Natural Factors in Engineering essay
Ties Rijcken
© De Wilde Roos, 2007 4
Natural Factors in Engineering Ties Rijcken Delft University of Technology
Il Faut Cultiver Son Jardin - Voltaire
In mijn studententijd en als ingenieur heb ik veel geworsteld met de verstoring van de natuur door technologische ontwikkelingen. Ik heb de duurzaamheidsbeweging altijd aandachtig gevolgd, en er af en toe deel van uit gemaakt. Maar ik had nooit gedacht dat ik zou vinden wat ik zocht in de fotografie. Vooral digitaal beeldmateriaal ondersteunt me in het ontdekken van mijn fascinaties en in het begrijpen en waarderen van mijn omgeving. Met mijn laptopje en een paar extra harde schijven heb ik altijd al mijn foto’s bij de hand. Ik bekijk, selecteer en vertoon ze regelmatig, en op de meest onverwachte plekken krijg ik inzichten en zie ik verbanden. In 2005 fotografeerde ik een Chinees die aan het hardlopen was op het strand van Singapore. Hij rustte even uit op een pier van cement en natuursteen. Boven hem vloog een vliegtuig, in de verte lagen schepen te wachten in het zicht van de haven. Een paar maanden later bekeek ik de foto nogmaals. Een strand associeer je met natuur, maar op deze afbeelding was al het natuurlijke verdwenen, misschien met uitzondering van het ontblote bovenlichaam van de man. Singapore is, net als Nederland, in extreme mate ontworpen en overvloedig voorzien van technologie. Dit kan overweldigend en bevreemdend zijn. Op mijn laptop maakte ik toen een mapje aan met de naam ‘mens en technologie’. Er belandden foto’s in van homogene hoogbouw in Hong Kong, Singapore en Manila. Van het megalomane beton van de Hoover dam en de Three Gorges in China. Bij voorkeur met angstig kijkende mensen op de voorgrond, of figuren zo klein dat ze haast verdwenen. Op zoek naar de menselijke maat in onze creaties had ik het gevoel dat achter extreem grootschalige crea ties extreme ego’s zaten. We maken onszelf wijs dat we het prachtig vinden, maar we zien niet in dat we er eigenlijk onze nietigheid in het heelal mee willen ontkennen en er zelfs de dood mee willen bevechten. Alhoewel ik, als passant en niet te vergeten als fotograaf, graag
1
in megasteden verkeerde kon ik me niet voorstellen dat mensen daar echt kunnen en willen wonen. In mijn map ‘fotografie\thema’s’ had ik ook een ander mapje aangemaakt: ‘Christopher Alexander’. Het werk van deze architectuurfilosoof werd me ongeveer tegelijkertijd aangeraden door ontwerpdocent John Edmark van Stanford University, en mijn afstudeerbegeleider op de TU Delft, Peter Lloyd. Alexander zoekt naar elementen en patronen in de omgeving die ons op ons gemak stellen, die ons tot rust of tot elkaar brengen en die van alle tijden en culturen zijn. Hij zoekt naar wat hij noemt de ‘quality-without-a-name’. In zijn boek ‘A Pattern Language’ laat hij zien hoe bouwers (en dat zijn volgens hem vaak geen architecten of ingenieurs) grip kunnen krijgen op deze kwaliteit. Ik zag steeds meer elementen om me heen waar volgens mij het ‘Christopher Alexander-gevoel’ in zat. Het waren gebouwen of plekken die rustiek, lieflijk, warm of simpelweg gezellig aanvoelden. De afkeuring van de hippe ontwerpers en docenten die me zowel het modernisme als het postmodernisme hebben bijgebracht moest ik trotseren – het woordje ‘gezellig’ is bij de meeste gevestigde ontwerpers verboden. Toch groeide het mapje ‘mens en technologie’ sneller dan het mapje ‘Christopher Alexander’. Ik voel me, vooral als fotograaf, nog steeds aangetrokken tot indrukwekkende creaties, in de civiele techniek, de moderne architectuur en ook in consumentenproducten (alhoewel ik het vanuit de fotografie bekeken moeilijker vind daar interessante composities in te ontdekken). Maar door te fotograferen bedrieg ik mezelf en anderen die de foto zien: ik maak een uitgekiende uitsnede en fotografeer bij het juiste licht, waardoor ik vormen, lijnen en kleuren abstraheer en er een interessante compositie ontstaat. In mijn mooiste moderne architec tuurfoto’s zijn nauwelijks nog gebouwen te herkennen. Deze esthetische belevenis zullen de meeste voorbijgangers en gebruikers nauwelijks ervaren, omdat ze het geheel zien en niet slechts de uitsnede. Bij de foto’s van de ‘quality-without-a-name’ daarentegen, gaat het minder om de abstractie, en meer om de emotionele associatie, het ‘gevoel van de plek’. Dat is moei lijk in beeld vast te leggen. Een indrukwekkende foto in een megastad of een aantrekkelijke uitsnede van moderne architectuur maak ik vaker en makkelijker. Nog niet zo lang geleden maakte ik kennis met de Japanse term ‘Wabi’. Ik weet niet meer wanneer, maar in ieder geval speelde het een belangrijke rol in het boek ‘The Architecture of Happiness’ van Alain de Botton. Ook Wabi, of Wabi-Sabi, is moeilijk in woorden te vatten. Het is te vinden in met mos begroeide tegelpaadjes, oude meubels die versleten zijn maar nog steeds gebruikt worden, in verzakte schuurtjes en door klimop overwoekerde gebouwen. In zijn poging de ‘quality-without-a-name’ te omschrijven eindigt Christopher Alexander een hoofdstuk met ‘...it’s a slightly bitter quality’. Hiermee doelt hij op tijdelijkheid, verval en het besef dat alles wat wij mensen bouwen en produceren ooit weer zal vergaan. Ik zag dat de vanuit sociologisch onderzoek ontstane architectuurbenadering van Alexander samen valt met
5
2
2
het eeuwenoude Japanse Wabi, en ik veranderde de naam van mijn bestandenmapje in ‘Wabi’. Als je eenmaal weet wat Wabi is, zie je het opeens overal en het mapje raakte dan ook een stuk sneller vol. Ik denk dat veel ingenieurs en ingenieurs zich tegen Wabi verzetten (in ieder geval in hun professionele leven). Dit kan komen door hoogmoed, misschien gemakzucht, maar ik denk vooral onvermogen. In de ontwerpwereld wordt wel eens de grap gemaakt dat het uiteinde lijke product of gebouw, ‘bijna even mooi is als de rendering’ (of de tekeningen). In de conceptuele ruimte worden problemen vereenvoudigd en geïsoleerd, en ook bij prototypes is het, per definitie, niet zeker hoe het ontworpene reageert op de tand des tijds. Volgens mij is het uitermate moeilijk hierop te anticiperen, maar ik heb het gevoel dat het belangrijk is dit te onderzoeken, omdat het te maken heeft met harmonie tussen de mens en de natuur, en daarmee uiteindelijk met geluk. Toen de TU Delft me vroeg voor het Lustrumboek een essay te schrijven over duurzaamheid, bedacht ik dat het over Wabi zou gaan. Ik begon met indelen in categorieën. Voor veel wetenschappers is dit een doel. Ik zie het als middel – een nobelprijswinnaar heeft eens gezegd: ‘er zijn twee soorten wetenschap. De ene is natuurkunde, de andere is postzegels verzamelen.’ Ik zou willen zeggen dat je enerzijds processen en relaties kan beschrijven en anderzijds kan categoriseren. Met categorieën verkrijg je overzicht, maar de relaties lopen dwars door de categorieën heen. Al gauw had ik allerlei mapjes aangemaakt: de mens gebruikt technologie om de natuur te observeren. Met technologie verschaft de mens zich een doorgang door de natuur. De natuur overheerst de technologie (bijvoorbeeld bij ruïnes of een natuurramp). De mens stopt de natuur in een kooi. Etc. Etc. Een aardige manier om de beelden in me op te nemen, maar het geeft geen antwoord op de vraag hoe natuur zich zodanig verhoudt tot technologie, dat er een
3
aantrekkelijk resultaat ontstaat – in eerste instantie visueel maar uiteindelijk emotioneel of zelfs spiritueel. Ik bedacht dat het me eigenlijk gaat om de verhouding tussen controle door de mens, versus het loslaten van controle (en dan dus vooral op het niveau van hoe het voor ons oog verschijnt). Laten we stellen dat technologie streeft naar het volledig beheersen van een natuurlijk proces om een menselijk verlangen te bevredigen, en dat er van natuur sprake is als menselijke invloed volledig ontbreekt. Op het moment dat er bij een product of een bouwwerk dus iets gebeurt dat niet voorzien is, is dat de invloed van de natuur. Deze invloed kan aantrekkelijke resultaten opleveren, maar lang niet altijd. Het esthetische principe ‘veel afwisseling in het detail zonder aantasting van de harmonie in het geheel’ kan je uitstekend aan de natuur overlaten. Dit is één van de redenen dat we zo graag naar vuur kijken en waarom een bloemenveld zo lang blijft boeien. Aanbrengen van detail is een hoop werk, en natuurlijke krachten doen dit in de loop van de tijd kostenloos voor ons. Daarom houden we van planten in huis en van onregelmatige dakpannen. Maar als de natuur zodanig ingrijpt dat de gewenste menselijke behoefte niet meer wordt vervuld, ervaren we dit esthetisch genot een stuk minder. De eroderende zeewind zorgt in Venetië voor overweldigend detail, visuele diepgang en een unieke identiteit, maar op het moment dat een raam niet meer goed sluit of de funderingen beginnen te rotten, willen we liever wat minder invloed van de natuur. Ook in een land als Cuba zijn verwering, verval en slijtage overdonderend aanwezig. Voor de toeris ten is het sprookjesachtig, voor de bewoners tragisch. Het verval is niet veroorzaakt door de natuur bewust haar gang te laten gaan, maar door het lijdzaam ontbreken van onderhoud of brute en ondoordachte sloop. De kunst is controle over het loslaten. Op zoek naar meer relaties binnen het Wabi-spectrum lijkt het me evident dat hoe welvarender en dichter de bevolking in een gebied is, hoe meer de mens de natuur beheerst. In Nederland is elke vierkante meter uitvoerig bediscussieerd door politici en belanghebbenden en talloze malen vormgegeven door ontwerpers. Natuur is niet meer te vinden op alle schaalniveaus tegezamen, maar slechts op het niveau van de plant, een schimmel of juist op een hoog niveau (we hebben de rivieren bijvoorbeeld wel ingesnoerd, maar nooit in hun geheel verlegd). Het platteland van Zuid Europa is zo pittoresk door het vele Wabi. Het kan komen door een zekere gelatenheid van de bevolking, maar ook simpelweg door het lagere BNP per vierkante meter, waardoor er minder geld en mankracht beschikbaar is voor nieuwbouw en onderhoud. Wat gebeurt er in de uitersten van het spectrum? In Nederland schijnt er een milieuorganisatie te zijn die gebieden opkoopt en de natuur daar volledig de vrije hand geeft. Het resultaat van het ontbreken van beheer zijn vooral veel brandnetels. Er zijn ook gebieden waar de menselijke controle grote hoogtes bereikt, en die daarmee een unieke schoonheid krijgen. Zo neem ik buitenlandse vrienden graag mee op een nachtelijke tocht door de Europoort. Onze beleving van de verhouding tussen natuur en technologie heeft te maken met de functie van de technologie, en onze verwachting. Zo kan ik nog wel een tijd doorgaan en hoe meer ik mijn foto’s bekijk, hoe meer ik ontdek. Een meeuwenbroedgebied op de Maasvlakte laat zien dat het blijkbaar mogelijk is dat een vitale gebeurtenis in de natuur vlak naast een zwaar knooppunt in de menselijke goederen stroom plaats vindt, en dat dit zelfs een aantrekkelijk geheel kan vormen. In zwart folie omwikkelde strobalen in een graanveld geven frivoliteit en diepte aan het akkerlandschap. Een brug verbindt in een bocht twee Zwitserse hellingen en uit de kromming blijkt respect en onderdanigheid naar de geologie. Wabi is dus niet de enige manier om harmonie tussen technologie en natuur te bereiken. (Ik
4
noem het trouwens ‘Natural Factors in Engineering’, in navolging van ‘Human Factors’, ofwel ergonomie, inmiddels een gerespecteerde discipline in dienst van de technologie.) Gevestigde filosofen, stromingen en vakgebieden houden zich er al eeuwen lang mee bezig. Duurzaamheid, het thema van de Lustrumviering van de TU, richt zich op milieuvraagstukken, maar niet zo zeer vanuit de esthetiek of de geluksbeleving. Ik vind de manier waarop duurzaamheid gebruikt wordt in de wetenschappelijke wereld in het verlengde liggen van de bestaande benaderingen; het probleem- en oplossingsveld wordt uitgebreid in de breedte (nieuwe technieken en materialen) en de diepte (een verder in de toekomst gelegde tijdshorizon), en hiermee wordt de ontwerpopgave vooral enorm veel ingewikkelder. Technologieontwikkeling heeft de overhand. Ecologie richt zich op natuurlijke ecosystemen en de invloed van de mens daarop. Ingenieurs die geven om ecologie, of ecologen die bezorgd zijn over ingenieurs, neigen ernaar technologie als destructief te zien en streven naar minimale schade door de mens. Ik denk dat vooral landschapsarchitecten en tuinmannen al veel over ‘Natural Factors’ hebben nagedacht. Een tuinman weet waarschijnlijk als geen ander wanneer hij de natuur haar gang kan laten gaan, en wanneer hij moet ingrijpen. Ik stel me voor dat een goede tuinman rustig de staat van het terrein in zich opneemt, voordat hij gaat ingrijpen. Hij respecteert de natuurlijke hoofdstructuur zoals die gegeven is. Hij werkt zo veel mogelijk vanuit de heersende bodemgesteldheid en houdt natuurlijke elementen als bomen, elevaties, bronnen of stroompjes in ere. Hij anticipeert op het te verwachten klimaat. Hij richt zich vooral op de ongezonde en onaantrekkelijke delen, en werkt hierbij van grof naar fijn. Als hij geen invloed uit kan oefenen, of als het niet nodig is, laat hij het los – dit is een kwestie van persoonlijke smaak. Hij probeert zijn invloed uit te breiden, maar pas als hij zijn nabije omgeving op orde heeft. Dit is af en toe het geval, soms niet. In een mooie tuin kan ik uren lang foto’s maken.
5