousiasme over aan hun collega‟s. Veel leerkrachten hebben de basiscursus al gevolgd en een paar scholen gaan ook nu een begeleidingstraject in. De eerste Nederlandse Pabostudenten met E.G.O-specialisatie gaan er nu stage lopen. Het E.G.O.
leeft… nu ook tussen restaurants, hagedissen, carnaval, cruiseschepen, casino‟s, pelikanen, palmbomen, cocktails, stranden en prachtige kinderen. Een week op de Sr. Marie Laurenceschool Het is maandagmorgen 6. 45 uur. Ik verlaat het Oysterbayhotel. De zon is een streep boven de eilandjes aan de horizon. Als ik mijn auto tien minuten later bij de Sr. Marie Laurenceschool parkeer herkennen de eerste kinderen me van de vorige bezoeken. Ze geven een high-five of „een groetende vuist‟, zwaaien, lachen of omhelzen me innig. “Now I feel good,” is de niet alledaagse begroeting van een van de bovenbouwmeisjes. Na elf uur vliegen en een warme onrustige nacht ben ik weer thuis. Het is meer dan een welkom. Dat staat overigens wel op het bord dat op de buitenmuur hangt. “Welkom meester Marcel en Juffrouw Liesbeth” Alle kinderen verzamelen zich in de gymzaal voor de weekopening. Dat verloopt rustig en gezellig. Sinds vorig jaar is de schoolbel afgeschaft. De kinderen kunnen bij aankomst even spelen, kletsen of al aan hun werk beginnen. Jessie heet alle kinderen en leerkrachten welkom. Voor mij en een collega-leerkracht die stage komt lopen vraagt ze applaus. Er wordt gebeden. Het volkslied van St. Maarten wordt met het hand op het hart gezongen en enkele kinderen vertellen over een bijzondere gebeurtenis. Dan klinkt het „happy birthday‟ nog voor de jarigen. Het is niet moeilijk om die eruit te pikken. Het zijn de kinderen die hun „eigen kleren‟ aanhebben. De rest heeft een schooluniform. (De eenheidskleding stond me tegen tot ik de tegenstellingen vanuit de thuissituaties zag.) Dan begroeten alle klassen me één voor één met een lied of een dans. De week is begonnen. Zo bang als een kreeft Het schoolgebouw heeft twee verdiepingen. Groep 1 tot en met 4 is onder gehuisvest en groep 5 tot en met 8 boven. Gesprekken, spelletjes en instructies starten in de kring. Ventilatoren houden de temperatuur dragelijk, maar bemoeilijken het gesprek. Als ik groep 5 binnenkom zeg ik (uit een gewoonte dat ik alleen ken van hier): “Goodmorning children.” De hele klas dreunt: “Goodmorning teacher. How are you?” Ik (zonder na te denken, maar met plezier): “I‟m fine. Thank you. And you?” “I‟m fine. Thank you teacher.” De klassikale dreun had, naar mijn ervaring, de eerste jaren iets mechanisch en onechts. Maar de vriendelijke sfeer (je moet er de stralende kraalogen bij voorstellen) heeft het van begin af aan gewonnen. Natuurlijk wordt het antwoord ook gedreund door kinderen die het niet goed maken. Maar de mimiek verraad dat direct. Ik zit nauwelijks of Shanice uit groep 7 komt vragen of ik koffie lust. De kinderen kunnen snel aan de slag. Ze hebben allemaal een contractbrief waar hun werk op staat. Het werk ligt klaar en ze weten wat ze moeten doen. Over het algemeen werken ze met plezier aan hun taken. In groep 7 lezen de kinderen één keer in de week in niveaugroepjes en regelmatig vrij. Op de leesplank staat een allegaartje aan boeken. „Pim, Frits en Ida‟van Bomans en de „non stop serie‟ zijn jeugdsentiment voor me. Ze staan tussen nog veel oudere Arubaanse uitgaven, maar ook de zoeklichtserie en enkele Roald Dahl klassiekers. De Sr. Marie Laurenceschool heeft Nederlands als instructietaal. Dat is voor kinderen uit taalzwakke milieus niet eenvoudig. Het bemoeilijkt bijvoorbeeld ook het rekenen. (Wat te denken van de redactiesom: “Henk heeft 8 spritskoeken. Hij heeft drie vriendjes. Hoeveel spritskoeken krijgt een ieder?”) In groep 6 zijn drie kinderen bezig met een invuloefening „Nederlandse gezegden‟. Als ze me roepen hebben ze al liggen: „Zo wit als sneeuw‟ en „Zo groen als gras‟. Ze moeten er nog
achttien en hebben over het algemeen geen idee wat bij elkaar hoort. Terwijl ik de opdracht bekijk, hoor ik ze raden: “Zo bang als een… kreeft… een glas… een vaatdoek.” “Nee joh, roept de kleinste, loopt weg en komt terug met een handdoek.” “Dit is een vaatdoek.” “Handdoek,” zeg ik. “Ja zegt hij: “Handdoek.” Om 10.15 uur eten ze samen en gaan dan naar buiten. De meeste kinderen spelen klap- of tikspelletjes, kletsen met elkaar of honkballen op een aangrenzend veldje. Na de pauze wordt van werkvorm veranderd. Sommige groepen hebben ateliers. In het handenarbeidlokaal wordt gefiguurzaagd. Andere groepen hebben vrije keuze. De kinderen maken een keuze uit de mogelijkheden die op het bord staan. Ze maken hun contractwerk af, doen een spelletje of overleggen een eigen plan met de leerkracht. In een andere groep start de projectwerktijd. De kinderen hebben boeken en computers ter beschikking om volgens een vast stramien werkstukken te maken. De computer met internetverbinding is het meest in trek. Door de week heen wisselen de werkvormen en het gebruik van de lokalen. Bang op de bank Het is dinsdag. De hitte is naar binnen geslagen en vertraagt m‟n tempo. Ik loop in de pauze op de eerste etage als Ria me roept. Ze staat bij het hek en heeft een kind vast. Een grote groep kinderen beweegt zich onrustig om hen heen. Ik versnel mijn pas en zie dat Cartino zijn vuisten stevig om de spijlen van het hek geklemd heeft. Er is gevochten en hij staat volledig verkrampt. Ria krijgt hem met geen mogelijkheid los en Cartino is niet meer voor rede vatbaar. We vragen de kinderen te vertrekken en geven hem de keuze of hij zelf meeloopt of dat ik hem op zal pakken. Hij wendt zijn hoofd af. Ik pak hem op en draag hem de trap op naar de teamkamer. Zijn betraande woeste gezicht en verkrampte vuisten vragen om een afkoelingsperiode. Ik haal wat drinken en ga bij hem zitten. Jessie komt binnen, neemt plaats en vraagt hem in alle rust of hij nu wil praten of liever later. Heel zachtjes zegt hij dat hij nu wel wil. Hij vertelt over de ruzie met Malice, waar anderen zich mee gingen bemoeien. Als Jessie op een gegeven moment vraagt of ze zijn tante even zal bellen (Cartino woont, zoals zoveel kinderen niet bij zijn ouders) begint hij hartverscheurend te huilen. We krijgen de indruk dat dit niet louter voortkomt uit dit conflict, maar dat het veel „dieper zit‟. We laten hem uithuilen en vertellen hem dat we het belangrijk vinden dat Malice dit ziet en weet. Jessie haalt haar erbij. We vertellen hen dat ze niet in discussie mogen en dat we niet meer praten over de ruzie. We vragen aan Malice of ze ziet hoe Cartino het maakt. “Hij is verdrietig,”zegt ze. “En in de pauze was hij kwaad.” We vragen haar hoe dat zou kunnen. Ze snapt het precies en vertelt dat je achteraf vaak moet huilen over situaties waarin je boos bent geweest. “Omdat het vervelend is waar je boos om wordt en omdat je niet boos wilt zijn…” Cartino is rechter gaan zitten. Jessie vraagt of het klopt. Hij knikt tevreden. Hij wil zelf niet aangeven hoe hij zich voelt. Jessie vertelt wat zij denkt en hij bevestigt het steeds. Beiden geven ze aan dat ze elkaar begrijpen en dat dat waarschijnlijk voldoende is om prettig verder te kunnen. Het benoemen van de emoties, zonder een verklaring van het conflict, bleek de sleutel tot een goed vervolg. Als ik een uur later in het computerlokaal kom zie ik Cartino en Malice bij elkaar zitten. “We gaan samen een project maken,” lacht Malice. Terug naar je vrienden In groep 5 hebben teacher Jasinta en ik de klas heringericht. De kasten staan niet meer tegen de muur, maar zijn afscheidingen voor hoeken waar groepjes van vier kinderen rustig kunnen werken. De meeste kinderen en Jasinta zijn erg blij met de rustige werkplekken. Love-Lee en Katanga zijn zichtbaar minder gelukkig. Zij hadden een aparte werkplek en zitten nu als enige echt gescheiden van de rest. Love-Lee komt naar ons toe en beklaagt zich. We vragen wat hij wil. Hij weet precies bij wie hij wil zitten. Jasinta kijkt me aan. Ik snap meteen waarom hij
niet bij dat clubje zit. Ik overleg met haar de strategie. We stellen Love-Lee voor dat hij het mag proberen als hij het echt wil, op voorwaarde dat ze prettig en goed samenwerken. Als dat niet lukt, neemt hij tijdelijk weer zijn aparte plek. Met een brede grijns betrekt hij zijn nieuwe plaats. Katanga werkt niet meer. Ik vraag hem wat er is. Uiteraard wil ook hij aansluiten. Jasinta noemt de namen nog eens achter elkaar op. De onmogelijkheid klinkt er in door. Toch besluiten we, onder onze voorwaarden, de verantwoordelijkheid bij de kinderen te laten. Ook Katanga sluit aan. Tot verbazing van Jasinta werken ze hard en corrigeren elkaar, om te voorkomen dat iemand weg zou moeten. Aan het einde van de dag geven ze allemaal aan dat het fijn was, dat ze hard gewerkt hebben en dat ze zo graag door willen gaan. De juf sluit er zich van harte bij aan. De volgende ochtend starten ze in de kring met een dierengeluidenspel. Love-Lee maakt steeds storende geluiden en roept dat hij het stom vindt. Jasinta vraagt hem uit de kring te gaan om even iets voor zichzelf te doen. Als de kinderen in de hoeken gaan werken, zegt ze hem dat hij pas aan moet sluiten als hij voor zichzelf weet dat het goed kan verlopen. Na een half uur komt hij naar haar en zegt te willen starten. Zijn werkhouding is een lust. Van zijn recalcitrante gedrag is niets meer merkbaar. Jasinta deelt het succesverhaal met haar collega‟s Van speelplaats tot plaats om te spelen Liesbeth Spigt heeft zich deze week volledig op groep 1 tot en met 4 gericht. Het verrijken van de hoeken heeft een hoge prioriteit. Ze wil binnen aan de slag. Daarvoor is het handig als de kinderen buiten kunnen spelen. Maar de kleuters gaan (lees: gingen!) slechts een half uur naar buiten als iedereen pauze heeft. De meeste kleuters hangen dan in het klimrek. Niet omdat het zo‟n topattractie is, maar omdat er geen andere speelmogelijkheden zijn. Liesbeth loopt met onderbouwcoördinator Vivian naar de schuur om materialen voor de klas uit te gaan zoeken en strandt op karren, kruiwagentjes, ballen, pittenzakjes, rekken en touwen. Als ze me roept heeft ze haar plan al klaar. Morgen voordat de kinderen naar buiten komen, gaan we de buitenspeelplaats „een beetje veranderen‟. De volgende ochtend halen we de hele berging leeg. Vivian heeft uit de gymzaal nog een trampoline, valmatten en hoepels gehaald. We trekken de waterbakken naar buiten en vullen ze. De speelplaats is een plaats geworden om te spelen. Als we de deuren openen en de kinderen uitnodigen, lopen de eersten in een rijtje naar de bank. Daar gaan ze zitten . Als ze omkijken en zien dat de anderen al aan het springen zijn, of met hun handen in de waterbak zitten, vliegen ze uit. De kleuters gillen van genot. Ze rijden, springen, gooien, huppelen, hockeyen, hoelahoepen en rollen van het ene spel in het andere. Het enthousiasme is nauwelijks te verwerken. Bij de waterbak is binnen de kortste keren iedereen drijfnat. Een klein bedje scheurt, omdat een kleuter dacht dat het ook een trampoline was. Nadat we genoten hebben van het nieuwe attractiepark, beginnen we binnen aan de grote verhuizing. De speelplaats van groep 1,2 en 3,4 zijn door een hek gescheiden. In de pauze proberen kinderen van groep 3,4 speelgoed door het hek te trekken. De aantrekkingskracht is enorm. Wie wil er nou niet zijn, waar welbevinden en betrokkenheid hoogtij vieren. Aan het einde van de dag wisselen de leerkrachten met de kinderen en later met elkaar de ervaringen uit. De kleuters raken niet uitverteld tegen hun ouders. We stellen vast dat de speeltijd voor de kleuters op het rooster komt. Groep 1 haalt de spullen uit de berging en speelt ermee tot groep 2 buitenkomt. Zij zetten na de speeltijd alles weer terug. Het hek wordt verzet, zodat groep 3 en 4 in de pauze ook gebruik kunnen maken van de materialen. Het wachten is op een reactie uit de bovenbouw… Beroemd in Nederland Tijdens mijn vorige bezoek werden Jean René en Angelica door Ria onder mijn aandacht gebracht. Zij waren in de klas nauwelijks te handhaven. Contractwerk was niet voor „dit soort kinderen‟ uitgevonden. Ze grepen elke werkvorm aan om niets te doen en dat het liefst met
anderen. Beiden konden ze erg agressief reageren op gedrag van kinderen of reacties van leerkrachten. Ik was al een tijdje in hun klas toen ik Angelica wat vroeg. Ze hield haar hand voor haar gezicht en antwoordde niet. Met mijn digitale camera liep ik naar Jean René en maakte, zonder dat hij het in de gaten had, een foto van hem. “Heb je de slimste jongen van de klas al gezien?” vroeg ik. Hij keek me stoïcijns aan. Toen ik mijn camera draaide en hij naar zijn foto keek deed hij moeite om niet te lachen. Ik bleef hem aankijken, maakte een nieuwe foto en vroeg hem: “Heb je de knapste jongen van de klas al gezien?” “Hoe doe je dat?” Ik had zijn nieuwsgierigheid gewekt. “Heb je het mooiste meisje van de klas al gezien,” vroeg ik en knipte van afstand een foto van Angelica. Jean René moest lachen en wees naar Angelica. Zij kwam meteen en vroeg wanneer ik die foto gemaakt had. Zij bestudeerde de camera en ik vroeg hen of ze me wilde helpen om de school in beeld te brengen. Even later maakten ze foto‟s en schreven een verslag over hun dagindeling. Eerst in het Engels en daarna vertaalden ze het in het Nederlands. Op vrijdag maakte Jean René een foto van alle kinderen van de school. Hij glunderde het weekeinde in. Om hen te bedanken zocht ik ze „s zaterdags op. Jean René was verlegen en Angelica trots. Ik heb hun tekst en foto‟s gepubliceerd in „Egoscoop‟. Bij terugkomst overhandig ik hen tijdens de weekopening de foto‟s, de publicatie en een cadeautje. Zij krijgen een daverend applaus. Jean René en Angelica zijn beroemd in Nederland en de kinderen uit groep 8 vertelden dat ze trots waren op het tweetal. Daar gingen ze zich anders door gedragen. En daar heeft iedereen plezier van… langer dan de tijd die je nodig hebt om een foto te maken. Scheiden is niet nodig Op donderdag word ik aan tafel gevraagd bij een stel giebelende bovenbouwmeisjes. Ze vertellen me dat Moraily verliefd op me is en vragen me bijna plechtig of ik wil trouwen. Van onder haar kralenkapsel kan ze niet meer stoppen met lachen. Ik neem de ceremonie die volgt serieus. We trouwen tussen de redactiesommen en het niveaulezen door. Bij mijn vertrek op vrijdag omhelst ze me. Ik vraag of we niet beter kunnen scheiden. Dat zou het leven kunnen vergemakkelijken. “Hoezo?” reageert ze verbaasd. “Je komt in oktober toch weer terug…” en lacht de poort uit. Op het briefje, dat ik later via de leerkracht krijg, staat geschreven: “Ik mis jou al. Gaat het wel met jou?” Sr. Borgia volgt Volgend op de Sr. Marie Laurence-begeleiding, start ik bij de Sr. Borgiaschool. Directeur Jackie Green heeft E.G.O.-scholen in Nederland bezocht en het hele team heeft vorig jaar de basiscursus gedaan. Ze willen Contractwerk gaan implementeren. Naar aanleiding van de cursus zijn de eerste experimenten al begonnen. (Maar de ervaring is dat workshops van externen tot weinig consistente veranderingen leiden. Meestal komt iemand een inspirerend verhaal vertellen, vertrekt en ziet niet dat de veranderingen nihil zijn.) De klassen zijn voorzichtig anders ingericht. De kinderen werken in groepjes. Maar de indeling is open en het aanbod nagenoeg klassikaal. Het team heeft hoge verwachtingen. Na de cursus en de tussentijdse bezoekjes aan de Sr. Marie Laurenceschool hebben ze hun vragen al klaar. Ik bezoek na de weekopening op maandag (waar de kinderen ook met hun hand op het hart en het gezicht naar de vlag het prachtige volkslied zingen) met Jackie alle klassen. In het nagesprek blijken de nadelen van zowel het klassikale als het adaptieve onderwijs aanwezig. De leerkrachten proberen te differentiëren. Maar omdat de kinderen en de leerkracht elkaar de hele dag zien spreken ze elkaar de hele dag op „alles‟ aan. We verschuiven de kasten en zetten de groepjes in hoeken. Het nadeel dat je de kinderen niet allemaal de hele dag ziet, blijkt al snel een voordeel. De kinderen geven aan dat de juf minder
praat, dat het rustiger is en dat ze genieten van hun privacy. Opvallend is dat een aantal kinderen aangeeft graag alleen te zitten. In de loop van de week geven we „in volle vaart‟ contractwerk vorm. Contractbrieven worden gemaakt. Instructies worden met de vijf betrokkenheidverhogende factoren voorbereid en „aflopend‟ gegeven (de kinderen die aan de slag kunnen, vertrekken.) In evaluatiekringen worden de (wenselijke) veranderingen besproken. De leerkrachten maken lange, slopende dagen, maar ervaren aan den lijve dat betrokkenheid tijdvergetend is. Ouders horen enthousiaste verhalen en zelfs de secretaresse ervaart een gedrevenheid, die ze met heerlijke lunches beloond. Op vrijdag zijn de klassen ingericht met hoeken, een vaste kring en een instructietafel. De contractbrieven voor de week erna liggen klaar. De leerkrachten gaan moe maar voldaan naar huis. Er zijn veel kinderen die met klem hebben gevraagd of het volgende week toch „echt zo doorgaat‟. Er is een goede reden om maandag weer naar school te komen. Reacties van leerlingen Aan het einde van de week (zie „de praktijk‟) geven de kinderen van beide scholen hun reacties op de veranderingen (of: “de grote verandering” zoals vele kinderen het in hun verslag noemen.) Ze zijn zeer positief over het experiment. Enkele evaluaties: “Het leukste vind ik dat niemand mij in de klas nog kan zien.” “We hebben nu eindelijk wat privacy. De kasten zijn open en staan dichtbij. Ik kan nu opstaan en een boek pakken zonder de klas te storen.” “Ik vind Contractwerk een goed idee, want we praten nou meer over het werk.” “Ik heb nu meer tijd om te tekenen, een boek te lezen en mijn huiswerk af te maken.” “Ik leer nu sneller, omdat ik door kan werken. Ik hoef niet op de anderen te wachten.” “Er is niet meer zoveel lawaai.” “Je hoeft niet meer te wachten op de juf.” “Je doet veel meer dingen op één dag.” “Je kunt nu discussiëren met je buurman.” “We mogen nu gaan zitten waar we willen. Dat is veel fijner.” “De juffrouw praat nu veel minder.” “Zo wil ik blijven werken, ook op de middelbare school.” “De nieuwe aanpak is beter dan de oude. De oude aanpak was niet goed, omdat als de juf op het bord iets uitlegde iedereen zat te praten. Nu zit iedereen in de kring en gaat het heel goed. Misschien heeft niet iedereen dezelfde mening, want de juf kan nu steeds zien wie oplet en wie niet.” De kritische geluiden als: “De open plek in het midden van de klas is te groot.” en “De kring is niet goed rond; niet iedereen kan elkaar zien.” en “Ik heb niet de plaats die ik graag wil…” zullen tijdens de wekelijkse meeting moeten worden besproken en samen opgelost. Er is ook kritiek die de tand des tijds nog moet doorstaan. Michael schrijft: “Ik vind het fijn dat ik gewoon op mag staan en aan een andere taak mag beginnen. Maar ik houd niet van de regel dat je zonder te vragen naar de w.c. mag. Want sommige kinderen willen gewoon op en neer lopen.” Reacties van de leerkrachten De leerkrachten geven aan dat het enthousiasme van de kinderen niet meer mag stoppen. Ze hebben een zware week achter de rug. Het klimaat maakt lange werkdagen er niet
gemakkelijker op. Maar de ingeslagen weg zal worden gevolgd. Het vuur is niet meer te doven. Enkele reacties: “De kinderen zijn aandachtiger bij de instructies.” “Ze moedigen elkaar aan om op te letten.” “Leerlingen zeggen vaak dat ze het prettiger vinden.” “Ze vertellen veel meer over school tegen hun ouders.” “Kinderen die voorheen niet geïnteresseerd waren en hun werk „nooit afhadden‟, worden uitgedaagd omdat ze sommige taken zelf mogen kiezen tussen de verplichte taken door.” “Het is wel vreemd om niet meer zoveel aan het woord te zijn.” “Het is verbazend waartoe kinderen zelf in staat zijn.” “Ze kunnen niet alleen goed in groepjes werken, maar ook prima aangeven wat ze graag anders willen, zodat het beter loopt.” Het enthousiasme van de leerkrachten en de kinderen slaat op elkaar over. Sommige leerkrachten moeten nog wennen aan hun nieuwe rol en het feit dat enthousiasme soms ook tot meer drukte leidt. Opvallend zijn de talrijke complimenten die kinderen en leerkrachten elkaar maken. Orde- en motivatieproblemen zijn nagenoeg verdwenen. Maar hoe prettig de zilte bries ook is, betrokkenheid komt niet aanwaaien. Interne ondersteuning blijft nodig. En het criterium: succesverhalen die over de teamtafel vliegen! Als we in het weekeinde door Philipsburg lopen, komen er regelmatig kinderen aangelopen. Ze geven een hand of omhelzen ons. Het liedje dat ik ze heb aangeleerd klinkt steeds als begroeting. “De hele familie moet het de hele dag aanhoren,” lacht een moeder, “Opa kan het al bijna helemaal meezingen.” We verlaten „friendly island‟ met het vertrouwen dat het welbevinden en de betrokkenheid van onze kleine vrienden elkaar blijft versterken. En zien uit naar het weerzien. Marcel van Herpen