EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 10.VII.2007 C(2007) 3231 def.
Betreft:
Steunmaatregel N 291/2007 - Nederland Het Nederlands Fonds voor de Film - Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm en Suppletieregeling Filminvesteringen
Excellentie, 1.
SAMENVATTING
1. De Europese Commissie heeft de door de Nederlandse autoriteiten aangemelde steunregelingen van het Nederlands Fonds voor de Film beoordeeld en besloten de steun verenigbaar te verklaren met het EG-Verdrag. Deze goedkeuring tot 1 juli 2013 was mogelijk omdat de Nederlandse autoriteiten hebben toegezegd alle aanpassingen aan te brengen die nodig mochten blijken wanneer de mededeling van de Commissie in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken1 (hierna "mededeling inzake film" genoemd) afloopt. Deze mededeling loopt uiterlijk 31 december 2009 af. 2.
PROCEDURE
2. Na een prenotificatie-bijeenkomst op 4 oktober 2006 en na informele uitwisseling van informatie hebben de Nederlandse autoriteiten de nieuwe regelingen voor het Nederlands Fonds voor de Film op 24 mei 2007 aangemeld, aanmelding die diezelfde dag nog is geregistreerd. Op 19 juni 2007 werd verdere informatie meegedeeld.
1
Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (COM(2001) 534 definitief van 26.9.2001, PB C 43 van 16.2.2002, blz. 6), verlengd door de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de vervolgcontrole van de mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (mededeling inzake film) van 26 september 2001 (COM(2004)171 definitief van 16.3.2004, PB C 123 van 16.3.2004, blz. 1), verlengd door de mededeling van de Commissie betreffende de verlenging van de toepassing van de mededeling over de vervolgcontrole van de mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (PB C 134 van 16.6.2007, blz. 5).
Zijne Excellentie de Heer Maxime VERHAGEN Minister van Buitenlandse Zaken Bezuidenhoutseweg 67 NL - 2500 EB Den Haag Commission européenne, B-1049 Bruxelles/Europese Commissie, B-1049 Brussel – Belgium Telefoon: 00- 32 (0) 2 299.11.11.
3.
BESCHRIJVING VAN DE STEUNREGELINGEN
3. De steunregelingen zijn aangemeld voor een periode van 1 juli 2007 tot en met 1 juli 2013. De Nederlandse autoriteiten hebben toegezegd alle aanpassingen aan te brengen die eventueel nodig zijn wanneer de mededeling inzake film afloopt. 4. De rechtsgrondslag van de regelingen is: de Wet op het specifiek cultuurbeleid, artikel 9 Fondsen; de Suppletieregeling Filminvesteringen Nederland, en de Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm. 5. Het jaarbudget bedraagt 27 miljoen EUR en het totale budget 162 miljoen EUR. De steun wordt verleend door het Nederlands Fonds voor de Film. 3.1.
DE UITVOERINGSREGELING LANGE SPEELFILM
6. Deze regeling heeft tot doel de totstandkoming en bioscoopuitbreng te bevorderen van lange speelfilms, die een culturele waarde hebben en bijdragen aan de diversiteit van film in Nederland en die zonder overheidssteun niet tot stand kunnen komen. 7. In aanmerking komen speelfilms met een lengte van meer dan zeventig minuten die primair zijn bestemd voor vertoning in een bioscoop- of filmtheater. 8. Om voor deze subsidieregeling in aanmerking te komen, dient een project aan ten minste drie van de hierna volgende criteria te voldoen:
het scenario speelt zich overwegend af in Nederland dan wel in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland; ten minste één van de hoofdpersonages behoort tot de Nederlandse cultuur of het Nederlandse taalgebied; het originele scenario is hoofdzakelijk in de Nederlandse taal geschreven; het scenario is gebaseerd op een van origine Nederlandstalig literair werk; het hoofdthema heeft betrekking op kunst dan wel kunstenaars; het hoofdthema heeft betrekking op historische figuren of gebeurtenissen; het hoofdthema heeft betrekking op voor Nederland actuele, culturele, maatschappelijke dan wel politiek relevante kwesties.
9. Bij zijn beoordeling van aanvragen betrekt het bestuur van het Fonds de kwaliteit van het project aan de hand van de volgende criteria: de originaliteit en authenticiteit van het scenario, de soliditeit en uitvoerbaarheid van het filmplan en de staat van dienst en het vakmanschap van de makers. 10. Steun in de vorm van directe subsidies kan worden verleend ten behoeve van scenarioontwikkeling, projectontwikkeling, realisering en afwerking van een lange speelfilm. 11. "Filmkosten" zijn productiekosten (kosten gemoeid met de voortbrenging van een lange speelfilm), kosten van uitbreng en marketingkosten van uitbreng in Nederland. 12. De begunstigden van de regeling zijn filmproducenten die gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag in een lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland zijn gevestigd. Indien subsidie wordt verleend aan een producent van wie de hoofdvestiging niet in Nederland is gelegen, dient de producent aan te tonen dat hij op het moment van voorschotverlening beschikt over een nevenvestiging in Nederland met ten minste één werknemer in vaste dienst.
2
13. De gecumuleerde steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50% van de productiekosten. 14. Voor een lowbudgetfilm met een productiebudget van maximaal 2 miljoen EUR of voor een moeilijke film (zoals die hierna is gedefinieerd) kan de steunintensiteit tot 75% oplopen. 15. Een "moeilijke film" is overwegend op het Nederlandse taalgebied gericht en heeft derhalve beperkte commerciële waarde en betekent ook een opvallende artistieke verrijking dan wel innovatieve aanvulling op het reguliere filmaanbod in Nederland. 16. Een "lowbudgetfilm" is een speelfilm waarvan de productiekosten ten hoogste 2 miljoen EUR bedragen. Deze drempel is door de Nederlandse autoriteiten vastgesteld, uitgaande van het gemiddelde en het mediaanbudget van Nederlandse filmproducties in de afgelopen vijf jaar, met 2,7 miljoen EUR als gemiddelde budget en 2,4 miljoen EUR als mediaanbudget. Zodoende is de drempel voor lowbudgetfilms vastgesteld op meer dan 25% onder het gemiddelde budget en meer dan 15% onder het mediaanbudget voor filmproducties in Nederland in de afgelopen 5 jaar. 17. Voor een moeilijke film in de zin van een onconventionele, grensverleggende en experimentele speelfilm met een naar verwachting lage acceptatiegraad van de markt, bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 85%. 18. Voor scenario-ontwikkeling kan tot 100% subsidie worden verleend. Indien het scenario voor de ontwikkeling waarvan subsidie is verleend, wordt verfilmd, dan maken de met de ontwikkeling van het scenario gemoeide kosten onderdeel uit van de productiekosten. 19. Voor projectontwikkeling kan tot 70% subsidie worden verleend. Indien het project voor de ontwikkeling waarvan subsidie is verleend, wordt gerealiseerd, dan maken de met de projectontwikkeling gemoeide kosten onderdeel uit van de productiekosten. 20. Ook kan subsidie worden verleend voor de afwerking van een lange speelfilm met het oog op de uitbreng in Nederland. De steun wordt dan verleend ten behoeve van de kosten van uitbreng en marketingkosten van uitbreng in Nederland. De maximum steunintensiteit bedraagt in alle gevallen minder dan 50%, doorgaans niet meer dan 10 à 15%. Een subsidie voor afwerking wordt uitsluitend verleend voor lange speelfilms die zonder subsidies van het Fonds tot stand zijn gebracht. 21. Een verplichting tot besteding van de productiekosten in Nederland wordt per lange speelfilm vastgesteld en opgenomen in een uitvoeringsovereenkomst. Het staat de aanvrager, ook ingeval de steun uit andere bronnen wordt toegekend, te allen tijde vrij om ten minste 20% van de begrote productiekosten te besteden in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland. 22. De territoriale bestedingsverplichting is niet van toepassing op de kosten gemoeid met scenario-ontwikkeling, projectontwikkeling, de afwerking van een lange speelfilm (de uitbrengkopieën en de marketingkosten van de uitbreng van de bioscoopfilm in bioscopen in Nederland). 23. Het jaarbudget voor deze regeling bedraagt 14 miljoen EUR. 3.2.
SUPPLETIEREGELING FILMINVESTERINGEN
24. Deze regeling heeft ten doel de totstandkoming en de uitbreng te bevorderen van bioscoopfilms die een culturele waarde hebben, omdat zij bijdragen aan de diversiteit van cultuuruitingen in Nederland, én door hun toegankelijkheid in staat zijn grotere groepen 3
van de bevolking te bereiken. Steun wordt verleend in de vorm van rechtstreekse subsidies. 25. In aanmerking komen speelfilms met een lengte van meer dan zestig minuten die primair zijn bestemd voor vertoning in een bioscoop. 26. Om voor deze subsidieregeling in aanmerking te komen, dient een project aan ten minste drie van de hierna volgende criteria te voldoen:
het scenario speelt zich overwegend af in Nederland dan wel in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland; ten minste één van de hoofdpersonages behoort tot de Nederlandse cultuur of het Nederlandse taalgebied; het originele scenario is hoofdzakelijk in de Nederlandse taal geschreven; het scenario is gebaseerd op een van origine Nederlandstalig literair werk; het hoofdthema heeft betrekking op kunst dan wel kunstenaars; het hoofdthema heeft betrekking op historische figuren of gebeurtenissen; het hoofdthema heeft betrekking op voor Nederland actuele, culturele, maatschappelijke dan wel politiek relevante kwesties.
27. De begunstigden van de regeling zijn filmproducenten en -distributeurs die gedurende ten minste drie jaar voorafgaand aan de aanvraag in een lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland zijn gevestigd. Indien subsidie wordt verleend aan een producent van wie de hoofdvestiging niet in Nederland is gelegen, dient de aanvrager aan te tonen dat hij op het moment van voorschotverlening beschikt over een nevenvestiging in Nederland met ten minste één werknemer in vaste dienst. 28. De in aanmerking komende kosten ("filmkosten") zijn de totale kosten gemoeid met de voortbrenging van een bioscoopfilm, de uitbrengkopieën en de marketingkosten van de uitbreng van de bioscoopfilm in bioscopen in Nederland. 29. De steun bedraagt maximaal 2,5 miljoen EUR en maximaal 35% van de filmkosten. 30. De gecumuleerde steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50% van de productiekosten. Voor een lowbudgetfilm met een productiebudget van maximaal 2 miljoen EUR of een moeilijke film (zoals gedefinieerd in de punten 15 en 16) kan de steunintensiteit tot 75% oplopen. 31. De aanvrager is verplicht een bedrag gelijk aan de verleende subsidie (dus maximaal 35% van de productiekosten) te besteden in Nederland of aan in Nederland gevestigde (rechts)personen. In het geval dat andere bijdragen of subsidies zijn verstrekt, waaraan een (gedeeltelijke) bestedingsverplichting in Nederland of aan in Nederland gevestigde rechtspersonen is verbonden, staat het de aanvrager te allen tijde vrij om ten minste 20% van de begrote filmkosten te besteden in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland. De territoriale bestedingsverplichting is niet van toepassing op de kosten van de uitbrengkopieën en de marketingkosten van de uitbreng van de bioscoopfilm in bioscopen in Nederland. 32. Het jaarbudget voor deze regeling bedraagt 13 miljoen EUR.
4
4.
BEOORDELING
4.1. De vraag of er sprake is van steun 33. Ingevolge artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn, behoudens de afwijkingen waarin het Verdrag voorziet, de steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. 34. De hier te onderzoeken regelingen bestaan in de verlening van directe subsidies. Bijgevolg behelzen zij staatsmiddelen. 35. De directe subsidies zijn betalingen die de begunstigden niet op normale marktvoorwaarden hadden kunnen krijgen. Daarom wordt met de regelingen aan de begunstigden een economisch voordeel verleend. 36. De regelingen zijn naar hun aard selectief aangezien de enige begunstigden ervan filmproducenten/-distributeurs zijn. De begunstigden concurreren met andere ondernemingen die in de productie en distributie van audiovisuele werken actief zijn, daaronder begrepen ondernemingen die niet voor deze regelingen in aanmerking komen. Bijgevolg verstoren deze regelingen de mededinging of dreigen zij deze te verstoren. 37. Aangezien films internationaal worden verhandeld en Nederlandse films wereldwijd concurreren met films uit andere Europese lidstaten en een publiek kunnen bereiken, wordt door het op grond van de regelingen aan filmproducenten en -distributeurs verleende financiële voordeel het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloed. 38. Bijgevolg vormen de regelingen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EGVerdrag en dient de verenigbaarheid ervan te worden getoetst aan artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag. 4.2. Verenigbaarheid 39. De zogenaamde mededeling inzake film2 bevat de criteria om staatssteun ten behoeve van cinematografische en audiovisuele producties aan artikel 87, lid 3, onder d), van het EGVerdrag te toetsen. De mededeling inzake film is dus van toepassing op steun voor de productie van films. 40. Tot op zekere hoogte kan steun ook worden verleend vooraleer films worden geproduceerd (ten behoeve van scenario- en projectontwikkeling) en vooraleer films worden afgewerkt (ten behoeve van de uitbreng, de uitbrengkopieën en de marketingkosten). Deze activiteiten vinden in hoofdzaak plaats tijdens de pre- en 2
Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (COM(2001) 534 definitief van 26.9.2001, PB C 43 van 16.2.2002, blz. 6), verlengd door de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de vervolgcontrole van de mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (mededeling inzake film) van 26 september 2001 (COM(2004)171 definitief van 16.3.2004, PB C 123 van 16.3.2004, blz. 1), verlengd door de mededeling van de Commissie betreffende de verlenging van de toepassing van de mededeling over de vervolgcontrole van de mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (PB C 134 van 16.6.2007, blz. 5).
5
postproductiefase van films en vallen dus niet rechtstreeks onder de toepassing van de mededeling inzake film. Bijgevolg is het passend de verenigbaarheid van dit soort steun te beoordelen op grond van artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag. Aangezien deze activiteiten echter nauw verbonden zijn met de filmproductie, geldt de mededeling inzake film als een pertinent vergelijkingspunt om de staatssteun op zijn verenigbaarheid te beoordelen. 41. De steun kan worden gerechtvaardigd indien de steun in overeenstemming is met het "algemene wettelijkheids"-beginsel en de vier specifieke verenigbaarheidcriteria betreffende culturele inhoud, territorialisering, steunintensiteit en verhogingen, zoals die in de mededeling inzake film zijn beschreven. 4.2.1.
Algemeen wettelijkheidbeginsel
42. Zoals aangegeven in punt 2.3, onder a), van de mededeling inzake film, "[moet] de Commissie nagaan of de voorwaarden voor het in aanmerking komen voor steun uit deze staatsstelsels geen clausules bevatten die indruisen tegen bepalingen van het EG-Verdrag op andere gebieden dan staatssteun. Uit hoofde van bovengenoemde principes mogen stelsels voor steun bijvoorbeeld niet: steun voorbehouden aan eigen staatsburgers; van begunstigden eisen dat zij als nationaal bedrijf onder de nationale handelswet zijn gevestigd (bedrijven die in een lidstaat gevestigd zijn en via een permanente afdeling of agentschap in een andere lidstaat actief zijn, moeten voor steun in aanmerking kunnen komen; verder mag de eis over een agentschap te beschikken alleen worden opgelegd bij de daadwerkelijke betaling van de steun); (...)". 43. Op basis van de door de Nederlandse autoriteiten verschafte inlichtingen levert de aangemelde regeling op dit punt geen problemen op. De begunstigden van de steun moeten gedurende ten minste één jaar (Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm) of drie jaar (Suppletieregeling Filminvesteringen) voorafgaand aan de aanvraag in een lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland zijn gevestigd. Indien subsidie wordt verleend aan een producent van wie de hoofdvestiging niet in Nederland is gelegen, dient de aanvrager aan te tonen dat hij op het moment van voorschotverlening beschikt over een nevenvestiging in Nederland met ten minste één werknemer in vaste dienst. 4.2.2.
Culturele inhoud
44. Volgens punt 2.3, onder b) punt 1, van de mededeling inzake film, moet "de hulp op een cultureel product [zijn] gericht. Elke lidstaat moet (overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel) zich ervan verzekeren dat de inhoud van de gesteunde productie cultureel is, zulks op basis van controleerbare nationale criteria." 45. Om voor beide subsidieregelingen in aanmerking te komen, dienen bioscoopfilms aan ten minste drie van de hierna volgende criteria te voldoen:
het scenario speelt zich overwegend af in Nederland dan wel in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland; ten minste één van de hoofdpersonages behoort tot de Nederlandse cultuur of het Nederlandse taalgebied; het originele scenario is hoofdzakelijk in de Nederlandse taal geschreven; het scenario is gebaseerd op een van origine Nederlandstalig literair werk; het hoofdthema heeft betrekking op kunst dan wel kunstenaars; het hoofdthema heeft betrekking op historische figuren of gebeurtenissen; 6
het hoofdthema heeft betrekking op voor Nederland actuele, culturele, maatschappelijke dan wel politiek relevante kwesties.
46. Deze criteria garanderen dat steun wordt verleend voor een cultureel product dat wordt gedefinieerd met als ijkpunt de Nederlandse cultuur en andere culturele criteria. 47. Op basis van deze overwegingen is de Commissie van oordeel dat de Nederlandse autoriteiten ervoor hebben gezorgd dat de in het kader van de regelingen verleende steun is gericht op een cultureel product, overeenkomstig nationale criteria in de zin van punt 2.3, onder b), punt 1, van de mededeling inzake film. 4.2.3.
Territoriale voorwaarden
48. Volgens punt 2.3, onder b), punt 2, van de mededeling inzake film "[moet] de producent vrij zijn om tenminste 20% van het filmbudget in andere lidstaten uit te geven zonder dat de in het kader van het stelsel toegekende steun wordt gekort. De Commissie accepteert m.a.w. de territorialisering van maximaal 80% van het productiebudget van een gesteunde film of tv-productie als subsidiabiliteitscriterium. Dit moet echter worden beperkt tot het minimum dat noodzakelijk is om culturele doelstellingen te bevorderen." 49. Volgens de territoriale voorwaarden van de Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm staat het de aanvrager, ook ingeval de steun uit andere bronnen wordt toegekend, te allen tijde vrij om ten minste 20% van de begrote productiekosten te besteden in een andere EU-lidstaat, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland. 50. Wat de Suppletieregeling Filminvesteringen betreft, is de aanvrager verplicht een bedrag gelijk aan de verleende subsidie (dus maximaal 35% van de productiekosten) te besteden in Nederland of aan in Nederland gevestigde (rechts)personen. Ingeval andere bijdragen of subsidies zijn verstrekt, waaraan een (gedeeltelijke) bestedingsverplichting in Nederland of aan in Nederland gevestigde rechtspersonen is verbonden, staat het de aanvrager te allen tijde vrij om ten minste 20% van de begrote filmkosten te besteden in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland. 51. Er gelden geen territoriale verplichtingen ten aanzien van steun voor scenarioontwikkeling, projectontwikkeling, uitbrengkopieën en marketingkosten van de uitbreng van bioscoopfilms in bioscopen in Nederland. 52. Uit dit alles volgt dat het de producent vrij staat om ten minste 20% van het filmbudget in andere lidstaten uit te geven zonder dat de in het kader van de regeling toegekende steun wordt gekort. Zodoende zijn de territoriale voorwaarden van deze regelingen met de mededeling inzake film in overeenstemming. 4.2.4.
Steunintensiteit
53. Volgens punt 2.3, onder b), punt 3, van de mededeling inzake film "[moet], teneinde normale commerciële initiatieven die inherent zijn aan een markteconomie te stimuleren en opbod tussen de lidstaten te voorkomen, het steunpercentage in principe beperkt blijven tot 50% van het productiebudget. Voor moeilijke en lowbudgetfilms geldt deze beperking niet. De Commissie is van mening dat krachtens het subsidiariteitsbeginsel elke lidstaat op grond van de nationale parameters een definitie van moeilijke en lowbudgetfilms dient op te stellen."
7
54. Voorts is in de mededeling inzake film ook bepaald dat "gezien de relatief beperkte geografische verspreiding van bepaalde talen en culturen en gelet op de beperkte circulatie van hun cultuurproducten binnen de EG en op de wereldmarkt de Commissie steunpercentages van meer dan 50% [kan] goedkeuren indien aangetoond wordt dat deze (…) noodzakelijk zijn (…)". 55. De gecumuleerde steunintensiteit bedraagt in beide regelingen niet meer dan 50% van de productiekosten. Voor een lowbudgetfilm met een productiebudget van maximaal 2 miljoen EUR kan de steunintensiteit tot 75% oplopen. Een "lowbudgetfilm" werd gedefinieerd als een speelfilm waarvan het budget ten hoogste 2 miljoen EUR bedraagt. Deze door de Nederlandse autoriteiten vastgestelde drempel ligt meer dan 25% onder het gemiddelde en meer dan 15% onder het mediaanbudget voor (gesteunde) filmproducties in Nederland in de afgelopen 5 jaar. De Nederlandse autoriteiten hebben zodoende aangetoond dat 2 miljoen EUR, binnen de nationale context, een "low budget" is voor een film. 56. In het kader van beide regelingen kan voor moeilijke films, die overwegend op het Nederlandse taalgebied zijn gericht en derhalve beperkte commerciële waarde hebben en ook een opvallende artistieke verrijking dan wel innovatieve aanvulling op het reguliere filmaanbod in Nederland betekenen, kan de gecumuleerde steunintensiteit tot 75% oplopen. 57. In het kader van de Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm kan voor een moeilijke film in de zin van een onconventionele, grensverleggende en experimentele speelfilm met een naar verwachting lage acceptatiegraad van de markt, een gecumuleerde steunintensiteit tot 85% gelden. 58. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel is de Commissie van oordeel dat de Nederlandse autoriteiten dus een definitie van "moeilijke en lowbudgetfilms" volgens nationale parameters hebben vastgesteld. 59. Wat steun ten behoeve van scenario's en ontwikkeling betreft, deze activiteiten vinden plaats in een vroeg stadium van de productie van een film, waar ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer weinig waarschijnlijk is. Zodra de film in productie gaat, wordt de eerder verleende steun meegerekend voor de maximum steunintensiteiten voor de productie van films. Daarom heeft de Commissie geen bezwaar tegen steunintensiteiten van 100% voor het schrijven van scenario's en 70% voor de ontwikkeling van projecten. 60. Wat de steun voor de afwerking en uitbreng van films betreft, de gemiddelde steunintensiteiten zijn laag en kunnen worden aangemerkt als in overeenstemming met het beleid van de Commissie ten aanzien van een betere circulatie van films. 61. Daarom is de Commissie van oordeel dat de regelingen aan de intensiteitregels van de mededeling inzake film voldoen. 4.2.5.
Extra steun voor specifieke filmmakende activiteiten
62. Volgens punt 2.3, onder b), punt 4), van de mededeling inzake film "[is] extra steun voor specifieke filmmakende activiteiten (bijvoorbeeld postproductie) niet toegestaan om ervoor te zorgen dat de steun een neutraal stimulerend effect heeft en te vermijden dat die specifieke activiteiten in een bepaalde lidstaat worden beschermd of naar een bepaalde lidstaat worden getrokken."
8
63. De territoriale verplichting van de Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm geldt niet voor steun ten behoeve van scenario-ontwikkeling, projectontwikkeling en de afwerking van speelfilms (uitbrengkopieën, marketingkosten van de uitbreng van bioscoopfilms in bioscopen in Nederland). 64. Wat de Suppletieregeling Filminvesteringen betreft, geldt de territoriale bestedingsverplichting niet voor steun ten behoeve van uitbrengkopieën en marketingkosten van de uitbreng van bioscoopfilms in bioscopen in Nederland. 65. Door de regelingen wordt voorzien in steun voor kosten gemoeid met het productieproces van een film als geheel, zonder dat is voorzien in enige extra steun voor specifieke filmmakende activiteiten. Voor zover de extra steun is bestemd voor specifieke activiteiten in de pre- of postproductie (met name de kosten voor de uitbreng van films), gelden geen territoriale verplichtingen. Daarmee is gegarandeerd dat de steun een neutraal stimulerend effect heeft ten aanzien van die specifieke activiteiten in Nederland. Zodoende is voldaan aan de voorwaarden van de mededeling inzake film. 4.2.6.
Additionele beoordeling van de verenigbaarheid van steun voor de pre- en postproductie van audiovisuele werken
66. Aangezien de mededeling inzake film niet rechtstreeks van toepassing is op de pre- en postproductie of de distributie van audiovisuele werken, dient de Commissie op dit soort project het evenredigheidscriterium toe te passen om de culturele afwijking te kunnen toepassen. 67. Steun ten behoeve van deze activiteiten voor culturele films heeft een culturele doelstelling, omdat het doel daarvan is de productie en circulatie van Europese audiovisuele werken te verbeteren, hetgeen in lijn is met artikel 151 van het EG-Verdrag, dat bepaalt dat de Gemeenschap activiteiten van de lidstaten op het gebied van scheppend werk op artistiek en literair gebied, mede in de audiovisuele sector, zonodig ondersteunt en aanvult. 68. De Commissie is van mening dat de maatregelen noodzakelijk zijn om de beoogde doelstelling te behalen. Bovendien zal de steun, gelet op de eerder vermelde voorwaarden inzake steunintensiteit en het feit dat voor dit soort maatregelen geen territoriale verplichtingen gelden, een zeer beperkt effect op het handelsverkeer of de mededinging binnen de EU hebben. Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat met de steun ten behoeve van pre- en postproductie van audiovisuele werken het evenredigheidsbeginsel wordt nageleefd. 4.2.7.
Conclusie
69. Mitsdien concludeert de Commissie dat de Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm en de Suppletieregeling Filminvesteringen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EGVerdrag vormen, die evenwel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag, aangezien zij aan de in de mededeling inzake film uiteengezette voorwaarden voldoen.
9
5.
BESLUIT
Op grond van deze beoordeling heeft de Commissie besloten de regelingen als verenigbaar met het EG-Verdrag aan te merken. De regelingen konden tot 1 juli 2013 worden goedgekeurd omdat de Nederlandse autoriteiten hebben toegezegd alle aanpassingen aan te brengen die nodig mochten blijken wanneer de mededeling van de Commissie in verband met cinematografische en andere audiovisuele afloopt - uiterlijk 31 december 2009. De Commissie herinnert de Nederlandse autoriteiten aan hun verplichting om jaarlijks bij de Commissie een verslag in te dienen over de tenuitvoerlegging van de regeling. Voorts herinnert de Commissie de Nederlandse autoriteiten eraan dat alle voornemens om deze regeling aan te passen, bij de Commissie moeten worden gemeld. Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat u instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op Internet: http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/index.htm. Dit verzoek dient via geëncrypteerde e-mail te worden gezonden aan
[email protected] of, anders, bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Griffie Staatssteun BE-1049 Brussel Fax-nr.: (+32) 2 296 12 42
Met bijzondere hoogachting, Voor de Commissie
Neelie KROES Lid van de Commissie
10