NAUWKEURIG NAGAAN EN ORDELIJK OP SCHRIFT STELLEN een handvol kanttekeningen bij het gebruik van het Lucasevangelie
De redactie van deze catechese in voorbereiding op de hernieuwing van de doopbeloften en plechtige geloofsbelijdenis koos tijdens haar eerste bijeenkomst spontaan – of impulsief en onbezonnen? – voor het Lucasevangelie als rode draad doorheen dit project. Pas enkele redactievergaderingen later kwam de vraag of de keuze voor één evangelie wel correct en te verantwoorden is. Doorheen het redactiewerk groeide echter ons vertrouwen in deze keuze. We raakten gefascineerd door het nauwkeurige en ordelijke verslag dat Lucas schreef voor Teofilus. Gaandeweg noteerden we enkele bijzonderheden en inzichten die ons opvielen en zochten antwoorden op vragen die de auteur ons deed stellen. Ook van dit alles willen wij jullie, als bijlage van de map, verslag doen. Verwacht geen wetenschappelijk onderbouwd of zuiver exegetisch commentaar. Dat is niet onze bedoeling. We geven je een handvol kanttekeningen die je op weg willen zetten om het Lucasverhaal – voor het eerst, opnieuw of anders – te ontdekken. Wie meer wil weten over verwijzen we graag naar enkele zeer toegankelijke werken over evangelies in het algemeen en het Lucasverhaal in het bijzonder: 1
Devijver J., Vingerafdrukken van God. Bijbelverhalen eigentijds herlezen. Averbode, 1998 Hoet H., Liefde aan het woord. De Bijbel verkennen vandaag. Halewijn/KBS/VBS. Antwerpen, 2003 Michiels R., Evangelie en evangelies. Leuven, 1986 Noël F., Lucas in: internationaal commentaar op de bijbel. Band 2, Kok/Averbode, 2001 Schmidt P., Woord van God – Boek van mensen. Inleiding tot de Evangeliën en de Handelingen. Averbode/KBS, 1990 Servotte H., Lucas literair. Het derde evangelie woord voor woord. Averbode/KBS, 1994
1. niet zomaar een verhaal. Het Lucasboek dat de leidraad vormt van deze catechesemap is niet zomaar het eerste en beste verhaal. Het is een evangelie. En evangelies zijn geloofsverhalen. Je mag ze alvast niet lezen als objectieve of neutrale teksten want ze staan altijd ten dienste van het geloof. Om het met de woorden van de Lucasproloog te zeggen: ze dienen om de lezer of toehoorder te overtuigen van de betrouwbaarheid van de berichten die u hebt ontvangen. Evangelies zijn zowel een hulpmiddel als een bron voor het geloof: nadat de eerste ooggetuigen verdwenen uit de jonge geloofsgemeenschappen groeide immers de nood aan geschreven verslagen opdat de toekomst van het Jezusverhaal verzekerd zou zijn. Op basis van vele verhalen die reeds enkele decennia de ronde deden in de verschillende gemeenschappen werd in deze schriftelijke verslagen de oorspronkelijke inhoud van het geloof in Jezus voorgoed en voor de toekomst vastgelegd. Aangezien de mondeling overgeleverde traditie zeer rijk en verscheiden was en iedere auteur op een heel eigen wijze omging met het bronnenmateriaal werd ons via de evangelies een zeer veelzijdig beeld van Jezus overgeleverd. Ook Lucas legde duidelijk enkele andere accenten dan de overige evangelisten (zie ook: 3. tussen de regels). Ontegensprekelijk vinden evangelies hun oorsprong in historische gebeurtenissen, waarop ze echter een heel eigen licht werpen. Evangelies laten zich lezen als een biografie van Jezus. Ze verhalen Jezus’ woorden en daden en steeds gaat hierbij ruime aandacht naar zijn levenseinde in passie- en verrijzenisverhalen. Maar nogmaals: een evangelie is niet zomaar een verhaal: de feiten, Jezus’ woorden en daden staan in het licht van de heilsgeschiedenis. Alles wordt geschreven en dient gelezen als het verhaal van God met de mensen. Wie dat licht wegneemt, plaatst de evangelies in een schaduw. Want voor wie niet gelooft is het evangelie ongetwijfeld een interessant literair genre. Maar niet meer. Voor wie gelooft is het evangelie echter een geloofsbelijdenis, niet zomaar een verhaal dus. Moge het zo duidelijk zijn waarom we dit catecheseproject in voorbereiding op de hernieuwing van de doopbeloften en de plechtige geloofsbelijdenis liefst geworteld zagen in evangelische grond. 2. dokter Lucas Een oude kerkelijke traditie wil dat de auteur van het Lucasboek een leerling was van de apostel-missionaris Paulus. In enkele van de nieuwtestamentische brieven wordt de naam Lucas uitdrukkelijk genoemd als medewerker van Paulus. Anderen verklaren enkele passages uit de Handelingen van de Apostelen vanuit de nauwe band die er zou zijn tussen Paulus en Lucas. Hoe dan ook: dit alles blijft voer voor exegetische discussie. Je kan immers ook opmerken hoezeer de theologische visie van Paulus en Lucas over een aantal dingen sterk uiteenlopend zijn. Misschien was Lucas wel niet eens de beste leerling van Paulus? Misschien bleef het wel bij een enkele ontmoeting tussen beide mannen en kenden ze elkaar gewoon “van zien”?
2
Enkelen houden vast aan de traditie dat Lucas geneesheer zou zijn: dokter Lucas. Maar na wat studie hebben enkele Bijbelgeleerden ook deze traditie onderuit gehaald: de kennis van medische termen door de auteur van het Lucasevangelie is niet echt indrukwekkend of overtuigend. Zeker niet sterker dan die van een gecultiveerd tijdgenoot. We kunnen dus niet zo bijster veel vertellen over wie Lucas precies is. Toch mogen we zeker niet uit het oog verliezen dat zijn werk echt wel origineel is in het nieuwtestamentisch oeuvre: hij schrijft een vervolgverhaal op het evangelie waarin hij vertelt over het ontstaan en de groei van de eerste geloofsgemeenschappen. Waaraan dan weer niemand twijfelt is dat beide boeken – evangelie en de zogenaamde Handelingen van de Apostelen – door één en dezelfde hand geredigeerd werden. Trouwens, dit is ook duidelijk: de auteur van het Lucasevangelie had een mooie en hellenistisch gevormde schrijfstijl. Lucas gebruikt typisch Griekse woorden en neemt opvallend vaak de stijl over van de oudste Griekse vertaling van het Eerste – zogenaamde Oude – Testament, de Septuagint. Als het echter over typische joodse geloofspunten gaat, zoals reinheidsvoorschriften en de Wet van Mozes, of bij twistgesprekken tussen Jezus en de farizeeën, blijft de auteur eerder bescheiden. Dat kan geen toeval zijn. Het lijkt wel of hij niet echt thuis is in de joodse gebruiken. Het is dan ook meer dan een vermoeden dat de auteur van het Lucasevangelie een “nieuwe christen” is, niet bekeerd uit het jodendom maar met roots in een hoogstaand Grieks cultuurmilieu. Vele vermoedens en weinig zekerheden maken het ons niet eenvoudig plaats en tijd te bepalen van de redactie van het Lucasevangelie. Het is alvast geschreven in de hellenistische wereld en de exegese dateert de eindredactie bij voorkeur rond het jaar 80, als het midden tussen 70 en 90 (als andere data die worden vernoemd). Veel belangrijker dan de precieze lokalisering en datering van het evangelie lijkt ons dat het evangelie geschreven werd voor Lucas’ wijde wereld: de auteur legt er zich op toe het Jezusverhaal zonder al te veel voorkennis van joodse gewoonten en tradities op een aanneembare en verstaanbare manier te brengen. Met het Lucasevangelie krijgt het Jezusverhaal een universeler karakter (zie ook: 3. tussen de regels) We kennen één iemand voor wie Lucas zijn versie van het Jezusverhaal bedoeld heeft: Teofilus. Als enige van de vier evangelisten draagt de auteur in een voorwoord – alweer een typisch hellenistisch schrijversgebruik – zijn boek aan hem op. Maar wie is die man? Is het een bekeerling, een nieuwe geloofsleerling in de middens van de auteur? Is het een mecenas, iemand in wiens opdracht Lucas zijn werk schreef? Of gaat het om een woordspel: *theo-philus* betekent immers, letterlijk vertaald, vriend van God of: Godelieve. Het is alvast weinig waarschijnlijk dat de auteur zijn dubbelverhaal neerschreef voor één iemand. Dat zou te sterk verschillen van het universele karakter van de evangelische boodschap. De redactie van dit catecheseproject zag de naam Teofil(us) alvast als een unieke kans om twaalfjarigen aan te spreken en hen op het spoor te brengen van de oorspronkelijke ooggetuigen die het Jezusverhaal overleverden aan dokter Lucas, of wie de auteur van dit boek dan ook mag zijn.
3
3. tussen de regels In ieder evangelie lezen we het verhaal van Jezus. Met duidelijke uitzondering van het Johannesevangelie staan de verhalen van Marcus, Matteüs en Lucas in een uitdrukkelijk verband met elkaar. Deze drie evangelisten worden daarom ook wel eens de synoptici genoemd. Het lijkt wel of ze veel materiaal van elkaar geleend hebben. Een verdere uitwijking over de synoptische evangelies is bijzonder boeiend maar zou ons binnen dit kader te ver brengen. Hoe belangrijk ook de overeenkomst tussen deze evangelies, toch zijn er opvallende verschillen die de eigenheid van ieder evangelie duidelijk maken. Je zou het Lucasverhaal trouwens het minst synoptische van de synoptische evangelies kunnen noemen: ruim veertig procent van de verhaalstof is origineel en wordt niet gebruikt in de andere evangelies. Het gaat dan om de zeer gekende en bijzonder catechetische verhalen: Zacheüs, de verloren Zoon, de barmhartige Samaritaan, het Emmaüsverhaal. Het Lucasverhaal heeft bovendien een aantal eigen-aardigheden die het verhaal een typisch karakter geven. Deze eigen accenten vormen niet onbelangrijke leessleutels die het hele verhaal anders – tussen de regels – doen lezen. We zetten zes Lucaanse eigenheden op een rij: 3.1.
De auteur van het Lucasevangelie schrijft geschiedenis. Sommige commentaren typeren Lucas dan ook als een historicus. Misschien is dat een te ondoordachte typering: de auteur blijft immers vooreerst een gelovige en zijn verhaal is een geloofsbelijdenis, geen historisch verslag. Maar het mag ons niet ontgaan dat hij veel – alvast meer dan bij de overige evangelies – aandacht besteedt aan het situeren van het Jezusverhaal in de tijd. Denk maar aan de indrukwekkende aanhef van het kerstverhaal. Dat “geschiedschrijven” heeft echter een uitdrukkelijke bedoeling: geschiedenis wordt theologie. Met een voorbeeld wordt dit wellicht duidelijk. Het is een zeer oudtestamentisch inzicht dat Jeruzalem de plaats is waar de Messiaanse verwachting zich zal vervullen. Precies daarom begint en eindigt het Lucasverhaal in Jeruzalem en wordt het op weg gaan van Jezus naar Jeruzalem een rode draad doorheen het evangelie: tien hoofdstukken lang duurt de weg. Bovendien worden de belangrijkste Jezuswoorden precies op die weg gezegd. Jeruzalem is dus meer dan zomaar een richting, een plaatsbepaling of een historische situering.
3.2.
De Jezus in het Lucasverhaal wordt dan ook heel bewust en voortdurend voorgesteld als de vervulling van de oude Messias profetieën: een mens met bijzondere aandacht voor hen die er in de samenleving van toen niet bij hoorden: zondaars, gevangenen, arme en zieke mensen, heidenen en vrouwen. Jezus toont zich begripvol en mild tegenover hen. De barmhartigheid van Jezus levert stof voor enkele mooie, typisch Lucaanse, parabels.
3.3.
Uit dit Jezusbeeld ontwikkelt zich een eigen en revolutionair Godsbeeld: God als de barmhartige Vader. Consequent wordt God in die vaderrol gesitueerd.
4
3.4.
Ook de kijk op het koninkrijk van God – een typisch evangelisch motief – wordt door de auteur op een originele manier ingevuld. Veelal wordt het Godsrijk gezien als de vervulling van de tijd. De Jezus van het Lucasverhaal corrigeert dit “einde-der-tijden-scenario”. Het koninkrijk is nu reeds aanwezig en zal voltooid worden in de laatste dagen. Hier toont de auteur zich eens te meer als de theologisch historicus met een eigen kijk op de geschiedenis. Hij schrijft zijn verhaal in een tijd dat het langverwachte onmiddellijke aanbreken van de eindtijd achterwege blijft. Het heil blijft echter niet uit. Het heil gebeurt hier en nu. Zo wordt het voor de jonge geloofsgemeenschap duidelijk dat haar andere dingen te doen staan dan wel het wachten op de eindtijd.
3.5.
Terug naar een Lucaanse bijzonderheid over Jezus: hij is een biddend mens, uitdrukkelijk op de belangrijkste momenten van zijn leven: bij zijn doopsel, bij de keuze van de leerlingen, bij de belijdenis van Petrus, bij de gedaanteverandering, bij het Onze Vader en op het kruis. Andere evangelisten plaatsen deze gebeurtenissen niet in de context van het gebed.
3.6.
Het Lucasverhaal schenkt ook, meer dan andere evangelies, aandacht aan de heilige Geest en dit in de lijn van de oudtestamentische traditie: de Geest die over mensen komt, hen inspireert, schept en herschept, de kracht van Godswege. Zeker in de eerste hoofdstukken van zijn evangelie – niet in het minst in de zogenaamde kindheidsevangelies – laat de auteur de heilige Geest een prominente rol spelen. Doorheen het hele verhaal blijft Jezus vervuld van de heilige Geest.
4. een luchtfoto Wie zich met bovenstaande leessleutels waagt aan een volledige lectuur van het Lucasverhaal zal bijzondere evangelische ontdekkingen doen. De redactie van dit catecheseproject gaf zichzelf de opdracht het Lucasevangelie van het begin tot het einde door te lezen op zoek naar gepaste verhalen voor een catechese in voorbereiding op de hernieuwing van de doopbeloften en plechtige geloofsbelijdenis. Het was voor ieder een bijzondere ervaring die we ieder van jullie willen aanraden. Want al te vaak lezen we het evangelie te “verkapt” en zo verliezen we algauw een zicht op het geheel. Misschien zijn de 24 hoofdstukken van het Lucasverhaal van het goede te veel om in een trek door te lezen. Daarom geven we jullie graag een “lectuursuggestie”. Ieder deel geeft een mooi en verantwoord afgerond geheel aan en alle delen samen leveren een luchtfoto van het hele verhaal. • deel 1: hoofdstuk 1 en 2 het kindheidsverhaal • deel 2: hoofdstuk 3 tot en met vers 50 van hoofdstuk 9 Jezus’ optreden in Galilea
5
• deel 3: vanaf vers 51 van hoofdstuk 9 tot en met vers 28 van hoofdstuk 19 Jezus’ reis naar Jeruzalem • deel 4: vanaf vers 29 van hoofdstuk 19 tot en met hoofdstuk 24 Jezus in Jeruzalem: lijden, dood, verrijzenis en hemelvaart 5. inzoomen In wat volgt gaan we nader in op de in catechese gebruikte perikopen uit het Lucasverhaal. Verwacht hier geen volledigheid of uitgebreide wetenschappelijke inzichten. We zijn ervan overtuigd dat een paar wetenswaardigheden en aandachtspunten volstaan om wat steviger in je catechetische schoenen te staan. Let wel: we zoomen in op de teksten uit het Lucasverhaal in de volgorde van gebruik in de map. 5.1.
het doopsel van Jezus: Lc. 3, 21-22 5.1.1.
5.1.2.
de context: het optreden van Johannes de Doper [Lc. 3, 2b-20] De prediking van Johannes kunnen we slechts begrijpen vanuit een bijzondere spanning die leefde in die dagen: wanneer zal de tijd vervuld worden? Wanneer zal het koninkrijk van God komen en een einde maken aan alle onrecht en lijden? Concreet had deze verwachting zich vertaald in het uitkijken naar de komst van de Messias. Misschien was Johannes wel de langverwachte Messias. Maar Johannes geeft hierop een duidelijk en ontkennend antwoord. Hij was, naar de woorden van oude profetieën, de wegbereider. Deze taak vervuld hij door een “driedubbele” prediking: over de eindtijd (addergebroed), over de ethiek (wat moeten wij doen?) en over de Messias (Hij zal dopen met vuur en heilige Geest). Deze prediking viel niet in goede aarde en Johannes werd opgesloten. het doopsel van Jezus [Lc.3, 21-22] Anders dan bij de overige synoptici vermeldt het Lucasverhaal niet dat Jezus door Johannes wordt gedoopt. Alle aandacht gaat daarom naar het persoonlijke karakter van het doopsel: Jezus ondergaat biddend dit moment. Het is bovendien een zeer geconcentreerd verhaal: het spreekt over Jezus’ roepingen zending, het wordt beleefd als een moment van Godsopenbaring en ook de heilige Geest is aanwezig. Opvallend is de aandacht voor de lijfelijke gedaante van de Geest: een duif. Hiermee wil de auteur mogelijk duidelijk maken hoe reëel de werking is van de Geest. De stem uit de hemel bevestigt uitdrukkelijk de bijzondere band tussen de gedoopte Jezus en God. Met twee evangelieverzen wordt Jezus bevestigd als de Messias.
5.1.3. de stamboom van Jezus [Lc. 3, 23-28] Het doopverhaal wordt besloten met de geslachtslijst van Jezus. Deze lijsten hebben onmiskenbaar oudtestamentische wortels. Ook het
6
Matteüsevangelie heeft een geslachtslijst, zij het in omgekeerde volgorde, dus eindigend bij Jezus. In het Lucasverhaal wordt overduidelijk de klemtoon gelegd op het “zoon zijn van” (knipoog naar de goddelijke stem bij het doopsel!). 5.2.
het optreden van de twaalfjarige Jezus in de tempel [Lc. 2, 41-52] Deze perikoop besluit het kindheidsverhaal. Het is een verhaal dat eigen is aan het Lucasevangelie. Het is dus niet toevallig dat Jezus’ eerste woorden in dit evangelie gesproken worden in de tempel van Jeruzalem (zie ook: 3. tussen de regels). We moeten deze woorden niet zozeer verstaan als de opstandigheid van een twaalfjarige tegenover zijn ouders, maar wel als een duiding van zijn unieke relatie met God: mijn Vader.
5.3.
het Onze Vader [Lc. 11, 2-4]
5.3.1. de context van het gebed [Lc. 11, 1-13] de woorden van het Onze Vader worden door de auteur van het Lucasverhaal “dubbel” gekaderd: naast de uitdrukkelijke vraag van de leerlingen hen te leren bidden, volgt er na de Lucaanse woorden van het Onze Vader een catechese over het (smeek)gebed. 5.3.2. het Onze Vader [Lc. 11, 2-4] de aanspreektitel Vader bevestigt eens te meer de intieme band tussen Jezus en God. Dat wij, biddend, God Vader mogen noemen betekent dat Jezus ons uitnodigt diezelfde intieme relatie met God te beleven. Tot God worden twee wensen gericht: uw naam worde geheiligd en uw koninkrijk kome. Beide wensen verwijzen indirect naar Jezus zelf: Hij heiligt de naam van God en met Hem is het koninkrijk gekomen. Daarna volgen drie beden die gericht zijn op concrete menselijke noden: brood (alledaagse noodzakelijkheden), vergeving van de zonden (en de band tussen vergeven schenken en krijgen) en het weerstaan aan de verleiding (naar het voorbeeld van Jezus zelf die niet inging op de bekoringen) 5.4.
in de synagoge van Nazaret [Lc. 4, 14-23]
5.4.1. een korte en samenvattende aanhef [Lc. 4, 14-15] de perikoop over Jezus’ eerst publieke optreden in de synagoge van Nazaret vat aan met een algemene situering waarin de klemtoon op de Geest ons niet mag ontgaan. Bij andere evangelisten ligt de nadruk in dergelijke samenvattende “overgangsstukjes” op het koninkrijk van God of op de oproep tot bekering. Maar hier gaat de aandacht naar de Geest die Jezus aanzet tot verkondigingswerk in de synagogen. Zo is meteen de weg gebaand naar een volgende perikoop . 5.4.2. het verhaal van de synagoge [Lc. 4, 16-23] Aan deze perikoop heeft de auteur ongetwijfeld heel wat redactiewerk gehad. Vooreerst is de perikoop zeer programmatisch: het geeft als het
7
ware de opdrachtsverklaring van Jezus weer en die opdracht staat, zoals verwacht, helemaal in het teken van het vervullen van een oude Messiasprofetie. Bovendien zijn de verzen 18 en 19 zijn niet zomaar overgenomen uit de oudtestamentische profeet Jesaja. De auteur van het Lucasverhaal puzzelde zijn versie uit twee fragmenten: Jes. 61, 1 en Jes 58, 6. Wat valt in deze profetie bijzonder op? Eens te meer de band met de geest van JHWH, de verwijzing naar het zalven (het Griekse woord voor Messias is *christos*, wat “gezalfde” betekent), de aandacht voor armen, blinden en verdrukten. In het vervolg van het Lucasverhaal zal Jezus aan deze mensen steeds een bijzondere aandacht schenken (zie ook: 3. tussen de regels). Opvallend is ook de verwijzing naar een jaar dat de Heer welgevallig is, het joodse gebruik van het jobeljaar. Om de vijftig jaar moest dit bijzondere jaar gevierd worden. Zeven is een heilig getal: de zevende dag is de sabbat, de geheiligde dag. Om de zeven jaar is er een sabbatjaar. Na zevenmaal zeven jaar zal het vijftigste jaar bijzonder geheiligd zijn: het jaar van vervulling, het jaar waarin de hoop van allen gerealiseerd wordt. Dat jaar wordt feestelijk aangekondigd op het joodse feest van de Verzoendag van het negenenveertigste jaar. Dan klinken de bazuinen, de jobel. Vandaar het jobeljaar. Dat jaar moet dus gezien worden als een nieuw begin voor iedereen. Deze perikoop moet ons eens te meer duidelijk maken dat met de komst van Jezus het definitieve jobeljaar is begonnen. Sleutelwoord van deze perikoop is dan ook: vervulling. 5.5.
de zaligsprekingen [Lc. 6, 20-23]
5.5.1. inleiding op de vlakterede [Lc. 6, 17-20a] Na de keuze van twaalf leerlingen geeft de auteur weer een korte samenvatting. Hierin wordt misschien wat overdreven de klemtoon gelegd op de grote menigte. Belangrijker is alvast niet uit het oog te verliezen dat niet alleen de Joden maar ook de heidenen tot de menigte behoren. Hiermee wordt uitdrukkelijk de universele dimensie van Jezus’ boodschap geduid. We moeten er ook aandacht aan schenken dat Jezus van de berg afdaalt en zich begeeft op vlak terrein. Is de berg de plaats van de Godsontmoeting, dan is de vlakte de plaats van het onderricht. Dat is anders dan bij Matteüs. Daar spreekt men dan ook over de bergrede. Bij Lucas heet de volgende perikoop: de vlakterede. 5.5.2. de ruime context van de zaligsprekingen [Lc. 6, 20b-49] Tot nu toe heeft de auteur van het Lucasverhaal de klemtoon gelegd op de bijzondere kracht die uitging van Jezus: bevrijding en genezing. In deze perikoop onderricht Jezus in het bijzonder zijn leerlingen. Hij verduidelijkt de fundamenten van een evangelische leer: zaligsprekingen en weespreuken [Lc. 6, 20b-26], de liefde tot de vijand en de gulden regel [Lc. 6, 27-36], het christelijk gemeenschapsleven [Lc. 6, 37-46]en de gelijkenis van het huis [Lc. 6, 47-49]. Ook al is het
8
evangelie zeker niet bedoeld als ethische gids, de basis voor een Lucaans-evangelische ethiek wordt hier aangegeven. De kern van een evangelische ethiek ligt verwoord in de zogenaamde zaligsprekingen, een naam die door de nieuwe Bijbelvertaling werd achterhaald (“zalig” werd “gelukkig”). Naar structuur, volgorde, lengte en inhoud wijken deze wensen af van de – mogelijk beter gekende want meer naar verwezen – versie in het Matteüsevangelie. Sommigen beweren dat de auteur van het Lucasverhaal dichter bij de mondelinge of eerste overlevering staat. 5.5.3. de zaligsprekingen [Lc. 6, 20b-23] Een zaligspreking is een gelukwens die iemand toekomt omwille van een toestand waarin men zich bevindt. Hoe kan Jezus nu armen, hongerigen, huilende en vervolgde mensen gelukwensen? Wat is er zo gelukkig aan hun toestand? Deze paradox kan alleen maar – moeilijk – begrepen worden vanuit het mateloze vertrouwen van Jezus in het koninkrijk van God. (zie ook: 3. tussen de regels). Dat koninkrijk brengt vreugde en genade die sterker zijn dan alle tegenslag en nood. Aangezien het Rijk Gods zich in Jezus vervult mogen bijzonder de armen, hongerigen, huilenden en vervolgden, zich nu reeds gelukkig prijzen. 5.6.
de genezing van een lamme en de vergeving van de zonden [Lc. 5, 17-26] In deze perikoop maken we voor het eerst kennis met nieuwe toehoorders: farizeeën en wetgeleerden. Ze staan niet a priori vijandig tegenover Jezus maar treden wel met Hem in discussie en verschillen vaak van mening. Dat geeft de nodige stof tot controverse. Wie waren deze godsdienstspecialisten? Farizeeën waren niet-priesterlijke maar uiterst vrome joden die trouw waren aan een strikte beleving van de Wet van Mozes en leefden in de verwachting van het Godsrijk en volgens de vele tradities van de vaderen. Onder hen waren er wetgeleerden die zich bijzonder toelegden op de verklaring van de Mozaïsche wet. De controverse in deze perikoop gaat over de vergeving van de zonden: wie is daartoe in staat? Volgens de joodse traditie heeft alleen God daartoe de macht. Het is dan ook een godslastering als de farizeeën en wetgeleerden vernemen dat ook Jezus zich die macht toeëigent. Bovendien wordt de hele controverse verwikkeld in een typisch genezingsverhaal. Hiermee wil de auteur wellicht Jezus’ uitspraak over de vergeving van zonden alle kracht bijzetten. Het was immers een algemeen aanvaarde idee dat ziekte en verlamming een gevolg was van een zondig leven. Door de genezing van de lamme ontkracht Jezus deze oudtestamentische visie.
9
Een kleine wetenswaardigheid: huizen in Galilea waren bedekt met houten balken en matten. De auteur van het Lucasverhaal spreekt over een tegeldak, volgens hellenistisch- Romeinse bouwgewoonte! Zou de auteur van het Lucasverhaal dan nooit een Palestijnse woning gezien hebben? Alvast een element in de moeilijke lokalisering van de redactie van het evangelie. 5.7.
de parabel van de verloren zoon [Lc. 15, 11-32]
5.7.1. de ruime context: verhalen over het verlorene [Lc. 15, 1-10] aan de parabel van de verloren zoon gaan twee gelijkenissen vooraf: de herder en het verloren schaap en de vrouw en het verloren muntstuk. Opvallend is de ijver waarmee de herder en de vrouw op zoek gaan naar wat verloren is evenals de vreugde omwille van het terugvinden van het schaap en de drachme. Die vreugde verwijst naar de hemel, dus naar God. 5.7.2. de parabel [Lc. 15, 11-32] Met de inleidende gelijkenissen is de toon gezet voor de typisch Lucaanse parabel van de verloren zoon. Het verhaal valt in twee delen uiteen: het eerste deel is gewijd aan de avonturen van de jongste zoon. Nadat deze gebruik heeft gemaakt van een regeling die voorzien werd in het Palestijnse erfrecht – geef mij mijn deel van de erfenis – wordt hij het schoolvoorbeeld van mensen die geen grenzen aanvaarden. Uiteindelijk eindigt zijn verhaal tussen de varkens, een totale ontkenning van zijn waardigheid en identiteit. Dat is dan ook een keerpunt in het verhaal: hij keert terug naar zijn vader, niet als zoon maar als dienaar. Dat is buiten de vader gerekend: de bekering van de verloren zoon stemt tot vreugde en leidt tot herstel van zijn waardigheid, als zoon. Er wordt feest gevierd. Hier had de parabel kunnen eindigen, nochtans vat hier een tweede deel van het verhaal aan: de oudste zoon die niet wil delen in de vreugde van de vader. Ook hier toont deze laatste zich bijzonder begripvol. De vader is goed voor beide zonen. Maar of die goedheid uiteindelijk aanvaard wordt is af te wachten. Het open einde van deze parabel is een duidelijke uitnodiging om verder te denken: wie zal de verloren zoon zijn? Deze parabel is niet alleen omwille van het open einde maar evenzeer om het indrukwekkende psychologische en analyserende karakter catechetisch bijzonder waardevol. Ook wij maken er dankbaar gebruik van om de grenzeloze barmhartigheid van God te verduidelijken. 5.8.
het verrijzenisverhaal [Lc. 24, 1-12] Trouw aan de evangelische traditie beschrijft de auteur van het Lucasverhaal de verrijzenis aan de hand van het lege graf. Het gaat ook hier niet om het bewijs van de verrijzenis. Een leeg graf bewijst immers niets.
10
Waar het in dit verhaal wel om te doen is, is het belijdende getuigenis van mensen: de twee mannen in stralend witte kleren bij het graf die verkondigen dat de Heer niet daar is: Hij is opgewekt. Zo worden de vrouwen – die ongetwijfeld als teken van erkenning bij naam worden genoemd – de eerste getuigen van de paasboodschap. Hun getuigenis heeft echter niet meteen succes: volgens de elf was het onzin wat de vrouwen zeiden. Nochtans gaat Petrus – het apostolisch gezag waarop de jonge geloofsgemeenschap bouwde en vertrouwde – op onderzoek uit. Hij keert verbaasd terug. Er is een voornaam verschil in de Lucaanse versie van het verrijzenisverhaal. Terwijl in de andere evangelies de leerlingen teruggekeerd zijn naar Galilea, waar de verrezen Heer aan hen verschijnt, spelen alle verrijzenisverhalen in het Lucasverhaal zich af in Jeruzalem. Gezien de bedoeling die de auteur met zijn verhaal heeft (zie ook: 3. Tussen de regels) mag ons dat echter niet verwonderen. 5.9.
het Emmaüsverhaal [Lc. 24, 13-35] Naast het lege graf getuigen ook de zogenaamde verschijningsverhalen over de verrijzenis van Jezus. Het Lucasverhaal kent twee soorten verrijzenisverhalen: naast de verhalen waarin Jezus herkenbaar verschijnt en de leerlingen een opdracht geeft, zijn er ook de verhalen waarin de verrezen Heer herkenbaar wordt “gaandeweg” het verhaal. De herkenning wordt steeds uitgedrukt in het aanspreken van de leerlingen en in een maaltijdgebeuren, dat onmiskenbaar verwijst naar de eucharistie. Het Emmaüsverhaal is een redactionele parel! Vijf delen vallen eenvoudig te onderscheiden: de ontmoeting met de onbekende [Lc. 24, 13-16], de ontgoocheling van Kleopas en metgezel [Lc. 24, 17-24], het eerste antwoord van de Verrezene [Lc. 24, 25-27]: de vervulling van de schriften, het tweede antwoord van de Verrezene [Lc. 24, 28-32]: het breken van het brood, en de terugkeer naar Jeruzalem [Lc. 24, 33-35]. Dit is de auteur van het Lucasverhaal op zijn best: de aandacht voor Jeruzalem, het onderweg-zijn van de leerlingen, de vervulling van de Schriften zijn voor de lezer en toehoorder ondertussen geen vreemde verhaallijnen meer. De aandacht die de auteur schenkt aan het maaltijdgebeuren mag ons duidelijk maken hoezeer de eucharistie van bij haar prilste bestaan een belangrijke plaats inneemt in onze geloofsgemeenschap.
11