NATIONALE RAAD JONGCD&V Alle jongeren aan de slag! 10 maart 2012
1.
ANALYSE: NIET ALLE JONGEREN GERAKEN MAKKELIJK AAN DE SLAG ....................................................... 3
2.
DE CHRISTENDEMOCRATISCHE BRIL ......................................................................................................... 4
2.1.
DE CHRISTENDEMOCRATISCHE KIJK OP WERK ...................................................................................... 4
2.1.1.
BOUWSTEEN VAN WELVAART ........................................................................................................... 4
2.1.2.
WERK HEBBEN: BELANGRIJK VOOR IEDER VAN ONS ......................................................................... 4
2.2. 3.
DE CHRISTENDEMOCRATISCHE KIJK OP WERKLOOSHEID ...................................................................... 5 UITGANGSPUNTEN VOOR EEN ACTIEPLAN ”ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!” ........................................... 5
3.1.
JONGEREN AAN DE SLAG KRIJGEN, IS EEN PRIORITEIT .......................................................................... 5
3.2.
BESTRIJDING VAN JEUGDWERKLOOSHEID IS BUDGETTAIR VERANTWOORD ........................................ 6
3.3.
EEN ACTIVERENDE BENADERING OP MAAT .......................................................................................... 7
4.
CONCRETE STELLINGEN ............................................................................................................................ 7
4.1.
ALGEMEEN: HERORIËNTERING VAN BUDGET TEWERKSTELLINGSMAATREGELEN ................................. 7
4.2.
VAN ONDERWIJS NAAR ARBEIDSMARKT ............................................................................................ 10
4.2.1.
OPLEIDINGEN AFSTEMMEN OP DE ARBEIDSMARKT ........................................................................ 10
4.2.2.
ALTERNEREND LEREN EN WERKEN (HER)WAARDEREN EN UITBREIDEN .......................................... 11
4.3.
LEVENSLANG LEREN ............................................................................................................................ 12
4.4.
VALORISERING VAN UITZENDARBEID EN TIJDELIJKE ARBEID .............................................................. 13
4.4.1.
VALORISERING VAN UITZENDARBEID .............................................................................................. 13
4.4.2.
VALORISERING VAN TIJDELIJKE ARBEID........................................................................................... 14
4.5.
LEEFTIJDSPIRAMIDE VOOR COLLECTIEF ONTSLAG: ALS HET MOET, DAN OOK VOOR JONGEREN ........ 14
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 1 van 17
JONGCD&V
4.6.
EEN GELIJKE BEHANDELING VAN JONG EN OUD IN DE WERKLOOSHEIDSREGLEMENTERING .............. 15
4.7.
ARMOEDE BIJ WERKENDE JONGEREN BESTRIJDEN ............................................................................. 15
4.7.1.
LOON MINDER OP BASIS VAN ANCIËNNITEIT EN LOOPBAANDUUR ................................................ 15
4.7.2.
MIDDELEN EFFICIËNT BESTEDEN ..................................................................................................... 16
4.7.3. TWEEVERDIENERS AANMOEDIGEN – ALLEENSTAANDE OUDERS AANMOEDIGEN OM TE GAAN WERKEN ........................................................................................................................................................ 16
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 2 van 17
JONGCD&V
1. Analyse: Niet alle jongeren geraken makkelijk aan de slag Op het eerste zicht zou er vandaag geen probleem van jeugdwerkloosheid mogen zijn. Er is immers sprake van krapte op onze arbeidsmarkt. De VDAB ontving in 2011 zo’n 307.000 vacatures. 60.000 ervan geraakten niet ingevuld. Er staan dus veel jobs open en daar zouden jongeren hun voordeel mee moeten doen. Bovendien zullen er ook in de toekomst veel kansen vrijkomen. De grote babyboomgeneratie gaat vanaf 2011 immers massaal met pensioen. Aangezien de volgende generaties kleiner zijn in aantal, zorgt dit er voor dat er tegen 2030 zo’n 200.000 jobs vrijkomen op de arbeidsmarkt. Ondanks deze opportuniteiten is er toch een probleem van jeugdwerkloosheid. Deze ligt structureel hoger dan die van de bevolking in het algemeen1:
15j 24 j 25j 64j
tot
2004 21,2%
2005 21,5%
2006 20,5%
2007 18,8%
2008 18%
2009 21,9%
2010 22,4%
2011 19,8%
tot
7%
7,1%
7%
6,3%
5,9%
6,6%
7%
6%
Hiermee liggen de Belgische cijfers boven het Europees gemiddelde, met uitzondering voor het jaar 20112:
België Europa 15 Europa 27
2004 21,2% 16,8%
2005 21,5% 16,9%
2006 20,5% 16,2%
2007 18,8% 15,2%
2008 18% 15,7%
2009 21,9% 19,9%
2010 22,4% 20,4%
2011 19,8% 20,7%
19,2%
18,8%
17,5%
15,7%
15,8%
20,1%
21,1%
21,4%
Wel is er een groot verschil tussen de gewesten. In Vlaanderen lag het werkloosheidspercentage bij jongeren de voorbije 20 jaar gemiddeld op zo’n 12%, terwijl de situatie in Wallonië en Brussel veel dramatischer is. Daar heeft respectievelijk 31% en 35% van de jongeren geen job. Vlaanderen doet het dus redelijk goed, maar dat is geen reden om zich comfortabel te voelen. Tijdens de voorbije crisisjaren nam de jeugdwerkloosheid sterk toe. De Vlaamse cijfers voor jeugdwerkloosheid liggen bovendien nog steeds dubbel zo hoog als de Vlaamse cijfers voor werkloosheid in het algemeen (5% over de laatste 20 jaar).3 Jeugdwerkloosheid is traditioneel een probleem van laaggeschoolde jongeren. In de huidige economische context, waarin vooral kennisintensieve jobs worden gecreëerd, zijn jongeren zonder of met slechts een secundair diploma weinig aantrekkelijk voor werkgevers. Maar ook voor de hoger geschoolden (bachelors en masters) stelt er zich meer en meer een probleem. Zij zijn immers wel opgeleid, maar niet voor de concrete vacatures die op de arbeidsmarkt open staan. Veel jongeren maken blijkbaar een studiekeuze met heel beperkte perspectieven op de arbeidsmarkt. Zo is een manifest gebrek aan instroom in de technische richtingen, terwijl andere richtingen druk bevolkt zijn, maar weinig concrete jobmogelijkheden bieden. Een mismatch op de arbeidsmarkt is dus één van de grote oorzaken voor werkloosheid onder jongeren. Daarnaast spelen ook factoren zoals allochtone afkomst een rol. De werkloosheid onder allochtone jongeren blijkt aanzienlijk hoger te liggen dan bij autochtonen. Dit omdat zij sterk vertegenwoordigd zijn onder de laaggeschoolden, maar ook door factoren zoals talenkennis, vooroordelen en discriminatie. 1 2 3
www.ec.eurostat.eu www.ec.eurostat.eu Trendrapport Vlaamse arbeidsmarkt 2010.
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 3 van 17
JONGCD&V
Ten slotte wordt de positie van jongeren in tijden van crisis en onzekerheid altijd meer prangend dan tijdens economische voorspoed. Het aanbod van jonge arbeidskrachten neemt op het einde van een schooljaar immers toe, terwijl de vraag naar dergelijke arbeidskrachten daalt, o.a. omdat pas afgestudeerden weinig tot geen ervaring kunnen voorleggen. Jongeren die wel werk hebben, lopen bovendien gemakkelijker dan andere werknemers het risico dit te verliezen: zij kunnen minder anciënniteit en ervaring voorleggen, hebben minder opleiding van de werkgever genoten en zijn vaker met een tijdelijk contract tewerkgesteld. 2. De christendemocratische bril 2.1.
De christendemocratische kijk op werk
Christendemocraten kijken op een positieve manier naar werk en proberen iedereen zoveel als mogelijk – en binnen de eigen mogelijkheden en keuzes – aan werk te helpen. Reden voor deze positieve benadering is de cruciale plaats die werk / arbeid inneemt binnen ons sociaal model en onze samenleving. Werk zorgt voor welvaart en welzijn op individueel en op collectief vlak. 2.1.1. Bouwsteen van welvaart Als christendemocraten zijn we trots op de welvaartstaat zoals die de voorbije decennia werd uitgebouwd op grond van het Rijnlandmodel. Dit model heeft als doelstelling om alle mensen te laten delen in de welvaart en op die manier ook hun welzijn te verhogen, hetzij via participatie aan de arbeidsmarkt, hetzij via een goede sociale bescherming voor wie niet kan werken. Arbeid – werk – is dus zeer belangrijk. Langs de ene kant omwille van de economische component. Werk is de bouwsteen van elke economie. Zonder werknemers, zelfstandigen en ondernemers – mensen die werken – worden er geen goederen geproduceerd, geen diensten geleverd, zijn er geen bedrijven; kortom, is er geen economie. Daarnaast speelt arbeid een rol als belangrijkste financieringsbron voor ons sociaal systeem. Sociale bijdragen en belastingen op arbeid staan in voor het gros van de inkomsten voor de sociale zekerheid. Mensen die werken, creëren dus welvaart voor zichzelf, maar ook voor degenen die niet werken en die via de sociale zekerheid of de maatschappelijke bijstand een uitkering ontvangen. 2.1.2. Werk hebben: belangrijk voor ieder van ons Werk is natuurlijk niet alleen een inputfactor voor de economie of een financieringsbron voor de sociale zekerheid. Werk hebben is ook op individueel niveau, voor elk van ons, belangrijk. Allereerst economisch gezien: wie werkt, verwerft een inkomen en daarmee bestaanszekerheid. De meeste mensen met een job kunnen daar redelijk tot goed van leven, zijn in de mogelijkheid om een spaarpotje aan te leggen en op vakantie te gaan. Daarnaast is werk ook vanuit sociaal oogpunt heel belangrijk. Wie werk heeft, kan daar zijn passies en enthousiasme in kwijt. Een job geeft een gevoel van eigenwaarde en biedt kansen tot persoonlijke en intellectuele ontwikkeling. Het is ook een springplank voor sociale contacten. Omgekeerd, voelen mensen die zonder job vallen, zich vaak minder goed in hun vel en leidt werkloosheid tot tal van maatschappelijke en sociale problemen.
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 4 van 17
JONGCD&V
2.2.
De Christendemocratische kijk op werkloosheid
De positieve kijk op werk, leidt er toe dat christendemocraten werkloosheid altijd hevig zullen bestrijden. Ze gaan er ook van uit dat niemand zelf werkloos wil zijn of daar voor kiest. Wie in de werkloosheid terecht komt, moet dan ook in de eerste plaats geholpen worden. Hij of zij heeft recht op een deftige werkloosheidsuitkering. Maar dat is zeker niet genoeg. Het is immers niet de bedoeling dat werkloosheid structureel wordt. Het beleid moet er dan ook op gericht zijn om mensen zo snel mogelijk uit de werkloosheid te helpen. Wie daar nood aan heeft, moet daarbij kunnen terugvallen op een sterke begeleiding en ondersteuning. De andere kant van dit verhaal is natuurlijk dat we van iedereen ook een inspanning verwachten in ruil voor de uitkering, de begeleiding en de bijstand die hij of zij krijgt. Ons sociaal systeem kan in principe niet functioneren als mensen die wel kunnen werken dat niet doen, maar wel een beroep doen op de solidariteit. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen de inspanningen die gevraagd worden variëren, maar dit moet dan voldoende doordacht verantwoord worden. 3. Uitgangspunten voor een actieplan ”Alle jongeren aan de slag!” 3.1.
Jongeren aan de slag krijgen, is een prioriteit
Het stimuleren van werkgelegenheid voor jongeren moet ingebed worden in een algemeen beleid van activering en voor meer werk. Jeugdwerkloosheid en andere vormen van werkloosheid staan niet los van elkaar en elke werkloze, jong of oud, is er één teveel. Dit neemt echter niet weg dat men in de strijd tegen werkloosheid bijzondere aandacht moet besteden aan jongeren. Ook wanneer de economische conjunctuur gunstig is, hebben zij het immers méér dan volwassenen moeilijk op de arbeidsmarkt. Jongeren zijn dus een specifieke doelgroep binnen het werkgelegenheidsbeleid. Dit betekent dat er een bijzondere aandacht moet zijn voor de situatie, kenmerken en noden van deze groep en haar verschillende subgroepen (laaggeschoolde jongeren, hooggeschoolde jongeren, enz.). De benadering en begeleiding moet hier vervolgens op afgestemd worden. Een erkenning als doelgroep houdt ook in dat jongeren – of subcategorieën jongeren – het voorwerp kunnen zijn van maatregelen die de bedoeling hebben om jobs te creëren of te subsidiëren. Daarbij moet het onderscheid tussen ondersteuning en bevoordeling in het oog worden gehouden. Deze maatregelen moeten een tijdelijk karakter hebben en deel uitmaken van een traject naar reguliere/autonome tewerkstelling. Buiten dit kader kant JONGCD&V zich tegen alle vormen van leeftijdsdiscriminatie. We klagen vb. aan dat 50-plussers bevoordeeld worden in de werkloosheidsverzekering (vb. verhoogde werkloosheidsuitkering, vrijstelling van de verplichting om werk te zoeken, lichtere sancties, enz.) of in het arbeidsrecht (vb. lonen op basis van anciënniteit en loopbaan, ontslagbescherming op basis van leeftijd, enz.). We eisen dergelijke voordelen omgekeerd niet op voor jongeren. STELLING 1 Substelling 1.1: Jongeren zijn voor JONGCD&V een specifieke doelgroep binnen het werkgelegenheidsbeleid. Er moet een bijzondere aandacht zijn voor de situatie, kenmerken en noden van deze groep en haar verschillende subgroepen (laaggeschoolde jongeren, hooggeschoolde jongeren, enz.). Een erkenning als doelgroep houdt ook in dat jongeren – of subcategorieën jongeren – het voorwerp kunnen zijn van maatregelen die de bedoeling hebben om jobs te creëren of te subsidiëren. Substelling 1.2: JONGCD&V kant zich tegen alle vormen van leeftijdsdiscriminatie. NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 5 van 17
JONGCD&V
3.2.
Bestrijding van jeugdwerkloosheid is budgettair verantwoord
JONGCD&V neemt op budgettair vlak steeds een voorzichtige houding aan. Niet omdat we graag besparen of vanuit een soort liberale filosofie die vindt dat de overheid en de sociale zekerheid zo klein mogelijk moeten zijn. Wel omdat structurele begrotingstekorten tegen het principe van intergenerationele solidariteit en rechtvaardigheid ingaan en niet getuigen van een rentmeesterbeleid. In deze moeilijke budgettaire tijden wordt in nationale raadsteksten van JONGCD&V dan ook steeds geprobeerd om stellingen en standpunten rond verschillende thema’s niet te herleiden tot het toekennen van bijkomende budgetten. Van enkele domeinen heeft het JONGCD&V congres in 2011 echter beslist dat het domeinen van de toekomst zijn. Zij moeten zoveel als mogelijk gespaard worden bij het doorvoeren van besparingen en zijn prioritair bij het verdelen van extra budgettaire marges. Dit omdat ze het meest bijdragen aan het welzijn van de toekomstige generaties. Het gaat om: (i) onderwijs, (ii) onderzoek en ontwikkeling, (iii) innovatie en (iv) werkgelegenheid en concurrentiekracht. JONGCD&V is dus van mening dat de bestrijding van jeugdwerkloosheid niet alleen een beleidsprioriteit, maar ook een budgettaire prioriteit is. Er wordt niet op bespaard in tijden van crisis en indien mogelijk worden extra budgetten toegekend. Het omgekeerde zou overigens onverantwoord zijn. Door jeugdwerkloosheid te bestrijden en daar ook voldoende budget voor ter beschikking te stellen, stromen meer jongeren door naar werk, hetgeen de staat meer inkomsten oplevert in de vorm van sociale zekerheidsbijdragen en belastingen. Dit alles neemt natuurlijk niet weg dat de toegekende middelen goed moeten worden besteed. Zo gericht mogelijke maatregelen verdienen daarbij de voorkeur. STELLING 2 De bestrijding van jeugdwerkloosheid is voor JONGCD&V een beleidsprioriteit en een budgettaire prioriteit. Er wordt niet op bespaard in tijden van crisis en indien mogelijk worden extra budgetten toegekend. Substelling 2.1: Binnen de toegekende budgetten wordt zo gericht mogelijk gewerkt. JONGCD&V hanteert daarbij de volgende krachtlijnen: • Niet elke jongere die werkloos wordt, heeft vanaf dag 1 nood aan intensieve begeleiding en ondersteuning. Maatwerk, een verschillende behandeling op basis van profiel verdient de voorkeur. • Maatregelen gericht op jobcreatie moeten in principe niet gericht zijn op alle jongeren, maar wel op de subgroepen die specifieke moeilijkheden ondervinden op de arbeidsmarkt, zoals laaggeschoolde jongeren, midden- en hooggeschoolde schoolverlaters, jongeren van allochtone afkomst en jongeren met een (arbeids)handicap. • Maatregelen die jobs creëren of subsidiëren moeten (i) een tijdelijk karakter hebben, (ii) zich zoveel als mogelijk situeren binnen de reguliere economie en (iii) deel uitmaken van een traject naar “autonome” tewerkstelling (dwz tewerkstelling los van premies of subsidies). Voor jongeren die zeer ver verwijderd zijn van de arbeidsmarkt, kan het traject naar “autonome” tewerkstelling wel lang zijn en zelfs van onbepaald duur. Zij moeten ook hun plaats kunnen hebben binnen de sociale economie.
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 6 van 17
JONGCD&V
3.3.
Een activerende benadering op maat
In een traditionele arbeidsmarkt stroomden studenten van onderwijs, naar werk en van werk naar pensioen. Maatschappelijke evoluties zoals een toenemende internationalisering, individualisering en besef van levenslang leren hebben ervoor gezorgd dat de loopbaandynamiek enorm is toegenomen. Onderwijs, persoonlijke ontwikkeling en betaald werk gaan hand in hand. Op elk domein kan je competenties aanleren die je slaagkansen op de arbeidsmarkt kunnen vergroten. Deze kunnen alleen erkend worden indien deze ook herkend worden. Momenteel is er onvoldoende samenwerking tussen onderwijs en de tewerkstellingsdiensten in Vlaanderen om tegemoet te kunnen komen aan de reeds bestaande loopbaandynamiek. (eventueel aanvullen met cijfers) Daarom is JONGCD&V er voorstander van dat jongeren reeds op vroege leeftijd bewust worden gemaakt over de arbeidsmarkt. Niet zozeer om hun passies af te remmen met objectieve cijfers over mogelijke werkloosheidsrisico's, maar wel om de samenleving duidelijk te maken dat competenties reeds op jonge leeftijd kunnen verzameld worden. Een betere oplijsting van wat de leerling of student kan en wil doen en reeds doet, kan veel frustratie op latere leeftijd vermijden. Daarnaast dienen de tewerkstellingsdiensten in Vlaanderen (VDAB) of Brussel (actiris) ook jongeren te bereiken op on-ontgonnen gronden. Vele jongeren zijn reeds mee met technologische evoluties en zijn vaak ook de early adopters in de samenleving als het gaat over nieuwe toepassingen of gadgets. Millenials zijn nu éénmaal continu mobiel en ze verwachten ook dat de samenleving rond hen anytime, anyhow & anywhere bereikbaar is. Het klassieke 9 to 5 patroon gaat niet op voor hen. 4. Concrete stellingen 4.1.
Algemeen: heroriëntering van budget tewerkstellingsmaatregelen
Als gevolg van het Institutioneel Akkoord zal Vlaanderen bevoegd worden voor tewerkstellingsmaatregelen zoals de RSZ doelgroepverminderingen en de activering van werkloosheidsuitkeringen. “RSZ doelgroepverminderingen” zijn verminderingen van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid in geval van tewerkstelling van bepaalde doelgroepwerknemers of door bepaalde doelgroepwerkgevers. Met “activering van de werkloosheidsuitkering” wordt verwezen naar maatregelen waarbij de werkloosheidsuitkering voor een deel wordt gebruikt om het loon te financieren of waarbij de werkzoekende een toeslag bovenop zijn loon ontvangt omdat hij aan de slag gaat.
Veel van de tewerkstellingsmaatregelen die worden overgeheveld, focussen zich reeds op jonge werknemers/werkzoekenden, zoals oa: • • • • •
De doelgroepvermindering voor werknemers jonger dan 19 jaar; De doelgroepvermindering voor laaggeschoolde en erg laaggeschoolde werknemers tot 26 jaar; De doelgroepvermindering voor werknemers van 18 tot 30 jaar met een laag loon; De werkuitkering voor werknemers jonger dan 26 jaar die (i) erg laaggeschoold zijn of (ii) laaggeschoold zijn en van buitenlandse afkomst of gehandicapt (Activa start) De start- en stagebonus voor werknemer en werkgever in het kader van alternerend leren en werken;
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 7 van 17
JONGCD&V
Andere maatregelen zijn meer algemeen, maar komen zeker ook jongeren ten goede, zoals oa: • • • • • •
De opleidingsuitkering voor laaggeschoolde werklozen die een individuele beroepsopleiding in een onderneming volgen; De stageuitkering voor erg laaggeschoolde werklozen die een instapstage in een onderneming volgen; De doelgroepverminderingen gericht op langdurig werklozen; De activering van de werkloosheidsuitkeringen gericht op langdurig werklozen; De bijdragevermindering voor arbeidsherverdeling in de openbare sector; De kinderopvangtoeslag voor alleenstaande ouders.
Er lijkt ruimte te zijn om het budget van sommige van de bestaande tewerkstellingsmaatregelen die zullen worden overgeheveld, te heroriënteren. Van sommige maatregelen kan immers worden betwijfeld of ze nog wel nuttig, efficiënt of rechtvaardig zijn. Het gaat dan vb. om: •
• • • •
De doelgroepvermindering voor werknemers die in dienst worden genomen na hun ontslag in het kader van een herstructurering: aangezien werknemers die ontslagen worden in het kader van een herstructurering reeds op veel meer begeleiding en outplacement kunnen rekenen dan andere werknemers die worden ontslagen, lijkt deze doelgroepvermindering niet rechtvaardig. De vermindering van werknemersbijdragen voor werknemers die in dienst worden genomen na hun ontslag in het kader van een herstructurering. (zelfde redenering als bij doelgroepvermindering hierboven) De doelgroepvermindering voor de invoering van collectieve arbeidsduurvermindering en/of vierdagenweek. De banenplannen voor gesubsidieerde contractuelen bij lokale, provinciale, regionale en federale overheden. De werkhervattingstoeslag voor oudere werknemers: het lijkt niet rechtvaardig dat oudere werknemers een financiële incentive krijgen om de werkloosheid te verlaten en nieuw werk aan te nemen. Iedere werkloze, ongeacht de leeftijd, wordt geacht om actief naar werk te zoeken en elke passende dienstbetrekking te aanvaarden.
Van sommige maatregelen kan bovendien worden verwacht dat een deel van het overgehevelde budget overtollig zal zijn. De budgetten zullen immers tussen de gewesten verdeeld worden op basis van de inkomsten uit de personenbelasting van elk gewest. Vlaanderen zou op basis van deze verdeelsleutel ongeveer 63% van de middelen ontvangen. Het huidig budget van sommige tewerkstellingsmaatregelen gaat echter voor minder dan 63% naar werkzoekenden/werkgevers in Vlaanderen. Voor o.a. de volgende maatregelen, kan dus verwacht worden dat er een “overschot” zal ontstaan dat kan worden geheroriënteerd: • • • •
De De De De
doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden; activering van de werkloosheidsuitkering voor langdurig werkzoekenden; opleidingsuitkering en stage-uitkering; kinderopvangtoeslag.
Op het Econovision congres nam JONGCD&V reeds de volgende richtinggevende stellingen in rond sturende fiscaliteit en sociale zekerheid: “Stelling 3: JONGCD&V staat achter het principe van een sturende fiscaliteit. De doelmatigheid van de verschillende gunstregimes en stimuli in de fiscaliteit en de sociale zekerheid moeten echter aan een kritisch onderzoek worden onderworpen. Het systeem moet grondig worden vereenvoudigd. In plaats van allerlei bijzondere en specifieke maatregelen, willen we een beperkt aantal algemene gunstregimes, waarvan de uitvoering nauwgezet en correct kan opgevolgd worden om fraude te voorkomen. NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 8 van 17
JONGCD&V
Substelling 3.1: Enkel algemene gunstregimes die de volgende doelstellingen nastreven, kunnen worden behouden: • Het aantrekkelijk maken van arbeid; • Het verbeteren van de concurrentiepositie van de ondernemingen; • De bescherming van de sociaal zwakkeren; (…) • Het veiligstellen van de belangen van jonge gezinnen; (…)” “Stelling 5: JONGCD&V wil de lasten op arbeid fundamenteel verlagen. Wegens het gebrek aan budgettaire ruimte vandaag en in de toekomst (als gevolg van de vergrijzing), moeten we de middelen hiervoor zoeken in het kritisch onderzoek en desgevallend afschaffen van bepaalde gunstregimes in de sociale zekerheid en de fiscaliteit. Substelling 5.1: JONGCD&V wil o.a. de volgende bijdrageverminderingen in de sociale zekerheid kritisch onderzoeken en desgevallend afschaffen: • De doelgroepvermindering herstructureringen • De doelgroepvermindering collectieve arbeidsduurvermindering en 4-dagenweek • Doelgroepvermindering voor jonge werklozen met een hoger diploma”
In dezelfde lijn neemt JONGCD&V nu de volgende concrete standpunten in: STELLING 3 Subtelling 3.1: Naar aanleiding van het Institutioneel Akkoord worden de budgetten met betrekking tot de doelgroepverminderingen en de activering van werkloosheidsuitkeringen naar Vlaanderen overgeheveld. JONGCD&V vindt dat de budgetten die nu naar bepaalde maatregelen gaan niet nuttig, efficiënt of rechtvaardig besteed worden. Het gaat om maatregelen zoals o.a.: • • • • •
De doelgroepvermindering voor werknemers die in dienst worden genomen na hun ontslag in het kader van een herstructurering. De vermindering van werknemersbijdragen voor werknemers die in dienst worden genomen na hun ontslag in het kader van een herstructurering. De doelgroepvermindering voor de invoering van collectieve arbeidsduurvermindering en/of vierdagenweek. De banenplannen voor gesubsidieerde contractuelen bij lokale, provinciale, regionale en federale overheden. De werkhervattingstoeslag voor oudere werknemers.
JONGCD&V verwacht tevens dat er naar aanleiding van de bevoegdheidsoverdracht op Vlaams niveau een “overschot” zal ontstaan in de budgetten die verbonden zijn aan maatregelen zoals: • • •
De doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden; De activering van de werkloosheidsuitkering voor langdurig werkzoekenden; De opleidingsuitkering en stage-uitkering.
Substelling 3.2: JONGCD&V wil minstens een deel van de budgetten van bovengenoemde maatregelen gebruiken voor een algemene verlaging van de loonkost. Een ander deel moet geheroriënteerd worden naar o.a.: • •
•
Kinderopvang. De budgetten kunnen dan besteed worden aan (i) het creëren van bijkomende plaatsen en (ii) een flexiblisering van de openingstijden. Alternerend leren en werken. De budgetten kunnen dan besteed worden aan (i) het creëren van bijkomende plaatsen; (ii) het financieren van de juiste en een kwalitatieve omkadering vanuit de onderwijswereld; (iii) het financieren van het opleiden, erkennen en/of certificeren van mentoren op de werkplek; (iv) het creëren van een eenvormig statuut voor de lerenden. De begeleiding en ondersteuning van werkzoekenden.
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 9 van 17
JONGCD&V
•
Onderwijs in het algemeen.
Substelling 3.3: JONGCD&V wil het budget van de kinderopvangtoeslag integraal heroriënteren naar kinderopvang. 4.2.
Van onderwijs naar arbeidsmarkt
4.2.1. Opleidingen afstemmen op de arbeidsmarkt Het onderwijs heeft een heel belangrijke taak om jongeren te vormen tot ruimdenkende en kritische burgers. Daarbij mag er vanzelfsprekend geen exclusieve focus liggen op de rol die jongeren later in het economisch leven zullen (moeten) vervullen. Tegelijk kan het onderwijs daar ook niet los van staan. Eén ding is immers zeker: hoewel leren een levenslang project is, is onderwijs dat niet. Het stopt na enige tijd, waarna onvermijdelijk de arbeidsmarkt of het ondernemerschap volgt. Onderwijs en arbeidsmarkt kunnen dan ook niet als gescheiden werelden worden aanzien. Ze moeten op elkaar afgestemd zijn. Op dit moment zien we dat dit niet altijd het geval is. Sommige opleidingen en diploma’s verlenen niet zo gemakkelijk toegang tot de arbeidsmarkt, vb4: • • •
• • •
Masters: de opleidingen audiovisuele kunsten, drama, beeldende kunsten, sociale en culturele antropologie, moraalwetenschappen, archeologie en management (na 1 jaar loopt meer dan 1 op 5 het risico om werkzoekend te zijn); Academische bachelor: de opleidingen taal- en letterkunde en audiovisuele en beeldende kunst (na 1 jaar loopt meer dan 1 op 4 het risico om werkzoekend te zijn); Professionele bachelor: de opleidingen modetechnologie, audiovisuele technieken - fotografie, audiovisuele technieken - assistentie, audiovisuele technieken beeld, geluid, montage (na 1 jaar loopt ongeveer 1 op 4 het risico om werkzoekend te zijn); KSO: de studierichtingen muziek, artistieke opleiding, beeldende vorming en audiovisuele vorming (na 1 jaar loopt meer dan 1 op 5 het risico om werkzoekend te zijn); TSO: de studierichtingen multimediatechnieken, chemie, informaticabeheer, dierenzorgtechnieken, sociale en militaire wetenschappen en topsport (na 1 jaar loopt meer dan 1 op 5 het risico om werkzoekend te zijn); BSO: (i) de studierichtingen auto, plastische kunsten, drukken en afwerken, publiciteit en illustratie (na 1 jaar loopt meer dan 1 op 5 het risico om werkzoekend te zijn); (ii) de studierichtingen kantoor, werktuigmachines, publiciteitsgrafiek, restauratie van meubelen, moderealisatie en –verkoop en dierenzorg (na 1 jaar loopt meer dan 1 op 3 het risico om werkzoekend te zijn).
STELLING 4: JONGCD&V wil de opleidingen meer afstemmen op de arbeidsmarkt. Zowel de leerling/student als de maatschappij heeft daar baat bij. Substelling 4.1: Leerlingen moeten bij het maken van studiekeuzes systematisch worden ingelicht over de tewerkstellingskansen die verbonden zijn aan de richting en/of opleiding die zij kiezen. Zij moeten ook geïnformeerd worden over de kans om een job te vinden die in lijn ligt met de gekozen richting en/of opleiding. Substelling 4.2: De toegang tot masteropleidingen, academische bachelors en professionele bacholers waarvan wordt aangetoond dat de afgestudeerden structureel een sterk verhoogd risico op werkloosheid lopen, wordt beperkt. Onder “een sterk verhoogd risico” wordt verstaan dat de afgestudeerden na 1 jaar meer dan 20% kans 4
VDAB, Studie schoolverlaters 2008-2009, www.vdab.be
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 10 van 17
JONGCD&V
hebben om werkzoekend te zijn. De toegang tot de opleiding wordt beperkt in die zin dat de verhouding tussen het aantal nieuwe instromers en het aantal openstaande vacatures die aan de opleiding verbonden zijn, niet meer dan 2 op 1 mag bedragen.
4.2.2. Alternerend leren en werken (her)waarderen en uitbreiden Alternerend leren en werken biedt veel voordelen. Eén van de grote problemen van jongeren op de arbeidsmarkt, is dat zij door ondernemers een gebrek aan ervaring worden verweten. Via alternerend leren en werken komen jongeren op een laagdrempelige manier in contact met het bedrijfsleven en doen ze een reële werkervaring op. Het kan bovendien mee bijdragen aan het wegwerken van knelpuntberoepen. Alternerend leren en werken stimuleert ook het levenslang leren en biedt een oplossing voor ongekwalificeerde uitstroom. Jongeren die minder graag met de neus in de boeken zitten krijgen de mogelijkheid om op een praktische manier competenties te verwerven. JONGCD&V wil systemen van alternerend leren en werken, binnen het kader van een opleidingstraject, dan ook (her)waarderen en uitbreiden. Dit op drie manieren: •
• •
Alternerend leren en werken wordt niet langer aanzien als een alternatief voor zwakke leerlingen, maar als het basisprincipe volgens hetwelk opleidingen worden georganiseerd. Zoveel mogelijk opleidingen worden dus volgens het principe van alternerend leren en werken ingericht; Het statuut van jongeren die alternerend leren en werken wordt zoveel als mogelijk eenvormig geregeld; Om voldoende plaatsen te creëren en een eenvormig statuut te financieren wordt een deel van het budget van de tewerkstellingsmaatregelen die worden geregionaliseerd, geheroriënteerd naar systemen van alternerend leren en werken. (zie stelling hierboven)
Uitbreiding van alternerend leren en werken STELLING 5 JONGCD&V wil het alternerend leren en werken binnen zoveel mogelijk opleidingen binnenbrengen. Substelling 5.1: Alle beroeps- en technische opleidingen in de derde graad moeten alternerend leren en werken bevatten. Substelling 5.2: Binnen het hoger onderwijs moeten zoveel mogelijk professionele bachelors alternerend leren en werken bevatten. Ook binnen het curriculum van de academische bachelors of masters wordt hier ruimte voor gemaakt voor op opdoen van concrete werkervaringen. Een eenvormig statuut Het landschap inzake alternerend leren en werken is vandaag zeer divers en complex. Er is een veelheid aan mogelijke systemen, elk met hun eigen kenmerken en gevolgen inzake arbeidsrecht en sociale zekerheid. Voor sommige stelsels bestaat er heel wat discussie over de toepasselijke regels. Dit gebrek aan duidelijkheid en transparantie maakt het alternerend leren en werken vandaag niet aantrekkelijk. Harmonisatie en vereenvoudiging moeten alternerend leren en werken aantrekkelijker en meer laagdrempelig maken.
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 11 van 17
JONGCD&V
STELLING 6 JONGCD&V wil alternerend leren en werken via harmonisatie en vereenvoudiging aantrekkelijker en meer laagdrempelig maken. Substelling 6.1: Voor alternerend leren en werken dat het occasioneel karakter overstijgt, moet een gemeenschappelijke minimumsokkel aan arbeidsrechtelijke bepalingen ontwikkeld worden. Zaken zoals de essentiële vermeldingen in de overeenkomst, de rechten en verplichtingen van de partijen, de organisatie van de leertijd, de vergoeding, de schorsing en verlenging van de overeenkomst en het einde van de overeenkomst moeten eenvormig geregeld worden. Substelling 6.2: Voor alternerend leren en werken dat het occasioneel karakter overstijgt, moet een gemeenschappelijk socialezekerheidsstatuut ontwikkeld worden. Leidraad daarbij moet zijn dat de lerenden in principe onderworpen zouden moeten worden aan alle takken van de sociale zekerheid. • Wat de gezondheidszorg betreft, zijn lerenden gerechtigd op gezondheidszorg, ofwel via de ouders, ofwel via de opening van een eigen recht, zonder dat aanvullende bijdragen moeten worden betaald. • Lerenden die arbeidsongeschikt worden, moeten kunnen terugvallen op een inkomensgarantie, ongeacht of ze voldoende bijdragen hebben betaald of niet. • Alle lerenden vallen onder het toepassingsgebied van de wetgeving met betrekking tot arbeidsongevallen en beroepsziekten. • Alle lerenden hebben recht op jaarlijkse vakantie. • Alle lerenden bouwen rechten op voor hun pensioen. • De tijd die via alternerend leren en werken wordt doorgebracht telt mee als beroepsinschakelingstijd. • Wat de kinderbijslag betreft, moeten lerenden zoveel als mogelijk beschouwd blijven als rechtgevenden ten laste van de ouders. Substelling 6.3: Lerenden in het kader van alternerend leren en werken moeten inzake openbaar vervoer dezelfde tarieven kunnen genieten als scholieren en studenten op voorwaarde dat het leren neemt minstens 50% van het traject in beslag neemt.
4.3.
Levenslang leren
Zoals hierboven aangehaald, stopt de noodzaak om te leren niet wanneer het onderwijs stopt. De tijd dat mensen gedurende hun loopbaan voor 1, maximum 2, werkgevers werken, is al lang voorbij. Ook wie lang in één onderneming blijft, zal ongetwijfeld geconfronteerd worden met een veelheid aan veranderingen en nieuwigheden. We moeten tijdens onze loopbaan dus blijven evolueren, nieuwe vaardigheiden en kennis opdoen, attitudes aanleren en bijstellen. Zeker voor jongeren is het belangrijk om de levensloopbenadering van aan het begin van de carrière op te pikken. STELLING 7 Bij de hervorming van het ontslagrecht in het kader van de harmonisatie tussen arbeiders en bedienden, moet er voldoende aandacht zijn voor de levensloopbenadering. Lange opzegtermijnen en hoge opzegvergoedingen worden bij voorkeur vervangen door meer investeringen in opleiding en vorming gedurende de tewerkstelling en een veralgemening van de outplacementverplichting in geval van ontslag. Stelling 7.1: Vandaag moeten werkgevers 1,9% van de loonmassa spenderen aan opleidingsinspanningen. JONGCD&V wil dit percentage optrekken naar 2,5%. Stelling 7.2: De verplichting om outplacement aan te bieden aan 45-plussers die NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 12 van 17
JONGCD&V
worden ontslagen, wordt uitgebreid naar alle werknemers die meer dan 1 jaar in dienst zijn.
4.4.
Valorisering van uitzendarbeid en tijdelijke arbeid
Uitzendarbeid en tijdelijke arbeid is zeer belangrijk voor jongeren om hun intrede of herintrede op de arbeidsmarkt te kunnen doen. Daarbij moet men echter oppassen voor een gesegmenteerde arbeidsmarkt, waarbij een groep gevestigde werknemers tewerkgesteld wordt met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en aan voordelige arbeidsvoorwaarden, terwijl de andere groep in tijdelijke contracten blijft steken. Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur worden beter betaald dat degenen met een tijdelijk contract. Vooral bij laaggeschoolden komt dit voor. JONGCD&V wil vormen van uitzendarbeid en tijdelijke arbeid makkelijker toegankelijk maken, maar tegelijk de betrokkenen een beter statuut bieden. 4.4.1. Valorisering van uitzendarbeid STELLING 8 Substelling 8.1: JONGCD&V wil uitzendarbeid makkelijker toegankelijk maken door o.a. de volgende maatregelen te nemen: • Een gebruiker moet beroep kunnen doen op uitzendarbeid onder het motief “instroom naar werk”; • De verschillende procedures die doorlopen moeten worden om beroep te kunnen doen op uitzendarbeid worden versoepeld. • Uitzendarbeid wordt mogelijk gemaakt in heel de openbare sector (zowel op lokaal, provinciaal, Vlaams als federaal niveau). • Sectorale bepalingen die het gebruik van uitzendarbeid bijkomend beperken, worden enkel toegelaten om redenen van algemeen belang. Substelling 8.2: JONGCD&V wil het statuut van uitzendkrachten verbeteren door o.a. de volgende maatregelen te nemen: • Het wordt mogelijk voor uitzendbureaus om uitzendkrachten voor onbepaalde duur in dienst te nemen (in plaats van per opdracht) en vervolgens ter beschikking te stellen van verschillende gebruikers. De uitzendkrachten bouwen zo meer rechten en anciënniteit op (met impact op lonen- en arbeidsvoorwaarden). • Het aantal dagcontracten per kwartaal voor dezelfde uitzendkracht in dezelfde functie en bij dezelfde gebruiker wordt beperkt. • Er komt een verbod op “afwervingsbedingen”, dwz bedingen in de overeenkomst tussen uitzendkantoor en de gebruikers waarin wordt bepaald dat zij een afwervingsvergoeding moeten betalen wanneer zij de uitzendkracht voor een bepaald aantal minimum prestatiedagen zelf in dienst zouden nemen. • De periode van tewerkstelling als uitzendkracht bij een gebruiker telt mee voor de berekening van de anciënniteit, wanneer de werknemer na de periode van uitzendarbeid in een gelijkaardige functie door de gebruiker in dienst wordt genomen. • De periode van tewerkstelling als uitzendkracht bij een gebruiker wordt aangerekend op de proeftijd, wanneer de werknemer na de periode van uitzendarbeid in een gelijkaardige functie door de gebruiker in dienst wordt genomen.
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 13 van 17
JONGCD&V
4.4.2. Valorisering van tijdelijke arbeid STELLING 9 Substelling 9.1: JONGCD&V wil tijdelijke arbeid makkelijker toegankelijk maken door het verbod om opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd te sluiten (en de mogelijke afwijkingen op dit verbod) te versoepelen. Substelling 9.2: JONGCD&V wil het statuut van tijdelijke werknemers verbeteren door o.a. de periode van tijdelijke tewerkstelling mee te laten tellen voor de berekening van de anciënniteit, wanneer de werknemer na deze periode in een gelijkaardige functie door de werkgever in dienst wordt genomen. 4.5.
Leeftijdspiramide voor collectief ontslag: als het moet, dan ook voor jongeren
In het federaal regeerakkoord Di Rupo I wordt voorzien dat ondernemingen die tot een collectief ontslag overgaan voortaan een leeftijdspiramide zullen moeten naleven. Bij niet-naleving zal de onderneming een boete moeten betalen, in vorm van een verhoogde bijdrage op de brugpensioenen of een terugbetaling van de bijdrageverminderingen die de werkgever voor de ontslagen oudere werknemers heeft genoten. JONGCD&V kant zich principieel tegen elke ontslagselectie op grond van leeftijd en is dus ook tegen een leeftijdspiramide bij collectief ontslag gekant. Dit verplicht werkgevers immers om bij de ontslagselectie niet enkel rekening te houden met bekwaamheid, inzet, motivatie, enz, maar om ook de leeftijd van de betrokken werknemers een grote rol te laten spelen. Zo kan het gebeuren dat een goed presterende werknemer toch moet worden ontslagen omdat hij “spijtig genoeg” tot de foute leeftijdscategorie behoort. JONGCD&V begrijpt dat de leeftijdspiramide een behartenswaardig doel dient: zorgen dat bij een collectief ontslag niet evenredig veel oudere werknemers worden ontslagen. De remedie is hier echter erger dan de kwaal. Men zou beter de incentives wegnemen om vooral oudere werknemers te ontslaan, zoals brugpensioen aan verlaagde leeftijd, onevenredig hoge lonen in functie van dienstjaren, enz. JONGCD&V zal de invoering van een leeftijdspiramide dan ook bestrijden. Indien dit idee echter toch wordt geïmplementeerd, wil JONGCD&V dat zowel ouderen als jongeren er door worden beschermd. Het kan niet dat het ontslag van teveel ouderen tot een boete zou leiden, terwijl het ontslag van teveel jongeren geen sanctie, of een minder zware sanctie, tot gevolg zou hebben. STELLING 10 JONGCD&V is gekant tegen elke ontslagselectie op grond van leeftijd en dus ook tegen de invoering van een leeftijdspiramide bij collectief ontslag. JONGCD&V zal dit bestrijden. Substelling 10.1: Indien er toch een leeftijdspiramide bij collectief ontslag wordt ingevoerd, moeten zowel oudere werknemers als jongere werknemers er door worden beschermd. Het niet respecteren van de leeftijdspiramide moet dan tot dezelfde sanctie aanleiding geven, ongeacht de leeftijdscategorie waar teveel ontslagen vallen.
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 14 van 17
JONGCD&V
4.6.
Een gelijke behandeling werkloosheidsreglementering
van
jong
en
oud
in
de
Hierboven werd reeds uiteen gezet dat JONGCD&V een voorstander is van de activerende benadering. Eenieder die werkloos wordt, moet in eerste instantie worden ondersteund en geholpen. In ruil daarvoor wordt echter van iedereen een inspanning verwacht. Belangrijk voor JONGCD&V is dat voor iedereen dezelfde rechten en plichten gelden. Dit is vandaag niet altijd het geval. Bovendien leiden sommige afspraken in het regeerakkoord en sommige recente hervormingen ertoe dat de ongelijke behandeling van jong en oud in de werkloosheidsreglementering nog toeneemt. STELLING 11 JONGCD&V wil dat in de werkloosheidsreglementering iedereen dezelfde rechten en plichten heeft. Een verschillende behandeling op grond van specifieke omstandigheden (vb. afstand tot de arbeidsmarkt, psycho-sociale problemen, zeer lange loopbanen, enz.) is aanvaardbaar. Een onderscheid dat louter op leeftijd is gebaseerd, is dat niet. Substelling 11.1: JONGCD&V zal de verschillende behandeling die nu bestaat op grond van leeftijd en die in de toekomst nog in het leven zal worden geroepen, bestrijden. Het gaat o.a. om de volgende verschillen: • Jongeren die tijdens de beroepsinschakelingstijd niet voldoende actief op zoek zijn naar werk worden veel zwaarder gesanctioneerd dan andere werklozen, terwijl de verplichtingen sterk gelijkaardig zijn. • Jongere werklozen moeten allemaal beschikbaar voor de arbeidsmarkt en actief zoeken naar werk, terwijl ouderen hier vanaf 58 jaar (60 jaar vanaf 2013) van vrijgesteld zijn. • Jongere werklozen worden actief gecontroleerd op hun zoekinspanningen, terwijl dit niet geldt voor oudere werklozen (vanaf 50 jaar, 55 jaar of 58 jaar, afhankelijk van het gewest en het jaar). • Een werkloze van minder dan 30 jaar moet na 3 maanden werkloosheid een beroep aanvaarden dat niet overeenstemt met het aangeleerd of het gewoon beroep, noch met een aanverwant beroep, terwijl voor andere werklozen een termijn van 5 maanden geldt. • De werkloosheidsuitkering van jonge werklozen wordt versterkt degressief gemaakt, waardoor ze na een tijd terugvallen op een lage forfaitaire uitkering, terwijl dit niet geldt voor de werklozen die minimum 20 jaar (vanaf 2017: 25 jaar) gewerkt hebben en de samenwonende werklozen met gezinslast en de alleenstaanden die 55 jaar of ouder zijn. De loopbaanvoorwaarde van 20/25 jaar maakt dat zeer weinig 45-plussers een versterkt degressieve uitkering zullen ontvangen. • Werklozen van 55 jaar of ouder krijgen een verhoogde werkloosheidsuitkering (anciënniteitstoeslag). • Werklozen van 50 jaar of ouder krijgen maandelijks een bedrag van 190,23 EUR bovenop hun gewoon loon wanneer zij opnieuw aan de slag gaan (werkhervattingstoeslag). 4.7.
Armoede bij werkende jongeren bestrijden
4.7.1. Loon minder op basis van anciënniteit en loopbaanduur Vlaanderen kent een beperkt aantal werkende armen in Europees perspectief. Het armoederisico onder werkende jongeren is echter een aandachtspunt in het beleid. De jongste categorieën van de bevolking lopen immers een verhoogd armoederisico. Bij de min25-jarigen is 12,5% arm, tegenover 7% bij de 35-44-jarigen. Opvallend is dat de iets oudere jongeren (25-34 jaar) het veel beter doen in de armoedecijfers: slechts 4% is arm. Dit zou te wijten kunnen zijn aan de veel hogere werkloosheidsgraad bij
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 15 van 17
JONGCD&V
schoolverlaters, maar ook aan de veel voorkomende toepassing anciënniteitsgebonden barema’s op werknemers met een lager arbeidsinkomen.
van
JONGCD&V pleit voor een hermodulering van de loon-en weddebarema’s, waarbij de invloed van anciënniteit getemperd wordt. Zo wordt armoede bij jongeren bestreden en wordt de uitstoot van oudere werknemers uit de arbeidsmarkt voorkomen. STELLING 12 JONGCD&V pleit voor een hermodulering van de loonbarema’s, waarbij de invloed van anciënniteit en/of loopbaanduur getemperd wordt. 4.7.2. Middelen efficiënt besteden Het federale regeerakkoord Di Rupo I voorziet dat de sociale partners zullen onderzoeken of het interprofessioneel bruto minimumloon kan worden verhoogd, inclusief voor de -21jarigen. Uit onderzoek blijkt echter dat slecht een klein deel van de Vlaamse armen (8%) een laag loon heeft. Bovendien zouden weinig werkenden effect ondervinden van deze maatregel, aangezien het reële minimumloon, dat in de sectoren wordt afgesproken, gemiddeld 10% hoger ligt dan het interprofessioneel minimumloon. De verhoging van het minimumloon zou daarnaast een negatief effect kunnen sorteren op het aanbod van jobs. Tot slot blijkt uit onderzoek dat het armoederisico bij jongeren geen positief gevolg zou ondervinden van het verhogen van het minimumloon. STELLING 13 JONGCD&V vindt dat de schaarse middelen best worden ingezet voor jobcreatie en opleidingsinspanningen, eerder dan voor de verhoging van het interprofessioneel bruto minimumloon. 4.7.3. Tweeverdieners aanmoedigen – alleenstaande ouders aanmoedigen om te gaan werken Tweeverdienersschap biedt de beste garantie op het voorkomen van armoede. Binnen gezinnen dienen beide partners dan ook gestimuleerd te worden om te gaan werken. De hoogte van het inkomen die aan de job van de tweede kostwinner verbonden is, heeft geen impact op het verkleinen van het armoederisico. Het is echter wel van belang dat het aannemen van een (eventueel laagbetaalde) job niet fiscaal of parafiscaal afgestraft wordt. In België blijken de belastingsvoeten op een laag inkomen van een tweede kostwinner zeer hoog te liggen. STELLING 14 JONGCD&V pleit voor een ondersteunend beleid voor alleenstaande ouders die willen werken en voor mensen die als tweede kostwinner in het gezin willen werken. Het fiscaal en parafiscaal kader mag tweeverdienersschap niet afremmen. Een tweede factor die het tweeverdienersschap beïnvloedt is de mogelijkheid tot het vinden van kinderopvang. Niet alleen de effectieve beschikbaarheid van een plaats, maar ook het aanbod van kinderopvang buiten de reguliere arbeidstijden (heel vroeg ’s morgens, ’s avonds, in het weekend) is hierbij van groot belang. Een heel aantal lager betaalde en lager gekwalificeerde jobs worden immers buiten de traditionele werkuren uitgevoerd. Ook voor alleenstaande ouders is kinderopvang trouwens zeer belangrijk. Eenoudergezinnen lopen een hoger risico op armoede onder werkenden. Bij deeltijds werkende alleenstaande ouders wordt in Vlaanderen een armoedeproblematiek vastgesteld die dubbel zo groot is als bij voltijds werkenden (10% tegenover 4,7%). Bij
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 16 van 17
JONGCD&V
deze groep komt het er met andere woorden op aan hen de mogelijkheid te bieden een voltijdse tewerkstelling aan te nemen. Kinderopvang is hierbij cruciaal. Zoals hierboven reeds vermeld, willen we budget vrijmaken om te investeren in meer plaatsen in de kinderopvang en in een flexibilisering van de openingsuren.
NATIONALE RAAD ‘ALLE JONGEREN AAN DE SLAG!’ Pagina 17 van 17
JONGCD&V