Hoe Brits is Brits?
Rede uitgesproken door Richard Todd bij de aanvaarding van de ambt van hoogleraar op het gebeid van de Britse letterkunde na 1500 aan de Universiteit Leiden, vrijdag 23 september 2005 NB: Dit is de “kale” versie, zonder aanspreekvormen of danwoorden. De volle, Engelstalige, versie, met noten, verschijnt t.z.t. in gedrukte vorm.
In deze rede wil ik graag enkele culturele, historische en politieke aspecten van de Britse letterkunde na 1500 aan de orde stellen.Ik zou graag willen beginnen met een nogal bizar citaat uit de roman 7KH9LFDURI:DNHILHOG van Oliver Goldsmith, uit 1766. In dit korte fragment vertelt de verloren zoon van Dominee Primrose zijn vader over zijn omzwervingen en avonturen. Op een bepaald moment doet een scheepskapitein Primrose junior een aanbod: Take my advice. My ship sails to-morrow for Amsterdam; What if you go in her as a passenger? The moment you land all you have to do is teach the Dutchmen English, and I’ll warrant you’ll get pupils and money enough. I suppose you understand English, added he, by this time, or the deuce [=duivel] is in it. I confidently assured him of that, but expressed a doubt whether the Dutch would be willing to learn English. He affirmed with an oath that they were fond of it to distraction; and upon that affirmation I agreed with his proposal, and embarked the next day to teach the Dutch English in Holland. The wind was fair, our voyage short, and after having paid my passage with half my movables, I found myself, fallen as from the skies, a stranger in one of the principal streets of Amsterdam. In this situation I was unwilling to let any time pass unemployed in teaching. I addressed myself therefore to two or three of those I met, whose appearance seemed most promising; but it was impossible to make ourselves mutually understood. It was not till this very moment, I recollected, that in order to teach Dutchmen English, it was necessary that they should first teach me Dutch. How I came to overlook so serious an objection, is to me amazing; but certain is I overlooked it. Hierna volgt een aantal opmerkingen met betrekking tot het onderwijzen van een literatuur die soms, om politiekhistorische redenen, moeilijk te plaatsen is, met een moedertaal die niet in deze letterkunde wordt gebezigd. Allereerst zal ik zo kort mogelijk een beschrijving geven van de manier waarop de Britse letterkunde binnen de literaire anglistiek in Nederland is ontvangen en zich heeft ontwikkeld. Daarnaast zal ik een aantal afbakeningsproblemen noemen waarmee ik zelf geconfronteerd wordt wanneer ik het onderwerp van mijn eigen leeropdracht bekijk, “de Britse letterkunde na 1500”.
1
Tot slot wil ik het hebben over de consequenties van deze afbakeningsproblemen door te kijken naar de politieke kwesties die ze teweeg brengen, vooral in het kader van wat we nu kennen als “ historisch revisionisme” . De Anglistiek in Nederland is 120 jaar oud. Zij is ontstaan aan de Universiteit van Groningen waar in 1885 de eerste privaatdocent een leerstoel in de Engelse taalkunde toegewezen kreeg. Het vak kwam niet (zoals men zou verwachten) van de andere kant van de Noordzee, maar van buurland Duitsland en had een sterk filologisch karakter. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Nederland neutraal, maar in Groot-Brittannië, één van de strijdende machten, leidde het conflict met Duitsland tot de eerste grote crisis rond de Anglistiek. Het hevige anti-Duitse gevoel dat heerste in Groot-Brittannië werd gesymboliseerd door het omdopen van de naam van het koninklijke huis Saxe-Coburg-Gotha in “ Windsor” in 1917, en het zich toeëigenen na 1918 door het Britse literaire establishment van de Anglistiek door de politieke constructie “ Engeland” , is voortreffelijk vastgelegd door Terence Hawkes en anderen. Rond diezelfde periode begon de invloed van een groep intellectuelen uit Cambridge te groeien. Hierin was een grote rol weggelegd voor vooral I.A. Richards (die leefde van 1893 tot 1979), die heuristische (en a-historische) experimenten introduceerde om teksten te analyseren, en Richards’ leerling, de briljante en eigenzinnige William Empson (1906-1984), die het idee van ambiguïteit (oftewel dubbelzinnigheid) in de literatuur introduceerde. Maar de sterkste en meest verstrekkende invloed ging uit van de autoritaire uitspraken tegen de gevestigde orde door F.R. Leavis, die leefde van 1892 tot 1978. Deze invloed groeide in de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog en bereikte zijn hoogtepunt in de jaren ’ 40 en ’ 50 van de vorige eeuw. Deze ontwikkelingen, in combinatie met de invloed van de British Council, stimuleerde een klimaat waarin de Anglistiek, na 1945, steeds meer werd geëxporteerd naar verschillende landen (waaronder Nederland). In deze vorm begon het vak in andere Europese landen veel meer te lijken op de manier waarop het in Groot-Brittannië werd uitgeoefend, zowel door studenten, docenten, en wetenschappers, hoewel in Nederland het filologische aspect duidelijk aanwezig bleef en blijft. In deze gedaante maakten studenten en docenten kennis met de Engelse Letterkunde, en in deze vorm verspreidden ze het vak zelf in Nederland in de periode na 1945. Op deze manier werd in de eerste tien jaar na 1945 de meerderheid van de zes “ klassieke” Engelse afdelingen in Nederland opgericht, of op z’ n minst nieuw leven ingeblazen. Om mijn bedoeling duidelijk te maken keer ik terug naar het citaat van Oliver Goldsmith waarmee ik begon. Achteraf gezien zijn diens woorden veel scherpzinniger dan in eerste instantie lijkt. In de jaren direct volgend op de bevrijding van Nederland begon het Verenigd Koninkrijk (grotendeels beïnvloed door Leavis en zijn aanhangers) de literaire anglistiek te exporteren als een vorm van naoorlogse culturele verrijking—als u wilt: een mix van Marshall Plan en zendingspogingen. Door dit te doen veronderstelde het een “ Zelf” (de exporteurs en missionarissen) en een “ Ander” (dankbare ontvangers die cultureel-verbonden literair-kritische modellen importeerden om te bestuderen). We moeten onder ogen zien dat dit tijdperk nu een definitief afgesloten hoofdstuk is. Het einde is zo’ n twintig jaar geleden in de hand gewerkt door een krachtige, hoewel toen verkeerd begrepen, polemiek geschreven door wijlen Frans Kellendonk. We moeten dankbaar zijn voor de enorme inspanning van de British Council (zeker hier in Nederland, maar
2
ook tijdens haar verschillende “ Cambridge seminars” onder leiding van wijlen Malcolm Bradbury, Chris Bigsby en anderen) om, in een klimaat van doorlopende bezuinigingen, in overeenstemming te komen met de nieuwe wereldorde van na 1989. Om in feite dus te realiseren wat de jonge Primrose beschrijft: “ in order to teach Dutchmen English, it was necessary that they should first teach me Dutch” (om Nederlanders Engels te leren, was het nodig dat zij mij eerst Nederlands leerden). Ik stel nu de kernvraag: Wat is “ British” 1500-2005? Wanneer ik het heb over “ de Britse letterkunde na 1500” moet ik eerst een terminologisch probleem uit de weg helpen. Van nu af aan zal ik de Romeinse term “ Britannia” misbruiken om te verwijzen naar “ Britain” zoals dat in mijn leeropdracht vermeld staat. Wanneer ik “ Engeland” gebruik, bedoel ik (QJHODQG en niet Britannia. Wanneer ik “ Britannia” gebruik, bedoel ik Brittanië op welk historisch moment dan ook. Vanuit een puristich standpunt bekeken, betekent dit dat ik de term in de praktijk nauwelijks kan gebruiken voor 1603, toen de Engelse en Schotse troon (echter niet hun wetgevende machten) werden verenigd, en Jacobus VI & I in 1604 de term “ Great Britain” introduceerde om zijn nieuwe koninkrijk aan te duiden. In feite, zoals de online 2[IRUG(QJOLVK'LFWLRQDU\ ons verzekert, werd het woord “ Britain” vóór de Reformatie alleen geschiedkundig (en dan nog slechts zelden) gebruikt. In de eeuw daarna, en vooral na 1707, toen het Schotse Holyrood parlement van Edinburgh naar Westminster verhuisde, werd Schotland een tijd bekend als “ North Britain” . Na 1801 werd ook het Ierse parlement van Dublin naar Westminster verplaatst. In 1921, werd de Ierse Vrijstaat uitgeroepen, en na een bloederige burgeroorlog werd uiteindelijk in 1937 de Ierse grens tamelijk willekeurig bepaald. Dit betekent dat Britannia slechts tussen de jaren 1801 en 1921 heeft bestaan uit alles wat zichtbaar is op een afbeelding van “ the British Isles” (nu door sommigen als aanstootgevend ervaren), of liever “ The Isles” (zoals Norman Davies ze noemt) of, weer anders, “ The Atlantic Isles” (een term van Diarmaid McCullough)—of zelfs “ the northwest Atlantic archipelago” (maar dat is waarschijnlijk iets te veel van het goede wat de politieke correctheid betreft). Dit allemaal trouwens met uitzondering van de Kanaaleilanden en het Isle of Man, die zogenaamde “ dependencies” blijven en noch lid zijn van het Verenigd Koninkrijk noch van de Europese Unie. De periode die mij is toebedeeld behelst meer dan vijf eeuwen, van 1500 tot nu. Het gaat over een gebied dat bestaat uit twee hoofdeilanden en een groot aantal kleinere eilanden. De kwestie van terminologie is ongelooflijk complex. In 1500 bestonden er de twee kleine onafhankelijke eilandrijken op het grotere eiland (Schotland; en Engeland samen met haar vorstendom Wales), en één op het kleinere eiland (het afhankelijk “ lordship” Ierland, dat wel een koninkrijk werd, of een leengoed binnen het Engelse koninkrijk van Hendrik VIII, in 1541). Deze werden geleidelijk aan, met moeite en op vaak bloederige wijze gevormd (of liever gezegd, gemanipuleerd) tot wat een tijd lang, tussen 1801 en 1921 dus, een politieke eenheid was. Dit is waar de revisionist Linda Colley het over heeft als ze het “ smeden van een natie” beschrijft. De engelse titel van haar beroemde boek is %ULWRQV7KH)RUJLQJRID1DWLRQ“ To forge” betekent zowel “ smeden” als “ vervalsen” . De belangrijkste metafoor die ten grondslag ligt aan “ smeden” is dus het samensmelten van verschillende metalen tot één geheel. De tweede betekenis is niets minder dan het plegen van ideologische fraude. Pas meer dan een eeuw na de Act of Union in 1707 bezocht een lid van het regerende (Duitse) Huis van Hannover Schotland voor het eerst; George IV slaagde uiteindelijk in een dergelijk bezoek in 1822.
3
Ik wil nu graag een aantal beslissende momenten in deze geschiedenis, van 1500 tot nu, onder de loep nemen. Daarbij zal ik me blijven aansluiten bij die revisionistische historici die tegenwoordig serieuze vraagtekens zetten bij de orthodoxe denkbeelden van wat vroeger de “ Whig” interpretatie van de Britse geschiedenis werd genoemd. Deze denkbeelden worden toegeschreven aan—en werden verspreid door—de Britse historicus Thomas Babington Macaulay. De “ Whig” opvatting over geschiedenis veronderstelt dat alle Engelse, en misschien zelfs alle Britse geschiedenis, hetzij door de Voorzienigheid, hetzij door toeval, heeft geleid tot de grote parlementaire “ Reform Acts” van 1832 en in mindere mate die van 1866-7. Na Macaulay is de Whig geschiedschrijving voortgezet, een visie die wordt ondersteund door het feit dat er geen enkele succesvolle of aanhoudende militaire invasie van “ The Isles” door een buitenlandse macht is geweest sinds het jaar 1066—met de sombere uitzonderingen van de Anglo-Normandische invasies in Ierland eind 12e eeuw, en van de bezetting van de Kanaaleilanden door de Nazi’ s tussen 1940 en 1945. “ Whig” geschiedschrijving leeft voort in de resultaten van de nationale BBC opiniepeiling, waar in 2004 Winston Churchill tot de belangrijkste Brit DOOHUWLMGHQ werd uitgeroepen; maar ook in het cynisme van de Britse conservatieve “ Eurosceptici” . De BBC peiling was verrassend. Churchill werd op de tweede plaats gevolgd door de negentiende-eeuwse weg- en bouwkundige Isambard Kingdom Brunel, met Diana, Prinses van Wales, als derde. Op de vierde, vijfde en zesde plaats stonden lichtgewichten als respectievelijk Charles Darwin, William Shakespeare en Isaac Newton. Op de zevende plaats volgde John Lennon. “ Whig” geschiedenisinterpretaties zijn in Britannia kennelijk ernstig klassengebonden. Ik deel de mening van Linda Colley dat “ Whig” geschiedschrijving zich bezig heeft gehouden met het “ construeren” van Britannia in de achttiende en vroeg negentiende eeuw. Dit heeft geleid tot het verdraaien van de Britse geschiedenis van de zestiende en zeventiende eeuw. Eén specifiek cultureel voortvloeisel van de nodige behoefte aan historisch revisionisme zijn de principes van “ heritage” of nalatenschap. Met de opkomst van het imperium, gaat ook de behoefte samen om de culturele waarden van dat imperium te verspreiden. Tegenwoordig zien we de “ Isles” op politiek en cultureel gebied uiteen vallen. Dit is geen ramp: het is een volstrekt normaal en gezond fenomeen. Als we ons zouden kunnen verplaatsen naar het jaar 1500, dan zouden we ervoor kunnen pleiten dat de meest veelbelovende gebeurtenis van dat jaar de geboorte van Karel de Vijfde was, die al op jonge leeftijd tot aan zijn mysterieuze aftreden in de jaren 1550, als Keizer van het Heilige Roomse Rijk de machtigste wereldlijk leider van de Westerse wereld werd. Dit zeg ik om aan te geven dat de positie van Britannia binnen het Europa van 1500 (in alle opzichten) relatief onbelangrijk en perifeer was, in tegenstelling tot haar positie binnen het Europa van 1900. Naast de geopolitieke samenstelling van deze kleine, onbelangrijke eilanden in 1500 moeten we kort stilstaan bij de taalvariatie binnen die eilanden. Anderen, deskundiger dan ik, hebben dit fenomeen grondig onderzocht. Waar zou een representatief voorbeeld van de Britse literatuur rond 1500 uit bestaan? Waarschijnlijk schreven de drie belangrijkste volksschrijvers rond 1500 niet in een “ Engels” dat de meesten van ons als zodanig beschouwen, maar in oud Schots. Schots is niet de Keltische (Gaelic) taal, maar een uitloper van een Angelsaksische of Oud-Engelse taal die verwant is aan het moderne Brits Engels en Amerikaans Engels. Voor academisch geschoolde lezers is Oud Schots moeilijk, maar begrijpelijk. De dichters waar ik het over heb, en die zich in verschillende mate aansloten bij de rijke hofcultuur
4
van Jacobus IV van Schotland tot deze ineenstortte en Jacobus ten onder ging tijdens de Slag bij Flodden in 1513, zijn Robert Henryson, William Dunbar (die Flodden, evenals zijn vorst, waarschijnlijk niet heeft overleefd) en Gavin Douglas. Het waarschijnlijk meest invloedrijke Engelse literaire werk uit deze periode, Sir Thomas More’ s 8WRSLD, verscheen eerst in het Latijn in 1516 en werd pas in 1551 vertaald naar het Engels. Mijn bedoeling zal duidelijk zijn: er is verrassend weinig vroeg zestiende-eeuwse “ Britse” literatuur geschreven in het Engels— en zo goed als niets gedrukt— vóór de tweede helft van de zestiende eeuw. Een opmerkelijke uitzondering (die we zeker tot de literatuur moeten rekenen) is het eerste %RRNRI&RPPRQ3UD\HU van Thomas Cranmer uit 1549. Daarom, zoals J.W. Binns en anderen hebben laten zien, overtroffen in Engeland de gedrukte boeken in het Latijn (inclusief literatuur) het aantal boeken in het Engels aanzienlijk. Het aantal Latijnse, gedrukte uitgaven bereikte een hoogtepunt in de vroeg zeventiende eeuw, en daalde vervolgens in het midden van de achttiende eeuw tot bijna niets. Aan de andere kant werd literatuur in het Engels rond 1580 tot aan het laatste kwart van de zeventiende eeuw veel vaker dan men denkt verspreid als manuscript: tot aan het begin van de achttiende eeuw verscheen er tijdens het leven van een schrijver relatief weinig in druk in het Engels. Tot de laatste dichters die centraal stonden in wat Harold Love de “ scribal publication” noemt behoren Andrew Marvell (overleden in 1678) en John Wilmot, graaf van Rochester (overleden in 1680); dit was meer dan twee eeuwen na Gutenberg. Wat waren in dat geval dan wèl de talen van Britannia in 1500? Voor iemand die meent een expert te zijn op het gebied van de Britse literatuur vanaf 1500 geldt het verontrustende vooruitzicht dat hij zichzelf in het gunstigste geval op zijn minst één nu uitgestorven Scandinavische taal moet aanleren, het Norn; maar liefst vijf Keltische talen (waarvan er nu minstens twee zijn uitgestorven), en meer dan één vorm van het Frans en Engels, en dan ook nog wat nu het Neolatijn heet. Toegegeven, de literatuur van veel Britse talen die nu helaas zijn uitgestorven, was vooral mondeling en veel is hoogst waarschijnlijk verloren gegaan. Dat verplicht ons echter niet hun sluimerende sporen te negeren in een overzicht van de Britse literatuur na 1500. Het is zorgwekkender voor iemand die verantwoordelijk is voor een leerstoel, en die beweert deskundig te zijn, op het gebied van Britse literatuur sinds 1500 dat het hem niet lukt vroegmoderne poëzie in het Welsh en Iers te lezen zonder een parallelle vertaling. Eén van de belangrijkste (anonieme) manuscript kopiisten van de gedichten van John Donne moet op z’ n minst tweetalig zijn geweest, of misschien zelfs het Welsh als moedertaal hebben gehad, aangezien hij of zij tijdens het kopiëren de letter “ w” noteerde voor een klinkertoon. In +HQU\,9, gebruikte Shakespeare overduidelijk een Welsh-sprekende jongen om Lady Mortimer te spelen: de acteur verzon ter plekke zijn eigen woorden. Haar vader Glendower [Glynd U@ (een onsympathieke afschildering van de laatste Welsh-sprekende Prins van Wales [7\Z\VRJ&\PUX]) moet fungeren als tolk aangezien zowel Mortimer als zijn vrouw elkaar niet begrijpen. Ik wens niemand het lot toe van een Glendower die meeluistert tijdens ieder intiem moment. Op de achtergrond van dit bizarre dynastieke huwelijk speelt een bloedige Welshe opstand mee. Aan de overkant van de Ierse Zee leidde de Oorlog van de Drie Koninkrijken (1642-46, 1648) in Ierland, toen deze officieel voorbij was, tot genocide. Zoals Simon Schama zei: What Cromwell perpetrated in [Drogheda and Wexford in] Ireland in the autumn of 1649 has been remembered as one of the most infamous atrocities in the entirety of British
5
history, an enormity so monstrous that it has shadowed the possibility of Anglo-Irish coexistence ever since. Waarom voelden de Ieren zich door deze gebeurtenissen niet meer aangespoord tot het schrijven van een opstand- of protestliteratuur? Het is moeilijk om het cliché van Ierse passiviteit, zoals Frank McCourt dat heeft vereeuwigd in $QJHOD¶V$VKHV, te vermijden. In 1541 was Ierland, zoals gezegd, met toestemming van het eigen parlement geannexeerd door de Engelse troon onder Hendrik VIII. En, zoals Brian Friels toneelstuk7UDQVODWLRQV(1983) zo mooi tot leven brengt, ook van de laat-zeventiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw werd de Ierse taal in een groot gedeelte van Ierland systematisch uitgeroeid door de Engelse kolonisten. Het plot van 7UDQVODWLRQV gaat over een korte periode rond 1830 wanneer een Engelse legertroep arriveert in County Donegal, in de oorspronkelijke provincie Ulster, met als doel zich de Ierse geografie toe te eigenen en te hernoemen en in te lijven in de Engelse taal. Een belangrijk punt is dat het verhaal zich zo’ n tien jaar voor de hongersnood van de jaren ’ 40 van de negentiende eeuw afspeelt, een humanitaire en demografische catastrofe waarvan de Ierse bevolking nooit volledig is hersteld. Dit is het enige gedeelte van Britannia waar zich sinds de Zwarte Dood in het midden van de veertiende eeuw een dergelijke uitdunning van de bevolking heeft afgespeeld. Een Engelssprekende hoogleraar Britse literatuur na 1500, die vooral een eentalige Engelsman is, moet achteraf de verleiding weerstaan in schaamte te vervallen voor zijn voorouders, en zou (ideaal gesproken) zijn uiterste best moeten doen dit te herstellen door de talen in kwestie te leren. Ook die talen spelen een cruciale rol in de bewering een deskundige te zijn op het gebied van de “ Britse letterkunde na 1500” . Op dit punt zou mijn betoog twee kanten op kunnen gaan. Ik zou een poging kunnen wagen de vreselijke geschiedenis te schetsen van de rest van de Britse provincie op het kleinste van de twee eilanden: “ Noord-Ierland” of “ Het Noorden van Ierland” , afhankelijk van uw politieke overtuiging. Of ik kan u erop wijzen dat terwijl er in 1500 minstens zo’ n twaalf etnische talen in gebruik waren op de Isles/Eilanden waarvan de helft inmiddels is uitgestorven, ik niet mag negeren wat vaak wordt gezegd: men schat dat vandaag de dag in Londen, mijn geboortestad, 300 talen worden gesproken door zo’ n 7 tot 10 miljoen inwoners. De meerderheid van deze talen wordt gesproken door Britse inwoners. Na het Engels staan het Gujerati, Hindi, en Bengali bovenaan de lijst. Hoe verleidelijk deze twee zijpaden ook mogen zijn, ik laat ze links liggen en ik zal u uitleggen waarom. Er is al genoeg gezegd over de ingewikkelde scheiding binnen de samenleving in het Noorden van Ierland, en de verkiezingen op 5 mei 2005 hebben de verharde standpunten alleen maar sterker gepolariseerd. Toch is het zo dat aan de ene kant de IRA-vredesverklaring van eind juli 2005 voorzichtig toe te juichen is, terwijl aan de andere kant hebben we zelfs gedurende de laatste twee weken gewelddadige taferelen meegemaakt bij de uitgestelde Orange Order parades in Belfast, onrust die paradoxaal genoeg lijkt een verenigd Ierland misschien dichter bij te brengen. We moeten verder terugblikken, voorbij Drogheda en Wexford in de mid-zeventiende eeuw, naar de Anglo-Normandische invasies van eind twaalfde eeuw, en ons realiseren dat de Engelsen sinds de periode volgend op de Reformatie een onbegrijpelijke angst hebben opgevat voor de “ alienness” (de vervreemdende werking) van het Katholicisme. Deze angst is eerder van politieke dan religieuze aard— en is aan het einde van de zeventiende eeuw geleidelijk aan ontstaan als gevolg van een nieuw, maar naar mijn mening dubieus nationaal gevoel.
6
Een “ pincer” beweging (of tangmanoeuvre) bestaande uit de voorstanders van de Stuarts en voornamelijk Katholieke Schotten zou, samen met de Katholieke Ieren (beiden buitenlanders, vreemden en verraders, gesteund door de zgn. “ perfidious” — SHUILGH— Fransen), een invasie door “ on-Engelse” en hoogst waarschijnlijk Katholieke troepen heel aannemelijk maken. Deze angst bleef in verschillende vormen voortbestaan, en leefde het meest van het midden van de zeventiende tot ver na het midden van de achttiende eeuw. Het is dan ook geen verrassing dat de demoniseren van het Katholicisme in Britannia in deze periode een toppunt bereikte. Met andere woorden, de meeste bijdragen aan het debat over multiculturalisme in Britannia slagen er niet in te onderkennen dat de Britse cultuur DOWLMG al hybride en meertalig is geweest, op cultureel, politiek en religieus gebied. Sterker nog, wanneer we de culturele inbreng van de zgn. “ new Britons” van de tweede helft van de twintigste eeuw als zonder precedent beschouwen, lopen we SUHFLHVin die val waar Linda Colley ons zo graag voor wil behoeden. In feite staat het ook neerbuigend tegenover juist die “ new Britons” . Britannia, en Britse literatuur sinds 1500 (en daarvoor), is nog nooit eentalig en homogeen geweest. De pluralistiche aard van de literatuur van Britannia spreekt de “ Whig” claims tegen, die soms zo ver gaan dat ze beweren dat Britannia sinds de Reformatie één grote, eentalige, Protestantse natie is geweest die vocht tegen een gezamenlijke vijand die èn katholiek (en dus “ Anders” ) èn buitenlands (en dus vijandig) was. Het is waar dat de Stuart Jacobieten die uiteindelijk werden verslagen in Culloden in 1746, voldeden aan beide criteria. Hun opstand bruut werd beëindigd door de (Duitse) Hertog van Cumberland, de derde zoon van George II. Maar tegelijkertijd werden tijdens de periode die mijn leerstoel omvat, voor het eerst sinds hun verdrijving door de Franstalige Engelse Koning Edouard Ier in 1290 opnieuw Joden toegelaten. Dit gebeurde in de jaren 1650— en wel onder toezicht van dezelfde Cromwell die in 1649 de Ieren zo bruut had geslagen. Vanaf de achttiende eeuw en verder volstaat het om Aphra Behn, Daniel Defoe, de familie Rossetti en Joseph Conrad te noemen (voor deze laatste schrijver was het Engels zijn derde taal, na het Pools en het Frans). Het lijkt daarom gepast om een stap terug te doen en heel in het kort te luisteren naar de stemmen van drie etnisch-Britse schrijvers van de afgelopen tijd en hun kijk op het culturele erfgoed, en hoe zij een deel van de “ Britse literatuur” vertegenwoordigen, of wat daarvoor door moet gaan. Ik begin “ north of the Border” met één van de meest opvallende Schotse schrijfsters van haar generatie, A.L. Kennedy. Haar sterke debuut, /RRNLQJIRUWKH3RVVLEOH'DQFH, verscheen in 1993. De heldin, Margaret, die na haar middelbare school in Glasgow verder studeert aan een universiteit in Engeland, schrijft verbitterd de tekst “ THE SCOTTISH METHOD (FOR THE PERFECTION OF CHILDREN)” . De tweede van de tien zinnen luidt: “ The history, language and culture of Scotland do not exist. If they did, they would be of no importance, and might as well not.” Sommigen zullen hierin Stephen Daedalus van James Joyce terughoren: “ Silence, cunning, exile,” of “ Ireland […] is the sow that eats her farrow” . De Engelse schrijver en Francofiel Julian Barnes publiceerde (QJODQG(QJODQG in 1998. De hoofdpersoon is wederom een jonge vrouw. Martha Cochrane wordt assistent van zakengigant Sir Jack Pitman (een walgelijk soort kruising tussen Robert Maxwell en Rupert Murdoch), die zichzelf tot doel heeft gesteld het Isle of Wight op te kopen en Engeland een pretparkimago te geven. Alles wordt weggehaald, of geplunderd, en aan het eind van het eerste deel van de roman geeft de beschrijving van een Wall Street journalist het effect goed weer:
7
In our time-strapped age, surely it makes sense to be able to visit Stonehenge and Anne Hathaway’ s Cottage in the same morning, take in a “ ploughman’ s lunch” atop the White Cliffs of Dover, before passing a leisurely afternoon at the Harrods emporium inside the Tower of London (Beefeaters push your shopping trolley for you!). As for transport between sites: those gas-guzzling tourist buses have been replaced by the eco-friendly pony-and-cart. While if the weather turns showery, you can take a famous black London taxi or even a big red double-decker bus. Both are environmentally clean, being fuelled by solar power. Als laatste noem ik Jonathan Coe, van wie in 2004 de opvolger van zijn veelgeprezen 7KH 5RWWHUV¶&OXE verscheen, 7KH&ORVHG&LUFOH. Deze twee boeken vormen een tweeluik. De grote traumatische gebeurtenis die in de eerste roman plaatsvindt, is een fictieve beschrijving van de Birmingham pub bomaanslagen van 1974, die door de IRA tijdens het hoogtepunt van de “ Troubles” aan het eind van de twintigste eeuw op het Engelse vasteland werden uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat de “ Troubles” het gevolg zijn (of waren) van de koloniale misdaden waar ik eerder over sprak. Tijdens één van deze explosies wordt de verloofde van één van de hoofdpersonen opgeblazen. Het vervolg, dat zich afspeelt in het Engeland van Blair na 1997, laat zien hoe de personages, getekend door deze misdaden, hiermee proberen om te gaan. Terwijl ze dit doen onderzoeken ze de relatie tussen Engeland (Schotland wordt nauwelijks genoemd) en Ierland. Om terug te keren naar Schama, geschiedenis zoals geschreven tijdens de ingrepen van Cromwell in 1649 heeft “ sindsdien de mogelijkheid van een Anglo-Ierse samenleving overschaduwd.” Het schitterend geconstrueerde 7KH&ORVHG&LUFOH beschrijft de grenzen van Engeland: twee scènes vinden plaats in verschillende delen van het onderbevolkte graafschap Norfolk; de andere scènes spelen zich af in Noord-Wales, Normandië en Denemarken. Dit biedt verschillende personages een goed uitgangspunt de nadelige gevolgen van de bomaanslagen uit 1974 en de manier waarop deze hun cultuur, geschiedenis en politiek beïnvloeden te onderzoeken. (Deze woorden schreef ik toevallig voor de Londense aanslagen van 7 juli 2005.) De personages van Coe die er het beste slagen de bombardementen te begrijpen en daardoor vervolgens de daarmee samenhangende verdwijning van één van de hoofdpersonen, zijn te herkennen in de woorden van Oliver Goldsmiths Primrose Junior. Die woorden kunnen we nu lezen als licht allegorisch. Coe’ s “ succesvolle” personages zouden begrijpen, wanneer deze Anglofoon, die hier voor u staat, Engelse, en voornamelijk Britse, letterkunde onderwijst, het noodzakelijk is dat de Nederlanders hem eerst “ het Nederlands zijn” bijbrengen. Alleen dan, stel ik voor, zullen we echt harmonieus samen kunnen werken.
8