Natuurtoets Picknickbos Koningin Julianatoren, Apeldoorn Koningin Julianatoren Definitief
Natuurtoets Picknickbos Koningin Julianatoren, Apeldoorn Koningin Julianatoren Definitief
Rapportnummer:
211x06351.074377_2
Datum:
30 maart 2014
Contactpersoon opdrachtgever:
De heer J. Buter
Projectteam BRO:
Rob van Dijk, Pascal Hendriks, Bianca Laheij
Trefwoorden:
Natuurtoets Voortoets Natuurbeschermingswet Flora- en faunawet Ecologische Hoofdstructuur Ruimtelijke ontwikkeling
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 14
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding van het onderzoek 1.2 Inkadering van het onderzoek 1.3 Onderzoeksvraag 1.3 Leeswijzer
3 3 3 5 5
2. BESCHRIJVING HUIDIGE EN GEWENSTE SITUATIE 2.1 Ligging en beschrijving plangebied en toetsingslocatie
7 7 7 7 8 9 9
2.1.1 Ligging en definities 2.1.2 Algemene beschrijving 2.1.3 Beschrijving omgeving plangebied 2.2 Beschrijving recente ontwikkelingen 1997-heden 2.3 Beschrijving gewenste situatie
3. TOETSINGSKADER EN WERKWIJZE 3.1 Werkwijze natuurtoets 3.2 Natuurbeschermingswet 3.3 EHS-beleid Ruimtelijke Verordening Gelderland
11 11 11 14 15 17
Kernkwaliteiten en omgevingscondities 3.4 Flora- en faunawet
4. BESCHRIJVING NATUURWAARDEN 4.1 Landschapsschaal 4.2 Habitattypen 4.3 Bijzondere soorten
19 19 23 24 24 24 25 25 26 26
4.3.1 Vaatplanten 4.3.2 Grondgebonden zoogdieren 4.3.3 Vleermuizen 4.3.4 Vogels 4.3.5 Amfibieën, reptielen en vissen 4.3.6 Ongewervelde diersoorten
Inhoudsopgave
1
5. TOETSING AAN NATUURBESCHERMINGSWET 5.1 Inleiding 5.2 Oppervlakteverlies 5.3 Versnippering 5.4 Verontreiniging (inclusief verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting) 5.5 Veranderingen in hydrologie 5.6 Verstoring (verontrusting van soorten door licht, geluid, trillingen, optisch, mechanisch) 5.7 Bewuste verandering soortensamenstelling 5.8 Conclusie
27 27 27 27 27 28 28 29 29
6. TOETSING AAN EHS-BELEID 6.1 Inleiding 6.2 Areaal en kwaliteit bestaande natuur 6.3 Kwaliteit van leefgebied voor beschermde soorten 6.4 Grond- en oppervlaktewatersystemen 6.5 Stilte- en stiltebeleidsgebieden 6.6 Conclusie
31 31 31 31 31 31 32
7. TOETSING AAN FLORA- EN FAUNAWET
33
8. CONCLUSIE EN ADVIES
35
9. LITERATUURLIJST
37
BIJLAGEN Bijlage 1: Foto’s plangebied Bijlage 2: Stroomschema Natuurbeschermingswet (regiegroep Natura 2000) Bijlage 3: Habitattypen en -soorten Bijlage 4: Kernkwaliteiten en omgevingscondities voor de Veluwe Bijlage 5: Orientatiefase uitbreiding Koningin julianatoren
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding van het onderzoek Het pretpark de Koningin Julianatoren is al vele decennia gevestigd aan de Amersfoortseweg 35 te Apeldoorn. Het park trekt jaarlijks enkele honderdduizenden bezoekers en vormt daarmee een belangrijke toeristische trekpleister. Het gebied waar het park gevestigd is past echter niet in vigerend planologisch kader, welke bestaat uit het “Uitbreidingsplan in Hoofdzaken 1947” (voor het pretpark) en het bestemmingsplan Apeldoorn-west uit 1994 (voor de parkeerplaats aan de J.C. Wilslaan). Het pretpark heeft de bestemming `bos´, waar het gebruik voor een dagrecreatieve voorziening niet mogelijk is1. Ter plaatse van het parkeerterrein aan de J.C. Wilslaan hebben de gronden de bestemming ´bos´ met de aanduiding ´horeca toegestaan´. Ook hier is het feitelijke gebruik anders dan in het bestemmingsplan is vastgelegd. Het terrein is in hoofdzaak in gebruik als parkeeraccommodatie; horeca is in het verleden op de locatie aanwezig geweest in de vorm van een motel dat in 1997 is gesloopt. Uit bovenstaande wordt duidelijk dat voor het pretpark Koningin Julianatoren met bijbehorende parkeervoorziening aan de Wilslaan een nieuw bestemmingsplan dient te worden opgesteld2. Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is een toetsing aan natuurwetgeving en natuurbeleid verplicht. De Koningin Julianatoren wordt omringd door bos en natuur die is aangewezen als Natura 2000-gebied en Ecologische Hoofdstructuur. Ten behoeve van de procedure is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de wettelijke verplichtingen en mogelijkheden met betrekking tot de natuurwetgeving.
1.2 Inkadering van het onderzoek In een eerdere fase (2007) is nagegaan of en hoe uitbreidingswensen van de Koningin Julianatoren uitvoerbaar zouden zijn. In dat kader is gestart met een m.e.r. procedure. Daarbij was duidelijk dat de ligging van het projectgebied (deels) in beschermd Natura 2000 gebied aanleiding gaf om de toetsing ten aanzien van natuurwaarden (als onderdeel van de m.e.r.-studie) met voorrang ter hand te nemen. Dat is gebeurd in het onderzoek “Oriëntatiefase uitbreiding Koningin Juliantoren” (Arcadis, 2009).
1
Omdat voor de vaststelling van het “Uitbreidingsplan in Hoofdzaken 1947” het pretpark al vergund was, is het pretpark wel gelegitimeerd via het overgangsrecht.
2
Het zuidelijk deel van de gronden van Koningin Julianatoren, die bestaan uit bos, zijn opgenomen in het bestemmingsplan “Park Berg en Bos en omgeving”, dat op 4 juli 2013 is vastgesteld.
Hoofdstuk 1
3
In de rapportage uit 2009, die als een zogenaamde “Voortoets” is te duiden, is op een aantal aspecten getoetst, te weten de realisatie van: - nieuw parkeerterrein - smalspoorverbinding - overdekte attracties - grondwaterbeschermende maatregelen De conclusie uit dit onderzoek luidde dat de realisatie van overdekte attracties op het terrein zelf en het nemen van grondwaterbeschermende maatregelen op het parkeerterrein van de J.C. Wilslaan niet tot negatieve effecten leiden. Tegelijkertijd werd ook geconcludeerd dat daarentegen significant negatieve effecten niet uit te sluiten waren ter plaatse van de uitbreiding van het parkeerterrein en de realisatie van de smalspoorverbinding. Op grond daarvan heeft de initiatiefnemer er voor gekozen de voorgenomen plannen niet voort te zetten. Het onderzoek is als bijlage 5 bij onderhavige natuurtoets gevoegd. Het huidige voornemen is daarmee hoofdzakelijk beperkt tot het vastleggen van het bestaande gebruik in een actueel bestemmingsplan. Van belang is daarbij de bestaande juridisch vergunde situatie bij aanwijzing van de Veluwe als Vogelrichtlijngebied op 24 maart 20003, zijnde de referentiesituatie. Die situatie blijkt uit de afgegeven integrale milieuvergunning voor het terrein (1997). Het vastleggen van het bestaande attractieterrein leidt derhalve niet tot een afwijking van de referentiesituatie. In onderhavig onderzoek wordt derhalve niet ingegaan op de bestemmingsplanvastlegging van het bestaande attractieterrein en van de bestaande parkeerlocatie. Deze locaties zijn ook geëxclaveerd uit het Natura 2000 gebied. Het bestemmingsplan voorziet ook in een beperkte bestemmingswijziging van een klein deel van het terrein dat sinds jaar en dag als picknickterrein in gebruik is en achter het attractieterrein ligt. Dit gebied is niet als geëxclaveerd te beschouwen, is geen onderdeel van de milieuvergunning en is ook als EHS aangeduid. De bestemming hiervoor wordt gewijzigd in een bestemming “cultuur en ontspanning”. Voor dit onderdeel is onderhavige toets uitgevoerd.
3
Het Natura 2000 gebied Veluwe is op 24 maart 2000 aangewezen als Vogelrichtlijngebied is tevens aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Natura 2000 gebieden bestaan uit Vogel- of Habitatrichtlijngebied of beide.
4
Hoofdstuk 1
1.3 Onderzoeksvraag In voorliggend rapport wordt het planologisch vastleggen van het picknickbos (door een bestemming ‘cultuur en ontspanning’) getoetst aan natuurwetgeving en natuurbeleid. Dit picknickbos bevindt zich aan de achterzijde van het pretpark en bestaat uit een deels verhard terrein onder de bomen, waar picknicktafels en enkele speeltoestellen staan. In het kader van de toetsing worden de volgende vragen beantwoord: Is het planologisch vastleggen van de huidige situatie van het picknickbos in overeenstemming met de Natuurbeschermingswet? Is het planologisch vastleggen van de huidige situatie van het picknickbos in overeenstemming met de regels voor bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland? Is het planologisch vastleggen van de huidige situatie van het picknickbos in overeenstemming met de Flora- en faunawet?
1.3 Leeswijzer Om bovengenoemde vragen te kunnen beantwoorden zijn de natuurwaarden van het plangebied van landschapsniveau tot lokaal niveau in beeld gebracht. Natuurwaarden in en rondom het plangebied zijn beschermd volgens de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en het EHS-beleid. Er is een beoordeling gemaakt of de beschermde natuurwaarden aanwezig zijn, of de aanwezige natuurwaarden aangetast worden en welke voorwaarden of vervolgstappen noodzakelijk zijn om de geplande ontwikkeling te realiseren met inachtneming van de natuurwetgeving en –beleid.
In hoofdstuk 2 zijn de huidige situatie en gewenste planologische situatie beschreven. Daarbij zijn ook de relevante ontwikkelingen in de periode 1997 tot heden beschreven. Het toetsingskader en de werkwijze zijn in hoofdstuk 3 beschreven. Vervolgens is in hoofdstuk 4 een analyse van de natuurwaarden gegeven. Tenslotte is in de hoofdstukken 6, 7 en 8 een toets aan de Natuurbeschermingswet het EHS-beleid en de Flora- en faunawet beschreven. In hoofdstuk 6 volgen de conclusies.
Hoofdstuk 1
5
Afbeelding 1. Ligging van het plangebied (blauw omlijnd), de toetsingslocatie (paars) en de uit het Natura 2000-gebied geëxclaveerde delen van het plangebied (rood omlijnd).
6
Hoofdstuk 1
2.
BESCHRIJVING HUIDIGE EN GEWENSTE SITUATIE
2.1 Ligging en beschrijving plangebied en toetsingslocatie 2.1.1 Ligging en definities Voorliggend rapport is opgesteld ten behoeve van de procedure voor het bestemmingsplan “Koningin Julianatoren”. Het bestemmingsplan omvat de gronden van de Koningin Julianatoren met uitzondering van het bosperceel dat is opgenomen in het bestemmingsplan Park Berg en Bos en omgeving (vastgesteld op 4 juli 2013). Deze gronden worden zowel in het bestemmingsplan als in voorliggend rapport aangeduid als “plangebied”. Het picknickbos, waar in dit rapport specifiek op getoetst wordt, is in voorliggend rapport aangeduid als “toetsingslocatie”. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Apeldoorn, ten noordwesten van de gelijknamige kern. Het plangebied bestaat uit twee afzonderlijke delen: het pretpark met parkeerterrein aan de Amersfoortseweg en het grote parkeerterrein aan de J.C. Wilslaan, circa 600 meter ten westen van het pretpark. Het deel van het plangebied dat feitelijk als pretpark wordt gebruikt (exclusief picknickbos) wordt in het vervolg aangeduid als “pretpark”. Het parkeerterrein aan de Amersfoortseweg wordt in het vervolg aangeduid als “parkeerterrein 1”; het parkeerterrein aan de J.C. Wilslaan als “parkeerterrein 2”. Het plangebied wordt vrijwel geheel omsloten door bos. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1. De Amersfoortcoördinaten van het midden van het pretpark zijn 191,2 – 471,24. De Amersfoortcoördinaten van het midden van het parkeerterrein zijn 190,5 – 471,1. De toetsingslocatie ligt direct ten zuiden van het pretpark. Het wordt aan de zuidzijde begrensd door de grens van bestemmingsplan “Park Berg en Bos en omgeving”, aan de noordzijde door de attractie Turtlebaan, en aan de oost- en westzijde door erfafscheidingen. 2.1.2 Algemene beschrijving Het pretpark is een intensief bebouwd terrein dat ruim 6 maanden per jaar geopend is voor bezoekers. Het terrein is vrijwel geheel verhard. Op het terrein zijn slechts enkele bomen aanwezig, waaronder een geknotte eik. Aan de oostelijke en westelijke rand is een afschermende beplanting met groenblijvende heesters aanwezig
4
De getallen staan respectievelijk voor de x- en de y –coördinaten van de linker benedenhoek van het betreffende km-vak.
Hoofdstuk 2
7
(laurierkers, hulst en klimop). Verder is geen noemenswaardig groen aanwezig. De omheining bestaat uit een hoog hekwerk. Het picknickbos sluit direct aan op het pretpark. In tegenstelling tot op de rest van het pretpark zijn hier wel bomen aanwezig. Het picknickbos is deels verhard met klinkers en deels bedekt met houtsnippers. Onder de bomen staan picknicktafels en speeltoestellen. Parkeerterrein 1 (ten oosten van het pretpark) bestaat uit asfaltverharding en grindverharding. Op het oostelijke deel van het parkeerterrein staan bomen (zomereik, Amerikaanse eik, grove den en douglasspar). Er is sprake van een grotendeels gesloten kroonlaag. Aan de voorzijde en aan één van de zijkanten van parkeerterrein 1staan voormalige beukenhagen, die inmiddels uitgegroeid zijn tot bomen. In de oksel van de Amersfoortseweg en J.C. Wilslaan ligt parkeerterrein 2. Dit parkeerterrein beslaat het terrein van het voormalige motel. Parkeerterrein 2 bestaat uit klinker- en grindverharding. Het grind is deels overgroeid met mossen en lage grassen. Op het parkeerterrein staan een transformatorhuisje, een kassagebouwtje en enkele sparren. Rondom parkeerterrein 2 zijn houtopstanden aanwezig, bestaande uit zomereik, Amerikaanse eik, grove den en douglasspar. 2.1.3 Beschrijving omgeving plangebied Het picknickbos gaat in zuidelijke richting over in een gemengd bos. Dit bos valt binnen de omheining van de Koningin Julianatoren en heeft een extensief recreatief medegebruik. Door het bos loopt een onverhard wandelpad waarvan bezoekers van het pretpark gebruik kunnen maken. Als boomsoorten staan er grove den, Amerikaanse eik, zomereik en ruwe berk. De ondergroei en lage struiklaag bestaat uit hulst, braam, blauwe bosbes, rode bosbes (vossenbes) en mossen zoals gaffeltandmos en fraai haarmos. In het bos hangen diverse nestkastjes voor holenbroeders zoals mezen. Ten westen van het picknickbos ligt een open terrein waarvan de bodem bedekt is met houtsnippers. Op de houtsnippers heeft zich een pioniervegetatie ontwikkeld met verschillende soorten mossen, grassen, russen en kruidachtigen. Het terrein is aan de noord-, west- en zuidzijde omheind met hoog hekwerk. Aan de zuidzijde ligt bovendien een beplant grondlichaam. Het bos ten zuiden van het parkeerterrein en ten oosten van het pretpark is een gemengd bos met daarin enkele beplantingsvakken met sparren. Direct ten zuiden van het parkeerterrein ligt een droogdal, dat nog herkenbaar doorloopt als een lager gebied in het pretpark.
8
Hoofdstuk 2
Tussen het pretpark en het grote parkeerterrein liggen een woning (Nieuw Veldzicht) en een voormalige zandafgraving annex vuilstort (de Put van Zevenhuizen). De Put van Zevenhuizen is begroeid met bos. Voor een foto impressie van het plangebied en de omgeving, zie bijlage 1.
2.2 Beschrijving recente ontwikkelingen 1997-heden In het plangebied hebben in het recente verleden (1997 tot heden) een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden, die van belang zijn voor de planvorming. In 1997 is het motel aan de J.C. Wilslaan afgebroken. Na ingebruikname van het terrein als “parkeerterrein 2” is op het terrein een halfverharding van grind aangelegd. De bestemming is echter niet meer gewijzigd. Het picknickbos is in de loop van de jaren ten behoeve van recreatieve uitloop in gebruik genomen. Het terrein ligt net buiten de attractiezone, waar enkele picknickplekken en speeltoestellen zijn geplaatst; nog verder naar het zuiden is het (ingerasterde) bos als wandelgebiedje in gebruik. Het picknickbos ligt daarmee direct tegen het drukkere parkgedeelte aan en staat daarmee ook onder invloed van die druk. Niet precies duidelijk is vanaf wanneer welke kleinere voorzieningen zijn geplaatst, maar duidelijk is wel dat het gebied al langere tijd (ca 10 jaar) als zodanig wordt gebruikt. In 2008 is er een ontheffing aangevraagd voor het oppompen van grondwater en is er in het betreffende bos daartoe een pomp geïnstalleerd. Tussen 2010 en 2012 zijn er verhardingen aangelegd, is er een wagen voor voorstellingen geplaatst en is het bos uitgedund.
2.3 Beschrijving gewenste situatie In voorliggend rapport wordt de situatie beoordeeld waarbij het picknickbos wordt bestemd als onderdeel van het pretpark door een bestemming ‘cultuur en ontspanning’. Koningin Julianatoren wil de huidige situatie bestendigen en eventueel speeltoestellen toevoegen en verhardingen uitbreiden. Binnen de bestemming worden geen gebouwen mogelijk gemaakt. Om het boomrijke karakter te waarborgen wordt de kap van bomen in de nieuwe bestemming alleen via een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. Voor de begrenzing van het picknickbos wordt uitgegaan van de beschrijving in paragraaf 2.1 en afbeelding 3. De oppervlakte van het picknickbos is circa 0,30 hectare.
Hoofdstuk 2
9
Afbeelding 2. Uitsnede verbeelding ontwerp-bestemmingsplan Park Berg en Bos en omgeving. Het picknickbos is oranje weergegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Zoals aangegeven in paragraaf 1.2 wordt in voorliggende natuurtoets het bestemmen van het bestaande pretpark en de parkeerterreinen niet beoordeeld.
10
Hoofdstuk 2
3.
TOETSINGSKADER EN WERKWIJZE
3.1 Werkwijze natuurtoets In de natuurtoets zijn effecten op natuurwaarden in beeld gebracht en beoordeeld vanuit natuurbeleid en wetgeving. Hierbij is onderscheid te maken tussen het EHSbeleid dat is vastgelegd in de provinciale Verordening Ruimte, de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Voor elk van deze aspecten is aangegeven of en hoe de ontwikkeling in overeenstemming met natuurbeleid en natuurwetgeving gerealiseerd kan worden. De natuurwaarde van de toetsingslocatie en het plangebied is bepaald door middel van een verkennend veldonderzoek en een bronnenonderzoek. Voor het bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevensbronnen van beschermde planten en dieren, zoals de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), provinciale inventarisatiegegevens, algemene verspreidingsatlassen en waarnemingssites. Er is tevens gebruik gemaakt van ecologische onderzoeken die eerder zijn uitgevoerd in en rondom het plangebied. Een ecoloog van BRO heeft een verkennend veldbezoek uitgevoerd op 9 april 2013. Hierbij is het plangebied bezocht, inclusief de directe omgeving. Tijdens het veldbezoek zijn de aanwezige ecotopen en begroeiingen in beeld gebracht; bovendien is gelet op sporen en verblijfplaatsen van (beschermde) soorten in en rondom het plangebied. De aanwezige bebouwing is aan de buitenzijde onderzocht. Tijdens het veldbezoek was het zwaar bewolkt en 12 graden Celsius. BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus. Het NGB is de brancheorganisatie voor groene adviesbureaus en heeft als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden voeren wij dan ook uit volgens de door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld in februari 2010). De medewerkers binnen de discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie van EZ genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen op het gebied van ecologisch onderzoek.
3.2 Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en be-
Hoofdstuk 3
11
oordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000--gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningplichtig. In bijlage 2 is het beoordelingstraject in een stroomschema weergegeven. Voorliggende toets betreft een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet. Dit is de eerste onderzoeksfase, die moet uitwijzen of vervolgonderzoeken of procedures nodig zijn. De hoofdvraag tijdens de voortoets is of er een kans bestaat op een significant negatief effect van een plan of project op de beschermde natuurgebieden. Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk: Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is. Er is wel een mogelijk negatief effect op aangewezen habitattypen of soorten van de Habitat- of Vogelrichtlijn (verslechtering), maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat het effect zeker niet significant is volstaat daarvoor een verslechteringstoets. Er kans is op een significant negatief effect op aangewezen habitattypen (verslechtering) of soorten (verstoring) van de Habitat- of Vogelrichtlijn. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat is een passende beoordeling vereist.
Afbeelding 3. Begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe ter plaatse van het plangebied (globaal gemarkeerd in rood.
12
Hoofdstuk 3
Het plangebied zelf ligt binnen het wettelijk beschermde natuurgebied Veluwe. Het pretpark, parkeerterrein 1 en het verharde deel van parkeerterrein 2 zijn echter op grond van de algemene exclaveringsformule buiten het Natura 2000-gebied gelegen: “bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied”. De geëxclaveerde delen zijn rood omlijnd in afbeelding 4. Het picknickbos is niet geëxclaveerd, omdat dit ten tijde van de aanwijzing van het Natura 2000-gebied primair in gebruik was als bos. Omdat op deze locatie wel meer planologische mogelijkheden geboden worden dan in de huidige situatie, is een voortoets nodig. Instandhoudingsdoelen en beheerplan Het Natura 2000-gebied Veluwe is aangewezen in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn voor de bescherming van 17 habitattypen, 7 habitatsoorten en 10 broedvogelsoorten. Deze zijn vermeld in bijlage 3. In het kader van de Natuurbeschermingswet zijn voor alle Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelen vastgesteld voor de kwalificerende habitattypen en soorten. In de bijlage van dit rapport zijn tevens de instandhoudingsdoelen voor de Veluwe weergegeven. Voor habitattypen en soorten waarvan de huidige staat van instandhouding ongunstig is, zijn ontwikkeldoelen vastgesteld. De bescherming en ontwikkeling van de natuurwaarden in natuurgebieden wordt conform de Natuurbeschermingswet vastgelegd in een beheerplan; een beheerplan dient tevens als richtlijn bij effectenbeoordelingen. Voor het Natura 2000-gebied Veluwe is nog geen beheerplan vastgesteld; er is wel een werkversie uit 2009 beschikbaar5. Bestaand gebruik Uit het derde lid van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet volgt dat in beginsel bestaand gebruik is uitgezonderd op het verbod om zonder vergunning projecten / handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Hiervoor is het wel vereist dat het bestaand gebruik afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen geen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000gebied. Met ingang van 31 december 2011 kent de Natuurbeschermingswet 1998 een nieuwe definitie van het begrip ‘bestaand gebruik’ als bedoeld in art. 1 onder sub m Natuurbeschermingswet 1998. Voordien werd onder bestaand gebruik verstaan ‘iedere handeling die op 1 oktober 2005 werd verricht en sedertdien niet of niet in 5
Provincie Gelderland, 2009. Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie 4). DHV in opdracht van Provincie Gelderland.
Hoofdstuk 3
13
betekenende mate is gewijzigd’. Ook bood de wet een definitie voor bestaand gebruik indien een Vogel- of Habitatrichtlijngebied later dan 1 oktober 2005 werd aangewezen of aangemeld. Middels de wetswijziging van 31 december 2011 wordt nu als bestaand gebruik aangemerkt ‘gebruik dat op 31 maart 2010 bekend is, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag’. Met deze referentiedatum is aangesloten bij de datum waarop de Crisis- en herstelwet in werking is getreden. Onder bestaand gebruik wordt daarom ingevolge artikel 1 van de Natuurbeschermingswet in deze voortoets verstaan: gebruik dat op 31 maart 2010 bekend is, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag. Het betreft hier het feitelijk gebruik, ongeacht of daarvoor wel of geen vergunning voor is verleend. Ten aanzien van het picknickbos wordt, gezien het feit dat het bestemmingsplan de bestemming cultuur en ontspanning vastlegt, er van uitgegaan dat dit onderdeel wordt getoetst ten opzichte van de referentiedatum; deze datum is 24 maart 2000, de datum van aanwijzing van de Veluwe als Vogelrichtlijn. In die situatie is de referentiesituatie een stukje bos met extensief recreatief medegebruik. Het gebruik van het picknickbos als onderdeel van het pretpark en het gewenste gebruik zoals beschreven in paragraaf 2.3 zijn in dat geval te beschouwen als een nieuwe ontwikkeling.
3.3 EHS-beleid Ruimtelijke Verordening Gelderland De provinciaal begrensde Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is ruimtelijk vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur (samen de EHS-natuur), verbindingszones tussen de gebieden (EHS-verbinding) en gebieden waar de natuurfunctie is verweven met andere functies (EHS-verweving). De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast vindt een actieve natuurbescherming plaats van de natuurwaarden in de EHS door het provinciale natuurbeheerplan. In dit plan zijn de na te streven doelen en de ontwikkel- en beheersubsidies voor de verschillende delen van de EHS vastgelegd. Voor de EHS is het beleid primair gericht op het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden. Vanuit de artikelen in hoofdstuk 16 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland worden natuur- en landschapswaarden in de EHS beschermd tegen aantasting en verstoring. Artikel 18.1 stelt dat in een bestemmingsplan voor een gebied binnen de EHS geen bestemmingen worden toegestaan die kunnen leiden tot een
14
Hoofdstuk 3
significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied. Deze wezenlijke kenmerken of waarden zijn aangegeven in het document ‘Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur’. In afwijking van artikel 18.1 kan een bestemmingsplan wel activiteiten mogelijk maken waarbij per saldo de kwaliteit of oppervlakte van de EHS verbetert. Deze netto verbetering moet worden vastgelegd in een integrale gebiedsvisie. Dit staat bekend als de saldobenadering. Als deze saldobenadering niet toe te passen is, kunnen significante aantastingen van de EHS-natuur alleen worden toegestaan als er sprake is van redenen van groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de negatieve effecten afdoende worden gemitigeerd en gecompenseerd (artikel 18.3). Kernkwaliteiten en omgevingscondities Voor de EHS in Gelderland en voor de Veluwe in het bijzonder is een aantal kernkwaliteiten en omgevingscondities onderscheiden. Deze zijn opgesomd in bijlage 4. De provincie beschouwt een ruimtelijke ingreep waarvoor een bestemmingsplan moet worden aangepast als een significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities wanneer deze kan leiden tot de volgende effecten: Een vermindering van areaal en kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die zijn aangewezen voor nieuwe natuur en agrarische natuur Een vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden in de overige delen van de EHS. In het bijzonder de vrije verplaatsing van herten en wilde zwijnen binnen het gehele bos- en natuurgebied van de Veluwe. Een vermindering van de kwaliteit van het leefgebied van alle soorten waarvoor conform de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is en als zodanig worden genoemd in de AmvB Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora en Faunawet. Een vermindering van het areaal van de grote natuurlijke eenheden (aaneengeslotenheid) Een belemmering voor het verloop van natuurlijke processen in de grote eenheden. Een verstoring van de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van HEN-wateren.
Hoofdstuk 3
15
Afbeelding 6. Uitsnede kaart Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Afbeelding 7. Uitsnede provinciaal natuurbeheerplan.
16
Hoofdstuk 3
Een verandering van de grond- en oppervlaktewater-omstandigheden (kwaliteit en kwantiteit) die de voor de natuurdoeltypen gewenste grond- en oppervlaktewatersituatie (verder) aantast. Een verhoging van de niet gebiedseigen geluidsbelasting in stiltebeleidsgebieden en stiltegebieden (in geval de norm van 40 decibel wordt overschreden).
De provincie maakt op bovenstaande een uitzondering voor ondergeschikte uitbreidingen van bestaande functies wanneer deze uitbreidingen een gering effect hebben op bovenstaande kernkwaliteiten en omgevingscondities. Van de genoemde criteria zijn een aantal niet relevant voor deze toetsing. Zo maakt het picknickbos geen deel uit van een grote natuurlijke eenheid. Ook is het niet aangewezen als gebied voor nieuwe natuur of agrarische natuur. In of nabij het picknickbos zijn geen HEN-wateren (wateren van hoog ecologisch niveau) gelegen. Deze criteria zijn daarom niet verder inhoudelijk behandeld in de toetsing.
3.4 Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Floraen faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade op aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen
Hoofdstuk 3
17
getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Getoetst wordt of het bestemmingsplan ontwikkeling mogelijk maakt die bij uitvoering in strijd zullen kunnen zijn met de Flora- en faunawet. Op grond daarvan wordt getoetst of het bestemmingsplan haalbaar c.q. uitvoerbaar is.
18
Hoofdstuk 3
4.
BESCHRIJVING NATUURWAARDEN
4.1 Landschapsschaal Op basis van historisch kaartmateriaal en kaartmateriaal van de onderste laag (geomorfologie, bodem, water etc) kan een beeld worden geschetst van de omgeving in landschapsecologische context. Het plangebied ligt op een hoge stuwwal die in het verleden lange tijd als heide in gebruik is geweest maar al in de negentiende eeuw is vergraven en bebost. De bodem kent een podzolprofiel met grof zand en grind. Ten westen van het plangebied is een terrein afgegraven voor zandwinning. Op de stuwwal liggen droogdalen, die hoofdzakelijk van west naar oost lopen. Deze voeren geen water af, maar zijn ontstaan tijdens de laatste IJstijd. De hogere gronden vormen van nature een infiltratiegebied, in de lagere gronden ten oosten van Apeldoorn komt het water als kwel aan de oppervlakte. Op de hogere gronden zijn geen natuurlijke oppervlaktewateren aanwezig. De grondwaterstand is vrij laag (grondwatertrap VII). Grote delen van het gebied zijn reeds in de negentiende eeuw ontgonnen en bebost met naaldhout (voornamelijk grove den) en loofhout (voornamelijk Amerikaanse eik). Sindsdien is het landschap in grote lijnen gelijk gebleven. Wel is in het plangebied in de loop van de twintigste eeuw bebouwing gebouwd en afgebroken. De Koningin Julianatoren dateert van 1910, terwijl het achterliggende pretpark vanaf de jaren ’50 geleidelijk in zuidelijke richting ontwikkeld is. Het motel aan de J.C. Wilslaan is in 1959 gebouwd en in 1997 weer gesloopt.
Hoofdstuk 4
19
Afbeelding 8a. Historische atlas 1958. Bron: www.watwaswaar.nl
Afbeelding 8b. Historische atlas 1966. Bron: www.watwaswaar.nl
Afbeelding 8c. Historische atlas 1995. Bron: www.watwaswaar.nl
20
Hoofdstuk 4
Afbeelding 9. Uitsnede algemeen hoogtebestand Nederland (www.ahn.nl). Rood = hoog, blauw = laag.
Afbeelding 10. Uitsnede Bodemkaart Nederland.
Hoofdstuk 4
21
Afbeelding 11. Uitsnede Geomorfologische kaart.
22
Hoofdstuk 4
4.2 Habitattypen Provincie Gelderland heeft voor het Natura 2000-gebied Veluwe onderzocht waar zich kwalificerende habitattypen (zie tabel 1) bevinden. Op korte afstand van het plangebied bevinden zich drie habitattypen: Beuken-eikenbossen met hulst: deze bevinden zich ten zuiden, westen en noorden van het parkeerterrein aan de J.C. Wilslaan Droge heiden: deze bevinden zich ten noorden van het pretpark Zandverstuivingen: hiervan bevindt zich een klein gebied ten westen van de J.C. Wilslaan. De bossen die zich binnen het plangebied bevinden, zijn niet aangemerkt als specifieke habitattypen.
Afbeelding 12: Habitattypen in de omgeving van het plangebied. Groen = beuken-eikenbossen met hulst, roze = droge heden, geel = zandverstuivingen.
Hoofdstuk 4
23
4.3 Bijzondere soorten 4.3.1 Vaatplanten Op de toetsingslocatie is een ondergroei vrijwel geheel afwezig door de verhardingen en bedekking met houtsnippers. Ook de bospercelen grenzend aan de toetsingslocatie zijn qua ondergroei niet bijzonder sterk ontwikkeld. Het voorkomen van beschermde of bedreigde plantensoorten is hier niet waarschijnlijk. Ook het ecologisch onderzoek uit 2003 meldt dat in de directe omgeving van de Koningin Julianatoren geen beschermde of bedreigde plantensoorten voorkomen. Op basis van deze gegevens kan het voorkomen van dergelijke soorten worden uitgesloten. De drijvende waterweegbree, een van de soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen, komt in de verre omtrek van de toetsingslocatie niet voor. 4.3.2 Grondgebonden zoogdieren Tijdens het veldbezoek zijn geen nesten of sporen van grondgebonden zoogdieren op de toetsingslocatie aangetroffen. Desondanks zullen diverse algemene grondgebonden zoogdiersoorten gebruik maken van het bos rondom de toetsingslocatie. Het gaat daarbij om soorten zoals egel, mol, huisspitsmuis, bosspitsmuis, bunzing, vos, ree, konijn, rosse woelmuis, veldmuis en bosmuis. Deze soorten vallen onder beschermingsniveau 1 van de Flora- en faunawet. De genoemde soorten hebben op het pretpark zelf weinig te zoeken gezien het ontbreken van foerageer- en schuilgelegenheid. Het picknickbos kan wel beschouwd worden als (marginaal) onderdeel van het leefgebied van kleine zoogdieren zoals egels, spitsmuizen, woelmuizen en ware muizen. In de omgeving van het plangebied komen vier strenger beschermde grondgebonden zoogdiersoorten voor: eekhoorn, wild zwijn, boommarter en das. De eekhoorn heeft geen nesten in het plangebied maar zal van het bos gebruik maken om te foerageren. Hierop wijzen vraatsporen zoals dennenappels. Het picknickbos vormt een marginaal onderdeel van het foerageergebied: enkele bomen (zomereik, grove den) zullen als voedselbron dienen. Het wild zwijn wordt waargenomen langs de Amersfoortseweg en J.C. Wilslaan. Op de toetsingslocatie en het bos ten zuiden ervan zijn geen sporen waargenomen. Dit bos is moeilijk toegankelijk voor wilde zwijnen door de diverse afrasteringen. De toetsingslocatie is in het geheel ongeschikt voor wilde zwijnen. Verschillende bronnen melden het voorkomen van de das in de directe omgeving van het plangebied (NDFF, Schenkeveld, 2003). Burchten zijn niet op de toetsingslocatie aanwezig. In het bos ten zuiden van het picknickbos is foerageergelegenheid
24
Hoofdstuk 4
voor de das aanwezig in de vorm van bosbessen, vossenbessen en dierlijk voedsel in de strooisellaag. Het picknickbos is geen geschikt foerageergebied door het ontbreken van voedselbronnen. Boommarters komen in diverse bostypes op de Veluwe voor. In het plangebied zijn geen geschikte holle bomen voor boommarters aanwezig die als nestplaats kunnen fungeren. In het bos ten zuiden van het picknickbos is foerageergelegenheid voor de boommarter aanwezig in de vorm van bosbessen, vossenbessen en dierlijk voedsel in de strooisellaag. Het picknickbos is geen geschikt foerageergebied door het ontbreken van voedselbronnen. 4.3.3 Vleermuizen Een kelder op het terrein van de Koningin Julianatoren is in gebruik als winterverblijf voor vleermuizen. De volgende soorten worden genoemd (NDFF): franjestaart, grootoorvleermuis en watervleermuis. Het onderzoek uit 2003 heeft aangetoond dat het plangebied en de directe omgeving een geringe waarde heeft als foerageergebied en dat er geen vliegroutes van vleermuizen doorheen lopen. Vleermuizen zullen vooral gebruik maken van lanen en open plekken in het bos. Het picknickbos functioneert niet als verblijf- of foerageergebied voor deze soorten en speelt gezien ligging en structuur ook geen betekenis in migratieroutes.
4.3.4 Vogels Provincie Gelderland heeft voor het Natura 2000-gebied Veluwe onderzocht waar zich leefgebieden kwalificerende vogelsoorten (zie bijlage 2) bevinden. Deze leefgebiedenkaarten geven geen feitelijke leefgebieden weer, maar geschikte leefgebieden op basis van modelstudies en veldgegevens. Het plangebied valt volgens deze kaarten binnen het leefgebied van de soorten zwarte specht en wespendief. Het heidegebied ten noorden van de Amersfoortseweg is aangemerkt als leefgebied van de soorten boomleeuwerik en roodborsttapuit. Uit onderzoek in 2003 is gebleken dat zwarte specht en wespendief inderdaad in het bos rondom het plangebied voorkomen. Recente gegevens voor deze soorten zijn niet bekend. Tijdens het veldbezoek zijn in het pretpark slechts enkele vogels waargenomen. Het gaat om de zeer algemene vogelsoorten houtduif, roodborst, merel, koolmees en groenling. In het bos ten zuiden van het picknickbos zijn specifieke bosvogels waargenomen: grote bonte specht, zanglijster, staartmees, boomklever en Vlaamse gaai. Op het veld ten westen van het picknickbos is een buizerd waargenomen. Tevens lagen hier braakballen van een buizerd.
Hoofdstuk 4
25
4.3.5 Amfibieën, reptielen en vissen De toetsingslocatie is geheel ongeschikt voor deze soortgroepen door het ontbreken van water en schuilplaatsen zoals takkenhopen. Het bos ten zuiden van het picknickbos kan van waarde zijn voor de hazelworm. De structuurrijke vegetaties in en rondom het plangebied (bosranden en bermen) kunnen van waarde zijn voor de levendbarende hagedis. 4.3.6 Ongewervelde diersoorten In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende waarnemingen bekend van de keversoort vliegend hert. Deze soort is sterk gebonden aan plekken met oude eikenbomen, omdat de larven opgroeien in vermolmde eikenbomen of eikenstobben. Ook de volwassen dieren houden zich meestal op in bosrijke omgevingen. In 2003 is het voorkomen van de soort en de geschiktheid van het bos in de omgeving van het plangebied onderzocht (Schenkeveld, 2003). Het onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is van een populatie in het bosgebied tussen de Apenheul, Koningin Julianatoren en het voormalige motel. De randen van het terrein rondom het voormalige motel (het huidige parkeerterrein 2) bevatten veel voor het vliegend hert geschikt biotoop. Het picknickbos zelf en het bos ten zuiden van het picknickbos is niet aangemerkt als geschikt biotoop. Hier zijn geen oude eiken(stoven) aanwezig zodat uitgesloten kan worden dat er effecten optreden ten aanzien van het vliegend hert. Het voorkomen van andere bijzondere ongewervelde diersoorten is slechts sporadisch bekend. In 2003 is de dagvlindersoort bosparelmoervlinder (rode lijst) waargenomen in de omgeving van het motelterrein. De waardplant van deze soort is hengel. Gezien de natuurrijke omgeving is het niet ondenkbaar dat in het bos in de omgeving van het plangebied bijzondere ongewervelden worden aangetroffen. Het picknickbos heeft door het ontbreken van geschikte vegetaties geen enkele waarde voor beschermde of bedreigde ongewervelden.
26
Hoofdstuk 4
5.
TOETSING AAN NATUURBESCHERMINGSWET
5.1 Inleiding In de volgende paragrafen wordt de bestemming van het picknickbos als onderdeel van het pretpark (bestemming ‘cultuur en ontspanning’) getoetst aan de Natuurbeschermingswet. Hiervoor worden de criteria gebruikt zoals het Ministerie van EZ heeft gedefinieerd in de ‘effectenindicator’. Voor ieder aspect uit de effectenindicator is achtereenvolgens beoordeeld of: 1) het aan de orde is vanuit de voorgenomen bestemmingswijziging, 2) of de aangewezen habitattypen en soorten gevoelig zijn voor dit aspect, en 3) of het betreffende aspect een negatief effect heeft op de aangewezen habitattypen en soorten. Alleen de aspecten die in juridisch-planologisch opzicht te beschouwen zijn als nieuwe ontwikkelingen (alle ontwikkelingen die na 24 maart 2000 hebben plaatsgevonden) zijn meegenomen in de beoordeling.
5.2 Oppervlakteverlies Er is geen sprake van oppervlakteverlies van habitattypen, deze liggen immers buiten het plangebied en buiten de toetsingslocatie. Het picknickbos is niet aangemerkt als een aangewezen habitattype. Oppervlakteverlies van leefgebieden van soorten wordt beoordeeld onder ‘verstoring’.
5.3 Versnippering Er is geen sprake van versnippering van habitats of van leefgebieden van soorten. De ontwikkeling leidt er niet toe dat habitats of leefgebieden worden opgesplitst in kleinere deelgebieden.
5.4 Verontreiniging (inclusief verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting) Koningin Julianatoren is gehouden aan wet- en regelgeving omtrent vervuiling van de leefomgeving. Verontreiniging met chemische stoffen niet voorzien.
Hoofdstuk 5
27
Een specifieke vorm van verontreiniging is de uitstoot van stikstofverbindingen. De belangrijkste bron voor stikstofdepositie in Nederland is de veehouderijsector; daarnaast dragen verkeer en industrie bij aan de stikstofdepositie. Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling een verkeersaantrekkende werking heeft, is dit te beschouwen als een ontwikkeling die indirect een toename van stikstofdepositie kan veroorzaken. Het in gebruik nemen van het picknickbos en het aanleggen van enkele speeltoestellen en verhardingen is niet te beschouwen als een ontwikkeling met een wezenlijk publiekstrekkend karakter. Deze beperkte ontwikkelingen dienen om het voorzieningenniveau in het pretpark op peil te houden en om bezoekersaantallen te bestendigen. Negatieve effecten door stikstofdepositie (“vermesting”) zijn daarmee op voorhand uit te sluiten.
5.5 Veranderingen in hydrologie Hydrologische veranderingen kunnen onder andere optreden door het aanleggen van verhardingen. Wanneer hemelwater niet meer ter plekke kan infiltreren, worden ondiepe grondwaterstromen beïnvloed en kan het optreden van kwel elders verminderen. De verhardingen in het picknickbos, die te beschouwen zijn als nieuwe ontwikkelingen, wateren niet af op het rioolsysteem. Het hemelwater stroomt af naar het aangrenzende bos en kan daar ter plekke infiltreren. Hierdoor kan gesteld worden dat de verhardingen geen effect hebben op de ondiepe grondwaterstromen in het gebied. Het oppompen van grondwater in het gebied vindt sinds 2008 plaats. Ten opzichte van het nabijgelegen pompstation van waterwinbedrijf Vitens N.V. met een hoeveelheid van 7 miljoen m3 per jaar, is de hoeveelheid opgepompt water bij Koningin Julianatoren (enkele duizenden m3 per jaar) zeer beperkt. In de omgeving van het plangebied zijn geen verdrogingsgevoelige natuurwaarden. Bovendien zijn effecten door het oppompen op ondiepe grondwaterstromen op voorhand uit te sluiten, doordat het water afkomstig is uit diepere watervoerende pakketten.
5.6 Verstoring (verontrusting van soorten door licht, geluid, trillingen, optisch, mechanisch) Voor de vogelsoorten wespendief en zwarte specht en voor de keversoort vliegend hert is van belang om te beoordelen of er leefgebied wordt verstoord of aangetast. Aantasting (verstoring of verkleining) van leefgebied kan leiden tot verkleining van de populatie, wat in strijd is met de instandhoudingsdoelen. Voor het vliegend hert zijn effecten op voorhand uit te sluiten, omdat het picknickbos geen biotoop voor deze soort is of was. Voor wespendief en zwarte specht zal het bos wel een potentieel onderdeel zijn geweest.
28
Hoofdstuk 5
In de referentiesituatie (2000) was sprake van bos. Door het picknickbos te bestemmen als pretpark (cultuur en ontspanning) treedt een afname van ca. 0,30 hectare primair bosgebied voor de wespendief en de zwarte specht op. Op grond van de volgende overwegingen wordt echter beoordeeld dat daarmee geen wezenlijk leefgebied van deze soorten is gemoeid. Verblijfplaatsen van deze soorten ter plekke zijn niet aangetroffen; gezien de aard en ligging van het bosje is deze daar ook niet geschikt voor. In verband met de aanpalende ligging van het attractieterrein met de daarbij horende verstoringsbronnen is de beperkte extra verstoring die uitgaat van het picknickbos ook niet als wezenlijk te beschouwen. Bij het positief bestemmen van het picknickbos zullen ter plekke wel beperkingen gelden: zo worden er geen gebouwde attracties mogelijk gemaakt die direct geluid produceren in het picknickbos. De picknickplaatsen en speeltoestellen en het gebruik daarvan zorgen naar verwachting niet voor een zodanige extra onrust in het omliggende bos (dat in de referentiesituatie ook al een recreatief medegebruik kende) welke zou leiden tot aantasting van het leefgebied.
5.7 Bewuste verandering soortensamenstelling Bewuste veranderingen in de soortensamenstelling treden op bij het vangen of uitzetten van soorten in een gebied. Dit is niet aan de orde.
5.8 Conclusie Als referentiedatum voor bestaand gebruik is bij wijze van worst case 24 maart 2000 aangehouden. Voor deze referentiedatum zijn verslechterende effecten op habitattypen of significant verstorende effecten op soorten vanuit het bestemmingsplan op voorhand uit te sluiten.
Hoofdstuk 5
29
30
Hoofdstuk 5
6.
TOETSING AAN EHS-BELEID
6.1 Inleiding In de volgende paragrafen wordt de bestemming van het picknickbos als onderdeel van het pretpark (bestemming ‘cultuur en ontspanning’) getoetst aan de ‘kernkwaliteiten en omgevingscondities’ die Provincie Gelderland heeft geformuleerd voor de ecologische hoofdstructuur. Voor ieder relevant aspect is achtereenvolgens beoordeeld of er sprake is van negatieve effecten. Daarbij is het voorheen aanwezige bos met recreatief medegebruik als referentiesituatie genomen.
6.2 Areaal en kwaliteit bestaande natuur De ontwikkeling is te beschouwen als een nieuwe ontwikkeling in een deel van een bestaand bosgebied. Binnen de bestemming is er ruimte voor een aandeel bomen, maar door het positief bestemmen als onderdeel van het pretpark vermindert het areaal bestaand bos. Het gaat om een zeer beperkte oppervlakte zonder specifiek hoge natuurwaarden. Deze oppervlakte zal worden gecompenseerd door bosaanplant elders.
6.3 Kwaliteit van leefgebied voor beschermde soorten In paragraaf 5.3 zijn de bijzondere soorten beschreven die in en rondom het plangebied voorkomen. Strenger beschermde soorten die van het picknickbos gebruik maken, zijn de eekhoorn en diverse vogelsoorten. Vaste verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. Er is geen strijdigheid met de Flora- en faunawet geconstateerd en daarmee is ook de aantasting van de EHS op dit punt niet wezenlijk.
6.4 Grond- en oppervlaktewatersystemen Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.6. Negatieve effecten op grond- en oppervlaktewatersystemen zijn uitgesloten.
6.5 Stilte- en stiltebeleidsgebieden De toetsingslocatie ligt in een stiltebeleidsgebied. Bij het positief bestemmen van het picknickbos zullen ter plekke geen attracties mogelijk worden gemaakt die direct geluid produceren of gegil veroorzaken in het picknickbos. De picknickplaatsen
Hoofdstuk 6
31
en speeltoestellen zorgen nauwelijks voor onrust in het omliggende bos. Wezenlijke effecten op het stiltebeleidsgebied worden niet verwacht.
6.6 Conclusie De provincie beschouwt een ruimtelijke ingreep waarvoor een bestemmingsplan moet worden aangepast als een significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities wanneer deze kan leiden tot de negatieve effecten op bovengenoemde aspecten. Daarbij geldt een uitzondering voor ondergeschikte uitbreidingen van bestaande functies wanneer deze uitbreidingen een gering effect hebben op bovenstaande kernkwaliteiten en omgevingscondities. Uit paragraaf 6.2 t/m 6.5 blijkt dat er sprake is van beperkt negatieve effecten kernkwaliteiten en omgevingscondities. Omdat er sprake is van een ondergeschikte uitbreiding van een bestaande functie in de ecologische hoofdstructuur, is de ontwikkeling niet als een significante aantasting te beschouwen. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met artikel 18.1 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
32
Hoofdstuk 6
7.
TOETSING AAN FLORA- EN FAUNAWET
Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet dient de huidige (feitelijk aanwezige) situatie te worden vergeleken met de situatie die het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt. Op basis daarvan is voor het picknickbos beoordeeld of er negatieve effecten op beschermde soorten kunnen optreden. Uit de beschrijving in paragraaf 4.3 blijkt dat de toetsingslocatie van beperkte waarde is voor beschermde flora en fauna. Beschermde soorten waarvoor het gebied van waarde kan zijn, zijn: 1) algemene soorten kleine zoogdieren zoals egels, spitsmuizen, woelmuizen en ware muizen, die vallen onder beschermingsniveau 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze categorie soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. 2) Vogelsoorten zoals houtduif, roodborst, merel, koolmees en groenling, die tot broeden kunnen komen in aanwezige bomen of struiken. De nesten van deze soorten zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze in gebruik zijn, d.w.z. de broed- en nestperiode. Deze loopt globaal van half maart tot half juli, maar kan per jaar en per vogelsoort verschillen. Door bomen of struiken te rooien buiten de genoemde periode kan overtreding van de Flora- en faunawet redelijkerwijs worden voorkomen. Het kappen van bomen op de locatie wordt op de locatie niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. De waarde van het plangebied voor andere, strenger beschermde soorten is verwaarloosbaar. Het gegeven dat het betreffende bos geen functies vervult voor strengere beschermde soorten leidt tot de conclusie dat de Flora- en faunawet op voorhand niet in de weg staat van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7
33
34
Hoofdstuk 7
8.
CONCLUSIE EN ADVIES
Voor het vastleggen van de gewenste toekomstige planologische situatie voor het picknickbos op de Koningin Julianatoren zijn effecten op natuurlijke kenmerken en waarden in beeld gebracht en beoordeeld vanuit natuurbeleid en wetgeving. Hierbij is onderscheid te maken tussen Natuurbeschermingswet, EHS-beleid en Flora- en faunawet. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: Het picknickbos wordt bestemd als onderdeel van het pretpark door een bestemming ‘cultuur en ontspanning’. Koningin Julianatoren wil de huidige situatie bestendigen en eventueel kleinschalige speeltoestellen toevoegen en verhardingen uitbreiden. Binnen de bestemming worden geen gebouwen mogelijk gemaakt. Om het boomrijke karakter te waarborgen wordt de kap van bomen en aanleg van verhardingen in de nieuwe bestemming alleen via een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. Op basis van deze uitgangspunten kan het volgende worden geconcludeerd: Natuurbeschermingswet Als referentiedatum voor bestaand gebruik is 24 maart 2000 aangehouden. Voor deze referentiedatum zijn verslechterende effecten op habitattypen of significant verstorende effecten op soorten vanuit het bestemmingsplan op voorhand uit te sluiten. EHS-beleid Uit de analyse blijkt dat er sprake is van beperkt negatieve effecten op de kernkwaliteiten en omgevingscondities. Omdat bij het bestemmen van het picknickbos sprake is van een ondergeschikte uitbreiding van een bestaande functie in de ecologische hoofdstructuur, is de ontwikkeling niet als een significante aantasting te beschouwen. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met artikel 18.1 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Ter compensatie wordt evenwel een compensatieverplichting opgenomen. Dat wil zeggen dat elders een terrein zal worden bestemd en ingericht ten behoeve van bos. Dit dient gelijktijdig met het bestemmingsplan waarin de te compenseren bosbestemming verdwijnt te worden geregeld. Flora- en faunawet Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet dient de huidige (feitelijk aanwezige) situatie te worden vergeleken met de situatie die het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt.
Hoofdstuk 8
35
Het gegeven dat het betreffende bos geen functies vervult voor strengere beschermde soorten leidt tot de conclusie dat de Flora- en faunawet op voorhand niet in de weg staat van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
36
Hoofdstuk 8
9.
LITERATUURLIJST
Bos, F., Bosveld, M., Groenendijk, D., van Swaay, C. en Wynhoff, I. (2006). De Dagvlinders van Nederland: verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea). Nederlandse fauna 7. Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey – ISBN: 90-5011-227-7.
Broekhuizen, S., Hoekstra, B., van Laar, V., Smeenk, C. en Thissen, J.B.M. (1992). Atlas van Nederlandse zoogdieren. Utrecht: Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Natuurhistorische Vereniging – ISBN 90-5011-051-7.
Ministerie van LNV (2005). Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Directie Natuur van het Ministerie van LNV, Postbus 20401, 2500 EK Den Haag.
Schenkeveld, B. (2003). Ecologisch onderzoek Koningin Julianatoren. Bureau Schenkeveld, Culemborg in opdracht van Gemeente Apeldoorn.
Schenkeveld, B. (2003). Een nieuw parkeerterrein bij de Julianatoren Apeldoorn. Aanvullende ecologisch onderzoek in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet. Bureau Schenkeveld, Culemborg in opdracht van Gemeente Apeldoorn.
Spitzen-van der Sluis A.M. R. Zollinger & R. Creemers (Red.), 2007. Atlas amfibieen en reptielen in Gelderland 1985-2005. Stichting RAVON, Nijmegen.
Teixeira, R.M. (1979). Atlas van de Nederlandse broedvogels. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland te ’s-Graveland. De Lange van Leer BV, Deventer – ISBN 90-70099-19-5.
Internetsites – verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur: http://zoogdiervereniging.nl/ http://www.vogelbescherming.nl http://sovon.nl/ http://www.ravon.nl/ http://www.waarneming.nl http://www.telmee.nl http://watwaswaar.nl http://www.gelderland.nl
Hoofdstuk 9
37
38
Hoofdstuk 9
BIJLAGEN
Bijlage 1: Foto’s plangebied
Foto’s: plangebied 1) overzicht pretpark. 2) plattegrond pretpark. 3) overzicht parkeerterrein ten oosten van pretpark. 4) overzicht noordzijde pretpark. 5) pretpark. 6) rand van het pretpark.
Foto’s plangebied en omgeving: 1) bos achter het pretpark. 2) picknickbos. 3) veld ten westen van picknickbos. 4) parkeerterrein aan J.C. Wilslaan. 5) rand van parkeerterrein aan Amersfoortseweg 6) droogdal achter parkeerterrein aan Amersfoortseweg.
2012
2010
2008
2006
2004
2002
1998 (2000 is niet voorhanden)
Bijlage 2: Stroomschema Natuurbeschermingswet (regiegroep Natura 2000)
Bijlage 3: Habitattypen en -soorten
Habitattypen
Habitatsoorten
Stuifzandheiden met struikhei (H2310)
Gevlekte witsnuitlibel
Binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320)
Vliegend hert
Zandverstuivingen (H2330)
Beekprik
Zwakgebufferde vennen (H3130)
Rivierdonderpad
Zure vennen (H3160)
Kamsalamander
Beken en rivieren met waterplanten (water-
Meervleermuis
ranonkels) (H3260a) Vochtige
heiden
(hogere
zandgronden)
Drijvende waterweegbree
(H4010a) Droge heiden (H4030) Broedvogelsoorten Jeneverbesstruwelen (H5130)
Wespendief
Heischrale graslanden (H6230)
Nachtzwaluw
Blauwgraslanden (H6140)
IJsvogel
Actieve hoogvenen (heideveentjes) (H7110b)
Draaihals
Pioniervegetaties met snavelbiezen (H7150)
Zwarte specht
Beuken-eikenbossen met hulst (H9120)
Boomleeuwerik
Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgron-
Duinpieper
den) (H9160a) Oude eikenbossen (H9190)
Roodborsttapuit
Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende
Tapuit
bossen) (H91E0c) Grauwe klauwier
Bijlage 4: Kernkwaliteiten en omgevingscondities voor de Veluwe
Kernkwaliteiten en omgevingscondities voor de Veluwe
De landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met cultuurgronden. Het grootschalige samenhangende bos- en natuurgebied waarbinnen uitwisseling van planten en dieren mogelijk is, waarbinnen natuurlijke processen zo veel mogelijk ongestoord verlopen, en waarbinnen het beheer optimaal is afgestemd op de gevarieerde natuurdoelstellingen. Hierbij is zowel ruimte voor grote eenheden natuur en natuurbos als voor meer ‘beheerde’ natuur: multifunctioneel bos, heide, vennen en stuifzanden en de daarbij horende flora en fauna. De verbinding van de Veluwe met de IJsselvallei, Rijnuiterwaarden, Gelderse Vallei en Randmeerkust via de toekomstige poorten en robuuste verbindingen (Hattemer-, Wisselse, Beekberger-, Soerense, Haviker-, Renkumse, Voorthuizeren Hierdense Poort). Planten en dieren kunnen zich ongestoord verplaatsen binnen deze poorten. In de poorten kunnen de abiotische processen op de overgang van Veluwe en de lagere randgebieden zo veel mogelijk ongestoord verlopen. De landschappelijke, hydrologische en ecologische samenhang binnen het stroomgebied van de Hierdense Beek met infiltratie- en kwelgebieden, met moerassen, natte schraallanden, natte heide, bloemrijke graslanden en kruidenrijke akkers en bossen. De verwevenheid en het samengaan van cultuurhistorie en natuur in onder andere landgoederen, sprengen, oude landbouwenclaves, grafheuvels en hakhoutbossen. De beken, sprengen en beekdalen op de flanken van de Veluwe met hun hydrologische en landschappelijke samenhang met hun omgeving.
Bijlage 5: Orientatiefase uitbreiding Koningin julianatoren
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
KONINGIN JULIANATOREN DEFINITIEF
2 maart 2009 B02042.100029.002
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Inhoud 1
2
Inleiding____________________________________________________________________ 4 1.1
Aanleiding _____________________________________________________________ 4
1.2
Onderzoeksdoel_________________________________________________________ 4
1.3
Natuurbeschermingswet 1998 _____________________________________________ 5
1.4
De habitattoets __________________________________________________________ 6
1.5
Situatie Koningin Julianatoren_____________________________________________ 8
1.6
Leeswijzer ______________________________________________________________ 8
Natura 2000-gebied Veluwe __________________________________________________ 9 2.1
Gebiedsbeschrijving _____________________________________________________ 9
2.2
Relevante kwalificerende natuurwaarden __________________________________ 10
2.3
OUde zuurminnende eikenbossen van zandgrond __________________________ 10 2.3.1
2.4
2.4.1 2.5
Instandhoudingsdoelstelling_______________________________________ 14
Probleemanalyse ___________________________________________________________ 15 3.1
3.2
4
Instandhoudingsdoelstelling _______________________________________ 14
Boomleeuwerik ________________________________________________________ 14 2.7.1
3
INstandhoudingsdoelstelling ______________________________________ 13
Zwarte specht__________________________________________________________ 13 2.6.1
2.7
Instandhoudingsdoelstelling_______________________________________ 12
Wespendief____________________________________________________________ 13 2.5.1
2.6
Instandhoudingsdoelstelling_______________________________________ 11
Vliegend hert __________________________________________________________ 11
Ingreep _______________________________________________________________ 15 3.1.1
Parkeerterrein ___________________________________________________ 15
3.1.2
Smalspoorverbinding _____________________________________________ 16
3.1.3
Overdekte attracties ______________________________________________ 17
3.1.4
Grondwaterbeschermende maatregelen _____________________________ 18
Beoordelingskader______________________________________________________ 18 3.2.1
Ruimtebeslag en vergraving _______________________________________ 19
3.2.2
Versnippering ___________________________________________________ 19
3.2.3
Verstoring_______________________________________________________ 19
3.2.4
Verdroging ______________________________________________________ 20
3.2.5
Verontreiniging __________________________________________________ 20
Gevolgen voor Natura 2000-gebied Veluwe___________________________________ 21 4.1
Effectbeschrijving ______________________________________________________ 21 4.1.1
Ruimtebeslag en vergraving _______________________________________ 21
4.1.2
Versnippering ___________________________________________________ 22
4.1.3
Verstoring_______________________________________________________ 23
4.1.4
Verdroging ______________________________________________________ 24
4.2
Verontreiniging ________________________________________________________ 25
4.3
Effectbeoordeling_______________________________________________________ 25
B02042.100029.002
ARCADIS
2
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
4.4
5
Mitigatiemogelijkheden _________________________________________________ 26 4.4.1
Oude eikenbossen ________________________________________________ 27
4.4.2
Vliegend hert ____________________________________________________ 27
4.4.3
Wespendief, zwarte specht en boomleeuwerik________________________ 28
4.5
Effectbeoordeling na mitigatie____________________________________________ 28
4.6
Cumulatieve gevolgen __________________________________________________ 29
Conclusie __________________________________________________________________ 30 5.1
Conclusie _____________________________________________________________ 30
5.2
Vervolgprocedure ______________________________________________________ 30
5.3
Advies30
1
Geraadpleegde bronnen ____________________________________________________ 31
2
Overzicht instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied Veluwe _________________ 32
B02042.100029.002
ARCADIS
3
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
HOOFDSTUK
1.1
1
Inleiding
AANLEIDING Het familiepretpark Koningin Julianatoren (verder te noemen: KJT) heeft het voornemen om een nieuw parkeerterrein en entreegebouw te realiseren, tezamen met een verbindende smalspoorverbinding inclusief aanvullende voorzieningen, in- en uitstaphalte, overdekte attracties binnen het park en grondwaterbeschermende voorzieningen op het parkeerterrein. Voor deze uitbreiding van de KJT wordt een m.e.r.-procedure doorlopen. Ten behoeve van de m.e.r.-procedure is door ARCADIS in november 2007 een startnotitie opgesteld. Binnen deze startnotitie zijn voor de voorgenomen activiteit meerdere alternatieven in beeld geweest. Bij de totstandkoming van het voorkeursalternatief is uitgangspunt geweest dat de geldende natuurwetgeving het voornemen toestaat. Om meer duidelijkheid te krijgen over de toelaatbaarheid van dit voorkeursalternatief in relatie tot de Natuurbeschermingswet 1998 dient een voortoets en zonodig een passende beoordeling uitgevoerd te worden. De heer Buter van de KJT heeft ARCADIS gevraagd deze voortoets en eventuele passende beoordeling uit te voeren.
1.2
ONDERZOEKSDOEL De KJT wordt aan alle zijden omringd door het Natura 2000-gebied Veluwe. Voor de KJT geldt onderstaande exclaveringsformule, waardoor de KJT zelf niet tot het Natura 2000gebied behoort.
Tabel 1.1 Ligging parkeerterrein (links) en familiepretpark KJT (rechts) (rood) ten opzichte van Natura 2000-gebied Veluwe (geel). Bron: Ministerie van LNV, 2008
B02042.100029.002
ARCADIS
4
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
ALGEMENE EXCLAVERINGSFORMULE Zowel voor de in 2000 aangewezen Vogelrichtlijngebieden als de aangemelde Habitatrichtlijngebieden gelden algemene exclaveringsformules. Ook bij de aanwijzing van beschermde natuurmonumenten zijn bebouwde en verharde delen vaak (ook) tekstueel uitgesloten. Voor alle Natura 2000-gebieden zal een algemene exclaveringsformule gaan gelden, die zo nodig wordt afgestemd op de plaatselijke omstandigheden en de natuurwaarden waarvoor het gebied is aangewezen (bijvoorbeeld in geval van bebouwing met overzomerende of overwinterende vleermuizen). De algemene exclaveringsformule luidt: ‘Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij expliciet wel bij de aanwijzing betrokken’.
De uitbreiding van de KJT zal plaatsvinden binnen het Natura 2000-gebied Veluwe. Hierdoor kunnen (significant) negatieve effecten op kwalificerende soorten en habitattypen uit het Natura 2000-gebied optreden. Dit betekent dat in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunningverlening een nader onderzoek naar de gevolgen voor deze soorten uitgevoerd dient te worden.
1.3
NATUURBESCHERMINGSWET 1998 In Nederland hebben veel natuurgebieden een beschermde status onder de Natuurbeschermingswet 1998 gekregen. Eén van de categorieën beschermingsgebieden betreffen de Natura 2000-gebieden.
Natura 2000-gebieden Onder Natura2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Om dit toetsbaar te maken kent de Natuurbeschermingswet 1998 voor projecten en andere handelingen die gevolgen voor soorten en habitats van de betreffende gebieden zouden kunnen hebben, een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend wanneer zeker is dat de instandhoudingsdoelen van het gebied niet in gevaar worden gebracht. Hiervan mag alleen worden afgeweken wanneer alternatieve oplossingen voor het project ontbreken èn wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Bovendien moet voorafgaande aan het toestaan van een afwijking zeker zijn dat alle schade gecompenseerd wordt (de zogenaamde ADC-toets: Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen). Redenen van economische aard kunnen ook gelden als dwingende reden van groot openbaar belang. Als prioritaire soorten of habitats deel uitmaken van de instandhoudingsdoelen mogen redenen van economische aard alleen gebruikt worden na toetsing door de Europese Commissie.
Aanwijzingsbesluiten De Nederlandse Vogelrichtlijngebieden zijn allemaal al aangewezen, de Habitatrichtlijngebieden zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Momenteel werkt de Nederlandse overheid aan de aanwijzing van deze gebieden. Daar waar overlap is tussen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden wordt de gezamenlijke aanwijzing in één document gepubliceerd. In veel gevallen zijn er ook kleine wijzigingen t.a.v. de Vogelrichtlijn doorgevoerd. Echter zolang de aanwijzing nog niet definitief is, zijn de oorspronkelijke Vogelrichtlijnaanwijzingen nog juridisch bindend. Inmiddels is uit jurisprudentie van de Raad van State wel gebleken dat van de nieuwe ontwerp aanwijzingsbesluiten wel
B02042.100029.002
ARCADIS
5
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
schaduwwerking uit gaat. Dit betekent dat hangende de definitieve aanwijzing de beoordeling van de gevolgen van een plan of project wordt uitgevoerd op basis van de soorten en habitats die in de oorspronkelijke en nieuwe aanwijzingsbesluiten staan.
1.4
DE HABITATTOETS Alhoewel in de wet het begrip ‘habitattoets’ niet voorkomt, wordt dit begrip in de praktijk veel gebruikt om de verschillende procedures te benoemen die beschreven staan in artikel 19d t/m 19ka van de Natuurbeschermingswet. In deze paragraaf komen allereerst het doel en de strekking van de habitattoets aan bod. Daarna volgen de hiermee samenhangende belangrijke onderwerpen met een korte toelichting. De habitattoets dient om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een menselijke activiteit in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten. Meer concreet heeft de habitattoets de volgende twee oogmerken: 1.
Zekerheid bieden dat de natuurlijke kenmerken (zie kader) van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.
2.
Zekerheid bieden dat een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel de verstoring van soorten, niet optreedt.
Het in de habitattoets vastgelegde voorzorgsbeginsel (artikel 19d en 19f) is belangrijk, omdat hiermee aantasting van beschermde gebieden op efficiënte wijze kan worden voorkomen. Dit voorzorgsbeginsel houdt in dat voordat aan een plan of project toestemming wordt verleend, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten daarvan die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van een beschermd gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden onderzocht. Zo kan worden vastgesteld of de kwaliteit van de natuurlijke habitats/habitats van soorten verslechtert of dat soorten worden verstoord, of dat de natuurlijke kenmerken worden aangetast.
WAT ZIJN ‘NATUURLIJKE KENMERKEN’? Het begrip ‘natuurlijke kenmerken’ moet worden gerelateerd aan de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied: ze hebben te maken met de ecologische functies. De natuurlijke kenmerken worden geacht een gebied te karakteriseren dat gaaf en in ecologisch opzicht ‘volledig’ is. In een dynamisch perspectief impliceert dit ook dat het betrokken ecosysteem ‘resistent’ is (dat wil zeggen dat het zich na een verstoring kan herstellen) en het vermogen bezit zich te ontwikkelen in een voor de instandhouding ervan gunstige zin.
De Habitattoets bestaat uit een aantal onderdelen. De eerste stap is de oriëntatiefase. Als er kans is op effecten wordt deze gevolgd door een Verslechterings- en verstoringstoets of een Passende Beoordeling.
Oriëntatiefase De oriëntatiefase is feitelijk een soort ‘rangeerterrein’ waarin wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen. Vaak vindt tijdens deze fase vooroverleg plaats tussen de initiatiefnemer en het Bevoegd Gezag. De hoofdvraag tijdens de oriëntatiefase is of er een kans op een significant negatief effect bestaat. Dat is het geval als op grond van objectieve gegevens niet valt uit te sluiten dat het
B02042.100029.002
ARCADIS
6
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
project of de andere handeling significante gevolgen heeft of kan hebben voor het gebied. Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk: 1. Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat het effect zeker niet significant is, volstaat daarvoor de zogenoemde Verslechterings- en verstoringstoets. 3. Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat, is een passende beoordeling vereist. In de onder 2 en 3 bedoelde gevallen volgt op de oriëntatiefase een vergunningaanvraag door de initiatiefnemer.
Verslechterings- en verstoringstoets Bij de Verslechterings- en verstoringstoets dient te worden nagegaan of een project, handeling of plan een kans met zich meebrengt op verslechtering van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten, dan wel dat deze een verstorend effect hebben op soorten. Indien deze verslechtering of verstoring niet optreedt (dan wel indien deze gelet op de instandhoudingsdoelstellingen aanvaardbaar is), kan een vergunning worden verleend, zo nodig onder voorwaarden of beperkingen. Indien de verslechtering of verstoring in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen onaanvaardbaar is, dient de vergunning te worden geweigerd. Bij de afweging of de verslechtering of verstoring onaanvaardbaar is, heeft het Bevoegd Gezag een grotere beleidsvrijheid dan wanneer de vergunningaanvraag via de passende beoordeling verloopt. Het Bevoegd Gezag kan rekening houden met de aanwezigheid van redenen van openbaar belang, de mogelijkheid om te compenseren en andere relevante overwegingen.
Passende Beoordeling Bij een passende beoordeling komt in meer detail de hoofdvraag uit de oriëntatiefase terug: is er een kans op een significant negatief effect? De antwoorden zijn hierbij dezelfde; de vervolgstappen wijken echter deels af: 1.
Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet verleend kan worden.
2.
Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat de passende beoordeling kan worden afgesloten en dat wordt ‘teruggeschakeld’ naar de Verslechterings- en verstoringstoets (omdat er wel sprake kan zijn van een mogelijk negatief effect).
3.
Er is een kans op een significant negatief effect, dat wil zeggen de zekerheid bestaat niet dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn.
Na deze conclusie uit de passende beoordeling dient toetsing plaats te vinden aan de zogenaamde ADC-criteria: § Zijn er geen Alternatieven? § Is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang? § Zijn er Compenserende maatregelen voorzien?
B02042.100029.002
ARCADIS
7
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
1.5
SITUATIE KONINGIN JULIANATOREN Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat de uitbreiding van de KJT niet gezien wordt als een groot openbaar belang in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998. Dit betekent dat er geen vergunning verleend kan worden, indien de uitbreidingsplannen leiden tot significant negatieve effecten op kwalificerende natuurwaarden uit het Natura 2000-gebied Veluwe. Deze oriëntatiefase is gericht op het in beeld krijgen van de kwalitatieve effecten die mogelijk optreden als gevolg van de uitvoering van de uitbreiding van de KJT. Hierbij zal dus gekeken worden naar de haalbaarheid van het voorkeursalternatief, zoals deze uit de startnotitie naar voren is gekomen, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. In het geval van significant negatieve effecten wordt gekeken of er mogelijkheden bestaan voor mitigatie van deze effecten. Indien mitigatiemogelijkheden aanwezig zijn, dienen deze als input voor het MER-traject. Doordat de oriëntatiefase plaatsvindt voorafgaande aan het MER-traject bestaat er nog enige onzekerheid omtrent de uitbreidingsplannen. Binnen deze oriëntatiefase worden daarom bepaalde aannamen gemaakt op basis waarvan de kwalitatieve effectbeoordeling wordt uitgevoerd. Indien in een latere fase afgeweken dient te worden van deze aannamen, kan dit gevolgen hebben voor de effectbeoordeling. Tevens kan de kwantitatieve effectbeoordeling, zoals uitgevoerd binnen het MER-traject, leiden tot voortschrijdende inzichten en daarmee aanscherpingen van de effectbeoordeling.
1.6
LEESWIJZER Deze rapportage geeft allereerst een beschrijving van het Natura 2000-gebied Veluwe, de relevante kwalificerende natuurwaarden uit dit gebied en de bijbehorende instandhoudingsdoelen. In hoofdstuk 3 wordt de ingreep in het plangebied beschreven en het beoordelingskader voor mogelijke effecten van deze ingreep op kwalificerende natuurwaarden. Hoofdstuk 4 geeft de effectbeschrijving, de mogelijkheden voor mitigatie van deze effecten, de effectbeoordeling en mogelijke cumulatie gevolgen. Hoofdstuk 5 geeft tenslotte de conclusie van de passende beoordeling en aanbevelingen.
B02042.100029.002
ARCADIS
8
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
HOOFDSTUK
Veluwe 2.1
2
Natura 2000-gebied
GEBIEDSBESCHRIJVING De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In de voorlaatste ijstijd, zo'n 150.000 jaar geleden, duwden de ijslobben van het landijs enorme hoeveelheden door de rivieren aangevoerd zand en grond voor zich uit en opzij en vormden zo de stuwwallen. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste delen van de Veluwe tot ruim 100 m boven NAP. Tot 1900 was de Noord-Veluwe één uitgestrekt stuifzandgebied. Tegenwoordig is er in totaal nog 1400 hectare stuifzand op de Veluwe. Bij Kootwijk is één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa. Plaatselijk komen in de heiden natte (o.a. Leemputten bij Staverden) of droge (o.a. Harskamp) heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen (Mosterdveen) voor. In het beekdal van de Hierdense en Staverdense Beek worden schraallanden aangetroffen. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen (Ontwerpbesluit Natura 2000-gebied Veluwe). In dit gebied komen vele beschermde planten en diersoorten voor. Langs de randen van de Veluwe ontspringen beken, die het domein vormen van beekprik en beekvegetaties. Het gebied herbergt de grootste populatie van het vliegend hert, met name in het noordoostelijke deel bij Apeldoorn. Mede door de grote omvang is de Veluwe een zeer belangrijk broedgebied voor broedvogels van stuifzanden en droge heidevelden (zoals de nachtzwaluw, boomleeuwerik, duinpieper, roodborsttapuit e.d.) en voor broedvogels van gevarieerde heideterreinen (zoals de draaihals en de grauwe klauwier). Daarnaast is het beboste deel van de Veluwe van groot belang voor broedvogels als de wespendief en de zwarte specht. Als laatste vormen de sprengen langs de randen van het Veluwemassief een belangrijk broedgebied voor de ijsvogel (Gebiedendocument Natura 2000-gebied Veluwe). De Veluwe heeft naast een duidelijke natuurfunctie tevens een militaire functie (een deel van de Veluwe wordt gebruikt als militair oefenterrein), een woon- en werkfunctie en natuurlijk een recreatieve functie. Algemene doelen Veluwe: § Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie. § Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.
B02042.100029.002
ARCADIS
9
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
§ Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitats en soorten. § Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. § Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.
2.2
RELEVANTE KWALIFICERENDE NATUURWAARDEN Het Natura 2000-gebied Veluwe is aangewezen voor een groot aantal kwalificerende natuurwaarden (zie bijlage 2). Niet alle kwalificerende natuurwaarden zijn relevant. Het plangebied en de directe omgeving van de KJT en het parkeerterrein bestaan uit bospercelen. Het grootste deel bestaat uit gemengd naald/loofbos met ondermeer larix, Amerikaanse eik, zomereik, beuk en grove den. De ondergroei bestaat onder andere uit bosbes en vossenbes, wat duidt op een oudere bosbodem. Delen bestaan uit oude eikenbomen. Mogelijk is hier het habitattype oude eikenbossen aanwezig. De overige kwalificerende habitattypen komen niet voor binnen of in de directe omgeving van het plangebied voor de uitbreiding van de KJT. De bospercelen vormen mogelijk geschikt biotoop voor de kwalificerende soort vliegend hert en de kwalificerende vogelsoorten wespendief, zwarte specht en boomleeuwerik. Voor de overige soorten ontbreekt geschikt biotoop in de omgeving van de KJT, waardoor negatieve effecten als gevolg van de geplande uitbreiding bij voorbaat kunnen worden uitgesloten. Tijdens de effectbeoordeling zullen alleen de relevante kwalificerende natuurwaarden worden meegenomen (zie onderstaande tabel).
Tabel 2.2
Deze relevante kwalificerende natuurwaarden worden in navolgende paragrafen
Relevante kwalificerende
beschreven. Tevens worden de instandhoudingsdoelen voor de betreffende natuurwaarden
natuurwaarden Natura 2000-
beschreven zoals deze geformuleerd zijn in het ontwerpbesluit Natura 2000-gebied Veluwe.
gebied Veluwe. Relevante kwalificerende waarden Natura 2000-gebied Veluwe Habitattypen H9190
Oude zuurminnende eikenbossen van zandgrond
Habitatrichtlijnsoorten H1083
Vliegend hert
Vogelrichtlijnsoorten
2.3
A072
Wespendief
A236
Zwarte specht
A246
Boomleeuwerik
OUDE ZUURMINNENDE EIKENBOSSEN VAN ZANDGROND Dit habitattype betreft eikenbossen en gemengde eiken-beukenbossen op zeer voedselarme, zure, meestal zandige bodem in de Noordwest-Europese laagvlakte. Veelal zijn het zogenoemde ‘podzolbodems’. Het meest karakteristiek voor het habitattype zijn dergelijke bossen op oude bosgroeiplaatsen. In de boomlaag domineren zomereik (Quercus robur) en ruwe berk (Betula pendula). De struiklaag is ijl. De ondergroei is doorgaans soortenarm. In de struiklaag vallen vooral wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia), sporkehout (Rhamnus frangula) en ratelpopulier (Populus tremula) op. De kruidlaag bestaat vooral uit zuurminnende
B02042.100029.002
ARCADIS
10
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
dwergstruiken, grassen, mossen en paddenstoelen. Daaronder zijn een aantal typische soorten die vooral op oude boslocaties groeien. Gemengde eiken-beukenbossen worden tot het habitattype gerekend indien zomer- of wintereik domineert (Quercus robur of Q. petraea). Goed ontwikkelde voorbeelden van het habitattype is sinds 1950 sterk afgenomen. Het habitattype kent een matige ongunstige landelijke staat van instandhouding. In onderstaande figuur is de verspreiding van oud eikenbos rond de KJT weergegeven Hierbij is onderscheidt gemaakt tussen bosdelen die zich momenteel al kwalificeren en bosdelen die 1
zich mogelijk in de toekomst zullen kwalificeren als oud eikenbos (Gemeente Apeldoorn) . Figuur 2.1 Het mogelijk voorkomen van oude zuurminnende eikenbossen op zandgrond (groen) en potentiële jonge zuurminnende eikenbossen op zandgrond (geel) rond de Koningin Julianatoren.
Bron: Beheervisie Berg en Bos, Gemeente Apeldoorn
2.3.1
INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING Doel: Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. Toelichting: De Veluwe levert de grootste bijdrage voor het habitattype oude eikenbossen, dat over een aanzienlijke oppervlakte verspreid is. Verbetering van de kwaliteit is mogelijk door het type te ontwikkelen op oude bosgroeiplaatsen met oud-bossoorten. Verbetering van de kwaliteit van het habitattype is noodzakelijk wegens de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding.
2.4
VLIEGEND HERT Vliegend hert is voor zijn voorkomen sterk afhankelijk van ondergronds, dood (eiken)hout dat door witrotschimmels is aangetast, doordat de larven van dit dode hout leven. Het vliegend hert heeft een sterke voorkeur voor inlandse eik, zomereik Quercus robur en wintereik Q. petraea, maar is ook bekend van een groot aantal andere boomsoorten. Doordat de larven rottend dood hout nodig hebben is het vliegend hert gebonden aan bossen en houtwallen. Voorheen werd aangenomen dat ze vooral afhankelijk was van oude eikenbossen. Het is echter gebleken dat de broedplaatsen zich niet in dichte (eiken)bossen bevinden, waar het koel is, maar eerder in halfopen landschappen zoals gevarieerde bosranden en houtwallen. Op de huidige vindplaatsen wordt het vliegend hert waargenomen in houtwallen, eikenlanen, bosranden, holle wegen, tuinen, rottende
1
Het bosperceel rond het voormalige motelterrein is in figuur 2.1 niet ingekleurd, maar behoort
desalniettemin tot het kwalificerende habitattype oud eikenbos.
B02042.100029.002
ARCADIS
11
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
weidepalen en zelfs solitaire bomen. De achteruitgang in Nederland is toe te schrijven aan een kleiner aantal voortplantingsgebieden. Door het verder geïsoleerd raken, verdwijnen de resterende populaties op den duur (Smit & Krekels, 2008). De soort kent een matig ongunstige landelijke staat van instandhouding. Figuur 2.2 Verspreidingsgebied van Vliegend hert op de Veluwe.
Bron: Smit & Krekels, 2008
2.4.1
INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING Doel: Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.
B02042.100029.002
ARCADIS
12
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Toelichting: In ons land is de Veluwe het belangrijkste kerngebied voor het vliegend hert. De soort komt vooral voor in de omgeving van Vierhouten, Elspeet, Hoog Soeren en ten westen van Apeldoorn. Op de zuidoostelijke Veluwe is de soort bekend van de omgeving van De Steeg.
2.5
WESPENDIEF De wespendief is een onopvallende, slanke roofvogel die in bossen broedt. Zijn voedsel bestaat voor een groot deel uit insecten: larven en poppen van in groepen levende wespensoorten. De Nederlandse broedpopulatie overwintert in Afrika, ten zuiden van de Sahara. De wespendief is overwegend een bosbewoner, met een voorkeur voor minstens 250 ha grote en minstens 40 jaar oude bossen op zandgrond. De vogel lijkt enige afwisseling met andere gebieden op prijs te stellen. Dat kunnen vennen zijn, stukken heide, beekdalen, natte bosdelen of extensief onderhouden graslanden. De soort ontbreekt in uitgestrekte agrarische gebieden en vermijdt over het algemeen harde kleibodems. De wespendief broedt zowel in naaldbossen als in opgaande loofbossen met een rijke ondergroei, maar vermijdt jonge bossen en te sterk versnipperde bossen. Zijn nest bouwt de vogel bij voorkeur in een spar. In vergelijking met andere roofvogels is de wespendief minder gevoelig voor verstoring: de soort vertoont een matige verstoringsgevoeligheid (verstoring bij minder dan 100 m afstand). De soort is met name gevoelig nabij de broedlocatie en minder gevoelig in het foerageergebied. De Veluwe huisvest een fors deel van de wespendiefpopulatie. De wespendief kent een gunstige landelijke staat van instandhouding (Ministerie LNV, 2008).
2.5.1
INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 150 paren. Toelichting: Vermoedelijk broedt meer dan een kwart van de Nederlandse wespendieven op de Veluwe. Na de grootschalige bebossing, begin vorige eeuw, heeft de soort zich sterk uitgebreid, maar vermoedelijk zijn de aantallen de laatste decennia constant of mogelijk licht afnemend. Het gemiddeld aantal paren in de periode 1999-2003 wordt geschat op 150. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.
2.6
ZWARTE SPECHT De zwarte specht is een opvallend grote, zwarte vogel met een rode plek op de kop. De zwarte specht heeft een voorkeur voor rustige, grote en vrij oude bossen en leeft voornamelijk in bossen van minimaal 100 ha. Ook komt de soort voor in middeloude bossen, mits oude lanen van beuk, Amerikaanse eik en eik aanwezig zijn. Zijn voedsel bestaat uit insecten en insectenlarven, die vooral uit omgevallen en aangetaste bomen worden gehakt. Het is een standvogel. De soort is vrijwel exclusief aan zandgronden gebonden. De zwarte spechten hakken hun nestplaatsen doorgaans uit in oude beuken en Amerikaanse eiken, in mindere mate ook in grove dennen, dikke populieren en abelen. De zwarte specht heeft een matige tot gemiddelde gevoeligheid voor verstoring (verstoring bij < 100-300 m afstand). De gevoeligheid voor verstoring van het leefgebied is matig groot: de zwarte specht leeft in besloten tot halfopen landschap. De zwarte specht broedt voornamelijk in oude bomen. De zwarte specht kent een gunstige landelijke staat van instandhouding (Ministerie LNV, 2008).
B02042.100029.002
ARCADIS
13
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
2.6.1
INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 430 paren. Toelichting: De zwarte specht is een broedvogel op de Veluwe vanaf 1918 in langzaam toenemend aantal. De hoogste aantallen werden vastgesteld aan het eind van de 80-er jaren. Vervolgens is het aantal enigszins teruggelopen. Het gemiddeld aantal paren in de periode 1999-2003 wordt geschat op 430. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.
2.7
BOOMLEEUWERIK De broedbiotoop van de boomleeuwerik bestaat uit halfopen heidelandschappen, randen van zandverstuivingen, kapvlakten, naaldbosaanplant tot 4-5 jaar oud en zandige duinheiden. Soms nestelt hij ook op bouwland zoals kale maïsakkers of aspergevelden met wat bosjes en zandpaden met schrale bermen. Enige boomgroei in de buurt heeft de boomleeuwerik nodig voor gebruik als zang- en uitkijkpost. In landbouwgebieden en heideterreinen kunnen brede zandpaden dienen als voedselbiotoop. De minimaal benodigde oppervlakte leefgebied bedraagt ca. 3 ha. De Nederlandse populatie trekt weg naar het zuiden en overwintert tot in Zuidwest-Europa. De boomleeuwerik vertoont een matige verstoringsgevoeligheid (verstoring bij < 100 m afstand). De gevoeligheid voor verstoring van het leefgebied is matig tot gemiddeld (besloten en halfopen landschap). De boomleeuwerik kent een gunstige staat van instandhouding.
2.7.1
INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 2.400 paren. Toelichting: Van oudsher is de boomleeuwerik een talrijke broedvogel. De aantallen zijn halverwege de vorige eeuw duidelijk afgenomen, maar sinds het begin van de 70-er jaren is een opmerkelijk herstel opgetreden. Het gemiddeld aantal paren in de periode 1999-2003 wordt geschat op 2.400. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Momenteel broedt de boomleeuwerik verspreid over de gehele Veluwe in een aaneengesloten metapopulatie die 1/3 van de Nederlandse populatie omvat. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.
B02042.100029.002
ARCADIS
14
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
HOOFDSTUK
3.1
3
Probleemanalyse
INGREEP De plannen voor de uitbreiding van de KJT omvatten de volgende aspecten: § Realisatie van een nieuw parkeerterrein en een nieuw entreegebouw aan de J.C. Wilslaan; § Realisatie van een smalspoorverbinding tussen het nieuwe parkeerterrein en het familiepretpark met in- en uitstaphalte; § Realisatie van overdekte attracties in het pretpark; § Treffen van grondwaterbeschermende voorzieningen op het nieuwe parkeerterrein en op het resterende deel van het parkeerterrein bij het park;
3.1.1
PARKEERTERREIN De plannen voor de parkeerplaats en de daarmee samenhangende activiteiten zijn hieronder kort weergegeven: § Het realiseren van een nieuw parkeerterrein van circa 2,75 hectare met 600 parkeerplaatsen aan de J.C. Wilslaan, in de noordrand en ten noorden van het bestaande motelperceel en de aansluitende strook dennen- en sparrenbos. De bomen binnen dit deel, met name grove den, spar en eik, worden gekapt. § Het behoud van de huidige parkeerruimte op het open motelterrein met een capaciteit van circa 600 parkeerplaatsen aan de J.C. Wilslaan. § De realisatie van de entree van het familiepretpark centraal op het bestaande motelperceel aan de J.C. Wilslaan. In het entreegebouw van maximaal 1.000 m2 komen de kassa’s, een wachtruimte, een restaurant en een inpandige dienstwoning. § Het inrichten van het huidige open parkeerterrein van 0,5 ha bij het familiepretpark voor het personeel en leveranciers en de afhandeling van bussen. § Het parkeren ten oosten van het huidige open parkeerterrein van 0,3 ha wordt beëindigd en dit deel wordt bestemd en ingericht als bos. Ten behoeve van de inrichting worden circa 300 eikenbomen geplant. § Het creëren van een goede aansluiting van het parkeerterrein aan de J.C. Wilslaan met de omgeving (bos) door het aanbrengen van houtwallen en boomsingels.
B02042.100029.002
ARCADIS
15
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Figuur 3.3 Parkeerterrein KJT in toekomstige situatie (blauw)
3.1.2
SMALSPOORVERBINDING De smalspoorverbinding is voorzien op enige afstand langs de J.C. Wilslaan. De smalspoorverbinding start direct ten zuiden van de aan te leggen parkeerplaats en loopt onderlangs de talud van de opgehoogde zuidelijke parkeerlob langs de zendmast richting de J.C. Wilslaan. Vervolgens loopt de verbinding op circa 15 meter evenwijdig aan de Wilslaan naar de Wildernislaan. Op circa 5 à 10 m evenwijdig aan de noordzijde van de Wildernislaan, grotendeels over een bestaande berm, loopt de smalspoorverbinding naar de achterzijde van het bosperceel van de KJT. De totale lengte van het spoorlijntje zal ongeveer 1,7 km zijn. In het seizoen, van eind maart tot en met oktober, wordt gereden over een enkelbaans smalspoor met één of twee treinstellen. Elk treinstel heeft een locomotief met 1 tot 5 wagons en een maximale capaciteit van 250 passagiers. Over een breedte van 3 meter dient het tracé obstakel vrij te worden gemaakt. Het tracé omvat verder twee keerlussen met opstapstations en een overdekte remise binnen het parkeerterrein aan de J.C. Wilslaan en het familiepretpark. Bij de aanleg van het smalspoortracé, de stations en de remise worden ook bomen gekapt. Voor het tracé blijft dit beperkt tot een 30-tal bomen omdat de route langs bestaande paden loopt. Bij de keerlussen en stations annex remise wordt een 40-tal middeloude sparren en dennen verwijderd.
Figuur 3.4 Ligging smalspoorverbinding.
Bron: Google Maps.
B02042.100029.002
ARCADIS
16
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
3.1.3
OVERDEKTE ATTRACTIES De volgende nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd binnen het bestaande familiepretpark: § Spelletjeshal. § Klimhal.
Spelletjeshal De spelletjeshal betreft een hal voor indoor attracties op de plek van het doolhof (circa 35 bij 45 meter). Deze hal wordt circa 13 meter hoog en de vloer wordt 3 meter ingegraven. Het voornemen van de exploitant is om het doolhof te verplaatsen naar het dak van de hal. Dit doolhof wordt bereikbaar via een pad over het dak. Bezoekers kunnen vanuit het doolhof met een glijbaan naar het familiepretpark. De afmetingen van de hal zijn zo gekozen dat het restaurant en entree ook worden overkapt. Het restaurant blijft hiermee als gebouw behouden waar het is.
Klimhal Op de plek van de oude botshal kan vervolgens een nieuwe transparante klimhal worden gebouwd. De klimhal zal gemaakt worden van transparante luchtkussens die bevestigd worden op een ranke staalconstructie. De klimhal biedt tevens de mogelijkheid om wat te drinken. Er is een serie van plateaus voorzien die op verschillende hoogtes zicht bieden op de klimkooi. Figuur 3.5 Overdekte attracties na uitbreiding KJT.
B02042.100029.002
ARCADIS
17
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Door de overdekte attracties zullen ook bij slecht weer bezoekers worden aangetrokken. Het gebouw wordt in het winterseizoen (oktober tot april) gebruikt voor personeelsuitjes, presentaties, vergaderingen en dergelijke. Het gebouw heeft capaciteit voor maximaal 1.000 bezoekers.
3.1.4
GRONDWATERBESCHERMENDE MAATREGELEN In overleg met Provincie Gelderland en Vitens is afgesproken de volgende grondwaterbeschermende voorzieningen te treffen: § Het realiseren van vloeistofkerende verharding en riolering met filter, opvangbak, rioolaansluiting en uitstroomvoorziening op het parkeerterrein aan de J.C. Wilslaan. § Het monitoren en visueel inspecteren op lekkages, waarbij in geval van verontreiniging de vervuiling op kosten van de KJT wordt afgevoerd, inclusief herstel van de verharding en ondergrond. § Het vloeistofkerend verharden, voorzien van riolering, een filter- en scheidingsinstallatie en het realiseren van een uitstroomvoorziening voor het schone regenwater op het bestaande te handhaven deel van het parkeerterrein bij de KJT.
Figuur 3.6 Grondwaterbeschermingsgebie d rond de KJT
3.2
BEOORDELINGSKADER Als gevolg van de geplande uitbreiding van de KJT kunnen negatieve effecten optreden op de relevante kwalificerende natuurwaarden van het Natura 2000-gebied Veluwe door tijdelijk c.q. permanent ruimtebeslag, versnippering, directe aantasting, verstoring en verdroging. In onderstaande paragrafen worden de effecten die mogelijk optreden beschreven.
Figuur 3.7 Ingreep-effect relatie.
Ingreep of activiteit
B02042.100029.002
Milieu-invloed
Effect op habitats en soorten
ARCADIS
18
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Tabel 3.3 Beoordelingswijze van effecten in voortoets
3.2.1
Aspect
beoordelingswijze voortoets
Ruimtebeslag en vergraving
kwalitatief
Versnippering
kwalitatief
Verstoring
kwalitatief
Verdroging
kwalitatief
Verontreiniging
kwalitatief
RUIMTEBESLAG EN VERGRAVING Ruimtebeslag en vergraving kan optreden, doordat werkzaamheden plaatsvinden binnen het Natura 2000-gebied Veluwe. Als gevolg van ruimtebeslag bestaat de kans dat habitattypen of biotopen van soorten tijdelijk en/of permanent worden aangetast. Directe aantasting van vogels en andere mobiele soorten is niet aan de orde, doordat deze tijdens werkzaamheden tijdelijk kunnen uitwijken naar geschikte leefgebieden in de omgeving van het plangebied. Soorten die niet of weinig mobiel zijn, kennen geen gelegenheid om werkzaamheden te ontvluchten. Werkzaamheden kunnen dan leiden tot schade aan en omkomen van individuen. Naast fysieke schade aan individuen kunnen werkzaamheden zorgen voor aantasting van het leefgebied van soorten en schade aan holen, schuilplaatsen, voortplantings- en overwinteringsplaatsen. De realisatie van het nieuwe parkeerterrein en de smalspoorverbinding leiden mogelijk tot permanent ruimtebeslag en vergraving. De overige activiteiten vinden plaats op bestaand terrein van de KJT, buiten de Natura-2000 begrenzing.
3.2.2
VERSNIPPERING Versnippering kan optreden, doordat de werkzaamheden het Natura 2000-gebied Veluwe doorsnijden en daarmee populaties van een soort of habitattype ruimtelijk van elkaar scheiden. Barrièrewerking kan de bewegingsvrijheid van soorten beperken, waardoor deelpopulaties van elkaar geïsoleerd raken of bepaalde functionele gebieden niet meer bereikt kunnen worden. Hierdoor lopen de betrokken (deel)populaties het risico te verzwakken en eventueel lokaal uit te sterven.
3.2.3
VERSTORING Werkzaamheden in en nabij het Natura 2000-gebied Veluwe kunnen leiden tot verstoring 2
van kwalificerende soorten door geluid, licht en beweging . Onregelmatige geluiden kunnen stress- en vluchtreacties oproepen. Dit kan indirect leiden tot verzwakking van populaties, bijvoorbeeld door teruglopende reproductie of door toename van sterfte van dieren. Verstoring door licht is soortspecifiek. Sommige soorten zullen sterk verlichte gebieden vermijden, waardoor beperking van hun leefgebied of barrièrewerking op vaste
2
Hierbij wordt de effectenindicator van het Ministerie van LNV gevolgd: habitattypen zijn in deze
effectenindicator niet gevoelig voor verstoring.
B02042.100029.002
ARCADIS
19
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
migratieroutes optreedt. Andere soorten worden aangetrokken door licht, waardoor ze in minder geschikte biotopen terecht komen, waar ze geen voedsel kunnen vinden of zich niet kunnen voortplanten. Aanwezigheid van bewegende mensen, voertuigen en installaties kan schrikreacties oproepen bij dieren. De effecten zijn vergelijkbaar met de reacties op geluidverstoring: mijden van gebieden, vluchtgedrag, afname reproductie, verminderde voedselopname en uiteindelijk verzwakking van de populatie. Mogelijke effecten als gevolg van verstoring kunnen onderverdeeld worden in effecten tijdens de aanlegfase en effecten tijdens de gebruiksfase. Verstoring tijdens de aanlegfase heeft betrekking tot de werkzaamheden tijdens de realisatie van de geplande uitbreiding. Als verstoringsafstand tijdens de aanlegfase wordt een straal van circa 500 meter aangehouden (Reijnen et al, 1996). Tijdens de gebruiksfase kan verstoring optreden door de in gebruik name van de smalspoorverbinding, mogelijk met dieseltractie en de toename van het aantal bezoekers van de KJT. Naar verwachting zal het KJT door de overdekte attracties 10% meer bezoekers per jaar aan trekken, circa 40.000 extra bezoekers. Dit is gebaseerd op het verwachte aantal activiteiten in de winter en het trekken van bezoekers op “slecht weer dagen” in het zomerseizoen.
3.2.4
VERDROGING De werkzaamheden kunnen leiden tot verdroging van natuurlijke standplaatsen van vegetaties die afhankelijk zijn van een hoge en stabiele grondwaterstand en van toevoer van grondwater met een specifieke samenstelling. Verandering in deze condities kan leiden tot verschuivingen in de vegetatiesamenstelling en daarmee tot vermindering van de kwaliteit van habitattypen. Verdroging kan ook leiden tot slechtere condities voor soorten die van deze vegetaties afhankelijk zijn (zoals insecten en herbivoren) of soorten die water en vocht nodig hebben voor voortplanting (zoals amfibieën). Verdroging kan optreden door drainage, verharding van het oppervlak, waardoor infiltratie afneemt, verstoring van de bodemopbouw en verandering in de oppervlaktewaterstructuur. Verdroging treedt mogelijk op door realisatie van het nieuwe parkeerterrein en de smalspoorverbinding. De overige activiteiten vinden plaats op bestaand terrein van de KJT dat momenteel al verhard is.
3.2.5
VERONTREINIGING Verontreiniging kan optreden, indien lekkages optreden van auto’s gedurende de gebruiksfase. Verhoogde concentraties van ecosysteem/gebiedsvreemde stoffen werken in op de bodem, grondwater, lucht. De ecologische effecten uiten zich in het verdwijnen van soorten en/of het beïnvloeden van gevoelige ecologische processen. De gevolgen van verontreiniging zijn divers en complex. In het algemeen geldt dat soorten in de top van de voedselpiramide, als gevolg van accumulatie, van verontreinigingen gevoeliger zijn. Echter, afhankelijk van de concentratie en duur van de verontreiniging zijn alle habitattypen en soorten gevoelig en kan verontreiniging leiden tot verandering van de soortensamenstelling.
B02042.100029.002
ARCADIS
20
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
HOOFDSTUK
4
Gevolgen voor Natura 2000-gebied Veluwe 4.1
EFFECTBESCHRIJVING In onderstaande paragrafen zijn de mogelijke effecten van de geplande uitbreiding van de KJT beschreven. Hierbij is onderscheidt gemaakt tussen effecten die kunnen optreden tijdens de aanlegfase en effecten die kunnen optreden tijdens de gebruiksfase.
4.1.1
RUIMTEBESLAG EN VERGRAVING
Parkeerterrein Het bosperceel dat gekapt zal worden ten behoeve van het nieuwe parkeerterrein aan de J.C. Wilslaan, bestaat uit spar en larix en een laantje met aan beide zijden Amerikaanse eik. De laan is relatief jong, maar in een slechte staat. Het bosperceel kwalificeert niet als habitattype oud eikenbos. Tevens is het gebied niet geschikt voor vliegend hert. Wel treedt hier permanent ruimtebeslag van leefgebied van zwarte specht en wespendief op, waarbij mogelijk vaste verblijfplaatsenverloren gaan. In 2003 is een oude nestholte van zwarte specht aangetroffen in het oude bos ten zuiden van de laan met Amerikaanse eiken (Bureau Schenkeveld, 2003). Beide soorten kennen een gunstige staat van instandhouding. Er is voldoende geschikt leefgebied aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. Daarnaast is de kwaliteit van het bosperceel als leefgebied voor wespendief en zwarte specht matig door de aanwezige verstoring van bezoekers en de provinciale weg. Verwacht wordt dat de negatieve effecten die mogelijk optreden door kap van het bosperceel niet significant zijn. Het bosperceel ligt op afstand van geschikt leefgebied van boomleeuwerik. Het bos ten oosten van de huidige parkeerplaats bestaat uit gemengd naald/loofbos met ondermeer larix, Amerikaanse eik, zomereik, beuk en grove den. De ondergroei van ondermeer bosbes en vossenbes duidt op een oudere bosbodem. Volgens klassificatie van gemeente Apeldoorn behoort tot bos tot habitattype H9190 (oud eikenbos). Langs de zuidwestpunt van het parkeerterrein staan een aantal oude, waardevolle eiken. Dit bosdeel is geschikt als leefgebied van vliegend hert. In dit deel zijn geen werkzaamheden voorzien. Conclusie: significant negatieve effecten op aanwezige habitattypen en leefgebieden van soorten kunnen niet uitgesloten worden.
Conclusie: mogelijk treden negatieve effecten op binnen leefgebieden van soorten. Significant negatieve effecten worden niet verwacht.
B02042.100029.002
ARCADIS
21
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Smalspoorverbinding De smalspoorverbinding volgt voor het merendeel bestaande paden. Dit betekent dat ruimtebeslag en vergraving geminimaliseerd is en slechts een beperkt aantal bomen gekapt hoeven te worden. Het tracédeel ten zuiden van het parkeerterrein ligt echter binnen kwalificerend oud eikenbos. Het habitattype oud eikenbos betreft niet alleen de oude eikenbomen zelf, maar het gehele habitat en de daarin voorkomende soorten. Ondanks dat er geen oude eikenbomen gekapt zullen worden, betekent dit dat er permanent ruimtebeslag optreedt door de aanleg van de smalspoorverbinding ten zuiden van de parkeerplaats tot en met de Wilslaan. Significant negatieve effecten kunnen niet uitgesloten worden. Het totale ruimtebeslag van dit tracédeel is circa 1.000 à 1.100 m2 (350m x 3m). Indien de bomen die gekapt worden ten behoeve van de smalspoorverbinding geschikt leefgebied vormen van vliegend hert, kunnen ook voor deze soort significant negatieve effecten optreden. Langs de Wildernislaan ligt de smalspoorverbinding geprojecteerd door de bestaande berm. Dit deel kwalificeert zich niet als oud eikenbos. Wel licht er kwalificerend oud eikenbos ten zuiden van het terrein van de KJT. De aansluiting van de smalspoorverbinding met het terrein van de KJT dient dan ook ten oosten van het deel kwalificerend oud eikenbos geprojecteerd te worden, zodat op deze locatie ruimtebeslag uitgesloten kan worden. Ten behoeve van de inrichting van het huidige parkeerterrein aan de oostkant van de KJT worden circa 300 eikenbomen geplant. Op den duur zal dit deel zich kunnen gaan kwalificeren als oud eikenbos.
Conclusie: significant negatieve effecten op aanwezige habitattypen en leefgebieden van soorten kunnen niet uitgesloten worden. Overdekte attracties De overdekte attracties liggen binnen het bestaande terrein van de KJT. Er is dan ook geen sprake van ruimtebeslag of vergraving van kwalificerende habitattypen of leefgebieden van soorten. Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Grondwaterbeschermende maatregelen De grondwaterbeschermende maatregelen worden genomen binnen het bestaande parkeerterrein van de KJT. Er is geen sprake van ruimtebeslag of vergraving. Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten.
4.1.2
VERSNIPPERING
Parkeerterrein Het nieuwe parkeerterrein grenst direct aan het bestaande motelterrein. Dit betekent dat er geen leefgebied van de kwalificerende soorten doorsneden wordt en geen delen van elkaar geïsoleerd raken. Negatieve effecten op zwarte specht en wespendief door versnippering van leefgebied wordt dan ook niet verwacht. Leefgebied van vliegend hert wordt niet doorsneden.
Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Smalspoorverbinding De smalspoorverbinding volgt voor het merendeel bestaande paden die al een versnipperende werking uitoefenen. Op het deel van het bestaande motelterrein tot de
B02042.100029.002
ARCADIS
22
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
aantakking op de Wildernislaan treedt echter versnippering van het habitattype oud eikenbos en leefgebied van vliegend hert op. Een van de algemene doelen van de Veluwe is behoud en herstel van ruimtelijke samenhang. De smalspoorverbinding vermindert deze ruimtelijke samenhang.
Conclusie: significant negatieve effecten op aanwezige habitattypen en leefgebieden van soorten kunnen niet uitgesloten worden. Overdekte attracties De overdekte attracties liggen binnen het bestaande terrein van de KJT. Er is dan ook geen sprake van versnippering van kwalificerende habitattypen of leefgebieden van soorten. Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Grondwaterbeschermende maatregelen De grondwaterbeschermende maatregelen worden genomen binnen het bestaande parkeerterrein van de KJT. Er is geen sprake van versnippering. Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten.
4.1.3
VERSTORING
Parkeerterrein Zwarte specht en wespendief zijn matig gevoelig voor verstoring door licht, geluid en beweging. Tevens bevindt leefgebied van boomleeuwerik op korte afstand van het plangebied. Werkzaamheden tijdens de aanlegfase kunnen leiden tot negatieve effecten. Tijdens de aanlegfase kunnen de vogels tijdelijk uitwijken naar geschikt leefgebied in de omgeving van het plangebied. Indien de werkzaamheden in de winter plaatsvinden, vind geen verstoring van het leefgebied van wespendief plaats, die overwintert niet in Nederland. Significant negatieve effecten kunnen echter optreden wanneer werkzaamheden plaatsvinden tijdens het broedseizoen, waarin vogels gebonden zijn aan hun nestlocaties, indien vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn binnen of op korte afstand van het plangebied. Tijdens de gebruiksfase kunnen significant negatieve effecten veroorzaakt worden, doordat 40.000 extra bezoekers verwacht worden die gebruik maken van het parkeerterrein. Door deze bezoekerstoename en de bijbehorende toename van verkeersgeluid treedt verstoring op van bovengenoemde vogelsoorten. In de huidige situatie is het gebied echter ook al verstoord door de bezoekers van de KJT en de nabijgelegen provinciale weg.
Conclusie: mogelijk treden negatieve effecten op vogels op. Significant negatieve effecten worden niet verwacht. Smalspoorverbinding De smalspoorverbinding leidt mogelijk tot negatieve effecten tijdens de aanlegfase door geluidsverstoring. Tijdens de gebruiksfase kan geluidsverstoring optreden van de trein zelf en de inzittenden. Het deel van het tracé waar de smalspoorverbinding samenvalt met bestaande zandpaden wordt momenteel al intensief gebruikt als uitloopgebied door inwoners van Apeldoorn, waardoor al sprake is van verstoring. Indien gebruik gemaakt
B02042.100029.002
ARCADIS
23
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
wordt van een dieseltractie, waarbij de geluidsverstoring tot ver binnen het Natura 20003
gebied reikt, kunnen significant negatieve effecten echter niet uitgesloten worden .
Conclusie: er treden negatieve effecten op vogels op die mogelijk significant zijn. Overdekte attracties Extra verstoring door de twee nieuwe attracties binnen het familiepretpark wordt niet verwacht, doordat de attracties overdekt zijn en door de momenteel al aanwezige verstoring vanuit het familiepretpark. De overdekt attracties trekken naar verwachting extra bezoekers. Negatieve effecten door extra bezoekers treden op bij het parkeerterrein en worden daar beschreven.
Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Grondwaterbeschermende maatregelen De toepassing van grondwaterbeschermende maatregelen leidt niet tot verstoring. Er is geen sprake van negatieve effecten. Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten.
4.1.4
VERDROGING
Parkeerterrein De aanleg van het nieuwe parkeerterrein leidt tot verharding van het terrein, waardoor verdrogingeffecten in de omgeving niet kunnen worden uitgesloten. Het habitattype oud eikenbos is niet gevoelig voor verdroging. Ook zwarte specht, wespendief en vliegend hert zijn niet gevoelig voor verdroging van hun leefgebied, waardoor geen negatieve effecten verwacht worden.
Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Smalspoorverbinding De verharding als gevolg van de aanleg van de smalspoorverbinding is zeer minimaal. Verdrogingeffecten worden dan ook verwaarloosbaar klein geacht. Oud eikenbos, zwarte specht, wespendief en vliegend hert zijn niet gevoelig voor verdroging
Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Overdekte attracties De overdekte attracties liggen binnen het bestaande terrein van de KJT, dat momenteel al verhard is. De attracties leiden niet tot verdroging van de omgeving van de KJT.
Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Grondwaterbeschermende maatregelen De aanleg van de vloeistofkerende verharding op de parkeerplaats leidt tot verharding van het terrein, waardoor verdrogingeffecten in de omgeving niet kunnen worden uitgesloten. Oud eikenbos, zwarte specht, wespendief en vliegend hert zijn niet gevoelig voor verdroging
3
Met behulp van de geluidscontouren die berekend worden ten behoeve van de MER studie in de
vervolgfase, kan het aantal hectare verstoord gebied kwantitatief worden vastgesteld. Momenteel is de uitkomst gebaseerd op een kwalitatieve effectbeoordeling.
B02042.100029.002
ARCADIS
24
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten.
4.2
VERONTREINIGING
Parkeerterrein Op het parkeerterrein worden grondwaterbeschermende maatregelen getroffen, waardoor lekkage van auto’s voorkomen wordt. Als gevolg van de grondwaterbeschermende maatregelen die voorzien zijn, worden positieve effecten verwacht (zie ook grondwaterbeschermende maatregelen).
Conclusie: Grondwaterbeschermende maatregelen leiden tot positieve effecten. Smalspoorverbinding Als gevolg van de smalspoorverbinding wordt geen verontreiniging verwacht. Mogelijke lekkage kan plaatsvinden als de treinen gestald zijn. De stallingen liggen binnen de verharde parkeerterreinen, waar grondwaterbeschermende maatregelen genomen worden. Negatieve effecten als gevolg van verontreiniging treden dan ook niet op.
Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Overdekte attracties De overdekte attracties liggen binnen het bestaande terrein van de KJT, dat momenteel al verhard is. De attracties leiden niet tot verontreiniging van de omgeving van de KJT. Conclusie: Negatieve effecten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Grondwaterbeschermende maatregelen Door realisatie van de vloeistofkerende verharding, riolering en uitstroomvoorziening wordt voorkomen dat lekkage van auto’s verontreiniging veroorzaakt in het omliggende oude eikenbos en leefgebied van kwalificerende soorten. In de huidige situatie is het motelterrein onverhard, waardoor lekkage en daarmee verontreiniging wel kan optreden. Als gevolg van de grondwaterbeschermende maatregelen die voorzien zijn, worden positieve effecten verwacht.
Conclusie: Grondwaterbeschermende maatregelen leiden tot positieve effecten.
4.3
EFFECTBEOORDELING In onderstaande tabellen zijn de effecten van de verschillende onderdelen van de uitbreiding van de KJT op de relevante kwalificerende natuurwaarden van het Natura 2000gebied Veluwe weergegeven.
Tabel 4.4
Parkeerterrein
effect +: positief effect verwacht
Verontreiniging
--: mogelijk significant negatief
Verdroging
Natuurwaarde
Verstoring
-: mogelijk negatief effect
en vergraving
0: geen effect verwacht
Ruimtebeslag
parkeerterrein
Versnippering
Kwalitatieve effectbeoordeling
T
P
T
P
T
P
T
P
T
P
Oude eikenbossen
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
+
T: tijdelijke effect
Vliegend hert
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
+
P: permanent effect
Wespendief
-
-
0
0
-
-
0
0
0
+
Zwarte specht
-
-
0
0
-
-
0
0
0
+
B02042.100029.002
ARCADIS
25
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Boomleeuwerik Tabel 4.5
0
0
0
0
-
-
0
0
0
Smalspoorverbinding
effect
Verontreiniging
Verdroging
--: mogelijk significant negatief
Verstoring
Natuurwaarde
en vergraving
-: mogelijk negatief effect
Ruimtebeslag
smalspoorverbinding
Versnippering
Kwalitatieve effectbeoordeling
0: geen effect verwacht
+
T
P
T
P
T
P
T
P
T
P
Oude eikenbossen
--
--
--
--
nvt
nvt
0
0
0
0
T: tijdelijke effect
Vliegend hert
--
--
--
--
nvt
nvt
0
0
0
0
P: permanent effect
Wespendief
-
-
0
0
--
--
0
0
0
0
Zwarte specht
-
-
0
0
--
--
0
0
0
0
Boomleeuwerik
0
0
0
0
--
--
0
0
0
0
+: positief effect verwacht
Tabel 4.6
Overdekte attracties
effect
Verontreiniging
Verdroging
--: mogelijk significant negatief
Verstoring
Natuurwaarde
-: mogelijk negatief effect
en vergraving
0: geen effect verwacht
Ruimtebeslag
overdekte attracties
Versnippering
Kwalitatieve effectbeoordeling
T
P
T
P
T
P
T
P
T
P
Oude eikenbossen
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
0
T: tijdelijke effect
Vliegend hert
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
0
P: permanent effect
Wespendief
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Zwarte specht
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Boomleeuwerik
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+: positief effect verwacht
Tabel 4.7
Grondwaterbeschermende maatregelen
--: mogelijk significant negatief
Verontreiniging
-: mogelijk negatief effect
Verdroging
Natuurwaarde
0: geen effect verwacht
Verstoring
maatregelen
Versnippering
grondwaterbeschermende
en vergraving
Ruimtebeslag
Effectbeoordeling
T
P
T
P
T
P
T
P
T
P
effect
Oude eikenbossen
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
+
+: positief effect verwacht
Vliegend hert
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
+
Wespendief
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
Zwarte specht
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
Boomleeuwerik
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
4.4
MITIGATIEMOGELIJKHEDEN In navolgende paragrafen wordt beschreven of maatregelen zijn die effecten op kwalificerende natuurwaarden kunnen voorkomen of verzachten. Dergelijke maatregelen worden verder aangeduid als ‘ mitigerende maatregelen’ .
B02042.100029.002
ARCADIS
26
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
4.4.1
OUDE EIKENBOSSEN §
De aansluiting van de smalspoorverbinding met het terrein van de KJT dient dan ook ten oosten van het deel kwalificerend oud eikenbos geprojecteerd te worden, zodat op deze locatie ruimtebeslag uitgesloten kan worden
§
Van belang is dat de stations en de keerlussen van de smalspoorverbinding binnen de bestaande parkeerplaatsen komen te liggen, om ruimtebeslag binnen kwalificerend oud eikenbos zoveel mogelijk te voorkomen.
§
Voor de omgeving van het plangebied is door gemeente Apeldoorn de beheervisie Berg en Bos opgesteld. In deze beheervisie zijn opgaven geformuleerd om het bestaande gebruik in de omgeving van het plangebied zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de doelen voor het Natura 2000-gebied Veluwe en deze doelen te versterken. Een van de opgaven betreft het behouden en versterken van de natuurwaarden van het bos (door vergroting van het aandeel inheems loofbos en omvorming van productiebos) en open terreinen (door herstel van open terreinen en realiseren van verbindingen) en natuurlijke overgangen daartussen. De plannen voor de uitbreiding van de KJT kunnen hieraan bijdragen door het perceel van de parkeerplaats nabij het pretpark dat omgevormd zal worden tot bos, aan te planten met loofbomen en zo in te richten dat het op lange termijn kan kwalificeren als oud eikenbos.
§
Bij het uitwerken van het ontwerp dient rekening te worden gehouden met bestaande waardevolle bomen. Deze dienen niet alleen gespaard, maar ook bij de uitvoering van de werkzaamheden en het gebruik van de parkeerplaats beschermd te worden tegen beschadiging, blootleggen van de wortels en dergelijke.
§
De bomen die gekapt worden, dienen geen waardevolle (oude loof-)bomen te zijn. Ook bij aanleg en gebruik van het smalspoor moet beschadiging van bomen worden voorkomen.
4.4.2
VLIEGEND HERT §
De bomen langs de smalspoorverbinding die geschikt zijn als leefgebied van vliegend hert dienen behouden te blijven.
§
Door na het kappen de wortelstomp te laten zitten, kunnen larven van het vliegend hert in de rottende ondergrondse delen hun voedsel vinden. Door het achterlaten en deels ingraven van grotere delen van bomen, dikke takken en/of stamdelen, worden eiafzetlocaties van het vliegend hert gegarandeerd.
§
Door het aanplanten van eiken op het huidige parkeerterrein naast de KJT wordt voldoende aanbod aan dood eikenhout en daarmee voedingssubstraat op de lange termijn gewaarborgd. De eiken zullen na verloop van tijd de functie van de huidige kwijnende en stervende eiken overnemen, wat essentieel is voor het behoud van het vliegend hert in de toekomst.
§
De randen van het parkeerterrein dienen zo aangelegd te worden dat deze potentieel geschikt leefgebied van vliegend hert vormen. Potentieel geschikte bosranden bestaan uit opgaand bos, een mantel met kleinere bomen en struiken, en een zoom met ruigte en kruidenrijke vegetatie. Bij voorkeur een bosrand waarin variatie aanwezig is, zoals dood hout, verschillen in vochttoestand en/of bodemsamenstelling. Een relatief makkelijke methode om de variatie en daarmee de diversiteit te verhogen in een bosrand is het creëren van inhammen, waardoor op zeer korte afstand grote verschillen in microklimaat ontstaan. Voor het vliegend hert is het vooral van belang dat er
B02042.100029.002
ARCADIS
27
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
voldoende ondergronds dood (eiken)hout aanwezig is, het liefst in de vorm van wortelstronken, en voldoende deels vrijstaande eiken. §
Voorbeelden van enkele andere soort die mee kunnen profiteren van de beschermende maatregelen voor het vliegend hert zijn naast de vele bosrandsoorten onder de dagvlinders ook de rodelijstsoorten bosrandparelmoervinder, bruine eikepage, keizersmantel, kleine ijsvogelvlinder en sleedoornpage en soorten als andoornbij, bosmieren, sikkelsprinkhaan en zadelsprinkhaan. Enkele veel voorkomende vogels in de biotoop van het vliegend hert zijn geelgors, spotvogel, grasmus en braamsluiper.
4.4.3
WESPENDIEF, ZWARTE SPECHT EN BOOMLEEUWERIK §
De aanlegwerkzaamheden dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen (indicatief: half maart-half juli), waarin de wespendief, zwarte specht en boomleeuwerik gebonden zijn aan hun nestlocaties en niet tijdelijk kunnen uitwijken naar geschikt leefgebied buiten de reikwijdte van de verstoring.
§
Voor aanvoering van de trein over de smalspoorverbinding dient geen gebruik gemaakt te worden van een dieseltractie. De geluidsverstoring van een dieseltractie reikt tot ver in het Natura 2000-gebied Veluwe, waardoor een groot deel van het leefgebied van wespendief en zwarte specht verstoord zal worden.
§
Bomen die vaste verblijfplaatsen van wespendief, zwarte specht of boomleeuwerik bevatten, dienen behouden te worden.
4.5
EFFECTBEOORDELING NA MITIGATIE Onderstaande effectbeoordeling geldt na toepassing van bovengenoemde mitigatiemogelijkheden.
Tabel 4.7
Parkeerterrein
effect +: positief effect verwacht
Verontreiniging
--: mogelijk significant negatief
Verdroging
Natuurwaarde
Verstoring
-: mogelijk negatief effect
en vergraving
0: geen effect verwacht
Ruimtebeslag
parkeerterrein na mitigatie
Versnippering
Kwalitatieve effectbeoordeling
T
P
T
P
T
P
T
P
T
P
Oude eikenbossen
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
+
T: tijdelijke effect
Vliegend hert
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
+
P: permanent effect
Wespendief
-
-
0
0
0
-
0
0
0
+
Zwarte specht
-
-
0
0
0
-
0
0
0
+
Boomleeuwerik
0
0
0
0
0
-
0
0
0
+
B02042.100029.002
ARCADIS
28
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Natuurwaarde
0: geen effect verwacht -: mogelijk negatief effect T
P
T
P
T
P
T
P
T
P
Oude eikenbossen
--
--
--
--
nvt
nvt
0
0
0
0
Vliegend hert
--
--
--
--
nvt
nvt
0
0
0
0
Wespendief
-
-
0
0
0
-
0
0
0
0
Zwarte specht
-
-
0
0
0
-
0
0
0
0
Boomleeuwerik
0
0
0
0
0
-
0
0
0
0
--: mogelijk significant negatief effect +: positief effect verwacht T: tijdelijke effect P: permanent effect Tabel 4.9
Verdroging
mitigatie
Versnippering
smalspoorverbinding na
en vergraving
Ruimtebeslag
Kwalitatieve effectbeoordeling
Verontreiniging
Smalspoorverbinding
Verstoring
Tabel 4.8
Overdekte attracties
--: mogelijk significant negatief
Verontreiniging
-: mogelijk negatief effect
Verdroging
Natuurwaarde
Verstoring
0: geen effect verwacht
en vergraving
mitigatie
Ruimtebeslag
overdekte attracties na
Versnippering
Kwalitatieve effectbeoordeling
T
P
T
P
T
P
T
P
T
P
Oude eikenbossen
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
0
+: positief effect verwacht
Vliegend hert
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
0
T: tijdelijke effect
Wespendief
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
P: permanent effect
Zwarte specht
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Boomleeuwerik
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
effect
Tabel 4.10
Grondwaterbeschermende maatregelen
--: mogelijk significant negatief effect +: positief effect verwacht
Verontreiniging
-: mogelijk negatief effect
Verdroging
Natuurwaarde
Verstoring
0: geen effect verwacht
en vergraving
maatregelen na mitigatie
Ruimtebeslag
grondwaterbeschermende
Versnippering
Effectbeoordeling
T
P
T
P
T
P
T
P
T
P
Oude eikenbossen
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
+
Vliegend hert
0
0
0
0
nvt
nvt
0
0
0
+
Wespendief
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
Zwarte specht
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
Boomleeuwerik
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
Ondanks mitigerende maatregelen kunnen permanente effecten als gevolg van de aanleg van het parkeerterrein niet worden uitgesloten. Bij aanleg van de smalspoorverbinding kunnen tevens significant negatieve effecten niet worden uitgesloten. Aantasting van kwalificerend habitattype wordt door provincie Gelderland altijd als een significant negatief effect gezien.
4.6
CUMULATIEVE GEVOLGEN Bij de uitwerking van de effectbeoordeling van de plannen in de Passende Beoordeling, zullen de plannen in samenhang met andere projecten in en nabij Natura-2000 gebied Veluwe beoordeeld moeten worden.
B02042.100029.002
ARCADIS
29
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
HOOFDSTUK
5.1
5
Conclusie
CONCLUSIE
Parkeerterrein De aanleg van het parkeerterrein leidt mogelijk tot negatieve effecten op kwalificerende vogelsoorten van het Natura 2000-gebied Veluwe. Smalspoorverbinding De aanleg van de smalspoorverbinding leidt naar verwachting tot significant negatieve effecten op kwalificerend oud eikenbos en vliegend hert. Daarnaast kunnen negatieve effecten optreden op vogelsoorten.
Overdekte attracties De aanleg van de overdekte attracties leidt niet tot negatieve effecten op natuurwaarden uit het Natura 2000-gebied Veluwe. Grondwaterbeschermende maatregelen De toepassing van grondwaterbeschermende maatregelen leidt niet tot negatieve effecten op natuurwaarden uit het Natura 2000-gebied Veluwe. Mogelijk treden in de gebruiksfase positieve effecten op.
5.2
VERVOLGPROCEDURE Doordat de uitbreiding van de KJT niet gezien wordt als een groot openbaar belang in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, kan geen vergunning verleend worden bij significant negatieve effecten. Door toepassing van diverse maatregelen bij de uitvoering en randvoorwaarden bij het ontwerp, kunnen significant negatieve effecten zoveel mogelijk worden gemitigeerd. In deze fase kunnen significant negatieve effecten echter niet bij voorbaat uitgesloten worden. Dit betekent dat gedurende de vervolgprocedure toetsing plaats dient te vinden door middel van een Passende Beoordeling.
5.3
ADVIES Omdat er geen vaste regels zijn over wanneer effecten significant zijn, adviseren wij in gesprek te gaan met het Bevoegd Gezag (Provincie Gelderland). Mogelijk kunnen ontwikkelingen, zoals recreatiestromen en bijgaande verkeersstromen, in het Beheerplan worden opgenomen. Daarnaast kan de provincie aangeven hoe zij met de term “significant” omgaan.
B02042.100029.002
ARCADIS
30
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
BIJLAGE
1
Geraadpleegde bronnen § ARCADIS, 2006. Startnotitie Uitbreiding Koningin Julianatoren Apeldoorn. § Bureau Schenkenveld, 2003. Ecologisch onderzoek Koningin Julianatoren. § Bureau Schenkenveld, 2003. Een nieuw parkeerterrein bij de Julianatoren Apeldoorn. § Gemeente Apeldoorn, 2007. Beheervisie Berg en Bos. Visie op beheer en ontwikkeling van bos- en natuurwaarden van berg en bos. § Henkens, R.J.H.G., S. de Vries, R. Jochem, R. Pouwels & M.J.S.M. Reijnen, 2005. Effect van recreatie op broedvogels op landelijk niveau; Ontwikkeling van het recreatiemodel FORVISITS 2.0 en koppeling met LARCH 4.1. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. WOt rapport 4. § Ministerie van LNV, 2008. Ontwerpbesluit Natura 2000-gebied Veluwe § Ministerie van LNV, 2008. Profielendocumenten kwalificerende habitattypen en soorten, september 2008. § Smit, J. & Krekels, R. 2008. Vliegend hert op de Veluwe. Beschermingsplan 2009-2013. Websites: § Ministerie van LNV: www.minlnv.nl § SOVON Vogelonderzoek Nederland: www.sovon.nl § Vogelbescherming: www.vogelbescherming.nl Gesprekken/ info van: § Gemeente Apeldoorn: Paul Ganzefles, Huub Cuppen § Provincie Gelderland: Carolien Borggreve
B02042.100029.002
ARCADIS
31
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
BIJLAGE
2
Overzicht instandhoudingsdoelen Natura 2000gebied Veluwe
Code
Habitattype
H2310
Stuifzandheiden met struikhei
H2320
Binnenlandse kraaiheibegroeiingen
H2330
Zandverstuivingen
H3130
Zwakgebufferde vennen
H3160
Zure vennen
1)
H3260
Beken en rivieren met waterplanten
H4010
Vochtige heiden
H4030
Droge heiden
H5130
Jeneverbesstruwelen
H6230
Heischrale graslanden
1)
H6410
1)
Blauwgraslanden
H7110
Actieve hoogvenen
H7150
Pioniervegetaties met snavelbiezen
H9120
Beuken-eikenbossen met hulst
1)
H9160
Eiken-haagbeukenbossen
H9190
Oude eikenbossen
H91E0
Vochtige alluviale bossen
1)
LNV heeft voorgesteld deze habitats toe te voegen aan de lijst.
Code
Habitatrichtlijnsoorten
H1042
Gevlekte witsnuitlibel
H1083
Vliegend hert
H1096
Beekprik
H1163
Rivierdonderpad
H1166
Kamsalamander
H1318
Meervleermuis
H1831
Drijvende waterweegbree
Code
Vogelrichtlijnsoorten
A072
Wespendief
A224
Nachtzwaluw
A229
IJsvogel
A223
Draaihals
A236
Zwarte Specht
A246
Boomleeuwerik
A255
Duinpieper
A276
Roodborsttapuit
A277
Tapuit
A338
Grauwe klauwier
2
A122
B02042.100029.002
Kwartelkoning
ARCADIS
32
ORIENTATIEFASE UITBREIDING KONINGIN JULIANATOREN
Code 2)
Vogelrichtlijnsoorten
Voorstel voor verwijderen uit database
B02042.100029.002
ARCADIS
33
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt www.BRO.nl