Naar een bench mark voor Basiskwaliteit natuur en landschap en bijzondere natuurkwaliteit I Inleiding Basisnatuurkwaliteit dient als bodem onder de kwaliteit van het grootste deel van het landschap waar natuur volgend is: de aanwezige planten en dieren zijn het resultaat van allerhande menselijke bedrijvigheid. Bijzondere natuurkwaliteit vinden we in die gebieden waar soorten en levensgemeenschappen voorkomen die in het natuurbeleid benoemd worden. In de agrarische cultuurlandschappen komen nog steeds veel wilde planten en dieren voor, veelal gekoppeld aan landschapselementen als sloten, bermen, heggen, houtwallen, poelen, perceelsscheidingen etc. die door lokale bewoners en toeristen gezien en hoog gewaardeerd worden. Het gaat dan in het algemeen niet om de kritische soorten van het natuurbeleid, wel om een groot aantal (vrij) algemene soorten planten en dieren die in geuren en kleuren en vogelgeluiden effectief de ruimtes benutten die hun geboden wordt. De trend is echter dat de agrarische cultuurlandschappen, ook na de ruilverkavelingen, steeds grootschaliger worden, gestimuleerd door de verdergaande mechanisatie met steeds grotere machines. Inmiddels wordt het meeste werk op het land uitgevoerd door de loonwerker, en de loonwerkerskosten vormen voor veel landbouwbedrijven de hoogste kostenpost. Het streven van de agrarische ondernemers om verder op te schalen, is begrijpelijk; de keerzijde is dat veel landschapselementen verdwijnen en bijvoorbeeld gevarieerd grasland wordt vervangen door monoculturen, waarin geen plaats meer is voor wilde flora- en faunaelementen. Ook visueel worden de landschappen hierdoor minder aantrekkelijk. Soms is een landschapstype (bijv. beekdallandschap of heideontginningslandschap) in het geheel niet meer te herkennen. Hoewel de financiële voordelen van opschaling voor de landbouw wellicht kunnen worden becijferd, is dat voor de natuur- en landschapswaarden maar ten dele het geval. Dat wil niet zeggen dat die waarden voor het welzijn van mensen van minder belang zijn. Het begrip bench mark landschappelijke basiskwaliteit gaat uit van de gedachte dat voor ieder landschapstype aangegeven wordt welke kwaliteiten, elementen en soorten in ieder geval nog aanwezig moeten zijn wil er sprake zijn van die basiskwaliteit. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen milieuaspecten, inrichtingsaspecten en beheer-gebruiksaspecten. Wat zijn de minimale milieueisen die aan een landschap gesteld mogen worden? Welke elementen moeten er nog in aanwezig zijn om het landschap te kunnen identificeren en welke wilde planten- en diersoorten horen daarbij? Hoe kunnen percelen zodanig beheerd worden dat er bijvoorbeeld nog een kievit groot kan worden? Wat zijn de boerenerfvogels die redelijkerwijs verwacht mogen worden? Het gaat om het ontwikkelen van een soort bench mark voor het boerenland, waarmee de landschappen bezien worden. In sommige gebieden is de basiskwaliteit nog wel aanwezig, maar in andere gebieden is de ondergrens al overschreden. Het sterke punt van het idee basiskwaliteit is dat het een instrument, een toetsingskader biedt voor het landschap waarmee inzichtelijk gemaakt wordt hoe de kwaliteit erbij staat en waarmee men aan de slag kan.
Ieder landschapstype heeft zijn eigen historische ontwikkeling doorgemaakt en wordt gekenmerkt door zijn eigen streekeigen landschapselementen. In de beekdalen zijn dit bijvoorbeeld de elzensingels en de sloten met moerasplanten of een rietkraag. In de heideontginningen gaat het om schrale bermen en zandige overhoeken of kleine heiderestanten met bosjes met grove den. In het hoevenlandschap gaat het bijvoorbeeld om steilranden langs oude essen en boomrijke boeren erven. Deze voorbeelden betreffen alle elementen aan de hand waarvan men het landschap nog kan ‘lezen’. Het gaat erom dat die herkenbaarheid aanwezig blijft of waar nodig enigszins wordt hersteld. Enige kennis van het landschap is daarbij noodzakelijk. Hoe hoog de lat wordt gelegd voor de landschappelijke kwaliteit (bench mark) is een subjectieve keuze zal men opmerken. Dat is ook zo. Minimumeisen kunnen wel geformuleerd en objectief onderbouwd en ingevuld worden. Maar de nadruk zal liggen op het benoemen van een ‘wenkend perspectief’ voor de partijen die de bedrijvigheid in het landschap aansturen en willen bijdragen aan de kwaliteit van het landschap. Een richtinggevend concept als “basiskwaliteit” moet hen daarbij helpen. Over de uitgangspunten moet worden overlegd met alle betrokken gebiedspartijen. Om invulling te geven aan een bench mark voor basiskwaliteit worden twee sporen gevolgd. Enerzijds zijn met een twaalftal deskundigen gesprekken gevoerd (bijlage II) over het idee van zo’n bench mark en over de inhoudelijke, wetenschappelijke achtergronden (theoretische bench mark), anderzijds wordt in een viertal gemeenten in de Achterhoek (Oost Gelre, Berkelland, Lochem en Bronckhorst) verkend of en hoe een bench mark basiskwaliteit natuur en landschap kan worden ingevuld. De kernvraag in deze verkenning is niet zozeer hoe het moet worden, maar wat haalbaar is. Waarvoor krijgen we met alle gebiedspartijen de handen voor op elkaar? Het uiteindelijke resultaat van het project in de vier gemeenten is een gebiedsovereenkomst. De volgende stap is het identificeren van acties/projecten om waar nodig de overeengekomen basiskwaliteit landschap (weer) te realiseren.
II Bench mark Basiskwaliteit Waarvoor krijgen we de handen op elkaar? Om deze vraag te verkennen is op 19 april een bijeenkomst georganiseerd met gebiedspartijen op het kantoor van Natuurmonumenten in Vorden op het landgoed Hackfort. Aanwezig waren: vertegenwoordigers van: -
3 van de vier gemeenten waar een verkenning wordt uitgevoerd (Anne Stortelder, Jan Luc van Eijk en Willy Kempers); Provincie Gelderland (René van der Eijden); Waterschap Rijn en IJssel (Antoinet van Helvoirt en Alfred te Pas); Natuurmonumenten (Harald van den Akker); Vogelbescherming Nederland (Robert Kwak); VALA (Jaqueline Collou); GPG (Adriaan Prins); WBE (Menco van Weringh); Jan Stronks (Stichting Staring Advies). De avond werd voorgezeten door Carel de Vries van bureau Courage. Afwezig met kennisgeving waren: Ton Roozen (Het Geldersch Landschap), Jos Roemaat (LTO) en André te Brake (Gemeente Oost Gelre).
Bijeenkomst van gebiedspartijen in het boerderijkantoor van Natuurmonumenten. V.l.n.r. Adriaan Prins, Jacqueline Collou, Antoinet van Helvoirt, Menco van Weringh, Jan Stronks, Robert Kwak, Anne Stortelder, Willy Kempers, Carel de Vries en Harald van den Akker. Doel van de avond was om de contouren van de op te stellen bench mark te schetsen en daarover overeenstemming te bereiken. Daarnaast was het doel om de bereidheid te verkennen om te komen tot een convenant met gebiedspartijen in een tweede bijeenkomst (in september 2015).
Het overleg leidde tot het volgende resultaat: De bench mark landschap bestaat uit drie categorieën die nader opgesplitst worden in een aantal onderdelen. Het betreft: de ambitie ten aanzien van het landschap, de maatregelen en het landschapsbeheer en de categorie overige. De vetgedrukte, genummerde kopjes vormen de eigenlijke bench mark. AMBITIE 1. Herkenbaar landschap Om de ontstaansgeschiedenis van deze landschappen te kunnen herkennen moet de fietser of wandelaar binnen gezichtsafstand voldoende karakteristieke elementen kunnen waarnemen. Alleen dan is er sprake van een leesbaar landschap. De maatvoering verschilt per landschapstype. In de ontginningslandschappen bijvoorbeeld zijn de kavels groter dan in het kampenlandschap.
-
-
-
-
-
Ieder landschapstype heeft zijn eigen (streekeigen) elementen en structuren. Voor de Achterhoek is onder meer het coulissenlandschap kenmerkend en een zekere mate van kleinschaligheid. Het gaat hier niet om de historische situatie te herstellen, wel om de kenmerkende structuren in zekere mate overeind te houden. Dit houdt in dat rond de landbouwkavels opgaand groen aanwezig is in de vorm van singels, houtwallen en struwelen, waardoor sprake is van enige beslotenheid. De kavels moeten wel, afhankelijk van het landschapstype, voldoende groot zijn om deze op een efficiënte manier te kunnen bewerken. Binnen het coulissenlandschap maken we onderscheid tussen: Het oude hoevenlandschap (of kampenlandschap) met veel reliëf (oude essen met steilranden) bochtige wegen en kavelgrenzen, voor een deel traditionele boerderijgebouwen met groene erven en verspreid solitaire, oude bomen (vnl. zomereik, maar ook es, linde en walnoot). Het van oorsprong natte beekdallandschap (broekontginningen) met lemige bodems en met plaatselijk elzensingels (hakhout) langs de watergangen, knotwilgen, populieren- en wilgenrijen, rietkragen en sloten met moerasplanten. Heideontginningslandschappen met van oorsprong zeer arme bodems (veldgrond), te herkennen aan rechte kavelpatronen en wegen met schrale bermen (van de landbouwgrond gescheiden door zaksloten) met brem, heide en havikskruiden en met plaatselijk bosjes met o.a. vliegden die zijn opgeslagen op de laatste restantjes heide. Uiterwaardenlandschap (langs de IJssel) met veel reliëf en meidoornheggen op de perceelsscheidingen van de hooilanden, plaatselijk populierenbosjes en knotwilgenrijen en bloemrijke bermen met veel schermbloemen. Landgoederenlandschap met een afwisseling van bossen en cultuurgrond, oude houtwallen en laanstructuren rond een kasteel of landhuis.
Links: coulissenlandschap (Lievelde, Oost Gelre) met groen op de perceelsscheidingen; rechts: ’uitgekleed’ heideontginningslandschap (Halle Heide, Bronckhorst) 2. Toegankelijk landschap Attractieve landschappen waarin gewandeld en gefietst kan worden trekken recreanten en hebben daardoor een belangrijke economische meerwaarde. Maar ook de plaatselijke bevolking waardeert een toegankelijk buitengebied. Door ruilverkaveling en verdere schaalvergroting daarna zijn veel oude paden en landweggetjes verdwenen. Voor diverse dorpen in de Achterhoek was dit de reden om zelf het initiatief te nemen om, in goed overleg met de agrariërs en gefaciliteerd door de overheid paden in combinatie met groenstructuren te herstellen. Ondanks die initiatieven is op diverse plaatsen is het landschap nauwelijks toegankelijk. Grotere watergangen bieden een uitstekende structuur om de toegankelijkheid verder te bevorderen. Dit is vooral van belang in situaties waar er kansen liggen om ‘losse’ padenstructuren op elkaar aan te laten sluiten. Als daarvoor (beperkt) landbouwgrond nodig is, is het zaak dat de boer daarvoor volledig gecompenseerd kan worden. Ook zandwegen, waarvan er in de Achterhoek nog relatief veel zijn, zijn aantrekkelijk voor wandelaars en voor het rijden met ingespannen paarden. Zij vormen tevens belangrijke droge ecologische verbindingen voor o.a. insecten en reptielen (hagedissen). 3. Goed onderhouden landschapselementen Landschapselementen als houtwallen, heggen, poelen etc. worden door burgers en recreanten zeer gewaardeerd. Toch zien we in de Achterhoek het verschijnsel dat oude houtwallen en singels geleidelijk, of soms in een keer, worden gesloopt, ook al is dat niet toegestaan. De reden daarvan is dat deze elementen de plaats innemen van potentiële cultuurgrond en dat op de aangrenzende grond sprake is van schaduwwerking en wortelconcurrentie. Bovendien beteken deze elementen, als ze binnen de kavel liggen, meer bewerkingskosten en dus hogere loonwerkerskosten. Er is tot nu toe geen instrumentarium om de boer voor deze inkomstenderving schadeloos te stellen, waardoor de opstelling van veel boeren ten aanzien van deze groenstructuren voorstelbaar is. Zou dat wel het geval zijn dan zou er een reële gesprekbasis zijn om de afgetakelde elementen te herstellen.
Twee voorbeelden van aantasting van landschapselementen: links door graafactiviteiten dicht langs de boment; rechts enkele oude, aangetaste eiken als restant van een gevarieerde houtwal die vroeger als perceelsscheiding fungeerde. 4. Landschappelijk ingepaste boerderijen/schuren Het boerenerf is het visitekaartje van de ondernemer. Vooral boeren met een verbrede doelstelling (boerderijeducatie, verkoop van streekproducten aan huis, boerencamping, etc.) erkennen dat burgers die het bedrijf bezoeken gevoelig zijn voor een mooi ingericht groen erf. Ook gemeenten stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing bij de bouw van nieuwe, vaak grote stallen. Voor het creëren van een aantrekkelijk landschap liggen hier kansen. Voorwaarde is wel dat gemeenten erop toezien dat de plannen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Erven zijn, mits goed ingericht, ook belangrijk voor zogenaamde erfvogels zoals boerenzwaluw, huiszwaluw, roodstaarten, witte kwikstaart, steenuil en kerkuil. De ondernemer kan dit stimuleren door in overleg met de vogelwerkgroep nestkasten te plaatsen. Kosten zijn hier nauwelijks aan verbonden. Naast de directe omgeving van gebouwen/boerderijen zou ook meer aandacht uit kunnen gaan naar de (streekeigen) architectuur. Boerderijen waren in het verleden per streek verschillend; nu neigt het een eenheidsworst te worden.
Groene erven leveren een belangrijke bijdrage aan de beleving van het landschap en aan de biodiversiteit met onder andere veel bos- en struweelvogels en erfvogels.
5. Groene erven en tuinen Veel boeren en burgers hebben hun erf en tuin verhard, vaak om het onderhoud te minimaliseren. Het gevolg is dat bij hevige regenval veel water direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater, waardoor (te) hoge piekafvoeren optreden. Beter is het als het regenwater kan inzijgen in de bodem, zodat de waterafvoer beperkt blijft. Ook hier geldt dat vele kleintjes één grote maken. Bovendien biedt een ontharde tuin met groen veel meer mogelijkheden voor tuinvogels, vlinders en ander leven. Blijkens de tuinvogeltellingen die jaarlijks door Vogelbescherming Nederland georganiseerd worden, zijn burgers in toenemende mate enthousiaste amateurvogelaars geworden. Veel burgers nemen maatregelen om de vogelstand in hun tuin te stimuleren middels het ophangen van nestkasten, de aanleg van voerplaatsen en ’s winters het ophangen van vetbollen en pindasnoeren etc.
De melkveehouder (Zieuwent) is op deze oude boerderij blijven wonen en heeft daarnaast een melkveestal gebouwd. De boerderij is, evenals de stal, groen ingepast en op het erf is niet meer verharding aangebracht dan nodig is. 6. Bufferzones langs watergangen, houtsingels en bossen Het is wenselijk om in een agrarisch gebied waar nog steeds veel chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, watergangen af te schermen met bufferzones. Voor een deel is dit al geregeld door het waterschap in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW), waarbij een spuitvrije zone in acht moet worden genomen. Beter is het om deze zones duurzaam in te richten met bijvoorbeeld een 5 meter breed struweel waar geen schaduwwerking van uit gaat. Voordeel daarvan is dat het struweel zijdelings wegwaaiende bestrijdingsmiddelen opvangt en dat er een extra coulis in het landschap wordt aangebracht. Dit laatste kan een substantiële bijdrage leveren aan het landschapsherstel. Voorwaarde is wel dat deze bufferstroken verworven moeten worden. Ook langs houtwallen, bosranden en singels kunnen bufferstroken van 5m in de vorm van struweel bijdragen aan het creëren van geleidelijke, soortenrijke overgangen. Voor de agrariër zijn de schaduwranden marginale grond. Ook hiervoor geldt dat er wel middelen voor beschikbaar moeten zijn.
Bufferstrook langs vochtig loofbos waarin zich struweel (hier met grauwe wilg) ontwikkelt. 7. Maaipaden ecologisch ingericht. Waar men het maaibeheer langs watergangen wil continueren kan voor natuur en landschap een kwaliteitsslag worden gemaakt door het maaipad aan een kant op te heffen en de andere kant te verbreden tot circa 4m. Deze strook kan dan gemakkelijk als een strook hooiland worden beheerd, waarbij het hooi wordt afgevoerd. In het Meddosche veld bij Winterswijk zijn hier goede resultaten mee geboekt. Behalve een botanische meerwaarde betekent dit ook nieuw biotoop voor bedreigde vogelsoorten als patrijs en veldleeuwerik (zie verder bij landschapsbeheer). 8. Bloemrijke bermen Bermen vormen in principe een netwerk van droge ecologische verbindingszones voor veel wilde planten en dieren. Het zijn de refugia van soorten die vroeger frequent in de cultuurgraslanden voorkwamen, maar daar nu niet meer kunnen leven. Veel soorten insecten (waaronder bijen en vlinders) zijn afhankelijk van bepaalde kruiden die in bermen die goed worden beheerd voorkomen. Ook voor de functionele agrobiodiversiteit (bestrijding van landbouwplagen) hebben de bermen een belangrijke functie. Behalve voor de biodiversiteit zijn bloemrijke bermen ook van groot belang voor de recreatieve beleving. Het is van groot belang dat kinderen al in hun jeugd met de natuur in aanraking komen, willen ze later voeling hebben met natuur en landschap. Het contact met wilde planten, bijvoorbeeld in vorm van het plukken van een veldboeketje, kan daarbij een belangrijke rol spelen. Bloeiende bermen, overhoekjes of bloemrijke akkerranden moeten dan wel overal te vinden zijn. Ook in wijken in de bebouwde kom kunnen veldjes met wilde planten die rol vervullen, waar dan natuurlijk ook veel vlinders, bijen, andere insecten en vogels op af komen. De actieradius van kinderen is relatief klein en daarom is natuur in de directe omgeving een voorwaarde om ermee in contact te komen. Op diverse plaatsen zien we echter dat de bermen steeds smaller worden of zelfs verdwijnen doordat ze geïntegreerd worden in het aanliggende grasland. Op 10cm van het asfalt vinden we daar de sporen van de mestinjecteur. Alleen al in de gemeente Berkelland is op die manier al 200ha bermmilieu verloren gegaan. Het terugbrengen van de bermen in de oorspronkelijke staat is een taak van de gemeente.
Gemeente berm (Berkelland)van 4,5 meter breed aan de rechterzijde wordt verkleind naar 2,5 meter door raster met palen op te trekken. Op de achtergrond in het perceel restanten van een houtwal die vermoedelijk geen lang leven meer beschoren zijn.
Een ander voorbeeld van ‘landjepik’ (rechterwegberm), een goot verschil in beleving en ecologie in vergelijking met de linker wegberm (gemeente Berkelland).
9. (Weide)vogels en andere dieren kunnen hun jongen groot brengen Weidevogels komen nog steeds voor in de Achterhoek. In bepaalde natuurgebieden, zoals in het Beltrumse veld langs de Groenlose Slinge, komen zelfs nog grutto’s voor. Maar ook verspreid in het boerenland zien we hier en daar een paartje kieviten of een wulpen die een poging doen te nestelen. In veel gevallen worden deze nesten bij de eerste maaibeurt verstoord, al zijn er ook boeren en loonwerkers die er wel oog voor hebben en de nesten ontzien. 10. Natuurvriendelijke aansluiting van bebouwde omgeving op het omringende landschap De overgang bebouwde kom naar het omringende landschap wordt op veel plaatsen gekenmerkt door verrommeling. Ook industrieterreinen doemen soms abrupt op in het agrarische landschap. Tussen de hallen is vaak nog veel ruimte niet bebouwd. Deels is die
ruimte verhard en deels ligt de grond erbij als braak terrein. Hier liggen veel mogelijkheden voor natuurontwikkeling. In de huidige tijd waarin groen ondernemen populair is, kunnen de kansen worden opgepakt om voor een bedrijventerrein een integraal groenplan te maken en uit te voeren. De mogelijkheden zijn nog groter als door zo’n terrein ook nog een watergang loopt, zoals de Nieuwe beek op het bedrijventerrein van Lichtenvoorde. Zo’n watergang, nu een strakke goot, kan veel natuurlijker worden ingericht met meanders en veel meer waterberging (retentie). Ook de gebouwen zelf kunnen vergroend worden met bijvoorbeeld klimplanten en sedumdaken. Hoe zo’n terrein eruit kan zien wordt weergegeven in onderstaande beelden. Een vogelsoort die zijn plek op het industrieterrein al gevonden heeft is de scholekster, die daar al talrijker is dan in het buitengebied. Deze vogel broedt op de platte daken waar hij veilig zijn jongen groot kan brengen.
Industrieterrein Lichtenvoorde, voor en na de herinrichting (simulatie).
11. Duurzame landbouw en gezond bodemleven Onder een duurzame landbouw verstaan we hier de grondgebonden landbouw, waarin het voer voor de dieren zo veel mogelijk op het bedrijf zelf verbouwd wordt en de mest op het bedrijf verwerkt wordt. Veel melkveebedrijven voldoen hier in grote lijnen aan, al is na de afschaffing van de superheffing de druk om meer dieren te houden dan er grond beschikbaar is verder opgevoerd. Op veel gangbare landbouwpercelen is het bodemleven nagenoeg dood als gevolg van het veelvuldig ploegen en spuiten met chemische bestrijdingsmiddelen. Dit in tegenstelling tot de biologische landbouw, waar het bodemleven de partner is waarmee wordt samengewerkt om de vruchtbaarheid van de bodem (met een hoog organisch stofgehalte) op peil te houden. Maar ook op steeds meer gangbare bedrijven is een gezonde bodem een punt van aandacht.
Rogge-akker van het biologische melkveebedrijf van John Arink (Lievelde, Oost Gelre) met korenbloemen en kamille in de bufferzone van het Vragenderveen. Dit bedrijf is volledig zelfvoorzienend en daarmee duurzaam. Naast akkerkruiden bieden dergelijke graanakkers ook leefruimte voor akkervogels zoals patrijs.
Spuiten met chemische middelen van grasland waarop daarna mais wordt verbouwd; voor het bodemleven zijn deze bewerkingen desastreus
MOGELIJKE MAATREGELEN 12. Herstel van het landschap In bepaalde delen van de Achterhoek, met name in de jonge heide- en broekontginningen, is het landschap volledig uitgekleed en zijn uitgestrekte vlaktes met monoculturen van raaigras, mais of aardappels ontstaan. Landschappelijke waarden en natuurwaarden zijn hier nauwelijks meer aanwezig en van een coulissenlandschap is hier geen sprake meer. Gezien de grote huidige druk op agrarische grond, is het verwerven van grond voor de aanleg van nieuwe coulissen in deze gebieden niet erg realistisch. Bij een andere grondeigenaar in dergelijke landschappen, het waterschap, liggen hier wel mogelijkheden door het maaipad aan een kant van de waterloop schuin af te graven en in te planten met elzen die vervolgens als hakhout worden beheerd. Door dit aan de zuidkant van de waterloop te doen ondervindt de aanliggende agrariër hiervan geen hinder omdat de schaduw op de noord (de beek) valt. Bovendien wordt het hakhout niet echt hoog. Hiermee zijn in het project Kerkepaden Zieuwent reeds goede ervaringen opgedaan. Voordeel voor het waterschap is dat de beek daarna nog slechts aan een kant gemaaid hoeft te worden (minder onderhoudskosten). Het om de tien jaar wordt zo’n singel afgezet. Extra kosten voor het beheer zijn hier niet aan verbonden, omdat burgers dit graag om niet willen doen.
Links: door schaalvergroting sterk uitgekleed en biologisch verarmd landschap (hier heideontginning). Door de aanleg van halve houtwalbeken (rechts) kunnen nieuwe coulissen worden toegevoegd en ontstaat een meer besloten landschap met nieuw biotoop voor o.a. struweelvogels. De singel met els en es is 20 jaar geleden aangeplant op afgeschuind talud. De beplanting wordt als hakhout beheerd en om de tien jaar afgezet. Door kweldruk in de lemige bodem is het rechtertalud deels ingestort. Daarnaast is het herstel van bermen die zijn toegevoegd aan de naastliggende landbouwgrond een belangrijk aandachtspunt. Voor insecten, kleine zoogdieren, vogels en wilde planten vormt het netwerk van bermen belangrijke ecologische verbindingszones. Gemeenten zijn hier aan zet om de ingelijfde bermstroken terug te vorderen en deze weer te verschralen, al zal dat door de bemesting die hierop is toegepast de nodige tijd vergen.
Boven: ingepalmde berm (gemeente Lochem) met sporen van de mestinjecteur tot aan de verharding; onder: herstelde bermvegetatie; een bijdrage aan het herstel van de droge ecologische infrastructuur voor onder andere insecten. Voorwaarde is dat gemeenten hierop handhaven.
13. Ecologisch beheer van bermen en maaipaden Een goed beheer van bermen (maaien, afvoeren en niet klepelen) is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Maaien en afvoeren is op den duur zelfs goedkoper dan klepelen. In de gemeente Oost Gelre is men enkele jaren geleden overgeschakeld op ecologisch bermbeheer, waarbij al het maaisel enkele dagen na het maaien (na het afrijpen van de zaden) wordt afgevoerd. Andere gemeenten overwegen dit voorbeeld te volgen. Door verschraling neemt ook de stabiliteit van de berm/graszode toe. Er zullen zich meer diep wortelende planten vestigen die de structuur van de berm versterken. Door verschraling zal op den duur ook de bermophoging (die ontstaat door klepelen waardoor de organische massa ophoopt) afnemen. Wat in grote lijnen geldt voor het bermbeheer geldt ook voor het beheer van de maaipaden langs de watergangen van het waterschap. Op de meeste plaatsen worden de maaipaden gemaaid of geklepeld, waarbij het maaisel blijft liggen en wegrot. Rottend maaisel betekent in feite bemesting, met als gevolg dat enkele concurrentiekrachtige ruigtesoorten als zevenblad, kweek en ridderzuring dominant worden. Voor de biodiversiteit heeft dit nauwelijks waarde. Door de vermestende werking van het maaisel moet er ook eerder en vaker gemaaid worden. Door te maaien en af te voeren kunnen de maaipaden verschralen en kunnen veel meer plantensoorten en daaraan gekoppelde insecten zich ontwikkelen.
Links: bloemrijke berm langs een graanakker in het hoevenlandschap met o.a. duizendblad en klaproos. Rechts: talud langs de Nieuwe beek (Oost Gelre) waar het maaisel blijft liggen met een triviale soortenarme vegetatie als gevolg 14. Organisch materiaal (maaisel) benutten als grondstof We bevinden ons in een tijd van transitie, onder andere ook wat betreft energie en grondstoffen. Afval bestaat niet meer; we moeten denken in grondstoffen en in kansen. Voor het berm- en maaipadenmaaisel liggen er kansen om het maaisel te benutten als grondstof voor compostering voor het verhogen van het organische stofgehalte in de bodem. Voor een duurzaam bodemgebruik en het bodemleven een belangrijke factor. Ook voor vergisting kan maaisel worden gebruikt. Voor het beheer van houtige landschapselementen (periodiek afzetten van houtwallen en singels) draait inmiddels het project stoken op streekhout, een manier om het beheer door de verkoop van houtsnippers rendabel te maken. Voor een efficiënte verwerking is het zaak om de verwerking van maaisel en andere materiaal van gemeenten, waterschappen en terreinbeherende organisatie goed op elkaar af te stemmen.
15. Beschermen (weide)vogels en andere dieren Weidevogels komen nog steeds voor in de Achterhoek. In bepaalde natuurgebieden, zoals in het Beltrumse veld langs de Groenlose Slinge, komen zelfs nog grutto’s voor. Maar ook verspreid in het boerenland zien we hier en daar een paartje kieviten of een wulpen die een poging doen te nestelen. In veel gevallen worden deze nesten bij de eerste maaibeurt verstoord, al zijn er ook boeren en loonwerkers die er wel oog voor hebben en de nesten ontzien. Het is in principe mogelijk om alle broedgevallen op te sporen, (slim) te markeren en bij de eerste snee een strook van bijvoorbeeld 50 bij 2m te laten staan, zodat de vogels hun jongen groot kunnen brengen. Hiervoor zijn twee dingen noodzakelijk. Ten eerste moeten vogelwerkgroepen in het voorjaar voldoende mankracht inzetten om de nesten op te sporen; ten tweede moet de desbetreffende boer bereid zijn aan de nestbescherming mee te werken. Dat laatste is vooral een kwestie van houding en verantwoordelijkheidsgevoel. Alleen dan zijn we in staat om de weidevogels die er nog zijn een toekomst te geven. Ook andere bedreigde boerenlandvogels, zoals patrijs en veldleeuwerik verdienen bescherming.
De wulp is een soort die in de cultuurgraslanden hier en daar nog wel eens een poging doet om tot broeden te komen. In veel gevallen echter wordt het nest bij de eerste maaibeurt verstoord. OVERIG 16. Stimuleren kringlooplandbouw Hierbij gaat het uiteindelijk om nutriëntenkringlopen op bedrijfsniveau te sluiten. Dat ook veel boeren hiermee bezig zijn, blijkt onder andere uit de deelname van meer dan 250 veehouders in de Achterhoek en Liemers aan het project De Vruchtbare Kringloop. Dit project dat met steun van LTO-Noord, Waterschap Rijn en IJssel, For Farmers, RABO-bank en de provincie Gelderland in 2013 van start is gegaan, is gericht op een efficiëntere benutting van mineralen (minder verlies), schoon water en een betere bodemkwaliteit. Innoveren is daarbij de uitdaging. Ook het agrarisch natuurbeheer speelt een rol in de bewustwording van de kansen die er liggen om op natuurlijke processen in te spelen. Voor maaisel van maaipaden en bermen is het bijvoorbeeld wenselijk dit niet per as te vervoeren maar het direct in de bodem te verwerken
om daarmee de kwaliteit van het bodem-ecosysteem te verbeteren (hoger organisch stofgehalte en meer bodemleven). Het herstel van het bodemleven een kwestie van lange adem. Door graslanden langjarig niet te scheuren wordt dit bevorderd. Herkolonisatie van bodemorganismen vindt plaat vanuit aanliggende, oude landschapselementen waarin alle relevante bodemorganismen weten te overleven. Ook in dit opzicht hebben de landschapselementen dus een belangrijke functie. 17. De boer neemt verantwoordelijkheid voor het landschap Ondersteund door de LTO zou ernaar moeten worden gestreefd dat voor ieder landbouwbedrijf naast bemestingsplan en een grondgebruiksplan ook een bedrijfsnatuurplan (met kleine maatregelen) wordt opgesteld. Subsidie voor planuitvoering kan worden gevonden met hulp van agrarische natuurverenigingen (collectieven). Zij kunnen ook helpen bij het opstellen van de plannen. Een natuurbedrijfsplan geeft het bedrijf ook status en kan boeren stimuleren en faciliteren om hun plek in te nemen. Incentives kunnen worden gevonden via bijvoorbeeld de pacht, bank-groenfinanciering en bedrijven zoals Campina die natuur- en landschapsprestaties belonen met een hogere melkprijs. Boeren en burgers zijn samen verantwoordelijk voor de kwaliteit van het landschap. Het samen brengen van boeren en burgers motiveert. Daarbij geldt dat DE boer niet bestaat. Er zijn grote verschillen, ook in de manier waarop over natuur en landschap gedacht wordt. Het is in eerste instantie aan de boeren en hun organisaties (LTO) zelf om deze discussie te voeren. 18. (Basis)scholen betrekken leerlingen bij de natuur buiten De meest gemaakte opmerking bij de twaalf interviews van de denktank was dat veel jongeren weinig met de natuur op hebben en er weinig kennis van hebben. Dat heeft te maken met het feit dat ze er nooit op gewezen zijn en dat er op de scholen nauwelijks aandacht voor is. Hier ligt een belangrijke taak voor het onderwijs. Herstel van het natuuronderwijs op de lagere scholen kan eraan bijdragen dat kinderen zich de rest van hun leven meer betrokken voelen. Ook op de AOC’s wordt tegenwoordig ecologie gedoceerd.
Kinderen van de basisschool te Zieuwent planten een nieuwe elzensingel aan op de kavelgrens van een boer die met melken gestopt is. Bij kinderen die op jonge leeftijd betrokken worden bij het landschap is de kans groter dat ze de belangstelling vast houden.
III Aan de slag. 3.1Partijen werken samen Tijdens de bijeenkomst van de gebiedspartijen was er, naast de overeenstemming om een bench mark Basiskwaliteit Landschap te definiëren, ook consensus over dat alle gebiedspartijen een eigen verantwoordelijkheid hebben om actie te ondernemen om de die basiskwaliteit te realiseren. Iedere partij kan zelf aangeven welke mogelijkheden er liggen en daar op haar eigen manier aan bijdragen. De kracht ligt daarbij in de samenwerking van bijvoorbeeld provincie, gemeenten, waterschap, collectieven en de dorpsgemeenschappen. Het is in de eerste plaats van belang om daar afspraken over te maken, zodat het niet blijft bij mooie woorden. Elke partij kan daarvoor een eigen actieplan opstellen. Voor het realiseren van de bench mark worden de volgende sappen onderscheiden: 1. Ondertekening door vertegenwoordigers van alle gebiedspartijen van het convenant Naar een bench mark voor Natuur en Landschap in de Achterhoek en Liemers op 16 december 2015 tijdens het Symposium Natuur en Landschap in Achterhoek en Liemers in Zuphen. 2. Gebiedspartijen overleggen bij ondertekening van het convenant een lijst met concrete acties die zij nodig achten om invulling te geven aan de bench mark, waarbij ook wordt aangegeven welke samenwerkingsverbanden daarvoor nodig zijn. 3. Vervolgens worden projectvoorstellen geformuleerd en uitgevoerd. 3.2 Burgerinitiatieven Voor het bereiken van diverse van bovengenoemde onderdelen van de bench mark Basiskwaliteit is het van fundamenteel belang dat dorpen, wijken en buurtschappen zelf het initiatief nemen voor natuur- en landschapsprojecten. Zij komen met ideeën en de gemeente (en indirect de provincie) faciliteert. De lokale bevolking heeft ook meer kans van slagen als het gaat om het meekrijgen van de boeren waarmee men bij het uitvoeren van landschapsprojecten vaak te maken krijgt. Het gaat daarbij ook om het zoeken van successen. Die kunnen als voorbeeld dienen. Stichting Landschapsbeheer Gelderland mobiliseert overal in de provincie vrijwilligers om bij te dragen aan de kwaliteit van het landschap in en rond hun dorp in de vorm van beheer van landschapselementen en het treffen van maatregelen voor kwetsbare diersoorten. In 2014 hebben zij maar liefst 76 gebieds- en dorpsprojecten gecoördineerd en beschikten zij over 7.500 vrijwilligers. Dorpen en dorpsbelangen, stadswijken, groepen ondernemers en scholen kunnen zelf met voorstellen komen voor projecten om hun omgeving mooier, natuurlijker, duurzamer te maken, in de lijn zoals dat in bovengenoemde 18 punten wordt weergegeven. Overheden geven daarvoor de ruimte en faciliteren. Een mooi voorbeeld van eigen initiatief in de Achterhoek is het project Kerkepaden Zieuwent de oprichting van stichtingen kerkepaden, in in de centrale Achterhoek die zich richten op de aanleg van een stelsel van wandel-/fietspaden in combinatie met de aanleg van groen in de vorm van singels poelen overhoeken etc. De aanleg geschiedt met vrijwilligers, maar overheden (EU, Rijk, provincie, gemeenten) hebben de middelen beschikbaar gesteld om de kosten voor grond en loonwerk af te dekken. Toen
halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw een succes bleek, werden ook de omringende kernen enthousiast en werd het initiatief door zo’n tien dorpen overgenomen.
3.3 Rol van de overheden Het Rijk Een van de oorzaken dat het cultuurlandschap zwaar onder druk staat, houdt verband met de methodiek waarmee per agrarische ondernemer jaarlijks de oppervlakte cultuurgrond wordt vastgesteld, de zogenaamde gecombineerde schatting. Deze vindt plaats aan de hand van luchtfoto-interpretatie, waarbij de oppervlakte landschapselementen als houtwallen en sloten op de oppervlakte van de percelen in mindering wordt gebracht. Bij het bepalen van de oppervlakte landschapselementen wordt de kroonprojectie van de bomen als maatgevend beschouwd. Het gevolg van deze werkwijze is dat boeren, in hun streven naar zoveel mogelijk oppervlak cultuurgrond, bomen en bosranden langs hun percelen scherp opsnoeien of zelfs geheel verwijderen. Voor het landschap zou het veel beter zijn om de kadastrale grenzen van de landbouwpercelen als maatstaf te nemen voor de oppervlakte cultuurgrond, inclusief de landschapselementen, zodat de drijfveer om die elementen te minimaliseren, afneemt. Afgelopen voorjaar is hierover door de gezamenlijke Achterhoekse gemeenten een alarmbrief gestuurd naar staatsecretarie Dijksma gestuurd (bijlage I), maar dat heeft tot nog toe geen concreet resultaat opgeleverd. De Provincie De provincie is belast met de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer. Zij stellen aan gemeenten en de nieuwe collectieven budgetten beschikbaar voor landschapsprojecten en natuurbeheer. Daarbij is het van wezenlijk belang om de middelen voor het landschapsbeheer niet te beperken tot begrensde gebieden. Juist de ‘uitgeklede’ witte gebieden hebben een nieuwe landschapsimpuls het hardst nodig en daar zijn ook de effecten, het rendement van de investeringen het grootst. Bij het beschikbaar stellen van middelen voor grondeigenaren (vnl. boeren) die bereid zijn om te vergroenen, bijv. 5% van de bedrijfsoppervlakte, is het zaak dat er niet alleen vergoedingen komen voor de beheerskosten, maar ook voor de inkomstenderving die het gevolg is van de ingeleverde grond voor landschapselementen. Christiaan Both van de denktank zegt hierover: “Als we als maatschappij iets willen als
een bench mark natuur en landschap, wat op zich een sympathiek idee is, dan moet daar in de richting van de boer wel een vergoeding tegenover staan. Zonder incentives gebeurt er niets.” Als er geen vergoedingen komen voor de inkomstenderving is er van landschapsherstel weinig te verwachten. De regels moeten hierop worden aangepast. Gemeenten Voor het realiseren van een bench mark voor het landschap, spelen de gemeenten een cruciale rol. Samen met de provincie kunnen zij projecten stimuleren en faciliteren als er initiatieven komen van (groepen van) burgers uit de lokale gemeenschappen. De gemeenten hebben hiervoor een budget voor het landschap en kunnen een beroep doen op de provincie voor subsidie voor cofinanciering. Van belang daarbij is wel dat de burgers goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden door er regelmatig over te communiceren o.a. in de lokale bladen en de resultaten te benoemen. De gemeenten kunnen hier het voortouw nemen.
Daarnaast kunnen de gemeenten ook zelf initiatieven nemen. Zo hebben de gemeenten Oost Gelre en Bronckhorst het idee opgepakt om bij grondeigenaren vrijstaande bomen ter beschikking te stellen onder het motto: Eén boom mot kön’n. In oost Gelre zijn inmiddels zo’n 200 bomen aangeplant; In Bronckhorst 150. In de gemeente Lochem gaat men in het najaar van 2015 met dit idee aan de slag. Verder zou er meer aandacht moeten zijn (en politieke steun) voor handhaving. De afspraken over landschappelijke verevening, als tegenprestatie voor bijvoorbeeld bedrijfsuitbreiding, worden vaak niet nagekomen omdat er te weinig op gehandhaafd wordt. Hetzelfde geldt voor de instandhouding van bermen. Ingelijfde bermen (of een gedeelte daarvan) zouden opnieuw moeten worden ingericht en ecologisch beheerd. Ecologisch beheer houdt in dat de bermen ’s zomers gemaaid worden als de meeste planten zijn uitgebloeid, dat het maaisel vervolgens enkele dagen blijft liggen, zodat de fauna kan uitwijken en daarna het maaisel wordt afgevoerd. De gemeenten zouden ook burgers kunnen stimuleren om hun tuinen te ‘ontharden’, zodat meer waterberging in de bodem wordt vast gehouden. Dit is ook in het belang van het waterschap. Bench mark samenvattend
AMBITIE 1. Herkenbaar landschap 2. Toegankelijk landschap 3. Goed onderhouden landschapselementen 4. Landschappelijk ingepaste boerderijen/schuren 5. Groene erven en tuinen 6. Bufferzones langs watergangen houtsingels en bossen 7. Maaipaden ecologisch ingericht. 8. Bloemrijke bermen 9. (Weide)vogels kunnen hun jongen groot brengen 10. Natuurvriendelijke aansluiting bebouwing-landschap 11. Duurzame landbouw en gezond bodemleven MAATREGELEN 12. Herstel van het landschap 13. Ecologisch beheer van bermen en maaipaden 14. Organisch materiaal (maaisel) benutten als grondstof 15. Beschermen van (weide)vogels OVERIG 16. Stimuleren kringlooplandbouw 17. De boer neemt verantwoordelijkheid voor het landschap 18. (Basis)scholen betrekken leerlingen bij de natuur buiten
3.4 Voorbeelden van landschapsherstel Hieronder worden een aantal voorbeelden gegeven van landschappelijke verfraaiing en landschapsherstel. Het gaat daarbij niet om het dwingend opleggen van inrichtingsmaatregelen. De plaatjes zijn bedoeld om de fantasie te prikkelen hoe het landschap - door de oogharen kijkend – in de toekomst uit zou kunnen zien, kijkend naar de mogelijkheden. De beelden zijn tot stand gekomen door fotosimulaties.
Grootschalig cultuurlandschap in het Noordijkerveld (heideontginningslandschap). Kenmerkend zijn hier schrale bermen met havikskruiden en brem (situatie onder). Van belang daarbij is dat de bermen pas in de zomer gemaaid worden en niet in het voorjaar (situatie boven), zodat de wilde planten tot bloei en vruchtzetting kunnen komen. De gemeente kan dit bewerkstelligen. Op de achtergrond (situatie onder) is ook een open houtsingel toegevoegd waardoor het landschap minder grootschalig wordt.
Ondanks dat gemeenten bij het verlenen van bouwvergunningen de voorwaarde stellen dat nieuwe gebouwen landschappelijk moeten worden ingepast (verevening), wordt daar vaak geen uitvoering aan gegeven. Verbetering van de handhaving kan hier verandering in brengen.
Zandweg over de Needse es die ook veel door wandelaars wordt gebruikt. De linker berm (boven) is al gedeeltelijk weggeploegd. De gemeenten kunnen, ondersteund met middelen van de provincie, het initiatief nemen de bermen te herstellen en in te planten met een open struweel (onder) waardoor de route aantrekkelijker wordt en er een biotoop ontstaat voor insecten en vogels als patrijs en geelgors.
Zeer open (beekdal)landschap in het Gelselaarsche Broek (Berkelland). Door aan de zuidkant het talud van de watergang in te planten ontstaat een meer aantrekkelijk landschap met meer biodiversiteit.
Een ander voorbeeld van landschapsherstel in een sterk opgeschaald beekdallandschap met een gevarieerd singel met els en wilg dat wordt beheerd als hakhout.
Natte strook in het Gelselaarsche Broek met nieuwe natuur (voor en na inrichting). De potenties voor een goede ecologische kwaliteit zijn hier hoog, gezien het talrijke voorkomen van waterviolier in de sloten, wijzend op de aanwezigheid van kwelwater. Uiteindelijk ontstaat hier door successie een strook nat elzenbroekbos, karakteristiek voor het beekdal.
Grootschalig landschap in het Larense Broek. Als langs de watergang een bufferzone wordt aangelegd met struweel wordt het landschap een stuk aantrekkelijker.
Open landschap (boven) in het Wolfersveen (Halle Heide). Op de perceelsscheidingen wordt de boer nieuwe beplanting aangebracht om de attractiviteit van het landschap te vergroten (onder). Het gevarieerde grasland, met kruiden en diverse grassoorten, wordt beweid door het melkvee.